LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
Door Henk Jongsma, hoofdauteur Op Niveau tweede fase
Meertaligheid Inleiding Op de website van Scholengemeenschap Bogerman in Sneek lezen we (december 2009): H/V: Ook Fries in de les Met ingang van de derde module is er kans dat je les krijgt in het Fries. Sommigen van jullie hebben hier al ervaring mee, maar voor anderen zal het nieuw zijn. Enkele docenten zullen dit in overleg met jullie als een experiment voorstellen. Zelf kun je als je wilt Nederlands spreken. Nederlands blijft ook de schrijftaal. Het management van CVO Zuid-West Fryslân heeft vorig jaar het besluit genomen meer gelegenheid tot het gebruik van het Fries te geven, in en buiten de les. Het betekent dat de Friestalige leerling de ruimte krijgt en de Nederlandstalige leerling dezelfde ruimte houdt voor het gebruik van de eigen taal. Dit sluit aan bij de tweetalige praktijk die buiten school in de Zuidwesthoek van Fryslân voorkomt.
En in NRC Handelsblad van 23 december 2009 stond dit bericht: Van der Laan: ouder verplicht naar taalles Om de taalachterstand van allochtone ouders met jonge kinderen te bestrijden, overweegt minister Van der Laan (Integratie, PvdA) een leeftijdsonafhankelijke leerplicht. Van der Laan zou het liefst ouders die zelf een taalachterstand hebben, verplichten tot een taalcursus. De minister had daartoe – samen met staatssecretaris Dijksma (Onderwijs, PvdA) en minister Rouvoet (Jeugd en Gezin, ChristenUnie) – onderzoekers van de Universiteit Utrecht en de Radboud Universiteit gevraagd onderzoek te doen naar de juridische mogelijkheid van een verbrede leerplicht. Op grond van de huidige wetgeving kan dat niet. Taalvaardigheid Volgens de universitaire onderzoekers is er geen direct verband aangetoond tussen de taalvaardigheid van de ouders en de schoolprestaties van hun kind. Van der Laan meent desondanks dat het ‘onomstotelijk’ vaststaat dat ouders, kinderen en de maatschappij erbij gebaat zijn wanneer de ouder zo goed mogelijk de Nederlandse taal beheerst. De webpagina Meertaligheid in het onderwijs van de Universiteit Groningen opent met: Over meertaligheid bestaan hardnekkige misverstanden. Zo prijzen politici, leerkrachten en buurtbewoners Marokkaanse ouders wanneer ze thuis met hun kinderen Nederlands spreken. Taalachterstanden in het Nederlands van meertalige kinderen zijn volgens velen terug te voeren op de andere thuistaal. Maar in tegenstelling tot wat publiek en politici roepen, kunnen Marokkaanse ouders hun kinderen veel beter een goede basis in de Berberse taal meegeven dan gebroken Nederlands met hun kinderen spreken. Taalwetenschappers zijn het daar allang met elkaar over eens. We zien dus: ● een school die lessen in het Fries wil laten geven, ● een minister die ouders naar taalles wil sturen, ● een universiteit die stelt dat er veel misverstanden bestaan over meertaligheid. Al met al reden genoeg om ons eens in het onderwerp MEERTALIGHEID te verdiepen.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
1
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
Opzet van deze lesbrief Deze lesbrief bestaat uit drie delen: ● In het eerste deel vind je zeven stellingen, negen korte teksten, en verwijzingen naar teksten op internet. Aan de hand van die teksten ga je ‘bewijzen’ dat de stelling al dan niet klopt. ● In het tweede deel gaat het om je eigen ervaringen met meertaligheid. ● In het derde deel ga je zelf op onderzoek uit. Volgens het boek van Jacomine Nortier Nederland meertalenland. Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid (Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2009) bestaan er flink wat misverstanden over meertaligheid. In het boek wordt uitgelegd hoe het werkelijk zit. Dat weet jij dan ondertussen ook, omdat je deel één van de lesbrief hebt doorgewerkt. In een kleine enquête ga je onderzoeken of er op het gebied van de meertaligheid inderdaad nog veel misverstanden bestaan.
Deel 1
Stellingen
Stelling 1
Nederland is nooit een eentalig land geweest
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 1 en 2. Noteer je antwoord als volgt: De stelling is juist / onjuist, want ... Geef minstens twee zakelijke (feitelijke) argumenten. Tekst 1 De standaardtaal van nu was er vroeger niet. Pas na de middeleeuwen is er geleidelijk een algemenere taal ontstaan, als voorloper van onze huidige standaardtaal. Die taal werd eerst geschreven, daarna ook meer en meer gesproken, en trad op die manier in concurrentie met de gebruikelijke spreektaal, het plaatselijke dialect. Ook nu nog worden in veel plaatsen dialect en standaardtaal naast elkaar gebruikt, en tussen dialect en standaardtaal zijn in de loop van de tijd nog andere taalvariëteiten ontstaan, die samen voor een gevarieerd taalpalet zorgen. Wanneer je thuis met je kinderen over hun huiswerk spreekt, met de buurman de successen van de plaatselijke voetbalploeg bejubelt, op het werk de toekomstplannen van het bedrijf toelicht of aan de toog over het leven filosofeert, je doet het allemaal in het Nederlands. Maar niet in hetzelfde soort Nederlands! De bekende Amerikaanse sociolinguïst William Labov formuleerde het zo: ‘There are no single style speakers!’ Wanneer je voor al die omstandigheden een ander soort taal paraat hebt, zegt men dat je over een brede communicatieve competentie beschikt. Je kunt dus iedere keer op een andere, aan de omstandigheden aangepaste variëteit van je taal overschakelen. En wanneer je schrijft, doe je weer op een andere taalvorm een beroep, die ook zal variëren afhankelijk van wat je schrijft en voor wie het bestemd is. Die variatie beweegt zich tussen twee polen: aan de ene kant formeel en aan de andere kant informeel taalgebruik. In het algemeen kan men zeggen dat hoe nadrukkelijker sprekers bewust op hun woorden letten (monitoring is de vakterm die daarvoor wordt gebruikt), hoe formeler het taalgebruik wordt. Variatie is verder ook nog afhankelijk van leeftijd en sekse, de plaats waar men geboren is en zo meer, en klinkt door in ieders taalgebruik. In de praktijk zoeken sprekers een
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
2
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
balans tussen hun eigen voorkeur en de marges van de verwachtingen die ze bij de toehoorder(s) vermoeden. Nicoline van der Sijs en Roland Willemyns: Het verhaal van het Nederlands. Een geschiedenis van twaalf eeuwen. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2009
Tekst 2 Of mensen nu meerdere talen, dialecten, of een combinatie van beide spreken: we noemen ze allemaal tweetalig want de term ‘tweedialectig’ bestaat niet eens. Sprekers weten zelf heel goed of ze één of twee variëteiten gebruiken, of het nu om talen of dialecten gaat. Het zijn voor de sprekers echt twee verschillende systemen, die in verschillende situaties en omgevingen, met verschillende gesprekpartners en voor verschillende onderwerpen kunnen – en vaak zelfs moeten – worden gebruikt. Er zijn in Nederland naast de verschillende vormen van autochtone talen en dialecten nog veel meer talen in omloop. Dat is niet iets van de laatste tijd. Al eeuwen lang zijn er groepen mensen naar Nederland getrokken die hun eigen taal en cultuur meenamen: mensen uit de ons omringende landen, zoals Fransen en Duitsers maar ook van veel verder, zoals Portugese en Oost-Europese Joden, of uit de voormalige Nederlandse koloniën: de ‘overzeese gebiedsdelen’. Deze mensen kwamen hier om uiteenlopende redenen. Soms waren die economisch en soms kwamen ze als politieke of religieuze vluchtelingen. Het koloniale verleden van Nederland is de oorzaak van de aanwezigheid van immigranten en hun nakomelingen uit de voormalige koloniën; de tekorten op de arbeidsmarkt in de zestiger jaren van de vorige eeuw zorgden voor een stroom migranten uit de landen rond de Middellandse Zee. Jacomine Nortier Nederland meertalenland. Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid, Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2009
Stelling 2
Een meertalige opvoeding is schadelijk voor de taalontwikkeling van een kind
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 3 en 4. Geef minstens twee zakelijke (feitelijke) argumenten. Tekst 3 Wat is meertaligheid? Simpel gezegd gaat het bij meertaligheid om iemand die in bepaalde situaties twee of meer talen spreekt. Toch ligt de praktijk niet zo eenvoudig. Een meertalig persoon gebruikt zijn talen meestal in verschillende situaties op verschillende manieren. Voor het beheersen van een taal gelden vier vaardigheden: kunnen luisteren, spreken, lezen en schrijven. Deze komen mede voort uit het onderscheid in hoeverre iemand de taal actief kan inzetten, en in hoeverre hij of zij in staat is om de taal te volgen. Dit alles maakt dat de vraag naar iemands meertaligheid geen eenduidig ja of nee antwoord kent. Meertalig is iemand altijd in een bepaalde mate. Het komt overigens zelden voor dat iemand in meerdere talen alle vaardigheden vloeiend beheerst. De eerste taal, de zogenaamde moedertaal, is de taal van de basisomgeving van een kind. Als een kind met twee moedertalen opgroeit, spreken we van gelijktijdige tweetaligheid. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de twee ouders een verschillende moedertaal hebben. Een kind kan een tweede of derde taal ook op wat latere leeftijd leren. Dit is bijvoorbeeld het geval als het verhuist naar een sociale omgeving met een andere taal dan de gezinstaal. Strategieën voor een meertalige opvoeding Het is niet zo dat in een meertalige situatie slechts één manier van opvoeden de beste is. Ouders doen er wel goed aan om een keuze te maken en deze consequent vol te houden. Onduidelijkheid kan nadelig zijn voor de taalontwikkeling van het kind. De bekendste manier van meertalig opvoeden is de één-persoon-één-taalstrategie. Hierbij spreekt dezelfde persoon consequent dezelfde taal met het kind. Omdat de taal die het kind te horen krijgt
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
3
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
van goede kwaliteit moet zijn, is het aan te raden dat iedere betrokkene zijn of haar moedertaal spreekt. Is de één-persoon-één-taalstrategie niet mogelijk, dan kan de één-situatie-ééntaalstrategie de nodigde duidelijkheid brengen. Bij een tweetalige opvoeding is het van belang dat u uw kind in beide talen ongeveer evenveel aanspreekt. Ook activiteiten als voorlezen kunnen dan beter in beide talen gebeuren. Kinderen zijn namelijk geneigd om de taal te gaan spreken die ze het beste onder de knie hebben. Welke factoren spelen een rol bij meertaligheid? Een aantal factoren is van invloed op het leren van een taal. Het gaat dan om de leeftijd, de aanleg en de motivatie van het kind. Ook de directe leefomgeving speelt een belangrijke rol in de taalontwikkeling. Deze kan het kind motiveren of juist ontmoedigen om de taal te leren. Als u voor een meertalige opvoeding kiest, doet u er goed aan om daar zo vroeg mogelijk mee te beginnen. Dit maakt de kans groter dat uw kind de betrokken talen accentloos leert spreken. Ook doet u er goed aan deze talen zo vaak en zo veel mogelijk aan te bieden, bijvoorbeeld door praten en voorlezen. Hoe meer en hoe vaker het kind met een taal in aanraking komt, hoe gemakkelijker het deze leert. Ook de aanleg van het kind speelt een rol. Het ene kind pikt een taal nu eenmaal sneller op dan het andere. Toch is de motivatie van het kind een nog belangrijkere factor in het aanleren van een taal. Als het kind zich in een bepaalde cultuur niet prettig voelt, zal het de taal minder snel leren. Ook de motivatie van u, als ouder, is van belang. Kinderen die van huis uit worden gemotiveerd, leren een taal beter en sneller. Is meertaligheid gunstig of ongunstig voor uw kind? In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, hoeft meertaligheid geen negatieve gevolgen te hebben voor de taalontwikkeling van uw kind. Het tegenovergestelde is het geval. Uit onderzoek blijkt dat het denkvermogen van het kind zich er onder gunstige omstandigheden juist beter door ontwikkelt. De positieve invloed op het denkvermogen ontstaat doordat het kind voortdurend leert schakelen tussen het ene en het andere systeem van symbolen. Deze invloed is overigens alleen positief bij normaal begaafde kinderen in een omgeving die genoeg stimuleert. Meertalige kinderen kunnen de verschillende talen meestal goed uit elkaar houden. Soms maken ze fouten doordat de talen worden gemengd. Maar net zo goed vergemakkelijkt het hebben van kennis van de ene taal het aanleren van een andere taal. Bron: http://www.kennislink.nl/publicaties/kinderen-en-meertaligheid
Tekst 4 Kennis van meertaligheid In principe kunnen alle kinderen zonder problemen twee talen naast elkaar verwerven. De manier waarop dat gebeurt, verschilt wel enigszins met het ontwikkelen van één taal. Tijdens het verwerven van de twee talen gebeurt het vaak dat het taalgebruik van de kinderen kenmerken vertoont die problematisch kunnen lijken, maar het niet zijn. Zo kunnen kinderen een lager tempo van taalverwerving hebben, de twee talen vermengen of een ‘stille periode’ doormaken (een tijd lang in één taal niets zeggen). Het is van belang dat leerkrachten kennis hebben over het verloop van meertalige taalontwikkeling, want daardoor herkennen ze normale patronen en ervaren ze deze niet direct als problematisch. Verder is het natuurlijk ook belangrijk dat leerkrachten weten welke factoren een rol spelen bij de meertalige taalontwikkeling en hoe hij/zij deze het beste kunnen stimuleren. Bovendien zou de leerkracht inzicht moeten hebben in de meertaligheid van de individuele leerling, bijvoorbeeld wat het niveau is in de moedertaal. Met behulp van deze kennis kan de leerkracht de meertalige kinderen goed begeleiden, mogelijke problemen herkennen en de ouders adequaat adviseren. In de literatuur over meertaligheid in het onderwijs is veel geschreven over de kennis die leerkrachten zouden moeten hebben, maar of ze deze kennis werkelijk bezitten, is niet bekend. Er wordt verondersteld dat het slecht is gesteld met deze kennis, maar dat is niet gebaseerd op gefundeerd onderzoek. Houding ten opzichte van meertaligheid Factoren die de meertalige ontwikkeling positief beïnvloeden, zijn: gevoel van veiligheid, motivatie om de taal te leren, gelijke status van de talen en voldoende interactie in beide talen. Bij deze
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
4
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
factoren spelen de houding van ouders, leerkrachten en andere opvoeders ten opzichte van meertaligheid een cruciale rol. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de andere niet-Nederlandse taal van een kind vaak wordt beschouwd als een handicap voor het leren van het Nederlands, en dat terwijl de ontwikkeling van de moedertaal juist erg belangrijk is bij het verwerven van het Nederlands. Een positieve houding van de leerkracht ten opzichte van de andere niet-Nederlandse taal is daarom heel gunstig voor de ontwikkeling van beide talen. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat leerkrachten vaak niet positief zijn over meertaligheid, behalve wanneer de andere taal een prestigieuze taal als het Engels of Frans is. Bron: http://www.rug.nl/kennisdebat/onderwerpen/Meertaligheid/misverstandmeertaligheid
Stelling 3
Een meertalige opvoeding heeft een negatieve invloed op het aanleren van het Nederlands
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 5 en 6. Geef minstens drie zakelijke (feitelijke) argumenten. Tekst 5 Het is een wijd verbreid misverstand dat een andere moedertaal negatieve effecten op het Nederlands heeft. Beide talen kunnen elkaar juist versterken. Een moeder die gebrekkig Nederlands spreekt met haar kinderen, is schadelijker voor de taalontwikkeling van een kind dan een moeder die in haar eigen taal of dialect communiceert met haar kinderen. Ten eerste omdat ze niet het juiste voorbeeld geeft. Maar wat belangrijker is, ouders die de taal spreken waarin ze het beste thuis zijn, hebben in die taal de grootste woordenschat, ze kunnen daarin hun gevoelens het beste uitdrukken, ze kennen liedjes en rijmpjes in die taal. Dit alles zorgt voor een goed contact tussen ouder en kind en voor een rijke taalomgeving. Veel met kinderen praten over allerlei onderwerpen, lezen en voorlezen, dat versterkt de taalontwikkeling in de moedertaal. En dat heeft weer een positief effect op het Nederlands. Bron: http://www.rug.nl/kennisdebat/onderwerpen/Meertaligheid/misverstanden
Tekst 6 Aangeboren taalvermogen Hoe is het mogelijk dat kinderen waar ook ter wereld in een paar jaar tijd hun moedertaal leren spreken op een manier waar volwassenen, al doen ze er jarenlang hun uiterste best voor, niet aan kunnen tippen? Het maakt niet uit of een taal veel naamvallen heeft, zoals het Fins, of voor ons onbegrijpelijke toonsystemen zoals het Chinees: kinderen die daar worden geboren, spreken het binnen een paar jaar. Hoewel de woordenschat wel expliciet moet worden geleerd, worden de grammaticaregels zonder duidelijk instructie verworven. Er is bijvoorbeeld niemand die aan kinderen vertelt dat in Nederlandse bijzinnen het werkwoord achteraan komt. Dat soort dingen doen ze feilloos goed en nog schijnbaar moeiteloos ook. Het is ook niet zomaar een kwestie van imiteren: kinderen (en alle andere moedertaalsprekers) kunnen zinnen begrijpen en produceren die nog nooit eerder geproduceerd zijn, en ze kunnen bovendien beoordelen of die grammaticaal juist zijn of niet. Dat betekent niet dat alle uitingen van een moedertaalspreker ook grammaticaal correct zijn. Wie een spreektaalfragment analyseert, zal al gauw tot de conclusie komen dat een groot deel van de zinnen wordt afgebroken, vol herhalingen zit (‘Ik zag gisteren zag ik ...’). En toch weten we wel degelijk hoe het moet! Taalkundigen gaan ervan uit dat dit feilloze leren van de moedertaal komt doordat mensen beschikken over een aangeboren taalvermogen, dat vooral in de eerste levensjaren actief is. Er moet dus iets zijn dat alle talen gemeenschappelijk hebben. Want alle mensen zijn in staat om als klein kind de moedertaal te leren, welke taal dat ook mag zijn. Een kind dat in een Japanse omgeving opgroeit, leert Japans. Als datzelfde kind als baby door een Zweeds gezin zou zijn geadopteerd, dan had het vloeiend Zweeds leren spreken. Men is er nog lang niet uit wat het
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
5
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
universele aangeboren taalvermogen precies is en in hoeverre de omgevingsfactoren stimulerend dan wel remmend op de taalontwikkeling kunnen werken. Later, na de vroege jeugd, kunnen mensen ook wel talen leren, maar ze moeten er meer moeite voor doen. Hun aangeboren taalvermogen is niet meer zo actief en ze moeten hun toevlucht nemen tot actief en bewust leren. En dan nog: na in het beste geval zes jaar Frans op school te hebben gehad, kunnen sommigen zich in veel situaties aardig redden, maar weinigen zullen in staat zijn om verschillende Franse accenten te herkennen, woordgrapjes te maken, of met kleine kinderen te praten. Jacomine Nortier Nederland meertalenland. Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid, Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2009
Stelling 4
Onderwijs moet eentalig zijn
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 4 en 7. Geef minstens drie zakelijke (feitelijke) argumenten. Tekst 7 Taalkundig Manifest Het Multiculturele Voordeel: Meertaligheid als Uitgangspunt Onze samenleving is meertalig. We hebben minderheidstalen als het Fries, streektalen als het Nedersaksisch, het Limburgs en het Zeeuws, en vele ‘autochtone’ Nederlanders spreken een dialect of een stadstaal. De laatste vijftig jaar is er een toestroom van immigranten vanuit landen rond de Middellandse Zee, zoals Spanje en Italië, en later vanuit Turkije en Marokko. Deze mensen hebben hun eigen talen en culturen meegebracht, net als de Molukkers, de Chinezen, de Surinamers en de Antillianen, en vele anderen, waaronder vluchtelingen uit tal van landen. Meertaligheid is daarmee een eigenschap van onze multiculturele samenleving geworden. Het merendeel van de inwoners van ons land wordt thuis opgevoed in een andere taal of taalvariëteit dan het standaardNederlands. Dat is een gegeven, geen probleem. Op dit moment lijkt er in het maatschappelijke debat over de multiculturele samenleving een tendens te ontstaan in de richting van eentaligheid. Om de leerproblemen van anderstaligen op te lossen, wordt heil gezocht in een exclusieve benadrukking van het Nederlands als standaardtaal. Vooral waar het gaat om de schoolsituatie worden er voorstellen gedaan om de meertaligheid van allochtone leerlingen zoveel mogelijk tegen te gaan. Er wordt zelfs al gesproken over ‘Nederlands op schoot’. Dit is een paradoxale paniekreactie op een complex probleem. Het onderwijsbeleid ten aanzien van allochtone leerlingen lijkt een heilloze weg in te slaan waarin de pluriforme taalsituatie moet worden aangepast aan een monolinguale schoolsituatie. Men lijkt te denken dat de school of de ‘voorschool’ de plaats is om multiculturele problemen op te lossen. Dat de school een afspiegeling is van onze samenleving, lijkt men niet of nauwelijks te beseffen. Het is natuurlijk andersom: als er problemen zijn, moet de school zich aanpassen aan de veranderde situatie. Het onderwijs zou zich dan ook moeten beraden op manieren waarop de schoolsituatie kan aansluiten bij de bestaande multiculturaliteit. Diversiteit zou een uitgangspunt moeten zijn voor aanpassing van het schoolsysteem met zijn sterk monolinguale habitus. Wij kunnen wel denken of wensen dat ‘buitenlanders’ zich moeten aanpassen, de praktijk wijst uit dat deze patriarchale opstelling eerder maatschappelijke problemen veroorzaakt dan oplost. De essentie van de aanpak van het probleem rond het schoolsucces van allochtone jongeren zou moeten liggen in het accepteren van meertaligheid als uitgangspunt en als doelstelling. Onderzoek wijst uit dat kinderen, en zeker jonge kinderen, in staat zijn om twee of zelfs meer talen tegelijkertijd te verwerven. In Friesland bestaat er geen beweging die ervoor pleit om kinderen rond twee jaar op een exclusief Nederlandstalige voorschool te plaatsen. Daar is tweetaligheid een geaccepteerd verschijnsel dat via school bovendien wordt bevorderd. Ook bij andere groepen zoals de Chinezen en de Molukkers ervaren wij tweetaligheid niet als een probleem. De onderwijsaanpak van de Molukkers in de jaren vijftig van de vorige eeuw laat zien dat met het streven naar eentaligheid eerder problemen worden veroorzaakt dan worden opgelost: bilinguaal en bicultureel onderwijs was een antwoord op een falende monolinguale en monoculturele aanpak.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
6
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
Wat moet er dan concreet veranderen ten opzichte van de huidige aanpak? Als we de schoolresultaten van allochtone leerlingen willen verbeteren, moeten we de didactiek aanpassen aan deze groep leerlingen. Niemand zal ontkennen dat veel van deze leerlingen een te geringe beheersing van het Nederlands hebben en dat dit een negatief effect heeft op hun perspectieven in onze samenleving. Er zal dus iets moeten gebeuren met het taalonderwijs. Het is niet reëel om te verwachten dat de samenleving zich vanzelf zal aanpassen aan dit probleem. De oplossing ligt enerzijds in het vergroten van het respect voor en de vaardigheid in de thuistaal van allochtone leerlingen en anderzijds in het vergroten van de vaardigheid van het Nederlands door speciaal daarvoor ontwikkelde methoden. De overheid zou meertaligheid moeten uitroepen tot een belangrijk en wenselijk onderdeel van de samenleving en het beleid richten op de stimulering van een meertalige samenleving. In andere multiculturele landen zoals Australië, Canada of Noordrijn-Westfalen, is het overheidsbeleid expliciet gericht op een ondersteuning van meertaligheid. Dit is niet alleen een menswaardige benadering, maar ook een benadering die culturele, maatschappelijke en economische voordelen biedt. Meertaligheid zou gezien moeten worden als economisch en cultureel kapitaal. In een modelwijk in Nederland als het Utrechtse Lombok zien we dat een positieve benadering van multiculturaliteit en meertaligheid leidt tot een boeiend proces van culturele en maatschappelijke integratie. Ook economisch is er veel winst te behalen door op een creatieve manier gebruik te maken van de veeltalige samenleving. De overheid zou het initiatief moeten nemen om het keuzepakket van talen in het voortgezet onderwijs drastisch uit te breiden als een teken van respect voor de talen en culturen van een sterk groeiende groep in onze samenleving. Een verhoging van het prestige van de talen en culturen van allochtone leerlingen is een belangrijk deel van de oplossing van ‘het taalprobleem’. Dit alles neemt niet weg dat er op dit moment sprake is van een te geringe beheersing van het Nederlands bij veel allochtone leerlingen. Daar moet iets aan gedaan worden. In het onderwijs moet er structurele aandacht zijn voor het feit dat grote groepen leerlingen niet het standaardNederlands als eerste taal hebben. Er moet allereerst doelgericht onderwijs zijn voor allochtone leerlingen in de vorm van Nederlands als tweede taal. Dit is een expertise die specifieke scholing vereist. Op het gebied van de didactiek van het vak Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs valt nog veel te verbeteren. Het onderwijs zou daarnaast in brede zin moeten uitgaan van een meertalige situatie. Het onderwijs in zaakvakken als aardrijkskunde en biologie zou zo georganiseerd moeten zijn dat het aansluit bij meertalige en multiculturele klassen, en niet alleen bij leerlingen die een (standaard-)Nederlandstalige achtergrond hebben. Dit vereist een interculturele didactiek voor de zaakvakken; leraren zullen moeten worden bijgeschoold om zich deze nieuwe benadering eigen te maken; de opleiding van docenten moet worden veranderd; nieuwe leermethoden zullen beter moeten worden geïmplementeerd of nog moeten worden ontwikkeld; de toetsing zal moeten worden aangepast. Al deze elementen vragen om een nationaal werkprogramma van de overheid. Dat er iets moet gebeuren, is wel duidelijk geworden uit de brede maatschappelijke discussie die op dit moment plaatsvindt; dat het niet eenvoudig is om een oplossing te vinden, is evident; maar laten we vooral proberen om deze complexe problematiek op een zorgvuldige en doordachte manier aan te pakken. De taalwetenschap heeft de afgelopen decennia veel aandacht besteed aan meertaligheid en aan het leren en onderwijzen van Nederlands als tweede taal en van allochtone talen. De resultaten van deze studies geven aanleiding tot de hierboven besproken stellingname. Wij vinden dat de resultaten van taalkundig onderzoek een veel grotere rol moeten spelen in het publieke debat over de multiculturele samenleving. Opstellers van dit manifest: Hans Bennis, directeur Meertens Instituut, Amsterdam; Guus Extra, hoogleraar Taal en Minderheden, directeur van Babylon, Centrum voor Studies van Meertaligheid in de Multiculturele Samenleving, KUB, Tilburg; Pieter Muysken, hoogleraar Talen en Culturen van Latijns Amerika, Universiteit Leiden, en winnaar van de Spinozaprijs 1999;
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
7
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
Jacomine Nortier, Universiteit Utrecht; coördinator van het NWO-onderzoekprogramma Talen en Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal. http://www.rug.nl/kennisdebat/onderwerpen/meertaligheid/manifestxml
Stelling 5
Meertaligen gebruiken in gesprekken elementen uit verschillende talen door elkaar
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 1 en 8. Geef minstens drie zakelijke (feitelijke) argumenten. Tekst 8 Behalve dat sprekers elkaars talen kunnen leren of elementen uit elkaars talen overnemen, bestaan er ook twee- of meertalige gemeenschappen waarin de individuele sprekers allemaal twee of meer talen in hun repertoire hebben. In dat geval komt het voor dat sprekers hun talen afwisselend of door elkaar heen gebruiken. Dat verschijnsel heet codewisseling en het is een zeer algemeen en bekend verschijnsel. We horen mensen praten in een voor ons onbegrijpelijke taal en ineens komen er woorden of zinsdelen naar boven die wél herkend worden, in het Nederlands. De sprekers lijken twee talen door elkaar te gebruiken. Wat is er aan de hand? Weten ze het niet meer in de ene taal? Denken ze niet na? Kan het ze niet schelen wat voor taal ze gebruiken? Heeft de ene taal geen woorden voor wat ze dan maar in de andere taal zeggen? Hoe gaat codewisseling in zijn werk? Het verschijnsel codewisseling, waarbij twee- of meertalige sprekers die elkaar informeel spreken, soms hun talen door elkaar gooien, is universeel. Dat wil zeggen dat het niet aan specifieke talen, groepen sprekers of delen van de wereld is gebonden. Het is een verschijnsel dat alleen voorkomt als sprekers van elkaar weten dat ze de betrokken talen spreken. Een Afghaans/Nederlandse spreker zal in een gesprek met een Nederlandstalig persoon die geen Afghaanse taal spreekt (bijvoorbeeld Pashtoe of Dari), geen woorden uit die taal gebruiken. Ook moet de situatie informeel en ongedwongen zijn. Iemand die voor een zaal met luisteraars een toespraak houdt, zal niet snel elementen uit twee talen gebruiken, behalve als het echt nodig is. Maar als diezelfde persoon vervolgens in de pauze een onderonsje heeft met iemand uit het publiek, is codewisseling wel mogelijk, vooropgesteld dat beide sprekers de betrokken twee talen goed beheersen en dat ook van elkaar weten. Codewisseling wordt vaak niet erg positief beoordeeld. Tweetalige sprekers zeggen dat ze het proberen te voorkomen omdat ze het slordig vinden. Toch komt codewisseling erg veel voor, soms ook zonder dat de sprekers zich ervan bewust zijn. Codewisseling komt op verschillende niveaus voor. In een gesprek kunnen de betrokken sprekers hun eigen, verschillende talen blijven spreken. Dan vindt de codewisseling plaats tussen de sprekers, op de grenzen tussen spreekbeurten. In dat geval wordt ook wel over ‘receptieve tweetaligheid’ gesproken. De gespreksdeelnemers begrijpen elkaars talen, maar gebruiken elk hun eigen (voorkeurs-)taal. Codewisseling kan ook plaatsvinden in de uitingen van één persoon, wanneer iemand bijvoorbeeld de ene zin in de ene taal zegt en bij de volgende zin naar de andere taal wisselt. Ten slotte vindt codewisseling ook plaats binnen de zin, en vaak kunnen verschillende soorten codewisseling elkaar afwisselen. Codewisseling lijkt heel willekeurig, maar bij nader onderzoek blijkt dat er wel degelijk regels zijn waar de taalvermengende personen zich aan houden. Dat geldt niet alleen voor taalcombinaties waarbij het Nederlands betrokken is, het is net zo goed het geval in alle mogelijke andere taalparen. Of het nou om Russisch-Japans gaat, of om Engels-Spaans: overal waar twee talen vermengd worden, houden sprekers zich aan regels. Jacomine Nortier Nederland meertalenland.Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid, Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2009
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
8
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
Stelling 6
JANUARI
2010
Meertalige ouders kunnen het best één omgangstaal voor hun kind kiezen
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 3, 4, 5, 6 en 7. Raadpleeg ook: ● ● ●
http://kindentaal.logopedie.nl/meertaligheid/ http://www.ouders.nl/ltaal.htm http://www.jmouders.nl/Nieuwsartikelpagina/TweetaligOpvoedenMama,MagIkEenCandy.htm
Geef minstens vier zakelijke (feitelijke) argumenten.
Stelling 7
In het onderwijs moet één taal gehanteerd worden
Is deze stelling juist of onjuist? Haal je argumenten uit tekst 1 tot en met 9. Geef minstens vier zakelijke (feitelijke) argumenten.
Tekst 9 Wat is ‘meertaligheid’? De laatste jaren heeft het concept van de meertaligheid aan belang gewonnen in de door de Raad van Europa gehanteerde benadering van taalleren. Met meertaligheid wordt in dit verband niet bedoeld ‘de kennis van een aantal talen’ of ‘het naast elkaar bestaan van verschillende talen in een bepaalde samenleving’. Die vorm van ‘sociale’ meertaligheid (multilingualism) kan worden bereikt door simpelweg verschillende talen aan te bieden in een bepaald school- of onderwijssysteem, door leerlingen te stimuleren meer dan één vreemde taal te leren of door de overheersende positie van het Engels in de internationale communicatie te verminderen. De hier bedoelde vorm van ‘individuele’ meertaligheid (plurilingualism) gaat verder en legt de nadruk op het feit dat naarmate iemands ervaring met taal in haar culturele contexten zich uitbreidt, van de taal van thuis naar die van de samenleving in het algemeen en vervolgens naar de talen van andere volken (hetzij geleerd in het onderwijs, hetzij door directe ervaring), die persoon deze talen en culturen niet in strikt gescheiden mentale compartimenten bewaart, maar veeleer een communicatieve competentie opbouwt waaraan alle taalkennis en -ervaring bijdraagt en waarin talen verbanden en interacties aangaan. In verschillende situaties kan iemand flexibel een beroep doen op verschillende onderdelen van deze competentie om doeltreffende communicatie met een bepaalde gesprekspartner te realiseren. Gespreksgenoten kunnen bijvoorbeeld overschakelen van één taal of dialect naar een andere, gebruikmakend van beider vermogen om zich uit te drukken in de ene taal en de andere te verstaan. Iemand kan ook kennis van meerdere talen benutten om de betekenis van een geschreven of zelfs gesproken tekst te begrijpen in een voorheen ‘onbekende’ taal, door woorden met een gemeenschappelijke internationale achtergrond te herkennen in een nieuwe gedaante. Mensen die enige kennis van een taal hebben, hoe gering ook, kunnen die gebruiken om anderen zonder kennis te helpen communiceren door te bemiddelen tussen gesprekspartners zonder gemeenschappelijke taal. In afwezigheid van een bemiddelaar kunnen zulke mensen desondanks enige mate van communicatie realiseren door hun volledige talige apparaat in stelling te brengen en te experimenteren met alternatieve uitdrukkingsvormen in verschillende talen of dialecten, gebruik te maken van paralinguïstiek (mime, gebaar, gelaatsuitdrukking, enzovoort) en hun taalgebruik radicaal te versimpelen.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
9
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
JANUARI
2010
Vanuit dit perspectief is het doel van taalonderwijs ingrijpend veranderd. Het wordt niet langer simpelweg beschouwd als het bereiken van de ‘beheersing’ van één, twee of zelfs drie afzonderlijke, geïsoleerde talen, met de ‘ideale moedertaalspreker’ als ultiem rolmodel. Het doel is nu veeleer om een linguïstisch repertoire te ontwikkelen waarin alle taalvaardigheden een plaats hebben. Dit impliceert uiteraard dat de door onderwijsinstellingen aangeboden talen dienen te worden gediversifieerd en dat studenten en leerlingen de gelegenheid moet worden geboden om de juiste meertalige competentie te ontwikkelen. Bovendien is, als eenmaal is vastgesteld dat taalleren een levenslange opgave is, de ontwikkeling van de motivatie, de vaardigheid en het zelfvertrouwen van jongeren in de confrontatie met nieuwe taalervaringen buiten school van centraal belang geworden. De verantwoordelijkheden van onderwijsinstanties, examencommissies en docenten/leerkrachten kan niet simpelweg beperkt blijven tot het bereiken van een bepaald vaardigheidsniveau in een bepaalde taal op een bepaald tijdstip, hoe belangrijk dat ongetwijfeld ook is. De volledige implicaties van een dergelijke paradigmaverschuiving moeten nog worden uitgewerkt en omgezet in daden. De recente ontwikkelingen in het taalprogramma van de Raad van Europa moeten instrumenten opleveren waarmee alle professionele taalonderwijzers de individuele meertaligheid kunnen bevorderen. Vooral de Europese Taalportfolio biedt een formule voor het registreren en formeel erkennen van taalverwerving en interculturele ervaringen van de meest uiteenlopende aard. Daarvoor verschaft het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader niet alleen een schaal van taalvaardigheid in het algemeen, maar ook een onderverdeling in taalgebruik en taalcompetenties, waardoor het voor onderwijzenden gemakkelijk wordt om doelen te stellen en resultaten te omschrijven van de meest uiteenlopende aard, in overeenstemming met de verschillende behoeften, kenmerken en bronnen van leerders. Bron:http://taalunieversum.org/onderwijs/gemeenschappelijk_europees_referentiekader/1/3/
Deel 2
Eigen ervaringen
Meertaligheid kennen we allemaal, of omdat je zelf meertalig bent (denk ook aan streektalen) of doordat je met meertaligen in aanraking komt. Beschrijf je ervaringen: welke talen spreek je of worden er in jouw omgeving gesproken, heb je er last van, heb je er gemak van, vergis je je wel eens, in welke situatie gebruik je welke taal, hoe makkelijk switch je, enzovoort. Je tekst hoeft niet langer te zijn dan 350 woorden. Om je een beetje op weg te helpen, vind je hierna een aantal uitspraken van meertalige sprekers uit het boek Nederland meertalenland. Feiten, perspectieven en meningen over meertaligheid, van Jacomine Nortier, Uitgeverij Aksant, Amsterdam 2009: ● Ik heb tweemaal voor een langere periode in het buitenland gewoond en gebruikte daar de landstalen. Ik heb er geen enkele moeite mee om tussen de verschillende talen te wisselen en beschouw het ook als een vanzelfsprekendheid om verschillende talen naast elkaar te gebruiken. ● Mijn Nederlands is stijver dan het Nederlands van mensen die alleen met het Nederlands zijn opgegroeid. Maar een beetje stijver taalgebruik is niet verkeerd. ● Productief: Nu is Nederlands mijn beste taal maar als ik een tijd in Polen ben, is Pools dat weer. Receptief is Pools nog steeds het beste. Sinds ik intensief met Nederlands bezig ben, gaat mijn Engels achteruit en vernederlandst mijn Duits.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
10
LESBRIEF ‘MEERTALIGHEID’
●
JANUARI
2010
Ik ben in Nederlands beter dan in Arabisch, al is het verschil niet erg groot. Het Berbers is niet slecht, maar wel minder dan de twee andere talen. Schriftelijk red ik mij het best in het Nederlands of Engels, mondeling gebruik ik makkelijker Fries of Bildts. In principe spreek ik mijn talen even goed, maar toch kan ik in mijn moedertaal (Pashtoe) het best mijn emoties uitdrukken. Onlangs liet een collega mij schrikken. Hoewel het in een Nederlandstalige context was, reageerde ik in het Fries. Op zulke (schrik-)momenten merk je dus dat die taal echt je eerste taal is. Respect voor elkaars taal is zo belangrijk! Veel mensen hebben dat niet of in mindere mate. Wanneer ik met mijn ouders praat over onderwerpen waarvoor ik me een beetje geneer tegenover hen, zoals seksualiteit, ga ik altijd automatisch over op het Nederlands. Ik denk om zo meer afstand te creëren tussen mijzelf, het onderwerp van gesprek en mijn ouders. Wanneer wij emotionele of intieme dingen bespreken (bepaalde familiegebeurtenissen van vroeger), doen wij dit vaker in de ‘eigen’ taal.
● ● ● ● ●
Deel 3
Onderzoek
In deel 1 stonden zeven stellingen. Die mag je, als je wilt, iets veranderen. Voeg er zelf drie aan toe. Met die tien stellingen ga je een klein onderzoek doen. Doe dat op de volgende manier:
●
Maak en print het volgende enquêteformulier. Geslacht: Stelling
M/V
Leeftijd: Eens
Oneens
Meertalig? Weet niet / geen mening
Ja / Nee Toelichting
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
●
Laat je enquête door minimaal 15 mensen invullen. Zorg voor een redelijke verdeling over de geslachten en de leeftijdsgroepen.
● ●
Maak een puntsgewijs overzicht van de resultaten. Vergelijk jouw uitkomsten met die van een of meer klasgenoten. Misschien kunnen jullie de resultaten bundelen om zo tot een meer representatieve uitkomst te komen.
© THIEMEMEULENHOFF, 2010
11