Masterthese: Cognitieve en emotionele effecten van Tamoxifen bij borstkanker Een studie naar de cognitieve en emotionele invloeden van het middel tamoxifen bij menopauzale borstkankerpatiënten
Naam:
Mari-Lou de Roode
Studentnummer:
0580074
Adres:
Vechtstraat 29, 1972 TA IJmuiden
Periode:
oktober 2009 t/m juli 2010
Onder begeleiding van: Antoni van Leeuwenhoek-
Dr. S. Schagen
ziekenhuis Nederlands Kanker Instituut:
Dr. C. Schilder
Universiteit van Amsterdam:
Dr. T. Schilt
Programmagroep:
Psychonomie
Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting 1. Inleiding 1.1 Oestrogenen 1.1.2 Oestrogenen en cognitie 1.2 Endocriene therapie 1.2.1 Tamoxifen 1.2.1.1 Geschiedenis 1.2.1.2 Lichamelijke invloed 1.2.2 Beleid endocriene therapie 1.3 Cognitieve effecten 1.3.1 endocriene therapie en invloed op de cognitie 1.3.2 Tamoxifen en cognitie 1.4 Tamoxifen en stemming 1.4.1 Invloed van tamoxifen op stemming 1.. Huidig onderzoek 1.5.1 Relevantie 1.5.2 Doelstellingen en verwachtingen huidig onderzoek 2. Methode: 2.1 Proefpersonen 2.2 Procedure 2.3 Neuropsychologische testbatterij 2.4 Vragenlijsten/subjectieve gegevens 2.5 Statistische analyses: 3. Resultaten 3.1 Proefpersonen 3.2 Sociodemografische gegevens en klinische karakteristieken 3.3 Klachtenrapportage 3.4 Zelfbeoordelingsvragenlijsten 3.4.1 Kwaliteit van leven 3.4.2 Depressie en angst 3.4.3 Menopauzale klachten 3.4.4 Tijdbesteding
2
3.4.5 Slotvragenlijst 3.4.6 Observatie 3.5. Neuropsychologisch onderzoek 3.5.1 Groepsniveau 3.5.2 Individueel niveau 3.6. Correlaties 3.6.1 Correlaties tussen subjectieve maten over cognitief functioneren 3.6.2 Correlaties tussen subjectieve maten over cognitief en overige vragenlijsten 3.6.3 Correlaties tussen testscores/TAAT en vragenlijsten 4. Conclusie en discussie 4.1 Getoetste hypothesen 4.2 Beperkingen van huidig onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 5. Referenties 6. Bijlagen
3
Voorwoord Mijn scriptie heb ik mogen schrijven aan het NKI-AvL te Amsterdam. Ik begon erg enthousiast aan het onderzoek over de mogelijke effecten van een behandeling bij borstkanker. Gezien de aandacht en actualiteit vond ik dat dit onderzoek ook echt een nuttige bijdrage zou kunnen leveren in de strijd tegen kanker. Toch bleek het doen van dit onderzoek zwaarder dan verwacht. Het liep vaak helemaal niet zoals ik graag had gezien of verwacht had en zeker niet voorspoedig. Hoewel ik dit jaar veel geleerd heb qua onderzoek doen, heb ik misschien nog veel meer geleerd over de menselijke kanten van het leven. De verhalen van de patiënten en de wijze waarop zij hun tegenslagen verwerken, hebben mij veel kracht gegeven. Ik heb er dikwijls versteld van gestaan hoe positief zij in het leven staan. Graag zou ik hen willen bedanken voor hun medewerking aan dit project. Graag zou ik ook Christien willen bedanken voor al haar hulp en motivatie en, zeker in stressvolle tijden, alle geduld die zij heeft moeten opbrengen. Bedankt ook Sanne en Christien voor de kans(en) die ik heb gekregen om mijn scriptie te mogen schrijven aan het NKI-AvL, waar zoveel kennis over dit belangrijke onderwerp aanwezig is. Tot slot zou ik willen melden dat het het onderzoek mij veel over mijzelf geleerd. Het heeft mij ontzettend veel moeite en doorzettingsvermogen gekost om dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Hoewel de onderzoeksperiode voor mijzelf (en de mensen om mij heen) geen makkelijke periode is geweest, ben ik er wel door gesterkt.
4
Abstract Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Bij de behandeling wordt vaak gebruik gemaakt van endocriene medicatie. Resultaten uit eerdere onderzoeken bevestigen dat deze middelen de cognitie negatief kunnen beinvloeden, waarbij vooral het verbaal geheugen, de informatieverwerking en de executieve functies zijn aangedaan. Tevens zijn mogelijke emotionele effecten van deze middelen niet uitgesloten. In huidig onderzoek zijn de cognitieve en emotionele effecten onderzocht bij langdurig tamoxifengebruik (gemiddeld 31 maanden) bij 20 postmenopauzale borstkankerpatiënten, die geen chemotherapie hebben ondergaan en geen andere endocriene middelen gebruikten. Patiënten zijn neuropsychologisch onderzocht. Tevens zijn diverse vragenlijsten en een klachteninterview afgenomen. De patiëntengroep is vergeleken met een vergelijkbare gezonde controlegroep (n=60). Uit de resultaten is gebleken dat de patiëntengroep inderdaad significant slechtere resultaten behaalde op het gebied van verbaal geheugen en verbale fluency. Een interview naar cognitieve klachten heeft bevestigd dat patiënten significant meer cognitieve klachten, maar geen emotionele klachten ervaarden. In dit onderzoek lijkt tamoxifen dus van invloed te zijn op enkele cognitieve domeinen, maar heeft het geen emotionele effecten.
5
1.Inleiding Borstkanker is momenteel de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Elk jaar komen er in Nederland circa 12.000 gevallen bij (KWF patiëntenbrochure). In Noord Amerika bedraagt de toename, ter vergelijking, 211.000 per jaar (Silverman et al. 2007). Voor het eerst sinds 20 jaar heeft de incidentie van borstkanker zich nu gestabiliseerd (Lee et al. 2007). Door de huidige technieken kan borstkanker nu sneller ontdekt worden en is de prognose voor de patiënten gunstiger (Collins, Mackenzie, Stewartz, Bielajew & Verma, 2009). Het mortaliteitscijfer is de laatste jaren, mede daardoor, sterk gedaald (Castellon, Silverman & Ganz, 2005). 1.1
Oestrogenen
De ontwikkeling van borstkanker is onderhevig aan diverse factoren. Eén daarvan is de aanwezigheid van geslachtshormonen, deze kunnen de groei van tumoren beïnvloeden. Zestig procent van alle borstkankers is gevoelig voor het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen, ofwel is oestrogeen receptor positief (ER+)(Collins et al., 2009). Dit houdt in dat blootstelling van de kanker aan oestrogenen en binding van oestrogenen aan de oestrogeenreceptoren in de kankercel, zorgen voor ontwikkeling en groei van de kanker(tumor). De andere 40% van de borstkankers is oestrogeenreceptor negatief. In dit geval bestaat er geen invloed van oestrogenen op de groei van de tumor (ER-). 1.1.2. Oestrogenen en cognitie Er zijn aanwijzingen dat geslachtshormonen, zoals oestrogenen, van invloed zijn op de cognitie (Bender et al. 2001, aangehaald in Schilder, Schagen en van Dam; Breuer & Anderson 2000). Onderzoek heeft aangetoond dat oestrogenen het cognitief functioneren, met name het geheugen positief beïnvloeden (Paganini-Hill & Clark, 2000; Shilling, Jenkins, Fallowfield & Howell, 2003). Bovendien is bekend geworden dat verschillende regionen in het brein, belangrijk voor het cognitief functioneren, rijk zijn aan oestrogeen receptoren (zoals de amygdala, de cerebrale cortex en de hippocampus)(Shilling, Jenkins, Fallowfield & Howell, 2001). Dierstudies hebben aangetoond dat oestrogenen effecten hebben op het brein (Shilling et al. 2001) en mogelijk ook positieve effecten hebben op het geheugen en leervermogen (Shilling et al. 2001). Indien men ervan uitgaat dat oestrogeen een positief effect heeft op het cognitief functioneren, zoals wordt verondersteld in diverse onderzoeken, lijkt hieruit logisch te volgen dat langdurig gebruik van anti-oestrogenen negatieve effecten op de cognitie kan hebben (Shilling et al., 2001). De exacte invloed van oestrogenen op de cognitie is echter
6
complex en (nog) niet bekend (Hermelink , Hentscher, Untsch, Bauerfeind, Lux & Munzel, 2008). Enkele onderzoeken hebben aangetoond dat hormoonvervangende therapie(HRT) het risico op Alzheimer significant kan verminderen (Brinton, 2002; Breuer & Anderson, 2000). Ander onderzoek van Yaffe, in Shilling et al. (2003) vindt juist een verhoging van de kans op Alzheimer. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er sprake is van een kritieke periode, aangaande beschermende eigenschappen van oestrogenen op het brein. Volgens deze hypothese hebben alleen vrouwen die tijdens/direct na de menopauze hormoonvervangende therapie toegediend krijgen, van deze bescherming profijt. Krijgen vrouwen op latere leeftijd hormoonvervangende therapie dan zijn er geen positieve en zelfs negatieve effecten aantoonbaar (Maclennen et al., 2006; Sherwin, 2008; aangehaald in Schilder et al. 2010). Neuropsychologische studies doen vermoeden dat niet alle cognitieve functies in gelijke mate worden beïnvloed door oestrogenen. De invloed is vooral merkbaar waar het het geheugen, de informatieverwerkingssnelheid en het executief functioneren betreft (Hogervorst,2002). 1.2. Endocriene therapie In het geval van ER+ kanker kan adjuvante endocriene (hormonale) therapie toegepast worden (Paganini-Hill & Clark, 2000). Dit betekent dat er medicatie wordt gegeven die de werking of productie van lichaamseigen hormonen afremt, zodat verdere groei van de tumor zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Bij langdurig gebruik van endocriene therapie daalt het mortaliteitscijfer met 30% (Collins et al. 2009). Ook in geval van ER- kan worden behandeld met endocriene therapie, de positieve effecten hiervan zijn echter veel kleiner, namelijk 10% effectiviteit vergeleken met 50%-75% bij ER+ (Dowsett et al., 2010; Patiëntenfolder NKI-AVL, 2006). Endocriene therapie bij kanker kan worden toegepast met behulp van verschillende medicijnen. Een aromatase inhibitor (AI) bijvoorbeeld, of een selective estrogen receptor modulator (SERM). AI’s oefenen hun werking uit door de omzetting van androgenen tot oestrogenen te inhiberen. Een SERM remt de werking van oestrogeen. Dit gebeurt door de oestrogeenreceptoren in de borstkankercel te blokkeren. Tamoxifen, het middel waarvan de effecten in dit onderzoek zullen worden bekeken is een SERM (Collins et al. 2009, Brinton 2002). 1.2.1 Tamoxifen 1.2.1.1 Geschiedenis
7
De SERM tamoxifen (Nolvadex®) is een belangrijk medicijn dat wordt toegepast om alle stadia van borstkanker te bestrijden en wordt in meer dan 120 landen gebruikt (Craig Jordan, 2007). Het middel is toevalligerwijs ontdekt bij vruchtbaarheidsonderzoek in de jaren ’60 en was aanvankelijk bedoeld als anticonceptiemiddel. Deze werking bleek te gelden voor ratten, voor mensen echter niet. (Het wekt de ovulatie op, waardoor het in Engeland bekend werd als ovulatiemiddel bij minder vruchtbare vrouwen.) Aangezien er al wel een link bekend was tussen oestrogeen en het ontstaan en groei van bepaalde borstkankers, werd het middel getest op menopauzale vrouwen in een vergevorderd stadium van borstkanker. Er werden ’response rates’ van 25-35% behaald, en het middel had minder bijwerkingen dan de op dat moment standaard gebruikte medicamenteuze behandelingen bij kanker. Zodoende werd in 1973 het middel goedgekeurd als optie voor endocriene behandeling bij borstkanker. In die periode werd bovendien ontdekt dat tamoxifen de binding tussen oestrogenen en oestrogeenreceptoren blokkeert in ER+ borstkanker. Studies naar langdurig adjuvant tamoxifengebruik (bij ER+) laten een significante daling zien van het sterftecijfer bij borstkanker. (Craig Jordan, 2007). 1.2.1.2 Lichamelijke effecten Endocriene therapie met SERM’s zoals tamoxifen is van invloed op oestrogenen in het gehele lichaam. SERM’s hebben een andere werking in verschillende lichaamsdelen (Breuer & Anderson, 2000). Zo werken ze versterkend op bijvoorbeeld de botten en kunnen ze de kans op osteoporose verkleinen (Hadji, 2010). Ze werken groeiremmend op borstkankercellen. De anti-oestrogene werking maakt dat SERM’s van invloed kunnen zijn op het oestrogeen in het brein; de SERM en oestrogeen beconcurreren elkaar waar het gaat om een plek op de oestrogeenreceptor (Shilling et al. 2001; Paganini-Hill et al, 2000). Hoewel de werking van deze middelen in het menselijk brein nog niet volledig bekend is, is wel gebleken dat deze middelen effecten op de cognitie kunnen hebben (zie ook § 1.3). 1.2.2 Beleid endocriene therapie Werd tamoxifen vroeger in enkele gevallen toegepast, tegenwoordig wordt het veelvuldig gebruikt (Morse, Rodgers, Verill & Kendell, 2003; Buzdar, Coombes, Goss & Winer, 2008). Er lijkt echter een verschuiving in dit beleid te zijn ontstaan. De afgelopen jaren was de tendens de patiënt gedurende 5 jaar met tamoxifen te behandelen. Tegenwoordig wordt vaak 2,5 jaar tamoxifen voorgeschreven, waarna wordt overgestapt op een AI. Uit onderzoek blijkt dat hiermee betere effecten worden behaald aangaande de bestrijding van borstkanker (Hadji, 2010; Schilder et al. 2010). AI’s hebben andere bijwerkingen en worden door patiënten vaak beter verdragen dan tamoxifen (BorstkankerVereniging Nederland). Dit draagt mogelijk bij aan een hogere compliance, het op een juiste manier
8
slikken van de medicatie (Hadji, 2010). Zo zouden de patiënten minder last hebben van “menopauzale” symptomen (zoals opvliegers) in vergelijking met gebruikers van tamoxifen. Genoemde klachten worden door patiënten vaak als storend ervaren. Wel treden er bij AI gebruik vaker storende gewrichtspijnen op die kunnen zorgen voor noncompliance (het op een onjuiste manier gebruiken of beëindiging van de medicatie). Op de lange termijn is er bij tamoxifengebruik bovendien een verhoogde kans op baarmoederkanker en trombose. AI’s laten daarentegen vaker osteoporose en een verhoogd cholesterolgehalte zien (Hadji, 2010; BorstkankerVereniging Nederland). 1.3. Cognitieve effecten 1.3.1 Endocriene therapie en invloed op de cognitie Endocriene middelen lijken in de bestrijding van borstkanker goed te werken en worden fysiek meestal goed door patiënten verdragen (Perez, 2007; Hadji, 2010). Zoals eerder genoemd zijn er in verscheidene onderzoeken negatieve cognitieve effecten gevonden (Schilder et al. 2010; Paganini-Hill & Clark, 2000; Morse et al., 2003; Shilling et al., 2005). Middelen die onderzocht zijn, zijn vooral tamoxifen (SERM), exemestane (AI) en anastrozole (AI). Onderzoek wees uit dat er al na kort gebruik (5-6 maanden) van bepaalde endocriene middelen negatieve effecten op de cognitie kunnen optreden. Hierbij betreft het met name een vermindering van prestaties van het verbaal geheugen, lagere prestaties op executieve functietaken en een vertraagde informatieverwerkingssnelheid (Morse et al. 2003; Jenkins et al. 2004; Silverman et al. 2006; Perez 2007; Schilder et al. 2010). Ook waar het alleen het gebruik van tamoxifen betreft, hebben meerdere studies cognitieve (negatieve) effecten gemeten (Silverman, 2007; Paganini-Hill et al, 2000; Jenkins et al. 2004; Collins et al. 2009; Schilder et al. 2010). Vooral problemen m.b.t. het verbale geheugen, executieve functies en informatieverwerkingssnelheid zijn (in lichte mate) geobjectiveerd (Schilder et al. 2010, Bender et al. 2006, Silverman et al. 2006). Uiteraard zijn er buiten de bijwerkingen op de cognitie ook andere bijwerkingen. Deze zijn in de meeste gevallen te wijten aan oestrogeendeprivatie (Perez, 2007). Deze verschijnselen kunnen dus ook voorkomen bij een natuurlijk optredende overgang. De klachten bestaan hoofdzakelijk uit opvliegers, libidoverlies, slaapproblemen, gewichtstoename, duizeligheid, hoofdpijn en stemmingswisselingen of sombere gevoelens (Oldenburg, Vrancken Peeters & v. Bohemen, 2007; NKI-AVL, 2006). Hadji (2010) noemt daarnaast nog misselijkheid, depressie en visuele klachten. Er zijn ook ernstiger bijwerkingen, zoals een verhoogde kans op onvruchtbaarheid, trombose en een verhoogde kans op andere vormen van kanker (Oldenburg et al., 2007; Perez , 2007).
9
1.3.2 Tamoxifen en cognitie De meeste onderzoeken naar cognitieve effecten bij tamoxifengebruik zijn gedaan bij vrouwen die naast endocriene therapie chemotherapie (hebben) ondergaan (Bender et al. 2006, Shilling et al. 2005, Paganini-Hil 2000, Silverman, 2006). Chemotherapie kan zelf ook van invloed zijn op de cognitie van patiënten. Vaak wordt geklaagd over de zgn. ‘chemofog’, waarbij met name geheugen- en concentratieproblemen worden ervaren (Marin, Sanchez, Arranz, Aunon & Baron, 2009; Shilling et al. 2005). Bovendien is een relatie tussen chemotherapie en stemmingsstoornissen aangetoond (Kagaya et al. 2003). Het is daarom voor huidig onderzoek van belang patiënten te onderzoeken die geen chemotherapie hebben ondergaan om alleen de effecten van de endocriene behandeling te kunnen meten. Voorgaand onderzoek dat is uitgevoerd zonder beïnvloeding van chemotherapie is dat van Collins et al. (2009). In dit onderzoek zijn prestaties van gezonde proefpersonen (N=28) vergeleken met die van borstkankerpatiënten die het middel tamoxifen (N=31) of anastrozole(N=14) gebruikten. Bij beide middelen zijn al na kort gebruik (5-6 maanden) effecten op de cognitie gemeten. Hieruit bleek een subtiel negatief effect (voor beide, maar vooral voor anastrozole) op de cognitie. Cognitieve domeinen die het meest aangedaan waren, zijn de informatieverwerkingssnelheid en het verbaal geheugen. De verbanden die bleken uit dit onderzoek zijn echter niet sterk. Mogelijk door tekortkomingen van het onderzoek, zoals de korte gebruiksduur van het middel. Wellicht lag de baseline meting te dicht op het tijdstip van diagnose, waardoor patiënten emotionele problemen ervaarden. Daarbij waren de groepen qua IQ en opleiding ongelijk verdeeld. Een deel van de patiënten kreeg tussen baseline en tweede meting bestraling, wat voor vermoeidheid en daarmee invloed op cognitie zou kunnen hebben gezorgd (Collins et al. 2009). Ondanks tekortkomingen van dit onderzoek, zagen Collins et al. (2009) evenals andere onderzoekers negatieve effecten op de cognitie bij gebruik van tamoxifen. (In de meeste gevallen worden meer negatieve effecten gemeten bij gebruik van tamoxifen dan bij gebruik van een AI (Hadji, 2008; Schilder et al. 2010)). 1.4. Tamoxifen en stemming Naast het feit dat endocriene therapie op zichzelf negatieve cognitieve effecten kan hebben, zijn er mogelijk andere factoren die zorgen voor verminderde cognitieve prestaties. Er moet rekening worden gehouden met angst en depressie als gevolg van de diagnose borstkanker an sich (Hadji 2010; Breuer & Anderson, 2000). Ook vermoeidheid kan een grote rol spelen (Shilling et al. 2005) (zeker indien eerder chemotherapie is toegepast; Morse et al. 2003). Vrouwen met borstkanker hebben daarnaast een verhoogde kans op het krijgen van angst- en depressieklachten in vergelijking met
10
gezonde vrouwen (Thompson, Spanier & Vogel, 1999). Hormonale fluctuaties worden ook wel met depressie in verband gebracht (Sellman, 2002). Mogelijk komen depressieve gevoelens echter voort uit tamoxifengebruik. Hadji (2010) noemt depressie door tamoxifen als een van de belangrijkste redenen voor non-compliance. Het is van belang te onderzoeken of het gebruik van tamoxifen kan leiden tot een hogere incidentie van depressie in gebruikers van het middel om in dit licht de eventuele cognitieve gevolgen te kunnen verklaren. Aan de patiënt kan gemeld worden dat er een grotere kans bestaat op het ontwikkelen van een depressie waardoor dit sneller herkend en behandeld zou kunnen worden. Kagaya et al. (2003) wijzen erop sterk rekening te houden met de ontwikkeling van een depressie bij vrouwen met borstkanker. 1.4.1 Invloed van tamoxifen op stemming De mogelijke werking van tamoxifen op stemming en depressie is als volgt. Er zijn aanwijzingen dat oestrogenen een positieve werking hebben op neurotransmitters die goed zijn voor de gemoedstoestand (serotonine). Er wordt geredeneerd dat de antioestrogene werking van tamoxifen dan een negatieve invloed kan hebben op de gemoedstoestand (Thompson et al. 1999). In een onderzoek van Breuer en Anderson (2000) naar depressie bij tamoxifengebruik en Alzheimer patiënten is een verband gevonden tussen tamoxifen en de prevalentie van depressie. Dit is gedaan door middel van cross-sectioneel onderzoek bij 1385 tamoxifengebruiksters. Elke tamoxifengebruikster is vergeleken met 4 controles die qua leeftijd en etniciteit overeenkwamen. Breuer en Anderson hebben gekeken naar leeftijd, tamoxifengebruik, depressie (MDS database) ADL, cognitieve dagelijkse vaardigheden en Alzheimer/dementie. In de tamoxifengroep waren er significant minder Alzheimer patiënten; hoewel het algehele percentage dementiepatiënten niet significant tussen beide groepen verschilde. Tamoxifengebruiksters bleken ADL zelfstandiger en capabeler in het nemen van beslissingen. Vergeleken met de gematchte controles scoorden de tamoxifengebruiksters echter significant hoger op depressie (ratio 1.42, p=0.0001). Postmenopauzale vrouwen met tamoxifen hadden 42% meer kans op de diagnose depressie (Breuer & Anderson, 2000), zelfs na controle voor Alzheimer of andere vorm van dementie. Er lijken hiermee aanwijzingen te zijn dat oestrogeen beschermend kan werken tegen depressie. De consistentie in dit onderzoek van het verband tussen tamoxifen en depressie (bij patiënten met en zonder cognitieve problemen) lijken bewijs te leveren voor het bestaan van dit verband. Een sterk punt van het onderzoek van Breuer en Anderson is de grote statistische power die het krijgt door inclusie van het grote aantal deelnemers. Een groot nadeel van een database studie als deze, is de administratieve zwakte (administratieve fouten / missende data).
11
Cathcart et al. (aangehaald in Breuer en Anderson, 2000) hebben onderzocht of het gevonden verband tussen depressie en tamoxifengebruik niet slechts te wijten is aan het krijgen van de diagnose borstkanker. Zij hebben bij een kleine groep tamoxifengebruikers (N=7) de dosis tamoxifen verlaagd van 20 mg p.d. naar 10 mg. p.d.. De vrouwen waren alle gediagnosticeerd met een zware klinische depressie. Binnen dagen tot enkele weken na het verlagen van de dosering waren er al verbeteringen te zien in symptomen van depressie. Dit onderzoek is helaas gebaseerd op de resultaten van een zeer kleine groep patiënten. Daarnaast was er geen gebruik gemaakt van een gevalideerde depressieschaal. Shariff et al. (1995) bekeken de effecten van tamoxifen op stemming vanaf baseline tot 8 maanden. Zij onderzochten 42 postmenopauzale vrouwen die behandeld werden met tamoxifen. Patiënten die chemotherapie hadden ondergaan, werden uitgesloten van deelname. In een significant deel van deze populatie (17%) werd na acht maanden een verhoogde score op een depressieschaal gemeten. Onderzoek toont geen sluitend bewijs voor de effecten van tamoxifen op stemming en depressie. Lee et al. (2007) hebben bij 2329 ER+ borstkanker patiënten middels een retrospectieve cohortstudie een klein maar niet significant verband aangetoond tussen tamoxifen en het risico op het ontwikkelen van een depressie. Wel stellen zij dat in de borstkankergroep relatief meer depressie voorkomt dan in de gehele populatie, respectievelijk 20-27% en 5-6%. De hoge incidentie van depressie bij borstkankerpatiënten maakt het zeer lastig de invloed van alleen tamoxifen (en geen andere factoren als gevolg van de ziekte) op stemming en welzijn te isoleren en te kwantificeren. Een onderzoek van Kagaya et al. (2003) (N=49) bevestigt dat het voorkomen van stemmingsstoornissen bij kankerpatiënten relatief hoog is vergeleken met het voorkomen van stemmingsproblematiek in de hele populatie (hoewel bij alleen tamoxifengebruik minder hoog op depressie werd gescoord dan bij alleen chemotherapie of chemotherapie i.c.m. tamoxifen). Day et al (2001) deden onderzoek naar het verband tussen tamoxifen en het ontstaan van een klinische depressie. Zij onderzochten 11.064 vrouwen die at random voor een periode van vijf jaar óf aan een placebo óf tamoxifen werden verbonden. Gedurende 36 maanden werden de patiënten elke 6 maanden onderzocht. De vrouwen zijn van tevoren in 3 groepen verdeeld m.b.t. het risico op het ontwikkelen van depressie. Dit was gedaan op basis van score op een specifieke depressietest (CES-D). Er was een groep ‘hoge kans op depressie’ een middengroep en een groep 'lage kanshebbers’. In dit onderzoek zijn geen significante gevolgen gevonden ten nadele van tamoxifen, ook niet na controle voor de risicogroep waarin de vrouwen werden geplaatst. Dit onderzoek had één
12
belangrijke statistische en één belangrijke methodologische tekortkoming. De gebruikte vragenlijst (CES-D) voor het onderzoek was niet geschikt om klinische significantie aan te tonen omtrent depressieve klachten. Methodologisch had het onderzoek vooral als nadeel dat het als secundair onderzoek is uitgevoerd en het hoofddoel niet was om tamoxifen en depressie te onderzoeken. Mogelijk zaten er hierdoor enkele hiaten in het onderzoeksdesign. Eerder onderzoek is enigszins tegenstrijdig, maar naar aanleiding van de diverse bovengenoemde onderzoeken zijn er wel aanwijzingen om aan te nemen dat tamoxifengebruik en depressie met elkaar verband houden. Zolang de invloed van tamoxifen op depressie nog niet exact duidelijk of uitgesloten is, is het van belang rekening te houden met een eventuele invloed van tamoxifen op stemming bij de behandeling van borstkanker met tamoxifen. 1.5. Huidig onderzoek Recent onderzoek ,eveneens zonder inclusie van chemotherapiepatiënten, is dat van Schilder et al. (2010). In dit onderzoek zijn de effecten gemeten van de middelen tamoxifen en exemestane op het cognitief functioneren. De proefpersonen zijn at random aan de tamoxifen of exemestane conditie toegewezen. Dit is gedaan bij in totaal 179 postmenopauzale borstkankerpatiënten, waarbij tevens een onderscheid is gemaakt in leeftijd (<65 en >65 jaar). Metingen zijn gedaan voor aanvang van endocriene therapie en na één jaar endocriene therapie bij patiënten die geen chemotherapie ondergingen (Schilder et al., 2010). De prestaties van tamoxifen (N=80) en exemestane (N=99) gebruikers zijn met elkaar en een gezonde controlegroep (N=120) vergeleken op 8 cognitieve domeinen. Daarbij is ook de mate van angst/depressie, vermoeidheid en menopauzale symptomen onderzocht, waarvoor ook is gecontroleerd. Uit dit onderzoek bleek dat exemestane gebruikers (<65 en >65) niet significant slechter scoorden op enig cognitief domein dan de controlegroep. Tamoxifengebruikers deden het slechter, vergeleken met de controlegroep, op verbale geheugentaken en executief functioneren. Ook presteerden zij lager dan exemestane gebruikers op informatieverwerkingssnelheidstaken. Vergeleken met de controlegroep, deed de jongere tamoxifengroep het slechter op executieve taken. De oudere groep presteerde lager op verbale geheugentaken en informatieverwerkingssnelheid vergeleken met de controlegroep. Geconcludeerd kon worden dat er een significante cognitieve achteruitgang op verschillende cognitieve domeinen (verbaal geheugen, executief functioneren en informatieverwerkingssnelheid) bij tamoxifengebruiksters was, vergeleken met exemestanegebruiksters of gezonde controles. Daarbij heeft dit middel mogelijk een leeftijdsafhankelijk effect. Dit onderzoek is gebaseerd op een grote
13
patiëntengroep van postmenopauzale vrouwen na één jaar behandeling met adjuvante endocriene therapie. Huidig onderzoek is een vervolgstudie op dezelfde manier, maar nu wordt de invloed van langdurig (>12 maanden) tamoxifengebruik gemeten. 1.5.1 Relevantie Er zijn diverse redenen die het wetenschappelijke en praktisch belang van huidig onderzoek onderstrepen. Als gevolg van de verbeterde behandelingsmogelijkheden van borstkanker is het mortaliteitscijfer fors gedaald (Castellon, Silverman & Ganz, 2005). Door de hogere levensverwachting is het van groot belang de gevolgen van adjuvante endocriene therapie te onderzoeken m.b.t. de kwaliteit van leven. Indien een middel schade aanricht is het altijd essentieel dat dit zo beperkt mogelijk blijft. Doordat de patiënten langer leven, zijn de eventuele schadelijke effecten op de cognitie mogelijk groter en langduriger voor de patiënt (en omgeving). Aangezien de levensverwachting is gestegen, zijn er bovendien ook meer patiënten die tamoxifen gebruiken of hebben gebruikt en daarvan mogelijk cognitieve klachten ondervinden. Buiten het erkennen van deze problemen en bijwerkingen is het van belang de patiënt hierin zoveel mogelijk ondersteuning en inzicht te bieden. Patiënten kunnen met meer informatie een beter afgewogen keus maken uit de aangeboden behandelingen bij borstkanker (Ahles & Saykin, 2001). Ook kan uitgebreidere informatie artsen ondersteunen in de voorbereiding van de patiënt en deze leren omgaan met verminderde cognitieve functies. De patiënt kan bijvoorbeeld al in een zo vroeg mogelijk stadium therapie (zoals geheugentraining) worden aangeboden. Indien bekend wordt dat er daadwerkelijk (irreversibele) cognitieve effecten zijn, kan het medicatiebeleid worden aangepast of een alternatief worden gevonden. Daarbij kan onderzoek naar verminderd cognitief functioneren mogelijk inzicht geven in de etiologie en (het ontstaan van) onderliggende mechanismen van cognitieve achteruitgang bij endocriene therapie (Morse et al. 2003). 1.5.2 Doelstellingen en verwachtingen huidig onderzoek Uit het onderzoek van Schilder et al. (2010) is gebleken dat er vooral objectief meetbare effecten zijn gevonden bij tamoxifengebruik en niet bij de aromataseremmer exemestane. Daar huidig onderzoek voortbouwt op voorgaand onderzoek, richt huidig onderzoek zich uitsluitend op langdurig tamoxifengebruik. Tamoxifen wordt geassocieerd met een verminderd cognitief functioneren. Hieruit volgt de verwachting dat er na langdurig tamoxifengebruik een lagere score op cognitieve tests meetbaar is, vergeleken met testprestaties van gezonde controles. Daarnaast is er mogelijk een hoger percentage vrouwen met depressieve klachten in de tamoxifengroep vergeleken met gezonde controles.
14
Hypothesen: In dit onderzoek wordt onderzocht of de testprestaties op cognitieve tests bij langdurig tamoxifengebruiksters significant minder zijn dan bij die van gezonde controles. Bekeken wordt op welke cognitieve domeinen dit specifiek van toepassing is. Buiten de cognitie worden ook de angst- en depressieklachten geëxploreerd. Bekeken wordt of tamoxifengebruiksters meer of ernstiger depressieklachten hebben vergeleken met een gezonde controlegroep. De getoetste hypothesen zijn als volgt: 1. Langdurig tamoxifengebruiksters behalen een (significant) lagere score op cognitieve tests dan de gezonde controlegroep. 2. De cognitieve verschillen zijn vooral in de volgende domeinen objectiveerbaar: verbaal geheugen, informatieverwerkingssnelheid en executieve functies 3. Er is een verschil tussen prestaties van jongere en oudere tamoxifengebruiksters op cognitie (zoals in voorgaand onderzoek van Schilder et al. 2010). Jongere tamoxifengebruikers scoren vergeleken met gezonde controles vooral slechter op executieve functietaken. De oudere groep scoort, vergeleken met gezonde controles, vooral slechter op verbale geheugentaken en informatieverwerkingssnelheid. 4. Tamoxifengebruiksters laten t.o.v. de gezonde controlegroep meer en ernstiger angst- en depressieklachten zien.
15
2.Methode De proefpersonen voor huidig onderzoek zijn geselecteerd uit het gehele patiëntenbestand van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis te Amsterdam. Voor dit onderzoek is toestemming verleend door de Medisch-ethische toetsingscommissie (METC) van het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis en tevens de behandelend artsen van de betreffende patiënten. 2.1 Proefpersonen De data zijn verzameld over een patiëntengroep bestaande uit 20 vrouwen waarbij histologisch onderzoek een carcinoom in de borst heeft bevestigd. Alle vrouwen waren postmenopauzaal en hebben een operatie met curatieve intentie ondergaan in de periode december 2004 – maart 2009. De vrouwen zijn al dan niet behandeld met radiotherapie (hiervan zijn geen cognitief blijvende bijwerkingen bekend; KWF Kankerbestrijding). Alle vrouwen zijn aansluitend adjuvant behandeld met de SERM tamoxifen. Overige inclusiecriteria waren 1. het vloeiend beheersen van de Nederlandse taal 2. er mocht geen sprake zijn van een stoornis, zoals dementie, die het cognitief functioneren significant belemmert 3. De proefpersoon heeft tijdens de gehele behandeling geen chemotherapie ondergaan en 4. was op het moment van testen tumorvrij. De exclusiecriteria zijn dus het niet vloeiend beheersen van de Nederlandse taal en het niet ziektevrij (tumorvrij) zijn van de proefpersoon op het moment van testen. Proefpersonen zijn tevens geëxcludeerd indien er aanwijzingen waren voor dementie; waarvoor is gescreend met de 7-Minuten Test (Meulen et al. 2004). De proefpersonen zijn niet benaderd indien uit de status bleek dat zij andere ernstige belemmerende cognitieve klachten hadden. Aanvankelijk is gezocht naar patiënten die de SERM tamoxifen 4-5 jaar gebruikten, waarbij zij op het tijdstip van testen nog met het medicijn tamoxifen werden behandeld. Wegens veranderingen in het medicatiebeleid en achterstanden bij de administratie van het ziekenhuis ontstonden er grote moeilijkheden bij het vinden van proefpersonen die aan de genoemde criteria voldeden. Om die redenen is de grens meermaals verlaagd tot uiteindelijk een minimaal gebruik van 12 maanden tamoxifen, waarbij zij op het testmoment nog bezig waren met de behandeling met tamoxifen. In dit onderzoek is getracht zoveel mogelijk geschikte kandidaten te vinden die aan bovenstaande criteria voldeden (tamoxifenconditie, conditie 1). Daarnaast is een
16
controleconditie (conditie 2) in het onderzoek opgenomen, waarvan de resultaten uit eerder onderzoek afkomstig zijn. Deze groep (conditie 2) betreft een groep gezonde vrouwen die qua leeftijd en opleidingsniveau overeenkwamen met personen uit conditie 1. Deze vrouwen waren echter gezond en gebruikten op het testmoment geen tamoxifen of andere medicatie met een mogelijke invloed op de cognitie. Proefpersonen uit conditie 1 en 2 zijn bovendien voor de statistische analyses gematcht op leeftijd, opleidingsniveau en IQ score van de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV)(Schmand, Lindeboom & Harzkamp, 1992). 2.2 Procedure Na de selectie van proefpersonen is toestemming gevraagd voor afname van het onderzoek aan de betreffende behandelend arts (zie bijlage III). Na diens toestemming zijn de proefpersonen benaderd middels een brief waarin het doel en procedure van het onderzoek duidelijk werden uitgelegd, alsmede de voor- en nadelen voor de proefpersoon zelf (zie bijlage I en II). Enkele dagen na het versturen van de brief is telefonisch contact gezocht met de proefpersonen om te vragen naar interesse in deelname aan het onderzoek. Indien proefpersonen geen interesse hadden in deelname aan het onderzoek werd gevraagd naar de reden; de keus hierop te antwoorden was geheel vrijwillig. Indien de proefpersoon haar medewerking wilde verlenen aan het onderzoek, werd een geschikt moment gekozen om het neuropsychologisch onderzoek en diverse vragenlijsten af te nemen. Er was een mogelijkheid tot onderzoek bij de proefpersoon thuis of in het NKI-AvL, al naargelang de voorkeur van de proefpersoon. Voor aanvang van het onderzoek werd nogmaals kort de procedure uitgelegd alsmede het doel van het onderzoek. Vervolgens werd gevraagd een informed consent te ondertekenen. Hierna werd gecontinueerd met de anamnese, het klachteninterview, de vragenlijsten en cognitieve tests. Deze werden voor afname steeds duidelijk uitgelegd zodat de instructies goed begrepen werden. Deelname was volledig vrijwillig. De proefpersonen zijn na analyse op de hoogte gesteld van de resultaten van het gehele onderzoek. Individuele uitspraken over proefpersonen waren in dit onderzoek niet mogelijk. Dit is besproken voor deelname en uitgelegd in de patiëntenbrief.
17
2.3 Neuropsychologische testbatterij De afgenomen testbatterij is samengesteld om een brede range cognitieve functies te testen. De Nederlandse Leestest voor Volwassenen (Schmand, Lindeboom & Harzkamp, 1992) is gebruikt om het premorbide verbale intelligentieniveau te meten. Het onderzoek bevatte verder de volgende tests (genoteerd per domein). Bij selectie van de neuropsychologische tests is gelet op betrouwbaarheid, validiteit, sensitiviteit en geschiktheid voor oudere leeftijdsgroepen. Geheugen Verbaal geheugen: Een Nederlandse verkorte versie van de Rey’s Auditory Verbal Learning Test (RAVLT) ofwel 15-Woordentest (15-WT) is afgenomen. De proefpersoon wordt verbaal drie maal 15 woorden aangeboden, waarop steeds een directe recall volgt. Na twintig minuten volgt de delayed recall en wordt de recognitie van de aangeboden woorden getest. De recognitie wordt getest door, naast de 15 originele items, 15 andere woorden aan te bieden. De test meet zowel het directe verbale geheugen als retentie op de langere termijn. (Het aantal juist onthouden woorden op korte en langere termijn en het aantal juist herkende woorden (max. 30) bij de recognitie, zijn meegenomen in de analyses). (Saan & Deelman, 1998) Visueel geheugen: De subtest visuele reproductie van de Wechsler Memory Scale revised (WMS-R) is afgenomen. Enkele figuren (driehoeken, cirkels, vierhoeken) worden aangeboden en moeten na 10 sec. bekeken te zijn, uit het hoofd worden nagetekend. Na 20-30 minuten moeten de figuren nogmaals uit het hoofd worden getekend. De test meet het visuele geheugen, direct en delayed. (Het aantal juist geproduceerde figuren op korte en langere termijn zijn meegenomen in de analyses). (Wechsler, 1987) Automatisch leervermogen: De Visuele Associatie Test (VAT) is afgenomen. De proefpersoon krijgt 12 plaatjes te zien met een enkelvoudige cue, vervolgens worden de dubbelvoudige associatieplaten getoond. Als daarna de cueplaten weer worden getoond wordt gescoord in welke mate de patiënt bij het tonen van het ene object, zich het andere object herinnert. (Het aantal juist onthouden bijbehorende objecten zijn meegenomen in de analyse). (Lindeboom, Schmand, Tulner, Walstra & Jonker, 2002) Werkgeheugen: Dit is gemeten m.b.v. Wechsler Adult Intelligence Scale III (WAIS III), subtest cijfers en letters. Een aantal mondeling gepresenteerde ongeordende cijferen letterreeksen worden door de proefpersoon nagezegd, waarbij de cijfers in oplopende volgorde en de letters in alfabetische volgorde moesten worden geplaatst. (Het aantal juist genoemde items zijn in de analyses betrokken). (Lindeboom & Schmand, 2004) Informatieverwerkingssnelheid:
18
Stroop kaart 1 en 2 zijn afgenomen. Op kaart 1 staan de namen van de kleuren rood, groen, geel en blauw. Op kaart II staan rechthoeken in deze kleuren. De proefpersoon wordt gevraagd de kleuren zo snel mogelijk op te lezen, respectievelijk te benoemen. (De snelheid en het aantal fouten zijn in de analyses betrokken.) (Stroop, 1935) Trail Making Test A (TMT A) is een taak waarbij een tweedimensionaal veld moet worden overzien en zo snel mogelijk een lijn getrokken dient te worden tussen opeenvolgende cijfers. (De snelheid is in de analyses meegenomen). (Reitan, 1992) Executieve functies: Stroop kaart 3 is afgenomen. Hierop staan de namen van de kleuren (rood, groen, geel en blauw) gedrukt in een niet-overeenkomende kleur inkt. Interferentie wordt hier gemeten; deze treedt op als de proefpersoon bij kaart 3 de kleur moet noemen in plaats van het woord te lezen. (De Stroop-interferentiescore is meegenomen in de analyses; tijd (sec.) kaart 3- tijd (sec.) kaart 2, dit wordt omgezet in een gewogen score en is meegenomen in de analyses.) (Stroop, 1935) Trail Making Test B (TMT B) is een soortgelijke taak als de bovengenoemde versie A, de proefpersoon moet nu zo snel mogelijk een lijn trekken tussen cijfers en letters. (De snelheid in sec. zijn in de analyses meegenomen.) (Reitan, 1992) Reactiesnelheid: FePsy reactietijden meet perceptuo-motorische prestaties. Deze test is afgenomen met behulp van een computer. Een stimulus (een wit blokje) wordt met at random intervallen getoond en moet zo snel mogelijk worden weggedrukt. (Reactietijden zijn meegenomen in de analyses.) De eerste drie reactietijden worden niet in de analyse meegenomen in verband met het zogenaamde ‘oefen-effect’. Door deze reactietijden niet mee te nemen, wordt een consistenter resultaat gevonden en oefeneffecten uitgesloten. (Alpherts & Aldenkamp, 1994) Motoriek (snelheid): FePsy finger tapping is afgenomen. De snelheid van het vinger tikken wordt gemeten voor de dominante en non-dominante wijsvinger (5 maal, elk 10 seconden). (Reactietijden zijn meegenomen in de analyses). (Alpherts & Aldenkamp, 1994) Verbale fluency: Letter Fluency (D,A,T); er is gevraagd om zoveel mogelijk woorden te noemen beginnende met de afzonderlijke letter binnen 60 seconden (Een totaalscore van het aantal woorden is gebruikt in de analyse). (Luteijn & van der Ploeg, 1982)
19
Category Fluency bestaat uit het noemen van zoveel mogelijk dieren binnen 60 seconden en vervolgens het noemen van zoveel mogelijk beroepen. (De score van het aantal dieren en van het aantal beroepen zijn gebruikt voor de analyses). (Luteijn & van der Ploeg, 1982) Het Premorbide intelligentieniveau is gemeten met de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV). De test bestaat uit een serie woorden met een onregelmatige uitspraak. De proefpersoon wordt gevraagd de woorden hardop voor te lezen. (Het aantal correct uitgesproken woorden is een betrouwbare weergave van het verbale intelligentie niveau.) (B. Schmand, J. Lindeboom & F. van Harskamp, 1992) Een 7 minuten durende dementiescreening (The seven minute screen) is afgenomen. Deze test is een compilatie van een temporele oriëntatie test, een cued recall test (onthouden van voorwerpen), een kloktekening en verbale fluency. Het wordt gebruikt om de ziekte van Alzheimer op te sporen in patiënten met geheugenklachten. (Meulen et al. 2004). 2.4 Vragenlijsten/subjectieve gegevens Middels een anamnese (zie bijlage V) is informatie verkregen sociodemografische gegevens. Hierin wordt informatie verkregen over patiëntgegevens die van invloed kunnen zijn op tests, zoals leeftijd, opleiding, beroep en burgerlijke staat, maar ook naar behandelingsgegevens en zaken als comorbiditeit en alcohol / middelengebruik. Aanvullend is een interview afgenomen naar cognitieve klachten (zie bijlage VI) en de hinder die de proefpersonen ondervinden van de behandeling. Het interview inventariseert klachten over geheugen, concentratie, denkvermogen en taal. Er wordt gevraagd naar ervaren cognitieve problemen in het dagelijks leven. Antwoorden worden gegeven op een vijf-punt Likert schaal. Er wordt bekeken hoe vaak de klachten voorkomen en hoe hinderend deze zijn voor de patiënt in het dagelijks leven. Vragen uit dit semi-gestructureerd interview komen oorspronkelijk uit een Nederlands instrument voor het opsporen van psychopathologische symptomen. (De Jonge, Huyser, Swinkels, Sno & Schalken, 1990) Er zijn enkele zelfbeoordelingvragenlijsten (zie bijlage VII) afgenomen: De EORTC QLQ-C30 meet kwaliteit van leven. De lijst, bestaande uit 30 items, is onderverdeeld in vijf functieschalen (fysiek,- rol,- cognitief-, emotioneel- en sociaal functioneren) en drie symptoomschalen (vermoeidheid, pijn, misselijkheid en
20
overgeven). Op een vier-punt Likertschaal wordt aangegeven in welke mate een uitspraak op de patiënt van toepassing is. De algehele gezondheid en kwaliteit van leven wordt beoordeeld op een zeven punt Likertschaal (Aaronson et al. 1993). Patiënten uit de tamoxifenconditie (conditie 1) hebben tevens de EORTC QLQ-BR23 (18 items) ingevuld, een borstkankerspecifieke vragenlijst naar effecten van therapie, body image, seksualiteit en visie op de toekomst. Tevens wordt hierin navraag gedaan naar borst- en armklachten. Er wordt geantwoord op een vier-punt Likert schaal. (Fayers, Aaronson, Bjordal, Curran & Groenvold, 2001) De menopauzale / endocriene klachten worden gemeten met de FACT-B-ES (18 items). Dit is een Nederlandse versie van de endocriene subschaal (ES) van de ‘Functional Assessment of Cancer Therapy (FACT;B)’ (Reitan, 1958). Er wordt geantwoord op een vijf-punt Likert schaal. Angst en depressie is gemeten met Hopkins Symptom Checklist (HSCL). Deze vragenlijst bestaat uit 15 depressie en 10 angstgerelateerde items. De vragenlijst is verdeeld in drie schalen ‘angst’, ‘depressie’, en de totaalscore. Er wordt op een vier-punt Likertschaal aangegeven in welke mate de uitspraak op de patiënt van toepassing was, gedurende de afgelopen week. (Hesbacher, Rickels, Morris, Newman, Rosenfeld, 1980; Ibbotson, Maguire, Selby, Priestman, Wallace, 1994). Daarnaast is een vragenlijst naar tijdbesteding en activiteiten afgenomen. Deze lijst (15 items) is in tweeën gesplitst. In het eerste deel wordt gevraagd aan te geven hoeveel uur de patiënt per dag gemiddeld aan een bepaalde activiteit besteedt (bijvoorbeeld tv-kijken of wandelen). In het tweede deel wordt navraag gedaan naar activiteiten buitenshuis (bijvoorbeeld de frequentie winkelen of kerkbezoek). (C.Schilder, NKI-AvL). De slotvragenlijst (6 items) wordt gebruikt om te evalueren in welke mate het onderzoek de proefpersoon heeft vermoeid en of dit de resultaten eventueel zou kunnen hebben beïnvloed. Op een vier-punt Likert schaal wordt gevraagd aan te geven welke uitspraak het meest op haar van toepassing is. De onderzoeker heeft aan het einde van het onderzoek een evaluatie ingevuld aangaande de inzet en zichtbare vermoeidheid van de proefpersoon. Deze lijst bestaat uit 7 items en er wordt gevraagd op een vier-punt Likert schaal aan te geven welke uitspraak het meest op de patiënt van toepassing is.
21
2.5 Statistische analyses: Analyses zijn uitgevoerd met The Statistical Package for Social Sciences (SPSS) 17.0. De prestaties en antwoorden op de anamnese, het interview en de vragenlijsten zijn vergeleken tussen tamoxifengebruikers (conditie 1) en de gezonde controle groep (conditie 2). De twee verschillende condities zijn met elkaar gematcht en verschillen zodoende niet significant qua leeftijd, opleidingsniveau en IQ score van de NLV. Dit is gedaan met behulp van de independent sample t-test. De ruwe testscores zijn in standaardscores (Zscores) omgezet en per conditie en cognitief domein (8) met elkaar vergeleken. De resultaten zijn gecorrigeerd voor leeftijd en IQ. Er is gekeken naar zowel individuele scores als domeinscores met behulp van een manova. Er is een vergelijking gemaakt tussen prestaties op neuropsychologische taken tussen <61en >61 jaar bij de groep tamoxifengebruikers. Er is ook een tweedeling in leeftijd gemaakt voor de controlegroep (<62 jaar en >62 jaar). Er is tevens vergeleken tusen de jongere tamoxifengroep en de jongere controlegroep, en de oudere tamoxifengroep met de oudere controlegroep.
Aanvullend zijn de gerapporteerde klachten uit het klachteninterview geanalyseerd. De mate van hinder is berekend over de gehele populatie. Patiënten gaven niet in alle gevallen spontaan een klacht aan, maar bleken bij navraag vaak toch hinder te ondervinden op de cognitieve domeinen. Vermoeidheidklachten, depressieve en angstklachten zijn onderzocht voor de tamoxifengebruikers en de controlegroep. Dit is met behulp van een t-toets of Х²-toets gedaan, afhankelijk van de benodigde informatie is gekozen voor de beste methode. Zo is de t-test gebruikt voor het berekenen van significantie in verschillen tussen beide groepen op de neurospychologische tests (in geval van een categorische en één continue variabele). De X²-toets is gebruikt voor het exploreren van significante verschillen op de vragenlijsten (in geval van twee categorische variabelen). Voor proefpersonen uit de tamoxifenconditie werden de klachten als gevolg van therapie en borstkanker geanalyseerd door het afnemen van de EORTC-QLQ BR 23. Voor alle analyses is een twee-zijdige p-waarde van 0.05 als significant aangehouden. Er is ook gekeken naar het aantal afwijkende testmaten per persoon. Hiervoor is de TAAT (Totaal Aantal Afwijkende Tests) variabele aangemaakt. Het percentage deelnemers per groep met het aantal afwijkende testmaten (bij een sd ≥2) is gemeten. Hierin is één testmaat niet meegenomen, namelijk de Stroop interferentiescore. Dit om te voorkomen
22
dat een test met te veel testmaten te veel gewicht in de analyse zou hebben. De resultaten van de NLV is in deze analyse niet meegenomen omdat deze als hoofddoel het inschatten van het premorbide intelligentieniveau diende. De 7-Minuten Test is niet meegenomen in de analyse omdat deze test gevoelig is voor de opsporing van vroegtijdige dementie in een vroeg stadium en als zodanig bedoeld voor inclusie of exclusie van proefpersonen. Het verschil op cognitieve testprestaties naar leeftijd is geëxploreerd. Zowel voor de patiëntengroep als de controlegroep is een tweedeling gemaakt in een jongere en een oudere groep. Er is een vergelijking gemaakt, middels de t-toets tussen testprestaties tussen de jongere en oudere patiëntengroep. Tevens is er een vergelijking gemaakt tussen enerzijds de jongere patiëntengroep en de jongere controlegroep en anderzijds de oudere patiëntengroep en oudere controlegroep. Correlaties zijn berekend tussen de testprestaties, het interview naar cognitieve klachten en de vragenlijsten met Spearman’s correlatiecoëfficient. Vanwege de moeilijkheden bij de werving van proefpersonen in de tamoxifengroep (conditie 1) ligt de spreiding van het tamoxifengebruik tussen de 12 maanden en de 6 jaar. De duur van het tamoxifengebruik is geëxploreerd in de correlaties. Variabelen: Afhankelijke variabelen: Prestaties op de verschillende cognitieve tests en uitslagen van angst en depressietests. Onafhankelijke variabelen: tamoxifengebruik is de belangrijkste onafhankelijke variabele. Conditie 1 is daarnaast verdeeld in twee groepen; te weten een groep <61 en > 61jaar, waarmee eventuele leeftijdseffecten zijn bekeken. Covariaten: invloed van alcohol en medicatie, het opleidingsniveau en leeftijd. Bij de analyse van de cognitieve testprestaties worden scores op angst- en depressielijsten tevens als covariaten beschouwd. Het onderzoek heeft een cross-sectioneel design.
23
3. Resultaten
3.1 Proefpersonen Uit het patiëntenbestand van het AvL-NKI is een selectie gemaakt van patiënten die aan de criteria voor het huidig onderzoek voldeden. Deze selectiecriteria waren als volgt:
Tijd sinds diagnose (liggend tussen 01-01-2003 en 31-12-2008)
Startdatum tamoxifen (liggend tussen 01-01-2003 en 31-03-2009)
Postmenopauzaal
Geen overige behandelingen (geen chemotherapie of andere hormonale behandeling dan tamoxifen)
Toestemming behandelend arts
Na toepassing van deze criteria bleken er 282 potentiële proefpersonen te zijn. Na het inzien van de medische gegevens van de betreffende patiënten bleven er hiervan 68 over. Redenen hiervoor waren het beëindigen van de behandeling als gevolg van een volledig doorlopen behandeltraject. Tevens werd aangegeven dat patiënten vaak eerder met Tamoxifen zijn gestopt in verband met bijwerkingen van het medicijn (het betrof met name overgangsklachten zoals opvliegers). Andere redenen voor het niet (meer) in aanmerking komen voor het onderzoek, bleek het (toch) hebben moeten ondergaan van chemotherapie. Nog een inclusiecriterium was dat de patiënten in de overgang moesten zijn geweest, dit was in een enkel geval niet zo. Daarnaast zijn patiënten die qua leeftijd te veel van de controlegroep zouden afwijken niet geselecteerd (het geboortejaar moest na 1923 zijn). De diagnose borstkanker moest zijn verkregen tussen de periode 01-01-2003 en 31-12-2008. De patiënt mocht bovendien geen hinder ondervinden van andere dergelijke ziekten of tumoren, aangezien de invloed van deze aandoening en behandeling moeilijk zou zijn te isoleren en mogelijk van invloed kon zijn op de testresultaten. Van de patiënten die niet in aanmerking kwamen, bleken 114 patiënten toch behandeld met chemotherapie, 5 waren nog niet in de overgang, van 70 bleek uit de statussen dat zij geen tamoxifen meer gebruikten, na contact bleken dit er nog veel meer te zijn. Een klein deel was inmiddels overleden. Na onderzoek van de database voldeden uiteindelijk 68 patiënten aan de inclusiecriteria. Van nog eens 2 is geen toestemming verkregen voor benadering en deelname van de behandelend arts. Bij contact met één patiënte werd duidelijk dat zij niet op een adequaat niveau Nederlands sprak. Zes andere patiënten voldeden door ernstige comorbiditeit niet aan de inclusiecriteria (2 leden aan Alzheimer;
24
1 leed aan ernstige epilepsie, 1 patiënte bleek terminaal, bij 1 patiënte was een nieuwe tumor ontdekt, waarvoor zij chemotherapie kreeg en een laatste werd intern behandeld in het VU ziekenhuis i.v.m. ernstige nier- en leveraandoeningen). Met 5 patiënten kon uiteindelijk geen contact worden gelegd. De procedure die hier werd gevolgd was als volgt; indien de betreffende persoon niet kon worden bereikt door onjuiste gegevens of het onbeantwoord blijven van telefonisch contact werd voor de tweede maal middels een brief contact gezocht. Hierin werd gevraagd om contact op te nemen met de onderzoekers. Waar mogelijk, werd na uitblijven van reactie contact opgenomen met de behandelend huisarts. Wanneer hierdoor zekerheid bestond over de juistheid van de contactgegevens is doorgegaan met het benaderen van de patiënt tot een vastgestelde einddatum (30-04-2010). Ten tijde van het onderzoek bleken vier patiënten langdurig in het buitenland te verblijven en zodoende niet beschikbaar voor onderzoek. Zij gaven aan dat wanneer zij niet in het buitenland verbleven zij wel hadden willen participeren. Van de patiënten die wel aan de inclusiecriteria voldeden, maar niet wilde meewerken (N=14), gaven 9 als reden dat zij het te druk hadden voor het onderzoek, of er geen prioriteit aan hechtten. Voor vijf anderen werd het onderzoek als lichamelijk of geestelijk te zwaar belastend ervaren. Uiteindelijk is een aantal van 20 patiënten onderzocht in het kader van dit onderzoek naar de effecten van tamoxifen op cognitie en emotie. Tabel 1. Per brief benaderde proefpersonen en redenen voor medewerking/afwijzing aan het onderzoek Reden
Patiënten (N)
Totaal in aanmerking komende personen
68
Gestopt met tamoxifen
13
Comorbiditeit waardoor onderzoek te belastend
6
Geen toestemming verkregen van arts
2
Geen contact
5
verblijf in buitenland
4
Onvoldoende beheersen van Nederlandse taal
1
Geen tijd / te druk
9
Persoonlijke / overige redenen
5
Uitgesloten i.v.m. leeftijd
3
Totaal aantal onderzochte patiënten
20
25
Als ‘weigeraars’ aan dit onderzoek zijn de patiënten geteld die aangaven geen tijd te hebben of zij die het onderzoek lichamelijk of geestelijk als te zwaar ervaarden, maar in principe wel aan de inclusiecriteria voldeden. Dit waren er in totaal 14. Gegevens van de controlegroep is verkregen uit eerder onderzoek (Schilder, 2010). Uit deze groep (N=124) is een groep geselecteerd van 60 personen. Zij zijn uitgekozen op basis van leeftijd, NLV-IQ niveau en opleidingsniveau. Er is een match verkregen door bij elke persoon uit de tamoxifenconditie 3 controlepersonen te zoeken die qua leeftijd, NLVIQ niveau en opleidingsniveau zo veel mogelijk met elkaar overeenkwamen. 3.2 Sociodemografische gegevens en klinische karakteristieken In tabel 2 staan de belangrijkste sociodemografische gegevens en klinische karakteristieken vermeld van de beide groepen; de tamoxifengroep en de controlegroep. De groepen verschillen niet significant van elkaar qua leeftijd, opleidingsniveau en premorbide IQ gemeten met de NLV. Er is geen verschil in burgerlijke staat of het aantal kinderen van de proefpersoon. Het percentage werkenden is in beide condities niet significant anders. Het alcoholgebruik en rookgedrag verschillen niet van elkaar. De gemiddelde leeftijd waarop de laatste menstruatie plaatsvond, is in de tamoxifenconditie iets hoger en de leeftijd van de eerst optredende menstruatie iets lager, zij het niet significant. Er is geen significant verschil in medische achtergrond met betrekking tot het hebben van Diabetes Mellitus, het worden behandeld voor hoge bloeddruk, het doorgemaakt hebben van een CVA of een TIA (fysieke factoren die aanzienlijke invloed kunnen hebben op het cognitief functioneren en emotioneel functioneren). De gemiddelde duur van tamoxifengebruik bij de patiëntengroep is 31.35 maanden (spreiding 15-79 maanden). Bij proefpersonen uit beide condities is de zogenaamde 7 minuten test afgenomen, dit om mogelijke geheugenproblemen ten gevolge van dementie op te kunnen sporen. Indien iemand op deze test zeer slecht scoort is er een gerede kans dat deze persoon lijdt aan Alzheimer dementie. Dit was voor personen uit beide condities niet het geval, niemand scoorde afwijkend, er hoefde dus niemand te worden uitgesloten van deelname op basis van deze test. Tabel 2. Sociodemografische gegevens
Gemiddelde leeftijd in jaren (SD)
Tamoxifen
Controlegroep
(N=20)
(N=60)
61.7 (5.9)
62.0 (5.7)
P waarde
0.867
26
Spreiding
51-71
49-73
Opleidingsniveau in percentageΨ (aantal)
0.158
Laag
0.0% (0)
0.0% (0)
Middel
50.0% (10)
66.7% (40)
Hoog
50.0% (10)
33.3% (20)
Burgerlijke staat in percentage (aantal)
0.205
Alleenstaand
15.0% (3)
6.7% (4)
Gehuwd/samenwonend
55.0% (11)
71.7% (43)
Gescheiden
0.0% (0)
8.3% (5)
Weduwe
25.0% (5)
11.7% (7)
Wel relatie/niet samenwonend
5.0% (1)
1.7% (1)
Alleenstaand
40.0%(8)
26.7% (16)
Met partner
60.0%(12)
73.3% (44)
Burgerlijke staat in percentage (aantal) alleenstaand/met partner
Kinderen in percentage (aantal)
0.260
0.102
Ja
70.0% (14)
86.7% (52)
Nee
30.0% (6)
13.3% (8)
Werken in percentage (aantal)
0.772
Ja
25.0% (5)
28.3% (17)
Nee
75.0% (15)
71.7% (43)
Alcoholgebruik in percentage (aantal)
1.000
Ja
85.0% (17)
85.0% (51)
Nee
15.0% (3)
15.0% (9)
Roken in percentage (aantal)
0.258
Ja
20.0% (4)
10.0% (6)
Nee
80.0% (16)
90.0% (54)
Gem. leeftijd laatste menstruatie (SD)
48.7 (3.9)
47.6 (6.3)
0.515
Gem. leeftijd eerste menstruatie
13.2(1.6)
13.4 (1.7)
0.599
27
Premorbide IQ (NLV)
105.9 (14.4)
105.7(15.9)
Gem. aantal maanden tamoxifen (SD)
31.4 (18.6)
N.V.T.
Spreiding in maanden
15-79
N.V.T.
Diabetes Mellitus
0.970
0.637
Ja
10.0%(2)
6.7% (4)
Nee
90.0% (18)
93.3% (56)
CVA doorgemaakt
1.000
ja
0%
0%
nee
100% (20)
100% (60)
TIA doorgemaakt
1.000
ja
5% (1)
3.3% (2)
nee
95% (19)
96.7% (58)
Behandeling hoge bloeddruk
0.540
ja
15% (3)
23.3% (14)
nee
85% (17)
76.6% (46)
Ψ Opleidingsniveau Laag: 6 klassen lager onderwijs zonder verder afgesloten speciale opleiding of minder; Middel: afgeronde opleiding MBO, MULO, MAVO, LEAO, LTS; Hoog: HAVO, VWO, HBO, WO
3.3 Klachtenrapportage Bij alle proefpersonen is een zogenaamd klachteninterview afgenomen. Hierin wordt navraag gedaan naar het soort klacht en ernst van de klachten die al dan niet ervaren worden. Deze klachten bestrijken vier cognitieve functiegebieden, te weten het geheugen, concentratie, denken en taal. Tabel 3 laat een overzicht zien van ervaren klachten per domein per groep. Personen die tamoxifen gebruiken blijken significant vaker last te hebben van geheugenproblemen (p=0.005). Op de overige schalen is qua frequentie geen significant verschil gevonden, hoewel de tamoxifengroep op elke schaal vaker klachten ervaart. Tevens is de mate van hinder gevraagd. Deze resultaten staan vermeld in tabel 4. Personen die Tamoxifen gebruiken ondervinden significant meer hinder van denkklachten en taalklachten dan personen uit de controlegroep.
28
Tabel 3. Percentage frequentie cognitieve klachten Tam (N=20)
Controle (N=60)
Geheugenklachten
P waarde 0.005π
Nooit/Af en toe
10 (50.0%)
51 (85.0%)
Regelmatig/vaak
10 (50.0%)
9 (15.0%)
Concentratieklachten
0.07
Nooit/Af en toe
12 (60.0%)
49 (81.7%)
Regelmatig/vaak
8 (40.0%)
11 (18.3%)
Klachten m.b.t. denkvermogen 0.24 Nooit/Af en toe
17 (89.5%)¥
58 (96.7%)
Regelmatig/vaak
2 (10.5%)
2 (3.3%)
Taal klachten
0.06
Nooit/Af en toe
14 (73.7%)¥
55 (91.7%)
Regelmatig/vaak
5 (26.3%)
5 (8.3%)
¥ (gemeten over 19 patiënten) π Significantieniveau p≤.05
Tabel 4. Percentage personen dat hinder ondervindt Tam (N=20)
Controle (N=60)
Geheugenklachten
P waarde 0.14
Geen hinder
10 (50.0%)
41 (68.3%)
Weinig/veel
10 (50.0%
19 (31.7%)
Geen hinder
10 (50.0%)
44 (73.3%)
Weinig tot veel
10 (50.0%)
16 (26.7%)
13 (68.4%)¥
54 (90.0%)
Concentratieklachten 0.054
Klachten m.b.t. denkvermogen Geen hinder
0.03π
29
Weinig tot veel
6 (31.6%)
6 (10.0%)
Geen hinder
11 (57.9%)¥
51 (85.0%)
Weinig tot veel
8 (42.1%)
9 (15.0%)
Taal klachten 0.01π
¥ (gemeten over 19 patiënten) π Significantieniveau p≤.05
Percentage hinder is gemeten over de gehele populatie. Indien iemand geen klacht heeft aangegeven, is voor de analyses bepaald dat zij van het genoemde symptoom geen hinder ondervonden. 3.4 Zelfbeoordelingsvragenlijsten De proefpersonen is gevraagd een aantal zelfbeoordelingsvragenlijsten in te vullen. 3.4.1 Kwaliteit van leven
In tabel 5 staan de gegevens van de EORTC-QLQ-BR23. Deze test is speciaal ontwikkeld voor borstkanker patiënten en is zodoende ook alleen door deze groep ingevuld. Een hogere score op de functionele schaal duidt op een beter functioneren in genoemde categorieën. Een hogere score op de symptomenschaal wil zeggen dat er meer symptomen aanwezig zijn in deze categorieën. Scores op de schalen lopen van 0-100. Tabel 5. EORTC-QLQ-BR23 Gemiddelden en standaardafwijkingen Tam M (sd) (n=20) Functionele schaal Lichaamsbeeld
86.25 (17.79)
Sexueel functioneren
31.67 (24.12)
zorgen over toekomst
9.44 (2.61)
Symptomenschaal Borstklachten
17.92 (21.5)
armklachten
16.11 (21.77)
Lichamelijk functioneren
16.11 (15.07)
30
Scores tussen 0-100
De kwaliteit van leven is voor beide groepen bekeken op de schalen van de EORTC-QLQC30 en staan vermeld in tabel 6. Wederom houdt een hogere score op de functionele schaal een beter functioneren in. Hoe hoger de score op de symptoomschalen, hoe meer hinder ervaren wordt van de genoemde symptomen. Er zijn enkele significante verschillen tussen beide groepen. Op de functionele schaal ‘cognitief functioneren’ (t = 2.40, p=0.019) scoort de controle groep significant hoger; zij ervaren dus minder cognitieve klachten. Ook is een significant verschil zichtbaar op de symptoomschaal vermoeidheid. Dit houdt in dat de tamoxifengroep significant meer vermoeidheidsklachten ervaart (t = -.208, p=0.04) dan personen uit de controlegroep. Tabel 6. EORTC-QLQ-C30 Gemiddelden en standaardafwijkingen Tam M (sd) (N = 20)
Con M (sd) (N = 60)
P waarde
Fysiek
89.67(9.29)
88.22(13.67)
.662
Rol
89.17(18.16)
86.67(23.53)
.666
Cognitief
80.83(16.47)
90.28(14.81)
.019π
Emotioneel
78.89(19.32)
84.44(17.86)
.241
Sociaal
88.33(20.31)
91.67(15.79)
.450
Kwaliteit van leven
85.52(12.37)
84.87(15.68)
.866
Vermoeidheid
26.67(20.20)
17.96(14.62)
.040 π
Misselijkheid & braken
3.33(6.84)
1.67(5.04)
.247
Pijn
19.17(21.81)
18.89(26.49)
.966
Kortademigheid
5.00(12.21)
5.56(12.53)
.863
Slapeloosheid
30(30.39)
20(28.92)
.190
Verminderde eetlust
1.67(7.45)
3.89(15.15)
.531
Constipatie
11.67(19.57)
6.67(16.00)
.257
Diarree
3.33(10.26)
2.78(9.29)
.822
Financiele Impact
1.67(7.45)
1.11(6.03)
.738
Functionele schalen
Symptoomschalen
π Significantieniveau p≤.05
3.4.2 Depressie en angst
31
Depressie en angst is gemeten met de Hopkins Symptom Checklist (HSCL). De verkregen resultaten hiervan staan in tabel 7. Hoe hoger er is gescoord, hoe meer symptomen er aanwezig zijn. De verschillen tussen beide groepen zijn niet significant. De scores variëren tussen 0 en 100. Tabel 7: HSCL Gemiddelden en standaardafwijkingen Tam (N=20) M (sd)
Controle (N=60) M (sd)
P-waarde
Angst
11.17 (10.39)
10.06 (10.48)
0.682
Depressie
12.11 (8.84)
10.11 (10.15)
0.434
Totaal
11.73 (8.54)
10.09 (9.75)
0.503
π Significantieniveau p≤.05 Scores tussen 0 en 100
3.4.3 Menopauzale klachten Menopauzale klachten of endocriene klachten zijn in beide groepen gemeten met de FACT-B;ES en staan vermeldt in tabel 8. Hoe hoger de score hoe meer klachten er aanwezig zijn. Er is geen significant verschil in menopauzale klachten tussen beide groepen. Tabel 8: FACT-B;ES Gemiddelden en standaardafwijkingen
Menopauzale klachten
Tam (N=20) M (sd)
Controle (N=60) M(sd)
P-waarde
3.29(0.49)
3.46(0.04)
0.107
π Significantieniveau p≤.05 Scores tussen 0-4
3.4.4 Tijdbesteding Onderzocht is de tijdbesteding van personen uit beide condities, deze staan vermeld in tabel 9. Tabel 9. Vragenlijst Tijdbesteding Tamoxifen (N=20)
Controle (N=60)
Huishouden
p-waarde 0.573
0 tot 3 uur
75.0% (15)
68.3% (41)
32
3 tot <5 uur
25.0% (5)
31.7%(19)
Lezen
0.897 0 tot 1 uur 1 tot <2 uur
45.0%(9)
46.7%(28)
55.0% (11)
53.3%(32)
Tv kijken, muziek luisteren 0 tot 3 uur 3 tot <5 uur
0.676 65.0% (13)
70.0% (42)
28.0%(7)
72.0%(18)
Spelletjes, puzzelen, musiceren, knutselen, handwerken, internettenΨ 0 tot 3 uur 3 tot <5 uur
0 .696
84.2% (16)
88.3% (53)
15.8% (3)
11.7% (7)
Contact met familie, buren, vrienden 0 tot 3 uur 3 tot <5 uur
1.000 80.0%(16)
81.7%(49)
20.0%(4)
18.3%(11)
Niets doen, uitrusten, slapen (nachtrust uitgezonderd) 0 tot 3 uur 3 tot <5 uur
0.060
90.0% (18)
100%(60)
10.0% (2)
0% (0)
Culturele instelling
0.604
(bijna)nooit – enkele keren per jaar
50.0%(10)
56.7%(34)
Elke maand-elke dag
50.0%(10)
43.3%(26)
Kerk, moskee (bijna)nooit – enkele keren per jaar
0.032π 90.0%(18)
65%(39)
10.0%(2)
35%(21)
(bijna)nooit – elke maand
50.0%(10)
50.8%(30)
Aantal keer per maand - elke dag
50.0%(10)
49.2%(29)
Elke maand-elke dag Uitstapje naar bos, heide, strand, dierentuin, recreatiegebied Ω
1.000
33
Tuinieren ΨΩ Bijna nooit-elke maand Paar keer per maand-elke dag
0.703 47.4%(9)
42.4%(25)
52.6% (10)
57.6%(34)
Sociaal cultureel centrum/buurthuis, club Bijna nooit-elke maand Paar keer per maand-elke dag
1.000 70.0%(14)
70.0%(42)
30.0%(6)
30.0%(18)
Horecagelegenheid Bijna nooit-enkele keren per jaar Elke maand – elke dag
0.362 35.0%(7)
46.7%(28)
65.0%(13)
53.3%(32)
Sportieve activiteiten buitenshuis
0.208
Bijna nooit-elke maand
10.0% (2)
13.3% (8)
Paar keer per maand-elke dag
90.0%(18)
86.7%(52)
Sportwedstrijden Bijna nooit-elke maand Paar keer per maand-elke dag
0.567 100.0%(20)
93.3%(56)
0.0% (0)
6.7%(4)
Winkelen voor plezier
0.076
Bijna nooit-elke maand
50.0%(10)
71.7%(43)
Paar keer per maand-elke dag
50.0%(10)
28.3%(17)
Ψ Berekend over 19 patiënten Ω Berekend over 59 controles π Significant bij p≤.05
Er is een significant verschil tussen beide groepen met betrekking tot kerk/moskeebezoek. Personen uit de controlegroep bezoeken deze gelegenheden significant vaker dan tamoxifenpatiënten (p=0.032). Op de overige schalen zijn geen significante verschillen gevonden. Er is een opvallend verschil, hetzij niet significant, tussen beide groepen op slapen/niets doen. Tamoxifenpatiënten zeggen dit vaker te doen dan personen uit de controlegroep.
34
3.4.5 Slotvragenlijst In de slotvragenlijst is gevraagd naar een algehele evaluatie van de eigen prestaties en vermoeidheid met betrekking tot het onderzoek (tabel 10). Tabel 10. Slotvragen Tamoxifen (N=20)
Controle (N=59)Ω
Inspannings/vermoeidheidsmaatΨ
0.167
Helemaal niet vermoeiend
40.0% (8)
45.8%(27)
Gemiddeld vermoeiend
50.0%(10)
52.6% (31)
10.0%(2)
1.7% (1)
Heel erg vermoeiend Nerveus/gespannen tijdens afname? Helemaal niet Een beetje Nogal
P waarde
0.224 70.0%(14)
72.9%(43)
25.0%(5)
27.1%(16)
5.0%(1)
0%(0)
Tevreden over eigen prestaties?
0.024π
Helemaal niet
10.0%(2)
1.7%(1)
Een beetje
60.0%(12)
39%(23)
Nogal
25.0% (5)
52.5%(31)
5.0%(1)
6.8%(4)
Heel erg Prestaties anders dan een jaar geleden?
0.094
Helemaal niet – een beetje
60.0%(12)
79.7%(47)
Nogal – Heel erg
20.0%(4)
5.1%(3)
Geen idee
20.0%(4)
15.3%(9)
Prestaties in vergelijking tot een jaar geledenΦ Beter
1.000 20%(2)
27.8%(5)
Slechter
80% (8)
72.2%(13)
Weet niet
0.0%(0)
0%(0)
Ψ De inspanningsmaat is verkregen door drie vragen samen te voegen; te weten: hebt u het onderzoek als vermoeiend ervaren? Hebt u zich extra moeten inspannen om de tests goed uit te voeren? Denkt u dat u extra rust moet nemen na dit onderzoek ?
35
Ω Resultaten over slotvragen verkregen uit controlegroep (n=59) Φ Gemeten over aantal personen die wel verandering menen; controle (n=18) tamoxifen (n=10) π Significant bij p ≤0.05
Er zijn op de inspannings- en vermoeidheidsschaal geen significante verschillen te zien zijn tussen beide groepen. Personen uit de controleconditie zijn meer tevreden over de eigen prestaties (p=0.024). 3.4.6 Observatie Door de onderzoeker is een vragenlijst ingevuld met betrekking tot de patiënt en haar prestaties en haar overkomen. Deze resultaten staan in tabel 11. Bij observatie van personen uit beide groepen is een significant verschil gebleken op de vermoeidheid en inspanningsmaat (p=0.001). Dit is in tegenstelling tot wat de personen zelf aangaven, hier was namelijk geen significant verschil zichtbaar. Tabel 11. Observatie Tamoxifen (N=20)
Controle (N=59)Ω
Inspannings/vermoeidheidsmaatΨ
P waarde 0.001π
Helemaal niet vermoeiend
15.0% (3)
45.8% (27)
Gemiddeld vermoeid
75.0%(15)
52.6% (31)
Zeer vermoeid
10.0% (2)
1.7% (1)
Inzet bij afname
1.000 Voldoende Goed – zeer goed
15.0%(3)
16.9%(10)
85.0% (17)
83.1%(49)
Nerveus/gespannen indruk Helemaal niet Een beetje – nogal
0.243 80.0%(16)
66.1%(39)
20.0%(4)
33.9%(20)
Sombere indruk
0.166 Helemaal niet Een beetje – nogal
95.0%(19)
79.7%(47)
5.0% (1)
20.3%(12)
Problemen met fijne motoriek Helemaal niet
1.000 85.0%(17)
86.4%(51)
36
Een beetje – nogal
15.0% (3)
13.6%(8)
Ω Resultaten over verkregen van controlegroep (n=59) π Significant bij p≤0.05
3.5 Neuropsychologisch onderzoek 3.5.1 Groepsniveau In tabel 12 staan de behaalde resultaten van beide groepen op de neuropsychologische tests. In deze tabel zijn de gemiddelde testscores, de standaarddeviaties en de pwaarden van de afzonderlijke testmaten te vinden. Een omschrijving van deze testmaten staat in bijlage VIII. Er is een correctie uitgevoerd voor IQ en leeftijd over de resultaten van de neuropsychologische tests. Omdat de controlegroep en de tamoxifengroep bijna op een gelijke match zijn uitgekomen, zijn de verschillen minimaal. In de tabellen zijn de gecorrigeerde p-waarden na correctie aangegeven. Geheugen De gemiddelde scores op de 15 Woordentest laat op verschillende subtests een significante afwijking zien. De patiëntengroep scoort significant lager op de directe conditie (totaal van drie maal aanbieding) (p=0.000) en uitgestelde conditie (p=0.002), na correctie (p=0.001). De herkenning van de woorden is significant lager in de patiëntengroep (p=0.001), na correctie (p=0.000). Proefpersonen uit de controleconditie laten echter meer intrusies (p=0.00) en perseveraties zien (p=0.001). Na correctie voor IQ en leeftijd is het verschil op deze testmaten nog altijd significant. De visuele geheugentests laten tussen beide condities geen significante verschillen zien. Er is op de Visuele Associatie Test (VAT) en op de Wechsler Memory Scale revised (WMS-R), direct en uitgesteld geen verschil gevonden. Het werkgeheugen, gemeten met cijfers en letters van de WAIS verschilt niet significant per conditie. Op deze geheugentests scoren tamoxifengebruiksters echter lager dan de proefpersonen uit de controleconditie. Aandacht en concentratie Er is geen significant verschil gevonden op prestaties op zowel kaart 1 als 2 van de Stroop-kleur-woord test. Dit geldt ook voor Trailmaking A. Mentale flexibiliteit
37
De interferentiescore van de Stroop (kaart 3) laat een significant verschil zien tussen de beide groepen (p=0.017), na correctie (p=0.011). Een hogere interferentiescore op deze test houdt in dat de werkelijke tijd waarin de deelnemer kaart 3 voorleest slechter is dan op basis van kaart 1 en 2 zou mogen worden verwacht. De resultaten op de Trailmaking B toont geen significant verschil tussen beide groepen. Informatieverwerkingssnelheid Dit is gemeten middels de reactietijdentest van de FePsy. Er is gecontroleerd voor de dominante en non-dominante hand. Er is geen significant verschil naar voren gekomen. Opvallend is dat op beide testmaten de reactietijden van de tamoxifengroep iets lager is. Dit betekent dat zij sneller zijn, dan de controlegroep. Verbaal functioneren Op de verbale taak, die beoogt het verbaal functioneren te meten is een significant verschil gemeten. Op zowel category fluency (p=0.021) als de letter fluency (p=0.003) wordt door de patiëntengroep significant slechter gescoord. Dit is ook zo na correctie respectievelijk (p=0.013) en (p=0.011). Motoriek De Motorische snelheid is gemeten met de FePsy Tapping test. Voor de dominante als ook voor de non-dominante hand is geen significant verschil gevonden tussen prestaties door beide groepen. gevonden. Tabel 12. Resultaten Neuropsychologische tests Functiedomein
Neuropsycholo gische test
Geheugen
15 woordentest Verbaal
Visueel
Tam (N=20)M(SD)
Con (N=60) M( SD)
P waarde
P waarde gecorrig eerd
Totaal 1 tm3
17.65 (6.08)
28,32 (5.72)
0.000π
0.000π
Uitgesteld
4.50 (2.44)
6.98 (3.15)
0.002π
0.001π
Herkenning
24.30 (3.79)
27.72 (2.15
0.001π
0.000π
Intrusies
0.25 (0.55)
2.72 (2.82)
0.000π
0.000π
Perseveraties
0.45 (0.69)
1.67 (2.06)
0.000π
0.011π
Vat
38
Poging 1 + 2
20.85 (2.89)
21 (3.0)
0.846
0.769
Direct
32.05 (4.32)
33.23 (4.9)
0.336
0.249
Uitgesteld
29.30 (6.62)
30.82 (6.3)
0.360
0.253
9.00 (2.90)
9.73 (2.7)
0.308
0.220
Gem. tijd kaart 1
46.55 (4.50)
45.28 (6.8)
0.437
0.379
Gem. tijd kaart 2
63.25 (10.78)
60.28 (10.2)
0.269
0.234
40.0 (13.96)
38.6 (11.9)
0.645
0.539
112.90 (27.57)
99.45 (19.03)
0.017π
0.011 π
90.85 (48.37)
86.7 (36.2)
0.685
0.545
WMS
Werk
Cijfers en letters Gemiddelde score
Aandacht en Concentratie
Stroop
Trailmaking A Gem. aantal sec. Mentale flexibiliteit
Stroop Gem. tijd kaart 3 Trailmaking B Gem. aantal sec.
Informatieverwerki ngssnelheid
Verbaal functioneren
FePsy reactietijdΩ Dominante hand
296.75 (39.96)
303.51 (46.65) 0.536
0.595
Niet-dominante hand
293.30 (33.56)
310.3 (58.8)
0.226
0.236
Category Fluency Gem. aantal woorden
39.05 (11.80)
45.05 (10.4)
0.021π
0.013π
31.80 (11.80)
41.25 (12.1)
0.003π
0.000π
Dominante hand
56.27 (6.81)
55.9 (7.9)
0.861
0.932
Niet-dominante hand
52.03 (6.06)
51.3 (7.4)
0.691
0.725
Letter fluency Gem. aantal woorden Motoriek
FePsy TappingΨΦ
39
Ω Reactietijd in millisec. Φ Gemiddeld aantal taps per 10 sec. ΨTrial 4-30 π Significant bij p≤0.05
Figuur 1. Z-scores Neuropsychologische tests Legenda
1.
WMS direct
10. 15 Woordentest uitgestelde conditie
2.
WMS uitgesteld
11. Tapping dominante hand (FePsy)
3.
Stroop kaart 1
12. Tapping nondominante hand (FePsy)
4.
Stroop kaart 2
13. Visuele Associatie Test totaal
5.
Stroop kaart 3
14. Reactietijden dominante hand (FePsy)
6.
Trailmaking Test A
15. Reactietijden nondominante hand
7.
Trailmaking Test B
8.
Cijfers en Letters
16. Letterfluency
9.
15 Woordentest totaal
17. Categoryfluency
(FePsy)
40
Er is tevens gekeken naar gemiddelden en standaardafwijkingen per domein, waarvan de resultaten in tabel 13 zijn opgenomen. Tabel 13 Resultaten Z scores per domein, gemiddelden en standaardafwijkingen Domein
Tam (N=20)
Controle (N=60) M (sd)
P-waarde
P-waarde gecorrigeerd
M (sd) Verbaal geheugen
-0.61 (0.7)
0.0 (0.81)
0.003π
0.001 π
Visueel geheugen
-0.24 (0.90)
0.0 (0.95)
0.323
0.220
Werkgeheugen
-0.27 (1.07)
0.0 (1.0)
0.308
0.220
Aandacht en concentratie
-0.2 (0.68)
0.0 (0.73)
0.283
0.196
Mentale flexibiliteit
-0.33 (1.06)
0.0 (0.81)
0.180
0.105
Informatieverwerkingssnelheid 0.22 (0.68)
0.0 (0.92)
0.335
0.355
Verbaal functioneren
-0.6 (0.7)
0.0 (0.82)
0.005π
0.001 π
Motoriek
0.07 (0.77)
0.0 (0.95)
0.762
0.813
π Significant bij p≤0.05
Er is een significant verschil tussen beide groepen op het domein verbaal geheugen (p=0.003; t=3.01) , na correctie (p=0.001) en op prestaties in het domein verbaal functioneren (p=0.005; t=2.91), na correctie (p=0.001). Op beide domeinen scoort de patiëntengroep significant lager vergeleken met de controlegroep. Ook na correctie is dit verschil significant. Verschillen tussen leeftijdgroepen Daarnaast zijn testprestaties tussen de jongere (N=10, lftd<61 jaar) en oudere helft (N=10, lftd >61 jaar) van de patiëntengroep vergeleken. Tussen beide helften van de patiëntengroep bleek geen significant verschil in prestaties op het neuropsychologisch onderzoek. Ook is in de controlegroep een tweedeling gemaakt tussen jong (N=30, lftd< 62 jaar) en oud (N=30, lftd > 62 jaar). De jongere patiëntengroep is vergeleken met de jongere controlegroep en de oudere patiëntengroep is vergeleken met de oudere patiëntengroep. Hieruit bleek dat het jongere deel van de patiëntengroep vergeleken met het jongere deel van de controlegroep significant slechter scoorde op de 15 Woordentest, totaal (p=0.024) de uitgestelde conditie (p=0.021) en de herkenning (p=0.042). Vergelijking tussen de oudere helft van de patiëntengroep en de oudere helft van de controlegroep leverde significante verschillen op de 15 Woordentest totaal (p=0.005) en de uitgestelde conditie (p=0.036) en herkenning (p=0.010). Ook op letterfluency was er een significant verschil (p=0.001). Alle zojuist genoemde verschillen vallen in het nadeel van de patiëntengroep uit.
Tabel 14. Resultaten Neuropsychologische tests, vergeleken tussen jongere en oudere tamoxifengebruiksters (<61 jaar, >61 jaar) Functiedomein
Neuropsycholog ische test
Geheugen
15 woordentest Verbaal
Visueel
Tam jong (N=10) M(SD)
Tam oud (N=60) M( SD)
P waarde
Totaal 1 tm3
19.30(5.25)
16.00(6.67)
0.235
Uitgesteld
5.00(2.36)
4.00(2.54)
0.373
Herkenning
24.000(4.32)
24.60(3.41)
0.734
Vat Poging 1 + 2
0.105 21.90(2.13)
19.80(3.26)
Direct
33.50(3.84)
30.60(4.48)
0.137
Uitgesteld
31.40(5.15)
27.20(7.50)
0.161
9.60(1.65)
8.40(3.78)
0.375
Gem. tijd kaart 1
46.40(4.79)
46.70(4.45)
0.886
Gem. tijd kaart 2
62.60(6.57)
63.90(14.20)
0.796
40.30(17.88)
39.80(9.57)
0.939
WMS
Werk
Cijfers en letters Gemiddelde score
Aandacht en Concentratie
Stroop
Trailmaking A Gem. aantal sec. Mentale flexibiliteit
Stroop
0.889
Gem. tijd kaart 3
113.80(35.24)
112.00(18.99)
Trailmaking B
82.30(32.40)
99.40(61.05)
0.444
Dominante hand
295.777(50.81)
297.715(28.08)
0.917
Niet-dominante hand
289.600(44.39)
297.000(19.55)
0.638
Gem. aantal sec. Informatieverwer kingssnelheid
Verbaal functioneren
FePsy reactietijdΩ
Category Fluency Gem. aantal woorden
0.936 38.900(7.81)
39.200(8.74)
Letter fluency Gem. aantal woorden Motoriek
0.827 34.400(13.39)
31.200(10.69)
Dominante hand
57.800(5.70)
54.740(7.76)
0.328
Niet-dominante hand
51.100(6.13)
52.960(6.17)
0.508
FePsy TappingΨΦ
Ω Reactietijd in millisec. Φ Gemiddeld aantal taps per 10 sec. ΨTrial 4-30 π Significant bij p≤0.05
Tabel 15. Resultaten Neuropsychologische tests, vergeleken tussen jongere tamoxifengebruiksters (<61 jaar) en jonge controles (<62 jaar) Tam jong (N=10)M(SD)
Con jong (N=30) M( SD)
P waarde
Totaal 1 tm3
19.30(5.25)
23.93(5.46)
0.024π
Uitgesteld
5.00(2.36)
7.67(3.20)
0.021π
Herkenning
24.00(4.32)
27.30(2.23)
0.042π
21.90(2.13)
21.47(2.73)
0.650
Direct
33.50(3.84)
33.80(3.72)
0.832
Uitgesteld
31.40(5.15)
31.37(4.51)
0.984
9.60(1.65)
9.83(2.14)
0.755
Gem. tijd kaart 1
46.40(4.79)
45.53(7.69)
0.740
Gem. tijd kaart 2
62.60(6.54)
59.60(9.73)
0.371
40.30(17.88)
34.87(10.83)
0.383
Functiedomein
Neuropsycholo gische test
Geheugen
15 woordentest Verbaal
Visueel
Vat Poging 1 + 2 WMS
Werk
Cijfers en letters Gemiddelde score
Aandacht en Concentratie
Stroop
Trailmaking A Gem. aantal sec.
Mentale flexibiliteit
Stroop Gem. tijd kaart 3
113.80(35.24)
96.20(17.96)
0.159
82.30(32.40)
77.70(32.21)
0.698
Dominante hand
295.778(50.81)
300.032(47.67)
0.811
Niet-dominante hand
289.600(44.39)
307.600(60.87)
0.396
38.900(7.81)
45.733 (12.79)
0.121
32.400(13.39)
37.833(12.86)
0.259
Dominante hand
57.800(5.71)
57.693(7.69)
0.968
Niet-dominante hand
51.100(6.13)
52.773(7.75)
0.540
Trailmaking B Gem. aantal sec. Informatieverwer kingssnelheid
Verbaal functioneren
FePsy reactietijdΩ
Category Fluency Gem. aantal woorden Letter fluency Gem. aantal woorden
Motoriek
FePsy TappingΨΦ
Ω Reactietijd in millisec. Φ Gemiddeld aantal taps per 10 sec. ΨTrial 4-30 π Significant bij p≤0.05
Tabel 16. Resultaten Neuropsychologische tests, vergeleken tussen oudere tamoxifengebruiksters (> 61 jaar) en oudere controles (>62 jaar) Functiedomein
Neuropsychologisc he test
Geheugen
15 woordentest
Verbaal
Visueel
Tam jong (N=10)M(SD)
Con jong (N=30) M( SD)
P waarde
Totaal 1 tm3
16.000(6.67)
22.70(6.01)
0.005π
Uitgesteld
4.00(2.54)
6.30(2.99)
0.036π
Herkenning
24.60(3.41)
28.13(1.96)
0.010π
19.80(3.26)
20.53(3.24)
0.539
Vat Poging 1 + 2
WMS
Werk
Direct
30.60(4.48)
32.67(5.80)
0.312
Uitgesteld
27.20(7.50)
30.27(7.72)
0.280
8.40(3.78)
9.63(3.24)
0.324
Gem. tijd kaart 1
46.70(4.45)
45.03(5.79)
0.413
Gem. tijd kaart 2
63.90(14.20)
60.97(10.72)
0.494
39.80(9.57)
42.27(11.87)
0.556
112.00(18.99)
102.70(19.82)
0.202
99.40(61.05)
95.70(38.21)
0.822
297.715(28.08)
306.99(46.16)
0.554
312.900(57.52)
0.400
39.200(8.74)
44.367(7.52)
0.079
31.200(10.69)
44.667(10.40)
0.001π
Dominante hand
54.740(7.76)
54.147(8.01)
0.839
Niet-dominante hand
52.690(6.17)
49.820(6.91)
0.210
Cijfers en letters Gemiddelde score
Aandacht en Concentratie
Stroop
Trailmaking A Gem. aantal sec. Mentale flexibiliteit
Stroop Gem. tijd kaart 3 Trailmaking B Gem. aantal sec.
Informatieverw erkingssnelhei d
FePsy reactietijdΩ
Dominante hand
Niet-dominante hand 297.000(19.55) Verbaal functioneren
Category Fluency Gem. aantal woorden Letter fluency Gem. aantal woorden
Motoriek
FePsy TappingΨΦ
Ω Reactietijd in millisec. Φ Gemiddeld aantal taps per 10 sec. ΨTrial 4-30 π Significant bij p≤0.05
3.5.2 Individueel niveau Zojuist zijn de resultaten op de diverse onderdelen van het neuropsychologisch onderzoek op groepsniveau besproken. De resultaten zijn echter ook op individueel niveau bekeken (zie Tabel 17). Hierin is het percentage deelnemers met afwijkende testresultaten opgenomen. De reden om ook dit na te gaan is dat groepsgemiddelden, afwijkende prestaties bij individuen kunnen verbergen. Een score wordt als afwijkend beschouwd wanneer er tenminste 2 standaardafwijkingen verschil bestaat tussen de ruwe testscore van een persoon en de gemiddelde score van de controlegroep op die testmaat. Er zijn voornamelijk significante verschillen gevonden in de resultaten van de verbale tests. Hierop waren eerder al significante verschillen te zien op groepsniveau. Personen uit de patiëntengroep scoren op deze tests significant lager en vaker afwijkend. Er is een significant verschil gevonden tussen het percentage personen met afwijkende testresultaten op de 15 Woordentest, de directe reproductie (p=0.013) en na correctie voor leeftijd, IQ en opleiding blijkt dit nog steeds significant (p=0.003). Bovendien is de waarde van de uitgestelde conditie na correctie ook significant geworden (p=0.013). Er is eveneens een significant verschil gevonden op het verbaal functioneren op de testmaat Category Fluency (p=0.002), ook na correctie (p=0.001). Overige significante verschillen zijn niet gevonden. Tabel 17. Percentage personen met afwijkende testresultaten (bij 2 standaarddeviaties) Functiedomein
Neuropsychologische test
Geheugen
15 woordentest Verbaal
Visueel
Tam (N=20)
Con (N=60)
P waarde
P waarde gecorrigeerd
Totaal 1 tm3
20.0%(4)
1.7%(1)
0.013π
0.003π
Uitgesteld
10.0%(2)
0.0%(0)
0.060π
0.013π
5.0%(1)
8.3%(5)
1.00
0.665
Direct
5.0%(1)
5.0%(3)
1.00
0.937
Uitgesteld
10.0%(2)
3.3%(2)
0.259
0.199
Cijfers en letters
5.0%(1)
3.3%(2)
1.00
1.000
Vat Poging 1 + 2
WMS
Werk
Aandacht en Concentratie
Stroop Gem. tijd kaart 1
0.0%(0)
6.7%(4)
0.567
0.249
Gem. tijd kaart 2
5.0%(1)
5.0%(3)
1.00
0.975
5.0%(1)
3.3%(2)
1.00
0.744
15.0%93)
6.7%(4)
0.358
0.240
5.0%(1)
5.0%(3)
1.00
0.908
Dominante handΨ
5.0%(1)
8.3%(5)
1.00
0.650
Niet-dominante hand
0.0%(0)
6.7%(4)
0.567
0.257
15.0%(3)
0.0%(0)
0.014π
0.001π
10.0%(2)
3.3%(2)
0.260
0.543
Dominante hand
0.0%(0)
0.0%(0)
1.000
1.000
Niet-dominante hand
0.0%(0)
0.0%(0)
1.000
1.000
Trailmaking A Gem. aantal sec. Mentale flexibiliteit
Stroop Gem. tijd kaart 3 Trailmaking B Gem. aantal sec.
InformatieVerwerkingssnelheid
Verbaal functioneren
FePsy reactietijdΩ
Category Fluency Gem. aantal woorden Letter fluency Gem. aantal woorden
Motoriek
FePsy TappingΦ
Ω Reactietijd in millisec. Φ Gemiddeld aantal taps per 10 sec. ΨTrial 4-30 π Significant bij p≤0.05
Daarnaast is gekeken naar het aantal afwijkende testmaten per persoon. In tabel 14 staat het percentage deelnemers per groep met het aantal afwijkende testmaten (bij een sd ≥2).
Het verschil in aantal afwijkende testmaten tussen de beide groepen is niet significant. De grens tussen wel of niet afwijkend ligt bij 3 tests. Indien iemand op meer dan drie tests een afwijkende score heeft behaald, wordt deze persoon als ‘cognitief afwijkend’ geclassificeerd. In de tamoxifengroep is het percentage personen met meer dan drie afwijkende testmaten groter vergeleken met de controlegroep. Hoewel het absolute aantal bij 4,5,6 en 7 afwijkende testmaten niet verschilt, telt dit voor de patiëntengroep als een relatief groter aantal in percentage. (Vergelijk, 5% scoort afwijkend in de controlegroep tegenover 15% in de tamoxifengroep (Х²= 0.141, F=0.162). Het verschil is echter niet significant). Tabel 18. Aantal afwijkende testmaten Aantal afwijkende Testmaten (bij 2 sd)
Tam (N=20)
Con (N=60)
P waarde
0
50.0%(10)
66.7%(40)
0.171
1
30.0%(6)
13.3%(8)
2
5.0%(1)
11.7%(7)
3
0.0%(0)
3.3%(2)
4
10.0%(2)
3.3%(2)
5
0.0%(0)
1.7%(1)
6
0.0%(0)
0.0%(0)
7
5.0%(1)
0.0%(0)
Tabel 19. percentage afwijkende personen vergeleken Tamoxifen
Controle
P waarde
Niet afwijkend
85.0%(17)
95.0%(57)
0.162
afwijkend
15.0%(3)
5.0%(3)
3.6. Correlaties Spearman’s correlatiecoëfficient is gebruikt om na te gaan of er correlaties bestaan tussen de vragenlijsten, het klachteninterview en de neuropsychologische tests. Er is gekeken naar de relatie binnen de patiëntengroep tussen klachten, gemeten met het klachteninterview naar cognitieve klachten en die gemeten met de overige vragenlijsten,
als ook de neuropsychologische testresultaten. De meest opvallende correlaties worden hier in de tekst genoemd. Voor een overzicht naar alle correlaties wordt verwezen naar bijlage X. Hierin staat * voor een significante correlatie bij p≤0.05 en ** voor een significante correlatie bij p≤0.01. 3.6.1 Correlaties tussen subjectieve maten over cognitief functioneren (het klachteninterview en de EORTC-QLQ-C30 cognitive functioning scale) en testscores/TAAT Correlaties tussen de klachten uit het interview zijn gevonden tussen denk- en concentratieklachten (r=0.494, p=0.027*) en tussen denk- en taalklachten (r=0.495, p=0.026*). Dus indien er meer klachten op één vlak geconstateerd worden, hangt dit samen met meer klachten op een ander vlak, gerapporteerd in het klachteninterview. Er is een correlatie gevonden tussen het hebben van geheugenklachten in het interview naar cognitieve klachten en de subschaal cognitief functioneren van de EORTC-QLQ-C30 (r=0.460*, p=0.041). Tussen de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek en het interview naar cognitieve klachten zijn enkele correlaties gevonden. Een correlatie is gevonden tussen de in het interview gerapporteerde geheugenklachten en de prestaties op de Stroop test, kaart 2 (r=-0.512;p=0.021*). Meer klachten hangen samen met een slechtere prestatie op de Stroop kaart 2. Meer klachten m.b.t. het denkvermogen zoals aangegeven in het interview hangen samen met een slechtere prestatie op de Stroop kaart 3 (r=-0.469, p=0.037*). Het aangeven van taalklachten in het interview, hangt samen met een lagere prestatie op de Fluency categorie (beroepen) taak (r=-0.467; 0.038*) TAAT laat geen correlaties zien met de behaalde scores op het interview naar cognitieve klachten. Wel zijn er correlaties zichtbaar met prestaties op enkele testmaten, met de Stroop kaart III (r=0.707, p=0.00**), met het totaal van de 15 woordentest (r=-0.609, p=0.004**), met de uitgestelde conditie van de 15 Woordentest (r=-0.657, p=0.002**) en met Trail making B (r=-0.476, p=0.034*). Dus hoe slechter de prestaties op zojuist genoemde tests, hoe meer afwijkende testmaten er zijn. 3.6.2 Correlaties tussen subjectieve maten over het cognitief functioneren en de andere vragenlijsten (angst/depressie, vermoeidheid, menopauzale klachten) en testscores/TAAT Overige correlaties zijn gevonden tussen de variabelen van de vragenlijsten onderling. Het cognitief functioneren van de EORTC-QLQ-C30 correleert significant met de schaal fysiek functioneren van de EORTC-QLQ-C30 (r=0.525, 0.018*) en met rolfunctioneren
van de EORTC-QLQ-30 (r=0.473; p=0.035*). Hoe beter het functioneren op een bepaalde schaal, hoe beter het functioneren volgens een andere schaal van de EORTCQLQ-30. Correlaties tussen emotioneel functioneren (EORTC-QLQ-30) zijn significant met de schaal Global Quality of Life (r=0.672; p=.002**); Een sterke correlatie is gevonden tussen de cognitieve functieschaal van de EORTC-QLQ-C30 en de vermoeidheidsschaal van de EORTC-QLQ-C30 (r=-.591, p=0.006**). Dit betekent dat een slechtere score op de cognitieve functieschaal samenhangt met meer vermoeidheidsklachten volgens de EORTC-QLQ-C30. Fysiek functioneren en kwaliteit van leven gemeten met de EORTC-QLQ-C30 correleren met elkaar (r=0.495, p=0.048*). Met fysiek functioneren van de EORTC-QLQ-C30 correleert eveneens de arm- en borstklachtenschaal van de EORTC-BR23 met respectievelijk (r=0.786, p=0.000**) en (r=0.520, p=0.0119*). Een sterke correlatie is gevonden tussen de cognitieve functieschaal van de EORTC-QLQ30 en de angst/depressielijst (totaalscore op de HSCL) (r=-0.592; p=0.006**). Hoe meer cognitieve klachten worden ervaren, hoe meer klachten aangegeven worden op de HSCL. De cognitieve schaal van de EORTC-QLQ-30 correleert met de afzonderlijke factoren op de angst/depressieschaal (HSCL) eveneens significant. Met de angstschaal (r=0.473; p=0.035*) en de depressieschaal (r=0.528; p=0.017*). Cognitief functioneren correleert met vermoeidheid (r=0.591, p=0.006**). Cognitief functioneren correleert eveneens met het hebben van menopauzale klachten (FACT-B-ES) (r=0.712, p=0.000**). Dus hoe meer vermoeidheid en menopauzale klachten, hoe slechter het cognitief functioneren wordt ervaren. 3.6.3 Correlaties tussen testscores/TAAT en vragenlijsten (angst/depressie, vermoeidheid en menopauzale klachten) De totaalscore van de FACT-B-ES correleert met de 15 woordentest, uitgestelde conditie (r=0.559, p=0.010*). Hoe minder menopauzale klachten worden ervaren, hoe beter de prestaties op deze testmaat. Er is een correlatie gevonden tussen de TAAT en de subschaal pijn van de EORTC-QLQ-C30 (r=0.498, p=0.025*). Er worden namelijk meer afwijkende testmaten gevonden wanneer de patiënt aangeeft meer pijn te ervaren. Taat laat geen correlatie zien op de overige vragenlijsten. Tot slot is er geen correlatie gevonden tussen het aantal maanden tamoxifengebruik en scores op de vragenlijsten of prestaties op de cognitieve tests.
4. Conclusie en discussie In dit onderzoek zijn de mogelijke effecten van endocriene therapie bij borstkanker, in de vorm van het medicijn tamoxifen, onderzocht. Er is gekeken naar de cognitieve effecten en emotionele effecten die door tamoxifen mogelijk kunnen worden gefaciliteerd. Het gehele onderzoek is gebaseerd op twee groepen, te weten de tamoxifenconditie (N=20) en de controleconditie (N=60). In de tamoxifenconditie is gedurende geruime tijd het medicijn tamoxifen geslikt. Ten tijde van het onderzoek waren de patiënten nog onder behandeling. Van zowel de tamoxifen- als de controlegroep zijn het cognitief functioneren en de eventueel aanwezige emotionele klachten gemeten. Dit is gedaan met behulp van een interview naar cognitieve klachten, zelfbeoordelingsvragenlijsten en een neuropsychologisch onderzoek. De (grootste) verschillen tussen de beide condities, bleken te liggen op het gebied van het verbale geheugen, de verbale fluency en executieve functietaken. Er is geen significant verschil gevonden in het aantal afwijkende testmaten tussen beide groepen. Daarnaast is gebleken dat patiënten die zijn behandeld met tamoxifen vaker last hebben van geheugenklachten en meer hinder ondervinden op het gebied van taal- en denkklachten. Patiënten bleken over het algemeen meer cognitieve problemen te ervaren en meer te lijden aan vermoeidheid, volgens een zelfbeoordelingsvragenlijst. De ervaren cognitieve prestaties correleren met angst en depressie als ook vermoeidheid. In de discussie zullen de resultaten per hypothese worden besproken. Daarna zal worden ingegaan op de sterke en zwakke punten van het onderzoek. Tot slot worden aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.
4.1 Getoetste hypothesen Doel van dit onderzoek was het nagaan van cognitieve effecten en emotionele effecten ten gevolge van het gebruik van het middel tamoxifen. In dit onderzoek zijn de hypothesen getoetst, welke beschreven staan in de inleiding. De hypothesen en houdbaarheid zullen nu worden besproken. 1. Patiënten die langdurig tamoxifen gebruiken behalen een (significant) lagere score op cognitieve tests dan de gezonde controlegroep. De cognitieve prestaties zijn in dit onderzoek gemeten voor zowel de patiëntengroep als de controlegroep met behulp van een neuropsychologische testbatterij. Er zijn 8
cognitieve domeinen onderzocht en er zijn 17 testmaten gebruikt, samengesteld op basis van de diverse tests. Op enkele domeinen en tests zijn significante verschillen gevonden tussen de beide condities. Op twee domeinen is er een significant verschil gemeten in prestatie, namelijk op het verbaal geheugen en de verbale fluency. Tamoxifengebruiksters scoren significant lager in deze domeinen dan personen uit de controlegroep. Dit verschil blijft na correctie voor leeftijd en IQ bestaan. Binnen het domein verbaal geheugen, opgebouwd uit de verschillende onderdelen van de 15woordentest is voor alle testmaten op individueel niveau een significant verschil gevonden tussen de condities dat in het nadeel van de tamoxifenconditie uitvalt. Tevens is er een significant verschil gemeten binnen het domein verbale fluency, opgebouwd uit beide fluency taken (categorie- en letterfluency) waar ook hier de patiëntengroep een significant lagere score behaalde (zie tabel 12). In de tamoxifengroep is een verschil gemeten, hetzij niet significant, qua aantal afwijkende testmaten. In de tamoxifengroep is een relatief hoger aantal personen met afwijkende testmaten aanwezig. Hoewel het absolute aantal bij 4, 5, 6 en 7 afwijkende testmaten niet verschilt, is het percentage afwijkende testmaten in de patiëntengroep hoger (tabel 19). Cognitieve klachten zijn kwalitatief bekeken met behulp van een interview naar ervaren cognitieve klachten. Hieruit blijkt dat binnen de patiëntengroep significant vaker sprake is van geheugenklachten. De mate van hinder die ervaren wordt, is in de tamoxifenconditie significant hoger voor denk- en taalklachten. Ook blijkt uit de EORTCQLQ-C30, dat op de cognitieve functieschaal meer klachten worden ervaren door patiënten. Wanneer gekeken wordt naar de correlaties tussen de klachten die in het interview worden gerapporteerd en de prestaties op cognitieve tests is een correlatie gevonden tussen prestatie op Stroop kaart 2 (aandacht en concentratie), prestatie op de Stroop kaart 3 (executief functioneren) en het hebben van taalklachten middels het interview en een correlatie tussen prestatie op de fluency taken en taalklachten. In deze laatste correlatie komt een overeenkomst in perceptie van de patiënt en prestatie naar voren. Bij andere schalen is dit niet zozeer het geval. Hiervoor zijn enkele verklaringen te noemen (Schagen et al., 2002). Zo is er tijdens het afnemen van een neuropsychologisch onderzoek weinig ecologische validiteit, er is weinig overeenkomst tussen de taak en het dagelijks leven. Daarnaast wordt gezegd dat zelfperceptie een subtielere meetmethode is dan prestaties op een cognitieve test. De omstandigheden tijdens het afnemen van de tests verschillen bovendien ook van situaties in het dagelijks leven. Naast het feit dat een testsituatie vaak rustiger is en er weinig afleiding bestaat, duurt afname vaak maar enkele uren. Patiënten kunnen zich gedurende deze relatief
korte tijd vaak beter en heviger inspannen dan zij in het dagelijks leven doen. Deze mate van inspanning valt namelijk voor een groot deel van de proefpersonen niet een gehele dag vol te houden. Andere factoren kunnen daarnaast nog van invloed zijn op zelfperceptie en in mindere mate testprestaties (angst / depressie / vermoeidheid of mentale en fysieke gezondheid (Jokela et al. 2009). Daarnaast is het zo dat zelfperceptie gekleurd wordt door angst / depressie en vermoeidheid. De correlatie tussen vermoeidheid (EORTC-QLQ-C30) en cognitief functioneren en de correlatie tussen vermoeidheid en angst- en depressieklachten geven hiervoor bijval. Er is een verband gevonden tussen geheugenklachten, aangegeven in het interview, en de schaal cognitief functioneren (EORTC-QLQ-C30). Uit de het klachteninterview en de vragenlijst blijkt dus een overeenkomst te bestaan tussen subjectieve meetinstrumenten voor zelfperceptie met betrekking tot de mate van cognitieve klachten. 2. De cognitieve verschillen zullen vooral in de volgende domeinen objectiveerbaar zijn: verbaal geheugen, informatieverwerkingssnelheid en executieve functies. Het neuropsychologisch onderzoek heeft bevestigd dat de patiënten qua verbale geheugenprestaties significant achterblijven (gemeten met de 15-Woordentest). De informatieverwerkingssnelheid verschilt niet significant tussen de groepen, hoewel dit door bijvoorbeeld Jenkins et al. (2004) wel is gemeten. Het is zelfs opvallend dat de patiëntengroep sneller is dan de controlegroep (evenwel zichtbaar op motorische prestaties). Een mogelijke verklaring voor het verschil in testprestaties is het gebruik van andere tests in verschillende studies. Mogelijk is er nog een factor die enige invloed heeft op deze verschillen. De controlegroep is enkele jaren eerder getest dan de patiëntengroep. Momenteel is de computer een veelvuldig gebruikt medium en dit gebruik neemt toe, zeker onder ouderen. Doordat mensen uit een oudere leeftijdsgroep steeds meer gebruik lijken te maken van een computer (Wagner, Hassanein & Head, 2010), hoeven zij minder te wennen aan het fenomeen en levert het uitvoeren van de tests en het begrijpen van de instructie minder problemen op. De patiëntengroep scoort significant lager in het domein executief functioneren, op de Stroop kaart 3. Dit komt overeen met de verwachting dat patiënten slechter scoren op executieve functietaken, zoals ook bleek uit het onderzoek van Schilder et al. (2010). Op de andere taak in het domein executief functioneren, de Trail Making Test B is geen significant verschil gemeten. Een mogelijke verklaring hiervoor is vermoeidheid. Er is een correlatie tussen het gehele domein executief functioneren, tussen prestaties op de Stroop kaart 3 en prestaties op de Trail Making Test B. Ook bestaat er een correlatie tussen de score op het domein executief functioneren en vermoeidheid, gemeten met de EORTC-QLQ-C30. Vermoeidheid heeft een negatieve invloed op de testprestaties.
Uit het interview naar cognitieve klachten is niet gebleken dat de patiëntengroep vaker last had van taalklachten. Wel ondervonden zij hiervan significant meer hinder. Er is wel gebleken dat geheugenklachten significant vaker voorkomen bij de patiëntengroep. Onbekend is of patiënten meer problemen ervaren qua informatieverwerkingssnelheid of executief functioneren. Ook is de mate van hinder significant hoger voor taalproblemen, mogelijk omdat deze zich ernstiger manifesteren in de tamoxifengroep dan bij de controlegroep. Dit geldt mogelijk ook voor de mate van hinder door denkklachten. Deze hypothese kan dus als juist worden beschouwd indien uitgegaan wordt van de subjectieve beschrijvingen van klachten door patiënten.
De hypothese dat er vooral cognitieve verschillen zijn op het verbaal geheugen, informatieverwerkingssnelheid en executieve functies is dus op basis van de cognitieve testprestaties houdbaar voor het domein verbaal geheugen. De informatieverwerkingssnelheid bleek in dit onderzoek niet te verschillen tussen beide condities. Waar het een verminderd executief functioneren betrof (in de patiëntengroep), zijn met de Stroop kaart 3 aanwijzingen gevonden, maar niet bevestigd door prestaties op de Trail Making Test B en de correlaties.
3. Er zal een verschil zijn in jongere en oudere tamoxifengebruiksters op cognitie (zoals in voorgaand onderzoek van Schilder et al. 2010) Jongere tamoxifengebruiksters scoren vergeleken met controles vooral slechter op executieve functietaken. De oudere groep scoort vooral slechter op verbale geheugentaken en informatieverwerkingssnelheid.
Hoewel de patiëntengroep zeer klein was, is er in deze groep zelf een splitsing gemaakt tussen jongere en oudere patiënten (< 61 jaar, N=10) en( >61 jaar, N=10). Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen deze groepen qua cognitieve prestaties. Een mogelijke verklaring hiervoor is het gebrek aan power door de geringe omvang van de patiëntengroep. Een andere mogelijke verklaring is, dat de leeftijden van de patiënten niet wezenlijk van elkaar verschilden, wat waarschijnlijk een gevolg is van de inclusiecriteria (menopauzale status als grote indicator). De meerderheid was op het moment van testen tussen de 60 en 70 jaar. Bij vergelijking van de jongere tamoxifengroep (< 61 jaar, N-10) met de jongere controlegroep (< 62 jaar, N-30) kwamen er enkele verschillen naar voren, maar niet in
de verwachte richting. Er waren verschillen waarneembaar op de 3 vergeleken testmaten van de 15 Woordentest (het totaal, de uitgestelde conditie en de herkenning). Dit is niet in overeenstemming met de resultaten van Schilder et al. (2010), zij vond namelijk verschillen op de executieve functietaken. Bij de vergelijking tussen de oudere groepen (patiëntengroep > 61 jaar, N=10) en (controlegroep > 62 jaar, N=30) is er wel volgens verwachting een significant verschil gevonden waar het het verbale geheugen betreft (15 Woordentest totaal, uitgesteld en de herkenning), als ook op de letterfluency taak. Echter niet op de taken van informatieverwerkingssnelheid. Ook hier kan, voor het niet voldoen aan de verwachtingen, worden gedacht aan gebrek aan power.
4. Tamoxifengebruiksters laten t.o.v. de gezonde controlegroep meer en ernstiger angst en depressieklachten zien.
Angst en depressie zijn bij de deelnemende proefpersonen gemeten met enkele vragenlijsten. Op de angst en depressielijst (HSCL) is er geen afwijkend verschil tussen beide groepen, hoewel er in de tamoxifenconditie een iets hogere score wordt behaald op de angst en depressielijst. Wordt gekeken naar het emotioneel functioneren (EORTCQLQ-C30) dan scoort de patiëntengroep lager (hetzij weer niet significant). De patiëntengroep heeft wel significant meer last van vermoeidheidsklachten (EORTC-QLQC30). Daarbij bestaat een correlatie tussen prestaties op het executief functioneren en vermoeidheid. Meer vermoeidheid kan zowel op cognitie als op de emoties haar weerslag hebben. Er is ook een correlatie tussen vermoeidheid en angst en depressie (HSCL). Daarnaast heeft de patiëntengroep vaker last van slapeloosheid. Mogelijk is er enige indicatie voor de gedachte dat patiënten die tamoxifen gebruiken meer en ernstiger angst en depressieklachten ervaren, dit wordt in dit onderzoek niet met significante cijfers bevestigd. De correlatie die daarnaast bestaat tussen angst/depressie en vermoeidheid, zou (gezien de verhoogde slapeloosheid in de patiëntengroep) ook van invloed kunnen zijn.
4.2 Beperkingen en sterke punten van huidig onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek Een van de grootste obstakels tijdens de uitvoering van dit onderzoek was het vinden van voldoende proefpersonen die het medicijn tamoxifen lang genoeg gebruikten. Voorgaand onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op het onderzoeken van cognitieve en emotionele effecten bij kortdurend gebruik (gebruik tot ± 3 jaar). In dit onderzoek is
in eerste instantie gepoogd patiënten te vinden die het middel vijf jaar gebruikten. Deze grens is gaandeweg het onderzoek meermalen verlaagd. Geleidelijk aan werd duidelijk dat patiënten dit middel niet langer dan gemiddeld twee en een half jaar gebruikten (aldus één der oncologen, werkzaam aan het AvL-NKI). Indien men onderzoek wil doen naar de effecten van langdurig tamoxifengebruik is de verlaagde gebruiksduur een zeer beperkende factor, aangezien dit enorm beslag legt op het aantal beschikbare testbare proefpersonen. De reden hiervoor is dat het beleid voor de behandeling van borstkanker is veranderd. In het verleden was het de bedoeling dat patiënten het middel vijf jaar zouden gebruiken, waarna de behandeling werd beëindigd. Tegenwoordig is men van mening dat een beleid van 2,5 jaar tamoxifen, waarna een ander hormonaal middel gedurende eveneens 2,5 jaar wordt toegediend, effectiever is (Dowsett, Cuzick, Ingle et al, 2010). Eén gevolg hiervan is dat het moeilijker is de juiste proefpersonen te vinden. Een ander gevolg is dat het misschien aan relevantie ontbreekt, of in de toekomst zal gaan ontbreken om verder onderzoek te doen naar langdurig tamoxifengebruik. Indien de langdurige toediening van tamoxifen achterhaald is, zullen patiënten dit ook middel immers niet vijf jaar lang gebruiken. Het is dan mogelijk zinvoller om te kijken naar effecten van 2,5 jaar tamoxifengebruik bij een grotere patiëntengroep. Deze groep zou dan tevens intensiever (vaker) en mogelijk uitgebreider kunnen worden onderzocht. De onderzoeksgroep is dan immers groter, dus is het mogelijk de last van het Neuropsychologisch onderzoek te verdelen over meerdere patiënten, of bij een groep bepaalde tests af te nemen en bij een andere groep andere tests om zodoende een meer volledig beeld te krijgen van eventuele cognitieve of emotionele problemen. Een andere mogelijkheid is patiënten te onderzoeken die na 2,5 jaar tamoxifen en 2,5 jaar een ander hormoon te hebben geslikt te testen. Dus het effect te onderzoeken van dit nieuwe volledige behandeltraject. De eventuele veranderingen in cognitieve testprestaties zouden kunnen worden nagegaan. Mogelijk is er een verschuiving in cognitieve klachten waarneembaar na het gebruik van tamoxifen en tijdens het gebruik van het andere middel. Dit brengt echter wel de factoren leeftijd en veroudering met zich mee, welke beiden de cognitie negatief (kunnen) beïnvloeden. Ook in dit onderzoek was leeftijd een beperkende factor, vanwege het inclusiecriterium dat de patiëntengroep en de controlegroep in de overgang moest zijn (geweest). De leeftijd waarop vrouwen in de overgang komen is gemiddeld 52 jaar. Op deze leeftijd kunnen klachten ontstaan die komen door cognitieve veroudering, en die met name betrekking kunnen hebben op het (verbale) geheugen. Daarnaast is bekend dat de menopauze zelf van invloed kan zijn op de cognitie, met name op de verbaleen(verbale) geheugentaken. Om deze invloeden van de menopauze uit te kunnen
sluiten, is het mogelijk interessant patiënten te onderzoeken die (nog) pre-menopauzaal zijn. Een ander nadeel van huidig onderzoek was dat er voor dit onderzoek al een vastgestelde testbatterij bestond. Doordat de resultaten moesten worden vergeleken met een controleconditie, waarbij de batterij al was afgenomen, was er weinig vrijheid in het toepassen of schrappen van gebruikte tests. Door het toevoegen van tests zouden enkele testmaten intensiever kunnen worden bekeken, zoals eventueel de executieve functietaken of informatieverwerkingssnelheden, waarin in huidig onderzoek geen significante verschillen tussen beide groepen werd gemeten, maar wel verwacht. Door het gebruik van veelgebruikte tests in dit onderzoeksveld zouden resultaten van diverse onderzoeken makkelijker kunnen worden vergeleken. Andere tests om executieve functies te meten kunnen bijvoorbeeld worden gehaald uit de testbatterij Behavioural Assessment of the Dysecutive Syndrome (BADS) (dierentuin/sleutelzoektest) of doolhoven (WAIS III). Ook de Tower of London kan worden afgenomen, vanwege de korte afnametijd. Een test naar informatieverwerkingssnelheid die in dit kader door Lezak (2004) wordt genoemd is de Continuous Performance Test (CPT), welke ook gelijk volgehouden aandacht meet. Dit zijn slechts enkele suggesties. De vraag is echter of dit voor de deelnemers van het onderzoek wenselijk is, in verband met tijd en inspanning. Daarnaast is de huidige selectie van tests wel gemaakt op basis van relevante literatuur (de invloed van oestrogenen op cognitief functioneren). Hoewel er ten tijde van de samenstelling van deze testbatterij nog geen algehele concensus was over de te gebruiken tests, is deze testbatterij opgesteld met als doel alle domeinen zo goed mogelijk te bestrijken (C. Schilder, 2010). Positief aan huidig onderzoek is dat de resultaten zijn vergeleken met gematchte controlepersonen, waardoor belangrijke effecten zo goed mogelijk uitgefilterd zijn. Er is gematcht op leeftijd, opleidingsniveau en premorbide intelligentieniveau, gemeten met de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV). Op geen van de factoren bestonden significante verschillen. Niet in elk onderzoek is matching mogelijk en in sommige gevallen zal dan ook invloed van leeftijd en menopauzale status worden gemeten in plaats van effecten van een medicijn. Hier moet in vervolgonderzoek ook rekening mee worden gehouden. Een factor die eveneens een zeer positieve bijdrage heeft geleverd aan de kracht van huidig onderzoek is het feit dat de effecten van een andere behandeling dan tamoxifen uitgesloten zijn. De patiëntengroep heeft gedurende bepaalde tijd uitsluitend tamoxifen ingenomen voor de behandeling van borstkanker. Zij gebruikten niet tegelijkertijd een
ander middel en hebben ook geen chemotherapie ondergaan. Er is derhalve geen interactie gemeten bij deze patiënten met andere medicatie bij kanker of chemotherapie. In eerder onderzoek is dit doorgaans niet het geval geweest. Het zou wel interessant zijn om de effecten van tamoxifen uit het huidige onderzoek te vergelijken de effecten bij patiënten die tevens chemotherapie hebben gehad, om zodoende de grootte van deze effecten met elkaar te kunnen vergelijken. Het zou tevens verstandig zijn om goed overwegen wat men in vervolgonderzoek zou willen testen en hoe relevant dat op dit moment is (dus bijvoorbeeld het testen van 2,5 jaar tamoxifen gevolgd door 2,5 jaar andere hormonale therapie, in plaats van het al verouderde beleid van 5 jaar tamoxifen). Daarnaast zou een groter aantal patiënten onderzocht kunnen worden wat zou bijdragen aan de betrouwbaarheid en power van het onderzoek. Hoewel het feit dat resultaten van de tamoxifenconditie uit dit onderzoek zijn vergeleken met gezonde controles, om zodoende overige behandeleffecten uit te sluiten, bijdraagt aan de validiteit, is het effect van de diagnose hierdoor niet goed meetbaar of uit te sluiten. Een advies voor nader onderzoek is een patiëntengroep te testen die wat leeftijd, IQ en opleidingsniveau aan huidige patiëntengroep gelijk zijn, maar helemaal geen medicatie/therapie ontvangt. Daarnaast zouden zij ook de diagnose borstkanker moeten hebben gekregen, met hetzelfde tijdsinterval tussen diagnosedatum en testdatum. Doordat de overige variabelen met betrekking tot impact van ziekte gelijk blijven, kunnen de zuivere effecten van tamoxifen op de cognitie worden gemeten. In dit onderzoek zijn veel verschillende variabelen gebruikt. Een voordeel hiervan is dat er veel diverse variabelen kunnen worden onderzocht, een nadeel is vooral te zien in het berekenen van correlaties. Doordat er zo veel verschillende variabelen zijn, zijn er mogelijk correlaties gemeten die op toeval berusten en is het mogelijk dat de variabelen dan eigenlijk weinig met elkaar van doen hebben. Daarnaast zijn er veel correlaties die naar alle waarschijnlijkheid berusten op logica.
Referenties
Aaronson, N.K., Ahmedzai, S., Bergman, B., Bullinger, M., Cull, A., Duez. N.J., Filiberti, A., Flechtner, H., Fleishman, S.B., de Haes, J.C. (1993) The European Organization for Research and Treatment of Cancer QLQ-C30: a Quality-of-Life Instrument for Use in International Clinical Trials in Oncology. Journal of the National Cancer Institute, 85: 365-76.
Ahles, T.A. & Saykin, A. (2001). Cognitive Effects of Standard-Dose Chemotherapy in Patiënts with Cancer. Cancer Investigation,19:8,812 — 820.
Alpherts, W., & Aldenkamp, A.P. (1994) FePsy: the iron psyche. Heemstede: Instituut voor Epilepsiebestrijding.
Bender, C.M., Sereika, S.M., Berga, S.L., Vogel, V.G., Brufsky, A.M., Paraska, K.K. en Ryan, C.M. (2006). Cognitive impairment associated with adjuvant therapy in breast cancer. Psycho-Oncology 15: 422–430.
Brinton, R.D. (2002).Selective Estrogen Receptor Modulators (SERM) for theBrain: Recent advances and remaining challenges for developing a neuroSERM. DRUG DEVELOPMENT RESEARCH 56:380–392.
Buzdar, A.U., Coombes, R.C., Goss, P.E. en Winer, E.P. (2008). Summary of aromatase inhibitor clinical trials in postmenopausal women with early breast cancer. CANCER Supplement Vol 112 3 .
Castellon, S.H., Silverman, D.H.S & Ganz, P.A. (2005). Breast cancer treatment and cognitive functioning: current status and future challenges in assessment, Breast Cancer Research and Treatment 92: 199–206.
Collins, B., Mackenzie, J., Stewartz, A., Bielajew, C., en Verma, S. (2009). Cognitive effects of hormonal therapy in early stagebreast cancer patiënts: a prospective study. Psycho-Oncology 18: 811–821.
Craig Jordan, V. (2007). New insights into the metabolism of tamoxifen and its role in the treatment and prevention of breast cancer. Steroids 72 829-824
Day, R., Ganz, P.A. & Costantino, J.P. (2001). Tamoxife and depression: More evidence from the national surgical adjuvant breast and bowel project’s breast cancer prevention (P-1) randomized study. Journal of the National Cancer Institute 93; 1615-1623
Dowsett, M., Cuzick, J., Ingle, J., Coates,A., Forbes, J., Bliss, J., Buyse, M., Baum, M., Buzdar, A., Colleoni, M., Coombes, C., Snowdon, C., Gnan, M., Jakesz, R., Kaufman, M., Boccardo, F., Godwin, J., Davies, C., en Peto, R. (2010). Meta-Analysis of breast cancer outcomes in adjuvant trials of aromatase inhibitors versus tamoxifen. Journal of Clinical Oncology 28: 509-518.
Eberling, J.L., Wu, C., Tong-Turnbeaugh, R., en Jagust, W.J. (2004). Estrogen- and tamoxifen-associated effects on brain structure and function. Neuroimage, 21, 364371.
Fayers, P.M., Aaronson, N.L., Bjordal, K., Curran, D., Groenvold, M., (2001) On behalf of EORTC Quality of Life Study Group. EORTC QLQ-C30 Scoring Manual (Third edition). Brussels EORTC Quality of Life Group, 86.
Hadji, P. (2008) Menopausal symptoms and adjuvant therapy-associated adverse events. Endocrine-Related Cancer, 15: 73–90.
Hadji, P. (2010). Improving compliance and persistence to adjuvant tamoxifen and aromatase inhibitor therapy. Critical reviews in Oncology/Hematology 73: 156-166
Hammes, J. (1987) De Stroop kleur-woord test. Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Hermelink, K., Henscher, V., Untch, M., Bauerfeind, I., Lux, M.P., en Munzel, K. (2008). Short-Term effects of treatment-induced hormonal changes on cognitive function in breast cancer patiënts. CANCER Vol. 113 9.
Hogervorst, E., Yaffe, K., Richards, M., Huppert, F. (2002). Hormone replacement therapy for cognitive function in postmenopausal women. Cochrane Database Syst Rev. 2002; CD003122
Jenkins, V., Shilling, V., Fallowfield, L. (2004). Does hormone therapy for the
treatment of breast cancer have a detrimental effect on memory and cognition? A pilot study. Psychooncology 13:61-66.
Jokela, M., Singh-Manoux, A., Ferrie, J.E., Gimeno, D., Akbaraly, T.N., Shipley, M.J., Head, J., Elovainio, M., Marmon, M.G. en Kivima, M. (2010). The association of cognitive performance with mental health and physical functioning strengthens with age: the Whitehall II cohort study. Psychological Medicine 40: 837–845
Kagaya, A., Okamura, H., Takebayashi, M., Akechi, T., Morinobu, S., Yamawaki, S., en Uchitomi, Y., (2003). Stress and Health 19; 227-231.
Lee, K.C., Ray, G.T., Hunkeler, E.M., Patrick, M.A., & Finley, P.R. (2007). Psychosomatics 48: 205-210.
Lezak, M.D., Howieson, D.B., Loring, D.W. (2004). Neuropsychological assessment fourth edition. Oxford University Press, Oxford.
Lindeboom, J., Schmand, B., Tulner, L., Walstra, G., Jonker, C. (2002) Visual Association Test to Detect Early Dementia of the Alzheimer Type. Journal of neurology, neurosurgery and psychiatry, 73, 126-33.
Luteijn, F., & van der Ploeg, F.A.E. (1982) Groninger Intelligentie Test. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Marin, A.P., Sanchez, A.R., Arranz,E.E., P.Z. Aunon, & Baron, M.G. (2009) Adjuvant Chemotherapy for Breast Cancer and Cognitive Impairment. Southern Medical Journal vol. 102, 9.
Meulen, E.F., Schmand, B., van Campen, J.P., de Koning, S.J., Ponds, R.W., Scheltens, P., Verhey, F.R.
(2004) The Seven Minute Screen: a Neurocognitive
Screening Test Highly Sensitive to Various Types of Dementia. Journal of neurology, neurosurgery and psychiatry, 75, 700-5.
Morse, R., Rodgers, J., Verrill, M., Kendell, K. (2003) Neuropsychological functioning following systemic treatment in women treated for breast cancer: a review. European Journal of Cancer 39 2288–2297.
Mulder, J.L., Dekker, R., Dekker, P.H., (1995) Verbale leer en geheugen test. Handleiding. Lisse, Swets & Zeitlinger.
NKI-AVL (2006). 91 Vragen over hormoonbehandeling voor vrouwen met kanker. Utrecht, Academic Pharmaceutical Productions bv.
Oldenburg, H., Vrancken Peeters, M.J. & van Ommeren, J. (2007). Het borstkankerboek, Amsterdam Uitgeverij Thoeris.
Paganini-Hill, A. & Clark, L.J. (2000)Preliminary assessment of cognitive function in breast cancer patiënts treated with tamoxifen. Breast Cancer Res Treat 64: 16516.
Perez, E.A. (2007) Safety profiles of tamoxifen and the aromatase inhibitors in adjuvant therapy of hormone-responsive early breast cancer. Annals of Oncology 18: viii26–viii35
Reitan, R.M. (1992). Trail making test. Tuscon, AZ.: Reitan Neuropsychology Laboratory.
Reitan, R. (1958) Validity of the Trail Making Test As an Indicator of Organic Brain Damage. Percept Mot Skills,8, 271-276.
Saan, R.J. & Deelman, B.G. (1998) Nieuwe 15-woorden test A en B. In A. Bouma,, J. Mulder, J. Lindeboom, (Eds), Neuropsychologische diagnostiek: handbook (pp. CII 13-28). Lisse: Zwets& Zeitlinger.
Schilder, C.M.T. (2010) Effects of tamoxifen and exemestane on cognitive functioning; a study in postmenopausal breast cancer patiënts. Amsterdam
Schilder, M.C., Eggens, P.C., Seynaeye, C., Linn, C.S., Boogerd, W., Gundy, C.M., Beex, L.V., Van Dam, F.S., en Schagen, S.B. (2009). Neuropsychological functioning in postmenopausal breast cancer patiënts treated with tamoxifen or exemestane after AC-chemotherapy: Cross-sectional findings from the neuropsychological TEAM-side study. Acta Oncologica,48:1,76 — 85.
Schilder, C.M.T., Schagen, S.B. en van Dam, F.S.A.M. (2000) Effects of hormones and hormonal treatment on cognition.
Schmand, B., Lindeboom, J., van Harskamp, F. (1992) De Nederlandse Leestest voor Volwassenen. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Sellman, S. (2002). Hormones and moods, understanding anxiety and depression in women. Total health 24-3.
Shariff, S, Cumming, C.E., Lees, A., Handman, A. & Cumming, D.C. (1995). Mood disorder in women with early breast cancer taking tamoxifen, an estradiol receptor antagonist. Annals New York academy of Sciences 365-368.
Shilling, V., Jenkins, V., Fallowfield, L. en Howell, A. (2001). The effects of oestrogens and anti-oestrogens on cognition. The Breast 10, 484–491.
Shilling, V., Jenkins, V., Fallowfield, L. en Howell, T. (2003). The effects of hormone therapy on cognition in breast cancer. Journal of Steroid Biochemistry & Molecular Biology 86; 405–412.
Shilling, V., Jenkins, V., Morris, R., Deutsch, G., en Bloomfield, D. (2005). The effects of adjuvant chemotherapy on cognition in women with breast cancer— preliminary results of an observational longitudinal study. The Breast 14, 142–150.
Silverman, D.H.S., Dy, C.J., Castellon, S.A., Lai, J., Pio, B.S., Abraham, L., Waddell, K., Petersen, L., Phelps, M.E., en Ganz, P.A. (2007). Altered frontocortical, cerebellar, and basal ganglia activity in adjuvant-treated breast cancer survivors 5– 10 years after chemotherapy; Breast Cancer Res Treat 103:303–311
Thompson, D.S., Spanier, C.A. & Vogel, V.G. (1999). The relationship between tamoxifen, estrogen, and depressive symptoms. The Breast Journal 5 ;375-382.
Wagner, N., Hassanein, K. & Head, M. (2010). Computer use by older adults: A multi-disciplinary review. Computers in Human Behavior 26: 870–882.
Ward, J. (2010). Duration of adjuvant endocrine therapy of breast cancer: How much is enough? Current Opinion in Obstretics and Gynecology 22: 51-55.
Wechsler, D. (1987) Wechsler Memory Scale: Revised. New York: Psychological Corporation.
Bijlagen Bijlage I
Patiëntenbrief I
Bijlage II
Patiëntenbrief II
Bijlage III
Artsenbrief
Bijlage IV
Overzicht Volgorde Testafname
Bijlage V
Sociodemografische gegevens
Bijlage VI
Klachteninterview
Bijlage VII
Zelfbeoordelingvragenlijsten
Bijlage VIII
Omschrijving Testmaten
Bijlage IX
Tabellen met Seaman’s correlatiecoefficient
Bijlage X
Spearman correlaties
Bijlage I Patiëntenbrief I Neuropsychologisch onderzoek bij vrouwen die langer dan drie jaar met tamoxifen worden behandeld. Oktober 2009 Geachte mevrouw, Sinds meerdere jaren wordt u behandeld voor borstkanker. Momenteel krijgt u hiervoor een hormonale behandeling. Binnen het NKI-AVL doen wij onderzoek naar de mogelijke invloed van deze en andere behandelingen voor kanker. Mede namens uw behandelend arts willen wij u vragen of u interesse hebt om aan dit onderzoek deel te nemen. In deze brief geven wij u nadere informatie over het onderzoek. U kunt de informatie rustig (her)lezen en in eigen kring bespreken alvorens de keuze te maken aan dit onderzoek deel te nemen. Ook daarna kunt u nog altijd vragen stellen aan de arts of de onderzoeker die aan het eind van deze brief vermeld staan. Doel en achtergrond van het onderzoek Bekend is dat sommige behandelingen voor kanker van invloed kunnen zijn op het geheugen en concentratie. Voor wat betreft hormonale therapie heeft het onderzoek zich vooral gericht op de effecten van kortdurend gebruik (1-3 jaar) op het geheugen en de concentratie. Het is echter nog onvoldoende bekend in hoeverre een hormonale behandeling over een langere termijn geheugen- en concentratieproblemen met zich mee brengt. Om hier meer inzicht in te krijgen is een onderzoek opgezet waarbij patiënten die langer dan 3 jaar hormonaal worden behandeld worden vergeleken met patiënten met borstkanker die géén hormonale behandeling hebben ondergaan, en met vrouwen die geen borstkanker hebben. Op deze manier kan worden nagegaan eventuele geheugenen concentratieproblemen samenhangen met de hormonale behandeling. Verloop van het onderzoek Wanneer u besluit aan het onderzoek deel te nemen, zal bij u eenmalig een kort interview, een aantal vragenlijsten en enkele tests worden afgenomen. Met deze tests wordt onder andere het geheugen en de aandacht gemeten. Het invullen van de vragenlijsten en het uitvoeren van de tests zal ongeveer twee uur in beslag nemen.
Enkele dagen na het ontvangen van deze brief zal een van de onderzoeksmedewerkers telefonisch contact met u opnemen. Indien u bereid bent uw medewerking te verlenen aan dit onderzoek, zal in overleg met u een geschikt tijdstip worden afgesproken. Het onderzoek zal in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis te Amsterdam plaatsvinden of, wanneer u hier de voorkeur aan geeft, bij u thuis. De voor- en nadelen van deelname aan het onderzoek Deelname aan het onderzoek heeft geen voordelen voor u persoonlijk. Wel helpt u mee aan mogelijke vergroting van de kennis over eventuele effecten van langdurig gebruik van hormonale therapie op het geheugen en de concentratie. Een mogelijk nadeel kan zijn dat het u inzet en tijd zal kosten (eenmalig 2 uur) voor het uitvoeren van de tests en het invullen van de vragenlijsten. Het onderzoek is zo opgezet dat de resultaten vooral betekenis hebben voor de groep patiënten. Over individuele onderzoeksuitslagen kunnen wij daarom geen uitspraak doen. Wanneer u daar prijs op stelt, kunt u natuurlijk uw testresultaten inzien. Uiteraard wordt u op de hoogte gesteld van de uitkomst van het gehele onderzoek. Vertrouwelijke verwerking van gegevens Wij garanderen dat uw gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld. Behalve de medewerkers aan het onderzoek zal verder niemand uw anoniem verwerkte gegevens kunnen inzien. De gegevens zullen volgens de richtlijn van het ziekenhuis ten minste 10 jaar bewaard blijven. Door toe te stemmen in deelname aan dit onderzoek, geeft u ook uw toestemming voor het inzien van uw medische gegevens. Er zullen geen andere gegevens verzameld worden dan in het kader van dit onderzoek nodig is. Afzien van deelname of beëindiging van deelname Uitdrukkelijk willen wij u erop wijzen dat deelname aan dit onderzoek geheel vrijwillig is. Dat betekent ook dat u te allen tijde uw medewerking aan het onderzoek, zonder opgave van redenen, kunt opzeggen. Welke keuze u ook maakt, dit zal geen enkele invloed hebben op uw verdere behandeling.
Bij voorbaat dank en met vriendelijke groet, Drs. C.M.T. Schilder, psycholoog
BSc. M.J. de Roode, psycholoog i.o.
(Onderzoekscoördinator)
(Onderzoeksmedewerker)
Mocht u na het lezen van deze brief, voor, tijdens of na het onderzoek nog nadere informatie willen ontvangen, dan kunt u contact opnemen met de coördinator van het onderzoek, mevr. drs. C.M.T. Schilder, telefonisch bereikbaar via 020 - 512 2477/020 5122480. Daarnaast kunt u contact opnemen met een onafhankelijke arts, dr. L.M. Gualtherie van Weezel, telefonisch bereikbaar via 020 5129111 Volgens de patiëntenadministratie komt u in aanmerking voor dit onderzoek omdat u langer dan 3 jaar tamoxifen gebruikt. Mocht deze informatie niet (meer) juist zijn, dan kunt u niet mee doen aan het onderzoek. In dit geval onze excuses. Bijlagen: informatie proefpersonenverzekering, toestemmingsverklaring
Bijlage II Patiëntenbrief II Neuropsychologisch onderzoek bij vrouwen die langer dan 12 maanden met tamoxifen worden behandeld. April 2010 Geachte mevrouw, Sinds meerdere jaren wordt u behandeld voor borstkanker. Momenteel krijgt u hiervoor een hormonale behandeling. Binnen het Nederlands Kanker Instituut/ Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis doen wij onderzoek naar de mogelijke invloed van deze en andere behandelingen voor kanker op het geheugen en het concentratievermogen. Mede namens uw behandelend arts willen wij u vragen of u interesse hebt om aan dit onderzoek deel te nemen. In deze brief geven wij u nadere informatie over het onderzoek. U kunt de informatie rustig (her)lezen en in eigen kring bespreken alvorens de keuze te maken aan dit onderzoek deel te nemen. Ook daarna kunt u nog altijd vragen stellen aan de arts of de onderzoeker die aan het eind van deze brief vermeld staan. Doel en achtergrond van het onderzoek Bekend is dat sommige behandelingen voor kanker van invloed kunnen zijn op het geheugen en de concentratie. Het is nog onduidelijk in hoeverre dit komt door de behandeling of door andere factoren. Voor wat betreft hormonale therapie heeft het onderzoek zich tot nu toe vooral gericht op de effecten van kortdurend gebruik op het geheugen en de concentratie. Het is nog niet bekend of een hormonale behandeling over een langere termijn geheugen- en concentratieproblemen met zich mee brengt. Om hier meer inzicht in te krijgen is een onderzoek opgezet waarbij patiënten die langer dan 12 maanden hormonaal worden behandeld worden vergeleken met patiënten met borstkanker die géén hormonale behandeling hebben ondergaan, en met vrouwen die geen borstkanker hebben gehad. Op deze manier kan worden nagegaan of eventuele geheugen- en concentratieproblemen samenhangen met de hormonale behandeling of met andere factoren. Verloop van het onderzoek Wanneer u besluit aan het onderzoek deel te nemen, zal bij u eenmalig een kort interview, een aantal vragenlijsten en enkele tests worden afgenomen. Met deze tests wordt onder andere het geheugen en de concentratie gemeten. Het invullen van de vragenlijsten en het uitvoeren van de tests zal ongeveer twee uur in beslag nemen.
Enkele dagen na het ontvangen van deze brief zal een van de onderzoeksmedewerkers telefonisch contact met u opnemen. Indien u bereid bent uw medewerking te verlenen aan dit onderzoek, zal in overleg met u een geschikt tijdstip worden afgesproken. Het onderzoek zal in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis te Amsterdam plaatsvinden of, wanneer u hier de voorkeur aan geeft, bij u thuis. De voor- en nadelen van deelname aan het onderzoek Deelname aan het onderzoek heeft geen voordelen voor u persoonlijk. Wel helpt u mee aan vergroting van de kennis over mogelijke effecten van langdurig gebruik van hormonale therapie op het geheugen en de concentratie. Een mogelijk nadeel kan zijn dat het u inzet en tijd zal kosten (eenmalig 2 uur) voor het uitvoeren van de tests en het invullen van de vragenlijsten. Het onderzoek is zo opgezet dat de resultaten vooral betekenis hebben voor een groep patiënten. Over individuele onderzoeksuitslagen kunnen wij daarom geen uitspraak doen. Wanneer u daar prijs op stelt, kunt u natuurlijk uw testresultaten inzien. Uiteraard wordt u op de hoogte gesteld van de uitkomst van het gehele onderzoek. Vertrouwelijke verwerking van gegevens Wij garanderen dat uw gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld. Behalve de medewerkers aan het onderzoek zal verder niemand uw anoniem verwerkte gegevens kunnen inzien. De gegevens zullen volgens de richtlijn van het ziekenhuis ten minste 10 jaar bewaard blijven. Door toe te stemmen in deelname aan dit onderzoek, geeft u ook uw toestemming voor het inzien van uw medische gegevens. Er zullen geen andere gegevens verzameld worden dan in het kader van dit onderzoek nodig is. Afzien van deelname of beëindiging van deelname Uitdrukkelijk willen wij u erop wijzen dat deelname aan dit onderzoek geheel vrijwillig is. Dat betekent ook dat u te allen tijde uw medewerking aan het onderzoek, zonder opgave van redenen, kunt opzeggen. Welke keuze u ook maakt, dit zal geen enkele invloed hebben op uw verdere behandeling.
Bij voorbaat dank en met vriendelijke groet, Drs. C.M.T. Schilder, psycholoog
BSc. M.J. de Roode, psycholoog i.o.
(Onderzoekscoördinator)
(Onderzoeksmedewerker)
Mocht u na het lezen van deze brief, voor, tijdens of na het onderzoek nog nadere informatie willen ontvangen, dan kunt u contact opnemen met de coördinator van het onderzoek, mevr. drs. C.M.T. Schilder, telefonisch bereikbaar via 020 - 512 2477/020 5122480. Daarnaast kunt u contact opnemen met een onafhankelijke arts, dr. L.M. Gualtherie van Weezel, telefonisch bereikbaar via 020 5129111
Volgens de patiëntenadministratie van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis komt u in aanmerking voor dit onderzoek omdat u langer dan 12 maanden tamoxifen gebruikt. Het kan zijn dat deze informatie niet actueel is en u geen tamoxifen (meer) gebruikt. In dat geval kunt u niet meedoen aan het onderzoek en bieden wij u onze excuses aan. Wij zullen in het telefoongesprek navragen of u momenteel tamoxifen gebruikt.
Bijlage III Artsenbrief Geachte dr. X Gedurende enkele jaren doen wij op de afdeling PSOE onderzoek naar de effecten van endocriene therapie voor borstkanker op het cognitief functioneren. In het kader van deze onderzoekslijn zijn wij recent een nieuw project gestart waarin wij de effecten van langdurig gebruik van tamoxifen (>3 jaar) op de cognitie willen onderzoeken. Wij zouden graag enkele van uw patiënten willen benaderen voor deelname aan dit onderzoek. Het onderzoek zal bestaan uit vragenlijsten en een serie cognitieve tests. De nadruk zal liggen op het meten van het geheugen- en het concentratievermogen. Volgens informatie uit de medische dossiers komen de volgende van uw patiënten in aanmerking: -Mw. Y, geb.datum, patiëntnummer Vindt u het goed dat wij deze patiënt(en) schriftelijk benaderen voor deelname aan het onderzoek? Bijgevoegd vindt u de patiëntinformatiebrief met informatie over de inhoud van het onderzoek. Wellicht willen wij in de toekomst nog enkele van uw patiënten benaderen. Vindt u het goed als wij u dan wederom een e-mail sturen, of wilt u liever hierover gebeld worden? Mocht u meer informatie over het onderzoek willen hebben, of andere vragen hebben, neemt u dan alstublieft contact met ons op. Met vriendelijke groet, Drs. C.M.T. Schilder, psycholoog
BSc. M.J. de Roode, psycholoog
i.o. (Onderzoekscoördinator) Tel: (512)2477
(Onderzoeksmedewerker) Tel: (512)2493
Bijlage IV Overzicht Volgorde Testafname Volgorde testafname
Uitleg en toelichting onderzoek, Informed Consent
Sociodemografische gegevens
Klachtenvragenlijst
Zelfbeoordelingvragenlijsten: EORTC, HSCL, EORTC QLQ-BR 23
Zeven minuten test
Visuele Associatietest
Stroop Test
15 Woordentest
Trailmaking A en B
FePsy Visuele Reactie Tets
FePsy Finger Tapping
15 Woordentest delayed recall en herkenning
Zelfbeoordelingvragenlijsten; Fact-B;ES, HSCL
WMS visuele reproductie
Fluencytaken
Nederlandse Leestest voor Volwassenen
Cijfers en letters nazeggen (WAIS-III)
WMS visuele reproductie, delayed recall
Vragenlijst tijdbesteding
Slotvragenlijst
Bijlage V Sociodemografische gegevens TAMOXIFEN 1. I.D.: 2. Statusnummer: 3. Testlokatie: Adres: telefoon: 4.. Tijdstip 5. Getest door: 6. Datum Onderzoek: 7. Naam Patiënt:
Dag
maand
jaar
8. Geboortedatum: 9. Burgelijke staat:
Dag maand jaar □1. Alleenstaand, nooit gehuwd geweest of samengewoond □2. Gehuwd/samenwonend □3. Gescheiden (alleenstaand) □4. Weduwe (alleenstaand) □5. Wel een relatie, niet samenwonend
10a. Heeft u kinderen? hoeveel? (leeftijd kinderen)
□1. Ja, kinderen; Leeftijd: □2. Nee
10b. Wonen er nog kinderen thuis? Indien ja, hoeveel? 11. Wat is de hoogste opleiding die u gevolgd heeft? (heel precies noteren, opleiding voltooid of niet?; indien niet: hoeveel jaar?, aanvullende cursussen? bij alleen lagere school: hoeveel klassen?, vraag ook naar evt. 7e of 8e klas)
□ 1. Ja □ 2. Nee
Aantal:
Opleiding: Aantal Jaar: Diploma: ja/nee
Opleidingscode:
12. Opleidingscode: evt. later invullen
1. Minder dan 6 klassen lager onderwijs hier valt ook onder: ZMLK-school 2. 6 klassen lager onderwijs met of zonder doublures. Omvat voorts: LOM-onderwijs, MLKschool. 3. Meer dan zes klassen lager onderwijs zonder verdere afgesloten speciale opleiding omvat o.a.; 8 klassen lager onderwijs, 1 jaar ULO/MAVO, 2 jaar HAVO, 1 jaar LTS etc. Voorts vallen hier het afgesloten VGLO en VBO onder. 4. Gediplomeerde schoolopleiding minder dan MULO/MAVO omvat o.a.; LTS (A en B niveau), LEAO, LHNO (A en B niveau), Lagere Land- en Tuinbouwschool, MAVO-3, banketbakkersdiploma, textielvakdiploma’s, slijtersdiploma, opleiding tot bloemist, ITO, IHNO. Voorts vallen hier de volgende afgebroken opleidingen onder: 3 achtereenvolgende jaren onderwijs van code 5, bijv. MULO, MTS, MEAO. 5. MULO/MAVO en Middelbaar beroepsonderwijs omvat o.a.; MAVO-4, LTS (c-niveau), LHNO (c-niveau), MTS, MEAO, MBO, Detailhandelschool, Middelbare Landbouwschool, KJV-opleiding, Opleidingen tot verpleegster/zwakzinnigenverzorgster. Voorts vallen hier de volgende afgebroken opleidingen onder: 3 achtereenvolgende jaren onderwijs van code 6: bijv. HBS, HAVO, VWO, HBO. 6. HAVO, VWO en Hoger beroepsonderwijs omvat o.a.; HAVO, Atheneum, Gymnasium, Lyceum, HBS, MMS, HTS, HEAO, Sociale Academie, Pedagogische Academie, Hogere Landbouwschool, Hogere Textielschool, opleidingen tot bijv, analist en andere opleidingen op HBO-niveau, opleiding tot leraar (diverse MO opleidingen). 7. Universitaire opleiding omvat o.a.; Universiteit, Technische Hogeschool, Landbouwhogeschool 8. Anders
13a. Wat is uw beroep? 13b. Werkt u nu?
Goed uitvragen wat de taken zijn/waren □1.Ja Hoeveel uur per week? □2.Nee
Heeft u ooit gewerkt?
Zo ja 13c. hoeveel uur per week? 13d. Bent u minder gaan werken vanwege huidige ziekte en behandeling? Zo nee 13e. Ooit gewerkt/ wanneer gestopt
….......uur □1.Ja, vroeger werkte ik......uur □2.Nee
□1.Ja □2.Nee
……mnd …… jr geleden
13f. Indien gestopt Gestopt vanwege huidige ziekte en behandeling? 14a. Doet u momenteel vrijwilligerswerk? (bijvoorbeeld via een vrijwilligersorganisatie, een kerkelijke of levensbeschouwelijke organisatie, voor een sport- of culturele organisatie Zo ja 14b. hoeveel uur gemiddeld per week?
□1.Ja
14c. Bent u minder gaan werken vanwege huidige ziekte en behandeling? Zo nee 14d. Ooit vrijwilligerswerk gedaan?/ wanneer gestopt
□1.Ja, vroeger werkte ik......uur □ 2.Nee
14e. Indien gestopt Gestopt vanwege huidige ziekte en behandeling? 15. Wanneer kreeg u de diagnose borstkanker? 16a. Sinds wanneer gebruikt u tamoxifen? (hoe lang gebruikt u dit?)
□ 2.Nee
□1.Ja □2.Nee
…………….uur
□ 1.Ja □2.Nee □1.Ja
……..mnd……. jr geleden
□2.Nee
16b. Zijn er periodes geweest dat u tamoxifen niet hebt geslikt?
□1. Ja, van…………………. tot …………………. (zo precies mogelijk invullen) □2. Nee
indien ja, 16c. wat was daarvoor de reden?
16d. bent u op eigen initiatief gestopt of was het in overleg met uw arts? 17a. Vergat u in het afgelopen jaar wel eens tamoxifen in te nemen?
□1. Op eigen initiatief □2. In overleg met arts □1. Ja □2. Nee
indien ja, 17b. Hoe vaak? 18a. Bent u behandeld met andere hormonale therapie?
naar schatting: □1. Ja: □2. Nee
18b. Wanneer/welk medicijn? 18c. Wat is de reden dat u bent overgestapt op Tamoxifen? 19a. Ervaart u bijwerkingen van tamoxifen?
19b. Zo ja, welke?
□1. Ja □2. Nee
keer per week/
maand/ sinds:
keer per jaar
20. Heeft u, buiten hormonale therapie, nog andere kankergerelateerde behandelingen ondergaan? (soort + datum) 21a. Gebruikt u behalve tamoxifen nog medicijnen? (Bv. Slaapmiddelen en/of kalmeringsmidddelen) Indien ja 21b. Welke medicijnen?
1.
datum:
2.
datum:
3.
datum:
Bijzonderheden: □1. Ja □ 2. Nee
Medicijn 1:
dosis:_____frequentie: …/dg/…
/wk. dosis:_____frequentie:…/dg/….
Medicijn 2: /wk.
dosis:_____frequentie:…/dg/….
Medicijn 3: /wk.
dosis:_____frequentie:…/dg/….
Medicijn 4: /wk
dosis:_____frequentie:…/dg/….
Medicijn 5: /wk 22a. Indien u een slaap- of kalmeringsmiddel gebruikt, wanneer hebt u de laatste ingenomen?
uur/
dagen/
weken geleden
dosis:_____
Medicijn 22b.Welk medicijn was dat? 23a. Wanneer heeft u voor het laatst overige medicijnen ingenomen? 23b.Welk medicijn was dat? 24. Zijn er medicijnen die u in het afgelopen jaar langere tijd hebt geslikt, maar nu niet meer slikt?
uur/
dagen/
dosis:_____
Medicijn □1. Ja □ 2. Nee
weken geleden
Welke:
25a. Hebt u wel eens (hormoonsuppletie) medicatie tegen overgangsklachten gebruikt? indien ja,
□1. Ja □2. Nee □1. Ja, namelijk……………………………. □2. Weet niet
25b. Weet u welk middel?
25c. Hoe oud was u toen u begon en hoe oud was u toen u stopte? 26. Hoe oud was u toen de menstruatie onregelmatig werd of stopte? In geval van andere reden dan overgang (bv operatie) noteren 27. Hoe oud was u toen u voor het eerst menstrueerde? 28. Drinkt u alcohol?
29. Rookt u?
begin:
jaar
eind:
jaar
jaar
jaar
□ 1. Ja; glazen per dg/ minder □ 2. Nee □ 1. Ja;
glazen per wk/
glazen per mnd/
sigaretten/sigaren per dag/week
□ 2. Nee 30. Heeft u ooit eerder een ernstige ziekte gehad?
□ 1. Ja; namelijk
,,
jaar geleden □ 2. Nee
31. Heeft u weleens een hersenschudding of whiplash gehad? 31. Hebt u wel eens een CVA (bijv. herseninfarct/ hersenbloeding) gehad? 32. Hebt u ooit wel eens een TIA gehad?
□ 1. Ja; namelijk
33. Wordt u momenteel behandeld voor diabetes mellitus?
□ 1. Ja, sinds
jr. geleden
□2. Nee □1. Ja, namelijk
jr. geleden
□ 2. Nee
□ 1. Ja, namelijk
jr. geleden
□ 2. Nee
□ 2. Nee
jr.
34. Wordt u momenteel behandeld voor hoge bloeddruk?
□1. Ja, sinds
jr.
35a. Wordt u momenteel behandeld voor een hartziekte?
□1. Ja □ 2. Nee
indien ja, 35b. Welke ziekte? 35c. Sinds hoeveel jaar?
………………………………………………………………….. sinds ….jr.
36. Wordt u momenteel behandeld voor een ande-re chronische ziekte of aandoening? 37. Heeft u ooit eerder een (neuro)psychologisch onderzoek gehad?
□1. Ja, namelijk
38. Bent u kleurenblind?
□ 1. Ja
39. Heeft u dyslexie?
□ 1. Ja
□ 2. Nee
□2. Nee
□1. Ja
reden: jr. geleden
□ 2. Nee □ 2. Nee □2. Nee
40a. Wat is uw lengte?
40b. Wat is uw gewicht?
....m...... cm
........
kg
, sinds
jr.
Bijlage VI Klachteninterview
KLACHTENVRAGENLIJST A: Heeft u klachten over uw geheugen?
1. Ja
2. Nee
Check (altijd checken) : -afspraken vergeten -dingen kwijt raken -telefoonnummers onthouden
1. Ja 1. Ja 1. Ja
2. Nee 2. Nee 2. Nee
indien klachten; -Wat zijn het voor klachten, kunt u er voorbeelden van geven? Sinds wanneer heeft u hier last van? * Hoe vaak zijn deze klachten aanwezig? 1. nooit 2. af en toe 3. regelmatig 4. vaak 5. altijd
van?
* Hoe sterk hinderen deze klachten u in u dagelijks leven, hoe veel last heeft u er 1. 2. 3. 4. 5.
geen een beetje nogal behoorlijk heel erg
*zijn deze problemen de afgelopen tijd veranderd? sinds wanneer veranderd, zijn ze erger of juist minder erg geworden, waar hangt de verandering mee samen volgens u? B: Heeft u klachten over uw concentratie vermogen? 1. Ja Check (altijd checken): -snel afgeleid zijn -zich niet lang kunnen concentreren -niet verschillende dingen tegelijk kunnen doen
1. Ja 1. Ja 1. Ja
indien klachten; -Wat zijn het voor klachten, kunt u er voorbeelden van geven?
2. Nee 2. Nee 2. Nee 2. Nee
Sinds wanneer heeft u hier last van? * Hoe vaak zijn deze klachten aanwezig? 1. nooit 2. af en toe 3. regelmatig 4. vaak 5. altijd * Hoe sterk hinderen deze klachten u in u dagelijks leven, hoe veel last heeft u er van? 1. geen 2. een beetje 3. nogal 4. behoorlijk 5. heel erg *zijn deze problemen de afgelopen tijd veranderd? sinds wanneer veranderd, zijn ze erger of juist minder erg geworden, waar hangt de verandering mee samen volgens u?
C: Heeft u klachten over uw denkvermogen?
1. Ja
2. Nee
Check (altijd checken): -traag denken/denken geblokkeerd -problemen met organiseren
1. Ja 1. Ja
2. Nee 2. Nee
indien klachten; -Wat zijn het voor klachten, kunt u er voorbeelden van geven? Sinds wanneer heeft u hier last van? * Hoevaak zijn deze klachten aanwezig? 1. nooit 2. af en toe 3. regelmatig 4. vaak 5. altijd * Hoe sterk hinderen deze klachten u in u dagelijks leven, hoe veel last heeft u er van? 1. geen 2. een beetje 3. nogal 4. behoorlijk 5. heel erg *zijn deze problemen de afgelopen tijd veranderd? sinds wanneer veranderd, zijn ze erger of juist minder erg geworden, waar hangt de verandering mee samen volgens u?
D. Heeft u klachten over uw functioneren op het gebied van taal? 1. Ja 2. Nee Check (altijd checken): -begrijpen van anderen -lezen -het vinden van woorden -zinnen formuleren -schrijven - spellen
1. 1. 1. 1. 1. 1.
Ja Ja Ja Ja Ja Ja
2. 2. 2. 2. 2. 2.
Nee Nee Nee Nee Nee Nee
indien klachten; -Wat zijn het voor klachten, kunt u er voorbeelden van geven? Sinds wanneer heeft u hier last van? * Hoevaak zijn deze klachten aanwezig? 1. nooit 2. af en toe 3. regelmatig 4. vaak 5. altijd ** Hoe sterk hinderen deze klachten u in u dagelijks leven, hoe veel last heeft u er van? 1. 2. 3. 4. 5.
geen een beetje nogal behoorlijk heel erg
*zijn deze problemen de afgelopen tijd veranderd? sinds wanneer veranderd, zijn ze erger of juist minder erg geworden, waar hangt de verandering mee samen volgens u?
Bijlage VII Zelfbeoordelingvragenlijsten
EORTC de volgende vragen hebben betrekking op uw gezondheid. Wilt u alle vragen beantwoorden door het getal te omcirkelen dat het meest op u van toepassing is.
1)
2) 3) 4) 5)
Heeft u moeite met het doen van inspannende activiteiten zoals het dragen van een zware boodschappentas of een koffer? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u moeite met het maken van een lange wandeling? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u moeite met het maken van een korte wandeling? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Moet u het grootste deel van de dag in bed of in een stoel blijven? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u hulp nodig met eten, aankleden, u zelf wassen of naar het toilet gaan? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
De volgende vragen gaan over uw gezondheid de afgelopen week
6) 7)
8) 9) 10) 11) 12)
Was u beperkt in het doen van uw werk of andere dagelijkse bezigheden? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Was u beperkt in het uitoefenen van uw hobbies of bij andere bezigheden die u in uw vrije tijd doet? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Was u kortademig? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u pijn gehad? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Had u behoefte te rusten? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u moeite met slapen gehad? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft u zich slap gevoeld? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
13) 14)
15) 16) 17) 18) 19)
Heeft u gebrek aan eetlust gehad? Helemaal niet Een beetje 1 2 Heeft u zich misselijk gevoeld? Helemaal niet Een beetje 1 2
Heeft u overgegeven? Helemaal niet 1 Was u verstopt? Helemaal niet 1 Had u diarree? Helemaal niet 1 Was u moe? Helemaal niet 1 Heeft pijn u gehinderd Helemaal niet 1
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Een beetje Nogal 2 3 in uw dagelijkse bezigheden? Een beetje Nogal 2 3
Heel erg 4
Een beetje 2
Heel erg 4
20)
Heeft u moeite gehad met het concentreren op dingen, zoals een krant lezen of televisie kijken? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
21)
Voelde u zich gespannen? Helemaal niet Een beetje 1 2 Maakte u zich zorgen? Helemaal niet Een beetje 1 2 Voelde u zich prikkelbaar? Helemaal niet Een beetje 1 2 Voelde u zich neerslachtig? Helemaal niet Een beetje 1 2
22) 23) 24)
25) 26)
27)
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Heeft u moeite gehad met het herinneren van dingen? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft uw lichamelijke toestand of medische behandeling uw familieleven in de weg gestaan? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Heeft uw lichamelijke toestand of medische behandeling u belemmerd
in uw sociale bezigheden? Helemaal niet Een beetje 1
2
Nogal 3
Heel erg 4
28) Heeft uw lichamelijke toestand of medische behandeling financiële moeilijkheden met zich meegebracht? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
Wilt u voor de volgende vragen het getal tussen de 1 en 7 omcirkelen dat het meest op u van toepassing is:
29) Hoe zou u uw algehele gezondheid gedurende de afgelopen week beoordelen? 1 2 3 4 5 6 7 Erg slecht Uitstekend 30)
Hoe zou u uw algehele “kwaliteit van het leven” gedurende de afgelopen week beoordelen? 1 2 3 4 5 6 7 Erg slecht Uitstekend
HSCL Hieronder volgt een lijst met klachten en problemen die mensen soms hebben. Wilt u bij elke klacht aangeven, door middel van het omcirkelen van het betreffende cijfer, in welke mate u er DE AFGELOPEN WEEK INCLUSIEF VANDAAG last van had? 1)
Zomaar plotseling schrikken of bang zijn Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
Bang voelen Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Zwak, flauw of duizelig voelen Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
4)
Zenuwachtigheid Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
5)
Hartkloppingen Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
6)
Beven Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Gespannen voelen Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Rusteloos, niet stil kunnen zitten Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
11)
Futloos Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
12)
Jezelf iets verwijten Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
13)
Gauw huilen Helemaal niet
Een beetje
Nogal
Heel erg
2)
3)
7)
8) 9)
10)
Hoofdpijn Helemaal niet Een beetje 1 2 Angst- of paniekaanval Helemaal niet Een beetje 1 2
1
2
3
4
14)
Geen sexuele interesse meer hebben of geen plezier aan sex beleven Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
15)
Weinig eetlust Helemaal niet 1
Nogal 3
Heel erg 4
Moeilijk slapen of in slaap kunnen komen Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
17)
Wanhopig over de toekomst zijn Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
18)
Somber voelen Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
19)
Eenzaam voelen Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Denken een eind aan je leven te maken Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
Verstrikt zijn of klemzitten Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
Teveel zorgen maken over allerlei zaken Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
Geen belangstelling meer kunnen opbrengen Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
24)
Het gevoel dat alles teveel moeite kost Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
25)
Gevoel van waardeloosheid Helemaal niet Een beetje 1 2
Nogal 3
Heel erg 4
16)
20)
21)
22)
23)
Een beetje 2
EORTC QLQ-BR23 Soms zeggen patiënten dat ze de volgende klachten of problemen hebben. Wilt u aangeven in welke mate u deze klachten of problemen gedurende de afgelopen week heeft ervaren? 1)
Voelde u zich ziek of onwel? Helemaal niet 1
2)
Heel erg 4
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Heeft u hoofdpijn gehad? Helemaal niet 1
4)
Nogal 3
Heeft u opvliegers gehad? Helemaal niet 1
3)
Een beetje 2
Een beetje 2
Voelde u zich lichamelijk minder aantrekkelijk ten gevolge van uw ziekte of behandeling? Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
5)
Voelde u zich minder vrouwelijk ten gevolge van uw ziekte of behandeling? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4
6)
Vond u het moeilijk om u zelf naakt te zien? Helemaal niet 1
7)
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Was u ontevreden met uw lichaam? Helemaal niet 1
8)
Een beetje 2
Een beetje 2
Maakt u zich zorgen over uw gezondheid in de toekomst? Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Gedurende de afgelopen vier weken: 9)
In hoeverre had u zin in sex? Helemaal niet 1
10)
Een beetje 2
In hoeverre was u sexueel actief (met of zonder geslachtgemeenschap)? Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
11)
Deze vraag alleen invullen indien u sexueel actief was: In hoeverre was sex plezierig voor u? Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Gedurende de afgelopen week: 12)
Had u pijn in uw arm of schouder? Helemaal niet 1
13)
Heeft u een gezwollen arm of hand gehad? Helemaal niet 1
14)
Heel erg 4
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Was het gebied van uw aangedane borst overgevoelig? Helemaal niet 1
18)
Nogal 3
Was het gebied in uw aangedane borst gezwollen? Helemaal niet 1
17)
Een beetje 2
Heeft u pijn gehad in het gebied van uw aangedane borst? Helemaal niet 1
16)
Een beetje 2
Was het moeilijk om uw arm naar omhoog of opzij te bewegen? Helemaal niet 1
15)
Een beetje 2
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Heeft u huidproblemen gehad in het gebied van uw aangedane borst (bijv. jeukerig, droog of schilferachtig? Helemaal niet 1
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
FACT-B; ES Er volgt nu een lijst met klachten die vrouwen kunnen hebben tijdens en na de overgang. Geef aan in welke mate elke opmerking voor u van toepassing was tijdens de AFGELOPEN 4 WEKEN. Ook als u niet in de overgang bent zou u dan toch deze lijst willen invullen. Omcirkel één cijfer op elke regel 1)
Ik had opvliegers Helemaal niet Een beetje 0 1
2)
3)
Vrij veel 3
Heel veel 4
Soms brak het klamme zweet me uit Helemaal niet Een beetje Enigszins 0 1 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
Ik transpireerde ‘s nachts Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
Ik had vaginale afscheiding Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
Ik had vaginale jeuk/irritatie Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
6)
Ik had vaginaal bloedverlies of doorbraakbloedingen Helemaal niet Een beetje Enigszins Vrij veel 0 1 2 3
Heel veel 4
7)
Mijn vagina was droog Helemaal niet Een beetje 0 1
Heel veel 4
4)
5)
8) □ n.v.t.
10)
11) 12)
Enigszins 2
Vrij veel 3
Tijdens de geslachtsgemeenschap ondervond ik pijn of ongemak Helemaal niet Een beetje Enigszins Vrij veel Heel veel 0
9)
Enigszins 2
1
2
3
4
Ik heb mijn belangstelling voor seks verloren Helemaal niet Een beetje Enigszins 0 1 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
Ik ben aangekomen Helemaal niet Een beetje 0 1
Vrij veel 3
Heel veel 4
Enigszins 2
Ik voel me licht in mijn hoofd (duizelig) Helemaal niet Een beetje Enigszins 0 1 2 Ik heb overgegeven Helemaal niet Een beetje Enigszins
Vrij veel 3 Vrij veel
Heel veel 4 Heel veel
0
1
2
3
4
13)
Ik had last van diarree Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
14)
Ik had af en toe hoofdpijn Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
15)
Ik had een opgeblazen gevoel Helemaal niet Een beetje 0 1
Enigszins 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
16)
Ik had gevoelige/pijnlijke borsten Helemaal niet Een beetje Enigszins □ n.v.t. 0 1 2
Vrij veel 3
Heel veel 4
17)
Mijn humeur was aan schommelingen onderhevig Helemaal niet Een beetje Enigszins Vrij veel 0 1 2 3
Heel veel 4
18)
Ik was prikkelbaar Helemaal niet Een beetje 0 1
Heel veel 4
Enigszins 2
Vrij veel 3
Vragenlijst tijdsbesteding De volgende vragen hebben betrekking op hoe u uw tijd besteedt. Wilt u bij alle vragen een kruisje zetten in het hokje dat voor uw situatie het meest van toepassing is? De periode waar het om gaat is HET JAAR VOORDAT U ZIEK WERD Hoeveel uur per dag besteedt u gemiddeld aan: Het huishouden? (inclusief boodschappen doen en de maaltijd bereiden) □ 0-1 uur □ 1-3 uur □ 3-5 uur □ meer dan 5 uur
Lezen? (krant, tijdschriften, boeken)
Televisiekijken, muziek luisteren?
Spelletjes, puzzelen, musiceren, knutselen, handwerken, internetten □ 0-1 uur □ 1-3 uur □ 3-5 uur □ meer dan 5 uur
Contact met familie, buren en vrienden (bijv. op bezoek gaan of bezoek ontvangen, op kleinkinderen passen etc.) □ 0-1 uur □ 1-3 uur □ 3-5 uur □ meer dan 5 uur
Niets doen, luieren, uitrusten, slapen (met uitzondering van nachtrust) □ 0-1 uur □ 1-3 uur □ 3-5 uur □ meer dan 5 uur
□ □ □ □
0-30 min 30 min - 1 uur 1-2 uur meer dan 2 uur
□ □ □ □
0-1 uur 1-3 uur 3-5 uur meer dan 5 uur
Activiteiten 1 bijna nooit
2
3
enkel e keren per jaar
elke maa nd
4 een paar keer per maan d
5
6
elke week
enke le kere n per wee k
7 elke dag
bijna nooit
Hoe vaak brengt u een bezoek aan een culturele instelling, zoals de bioscoop, een museum of tentoonstelling, toneelvoorstelling, concert, ballet of opera? Hoe vaak bezoekt u een kerk, moskee e.d.? Hoe vaak doet u een uitstapje naar bos, heide, strand, recreatiegebied, dierentuin etc.? Hoe vaak tuiniert u?
Hoe vaak brengt u een bezoek aan een sociaalcultureel centrum, sociëteit, club- of buurthuis of clubavonden? Hoe vaak brengt u een bezoek aan horecagelegenheden, zoals een café, een restaurant of een dansgelegenheid? Hoe vaak doet u sportieve activiteiten buitenshuis, zoals het maken van een wandel- of fietstocht, zwemmen of andere sporten? Hoe vaak bezoekt u sportwedstrijden? Hoe vaak gaat u winkelen voor uw plezier?
enkel e keren per jaar
elke maa nd
een paar keer per maan d
elke week
enke le kere n per wee k
elke dag
SLOTVRAGEN Deze vragen gaan over hoe u het onderzoek, met name de geheugen- en concentratietests, ervaren hebt. Wilt u alle vragen beantwoorden door het getal te omcirkelen dat het meest op u van toepassing is? 1) 2) 3) 4) 5) 6)
Hebt u het onderzoek vermoeiend gevonden? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Voelde u zich nerveus of gespannen tijdens het uitvoeren van de tests? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Hebt u zich moeten inspannen om de tests goed uit te voeren? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Denkt u dat u extra rust moet nemen na dit onderzoek? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Bent u tevreden over uw prestaties? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 Denkt u dat uw prestaties nu anders zijn dan ze een jaar geleden zouden zijn? Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg Geen idee 1 2 3 4 5 Indien uw prestaties naar uw idee nu anders zijn, zijn de nu dan beter of slechter? □ beter □ slechter
OBSERVATIELIJST Deze lijst met observatievragenlijst moet aan het eind van door de onderzoeker ingevuld worden. Observeer goed tijdens het uitvoeren van de tests en maak aantekeningen 1)
Hoe was de inzet van de proefpersoon bij het onderzoek?
Onvoldoende 1 toelichting: 2)
Goed 3
Zeer goed 4
Maakte de proefpersoon een gespannen/nerveuze indruk?
Helemaal niet 1 toelichting: 3)
Voldoende 2
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Nogal 3
Heel erg 4
Maakte de proefpersoon een sombere indruk? Helemaal niet 1
Een beetje 2
toelichting: 4)
Spande de proefpersoon zich zichtbaar in tijdens het uitvoeren van de tests?
5)
Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 toelichting: Was de proefpersoon zichtbaar vermoeid aan het eind van het onderzoek? Helemaal niet 1 toelichting:
6)
Nogal 3
Heel erg 4
Klaagde de proefpersoon over vermoeidheid tijdens het onderzoek? Helemaal niet 1 toelichting:
7)
Een beetje 2
Een beetje 2
Nogal 3
Heel erg 4
Waren er problemen met de bijne motoriek (bijvoorbeeld bij tappingtaak of bij het hanteren van het potlood)?
Helemaal niet Een beetje Nogal Heel erg 1 2 3 4 toelichting (bijvoorbeeld indien problemen: wat vertelt de persoon zelf over de oorzaak, is het storend bij de uitvoering van de taken?)
Bijlage VIII Omschrijving Testmaten Testmaat
Betekenis
15 Woordentest Totaal 1 t/m 3
Aantal woorden geproduceerd op aanbieding 1,2 en 3
Uitgesteld
Aantal woorden gereproduceerd na 20-30 minuten
Herkenning
Aantal woorden juist herkent na 20-30 minuten
Aantal intrusies
Aantal onjuist geproducerde woorden op aanbieding 1,2,3 en na 20-30 minuten
Aantal perseveraties
Aantal herhaalde woorden binnen één afname op aanbieding 1,2, 3 en na 20-30 minuten
VAT Poging 1+2
Totaal aantal juist opgenoemde weggelaten objecten bij aanbieding 1 en 2
WMS Visuele Reproductie Direct
Nauwkeurigheid van de nagetekende figuren direct uit het geheugen
Uitgesteld
Nauwkeurigheid van de nagetekende figuren uit het geheugen na 20-30 minuten
Cijfers en Letters nazeggen (WAIS-III) Gemiddelde score
Aantal goed herhaalde aanbiedingen
Stroop Gem. tijd kaart I
Snelheid (sec.) oplezen woorden kaart 1
Gem. tijd kaart 2
Snelheid (sec.) benoemen kleuren kaart 2
Gem. tijd kaart 3
Snelheid (sec.) benoemen kleuren kaart 3
Interferentiescore
Verwachte tijd van kaart 3 minus de echte tijd van het benoemen van de kleuren kaart 3
Trailmaking A Aantal seconden
Tijd nodig (sec.) om cijfers in juiste volgorde met elkaar te verbinden
Trailmaking B Aantal seconden
Tijd nodig (sec.) om cijfers en letters in juiste volgorde met elkaar te verbinden
Category Fluency Gem. aantal woorden
Aantal geproduceerde dieren en beroepen
Letter Fluency Gem. aantal woorden
Aantal geproduceerde woorden beginnende met een ‘D’, ‘A’, en ‘T’
FePsy reactietijd
Dominante hand
Reactietijd van de dominante hand (bij verschijnen wit blok op zwart scherm)
Non-dominante hand
Reactietijd van de niet dominante hand (bij verschijnen wit blok op zwart scherm)
FePsy Tapping Gemiddeld aantal ‘taps’ (indrukken spatiebalk) van dominante hand Gemiddeld aantal ‘taps’ (indrukken spatiebalk) van non-dominante hand
Bijlage IX Tabellen met Spearman’s correlatiecoefficient
Betekenissen van de afkortingen uit de correlatie tabellen Tammnd:
Duur tamoxifengebruik (maanden)
TAAT:
Totaal Aantal Afwijkende Testmaten.
Geh, Con, Denk, Taal:
Wel of geen klachten op de gebieden Geheugen, Concentratie, Denken en Taal in het klachteninterview.
PF, RF, CF, EF, SF, GQL, Fa:
EORTS waarden voor resp. Fysiek, Rol, Cognitief, Emotioneel, Sociaal functioneren, Kwaliteit van leven en Vermoeidheid.
HSCLtot, Angst, Depressie:
HSCL waarden voor respectievelijk totaal score, angst en depressie. Lichamelijke Vermoeidheid, Mentale vermoeidheid en totaalscore.
Arm symptoms, Breast symptoms Seksueelfunctioneren
EORTC QLQ-BR23 waarden voor respectievelijk Arm en Borst klachten/ symptomen en sexueel functioneren
FACT-B;ES:
Totaal score van de FACT-B;ES
SKWT I, II, III:
Testmaten van de Stroop test voor respectievelijk kaart 1, 2 en 3.
VWTtot, VWTu, VWTh:
Testmaten van de 15 Woordentest voor respectievelijk totaal 1 t/m 3, uitgestelde reproductie en herkenning.
TMA, TMB:
Waarden van de Trailmaking test A en B.
WMSi, WMSd:
Waarden van de Visuele Reproductie subtest van de WMS voor respectievelijk directe en uitgestelde reproductie.
NLV-IQ:
Nederlandse Leestest voor volwassenen, premorbide IQ.
CL:
Cijfer en Letters nazeggen, subtest van de WAIS-III
categoryfluency, letterfluency:
Fluency taken, voor respectievelijk categorie- en letterfluency.
VAT:
Visuele Associatie Test.
tapdom, tapndom:
Waarden voor de tapping taak van de fepsy, respectievelijk voor dominante en niet dominante hand.
rtdom, ttndom:
Waarden voor de reactietijd taak van de fepsy, respectievelijk voor dominante en niet dominante hand.
Bijlage X Tabel 1
Tammnd SKWT12t SKWT22t SKWT32t VWTtot VWTu VWTh TMA TMB WMSi WMSd CL NLV_IQ categoryfluency letterfluency VATtotaal tapdom tapndom rtndom rtdom trial 4_30 Geh Con Dnk Tal
Tammnd 1,000 ‐,110 ,021 ,056 ,048 ‐,123 ‐,236 ,163 ,154 ‐,098 ‐,010 ,121 ‐,115 ,253 ‐,094 ‐,117 ,035 ,379 ‐,268 ‐,218 ‐,140 ,053 ‐,204 ‐,323
SKWT12t ‐,110 1,000 ,298 ‐,121 ,090 ,034 ,281 ,201 ‐,025 ‐,610** ‐,435 ‐,297 ‐,339 ‐,397 ‐,456* ‐,106 ‐,465* ‐,466* ,284 ,394 ‐,101 ‐,036 ‐,144 ‐,117
SKWT22t
SKWT32t
,021 ,298 1,000 ,499* ,071 ‐,102 ,059 ,405 ,284 ‐,160 ‐,222 ‐,217 ,041 ‐,169 ‐,088 ‐,151 ‐,296 ‐,295 ,134 ,413 ‐,512* ‐,098 ‐,358 ‐,098
,056 ‐,121 ,499* 1,000 ‐,056 ‐,310 ‐,029 ,344 ,480* ‐,009 ‐,256 ‐,135 ,163 ‐,235 ‐,133 ‐,536* ,099 ,215 ,051 ,255 ‐,442 ,098 ‐,469* ‐,278
VWTtot ,048 ,090 ,071 ‐,056 1,000 ,637** ,565** ‐,176 ‐,325 ,289 ,428 ,570** ,391 ,208 ,404 ,194 ‐,295 ‐,529* ,040 ‐,041 ‐,211 ,169 ‐,323 ‐,229
VWTu ‐,123 ,034 ‐,102 ‐,310 ,637** 1,000 ,529* ‐,346 ‐,322 ,324 ,483* ,217 ,107 ,266 ,259 ,216 ‐,161 ‐,334 ‐,029 ‐,043 ,020 ‐,116 ,124 ‐,058
VWTh ‐,236 ,281 ,059 ‐,029 ,565** ,529* 1,000 ‐,151 ‐,644** ‐,014 ,260 ,257 ,527* ,134 ,293 ,302 ‐,480* ‐,565** ,188 ,202 ,000 ‐,063 ,000 ,052
TMA ,163 ,201 ,405 ,344 ‐,176 ‐,346 ‐,151 1,000 ,441 ‐,292 ‐,580** ‐,495* ‐,317 ‐,117 ‐,443 ‐,522* ,105 ,221 ‐,341 ‐,357 ‐,110 ,018 ‐,116 ‐,038
TMB ,154 ‐,025 ,284 ,480* ‐,325 ‐,322 ‐,644** ,441 1,000 ‐,067 ‐,423 ‐,527* ‐,369 ‐,336 ‐,307 ‐,524* ,326 ,496* ‐,118 ‐,072 ‐,190 ‐,053 ‐,133 ‐,304
WMSi ‐,098 ‐,610** ‐,160 ‐,009 ,289 ,324 ‐,014 ‐,292 ‐,067 1,000 ,674** ,302 ,293 ,325 ,589** ,378 ,289 ,034 ‐,346 ‐,365 ‐,020 ,294 ,105 ,164
WMSd ‐,010 ‐,435 ‐,222 ‐,256 ,428 ,483* ,260 ‐,580** ‐,423 ,674** 1,000 ,505* ,331 ,323 ,542* ,597** ,057 ‐,140 ,090 ‐,020 ,010 ‐,116 ,239 ,083
CL ,121 ‐,297 ‐,217 ‐,135 ,570** ,217 ,257 ‐,495* ‐,527* ,302 ,505* 1,000 ,588** ,573** ,640** ,354 ‐,062 ‐,304 ‐,003 ‐,029 ‐,031 ,345 ‐,114 ‐,018
NLV_IQ ‐,115 ‐,339 ,041 ,163 ,391 ,107 ,527* ‐,317 ‐,369 ,293 ,331 ,588** 1,000 ,456* ,830** ,428 ‐,184 ‐,303 ,076 ,128 ‐,181 ,222 ‐,095 ,115
Tabel 1 vervolg
Tammnd SKWT12t SKWT22t SKWT32t VWTtot VWTu VWTh TMA TMB WMSi WMSd CL NLV_IQ categoryfluency letterfluency VATtotaal tapdom tapndom rtndom rtdom trial 4_30 Geh Con Dnk Tal
categoryflu letterfluency VATtotaal ency ,253 ‐,397 ‐,169 ‐,235 ,208 ,266 ,134 ‐,117 ‐,336 ,325 ,323 ,573** ,456* 1,000 ,625** ,384 ,152 ‐,066 ‐,274 ‐,395 ‐,060 ,355 ,021 ,152
‐,094 ‐,456* ‐,088 ‐,133 ,404 ,259 ,293 ‐,443 ‐,307 ,589** ,542* ,640** ,830** ,625** 1,000 ,638** ‐,121 ‐,335 ‐,061 ‐,120 ‐,140 ,248 ,095 ,202
‐,117 ‐,106 ‐,151 ‐,536* ,194 ,216 ,302 ‐,522* ‐,524* ,378 ,597** ,354 ,428 ,384 ,638** 1,000 ‐,215 ‐,411 ,054 ‐,033 ,030 ‐,099 ,341 ,301
tapdom
,035 ‐,465* ‐,296 ,099 ‐,295 ‐,161 ‐,480* ,105 ,326 ,289 ,057 ‐,062 ‐,184 ,152 ‐,121 ‐,215 1,000 ,718** ‐,487* ‐,313 ,350 ,389 ‐,014 ‐,151
tapndom rtdom
,379 ‐,466* ‐,295 ,215 ‐,529* ‐,334 ‐,565** ,221 ,496* ,034 ‐,140 ‐,304 ‐,303 ‐,066 ‐,335 ‐,411 ,718** 1,000 ‐,459* ‐,305 ,261 ‐,009 ,123 ‐,152
‐,336 ,299 ,356 ,206 ,007 ,179 ,203 ‐,481* ‐,019 ‐,225 ,072 ‐,081 ,113 ‐,382 ‐,046 ,019 ‐,255 ‐,303 ,604** ,932** ‐,280 ‐,230 ‐,205 ‐,233
rtndom
‐,268 ,284 ,134 ,051 ,040 ‐,029 ,188 ‐,341 ‐,118 ‐,346 ,090 ‐,003 ,076 ‐,274 ‐,061 ,054 ‐,487* ‐,459* 1,000 ,655** ‐,160 ‐,381 ‐,204 ‐,195
mean score RT dominant Geh hand trial 4_30 ‐,218 ,394 ,413 ,255 ‐,041 ‐,043 ,202 ‐,357 ‐,072 ‐,365 ‐,020 ‐,029 ,128 ‐,395 ‐,120 ‐,033 ‐,313 ‐,305 ,655** 1,000 ‐,290 ‐,177 ‐,289 ‐,317
‐,140 ‐,101 ‐,512* ‐,442 ‐,211 ,020 ,000 ‐,110 ‐,190 ‐,020 ,010 ‐,031 ‐,181 ‐,060 ‐,140 ,030 ,350 ,261 ‐,160 ‐,290 1,000 ,000 ,435 ,000
Con
,053 ‐,036 ‐,098 ,098 ,169 ‐,116 ‐,063 ,018 ‐,053 ,294 ‐,116 ,345 ,222 ,355 ,248 ‐,099 ,389 ‐,009 ‐,381 ‐,177 ,000 1,000 ‐,494* ‐,025
Dnk
‐,204 ‐,144 ‐,358 ‐,469* ‐,323 ,124 ,000 ‐,116 ‐,133 ,105 ,239 ‐,114 ‐,095 ,021 ,095 ,341 ‐,014 ,123 ‐,204 ‐,289 ,435 ‐,494* 1,000 ,495*
Tal
‐,323 ‐,117 ‐,098 ‐,278 ‐,229 ‐,058 ,052 ‐,038 ‐,304 ,164 ,083 ‐,018 ,115 ,152 ,202 ,301 ‐,151 ‐,152 ‐,195 ‐,317 ,000 ‐,025 ,495* 1,000
Tabel 2
Tammnd
Seksueel Global Emotional Cognitive Physical Role function quality of Fatigue Functionin Functioning Functioning Functioning erenbr2 life g 3
FACT‐B ES HSCL SKWT22 SKWT32t totaalsco totaalsco SKWT12t t reopgetel re d
Tammnd
1,000
‐,076
‐,163
‐,099
‐,051
‐,131
,065
,013
,194
,023
‐,110
,021
,056
Cognitive Functioning
‐,076
1,000
,525*
,473*
,041
,130
,198
‐,591**
‐,592**
,712**
‐,315
‐,179
,266
Physical Functioning
‐,163
,525*
1,000
,299
,292
,155
,459*
‐,185
‐,686**
,491*
‐,104
‐,155
,084
Role Functioning
‐,099
,473*
,299
1,000
,356
,181
,558*
‐,372
‐,570**
,394
‐,392
‐,459*
‐,127
Emotional Functioning
‐,051
,041
,292
,356
1,000
,235
,672**
‐,371
‐,694**
,149
‐,170
‐,428
‐,079
Seksueelfunctionerenbr23
‐,131
,130
,155
,181
,235
1,000
,417
‐,345
‐,217
,269
‐,042
,028
,273
Global quality of life
,065
,198
,459*
,558*
,672**
,417
1,000
‐,207
‐,635**
,280
‐,291
‐,493*
‐,063
Fatigue
,013
‐,591**
‐,185
‐,372
‐,371
‐,345
‐,207
1,000
,531*
‐,396
,136
‐,034
‐,412
HSCL totaalscore
,194
‐,592**
‐,686**
‐,570**
‐,694**
‐,217
‐,635**
,531*
1,000
‐,622**
,275
,408
‐,071
FACT‐B ES totaalscoreopgeteld
,023
,712**
,491*
,394
,149
,269
,280
‐,396
‐,622**
1,000
,008
‐,170
,161
SKWT12t
‐,110
‐,315
‐,104
‐,392
‐,170
‐,042
‐,291
,136
,275
,008
1,000
,298
‐,121
SKWT22t
,021
‐,179
‐,155
‐,459*
‐,428
,028
‐,493*
‐,034
,408
‐,170
,298
1,000
,499*
SKWT32t
,056
,266
,084
‐,127
‐,079
,273
‐,063
‐,412
‐,071
,161
‐,121
,499*
1,000
VWTtot
,048
‐,030
,247
‐,077
,305
‐,359
‐,107
‐,107
‐,152
‐,022
,090
,071
‐,056
VWTu
‐,123
‐,387
,010
‐,217
,434
‐,187
‐,009
,066
,035
‐,559*
,034
‐,102
‐,310
VWTh
‐,236
‐,095
‐,127
‐,225
,218
‐,445*
‐,477*
‐,177
‐,053
‐,093
,281
,059
‐,029
TMA
,163
,109
‐,050
‐,115
‐,128
,606**
‐,090
‐,356
,109
,337
,201
,405
,344
TMB
,154
,168
,076
,160
‐,030
,741**
,321
‐,353
,010
,114
‐,025
,284
,480*
WMSi
‐,098
,237
,033
,074
‐,003
‐,135
,031
‐,135
‐,091
‐,180
‐,610**
‐,160
‐,009
WMSd
‐,010
,045
‐,105
,040
,159
‐,611**
,011
,052
,001
‐,319
‐,435
‐,222
‐,256
CL
,121
,060
,308
,315
,183
‐,601**
,156
,114
‐,331
,087
‐,297
‐,217
‐,135
NLV_IQ
‐,115
,193
,041
,330
,214
‐,382
‐,120
‐,369
‐,376
,124
‐,339
,041
,163
categoryfluency
,253
‐,195
‐,199
,323
,266
‐,189
,245
‐,049
‐,126
‐,155
‐,397
‐,169
‐,235
letterfluency
‐,094
,072
‐,052
,387
,150
‐,345
‐,028
‐,154
‐,234
‐,047
‐,456*
‐,088
‐,133
VATtotaal
‐,117
‐,200
‐,499*
,117
‐,185
‐,635**
‐,360
,186
,242
‐,354
‐,106
‐,151
‐,536*
tapdom
,035
,490*
,295
,438
,183
,303
,574*
‐,436
‐,390
,078
‐,465*
‐,296
,099
tapndom
,379
,361
,127
,231
,182
,443
,466*
‐,376
‐,282
,166
‐,466*
‐,295
,215
rtdom
‐,336
‐,224
,015
‐,271
,036
‐,275
‐,151
,163
,068
‐,379
,299
,356
,206
rtndom
‐,268
‐,121
‐,102
‐,007
,092
‐,239
‐,007
,294
,080
,021
,284
,134
,051
mean score RT dominant hand trial 4_30
‐,218
‐,140
,046
‐,262
‐,022
‐,352
‐,170
,163
,023
‐,166
,394
,413
,255
Tabel 2 vervolg
VWTtot
VWTu
VWTh
TMA
TMB
WMSi
WMSd
CL
NLV_IQ
categoryfluen letterfluency cy
VATtotaal
tapdom
Tammnd
,048
‐,123
‐,236
,163
,154
‐,098
‐,010
,121
‐,115
,253
‐,094
‐,117
,035
Cognitive Functioning
‐,030
‐,387
‐,095
,109
,168
,237
,045
,060
,193
‐,195
,072
‐,200
,490*
Physical Functioning
,247
,010
‐,127
‐,050
,076
,033
‐,105
,308
,041
‐,199
‐,052
‐,499*
,295
Role Functioning
‐,077
‐,217
‐,225
‐,115
,160
,074
,040
,315
,330
,323
,387
,117
,438
Emotional Functioning
,305
,434
,218
‐,128
‐,030
‐,003
,159
,183
,214
,266
,150
‐,185
,183
Seksueelfunctionerenbr23
‐,359
‐,187
‐,445*
,606**
,741**
‐,135
‐,611**
‐,601**
‐,382
‐,189
‐,345
‐,635**
,303
Global quality of life
‐,107
‐,009
‐,477*
‐,090
,321
,031
,011
,156
‐,120
,245
‐,028
‐,360
,574*
Fatigue
‐,107
,066
‐,177
‐,356
‐,353
‐,135
,052
,114
‐,369
‐,049
‐,154
,186
‐,436
HSCL totaalscore
‐,152
,035
‐,053
,109
,010
‐,091
,001
‐,331
‐,376
‐,126
‐,234
,242
‐,390
FACT‐B ES totaalscoreopgeteld
‐,022
‐,559*
‐,093
,337
,114
‐,180
‐,319
,087
,124
‐,155
‐,047
‐,354
,078
SKWT12t
,090
,034
,281
,201
‐,025
‐,610**
‐,435
‐,297
‐,339
‐,397
‐,456*
‐,106
‐,465*
SKWT22t
,071
‐,102
,059
,405
,284
‐,160
‐,222
‐,217
,041
‐,169
‐,088
‐,151
‐,296
SKWT32t
‐,056
‐,310
‐,029
,344
,480*
‐,009
‐,256
‐,135
,163
‐,235
‐,133
‐,536*
,099
VWTtot
1,000
,637**
,565**
‐,176
‐,325
,289
,428
,570**
,391
,208
,404
,194
‐,295
VWTu
,637**
1,000
,529*
‐,346
‐,322
,324
,483*
,217
,107
,266
,259
,216
‐,161
VWTh
,565**
,529*
1,000
‐,151
‐,644**
‐,014
,260
,257
,527*
,134
,293
,302
‐,480*
TMA
‐,176
‐,346
‐,151
1,000
,441
‐,292
‐,580**
‐,495*
‐,317
‐,117
‐,443
‐,522*
,105
TMB
‐,325
‐,322
‐,644**
,441
1,000
‐,067
‐,423
‐,527*
‐,369
‐,336
‐,307
‐,524*
,326
WMSi
,289
,324
‐,014
‐,292
‐,067
1,000
,674**
,302
,293
,325
,589**
,378
,289
WMSd
,428
,483*
,260
‐,580**
‐,423
,674**
1,000
,505*
,331
,323
,542*
,597**
,057
,570**
,217
,257
‐,495*
‐,527*
,302
,505*
1,000
,588**
,573**
,640**
,354
‐,062
NLV_IQ
,391
,107
,527*
‐,317
‐,369
,293
,331
,588**
1,000
,456*
,830**
,428
‐,184
categoryfluency
,208
,266
,134
‐,117
‐,336
,325
,323
,573**
,456*
1,000
,625**
,384
,152
letterfluency
,404
,259
,293
‐,443
‐,307
,589**
,542*
,640**
,830**
,625**
1,000
,638**
‐,121
CL
VATtotaal
,194
,216
,302
‐,522*
‐,524*
,378
,597**
,354
,428
,384
,638**
1,000
‐,215
tapdom
‐,295
‐,161
‐,480*
,105
,326
,289
,057
‐,062
‐,184
,152
‐,121
‐,215
1,000
tapndom
,718**
‐,529*
‐,334
‐,565**
,221
,496*
,034
‐,140
‐,304
‐,303
‐,066
‐,335
‐,411
rtdom
,007
,179
,203
‐,481*
‐,019
‐,225
,072
‐,081
,113
‐,382
‐,046
,019
‐,255
rtndom
,040
‐,029
,188
‐,341
‐,118
‐,346
,090
‐,003
,076
‐,274
‐,061
,054
‐,487*
mean score RT dominant hand trial 4_30
‐,041
‐,043
,202
‐,357
‐,072
‐,365
‐,020
‐,029
,128
‐,395
‐,120
‐,033
‐,313
Tabel 2 vervolg tapndom
rtdom
rtndom
mean score RT dominant hand trial 4_30
Tammnd
,379
‐,336
‐,268
‐,218
Cognitive Functioning
,361
‐,224
‐,121
‐,140
Physical Functioning
,127
,015
‐,102
,046
Role Functioning
,231
‐,271
‐,007
‐,262
Emotional Functioning
,182
,036
,092
‐,022
Seksueelfunctionerenbr23
,443
‐,275
‐,239
‐,352
Global quality of life
,466*
‐,151
‐,007
‐,170
Fatigue
‐,376
,163
,294
,163
HSCL totaalscore
‐,282
,068
,080
,023
FACT‐B ES totaalscoreopgeteld
,166
‐,379
,021
‐,166
SKWT12t
‐,466*
,299
,284
,394
SKWT22t
‐,295
,356
,134
,413
SKWT32t
,215
,206
,051
,255
VWTtot
‐,529*
,007
,040
‐,041
VWTu
‐,334
,179
‐,029
‐,043
VWTh
‐,565**
,203
,188
,202
TMA
,221
‐,481*
‐,341
‐,357
TMB
,496*
‐,019
‐,118
‐,072
WMSi
,034
‐,225
‐,346
‐,365
WMSd
‐,140
,072
,090
‐,020
CL
‐,304
‐,081
‐,003
‐,029
NLV_IQ
‐,303
,113
,076
,128
categoryfluency
‐,066
‐,382
‐,274
‐,395
letterfluency
‐,335
‐,046
‐,061
‐,120
VATtotaal
‐,411
,019
,054
‐,033
tapdom
,718**
‐,255
‐,487*
‐,313
tapndom
1,000
‐,303
‐,459*
‐,305
rtdom
‐,303
1,000
,604**
,932**
rtndom
‐,459*
,604**
1,000
,655**
mean score RT dominant hand trial 4_30
‐,305
,932**
,655**
1,000
Tabel 3
Tammnd
TAAT
Geh
Con
Dnk
Tal
Seksueelfun Global Cognitive Physical Role Emotional ctionerenbr quality of Fatigue Functioning Functioning Functioning Functioning 23 life
Tammnd
1,000
,137
‐,140
,053
‐,204
‐,323
‐,076
‐,163
‐,099
‐,051
‐,131
,065
,013
TAAT
,137
1,000
‐,196
‐,211
‐,123
‐,159
,132
‐,263
‐,077
‐,316
,318
‐,089
‐,054
Geh
‐,140
‐,196
1,000
,000
,435
,000
,460*
,320
,413
,010
,021
,110
‐,051
Con
,053
‐,211
,000
1,000
‐,494*
‐,025
,379
,392
,188
,009
,009
,289
‐,278
Dnk
‐,204
‐,123
,435
‐,494*
1,000
,495*
‐,162
‐,215
,167
‐,093
‐,031
‐,123
,124
Tal
‐,323
‐,159
,000
‐,025
,495*
1,000
‐,195
‐,239
‐,157
‐,346
‐,073
‐,276
,155
Cognitive Functioning
‐,076
,132
,460*
,379
‐,162
‐,195
1,000
,525*
,473*
,041
,130
,198
‐,591**
Physical Functioning
‐,163
‐,263
,320
,392
‐,215
‐,239
,525*
1,000
,299
,292
,155
,459*
‐,185
Role Functioning
‐,099
‐,077
,413
,188
,167
‐,157
,473*
,299
1,000
,356
,181
,558*
‐,372
Emotional Functioning
‐,051
‐,316
,010
,009
‐,093
‐,346
,041
,292
,356
1,000
,235
,672**
‐,371
Seksueelfunctioneren br23
‐,131
,318
,021
,009
‐,031
‐,073
,130
,155
,181
,235
1,000
,417
‐,345
Global quality of life
,065
‐,089
,110
,289
‐,123
‐,276
,198
,459*
,558*
,672**
,417
1,000
‐,207
Fatigue
,013
‐,054
‐,051
‐,278
,124
,155
‐,591**
‐,185
‐,372
‐,371
‐,345
‐,207
1,000
HSCL totaalscore
,194
,224
‐,251
‐,417
,205
,249
‐,592**
‐,686**
‐,570**
‐,694**
‐,217
‐,635**
,531*
HSCL Anxiety score
,121
,226
‐,173
‐,341
,133
,092
‐,473*
‐,627**
‐,516*
‐,665**
‐,078
‐,506*
,521*
HSCL Depression score
,196
,270
‐,251
‐,409
,260
,296
‐,528*
‐,632**
‐,505*
‐,612**
‐,288
‐,645**
,375
FACT‐B ES totaalscoreopgeteld
,023
,156
,211
,346
‐,265
‐,114
,712**
,491*
,394
,149
,269
,280
‐,396
Body Image
,156
,282
,084
‐,009
‐,239
‐,210
,168
‐,149
,059
,114
,040
,318
,211
Arm Symptoms
,104
,024
‐,286
‐,215
,185
,216
‐,526*
‐,786**
,022
,022
,064
‐,016
,053
Breast symptoms
,232
,150
‐,258
‐,364
,123
,019
‐,588**
‐,520*
‐,375
‐,152
‐,016
‐,401
‐,023
ta
HSCL HSCL HSCL Anxiety Depression totaalscore score score
FACT‐B ES Body totaalscoreop Image geteld
Arm Breast Symptom symptoms s
Tammnd
,194
,121
,196
,023
,156
,104
,232
TAAT
,224
,226
,270
,156
,282
,024
,150
Geh
‐,251
‐,173
‐,251
,211
,084
‐,286
‐,258
Con
‐,417
‐,341
‐,409
,346
‐,009
‐,215
‐,364
Dnk
,205
,133
,260
‐,265
‐,239
,185
,123
Tal
,249
,092
,296
‐,114
‐,210
,216
,019
Cognitive Functioning
‐,592**
‐,473*
‐,528*
,712**
,168
‐,526*
‐,588**
Physical Functioning
‐,686**
‐,627**
‐,632**
,491*
‐,149
‐,786**
‐,520*
Role Functioning
‐,570**
‐,516*
‐,505*
,394
,059
,022
‐,375
Emotional Functioning
‐,694**
‐,665**
‐,612**
,149
,114
,022
‐,152
Seksueelfunctioneren br23
‐,217
‐,078
‐,288
,269
,040
,064
‐,016
Global quality of life
‐,635**
‐,506*
‐,645**
,280
,318
‐,016
‐,401
Fatigue
,531*
,521*
,375
‐,396
,211
,053
‐,023
HSCL totaalscore
1,000
,925**
,915**
‐,622**
‐,148
,394
,583**
HSCL Anxiety score
,925**
1,000
,746**
‐,520*
,059
,355
,408
HSCL Depression score
,915**
,746**
1,000
‐,601**
‐,279
,265
,651**
FACT‐B ES totaalscoreopgeteld
‐,622**
‐,520*
‐,601**
1,000
,383
‐,473*
‐,520*
Body Image
‐,148
,059
‐,279
,383
1,000
,021
‐,440
Arm Symptoms
,394
,355
,265
‐,473*
,021
1,000
,466*
,583**
,408
,651**
‐,520*
‐,440
,466*
1,000
Breast symptoms