Dr. Guy Liagre
Met andere ogen. De emancipatie van de vrouw en het Belgisch protestantisme, 1850-1914
In het besef dat de omvorming van de verhouding tussen de geslachten nog altijd voortduurt… 1
http://www.vpkb.be
1
Oorspronkelijke titel: G. Liagre, Met andere ogen. De emancipatie van de vrouw en het Belgisch protestantisme, 1850-1914, in: Pastor in de weer. Predikant zijn tussen vraag en antwoord. Vriendenboek ter gelegenheid van het zilveren ambtsjubileum van ds. G.R.A. Schouten, Serie Protestantse verkenningen nr. 3, (G. Liagre –red.), Uitgave ProDoC, Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid Bollandistenstraat 40 te 1040 Brussel, 1999, 85-106.
Inleiding Het is onmogelijk om in kort bestek een compleet overzicht van de positie van de vrouw in de negentiende eeuw te geven. Niet alleen omdat het terrein tussen 1789 en 1914 daarvoor te uitgebreid is.2 Er is vooral het probleem dat de situatie van vrouwen in die periode bij nadere bestudering zo complex blijkt te zijn, dat geen recht aan alle nuances en aspecten kan worden gedaan. Daar komt nog bij dat ik de verkokering van het geschiedenisbeeld binnen een eng protestants kader wens tegen te gaan. Er bestaat in de negentiende eeuw niet zoiets als een bepaald type ‘protestantse vrouw’. Dat wil echter niet zeggen dat het protestantisme in de vorige eeuw geen invloed op de ontwikkeling van de vrouw zou hebben gehad. Maar het is de opdracht om als theoloog en historicus te streven naar integratie, naar een samenhangend beeld der dingen.3 Het valt op dat er tussen het pleidooi voor de rechten van de vrouw, het antiklerikale protestantisme en het liberalisme, een soort osmose bestaat die we ook bij andere emancipatorische tendensen vaststellen. Daarom zal ik mij in dit artikel vooral op de contouren van deze wederzijdse beïnvloeding toespitsen. Ik doe dat in de hoop daarmee een weliswaar fragmentarisch, maar niettemin globaal gesproken werkelijkheidsgetrouw beeld te geven.
Vrouwen als gevangenen van hun tijd Uit de geschiedenis blijkt overduidelijk dat de verhouding tussen de geslachten historisch bepaald is. Geslachten zijn in de negentiende eeuw niet enkel anatomische, maar vooral sociale grootheden. Al lang geleden heeft men vastgesteld dat vrouwen in deze periode, meer dan ooit, worden teruggedrongen in de privé-sfeer. Deze tendens dateert van het einde van de achttiende eeuw en valt onder andere af te lezen aan de semiotiek van de kleding.4 Vrouwen worden geassocieerd met ‘thuis’, met de privé-ruimte. 5 Gekluisterd aan hun heilige plicht als moeder en aan hun rol van begeerlijke echtgenote worden korset, crinoline en tournure, valse boezem en hoge hakken, de parafernalia van wezens die vruchtbaarheid en bekoorlijkheid, zwakheid en verlangen moeten uitstralen.6 In de burgerlijke mode, waarin de vrouwelijke 2
3 4
5
6
Ik sluit mij aan bij die historici die de negentiende eeuw laten beginnen met de revolutie (1789) en eindigen met de Grote Oorlog (1914). Zie hierover: H. Bost, Théologie et Histoire. Au croisement des discours, Paris, 1999. Het modemuseum in Hasselt (Limburg) geeft hiervan een goed overzicht. Ik merk op dat ‘de’ mode in de negentiende eeuw niet bestaat. In veel arbeidersgezinnen is armoede zo groot, dat men zelfs geen huislinnen bezit. Het bed is een gewone strozak zonder lakens, met een deken van pluiskatoen. Het huis heeft twee kamers, de ene met het weefgetouw en de andere met de keuken en het spinnewiel. Op het platteland is de situatie nog anders. M. Perrot, L. Hunt en C. Hall, Voorspel, in: M. Perrot (red.) Geschiedenis van het persoonlijk leven. De Franse Revolutie en de opkomst van de bourgeoisie, Den Haag, 1993, p. 45-46. (Oorspr. titel: Histoire de la vie privée, vol. 4, Parijs, 1987). Zie ook: Y. Knibiehler, Lichaam en hart, in: a.w., p. 255-261. Ik ben – ter illustratie - tijdens mijn onderzoek naar het leven en werk van Graaf Eugène Goblet d’Alviella, op meerdere citaten gestoten die dit bevestigen. Eugène Goblet d’Alviella is het prototype van een negentiende eeuwse bourgeois en aristocraat. Lelijke vrouwen beschouwt hij als drukfouten van de schepping. Maar wat hij Met andere ogen - Blz.. 1
wellevendheid op de voorgrond treedt, gaat ook de lingerie – typisch product van het oprukken van de privé-sfeer - een dominante rol spelen. 7 De huid (gelaat, boezem en handen) moet parelblank zijn, dat getuigt ervan dat de vrouw weinig buitenkomt en de burgerlijke deugden hooghoudt. Ook de algemene verspreiding van de pyjama vertelt ons iets over de semiotiek van de kleding in de particuliere rituelen van de bourgeoisie. Vanaf 1794 en de hele negentiende eeuw lang, wordt die scheidslijn tussen het particuliere en het openbare leven, tussen man en vrouw, tussen politiek en gezin getrokken. In de privéruimte heersen andere codes dan in de openbare ruimte. Men beschouwt die scheiding, die voor een deel samenvalt met de scheiding tussen de geslachten, als een natuurwet die door fatsoensnormen wordt bevestigd. Ieder geslacht, van nature verschillend, heeft zijn eigen hoedanigheden: de man op het publieke domein, de vrouw in het privé-kader. Iedere poging om de eigen sfeer te verlaten is gedoemd tot rampzalig mislukken. De vrouw hoort ‘van nature’ thuis in de privé-ruimte en de man in de openbare arena. Alleen de man geniet daarom politieke rechten. De ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ (‘Déclaration des droits de l’homme et de citoyen’) uit 1789, is voor vrouwen bijgevolg geen aanleiding om feest te vieren. Integendeel. ‘Mensenrechten’ die betrekking hebben op wat er zich in de openbare ruimte afspeelt, zijn niet voor hen bestemd: moeders, dochters, zusters, echtgenoten vallen bij de revolutionaire mannen niet onder de definitie mensen.8 ‘L’homme’
7
in Afrika te zien krijgt valt daar buiten. Hij ziet er vrouwen flaneren, van wie hij denkt dat ze graag getrouwd zouden zijn met een gedicht, een roman als getuige. Zoete en tedere geheimen, die hij heimelijk aanbidt, zonder ze te kennen. Als hij nog in El-Kantara vertoeft slaat hij een lyrische toon aan: ‘Les femmes d'El-Kantara sont renommées à juste titre pour leur beauté ... elles marchaient sans voile, la tête nue. Les plus jeunes étaient certainement fort remarquables ... L'assurance de leur démarche faisait ressortir la richesse de leurs formes. Leurs cheveux noirs, relevés par une coiffure extrêmement gracieuse, encadraient un visage d'un ovale parfait et d'un ton doré, qu'animait un regard à la fois vif et langoureux.’ De woestijnvrouwen bevallen hem kennelijk minder: ‘Je n'en vis pas une seule qui pût rivaliser avec mes jeunes beautés d'El-Kantara.’ Als hij schrijft over de Engelse vrouwen, komt zijn diepste overtuiging aan de oppervlakte: ‘Les Anglais ont le bonheur de posséder des femmes habituées à s'associer à toutes les phases de leur existence, et c'est même là un indice indéniable de leur supériorité sur nous.’ E. Goblet d'Alviella, Sahara et Laponie, Parijs, 1873, p. 23 en 26 E. Goblet d'Alviella, Inde et Himalaya, Souvenirs de voyage, Paris, 1877, p. 227. Aan het begin van de twintigste eeuw ondergaat het uiterlijk van de vrouw – dat een eeuw lang binnen hetzelfde esthetische paradigma opgesloten blijft, een radicale verandering. In Hasselt kan men rokken zien die (te dateren tussen 1854 en 1868) in de taille onwaarschijnlijk dun zijn, maar vanaf de heupen een diameter van drie meter hebben. Er is ongeveer dertig (!) meter stof voor nodig. De modeontwerpen Poiret waagt het in 1905 het korset weer af te schaffen. A. Martin-Fougier, De rituelen van het persoonlijk leven van de bourgeoisie, in: Idem, p. 169-226. De onderbroek komt pas omstreeks 1820 op. Ze wordt eerst uitgeprobeerd door de danseressen uit de opera en door ‘onstuimige meisjes’ of prostituees. De fatsoenlijke dames gaan de onderbroek pas dragen als de rokken zo wijd worden, dat het deel van het lichaam tussen het corset en de jarretels en beetje te veel ventileert. Aanvankelijk blijft de onderbroek echter open tussen de dijen. Noteren we dat veel minder gegoede vrouwen tot aan de Eerste Wereldoorlog geen onderbroek dragen. Met andere ogen - Blz.. 2
betekent ‘de man’ én ‘de mens’. ‘La femme’ betekent ‘de vrouw’, maar niet ‘de mens’. De ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ is in feite de ‘Verklaring van de rechten van de mannelijke mens en de burger’. 9 Om dit aan te klagen stelt Olympe de Gouges in 1791 een ‘Déclaration des droits de la Femme’ op, waarin zij eist dat alle mannelijke politieke voorrechten worden afgeschaft.10 Ze stelt in artikel X van haar ‘Déclaration’: ‘Niemand mag vervolgd worden wegens zijn/haar mening, ook al is die nog zo radicaal. De vrouw heeft het recht het schavot op te gaan; ze moet eveneens het recht hebben het spreekgestoelte te beklimmen, mits door haar optreden de openbare orde, zoals die door de wet is vastgelegd, niet verstoord wordt.’11 Een jaar eerder komen we volgens Simone de Beauvoir dezelfde denkbeelden al tegen in de ‘Motion de la pauvre Jacotte’ en soortgelijke geschriften. Ondanks de steun van Condorcet, wie het vooral om de juridische positie van de vrouwen gaat, lopen al deze pogingen op niets uit.12 Olympe de Gouges sterft uiteindelijk als Girondijnse op het schavot.13 8
9
10
11 12 13
Terwijl de vrouwen een leidende rol spelen bij min of meer spontane onlusten, worden zij opzij geschoven zodra de beweging geleid wordt door revolutionaire organisaties. Dit proces wordt beschreven door D. Godineau, Aan beide zijden van de Atlantische Oceaan: vrouwen tijdens de revolutie, in: G. Duby en M. Perrot, Geschiedenis van de vrouw. De Negentiende eeuw, Den Haag, 1993, p. 11-25. (Oorspr. titel: Storia delle donne in occidente: L’ottocento, Rome, 1991) O. de Gouges, Verklaring van de rechten van de Vrouw en de Burgeres. Ingeleid en van commentaar voorzien door dr. H. Schröder, Kampen, 1989, p. 11-15. (Oorspr. titel: Déclaration des droits de la femme et de la citoyenne, 1791) De situatie na de Franse revolutie wordt beschreven in S. de Beauvoir, De Tweede sekse. Feiten, mythen en geleefde werkelijkheid, Utrecht, 1979 (7de dr.), p. 147-180. (Oorspr. titel: Le Deuxième Sexe, Paris, 1949) Het woord sekse is afgeleid van het Latijnse sexus en is verwant met seco, sec, een wortel die scheiding aangeeft: seg-ment. Grammaticaal moet het altijd worden gebruikt met de toevoeging virile (mannelijk) of muliebre (vrouwelijk). Toen in de periode van de verlichting het algemeen menselijke tot ideaal werd verheven, werd het woord sexe in het Frans gebruikt om de vrouw apart te zetten (seg-gregatie). In de Encyclopédie van Diderot wordt ‘le sexe’ in tien regels afgehandeld. Eerst in de laatste vijfentwintig jaar van de negentiende eeuw begon sekse dat paradoxale geslachtsloze iets aan te duiden dat zowel mannen als vrouwen drijft, en waarin onze eeuw gelooft onder de naam seksualiteit. Het geeft – om een beeld te gebruiken – een soort buizensysteem aan dat een geslachtsloze energie moet kanaliseren, die Freud de libido heeft genoemd. Voor de sekse zijn de anatomische feiten slechts het ruwe materiaal, dat de geslachtsorganen tot een sociale werkelijkheid transformeert. I. Illich meent dat iedere samenleving haar eigen geslachtelijke structuur, hoe uniek ook, steeds als onveranderlijk beschouwd. Hij wijst er op dat een geseksualiseerde samenleving een denken voorstaat dat het geslacht als onherroepelijk passé beschouwt. I. Illich, Man/Vrouw-geslacht en sekse, Baarn, 1982, p. 115 noot 7. (Oorspr. titel: Gender, London, 1983.) Voor het ontstaan van de term seksualiteit zie: J. van Ussel, Intimiteit, Deventer, 1975, p. 37-69. Geciteerd uit de bovengenoemde Nederlandse vertaling: O. de Gouges, a.w., p. 38. E. G. Sledziewski, Revolutie en de verhouding tussen de geslachten, in: G. Duby en M. Perrot, a.w, p. 33-38. Girondijnen, vernoemd naar de streek van de Gironde. De Girondijnen zijn uit de derde stand voortgekomen en doordrenkt van de ideeën van ‘Les Philosophes’. Ze vertegenwoordigen, zoals hun naam al aangeeft, de provinciale belangen. Ze streven naar decentralisatie. In zekere zin zijn zij de voortrekkers van het oude protestantse verzet in Zuid Frankrijk. Hun boegbeeld is Condorcet. Hij beoogt een strenge decentralisatie, dat met het – toen nog! - revolutionaire woord ‘federalisme’ wordt aangeduid. De Girondijnen bepleiten een Met andere ogen - Blz.. 3
De scheiding van levenssferen wordt in de volgende jaren onderbouwd, door de wettelijke vastlegging van de status van de vrouw. Dat geschiedt op het continent beslissend in een tijd van militaire dictatuur, als de ‘Code Napoléon’ wordt ingevoerd. De ‘Code Napoléon’ zal de vertraging van de maatschappelijke rechten van de vrouw accentueren. De man regeert, de vrouw bestuurt en de kinderen gehoorzamen, wat wordt samengevat in een stelling van Louis de Bonald: ‘De vrouwen horen in en aan het gezin en niet aan de politieke maatschappij, en de natuur heeft haar geschapen voor huishoudelijke taken en niet voor openbare functies.’14 Deze positie zal zelfs de negentiende eeuw overleven, en werkt door tot op vandaag. Het in de loop van de vorige eeuw ontwakende socialisme en het losweken van de kerkelijke banden, brengt in deze algemene situatie – grosso modo - weinig verandering. Vrouwen worden uitgenodigd hun eisen aan de klassenstrijd ondergeschikt te maken, en de strijd tussen de geslachten wordt als een afgeleide beschouwd.
Positieve geluiden Naast deze weinig hoopgevende klanken hoort men gelukkig al heel vroeg, vooral in de Angelsaksische wereld en in Duitsland, tevens positieve geluiden. Een vooropmerking moet ons echter waarschuwen niet te snel te veralgemenen. Plaats, rol en gedachtegoed van en over de vrouw zijn niet precies hetzelfde in de verschillende nationale ruimten. Dat maakt duidelijk dat de verhouding tussen de geslachten een weerspiegeling van de samenleving is. Lijkt het er op dat politieke veranderingen het eerst in Frankrijk vorm krijgen met de revoluties en de seculiere republiek, culturele veranderingen zijn meer Angelsaksisch of Duits.15 Het feminisme – een symbolisch woord voor de structurele veranderingen in de positie van de vrouw als subject en volwaardig individu – is in die landen soms minder politiek, maar zeer vernieuwend in de praktijk. Het Duitse piëtisme bevordert al in de tijd van Goethe dat vrouwen zich uiten. Ook de Engelse en Amerikaanse ‘revivals’ markeren breuken die er voor zorgen dat vrouwen aan het woord komen. De tweede ‘Great awakening’ leidt er in de eerste helft van de negentiende eeuw toe dat steeds meer vrouwen met profetische gaven opgehitst worden.16 De Engelse Anna Lee wordt onder deze invloed de oprichtster van de shakers. Ze beweert dat Christus eerst verschenen is in de ‘man’ Jezus en nu in haar als ‘vrouw’. Ze emigreert naar Amerika en sticht er op 40 km. ten Zuidoosten van Albany ‘Hancock Shaker Village’, waar ze zelf echter nooit zal wonen – ze sterft vroegtijdig. Tegenwoordig is het een toeristische attractie in de buurt van de romantische Hudson vallei. 17 In 1834 wordt in New
14
15
‘laissez-faire’, en zijn vooral de geschiedenis ingegaan als hevige verdedigers van de humane beginselen van de verlichting. Dat kostte hen uiteindelijk de kop, want men beschouwde ze als contrarevolutionairen. Louis Gabriel Ambroise vicomte de Bonald (°02.10.1754-23.11.1840) behoort tot de zgn. traditionalisten die van rooms standpunt de Franse revolutie bestrijden. Hij heeft onder andere de Maistre en Lamennais aan zijn zijde. Hij keert zich tegen de leer de volkssoevereiniteit, het individualisme en het rationalisme. Er gaat in Nederland nogal wat invloed van hem uit op Groen van Prinsterer. G. Fraisse en M. Perrot, Inleiding, in: G. Duby en M. Perrot, a.w., p. 5.
16
M. Perrot, Buiten de cirkel, in: G. Duby en M. Perrot, a.w., p. 395-396.
17
De Shakers zijn oorspronkelijk met de quakers verwant. De vernoemde profetes van de sekte, Ann Lee (°1736-1784), is een onontwikkelde dochter van een Engelse smid. In 1758 trouwt zij, maar in 1770 krijgt ze een visioen dat God van haar een celibatair leven eist. Het kenmerk van deze sekte is dan ook geworden de Met andere ogen - Blz.. 4
York de ‘Female Moral Reform Society’ opgericht, waarbij duidelijk wordt dat Amerikaanse vrouwen hun politieke optreden in naam van hun godsdienstige en morele verantwoordelijkheden rechtvaardigen. In Groot Brittannië zet de feministische vernieuwing tot een veel gematigder verzet aan. Naast een aantal vrouwen dat zich inzet voor een ‘chiliastisch socialisme’ dat gelooft dat het heil van de vrouw moet komen, treedt vooral Mary Wollstonecraft op de voorgrond. Zelfs al kiest zij voor een verdeling van de rollen, toch legt zij er de nadruk op dat het accepteren door de vrouwen van hun rol in de privé-sfeer moet gegrond zijn op de rede. Dit kan een stap terug lijken, maar het belangrijkste wat deze activiste voor vrouwenrechten inbrengt, is de gedachte dat de vrijheid van de vrouw berust in haar aanvaarding als een redelijk én geslachtelijk wezen.18 Het moederschap moet beleefd worden als een burgertaak en niet als het tegenovergestelde van onderricht of geest. Zo opent Mary Wollstonecraft volgens E. Sledziewski de nieuwe horizon van de vrouwelijke rede, van een vrouwelijke manier van denken. Kortom: van een ‘rationalistisch alternatief’ voor de logica van mannen die tot dan toe de beschaving heeft beheerst.
Katholieke en protestantse landen Dat ‘rationalistisch alternatief’ zal ook op het continent doorwerken. De vrouwen zoeken of krijgen daarbij de hulp van bondgenoten die meestal vanuit de oppositie deelnemen aan de politieke en godsdienstige discussie. In Duitsland spelen de vrije kerken een belangrijke rol. In Frankrijk strijden zij met de vrijdenkers, vrijmetselaars en republikeinen. In België vinden de vrouwen, zoals in Frankrijk, eveneens vrijdenkers, vrijmetselaars, progressieve liberalen en liberale protestanten aan hun kant. Vanaf het midden van de negentiende eeuw pleiten vrijmetselaars in Frankrijk en België zelfs voor de opname van vrouwen in de vrijmetselarij. Sinds 1865 worden hierover discussies gevoerd in het convent (het wetgevend orgaan) van het Franse Grootoosten. In 1882 wordt de eerste vrouw ingewijd in de loge ‘Les Libres Penseurs’ in Pecq (Noord-Frankrijk): Maria Deraismes. Enkele jaren later, in 1893, richt ze met de socialistische senator en geneesheer Georges Martin de eerste gemengde obediëntie op: ‘Le Droit Humain’. 19 Grosso modo kan men echter stellen dat in alle Romaanse landen met een katholieke traditie de toekenning van politieke rechten aan vrouwen, evenals hun scholing, worden tegengewerkt. Daarentegen kunnen vrouwen in de landen met een reformistisch en moralistisch liberalisme van protestantse aard, veel sneller politieke en maatschappelijke bevoegdheden of onderwijs krijgen.20 Men dient hierbij natuurlijk niet te vergeten dat in het
18 19
20
strenge scheiding van mannen en vrouwen. De officiële naam is voluit ‘The United Society of Believers in Christ’s Second Appearing’, ook wel genoemd Millenium Church. A. Kok, Shakers, in: Christelijke Encyclopedie, vol. 6, Kampen, 1961, p. 154-155. E. G. Sledziewski, a.w., p. 37-38. J. Vanroelen, Le Droit Humain. Gemengde Internationale Orde in België (1911-1940), in: Vrijdenkerslexicon. Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers, vol. II, Brussel, 1982, p. 41-63. Zie ook: G. en Y. Hivert-Messeca, Comment la Franc-Maçonnerie vint aux femmes. Deux siècles de FrancMaçonnerie d’adoption féminine et mixte en France 1740-1940, Paris, 1997. N. Arnoud-Duc, De tegenstrijdigheid van het recht, in: G. Duby en M. Perrot, a.w.,p. 44. Met andere ogen - Blz.. 5
Romaanse deel van Europa (inclusief België), het onderwijs ook een onderdeel van de strijd om de macht tussen kerk en staat is.21 Datzelfde dient te worden opgemerkt over de discussies omtrent vrouwenwerk onder de grond en kinderarbeid. Ook die vormen de inzet van heftige ideologische discussies tussen katholieken en liberalen. In België, zo zal nog blijken, zal het liberaal protestantisme het opnemen voor de rechten van de vrouw, maar tegelijk het conservatieve gezinsmodel versterken. De mannin die omhoog wordt gestoken, blijft nog steeds de vrouw bij de haard. Men laat de feministische teugels wel enigszins vieren, maar de gevolgen voor de verhouding tussen de seksen zijn eerder afgeleid dan rechtsreeks. Dat blijkt onder andere uit het onderwijs.
Onderwijs voor meisjes Gedurende het grootste gedeelte van de negentiende eeuw houdt men vast aan het traditioneel onderwijs voor meisjes.22 De algemeen aanvaarde stelling luidt dat mannen en vrouwen niet dezelfde aanleg hebben om te leren. Dat leidt ertoe dat meisjes vooral onderwezen worden in huishoudelijke zaken. Daarnaast wordt in toenemende mate een plaats toegekend aan vakken die als typisch vrouwelijk worden beschouwd: de zogenaamde ‘zachte’ vakken. In het begin van de jaren tachtig wordt in België, onder andere op initiatief van de liberale en paramaçonnieke organisatie ‘Ligue de l’Enseignement’, voor het eerst systematisch onderwijs voor meisjes gepland. Opvallend hierbij is hoezeer het uitwerken van een model voor onderwijs aan meisjes verbonden is met politieke motieven. Politieke belangen vormen gedurende de negentiende eeuw steeds weer de basis voor onderwijsplannen. Men zoekt namelijk, via het neutraal onderwijs voor meisjes, een dam op te werpen tegen de invloed van priesters in het katholiek onderwijs. De Antwerpse journalist Arnould stelt het in 1864 in een redevoering gehouden voor de loge ‘Les Amis du Commerce et de la Persévérance réunis’ zo: ‘Het onderwijs aan meisjes moet worden herzien en dat moet gebeuren door het wetenschappelijker te maken; ze zouden ertoe gebracht kunnen worden direct afstand te doen van hun twijfelachtige godsdienstige voorstellingen en dromen, die ieder positief denkbeeld in de weg staan.’ 23 In 1864 wordt op initiatief van de joodse senator en vrijmetselaar Bisschoffsheim de ‘Vereniging voor beroepsonderwijs aan vrouwen’ opgericht. De eerste opleidingsschool opent haar poorten in 1865. In 1868 wordt zij door het liberale stadsbestuur van Brussel overgenomen als neutraal-bijzonder. Tien jaar later zijn er drie van zulke scholen. Het doel dat zij nastreven is ook de theoretische vakken ruimschoots aandacht te geven en niet alleen het eenvoudig huishoudonderwijs waarmee de nonnen de meisjes op hun plaats houden. Maar de opvattingen over de vrouw blijven dezelfde: door haar huishoudelijke arbeid draagt ze bij aan ‘het geluk van het gezin’. Men vreest eigenlijk, dat veel boekenwijsheid de meisjes zal afhouden van hun rol als vrouw en moeder.
21 22 23
A. Morelli en Y. Mendes da Costa (red.), Femmes, libertés, laîcité, Centre d’action laïque, Brussel, 1989. F. Mayeur, Neutraal onderwijs voor meisjes, in: G. Duby en M. Perrot, a.w.,p. 187-201. Geciteerd in: F. Mayeur, a.w., p. 192. Met andere ogen - Blz.. 6
Théophile Bost De bekommernis om vrouwen en meisjes bewust te maken van hun situatie, treft men onder andere aan in de toespraken van ds. Théophile Bost uit Verviers.24 Bost is in de negentiende eeuw een spilfiguur in de verspreiding van het vrijzinnig protestantisme in België. Hij is actief betrokken bij het werk van de ‘Soirées populaires’ die in Verviers in december 1866 worden gesticht door twee ‘Cercles d'instruction mutuelle’, ‘Le Progrès’ en ‘L'Etude’. Deze talrijk bezochte voordrachten, vaak onder de vorm van concert-voordrachten, richten zich tot een algemeen publiek en zijn kosteloos.25 Ze hebben een ontvoogdende, maar tevens een ideologische functie.26 Ze dienen als forum voor het algemeen liberaal, vrijdenkend gedachtegoed en als platform om de deugden en waarden van de burgerij over te brengen. Zo wil men ook de spanningen tussen de standen wegnemen. Er worden uiteenlopende onderwerpen behandeld: politieke economie, hygiëne, geschiedenis, astronomie, de rechten en plichten van de burger. Een opvallende nadruk ligt op de rol van de vrouw en het gezin.
24
25
26
Geboren op 16 november 1828 in Genève als één van de jongste van de 10 zonen van de bekende reveilprediker Ami Bost (°10 06 1790 - 14 12 1874), studeert hij van 1848 tot 1852 theologie in Montauban en behaalt in 1853 het baccalaureaat in Straatsburg. De titel van zijn thesis luidt: Quelques idées sur le culte protestant. Thèse présentée à la faculté de théologie protestante de Strasbourg et publiquement soutenue le lundi 17 janvier 1853 à 5 heures du soir pour obtenir le grade de bachelier en théologie, Strasbourg, 1854. Vanaf 1858 treedt hij in functie als predikant van de gemeente Verviers-Hodimont, waar hij blijft tot 1880. (A. Encrevé vermeldt verkeerdelijk dat Th. Bost predikant van de Eglise libre de Verviers-Hodimont is geweest. De werkelijkheid is anders. Verviers-Hodimont is één van de oudste protestantse gemeenten in België, waarvan de eerste sporen tot 1634 teruggaan). J. Meyhoffer, Bost Theophile, in: Biographie Nationale, vol 30, Bruxelles, 1959, kol. 187-190. S. Sautter-Keulemans, Les précurseurs de la propagande libérale en faveur du protestantisme, In: Bulletin VI.3, Vereniging voor de Geschiedenis van het Belgisch Protestantisme (VGBP), 1974, p. 165-202. Histoire du synode de l'Union des Eglises protestantes évangéliques de Belgique, 1839 -1889, Bruxelles, 1889, p. 146. H.R. Boudin en M. Blok (red.), Synodaal Gedenkboek, Brussel, 1992., p. 166 - 167. E.M. Braekman, Le pasteur Théophile Bost à Liège (1880 - 1898), in: VGBP, nr 110, 1993, p. 29-37. Monsieur Th. Bost, Manifestation publique faite en son honneur à Verviers le 4 avril 1875, Verviers, 1875. Ik ben uitvoerig ingegaan op de relatie tussen protestantisme en volwassenenvormingswerk in: G. Liagre, Graaf Eugène Goblet d’Alviella (°1846 – 1925) – Proeve van een cultuurhistorisch en religieus portret (1846 – 1925), onuitgegeven doctoraatsverhandeling, nr. 49, Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid Bollandistenstraat 40 te 1040 Brussel, 1998, p. 239-261. De ideologische achtergrond blijkt uit het feit dat in 1878, als de liberalen weer aan de macht komen, het volwassenenvormingswerk over het hoogtepunt heen is. De maçonnieke voorman Pierre Tempels is echter nog niet overtuigd dat de bevochten duisterlingen zijn verslagen. De opgang van de emancipatie is nog niet ten einde: ‘Wij moeten heel oprecht bekennen dat we in de hoop die wij in de provincie hadden gevestigd op de activiteit van deze conferentiekringen, werden teleurgesteld: op de kringen in Brugge, Menen en Gembloux na, zijn ze allen ingeslapen’. Ook het liberaal protestantisme maakt overigens na de machtswissel een kentering door. P. Tempels, Notice sur les travaux de la Ligue de l'enseignement et sur l'école modèle fondée par cette association, Brussel, 1878, p. 9. Met andere ogen - Blz.. 7
Het gezin heeft in de overdracht van religieuze en ideologische waarden volgens Bost een belangrijke rol te vervullen. Hij beschrijft het gezinsverband als ‘de eerste kerk waar de kinderen hun plichten moeten leren’.27 De ouders hebben tot taak om hart en geest van de kinderen te bewaken en te voeden. Het is via hen dat het kind met de universele mensheid in contact komt. De vader en de moeder ‘zijn de eerste priesters die allen het hart moeten openen voor wat mooi, goed en heilig is, en die hen moeten inwijden in de liefde en de praktijk van de deugden.’ Hiermee bevestigt Bost de traditionele gezinsideologie, steunpilaar van de burgerlijke moraal.28 De huisvader, onder wiens gezag en liefdevolle bescherming alle overige gezinsleden staan, en die bovendien een trouw huwelijkspartner is, staat model voor de priesterlijke taak in het gezin. Voor Bost behoort het gezin tot het natuurlijk bestand dat theologisch wordt gelegitimeerd. Hij ziet in het spoor van Luther het gezinsleven als de spiegel van Gods bedoeling met de mens.29 Welk een zalig huwelijk en huis en welk een antiklerikaal wapen, waarlijk een echte kerk, waar vader en moeder bisschop en prediker zijn in hun gezin! Bost schildert het beeld van het ideale gezin, waarin het algemeen priesterschap der gelovigen gestalte aanneemt. Hij wil priesters veranderen in leken, door van leken priesters te maken. De vraag die ons nu bezighoudt, die naar de rol van de vrouw in het gezin, wordt door Bost expliciet besproken. In een wat verborgen uithoek van zijn opvattingen ligt zoals ik al onderstreepte zeer zeker ook een burgerlijke en vooral antiklerikale opvatting. Maar juist daarom is wat hij zegt vooruitstrevend. De macht die het dagelijkse leven van de Belgische vrouw tot in de helft van de negentiende eeuw domineert en vanop afstand leidt, is de kerk. Aan het begin van de negentiende eeuw kan het overgrote deel van de Belgische vrouwen lezen noch schrijven. Ze zitten opgesloten in de schoot van hun gezin, geknecht door de kerk en voor wat de lagere klasse betreft, verdrukt door een uitputtende slavenarbeid. Het is wachten op de wetten van de (katholieke!) regering Beernaert (1889) om hierin enige verlichting te bespeuren. Tot 1889 mogen jonge vrouwen tussen de 16 en de 18 jaar meer dan 12 uur per dag aan het werk worden gezet. De werktijden zijn verschillend van sector tot sector, maar in bepaalde industrieën worden dagen gepresteerd van 5.30 uur 's ochtends, tot 10 uur 's avonds.30 De 27 28
29
30
Th. Bost, La famille (1873), in: Bost Th. Du véritable honneur, Verviers, 1882, p. 66. Eugène Goblet d’Alviella schrijft hierover in eenzelfde geest: Si loin qu'on remonte dans l'histoire, on trouve partout un embryon d'état - qu'il s'incarne dans la nation, la tribu ou la famille. E. Goblet d'Alviella, La Réforme Internationale d'après un économiste anglais, in: Revue de Belgique, vol. 11, 1872, p. 254. G. Lindijer, De andere Luther, 1546 - 1996, in: G. Liagre (red.), Perspectief op de oecumene, Schetsen en studies aangeboden aan dr. G. Lindijer, Brussel, 1996, p. 18. S. Steffens wijst er op dat de geschiedenis tot nu toe is beschreven vanuit het industriële paradigma. Onder die term verstaat hij een bepaalde opvatting over economische moderniteit die deel uitmaakt van een meer algemene opvatting over moderniteit. Het beeld dat op het netvies is gevormd, is dat van het geïndustrialiseerde België. Door aandacht te besteden aan de vooruitgang van de industrie als belichaming van de vooruitgang, geraakten de ambachten in het historisch onderzoek in de verdrukking. We moeten constateren dat de ambachtelijke fractie van de middenklasse nog niet aan de vergetelheid is onttrokken. Over de arbeidsomstandigheden is nog weinig geweten. Al neemt het aantal thuiswerkers in de loop van de negentiende eeuw gestaag af, toch telt men er in 1896 nog 125.000. Hun toestand is in 1840 zo zorgwekkend, Met andere ogen - Blz.. 8
kindersterfte is, vanwege de zwakke gezondheid van de vrouwen, enorm, al betekent ze voor velen een natuurlijk contraceptiemiddel. Het is bij ons dat de gevluchte Victor Hugo ‘Les misérables’ laat uitgeven, maar kan het lot van Cosette, het weesmeisje dat wordt uitgebuit door het echtpaar Thénardier, dat van de ontelbare volslagen ongeletterde Cosettes beroeren? De primaire opdracht is dus scholing. Het ideaal dat van een algemene openbare school, met verplicht onderwijs voor beide geslachten. Met zijn stelling dat het een vooroordeel is dat de vrouw geen opleiding nodig zou hebben, opent Bost hiertoe de deur. Zijn opvattingen zijn niet origineel, de vrije geest die moet waaien waar hij wil staat ook in de liberale opinie centraal. Zijn bijdrage bestaat er uit om die overtuiging die de liberale achterban zelden met precisie formuleert, in Verviers en omstreken publiekelijk en voor een breed publiek te articuleren. De opvoeding in het gezin, mag niet verhinderen dat ook de vrouw haar vrijheid bezit. Onderwijs en vorming liggen in de natuurlijke lijn van de gezinsopvoeding. Geen opleiding betekent immers ook de uitschakeling van het kritisch denken. Het resultaat is dat er zich in het huwelijk spanningen met schrijnende gevolgen voordoen: ‘Mevrouw en mijnheer hebben diametraal tegengestelde politieke en religieuze opvattingen: ze kunnen slechts overeenkomen op voorwaarde dat ze al de grote problemen omzeilen, en de man zal in de loge of in de club sympathieën zoeken die hij thuis niet kan vinden.’ 31 Man en vrouw zijn gemaakt om elkaar in liefde te bejegenen en samen alles lief te hebben wat zuiver, goed, eerlijk, waar en waarachtig is.32 Het is, om problemen tegen te gaan, belangrijk dat de schoolwereld aan elk meisje de kans biedt kennis te maken met meer dan de geplogenheden en stereotiepen die aan haar afkomst en sociaal milieu verbonden zijn. Hierin ligt de droom van Bost vervat, de poort naar de vrije gedachte in het groeiproces van elke vrouw en aanstaande moeder. Voor Bost is de vrouw in geestelijk opzicht de gelijke van de man, en ze heeft dus dezelfde kennisrechten als hij.33 Maar de katholieken en de conservatieve liberalen denken daar anders over. Zij redeneren volgens hem vanuit de barbaarse opvatting van de suprematie van de macht en ‘door dit feit zijn alle voorrechten voor het sterke geslacht.’ Zoals de lezer nu stilaan weet, zijn de opvattingen van Théophile Bost langzaam gegroeid, gedeeltelijk uit de noodwendigheid van de tijd. De vaststelling dat de kerk vooral invloed uitoefent via de vrouwen, maakt hem ongemakkelijk. Want ‘de vrouw –hoor deze ontdekking! – is de helft van het menselijk geslacht!’ Jonge meisjes moeten geen minderwaardige opvoeding krijgen ‘alsof hun belangrijkste taak op aarde er zou uit bestaan om in een gezin de teugels te vieren’, want dit versterkt de onderdanigheid, het gebrek aan kritische zin en de
31 32 33
dat minister de Theux een onderzoek beveelt. Hieruit blijkt dat thuiswerkers vaak niet genoeg kracht meer hebben om te werken, zodat ze op hun weefgetouw ineenzakken. Wat de vrouwen betreft, gaat het onder andere om spinsters, weefsters, kantwerksters en naaisters. Vanaf haar vijftigste daalt het gezichtsvermogen van de kantwerkster en worden haar vingerst stram, wat soms grote sociale ellende teweegbrengt. S. Steffens, Het “geïndustrialiseerde België” van de 19de eeuw of de grote onderneming als symbool van moderniteit en vooruitgang, in: A. Morelli (red.), de grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, Brussel, 1996, p. 137-146. (Oorpsr. titel: les Grands Mythes de l’histoire de Belgique, de Flandre et de Wallonie, Brussel, 1995) Th. Bost, Du véritable honneur, a.w., p. 75. Th. Bost Du véritable honneur, a.w., p.70. Th. Bost, Respectons les femmes, in: Soirées populaires de Verviers, Almanach, 1875-1876, p. 51-60. Met andere ogen - Blz.. 9
onderworpenheid aan de kerkelijke hiërarchie. Opleiding en opvoeding gaan voor Bost samen.34 Vrij zijn, is voor de vrouw ook in het gezin in vriendschap en vrede leven, want ‘de mens vindt men vooral in de geest.’ Dit is een aanwijzing naar een meer omvattend ideologisch inzicht, dat naarmate de tijd verstrijkt een duidelijk burgerlijke bijbedoeling blijkt te hebben.
Ligue de l’Enseignement Een belangrijke stoot tot de oprichting van meisjesscholen wordt zoals al werd gezegd gegeven door de ‘Ligue de L’enseignement’, waarin vrijzinnige protestanten, naast vrijdenkers, een belangrijke rol spelen. De ‘Ligue de L'enseignement, association pour la propagation et le perfectionnement de l'éducation et de l'instruction en Belgique', wordt vanuit de vrijmetselarij en de vrijzinnige Brusselse ‘Libre Pensée’ op 26 december 1864 gesticht.35 Ze is eigenlijk het geesteskind van één man: de latere Brusselse schepen van onderwijs en burgemeester, Charles Buls. De ‘Onderwijsbond’ stelt zich tot doel om het gesprek over opvoeding en onderwijs te bevorderen. De liga promoot in de geest van de tijd ook het onderwijs aan meisjes. Charles Buls richt niet alleen vakscholen, maar ook naaischolen op. Men wil de arbeidersmeisjes in de eerste plaats opleiden, om hen tot goede moeders en huisvrouwen te maken, maar het ideologisch kader wordt opengebroken door ze niet op te sluiten in het gezin. Men beoordele die niet aan de hand van hedendaagse maatstaven. Omdat de vrouw ‘de eerste opvoedster van de kinderen is’, wordt geprobeerd om via haar het onderwijs redundantie te geven en de komende generaties te bereiken.36 Zes scholen voor lager en voortgezet onderwijs voor jongens en zeven voor meisjes zien het levenslicht. Vaak neemt de plaatselijke overheid zo een school na een paar jaar over. Toch mislukt het plan om via de wet van 1879 het meisjesonderwijs zijn rechtmatige plaats te geven. Men moet tot 1881 wachten op een reglementering van het middelbaar onderwijs voor meisjes. Dat beperkt zich overigens tot de lagere middelbare afdeling. In 1884 komen de katholieken weer aan de macht en draaien de klok terug. Een interessant voorbeeld van mislukt hoger onderwijs voor vrouwen, vormt het onderwijs aan de scholen voor vroedvrouwen en verpleegsters. De meisjesschool voor dokters die in 1874 door de Brusselse arts Crommelinck buiten de universiteit wordt gesticht, moet ondanks de inschrijving van 28 studenten na enkele maanden de deuren weer sluiten. De officiële reden is dat enkel universitaire studies opleiden tot het artsenberoep, maar daar worden meisjes geweigerd.37 De eerste neutrale opleiding voor verpleegsters wordt gesticht in 1888 door een socialistisch arts, maar boezemt niet veel vertrouwen in. Uiteindelijk wordt een domineesdochter, Edith Cavell, pas in 1907 medestichtster van de eerste school voor gediplomeerde verpleegsters.38 Ik merk op dat al in 1897 op het internationaal feministisch 34 35
36 37
Th. Bost, La liberté par l'instruction, conférences de M. Th. Bost, Verviers, s.d. p. 7. De stichtingsvergadering, met een honderdtal deelnemers, vindt plaats op 26 december 1864. Op 16 februari 1865 worden de statuten aanvaard. P.Tempels, Notice sur les travaux de la Ligue de l'enseignement et sur l'école modèle fondée par cette association, Bruxelles, 1878, p. 3. P. Tempels, a.w., p. 6. In het boek van F.-A. Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde in Belgie, Brussel, 1981, komt zijn naam eigenaardig – of typisch - genoeg niet voor. Met andere ogen - Blz.. 10
congres in Brussel over de plaats van de vrouwen in de ziekenverpleging is gesproken. Marie Georges Martin, grootmeester van ‘Le Droit Humain’, houdt de redevoering.39 Maar dat terzijde, om nogmaals te wijzen op de nauwe band tussen vrouwenemancipatie en vrijdenkerij/vrijmetselarij/protestantisme. E. Cavell wordt de medewerkster van dr. A. Depage die in dat jaar de naar hem genoemde kliniek in gebruik neemt, en ze zorgt ervoor dat de theoretische opleiding getoetst wordt aan de praktijk.40 Tot op dat ogenblik wordt de verzorging van ziekenhuispatiënten toevertrouwd aan leden van rooms-katholieke congregaties die, ondanks hun toewijding, geen enkele theoretische vorming genieten. Ook deze instelling ondervindt aanvankelijk veel weerstand, maar wint beetje bij beetje terrein. Pas in 1914, een jaar voordat Edith Cavell vanwege verzetsactiviteiten ter dood wordt veroordeeld, neemt de staat het initiatief tot de stichting van koninklijke athenea voor meisjes. Dit, in navolging van het eerste atheneum voor meisjes dat door particulier initiatief wordt gesticht.
Protestanten in de strijd tegen de prostitutie Dit is ook de plaats om iets te zeggen over de prostitutie en haar bestrijders. De ontwikkeling van de ongeregelde prostitutie en de vrouwenhandel ontketent tussen 1876 en 1884 een beweging van mensen die zich willen inzetten voor de prostituees als slachtoffers van ellende. Deze beweging geeft ook in België aanleiding tot een reeks onderzoekingen en een poging tot reflexie op de sociale politiek. In het buurland Frankrijk bestaat er in die jaren namelijk een systeem, dat geregistreerde prostitutie als een beroep beschouwt. De zich aan de mannelijke dominantie ontworstelende vrouw van de negentiende eeuw komt hiertegen in verzet. Ze is sterk doordrongen van het besef dat er, ook door haar, sociale plichten vervuld moeten worden. De aangeslagen toon is echter moralistisch en feitelijk gericht tegen alle buitenechtelijke seksualiteit.41 Internationale bekendheid verwerft Josephine Butler, ongetwijfeld het meest aansprekende voorbeeld waar het gaat om de koppeling van moraal en sociaal besef. Ze bestrijdt vanaf 1870 de regeling van de prostitutie, die enkele jaren eerder ook in Engeland is ingevoerd.42 Deze regulering, die zegt sociale en hygiënische controle te waarborgen, maakt het prostituees vrijwel onmogelijk om hun situatie te veranderen, omdat ze als dusdanig geregistreerd staan. De prostituee behoudt volgens de protestante Butler haar onaantastbaar recht op redding, omdat ze niet zozeer een zondares is, maar een slachtoffer van de bruutheid van de man. Daarbij is er ook de ellende die veroorzaakt wordt door bepaalde kanten van de maatschappij. 38
39
40
41 42
H.R. Boudin, J.Edith Louisa Cavell (1865-1915) in: H.R Boudin (red.) Van Leopold I tot Jean Rey, De protestanten in België van 1839 tot 1989, Brussel, 1990, p.33. J. Vanroelen, a.w., p. 42. F.-A. Sondervorst, a.w., p. 227, vermeldt enkel haar naam. Hij meent dat Edith Cavell aan deze verpleegstersschool werd opgeleid. Voor Antoine Depage (°1862-1925), zie: F.-A. Sondervorst, a.w., p. 226231. Ik verwijs ook naar T. de Gravelles, Dokter Antoine Depage, zoals zijn zoon hem zag, in: Belgia 2.000, nr. 9, 1984, p. 62-73. (dit artikel handelt voornamelijk over zijn medische activiteiten tijdens W.O. I) J. Baubérot, De protestantse vrouw, in: G. Duby en M. Perrot, a.w., p. 157-170. Josephine Elisabeth (°13 04 1828-30 12 1906) richt zich tegen de reglementering van ontucht en de ermee gepaard gaande verplichte inschrijving bij de politie. Ook de gedwongen keuring keurt ze af. Met andere ogen - Blz.. 11
De actie van Josephine Butler, gedragen door artsen en quakers, vindt spoedig weerklank in heel Europa. Tussen 1870 en 1879 worden 9.667 petities verzameld. 43 Om haar te steunen wordt de krant ‘The Shield’ opgericht. Dank zij haar initiatief komt in 1876 de ‘Fédération britannique et continentale pour l’abolition de la prostitution envisagée comme institution légale et sociale’ tot stand en wordt in 1878 te Neuchâtel (Zwitserland) de ‘Union internationale des amies de la jeune fille’ opgericht. De beweging is niet beperkt tot protestantse kringen, maar is sterk doortrokken van de sociale en godsdienstige bekommernissen van protestantse herkomst.
De strijd tegen de vrouwenhandel Een apart luik van deze actie vormt de strijd tegen de mensenhandel. De handel in blanke slavinnen trekt aan het begin van de tachtiger jaren veel aandacht. In 1881 wordt deze handel in Genève officieel veroordeeld. In België is het een predikant, ds. Léonard Anet die kat de bel aanbindt.44 L. Anet staat, geholpen door de protestanten Jules Pagny, een Franse industrieel, en de Luikse professor Emile de Laveleye, in 1881 aan de basis van de oprichting van de ‘Société pour l’affranchissement des blanches’. Dat jaar wordt ook de ‘Association pour la moralité publique de Belgique’ gesticht.45 Ds. Anet geeft bovendien op 2 april 1882 het startsein voor ‘Le Comité de l'association des dames pour le relèvement des filles tombées et qui désirent se relever’. Vanaf 1887 zal dit werk onder de naam ‘Le Refuge’ voortbestaan. H. Boudin heeft aan het ontstaan van dit werk in de ‘Belgische Protestantse Biografieën' een aparte bijdrage gewijd. Het valt hem echter op dat zelfs in de ‘Biographie Nationale’, geen melding van de sociale activiteiten van ds. L. Anet wordt gemaakt. Hij noemt dit opmerkelijk, gezien diens enorme sociale inzet. De situatie, zoals ze door H. R. Boudin wordt samengevat, is de volgende. Op zekere dag wordt ds. L Anet er door zijn collega John Carol Jenkins van de anglicaanse gemeenschap op gewezen dat er een buitengewoon groot aantal Britse meisjes voor venerische aandoeningen in het Sint-Pietershospitaal wordt verzorgd.46 Ds. Anet
43 44
45
A. Corbin, Les filles de noce: misère sexuelle et prostitution (19e et 20e siècles), Parijs, 1978, p. 343 noot 88. H.R. Boudin, Léonard Anet, in: BPB, B-Anet L, p. 1-5 H.R. Boudin, La participation des protestants à la lutte contre la traite des blanches, in: Femmes des années 80. Un siècle de condition féminine en Belgique (1889-1989), Louvain-la-Neuve/Bruxelles, 1989, p. 155160. H.R. Boudin, J.F.H.L. Anet (1812-1884), in: Van Leopold I tot Jean Rey, a.w., Brussel, 1990, p.20. J. Meyhoffer, Léonard Anet, in: Biographie Nationale, vol. XXIX, Brussel, 1957, kol. 87-90. A. Splingard (onder pseudoniem van Lord Monroe), la Clarisse du XIXe siècle ou la Traite des Blanches par Lord Monroe, in: Le National, 13-14-15 01 1881. Zie ook het artikel in The Shield, 01.05.1880 J. Pagny, De l’organisation de la traite des blanches et de la prostitution à Bruxelles, textes anglais et allemand. J. Pagny, Rapport présenté à la Commission de la police des moeurs, Bruxelles, 1889. Voor een ledenlijst, zie: H.R. Boudin, Liste de membres de la Société de Moralité publique de Belgique, in: BPB, B-Anet L, p. 6. Het is mij onbekend waarop H. Boudin zich voor het samenstellen van deze ledenlijst heeft gebaseerd. De namen van Emile de Laveleye, noch van L. Anet komen er in voor. Met andere ogen - Blz.. 12
vermoedt het bestaan van een prostitutienetwerk, maar harde bewijzen ontbreken. Ds. Anet vecht als een don Quichotte tegen windmolens, verdachtmakingen vanwege de krant ‘La Chronique’ incluis. Hij verdenkt de politie er van medeplichtig te zijn, maar om de Augiasstal uit te mesten zal hij nog enkele jaren geduld moeten oefenen. Uiteindelijk slaagt hij er, ondanks de bezweringen van een magistraat om ermee op te houden, toch in om het circuit van vrouwenhandel bloot te leggen. Hij krijgt daarvoor de hulp van een Brussels advocaat, Alexis Splingard. Ds. Anet ontrafelt het rekruteringsysteem van een aantal Belgische bordelen, die er zelfs niet voor terugdeinzen om Engelse meisjes door valse verpleegsters te laten ronselen. Eenmaal in België, worden ze ingeschreven onder een andere naam en identiteit. Omdat de politie en de artsen geen Engels kennen, doen de pooiers dienst als tolk. Dat laat hen toe om het gruwelijk spelletje 34 jaar vol te houden. Met de hulp van ds. Anet weet de politie uiteindelijk deze criminele feiten aan het licht te brengen. Dank zij zijn hulp vinden de onderzoekers in de rue Saint-Jean-Népomucène nr. 42 een meisje van 12 jaar, die wordt gereserveerd voor bepaalde bevoorrechte klanten. Een bezoek van de ondertussen wakker geschrokken Engelse politie levert echter niets op. De Brusselse hoofdcommissaris Lenaerts en zijn zoon Valère verwittigen de bordeelhouders, die er voor zorgen dat gedurende drie weken de Britse meisjes hun diensten niet meer aanbieden.47 H. Boudin weet ons zelfs nog gruwelijker feiten te melden. Adeline Tanner verblijft in Brussel onder de valse naam van Ellen Cordon. Omdat ze nog geen geslachtsgemeenschap aankan, wordt ze, in het bijzijn van geïnteresseerde studenten van de Université Libre de Bruxelles op drie maanden tijd zeven keer geopereerd. Zonder narcose – de studenten houden haar in bedwang - wordt de ingreep aan de geslachtsorganen uitgevoerd. Als Josephine Butler in 1879 naar Luik komt om er deel te nemen aan een internationaal congres tegen de vrouwenhandel en de prostitutie, verneemt ze deze feiten en besluit er werk van te maken. Ze krijgt hierbij de steun van een aantal Franse predikanten, maar vooral van de overtuigde protestant en politiek-econoom E. de Laveleye. Op 8 november 1880, nadat ze door de politie is gehoord, besluit ze om namen en feiten publiek te maken. Henry Bolland, directeur van de krant ‘Le National’ en niet vies van enige sensatiejournalistiek, publiceert in januari van het volgende jaar de integrale tekst van haar beschuldiging. Hierop ziet burgemeester Buls zich verplicht om de hoofdcommissaris uit zijn ambt te ontzetten. Zijn definitieve vernedering en afzetting volgt door een schrijven van de liberale minister van binnenlandse zaken, de vrijmetselaar Gustave Rolin-Jacquemyns, op 1 augustus 1881.
46
47
John Carl Jenkins (°1834-1894). Niet te verwarren met de Chaplain to H.M. King Leopold I, ds. Evan Jenkins (°1797-1848), bij wie Charlotte Brontë kerkt. De Engelse Charlotte Brontë (°1816-1855) woont en werkt twee jaar in België, maar keert daarna naar haar vaderland terug om er een school op te richten. Ze schrijft een boek over haar Brusselse ervaringen. Volgens H.R. Boudin is de intensiteit van haar werk uniek in de vrouwelijke literatuur van haar eeuw. Het is verbazend haar naam aan te treffen in een boek over de protestanten in België, vermits ze anglikaans is en bovendien maar twee jaar in Brussel verblijft. Andermans deugden eigent men zich kennelijk gaarne toe. Over Charlotte Brontë, zie: Brontë Charlotte (1816-1855), in: Van Leopold I tot Jean Rey, a.w., Brussel, 1990, p.28 en de daar vermelde literatuur. Zoon Valère heeft het leveringsrecht voor wijnen en champagne in alle Brusselse bordelen. Met andere ogen - Blz.. 13
Isala van Diest Er bestaat in de negentiende eeuw zoiets als een ideologie van de natuurlijke opofferingsgezindheid van vrouwen. Dit algemeen aanvaarde concept – de vrouw als weldoenster en opofferingsgezinde – treft men ook onder vooruitstrevende vrouwen aan. De vrouw is naast stichtster en behoedster van het thuis ook helpster van eerste rang bij de opbouw van een deugdzame samenleving.48 Isala van Diest, de eerste vrouwelijke arts, is hiervan de perfecte incarnatie.49 Hoewel zelf vrijzinnig, onderhoudt ze nauwe relaties met het protestantisme.50 Ze wordt geboren op 7 maart 1842 in Leuven als vierde dochter van dokter Pierre Joseph van Diest. Omdat ze in een zeer liberale omgeving opgroeit, krijgt ze dezelfde opvoeding als haar broer. Door regelmatige bezoeken aan Engeland met haar moeder, komt ze er onder de invloed van de progressieve vrouwenbeweging. In 1873 besluit ze, na een volledige middelbare opleiding, geneeskunde te studeren. Omdat studies in Leuven uitgesloten zijn – ze wordt door de rector Mgr. Namêche geweigerd - buigt ze zich aan de universiteit van Bern over de boeken. Ze haalt er in 1877 haar diploma als doctor in de genees- en verloskunde. Terwijl Isala van Diest in Bern vertoeft, wordt de toelating van vrouwen tot het artsenberoep op 19 februari 1875 door de gewezen liberale minister Eugène Pirmez in de kamer aan de orde gesteld. 51 Tevergeefs. Hoewel ze over een geldig diploma beschikt, wordt de toegang tot de artsenij haar na haar terugkomst ontzegd. Ook hier weer geven bekende motieven de doorslag: het artsenberoep zou de vrouw afhouden van haar ‘natuurlijke en eigen bestemming’. Na een lange lijdensweg, een bijkomende studie aan de Université Libre de Bruxelles en een examen voor de middenjury, verkrijgt ze bij Koninklijk Besluit van 24 november 1884 – zeven jaar na het beëindigen van de studie - het recht om de geneeskunde, verloskunde en chirurgie uit te oefenen. Pas op 10 april 1890 wordt het beroep van geneesheer volledig voor mannen en vrouwen opengesteld.52 Clèmence Everaert wordt in 1893 de tweede vrouwelijks arts van België. In die periode wordt de dokterspraktijk van Isala van Diest voornamelijk bezocht door
48 49
50
51
52
S. Alexander, De negentiende eeuw., Een betwiste erfenis, Kapellen, 1998, p. 33. In het reeds vernoemde boek van F.-A. Sondervorst komt ook haar naam niet voor. Isala van Diest, de eerste vrouwelijke arts, in: Belgia 2.000, nr. 2, 1983, p. 64-66. Blijkbaar woont ze op 7 mei 1875, op de begraafplaats van Sint Amandsberg, de begrafenis bij van Rosalie Loveling. Die onderhoudt heel goede contacten met zowel P. Frédricq als met de Gentse Brabantdamgemeente. Zie: J. Temmerman, van Reveil tot Liberaal Protestantisme, Geschiedenis van de Protestantse Brabantdamkerk te Gent tijdens de 19de eeuw, Brussel, 1996. Virginie Loveling – Briefwisseling, Overlijden van Rosalie, RUG HS 3426 M 58. Zijn schoonzuster is Irénée Pirmez, geboren Drion, die als ‘onbewuste feministe’ in 1887 Deux femmes célèbres au XVII siècle uitgeeft, in 1888 Les derniers moments de quelques hommes célèbres. Observations, pensées et impressions, en in 1892: Ernest Renan, peint par lui même. Over Irénée Pirmez, zie: I. Gérard, Een vrouw uit de XIXde-eeuwse hoge burgerij, in: Belgia 2.000, nr. 2, 1983, p. 55-63. In 1908 wordt in Frankrijk een eis van de studenten geneeskunde afgewezen. Ze willen, via juridische weg, een besluit over het onvermogen van vrouwen om als uitwonend assistent te werken, ongedaan maken. N. ArnaudDuc, De tegenstrijdigheid van het recht, in: G. Duby en M. Perrot, a.w., p.51. Met andere ogen - Blz.. 14
Engelsen en Amerikanen. Voor zover het Belgen betreft, gaat het meestal om protestanten, vrouwen en kinderen. Dat komt zo. Zodra Isala van Diest uit Zwitserland terugkomt, gaat ze zich interesseren voor sociale vraagstukken. In 1881 wordt ze al lid van de ‘Association pour la moralité publique de Belgique’. Ze herinnert zich vooral de brutaliteit waarmee studenten en professoren vrouwen aanpakken. Vanaf 1884 wordt ze secretaris van het protestantse werk van de ‘Refuge’ en in 1885, in opvolging van barones Mimi Rogala de Bieberstein, directrice ad-interim. Ze staat ook in voor de medische verzorging van de meisjes. In 1886 wordt ze officieel tot adjunctdirectrice benoemd, wat feitelijk betekent dat ze de dagelijkse leiding in handen heeft. In de jaarverslagen komt men onder de indruk van de menigvuldige lofbetuigingen die haar te beurt vallen. Haar inzet is degelijk en duurzaam. Ze draagt in niet geringe mate bij aan de sociale uitstraling van het protestantisme in Brussel. Haar inzet in de ‘Refuge’ wordt al spoedig gekoppeld aan andere uitdagingen. Samen met publicist en voordrachthouder Albert du Chastain, diens vrouw en de eerder genoemde protestant Jules Pagny, richt zij een vereniging op die voor de rechten van de vrouw wil strijden. In 1892 voegt dit groepje zich bij de ‘Ligue belge du Droit des femmes’, de ze samen met de eerste Belgische advocate, Marie Popelin, de joodse advocaat Louis Frank, de advocaat en vrijmetselaar Henry La Fontaine en diens zuster Léonie La Fontaine opricht. Ik sta er even bij stil, want het is een belangrijke gebeurtenis, die mede door bemiddeling van protestanten tot stand komt. Men kan spreken van de eerste georganiseerde – en meteen gemengde! - feministische beweging in België. In 1896 worden na een interne ruzie spijtig genoeg de mannen uit de beweging gestoten.53 Isala van Diest wordt achtereenvolgens penningmeester en voorzitter van de afdeling armenzorg.
Protestantse vrouwen in politiek en vormingswerk Ik heb reeds gesignaleerd dat een herdefiniëren van de politiek in de negentiende eeuw gepaard gaat met een herdefiniëren van het onderscheid tussen publiek en privé. Toch zijn er tussen de seksen en de sferen dwarsverbindingen en overlappingen. Het is van belang niet in de val van theoretische uiteenzettingen en exclusief denken te trappen. Een voorbeeld van deze overlapping vormen de vakbonden die in het laatste kwart van de negentiende eeuw tot bloei komen. In het algemeen proberen mannelijke vakbondsleden hun banen en lonen te beschermen, door vrouwen op lange termijn van de arbeidsmarkt uit te sluiten. Toch zijn er ook vakbonden die vrouwelijke leden accepteren en er zijn zelfs vakbonden van vrouwelijke leden zelf. In België springt de naam van Emilie Claeys hierbij in het oog.54 Niet van protestantse origine, wordt ze later christen-socialist naar Nederlands model. Ze sluit zich aan bij de gemeente van ds. D. Domela Nieuwenhuis in Gent, en ontslaapt in de Heer in 1943. Op grond van een aantal negatieve levenservaringen als ongehuwde moeder, stapt ze op jonge 53 54
Marie Popelin, de eerste advocate, in: Belgia 2.000, nr. 2, 1983, p. 67-70. B. Denuit, Claeys Emilie Maria (°1855-1943), in: H.R Boudin (red.) Van Leopold I tot Jean Rey, a.w., p.37 J. Tyssens, En Flandre aussi, des femmes laïques à contre-courent, in: A. Morelli en Y. Mendes da Costa (red.), a.w., p. 159-165. P. van Praag, Emilie Claeys, 1855-1943, in: Tijschrift voor sociale geschiedenis, vol. XI, nr. 6, 1978, p. 177196. Met andere ogen - Blz.. 15
leeftijd van het katholicisme over naar het socialisme. Ze wordt in 1886 het eerste lid en daarna de voorzitster van de ‘Socialistische propagandaclub voor vrouwen’. In 1891 schrijft ze ‘Een woord tot de vrouwen’, waarin ze oproept tot verzet tegen de uitbuiting in het fabrieks- en het huwelijksleven. Ze neemt het ook op voor het vrouwenkiesrecht, ter gelegenheid van de onlusten over de wijziging van de kieswet in de negentiger jaren. In 1892 wordt ze zelfs lid van het bureau van de Werkliedenpartij en bovendien uitgeefster van de krant ‘Vooruit’. Samen met Nellie van Kol sticht ze in 1892 de ‘Hollandsch-Vlaamsche Vrouwenbond’ en dirigeert het maandblad ‘De vrouw’. Om persoonlijke redenen – er is kritiek op haar ‘schandalig privé-leven’ lees een ongewenste zwangerschap - wordt ze in 1895 uit deze functies ontslagen. Vanaf dat ogenblik zoekt ze toenadering tot de protestantse kerk in Gent, hoewel het niet helemaal duidelijk is of misschien de romantische persoonlijkheid van de predikant hier niet de doorslag geeft. Aan Franstalige kant zal Isabelle Blume-Grégoire in de twintigste eeuw in haar voetspoor treden.55 Deze predikantsdochter, die bij het uitbreken van de Grote Oorlog 22 jaar oud is, is een kind van het ‘Fin de Siècle’. Haar jeugdjaren vallen in een periode die wordt verteerd door nieuwe spanningen en geaccumuleerde energie, en hierin kiest ze duidelijk positie. 56 Ze staat bekend als vrijmetselaar en feministische journaliste, en brengt het tot secretaresse van de ‘Socialistische vrouwen’. De methodistische school in Brussel, waar ze les geeft, moet ze nochtans vanwege haar engagement verlaten. Bij de verkiezingen van 1936 wordt ze volksvertegenwoordiger en tot 1954 verdedigt ze de Brusselse belangen. Zij is het die in 1936 de slogan ‘Gelijk werk, gelijk loon’ lanceert. Ze zet zich in voor werkeloosheidsuitkering voor vrouwelijke gezinshoofden, de toegang van vrouwen tot de magistratuur en een vrouwelijke politie. In 1937 legt ze in het parlement een voorstel neer om technische scholen voor meisjes open te stellen. Na de oorlog zet ze zich in voor de repatriëring van gevangenen uit de concentratiekampen en laat in 1948 eensgezind een wet aannemen tegen de discriminerende reglementering van de prostitutie. Ze verzet zich zowel tegen de atoombom als tegen de toetreding van België tot de N.A.V.O.. Uiteindelijk komt ze in het centraal comité van de Belgische communistische partij terecht (B.K.P.).57
55
56
57
B. Denuit, Blume-Grégoire Isabelle (°1892-1975), in: H.R Boudin (red.) Van Leopold I tot Jean Rey, a.w., p. 26. Deze boeiende periode vormt het onderwerp van B. Tuchman, De Trotse Toren. Europa en de Verenigde Staten aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, 1890-1914, Amsterdam, 1987. (Oorspr. titel: The Proud Tower, New York, 1966.) Toen nog Kommunistische geschreven. Met andere ogen - Blz.. 16
De oorlogsjaren De oorlogsomstandigheden bieden aan een aantal protestantse vrouwen de mogelijkheid om zich te profileren. Dat geschiedt op verschillende fronten. Er bestaat momenteel geen globale studie die dit in kaart brengt, en daarom volsta ik met het citeren van enkele namen. Om te beginnen die van de protestantse gravin Hélène Margueritte Goblet d’Alviella uit Court Saint Etienne. Ze voegt zich tijdens de oorlogsjaren bij haar ouders in Le Havre, waar haar vader als minister zonder portefeuille aan de regering in ballingschap deelneemt. Ze richt er ontmoetingskringen op voor jonge vrouwen, om hen te helpen bij hun persoonlijke ontplooiing en bewustwording. Het is zo dat ze voor het eerst met het werk van de YWCA in contact komt. Ze wordt korte tijd later de stichteres van de Belgische federatie van de YWCA die ze gedurende 25 jaar met bezieling leidt. Ze wordt beschouwd als een pionierster van de vrouwenemancipatie.58 Men kan ook niet voorbij gaan aan het werk van barones Julia Carlsson, echtgenote van de wereldberoemde architect en vrijmetselaar Victor Horta.59 Deze Zweedse protestante trekt door Scandinavië met een vredesboodschap. Ze geeft tijdens de oorlog een 140tal lezingen om de foute beeldvorming over de oorlogsomstandigheden te corrigeren, en vergewist zich persoonlijk van de situatie in Verdun. Later gaat ze naar Amerika, waar ze haar man leert kennen. Haar inzet is vooral filantropisch: ze helpt na de oorlog ongeveer 10.000 Belgische kinderen die in Amersfoort zitten om na de oorlog terug een normaal leven op te bouwen. Ook de pleegdochter van ds. Anet, Marie (Lilla) Monod schrijft geschiedenis.60 Tussen 1883 en 1902 is zij als regentes directrice van de middelbare school in Mechelen en daarna gaat ze les geven aan het latere ‘Athénée Royal Gatti de Gamond’ in Brussel. Ze wenst zowel het karakter als de intelligentie en de ziel te vormen en oefent een grote invloed uit op haar leerlingen. Tijdens de oorlogsjaren wordt ze opgepakt omdat ze weigert activisten te werk te stellen. Dat komt haar duur te staan, want ze wordt voor de Duitse krijgsraad gedagvaard. Ze mag geen les meer geven en trekt zich na de oorlog uit het onderwijs terug. Haar ‘tweede leven’ staat helemaal in het teken van ‘Le Refuge’, die daarom in 1957 tot de ‘Foyer Lila Monod’ wordt omgedoopt. Ze houdt zich zeer intensief met de meisjes bezig en organiseert ook kampen in samenwerking met het Y.W.C.A. te Rochefort.
Het kortstondig bestaan van een diaconessenhuis in België De mogelijkheid voor protestantse vrouwen uit de middenklasse om hun sociaal engagement in de praktijk tot uiting te brengen, is in de negentiende eeuw aan beperkingen gebonden. Dit leidt tot de instelling van het ambt van ‘diacones’. Dit ambt komt voort uit de grote sociale belangstelling, van het Duitse piëtisme. Het stichten van diaconessenhuizen hangt samen met de ontwikkeling van de armenzorg, op het gebied van verzorging en onderwijs. Het is feitelijk een antwoord op de door sommige vrouwen geuite behoefte om zich volledig voor de kerk in te zetten, op een moment dat de toegang tot het ambt van predikant nog gesloten is. In 1912 wordt het eerste diaconessenhuis in België door Gabrielle Revelard gesticht.61 Deze zendelinge en 58 59 60
J. Bravo, Goblet d'Alviella, Gravin, Hélène, in: H. Boudin (red.), Van Leopold I tot Jean Rey, a.w., p.56. B. Denuit,, Horta-Carlsson Julia (°1876-1966), in: H. Boudin (red.), a.w., p.56. B. Denuit, Monod Matie bijgenaamd Lilla (°1856-1938), in: H. Boudin (red.), a.w., p.81. Met andere ogen - Blz.. 17
verpleegster doet onder andere thuisverzorging in de Marollen voor de school van E. Cavell en dr. A. Lepage. Dankzij haar kennis van de Duitse taal weet ze tijdens de oorlog gevangenen voor deportatie te behoeden. In 1918 wordt het diaconessenhuis wegens gebrek aan middelen al gesloten. Ze begint in Waterloo een rusthuis voor verpleegsters. In 1935 opent ze in Doornik een provinciale school voor verpleegsters, en bestuurt er het ziekenhuis ‘La Dorcas’. Ook tijdens de tweede oorlog zal ze zich actief inzetten.
De negentiende eeuw: een betwiste erfenis. In dit artikel werd een beeld geschetst van de langzame emancipatie van de vrouw in de negentiende eeuw. Het is eerder een eerste verkenning van de algemene situatie, dan een volledig uitgewerkt onderzoek. Bovendien werden de enge tijdsgrenzen overschreden. Ik heb hierbij de nadruk gelegd op de rol van de protestanten. In eerste instantie ging het daarbij om de vraag of het protestantisme bepaalde accenten heeft gelegd, die elders niet voorkomen. Het antwoord is tweeledig. Wat ik heb kunnen natrekken, bevestigt enerzijds de stelling dat het protestantisme in de negentiende eeuw voor wat betreft de rol en de positie van de vrouw, over het algemeen liberale, burgerlijke waarden koestert die ook daarbuiten worden aangetroffen. Men levert anderzijds echter een, in evenredigheid met de getalsterkte, zeer belangrijk aandeel aan het ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ voor de rechten van de vrouw. Wat de concrete protestantse vrouw betreft is de oogst niet rijk. Het zou een zorgvuldig archiefonderzoek van alle locale gemeentearchieven vereisen, om hierover definitieve uitspraken te doen. Ook de nog bestaande diaconieverslagen kunnen misschien concrete gegevens vertrekken, zowel over de rol van de welstellende en hulpverlenende vrouwen als over hen die hulpbehoevend zijn, protestantse arbeidsters of thuiswerksters.62 Maar het is nog de vraag of dit iets oplevert. De reden om hieraan te twijfelen is dat er, voorzover ik op grond van deze eerste verkenning zie, in België niet zoiets bestaat als de ‘protestantse vrouw’. Men kan hoogstens ‘ideaaltypen’ schetsen.63 Zo hebben domineesvrouwen in het concrete kerkelijke leven van alledag ongetwijfeld een veel belangrijker rol gespeeld dan de andere protestantse vrouwen uit de middenklasse. Zij hebben in veel gevallen zonder gevaar of ongemak plaatsen kunnen bezoeken waar een vrouw normaal gezien niet komt en ook niet moet komen. De domineesvrouw – dat is nog steeds zo - speelt vaak een rol in de catechese, in vrouwenverenigingen, als geestelijke leidsvrouw of lekentheoloog. Over Belgische predikantsvrouwen in de negentiende eeuw is echter naar mijn weten zo goed als niets bekend. Ik kan slechts vermoeden dat ze een aansprekend voorbeeld voor andere protestantse vrouwen hebben gesteld.64 61 62
63
B. Denuit, Revelard Gabrielle Emma (°1882-1976), in: H. Boudin (red.), a.w.,p.89. Voor de ontsluiting en de klassering van de protestantse archieven, zie: H. van Isterdael, Richtlijnen en aanbevelingen voor het beheer van het archief van de bestuursraad en van andere protestantse gemeentearchieven, Miscellanea Archivistica Manuale 30, Brussel, 1998. Een ideaaltype is een conceptuele constructie (ein Gedankenbild), die geen historische werkelijkheid is, en zelfs geen ‘echte’ werkelijkheid. Een ideaaltype heeft de betekenis van een zuiver ideëel, begrenzend concept, waarmee de reële situatie (of handeling) wordt vergeleken en geanalyseerd om bepaalde betekenisvolle aspecten ervan te expliceren. Met andere ogen - Blz.. 18
De algemene conclusie is dat in samenhang met een algehele verandering van de samenleving, de positie van de vrouwen maar zeer schoorvoetend verandert. Dat gebeurt bovendien niet in alle landen, sociale klassen en kerken in hetzelfde tempo. Hiermee samenhangend stel ik vast dat de burgerlijke cultuur zichzelf corrigeert. Enerzijds dringt ze de vrouw terug in de rol van aanvulling van de man. Haar exclusieve bestemming is die van voortplantster en opvoedster van het nageslacht, Maar er is ook ruimte voor kritiek. De meeste vrouwen vinden een passende roeping in hun moederschap, maar anderen – vooral een kleine sociale bovenlaag van ‘femmes savantes’ – voelen zich erdoor gevangengezet. Hun rol laten ze met plezier aan derden over. Het opmerkelijke is hierbij dat het de burgerlijke cultuur is die precies deze vrouwen verwekt en in leven houdt. Men stelt vast dat de liberale en masculien burgerlijke cultuur, zoals ze onder andere door ds. Th. Bost wordt gepresenteerd, dus wordt gekweld door een ambivalentie. Die zorgt er voor dat ze de tolerantie en soepelheid kan opbrengen om tegenspraak te dulden en uiteindelijk te integreren. Hoe zou anders de positie van de vrouw ook binnen de toch zeer burgerlijke protestantse kerken sociaal bijgestuurd zijn? Hoe hadden Edith Cavell en Isala van Diest zo baanbrekend kunnen zijn? Wie het lot van de vrouw in de negentiende eeuw bestudeert, ontdekt dat men het wankel evenwicht gezocht heeft tussen de banaliteit van de vreedzaamheid en de pijn van Prometheus, tussen ‘de deugd in het midden’ en ‘natuurlijke ongehoorzaamheid’. En ook hoe ze elkaar bevechten, maar vooral bevruchten en in leven houden.
De auteur Guy Liagre (°1957) promoveerde in 1998 tot doctor in de protestantse godgeleerdheid op een studie over het Belgische protestantisme en de antiklerikale strijd in de negentiende eeuw. Hij was predikant in Geraardsbergen (1980-1984), Menen (1984-1990) en Brussel (1990). Sinds 1986 is hij als assistent en later als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel. Hij doceert er de geschiedenis van de negentiende eeuw. Opmerking: Dit artikel werd afgesloten in mei 1999 ten tijde van de verschijning van de bibliografie van het Belgisch protestantisme die nog nieuwe elementen aan het licht brengt.
64
J. Baubérot, a.w., p. 160-161.
Met andere ogen - Blz.. 19