Studie kwam tot stand met de steun van de Europese Unie in het kader van het Interreg III b – project ‘FRAME’
Beperkte verspreiding
(Contract 051472)
Maatschappelijke kosten-batenanalyse van het natuurherstelproject Hemmepolder Eindrapport Inge Liekens, Sarah Bogaert, Leo De Nocker, Joachim Maes, Dirk Libbrecht, Lieven De Smet, Paul Nunes
Studie uitgevoerd in opdracht van cel kustzonebeheer Begeleiding: Jean-Louis Herrier, Hannah Van Nieuwenhuyse
2006/IMS/R/0415
Reg.No.013QS
DNV Certification B.V., BELGIË
VITO i.s.m. Ecolas September 2006
VERSPREIDINGSLIJST Opdrachtgever: 10ex + 1 niet-ingebonden VITO: 3 ex. Ecolas: 3ex.
INHOUDSTABEL
00
SUMMARY
0
SAMENVATTING
0.1
Investeringskosten
13
0.2
Effecten op landbouw
14
0.3
Goederen en diensten van nieuwe natuur
14
0.4
Andere effecten
16
0.5
Kosten baten analyse
16
0.6 Conclusie 0.6.1 Conclusie op basis van de centrale schattingen. 0.6.2 Hoe robuust is deze conclusie ?
8 13
17 18 19
1
INLEIDING
21
1.1
Probleemstelling en achtergrond
21
1.2
Doelstelling studie
22
2
MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN BATEN ANALYSE
2.1
Definitie
23
2.2
Stappen
23
3
STAP 2: IDENTIFICATIE VAN DE PROJECTEFFECTEN
23
25
3.1 Het nulscenario 3.1.1 Landbouw 3.1.2 Recreatie 3.1.3 Bijkomende effecten 3.1.4 Economische ontwikkeling.
25 25 26 27 27
3.2
De scenario’s
28
3.3
De effecten
28
3.4
Kwantificering en waardering van de effecten in een kosten-baten analyse van een natuurontwikkelingsgebied Ecosysteemfuncties Economische waardering van ecosystemen Waardering op basis van de functiebenadering Betalingsbereidheid als maat voor economische waarde
30 30 31 32 33
Overzicht van meegenomen effecten en methodes
34
3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.5
4
STAP 3: RAMING VAN DE KOSTEN EN BATEN
38
4.1 Kosten 4.1.1 Investeringskosten 4.1.2 Verwerving van gronden en gebouwen, uitkoop grondgebruikers. 4.1.3 Onderhoudskosten
38 38 39 39
4.2 Effecten op landbouw 4.2.1 Voorstelling van de scenario’s vanuit landbouwtechnisch oogpunt (IMDC et al., 2005) 4.2.2 Impact op landbouw op basis van de modellering van het grondwaterniveau 4.2.3 Visie van de betrokken landbouwers 4.2.4 Selectie van te beschouwen effecten 4.2.5 Kwantificering van de impact op de landbouwfunctie (methode 1) 4.2.6 Kwantificering van de impact op de landbouwfunctie (methode 2)
41 41 42 42 45 45 48
4.3 Effecten op beleving natuur en landschap door recreanten en passanten 4.3.1 Afbakening en situering van het waarderingsprobleem 4.3.2 Aandachtspunten bij een contingent ranking studie 4.3.3 Opbouw van de enquête 4.3.4 Uitvoering van de enquête 4.3.5 Analyse van de resultaten 4.3.6 Berekening van de totale baten van toerisme en recreatie 4.3.7 Interpretatie en onzekerheden op de resultaten 4.3.8 Methodiek gehanteerd voor de sensitiviteitsanalyse
50 50 53 54 60 61 69 72 73
4.4 Andere natuurbaten: kinderkamerfunctie garnalen en effect op waterkwaliteit 4.4.1 Vermeden kosten beheer rivier 4.4.2 Kinderkamerfunctie garnalen 4.4.3 Andere productiebaten 4.4.4 Niet-gebruikswaarde
74 74 77 85 85
4.5 Andere effecten 4.5.1 Veiligheid 4.5.2 Verzilting grondwater 4.5.3 Uitzicht op dijk 4.5.4 Historische waarde van het landschap
86 86 86 88 88
STAP 4: INTEGRATIE VAN KOSTEN EN BATEN
91
4.6 Omgaan met toekomstige kosten en baten 4.6.1 Evaluatiemaatstaven 4.6.2 Discontovoet 4.6.3 Levensduur van de projecten 4.6.4 Economische groei
91 91 91 92 92
4.7 Verloop van kosten in de tijd 4.7.1 Tijdshorizon 4.7.2 Groei
94 94 94
4.8 Verloop van baten in de tijd 4.8.1 Tijdshorizon
94 94
5
STAP 5: VERGELIJKING KOSTEN EN BATEN VAN DE SCENARIO’S
96
5.1
Modelresultaten
96
5.2
Conclusie op basis van de centrale schattingen.
98
5.3
Hoe robuust is deze conclusie ?
99
6
AFSTEMMING MET FRAME PROJECT
103
8
Summary The first phase of the restoration of “De IJzermonding” (Belgium) was realised with the support of the European Community by the complete removal of the former Naval base. All buildings and roads were demolished, quays and landing stages were dismantled and all the dredging sludgedumps were dug out to the original ground levels of mudflat, salt marsh and dune. All these works resulted in the expansion of these areas to many times their former size and the return of the jagged natural pattern of the transitions between each these environments. The second phase was to investigate the salt marsh restoration and its increase in size and the feasibility of incorporating the adjacent Hemmepolder. In a feasibility study of the Hemmepolder three scenarios for nature development in the Hemmepolder were developed and their gain of nature value, technical feasibility and financial impact were valued. Scenario 1: conversion of fields into meadows with relief, restoration of the creek. Scenario 2: like scenario 1 but periodical inlet of salt water into the creek. Scenario 3: building of a new dyke around the Hemmepolder: restoration of the salt marsh Each scenario can be developed through different measures, what lead to different versions of the scenarios. In this study a cost-benefit analysis was performed to compare the three scenarios. The cost benefit analysis paid specific attention to the effects on agriculture, recreation and nature development. The different impacts were listed, were possible quantified and monetarised.
Costs Investments costs for construction and specific infrastructure. In addition maintenance costs are calculated. The acquisition of the agriculture land is not included in the investment costs but is taken into account through the loss of profits for the formers.
Effects on agriculture 25 ha of the area are used for intensive agriculture. In all three scenarios a more extensive use of the land for agriculture is possible (grazing), but the farmers are not very interested in rescaling. That’s why we opted to work with the total loss of agricultural use of the land. Two different methods were used to check the solidness of the results. Both methods give a comparable result: a net present value of €540 000 loss.
Goods and services of nature development The new ecosystems develop some important functions. These functions were translated into goods and services for men e.g. clean water, fish, reed, nice view… To calculate the monetary value of these goods and services, a number of different valuation methods were used. They all measure the willingness to pay of the consumers.
9
Recreation and perception Consultant Ecolas interviewed recreational users (hikers, bikers) of the IJzermonding and the Hemmepolder following the Contingent Ranking Method. The results show the importance people give to nature development for recreational use.
Only non-protesters from regio Nieuwpoort
Mean Median Mean Median Mean Median
Scenario 1 40,54 35,55 40,12 35,24 61,98 54,80
Scenario 2 33,12 18,97 31,97 18,46 35,54 16,26
Scenario 3 84,67 74,92 84,96 75,11 113,40 93,58
Only non-protesters outside the regio Nieuwpoort
Mean Median
38,45 34,04
31,59 18,71
82,71 73,71
All observations Only non-protesters
Total present value for recreational perception lays between €1.05 and €10.58 mio for scenario 1, between €0,52 mio and €5.54 mio for scenario 2 and between €2.23 mio and 22.54 mio for scenario 3. The uncertainty and the impact on the total results are very large. Change in other goods and services Because the water of the IJzer will be entering the study area in scenario 2 and 3, nutrients will be removed. The salt water coming in to the area will also create new biotopes for fish and shrimps to procreate, shelter, and nourish. Based on available information on behaviour of shrimps, an estimate was made on the extra kg shrimp the area would produce. The total net value of all the known goods and services lies between €0.14 mio (scenario1) and €0.46 mio (scenario3).
Other effects As a flood protection measure the function of the Hemmepolder is very small. The Hemmepolder has an important historical value, that could not be monetised. A description is given, so decision makers may take this into account. The same is done for the effect of salinisation, that couldn’t be quantified due to a lack of information.
Cost benefit analysis We calculated the net present value of the scenarios based on three different discount rates and three different scenarios of economical growth. In addition the pay back period was calculated to rank the different scenarios.
10
Tabel 1: Net present value of the different variants with mean discount rate and mean economic growth (mio€). scenario Discount rate Economic growth
variant 3a 4% mean
variant 3b 4% mean
variant 1a 4% mean
Costs untill 2050 Investments maintenace Total costs
-0,97 -0,14 -1,12
-2,00 -0,53 -2,53
-0.77
-0,54
variant 1b 4% mean
variant 1c 4% mean
variant 1d 4% mean
variant 1f 4% mean
variant 2a 4% mean
variant 2b 4% mean
variant 1e 4% mean
-0.87
-0,91 -0,07 -0,98
-0,99 -0,10 -1,09
-1,13 -0,23 -1,36
-2,02 -0,07 -2,09
-0,77 -0,11 -0,88
-1,30 -0,11 -1,41
-11,35 -3,97 -15,32
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0.10
Effects untill 2050 Agriculture Avoided costs water threatment and nursery function Perception value recreation Total benefits
0,42
0,46
0,14
0,14
0,14
0,14
0,14
0,38
0,38
0,14
22,54 22,42
22,54 22,46
10,58 10,17
10,58 10,17
10,58 10,17
10,58 10,17
10,58 10,17
5,54 5,37
5,54 5,37
10,58 10,17
Net present value RANKING Pay back period
21,30 1 5
19,94 2 5
9,31 3 5
9,20 4 5
9,08 5 5
8,81 6 5
8,08 7 6
4,49 8 6
3,97 9 7
-5,14 10 /
11
Conclusion Based on the best estimation of the cost and benefits, we could conclude that all three scenarios are worthwhile doing. Scenario 3 has the highest net present value and the shortest pay back period. Reasons for this conclusion are the relatively low costs, the high number of people passing the area and their high perception value for recreation and a potentially high contribution to improving water quality of the river. The best alternatives have a pay back period of 5 to 10 years. To check how solid the results were, we performed a sensitivity analysis were the uncertainty ranges were implemented on all the parameters. The only parameter that had an important influence on the results was the recreation value. The values of the contingent ranking were turned into values per visit based on rough information on visitors. The results show relative low values per visit, bust they are in line with results in literature (Ruijgrok 1999, Witteveen&Bos 2004, Scarpa R. et al. 2000). A model run with these numbers changes the recreation benefits with a factor 5. This changes the total results. There is a small shift between the different variants, but scenario 3a stays the best option. It has a pay back time of less then 50 years. Some other scenarios have a positive pay back time but longer than 50 years. The model ran also a worst-case scenario with 20% higher investment costs, maximum value for agricultural losses (market price for the land) and minimum value for goods and services. Scenario 3a is the only scenario having a positive net present value within 50 years.
12
Lessons learned The guidelines of the FRaME-project were followed from te start of the study. These guidelines will definitely improve the quality and comparibility of valuation studies because of the demand of tranparancy of the information and methods used. The study shows that a good balance need to be find between mapping all the costs and benefits and focussing on some prior impacts. This is the only way how limited means could be used efficiënt. The study also shows that taking into account uncertainty through sensitivity analysis is very import to check the solidness of your results and in your communication with stakeholders. The study compared different scenarios and ranked them on the basis of their net present value. The formulation of Guidance 4 may lead to confusion of the stakeholders. They interpreted it as if all the decisions were already made and that the study was only needed to prove the decision maker is right. Guidance 8 concerning the formalisation of valuation of non monetarised impacts is not that obvious in practice. If there already exist formal procedures and evaluationcriteria for this impacts, they may be used to put them in a wider context. For example the impact on the historical value of the study area no clear references were available, what mede it very difficult to take them into account into the assessment. It was only possible to describe the impact on a clear and qualitative way.
13
0
SAMENVATTING
In het natuurherstelplan voor het Vlaams natuurreservaat “De IJzermonding” is voorzien dat de aangrenzende Hemmepolder door maatregelen van natuurontwikkeling zal geïntegreerd worden bij het reservaat. De hiervoor afgebakende gronden bedragen 27,8 ha. In een eerste studie werden een aantal mogelijke inrichtingsalternatieven onderzocht. De drie mogelijke inrichtingsscenario’s zijn de volgende: Scenario 1: Hemmepolder enkel onderwerpen aan vernatting zodat het mits natuurtechnische milieubouw evolueert tot een binnendijks, zoet waterrijk polderlandschap. Scenario 2 : Hemmepolder onderwerpen aan gecontroleerde zoutwaterinfiltratie zodat het mits natuurtechnische milieubouw evolueert tot een binnendijks, reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden. Scenario 3 : Volledige ontpoldering , zodat het evolueert tot een zoutwaterschor. Van deze scenario’s zijn verschillende inrichtingsvarianten uitgewerkt. Deze varianten verschillen van elkaar inzake praktische uitvoering om bovenstaande ecosystemen te bekomen. In bijlage worden de verschillende varianten besproken. Voor meer details wordt verwezen naar de studie (IMDC et al 2005). Deze studie bestudeert de impact van de drie alternatieven op de maatschappij met bijzondere aandacht voor landbouw en visserij, recreatie en natuur. Dit gebeurt aan de hand van een maatschappelijke kosten batenanalyse (MKBA). Deze MKBA is eveneens opgenomen in het door de Europese Unie meegefinancierde programma van het Interreg IIIb-project ‘FRAME’. Een kosten baten analyse bestaat uit vijf verschillende stappen: 1. Projectdefinitie en bepaling van de relevante populatie; 2. Identificatie van de projecteffecten; 3. Raming van de kosten en de baten gegenereerd door het project; 4. Aggregatie en verdiscontering van de kosten en baten; 5. Vergelijking van de verdisconteerde kosten en baten. Van de verschillende alternatieven werden de verschillende effecten bekeken. De belangrijkste zijn de effecten op landbouw, effecten op recreatieve beleving en de goederen en diensten die geleverd worden door de nieuwe natuur. De belangrijkste effecten worden opgesomd in tabel Tabel 4 . Deze effecten worden gekwantificeerd en waar mogelijk gemonetariseerd.
0.1 Investeringskosten De investeringskosten bestaan uit de kosten voor de inrichting van het gebied, de aankoop van de boerderij en de eventuele maatregelen om het veiligheidsniveau tegen overstromingen te behouden. De aankoop van de gronden zit niet in een kosten baten analyse vervat. De waarde van de gronden wordt meegenomen op basis van het verlies van opbrengsten voor de landbouw (zie hieronder).
14
0.2 Effecten op landbouw Zoals blijkt uit de landbouwstudie van VLM zou in scenario 1 op beperkte schaal akkerbouw mogelijk zijn. In de drie scenario’s is extensieve begrazing mogelijk door een beperkt aantal runderen, schapen en paarden. In scenario 1 en 2 is zelfs extensieve begrazing mogelijk door hoogproductief melk- en mestvee. Scenario 3 is dit niet. Bij bevraging van de betrokken landbouwers toont geen van de landbouwers interesse voor mogelijke alternatieven zoals extensieve begrazing, landschapszorg… Ofwel bedrijft men onveranderd de landbouw ter plaatse ofwel doet men elders hetzelfde. Om deze reden is er voor geopteerd om in de maatschappelijke kosten batenanalyse het verlies van het landbouwareaal in alle scenario’s mee te nemen. Om deze maatschappelijke kost te berekenen werd beroep gedaan op twee verschillende methoden: het berekenen van het gebruiksverlies (VLM) en het berekenen van het verlies van toegevoegde waarde door het onttrekken van areaal aan de landbouw. Er werd geopteerd om beide methoden toe te passen om de robuustheid van de cijfers te controleren. Beide methoden bekomen een vergelijkbaar resultaat: de netto actuele waarde (waarde 2006) die verloren gaat door het verlies van de 25 ha landbouw bedraagt ongeveer 540 000 €.
0.3 Goederen en diensten van nieuwe natuur Afhankelijk van de inrichtingsvariant, zal het ontwikkelde ecosysteem een aantal functies vervullen. Deze functies liggen vaak aan de oorzaak van goederen en diensten die het ecosysteem levert aan de mens bijvoorbeeld vis, riet, mooi uitzicht, proper water… Om nu de waarde van deze goederen en diensten in te schatten, wordt beroep gedaan op verschillende economische waarderingsmethoden. Bij goederen waarvoor een markt bestaat, doen we beroep op de marktprijzen. Andere goederen en diensten hebben geen specifieke markt, maar mensen hebben er wel een prijs voor over moest er een markt voor bestaan. Deze waarde kunnen we achterhalen door de mensen te vragen wat hun betalingsbereidheid voor die bepaalde dienst of dat bepaalde goed is. Effecten op recreatie en beleving Ecolas voerde een enquête uit bij gebruikers van de Hemmepolder met andere woorden mensen die ook nu al in de polder wandelen of fietsen. Uit de resultaten blijkt duidelijk het belang dat mensen stellen in natuurontwikkeling.
15
Enkel niet-protesters uit regio Nieuwpoort1
Gemiddelde Mediaan Gemiddelde Mediaan Gemiddelde Mediaan
Scenario 1 40,54 35,55 40,12 35,24 61,98 54,80
Scenario 2 33,12 18,97 31,97 18,46 35,54 16,26
Scenario 3 84,67 74,92 84,96 75,11 113,40 93,58
Enkel niet-protesters afkomstig van buiten de regio Nieuwpoort
Gemiddelde Mediaan
38,45 34,04
31,59 18,71
82,71 73,71
Alle observaties Enkel niet-protesters
Bovenstaande cijfers kunnen rechtstreeks gebruikt worden in de kosten-batenanalyse. In deze studie werd ook een sensitiviteitsanalyse toegepast op de recreatiebaten. De bovenstaand bedragen werden op basis van ruwe gegevens over bezoekfrequentie (vraag in de enquête) omgerekend naar een prijs per bezoek per gezin. Men bekomt dan een relatief kleine bijdrage per bezoekend gezin/passant gezin (0.8€ voor scenario 1, 0.4€ voor scenario2 en 1,8€ voor scenario 3). Deze liggen echter wel in de lijn van de literatuur. Als deze cijfers in het model worden ingebracht, worden de recreatiebaten ongeveer 10 maal kleiner. Het aantal bezoekers werd conservatief ingeschat op basis van huidige tellingen in de omgeving en cijfers van het veer. De totale netto baten voor recreatieve beleving liggen dan tussen de 1,05 mio € en 10,58 mio€ voor scenario1, 0.52 mio€ en 5,54 mio€ voor scenario 2 en tussen de 2,23 mio€ en de 22,54 mio€ voor scenario 3.
1
Dit zijn inwoners van Nieuwpoort, Westende en Lombardsijde.
16
Wijziging goederen en diensten Een waterrijk gebied zal nutriënten verwijderen uit het water dat in het gebied stroomt. Dit heeft afhankelijk van het inrichtingsalternatief een klein tot groot effect op de waterkwaliteit van de IJzer. Deze nutriëntenverwijdering wordt gemonetariseerd aan de hand van de kostprijs van een waterzuiveringsinstallatie Bij ontpoldering zal een nieuw biotoop ontstaan voor garnalen en vissen om zich voort te planten, te schuilen en te foerageren. Op basis van bestaande studies rond het paaigedrag van garnalen werd een inschatting gemaakt hoeveel kg extra garnalen uit het gebied beschikbaar komen voor de garnaalvangst. Deze extra kg worden gemonetariseerd op basis van de gemiddelde visprijzen die de visser ontvangt. Deze baten zijn relatief klein, zeker indien men deze vergelijkt met informatie over primaire productie in intertidale slikken en schorren gebieden. De totale natuurbaten en visserijbaten die de verschillende scenario’s opleveren liggen tussen de 0,14 mio€ (scenario 1) en 0,46mio€ (scenario 3)
0.4 Andere effecten Andere effecten zoals de historische waarde van het landschap en effecten op veiligheid tegen overstromen worden waar mogelijk meegenomen. Kunnen ze niet gekwantificeerd worden, worden ze enkel kwalitatief besproken in de tekst.
0.5 Kosten baten analyse De jaarlijkse kosten en baten worden allemaal op dezelfde noemer gebracht door middel van verdiscontering. Omdat er nog geen eenduidigheid bestaat over de grootte van de discontovoet, word een berekening gemaakt met drie voeten: 3%, 4% en 7%. Volgende de economische literatuur vinden mensen milieugoederen belangrijker naarmate we rijker worden en groeien (sommige) milieubaten minstens mee met de economische groei. De belevingswaarde/recreatiewaarde volgt dan ook de economische groei. Ook de landbouwopbrengsten worden bepaald door de economische groei. Deze zullen echter trager reageren.
17
0.6 Conclusie Tabel 2: Netto actuele waarde van de verschillende varianten bij gemiddelde discontovoet en gemiddeld groeiscenario(mio€). scenario Discontovoet Economische groei Kosten tot 2050 Investeringen Onderhoud en beheer Totaal kosten
variante 3a 4% Gemiddeld
variante 3b 4% Gemiddeld
variante 1a 4% Gemiddeld
variante 1b 4% Gemiddeld
variante 1c 4% Gemiddeld
variante 1d 4% Gemiddeld
variante 1f 4% Gemiddeld
variante 2a 4% Gemiddeld
variante 2b 4% Gemiddeld
variante 1e 4% Gemiddeld
-0,97 -0,14 -1,12
-2,00 -0,53 -2,53
-0.77 -0.87
-0,91 -0,07 -0,98
-0,99 -0,10 -1,09
-1,13 -0,23 -1,36
-2,02 -0,07 -2,09
-0,77 -0,11 -0,88
-1,30 -0,11 -1,41
-11,35 -3,97 -15,32
-0.10
Effecten tot 2050 Landbouw Vermeden kosten waterkwaliteit en kraamkamerfunctie Recreatiebeleving Andere Totaal baten
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
0,42 22,54 0,00 22,42
0,46 22,54 0,00 22,46
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,38 5,54 0,00 5,37
0,38 5,54 0,00 5,37
0,14 10,58 0,00 10,17
Netto baten tot 2050 RANKING Terugverdientijd
21,30 1 5
19,94 2 5
9,31 3 5
9,20 4 5
9,08 5 5
8,81 6 5
8,08 7 6
4,49 8 6
3,97 9 7
-5,14 10 /
18
0.6.1 Conclusie op basis van de centrale schattingen. Op basis van de beste of centrale schatting kunnen we besluiten dat voor alle drie scenario’s de (onvolledig gekende) maatschappelijke baten groter zijn dan de maatschappelijke kosten. Van alle scenario’s leidt scenario 3 tot de hoogste netto welvaartstoename, met vergelijkbare investeringskosten en effecten op landbouw. Deze resultaten zijn te verklaren door een samengaan van verschillende redenen: • De totale kosten zijn relatief beperkt want het is een klein gebied en ook de kosten per ha zijn relatief beperkt voor de creatie van natte natuur. Dit geldt zowel voor de investeringskosten als voor de effecten op landbouw. De enige uitzondering is variant 1E en deze heeft dan ook geen netto welvaartsbaat. •
De belevingsbaten voor recreanten en passanten zijn hoog omwille van zowel een relatief hoog aantal bezoekers en passanten (voor een klein gebied) en hun hoge waardering voor extra natuur, vooral voor scenario 3.
•
Een potentieel belangrijke bijdrage van het gebied aan de waterkwaliteit in de IJzer en een kleine bijdrage voor de garnaalvisserij via de kinderkamerfunctie voor garnaal in scenario 2 en scenario 3.
•
Om van deze potentiële baten te genieten moeten eerst de investeringen gedaan worden. Deze kosten kunnen zich zeker terugverdienen binnen de termijn van één generatie. Voor de meeste projectvarianten zijn de terugverdientijden in de orde van grootte van 5 tot 10 jaar.
De hoogte van de inrichtingskosten verschilt van variant tot variant, afhankelijk van de kosten van afgravingen en infrastructuurwerken noodzakelijk voor het inrichten van het gebied. De maatschappelijke landbouwkosten blijven voor elke variant hetzelfde, met uitzondering van de kosten voor de tuinbouwer buiten het gebied die enkel optreden in scenario 3. De belangrijkste onderzochte batencategorieën bestaan uit productiebaten (garnaal), vermeden kosten voor beheer van de rivier (nutriëntenverwijdering) en de recreatiebaten. De drie inrichtingstypen hebben soortgelijke gebruiksbaten. Ze zijn enkel verschillend in orde van grootte. Voor scenario 1 zijn een aantal kengetallen niet beschikbaar in de literatuur. Uit de resultaten blijkt dat scenario 3 de meeste baten oplevert, gevolgd door scenario 1 en dan scenario 2. Enkel voor scenario 1E blijken de maatschappelijke kosten hoger te zijn dan de baten. Dit is te wijten aan de veel hogere investeringskosten voor de uitvoering. Scenario 3 heeft de grootste natuurbaten en ook de grootste baten voor beleving. Scenario 1 wordt verkozen boven scenario 2 ondanks grotere natuurbaten voor scenario 2. Dit komt omdat de recreatiebaten het zwaarste doorwegen op het totaal. Een groot deel van de recreanten die het gebied op zeer regelmatige basis bezoeken verkiezen scenario 1 omdat dit scenario het minste veranderingen teweegbrengt ten opzichte van het huidige landschap. Bovendien wordt in het algemeen scenario 2 niet zo hoog gewaardeerd omdat de mensen scenario 2 zien als een soort van tussenoplossing/compromis tussen scenario 1 en scenario 3. De waarden van sommige varianten zullen dichter bij elkaar komen te liggen indien de historische waarde van een landschap kwantitatief kan meegenomen worden. Vermoedelijk zal dit echter niets veranderen aan de ranking, omdat de belevingswaarde groot is en de historische waarde compenseert.
19
0.6.2 Hoe robuust is deze conclusie ? Om na te gaan hoe robuust de resultaten zijn werd een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd waarbij variaties op uitgangspunten en gerelateerde parameters werden doorgerekend. Het model werd gedraaid met minimum en maximum waarden. Bij verandering van de meeste parameters in het model blijft het eindresultaat robuust, in de zin dat de beste varianten zichzelf blijven terugverdienen binnen één generatie en dat scenario 3 de beste kosten-baten verhouding heeft. Enkel bij wijziging van de recreatiebaten kan een verandering van ranking optreden. De bekomen waarde van de recreatiebaten via de enquêtering is erg hoog. Analyseert men de resultaten, dan is duidelijk dat in de waardering niet alleen de gebruikswaarde van het gebied zit vervat, maar ook een deel niet-gebruikswaarde die gebruikers van het gebied aan het gebied toekennen. Dit is haast onvermijdelijk. Omdat de recreatiebaten de meest beïnvloedende parameter is, hebben we een sensibiliteitsanalyse gedaan op deze parameter. Als minimum WTP zijn we in de literatuur op zoek gegaan naar studies die een toegangsprijs per bezoek berekenen aan de hand van vergelijkbare enquêtes zoals uitgevoerd in deze studie (Ruijgrok 1999, Witteveen&Bos 2004, Scarpa, R., et al. 2000). Als men de waarden bekomen in de uitgevoerde CR studie op een zeer ruwe wijze omrekent naar prijzen per bezoek, dan liggen de resultaten in de zelfde lijn als de literatuur. Men bekomt dan een relatief kleine bijdrage per bezoekend gezin (0.8€ voor scenario 1, 0.4€ voor scenario 2 en 1,8€ voor scenario 3). Als men deze cijfers in het model inbrengt, wijzigen de recreatiebaten met een factor 5. Dit geeft een wijziging in de ranking. Nog steeds blijft scenario 3a de meest gewenste inrichting, scenario 2a schuift meer op naar voor in de ranking, scenario 3b schuift naar achter. Dit heeft te maken met het feit dat de bijkomende effecten zwaarder gaan doorwegen indien de recreatiebaten lager zijn. Doordat de ecosysteembaten voor scenario 2 hoger liggen dan voor scenario 1, wijzigt dus voor een deel de ranking. Als men dan de parameters met betrekking de ecosysteembaten wijzigt, blijft het resultaat robuust. Wel moet gezegd worden dat voor natuurontwikkeling in scenario 1 meer onbekenden zijn in de waardering van de functies. Deze zullen echter steeds lager zijn dan bij scenario 2 en dus niets wijzigen aan de ranking. De verschillende scenario’s, behalve scenario3a, worden echter niet meer rendabel binnen een periode van 50 jaar. Scenario‘s 1a, 1b en 3b verdienen zich nog wel terug op een langere termijn.
20
Naast de wijziging van de recreatiebaten werd ook een worstcase-scenario doorgerekend. Hierbij worden voor de investeringskosten 20% onvoorziene kosten meegerekend, voor de landbouw worden de gemiddelde marktprijzen voor landbouwgrond in de polders meegerekend en volgen de prijzen het ritme van de economische groei, voor de natuurbaten worden de minimale waarden meegerekend en voor de recreatiebaten wordt de prijs per bezoek aangehouden. De bovenstaande ranking wordt behouden, enkel de terugverdientijd wordt verlengd. Scenario 3a verdient zich terug binnen de 37 jaar.
21
1
INLEIDING
1.1 Probleemstelling en achtergrond In het natuurherstelplan voor het Vlaams natuurreservaat “De IJzermonding” is voorzien dat de aangrenzende Hemmepolder door maatregelen van natuurontwikkeling zal geïntegreerd worden bij het reservaat. De gronden die hiervoor in aanmerking komen zijn afgebakend. Het betreft 27.8 ha. De huidige bestemming van het gebied is landbouw, en voor het grootste deel agrarisch gebied met ecologische belang.(bron, landbouwstudie2). Alle scenario’s en varianten hebben betrekking op hetzelfde gebied. De integratie van de Hemmepolder kan op verschillende manieren worden ingevuld. In de voorstudie “mathematisch model en natuurontwikkelingsplannen voor de Hemmepolder te Nieuwpoort, met aandacht voor zeewering en waterbeheer3”, verder afgekort als voorstudie natuurontwikkelingsplan, worden drie basisscenario’s voor natuurontwikkeling uitgewerkt, met name: Scenario 14: Hemmepolder enkel onderwerpen aan vernatting zodat het mits natuurtechnische milieubouw evolueert tot een binnendijks, zoet waterrijk polderlandschap. Scenario 2 : Hemmepolder onderwerpen aan gecontroleerde zoutwaterinfiltratie zodat het mits natuurtechnische milieubouw evolueert tot een binnendijks, reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden. Scenario 3 : Volledige ontpoldering , zodat het evolueert tot een zoutwaterschor. Van deze scenario’s zijn verschillende inrichtingsvarianten uitgewerkt (in bijlage wordt een korte beschrijving van deze varianten gegeven) Voor deze varianten zijn de te nemen maatregelen beschreven en de investeringskosten begroot. De kosten voor werking en beheer zijn niet ingeschat.. Van deze scenario’s en varianten zijn ook de volgende effecten besproken:. - waterhuishouding met betrekking tot afwateren en overstromingsrisico’s - potenties voor natuurontwikkeling en verwachte natuurdoeltypes - mogelijkheden tot vispassage
2
Bron : ‘Landbouwstudie Natuurontwikkelingsproject Hemmepolder’ uitgevoerd door de Vlaamse Landmaatschappij, Provinciale Afdeling Brugge; verder afgekort als landbouwstudie 3 VITO-Ecolas baseren zich voor terminologie en informatie op de versie van deze studie die op 24/5 werd geconsulteerd. (document I/RA/11256/04/EDE , versie 5.0-25/01/2005). 4 We volgen hier de nummering van de voorstudie natuurontwikkeling, omdat deze nummering dan consistent is met de onderscheiden varianten in die studie. Deze nummering is verschillend van de nummering in de landbouwstudie. Het bestek hanteert dezelfde volgorde als de landbouwstudie, maar gebruikt geen nummering.
22
De landbouwstudie beschrijft en evalueert het huidige landbouwgebruik en de mogelijkheden voor combinatie van landbouw met natuur. Alhoewel het gebied niet optimaal is voor landbouw draagt het bij tot het bedrijfsinkomen van 6 landbouwers. In bovenvermelde scenario’s 1 en 2 (zoete, waterrijke polder en binnendijks reliëfrijk landschap met zilte graslanden) is een combinatie met extensieve landbouw mogelijk. Voor elk scenario worden voorstellen gedaan voor begeleidende maatregelen in functie van de afhankelijkheid van de getroffen bedrijven. Er wordt verder voorgesteld om deze conclusies te toetsen bij de betrokken landbouwers/gebruikers. Er is geen informatie over de kosten van deze potentiële maatregelen. Er zijn geen specifieke scenario’s en maatregelen uitgewerkt met betrekking tot toerisme of recreatie.
1.2 Doelstelling studie De doelstelling van de studie is de impact van deze scenario’s en varianten te beoordelen, met aandacht voor effecten op landbouw, het (natuurgerichte) toerisme en recreatie, visserij en andere aspecten op de economie. Tevens wordt gevraagd eventuele, compenserende maatregelen voor te stellen. Deze informatie, in combinatie met de gegevens uit de voorstudie natuurontwikkeling en landbouwstudie, moet de opdrachtgever toelaten op een verantwoorde wijze te beslissen over hoe en welk natuurontwikkelingsscenario het best kan uitgevoerd worden. Daarnaast dient de bruikbaarheid te worden beoordeeld op basis van de aanbevelingen uit de Frame studie ‘review and depth evaluation of social, economic and environmental costs and benefits evaluations for flood risk management strategies in Estuaries” Volgens de eerste aanbeveling van bovenvermelde Frame-studie moeten de gekozen methodieken worden afgestemd op de context, de vraagstelling en de beschikbare tijd en budget. Deze aanbeveling is zeer terecht, en daarom zal onze aanpak ook gebaseerd zijn op een combinatie van meerdere methodes om de verschillende vragen m.b.t. de verschillende sectoren en aspecten te beantwoorden. De term kosten-batenanalyse zal dus ruim geïnterpreteerd worden, en naast een maatschappelijke kosten-batenanalyse ook een kosteneffectiviteitanalyse en financiële analyse omvatten. Deze methodes zijn in feite variaties op de kosten-batenanalyse, maar zij wordt telkens iets aangepast aan een specifieke vraagstelling, om zodoende de wetenschappelijke correctheid met de relevantie voor beleid en discussie met maatschappelijk actoren te verzoenen. Deze invulling is consistent met de Frame guidelines.
23
2
MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN BATEN ANALYSE
2.1 Definitie In een maatschappelijke kosten-batenanalyse worden niet enkel scenario’s onderling vergeleken maar worden er ook uitspraken gedaan over de wenselijkheid ervan vanuit het oogpunt van de totale maatschappelijke welvaart: een project is vanuit die optiek wenselijk als de totale maatschappelijke baten groter zijn dan de maatschappelijke kosten. Als informatie ontbreekt over bijvoorbeeld één categorie van baten, maar het project is nu reeds positief, dan zal deze onbrekende informatie de uitspraak over de netto baten en de “wenselijkheid” niet veranderen. Als er informatie ontbreekt over essentiële elementen van zowel kosten als baten, dan is het moeilijk om uitspraken te doen. In een MKBA worden de kosten en baten opgeteld tot netto baten. Hierbij gaat de informatie over de verdelingsaspecten verloren. Daarom kan men de informatie in termen van de netto baat niet hanteren los van de achterliggende cijfers. Als een project netto baten voor de maatschappij oplevert, betekent het wel dat het vanuit algemeen welvaartsoogpunt wenselijk is en dat er ruimte is om eventuele verliezers te compenseren. De MKBA zelf doet evenwel geen uitspraak over hoe de netto baten worden verdeeld. Alle kosten en baten worden bekeken vanuit het oogpunt van de maatschappij in zijn geheel. Het gebied kan wel ingeperkt worden, in dit voorbeeld is de relevante regio Vlaanderen, al zullen de recreatie baten ook reiken tot over de taalgrens en grens met Frankrijk. Omdat de MKBA kijkt naar de totale welvaart voor de maatschappij worden transfers van middelen niet meegerekend omdat hierdoor geen netto welvaart wordt gecreëerd of verloren gaat, het gaat hier enkel om de verdeling van de welvaart. Zo wordt er bijv. geen BTW gerekend omdat deze belasting de maatschappij als geheel niet armer of rijker maakt. Daarom worden de effecten op landbouw bijv. ook niet louter gebaseerd op onteigeningskosten, want dit is een transfer vanuit de algemene middelen naar – in dit geval – landbouwers en grondeigenaars. We kijken in plaats daarvan naar het verlies van welvaart als gevolg van het opgeven of beperken van de landbouwfuncties. Naast de maatschappelijke kosten-baten analyse kan men ook een kosten-baten analyse maken van de projecten voor een bepaalde groep, bijv. de Vlaamse overheid, etc. In dat geval spreekt men van een financiële analyse en zijn die transfers wel relevant.
2.2 Stappen In het algemeen kunnen in de uitvoering van een kosten-batenanalyse 5 stappen onderscheiden worden (Moons, 2003): 1. Projectdefinitie en bepaling van de relevante populatie; 2. Identificatie van de projecteffecten; 3. Raming van de kosten en de baten gegenereerd door het project; 4. Aggregatie en verdiscontering van de kosten en baten; 5. Vergelijking van de verdisconteerde kosten en baten. In stap 1 wordt het project of de maatregel gedetailleerd beschreven met onder andere aandacht voor plaats van uitvoering of toepassingsgebied, omvang van het project, wie het
24
project betaalt, de kosten e.d. Verder dient ook de relevante populatie, waarvoor de effecten gaan onderzocht worden, gedefinieerd te worden. Deze stap werd in de vorige studie uitgevoerd. Stap 2 vereist een doorgedreven analyse van de beoogde effecten van de natuurinrichting. Verder dient ook analyse uitgevoerd te worden om in te schatten op welke andere activiteiten de maatregel nog impacts zou kunnen uitoefenen en welke externe effecten kunnen optreden Belangrijk aandachtspunt hierbij is het onderscheid tussen effecten die een netto welvaartswinst genereren en effecten die slechts verschuivingen van activiteiten binnen de relevante populatie teweeg brengen. Hier dient ook reeds een eerste selectie plaats te vinden teneinde vast te leggen welke effecten meegenomen worden en welke niet. Criteria hiervoor zijn de verwachte grootte van de impact en de verhouding tussen de verwachte grootte en de onderzoeksinspanningen noodzakelijk om het effect voldoende accuraat en geloofwaardig in te schatten. In Stap 3 dient, rekening houdende met de beschikbare data en het theoretisch kader, een keuze gemaakt te worden met betrekking tot de te gebruiken waarderingsmethodes voor de verschillende effecten. Voldoende aandacht dient hierbij te gaan naar het identificeren van bestaande verstoringen (bijvoorbeeld de aanwezigheid van subsidies) op de markten in kwestie en naar het vermijden van dubbeltellingen. In Stap 4 worden kosten en baten verdisconteerd (geactualiseerd) en opgeteld. Hiervoor dient voldoende zicht te zijn in de timing waarmee de verschillende kosten en baten zich zullen manifesteren. Verder dient voldoende aandacht gegeven te worden aan de keuze van de discontovoet teneinde vergelijkbaarheid met andere MKBA’s mogelijk te maken. Eventueel kan de MKBA - ter controle - met verschillende discontovoeten uitgevoerd worden teneinde de robuustheid van de resultaten na te gaan. In Stap 5 worden de geactualiseerde kosten en baten van de verschillende projecten met elkaar vergeleken teneinde een beleidsbeslissing voor te bereiden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met bestaande budgetrestricties en met mogelijke relaties tussen verschillende projecten met gelijkaardige doelstellingen.
25
3
STAP 2: IDENTIFICATIE VAN DE PROJECTEFFECTEN
3.1 Het nulscenario Om de effecten van een project na te gaan moet men de kosten en baten van een maatregel of project afwegen tegen een nulalternatief. Dit zijn de meest waarschijnlijke ontwikkelingen van het gebied (of de natuur) indien de maatregel of het project niet wordt uitgevoerd. 3.1.1 Landbouw Voor de gronden in gebruik voor landbouw wordt in de analyse verondersteld dat het huidig gebruik zich in het nulalternatief voortzet. Aldus is in het nulalternatief niet voorzien dat minder rendabele landbouwbedrijven zich heroriënteren op andere functies, zoals landschapsbeheer of toerisme. Hoe deze beperking de resultaten beïnvloedt, is a-priori niet in te schatten. De huidige bestemming van de Hemmepolder is landbouwgebied. Binnen het projectgebied worden akkerbouwgewassen (49%) en voedergewassen (21%) geteeld; grasland beslaat de resterende 30%. Een deel van het grasland in het westen van de Hemmepolder is aangeduid als habitatrichtlijngebied. Daarnaast behoort ook één hectare van de polder, langs de Halvemaandijk, tot het Vlaams Ecologisch Netwerk. Binnen deze gebieden is onder meer het scheuren van permanent grasland verboden. Dit komt erop neer dat begrazing van deze percelen mogelijk is, maar dat deze niet mogen omgezet worden in akkerland. Het gebied wordt doorkruist door verschillende wegen en in het Zuiden van de polder loopt het Geleed, een gekanaliseerde beek die zorgt voor de ontwatering van de polder. Eén landbouwer heeft zijn bedrijfszetel binnen het projectgebied. De boerderij bevindt zich in het midden van de polder langs de Alexisstraat. In het gewestplan, dat de ruimtelijke bestemming van de polder juridisch vastlegt, wordt 88% aangeduid als agrarisch gebied met ecologisch belang en 12% als agrarisch gebied. In het gehele gebied gelden algemene bemestingsnomen. Niettegenstaande de huidige bestemming van het projectgebied, is de bodem in de Hemmepolder matig geschikt voor zowel akkerbouw als grasland (VLM, 2004). Het gebied wordt momenteel bewerkt door 6 landbouwers (zie onderstaande tabel). Ten noorden van de Hemmepolder, langs de Lage Duinenstraat, bevindt zich ook een tuinbouwer met ongeveer 0,5 hectare glasoppervlakte en 5 ha open lucht voor de teelt van fijne groenten. De huidige natuurwaarde van het gebied is eerder gering en hier wordt in de studie verder geen rekening mee gehouden. De landschappelijke en recreatieve waarde van het huidige gebied is verrekend bij de beoordeling van de netto effecten op de belevingswaarde van de projecten.
26
Tabel 3: Socio-economische gegevens van de actieve landbouwbedrijven in de Hemmepolder Oppervlakte in de Hemmepolder (ha) 1 2 3 4 5 6
14.9 4.6 3.4 1.6 0.3 0.3
Aandeel oppervlakte Grootteklasse van het in de Hemmepolder bedrijf (ha) (%) 60 20 - 30 18 > 30 14 > 30 7 10 – 20 1 <5 1 <5
Leeftijd bedrijfsvoerder 41 - 50 < 40 < 40 41 - 50 > 60 < 40
Bron: VLM, 2004; VLM, 2006; aangevuld en bijgewerkt met eigen informatie
De afhankelijkheidsstudie vormt een onderdeel van de landbouwstudie van de VLM (VLM, 2004). In deze analyse wordt op basis van verschillende criteria nagegaan hoe sterk het bedrijf afhankelijk is van de beschouwde gronden. Een landbouwbedrijf is sterk afhankelijk van diens gebruik van het projectgebied indien: • de bedrijfszetel binnen het projectgebied gelegen is; •
de bedrijfsomvang laag is;
•
de betrokken absolute oppervlakte groot is;
•
de betrokken relatieve oppervlakte groot is;
•
de bedrijfsleider jong is;
•
de gronden noodzakelijk zijn voor de ruwvoederproductie;
•
de gronden noodzakelijk zijn voor mestafzet.
Uit de studie blijkt dat van de 25,1 hectare die bij de mestbank geregistreerd is, 14,9 hectare (= landbouwer 1) als sterk afhankelijk wordt gescoord, 5 hectare (= landbouwers 3 en 4) als matig afhankelijk en 5,2 hectare (landbouwers 2, 5 en 6) als laag afhankelijk. Deze beoordeling zal ondertussen nog zwaarder uitvallen, daar landbouwer 2 jonger is dan 40 jaar. Hij heeft de gronden recentelijk overgekocht van zijn vader, terwijl de landbouwstudie destijds uitging van een leeftijd ouder dan 60. Het spreekt echter voor zich dat de uitkomst van deze afhankelijkheidsstudie beschouwd dient te worden als richtinggevend en dat ook rekening gehouden moet worden met de individuele wensen en specifieke situaties van de betrokkenen. In het nulscenario gaan we ervan uit dat de teelten en bestemmingen niet wezenlijk veranderen. De toegevoegde waarde in de landbouw groeit mee met de economische groei, maar aan een lager tempo dan het gemiddelde.
3.1.2 Recreatie Voor de recreatie is vertrokken van het bezoekersonthaalplan van het natuurgebied de IJzermonding. Het natuurgebied “IJzermonding” waar de Hemmepolder zou deel vanuit
27
maken wordt ontsloten door 4 toegangswegen het veer tussen Nieuwpoort-Bad en het natuurgebied, de ingang langs de Halvemaandijk, de ingang aan de Alexisstraat en de toegang via het strand. Van deze 4 toegangswegen is het veer veruit de belangrijkste. Er komt dan ook een nieuw fietsveer. Aan het huidige gebied zijn informatieborden geplaatst en binnenkort worden natuurobservatiehutten gebouwd en een amfitheater (onthaalcentrum) met een educatieve poel gerealiseerd. De fietsroutes, die momenteel worden omgeleid, zullen door het gebied gaan. We veronderstellen dat de verwezenlijking plaatsvindt zoals gepland. Dit wil zeggen dat eind 2007 alle plannen zijn verwezenlijkt. 3.1.3 Bijkomende effecten Uit “Analyse van het stroomgebiedsdistrict van de Schelde” (CIW, 2005) waarin omwille van praktische redenen ook het IJzerbekken zit vervat, werd bij een risicoanalyse gemodelleerd dat ook in 2015 de waterlopen in het IJzerbekken de waterkwaliteitsdoelstellingen niet zullen halen als er geen extra maatregelen worden genomen, naast de reeds voorziene maatregelen. De inrichting van de Hemmepolder als natuurgebied zal bij ontpoldering en in mindere mate bij het inlaten van zout zeewater (scenario2) bijdragen tot het verminderen van de concentraties nitraten en fosfaten. In bepaalde scenario’s kan de Hemmepolder bijdragen tot de toegevoegde waarde in de visserij via de kinderkamerfunctie voor garnalen en vis. We gaan ervan uit dat de gemiddelde situatie van de laatste jaren wordt doorgetrokken in het nulalternatief. We gaan er bijkomend vanuit dat de toegevoegde waarde in deze sector de economische groei volgt. Voor de overige effecten vertrekken we van de meest recente informatie voorhanden. 3.1.4 Economische ontwikkeling. De effecten worden geanalyseerd tegen een achtergrond van een groeiende en veranderende economie, en kosten en baten evolueren mee met deze ontwikkeling. Hierbij worden de volgende aannames gemaakt: Omdat de economische groei onzeker is, hanteren we drie mogelijke groeiscenario’s. (zie paragraaf 4.6.4). De basisresultaten gaan uit van een scenario van gemiddelde groei, in de sensitiviteitsanalyses worden hierop variaties meegenomen. De basisschatting gaat ervan uit dat de groei in de landbouwsector lager is dan in de rest van de economie. Op deze aanname wordt eveneens een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd. Er zijn studies die erop wijzen dat we meer belang hechten aan milieu en natuur naarmate we rijker worden. Dit element is gedeeltelijk verrekend bij de recreatiebaten.
28
3.2 De scenario’s De veranderingen in de Hemmepolder komen neer op het wijzigen van de bestemming van de gronden: van landbouw naar verschillende vormen van natte natuur: Scenario 1: vernatting zoet Open landschap gedomineerd door graslanden , her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten, eventueel lokaal met ruigere vegetaties en rietveldontwikkeling, vermijden van verstruweling en bosvorming. Kleine oppervlaktes rietmoeras. Scenario 2: natte zilte graslanden Open landschap omgeven door een lage dijk en gedomineerd door zilte graslanden, her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten, eventueel lokaal met ruigere vegetaties en rietveldontwikkeling Scenario 3: ontpoldering Open kommen-oeverwal-krekenlandschap (slikken en schorren) met een mozaïek van zilte pioniersgemeenschappen en zilte graslanden, op de hoogste delen ontstaan rietkragen langs kreken en grachten, eventueel lokaal met rietveldontwikkeling. Gebied omgeven door een relatief hoge zeewerende dijk
3.3 De effecten Deze bestemmingswijziging heeft volgende bedoelde effecten: Het creëren van waardevolle natuur waardoor aan een maatschappelijke vraag naar meer natuur wordt voldaan. Het natuurgebied kan een aantal functies vervullen zoals nutriëntenverwijdering, kraamkamerfunctie voor garnalen en andere vissoorten, sedimentatievang, … Het natuurgebied kan een aantrekkingspunt zijn voor kusttoeristen en natuurrecreanten. De bezoekers of passanten die het gebied reeds heeft, kennen een hogere (of lagere) belevingswaarde toe aan de omgeving. Het gebied kan in scenario 3 dienst doen als komberging voor water van op de IJzer en zo bijdragen tot de veiligheid tegen overstromen langs de IJzer. Vermoedelijk is het effect zeer beperkt. Deze bestemmingswijziging heeft volgende niet-bedoelde effecten: Verdwijnen of beperken van de landbouwfunctie in het gebied. Slechts een zeer extensieve vorm van landbouw is mogelijk in het gebied.(maaibeheer, begrazing). De in het gebied gelegen hoeve zal moeten verplaatst worden. Afhankelijk van het scenario kan het project op lange termijn ook een invloed hebben op de zoetwaterbel die buiten het gebied ligt. Het grondwater is vermoedelijk reeds licht zilt, maar dit kan op lange termijn (na 100-den jaren) versterkt worden bij scenario 3. Dit heeft op langere termijn dus een negatieve invloed op de tuinbouw buiten het gebied en de grondwaterstromen in de omgeving. De zandgronden ten noordwesten van het gebied
29
laten het zeewater makkelijker infiltreren, met een pluim die afbuigt naar het westen.. Hier gaat de verzilting sneller. In geval van scenario 2 en scenario 3 verdwijnen historische relicten in de bodem. In scenario 1 zijn er mogelijkheden om een deel ervan te herstellen en blijven ze wel behouden voor het nageslacht. Scenario 2 en scenario 3 kunnen een invloed hebben op de afvoer van het regenwater via het Geleed en een gracht die het westelijk deel van . Dit kan opgelost worden mits een aantal maatregelen. Deze worden meegenomen in de investeringskosten. Scenario 1 variante 1b of 1f (waar delen worden afgegraven) verhogen de veiligheid tegen overstromingen buiten het gebied.
30
3.4 Kwantificering en waardering van de effecten in een kosten-baten analyse van een natuurontwikkelingsgebied 3.4.1 Ecosysteemfuncties Naast de kosten moeten de maatschappelijke baten ingeschat worden van de nieuwe welvaartsfuncties die de natte natuur kan vervullen, of hoe zij bijdraagt aan een betere invulling van bestaande functies. In de literatuur wordt de totale economische waarde van natuur opgebouwd uit verschillende componenten (Pearce&Moran, 1994; Hanley&Spash,1997): •
Gebruikswaarde o Directe gebruikswaarde: waarde die rechtstreeks door de producten en diensten die het natuurproject vervult voor de mens kan verkregen worden. In deze studie worden 2 grote groepen meegenomen. Productiewaarde: producten en diensten uit de natuur die rechtstreeks vermarkt worden zoals voedsel, grondstoffen en energiebronnen. In deze nota worden de functies die deze waarde genereren productiefuncties genoemd. Deze kunnen meestal rechtstreeks gewaardeerd worden omdat er een markt voor bestaat. Ook wijzigingen in de recreatiesector vallen hieronder. Informatiewaarde: natuurgebieden verschaffen informatie aan de mens (wetenschappelijk, esthetisch, recreatieve beleving…). Ze bieden ruimte om te wandelen/fietsen, spelen en te beleven (schoonheid, rust, …). Deze functie kan gewaardeerd worden door de betalingsbereidheid van de gebruikers te meten. o Indirecte gebruikswaarde: hier kan men denken aan diensten die de natuur voorziet zoals schoon water, schone lucht, … De meeste van deze waarden vloeien voort uit de capaciteiten die een ecosysteem heeft om essentiële ecologische processen en life support systemen te reguleren via biochemische cycli. De functies die deze waarden genereren worden regulatiefuncties genoemd. Deze zullen gewaardeerd worden via een indirecte marktwaarde.
•
Niet gebruikswaarde: Dit is de waarde die de mens hecht aan het feit dat er groene leefruimte beschikbaar is voor planten en dieren, ongeacht gebruik van het gebied (bestaanswaarde), en dat deze ook voor de toekomstige generaties gevrijwaard wordt (verervingswaarde). De enige manier om deze waardering voor groene ruimte mee te nemen is om de mensen te bevragen naar hun betalingsbereidheid om het gebied te verkrijgen of te behouden.
In de volgende paragrafen wordt eerst de theoretische onderbouwing gegeven van de waardering van het ecosysteem. In paragraaf 4.4 wordt aangegeven hoe de kengetallen voor de waardering van de natuur tot stand zijn gekomen.
31
3.4.2 Economische waardering van ecosystemen5 De economische waarde van ecosystemen is geen vanzelfsprekend begrip. De meeste mensen zullen bij de waarde van ecosystemen niet zo snel aan een economische waarde denken. Aan het begrip natuurwaarde wordt meestal een ecologische invulling gegeven. Een gebied heeft een hoge natuurwaarde als er bijvoorbeeld veel verschillende soorten voorkomen. Daarentegen heeft in het algemeen spraakgebruik een gebied een hoge economische waarde als er veel geld verdiend wordt. Een natuurgebied zal dan een hoge natuurwaarde hebben en een lage economische waarde. Dit laatste is echter een misvatting. Ook een natuurgebied kan een economische waarde hebben, zelfs als er geen geld wordt verdiend. Denk maar aan houtproductie, recreatie, beleving, maar ook aan functies die niet zo individueel tastbaar zijn door de burger maar wel van belang zijn voor de maatschappij zoals het in stand houden van de waterkwaliteit, veiligheid tegen overstromingen en de beschikbaarheid van habitats. Om verwarring met het algemeen spraakgebruik te voorkomen wordt er in de milieueconomie onderscheid gemaakt tussen financiële en economische waarden. Daarnaast hebben ecosystemen ook een ecologische of intrinsieke waarde, maar dat valt buiten het domein van de economie. Financiële waarden weerspiegelen kasstromen. De waarden komen tot stand in de markt en worden ook marktprijzen genoemd. Economische waarden omvatten niet alleen kasstromen, maar ook alle andere welvaartsstromen die zich aan de markt onttrekken. Voor veel ecosystemen is de financiële waarde gering of zelfs nul, omdat niemand er aan verdient. Toch kan de economische waarde van die ecosystemen bijzonder groot zijn. In de praktijk komt het er op neer dat financiële waardering er toe leidt dat alleen geëxploiteerde gebieden een hoge waarde hebben. Een landbouwgebied zal dan een hogere financiële waarde hebben dan een ontpoldering tenzij deze laatste op een of andere wijze commercieel geëxploiteerd wordt bijvoorbeeld een deel van de omzet van de bootverhuur aan het meer of van het café in het bos. Wanneer men kiest voor sociaal-economische waardering kan het beeld totaal anders zijn: dan kan de ontpoldering eventueel een hogere waarde hebben dan de landbouw. Dit zal afhangen van de welvaartsfuncties die beiden vervullen. Onderstaande figuur toont de drie verschillende waarden van een ecosysteem: de sociaaleconomische, de financiële en de ecologische c.q. intrinsieke waarde.
5
Bron: Witteveen&Bos, MKBA Sigmaplan, onderdeel ecosysteemwaardering, 2004
32
Totale waarde van natuur
Figuur 1:De drie waarden van een ecosysteem
€ €
Maatschappelijke waarde: welvaart voor de mens, via produktie-, regulatie-, informatieen niet-gebruiksfunctie uitgedrukt in geld Financiële waarde: inkomsten voor mensen Het gaat hier om bijv. de omzet van cafe´s en recreatiegelegenheden e.d.
Score Intrinsieke waarde: welvaart voor plant en dier
Bron: www.fsd/naturevaluation.nl
Onder de economische waarde van een ecosysteem natuur wordt verstaan: de bijdrage van dat ecosysteem aan de maatschappelijke welvaart. Met welvaart wordt hier een bijdrage aan zowel het materiele als het immateriële nut van de betrokken burger bedoeld. Het gaat dus om meer dan alleen de financiële baten die een bepaald type natuur op kan leveren bij een bepaalde vorm van gebruik. De intrinsieke waarde heeft geen betrekking op menselijke welvaart of inkomen, maar gaat over het welzijn van planten en dieren. Deze waarde valt dus buiten het domein van de economie (en ook buiten deze studie). 3.4.3 Waardering op basis van de functiebenadering6 De economische waarde van een ecosysteem bestaat uit een aantal componenten die elk een aparte welvaartsstroom vertegenwoordigen. Om de economische waarde van een specifiek ecosysteem te kunnen bepalen dient men dan ook eerst de verschillende welvaartsstromen die het ecosysteem voortbrengt te identificeren Dit kan met behulp van de zogenaamde functiebenadering, welke geïllustreerd wordt door onderstaande figuur 4.
6
Bron: Witteveen&Bos, MKBA Sigmaplan, onderdeel ecosysteemwaardering, 2004
33
Figuur 2: De functiebenadering
produktie informatie
regulatie
Economisch systeem
Ecosysteem
draag
De functiebenadering is een manier om de verschillende functies die ecosystemen vervullen in te delen in een aantal categorieën, namelijk productie-, informatie-, regulatie- en draagfuncties. De indeling was oorspronkelijk bedoeld om de stof- en energiestromen tussen het ecologisch en het economisch systeem gestructureerd in beeld te brengen (van der Maarel en Dauvellier, 1974). De benadering is later veelvuldig toegepast om de economische waarde van ecosystemen te bepalen (Hueting, 1973; de Groot, 1992; Costanza e.a., 2000). Om de functiebenadering goed toepasbaar te maken voor economische waardering is het van belang om na te gaan welke functies welvaartstromen vertegenwoordigen die niet onderling overlappen. Voor deze studie is vertrokken van een lijst met functies die ecosystemen kunnen vervullen7. Dan is gekeken in de literatuur welke van deze functies van toepassing zouden zijn op de Hemmepolder. Sommige relevante functies konden niet gewaardeerd worden omdat in de literatuur geen gegevens voor handen waren of kennis over de gegeven functie ontbreekt. Ten tweede kunnen niet alle functies gemonetariseerd worden. 3.4.4 Betalingsbereidheid als maat voor economische waarde Betalingsbereidheid wordt als maat genomen voor de welvaart die mensen ontlenen aan natuur. Immers niemand is bereid meer te betalen voor iets, dan dat het hem of haar aan plezier, genot, nut of welvaart oplevert. De maat betalingsbereid roept echter bij niet economen vaak de vraag op of het wel een goede maat is voor de waardering van ecosystemen. Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Wanneer men de economische waarde van een ecosysteem wil bepalen is het een correcte maat, maar wanneer men de ecologische waarde wil bepalen uiteraard niet. In feite doen we bij ecosysteemwaardering op basis van betalingsbereidheid niets anders dan wat bij gewone consumptieproducten op de markt gebeurt. Het enige verschil is dat we met hypothetische markten moeten werken, omdat echte markten ontbreken. De bepaling van de betalingsbereid voor bijvoorbeeld biodiversiteit met behulp van enquêtes onder burgers is dan
7
De Groot, 2002, Ecological Economics 41, 393-408
34
ook niets anders dan bijvoorbeeld een fabrikant die marktonderzoek doet naar de betalingsbereidheid van zijn klanten voor een nieuw wasmiddel. In de nu volgende paragrafen zal per component van de te beschouwen economische waarde worden aangegeven hoe deze in de onderhavige studie zijn gekwantificeerd en gewaardeerd in geld. In de literatuur kunnen verschillende waarderingsmethoden gevonden worden om de baten van natuur in geld uit te drukken.
3.5 Overzicht van meegenomen effecten en methodes Tabel 4 geeft een overzicht van de verschillende te verwachten effecten, de grootte van de impact en de onderzoeksinspanningen nodig voor accurate cijfers. Als laatste wordt aangeduid of het effect kwantitatief is meegenomen in de berekeningen van de MKBA. In het volgende hoofdstuk worden de effecten ruimer besproken en worden de waarderingsmethoden uiteengezet.
35
Tabel 4: Overzicht effecten bij de inrichting van de Hemmepolder als natuurontwikkelingsgebied omschrijving
Landbouw
Afhankelijk van de keuze van het scenario, is de combineerbaarheid met landbouw beperkt. Het landbouwareaal gaat verloren.
-
--
---
ja
Algemene informatie voorhanden: gemiddelde bruto saldi. VLM heeft methode om gebruiksverlies in te schatten.
Verloren investeringen in gebouwen,…
-
--
--
ja, in aangevulde kostenschatting
inschatting huidige waarde van de bebouwing
Welvaartsverlies voor landbouwer bovenop zijn economisch verlies (een emotionele band met z’n land en bedrijf).
--
--
--
Neen, is wel getest in bevraging van landbouwers
methodologisch moeilijk te waarderen
Welvaartsverlies passanten/bezoekers die landbouwfunctie willen behouden
-
-
-
beperkt
bevraging bereidheid tot betalen voor behoud huidige situatie
Potentiële baten bij ontwikkeling van extensieve veeteelt. Eventueel zeer kleinschalige vorm van zoute cultuur.
+
+
+
neen
Geen gegevens voorhanden
gedeeltelijk
niet beschikbaar specifiek voor Hemmepolder. Benefit transfer vanuit Schelde.
Ecosysteemfunctie
Afhankelijk van het scenario zal de inrichting van de Hemmepolder een effect hebben op de waterkwaliteit van de IJzer
grootte van de impact scenario scenario scenario 1 2 3
+
++
+++
meegenomen
onderzoeksinspanninge n nodig
Effect
36
Effect
omschrijving Komt een stuk tegemoet aan de maatschappelijke vraag voor meer natuur
Recreatie beleving
Veiligheid
grootte van de impact +
+
++
+
+++
Extra aantrekking van recreanten
+
+
++
Afhankelijk van het scenario wijzigt het risico op overstromingen in de gemeente Lombardsijde
+
-
--
kosten van maatregelen meegenomen. Studie IMDC+ UG + VUB
0
Niet meteen baten doordat gebied voor sluizencomplex ligt, dat de natuurlijke instroom van rivierwater stuurt
---
Er bestaat weinig informatie rond kwantitatieve waardering. Geen gegevens voor handen voor benefit transfer.
Afhankelijk van het scenario kan er historische informatie verloren gaan voor toekomstige generaties
0
+
-
onderzoeksinspanninge n nodig inschatting van bestaansof niet-gebruikswaarde, op basis van enquêtes bij de gehele bevolking enquêtes afnemen van een representatieve groep recreanten. Statistische verwerking van deze gegevens Geen specifieke studies rond
De beleving van de omgeving wijzigt bij de inrichting van het gebied
Bij scenario 2 en 3 heeft het gebied een zekere komberging voor water dat binnenkomt op de IJzer vanuit de Noordzee. Dit zou eventueel een effect kunnen hebben op vermindering van risico op overstromingen stroomopwaarts.
Historische waarde
+
meegenomen
Modellering van binnenkomende vloedgolven.
37
Effect
omschrijving
Verzilting grondwater buiten gebied
Door trage infiltratie van zeewater naar het grondwater kan op langere termijn het grondwater buiten het gebied verzilten.
Uitzicht woningen
Het aanleggen van een ringdijk kan een effect hebben op de waarde van woningen vlak bij deze ringdijk.
grootte van de impact
0
0
0
0
---
0
meegenomen Er zijn geen recente metingen van het zoutgehalte in het grondwater in de omgeving. Volgens de tuinbouwer is het grondwater op sommige momenten al vrij brak. Volgens literatuur afstand tussen woningen en ringdijk te groot om effect te hebben
onderzoeksinspanninge n nodig
38
4
STAP 3: RAMING VAN DE KOSTEN EN BATEN
In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de kosten en baten van de verschillende inrichtingsscenario’s van de Hemmepolder. Deze worden verder stapsgewijs toegelicht. Ook wordt besproken hoe de kengetallen tot stand zijn gekomen.
4.1 Kosten 4.1.1 Investeringskosten De investeringskosten bestaan uit kosten voor specifieke infrastructuur (dijken, doorlaatmiddelen en stuwen), specifieke inrichting als natuurontwikkelingsgebied (afgraven grond, herprofilering oevers) en bijkomende kosten (bijvoorbeeld de aanleg van wachtbekken). Ook de aankoop van gebouwen in het gebied is hierin meegenomen. De uitgaven voor onteigeningen van gronden evenals overdrachtsbelastingen (BTW) behoren niet tot de investeringskosten die in een MKBA worden beschouwd. Deze kosten betreffen inkomenstransfers, die niet van invloed zijn op de welvaart van alle betrokken in het totaal. Tot de maatschappelijke kosten van de wijzigingen in bestemming of gebruik worden kosten gerekend bijvoorbeeld de verplaatsingskosten van een activiteit.. Dit worden de opportuniteitskosten genoemd. In een afzonderlijke paragraaf wordt dit toegelicht voor de landbouw. De uitgaven voor onteigeningen en dergelijke zijn wel van belang voor de budgethouder en maken derhalve onderdeel uit van de kostenramingen. De investeringskosten werden geraamd in de natuurontwikkelingsplannen voor de Hemmepolder (IMDC et al 2005) en bestaan onder andere uit de volgende kosten: Scenario 1 Opstuwing van het Geleed Afgraving depressie in de schorgronden ter bevordering van langdurige plas-drassituatie Herprofilering oevers van het Geleed Afbreken/afsluiten deel van straten Geen wijzigingen aan dijk. Scenario 2 Opstuwing Geleed Afgraven depressie in de schorgronden voor plas-drassituaties Herprofilering van oevers Geleed Geen wijzigingen aan huidige dijk buiten aangepaste ontwateringsbuis of plaatselijke afgraving dijk voor inlaten zout water. Opwerpen dijk langs de Kustweg, de schorstraat en de Alexisstraat met verbinding naar Noordelijke zanddijk
39
Scenario 3 Afbreken straten. Nieuwe zeewerende dijk landinwaarts (1,4 km) + uitwateringsconstructie Afbraak oude dijk + Piete Sas Mogelijk: verhogen van een aantal terreingedeelten tot boven hoogwaterlijn/afgraven bepaalde terreingebieden voor ontstaan slik (niet aan te raden) Deze investeringskosten bevatten de infrastructuurwerken voor de inrichting van het gebied en de maatregelen die de afvoer van regenwater vanuit Lombardsijde moeten garanderen (zie paragraaf veiligheid). Andere kosten zoals studiekosten en managementkosten en dergelijke zijn niet meegenomen. In een sensitiviteitsanalyse wordt er daarom gerekend met een kostentoeslag voor ongekende meerkosten (20 %)
4.1.2 Verwerving van gronden en gebouwen, uitkoop grondgebruikers. De verwerving van gebouwen is een verloren investering en deze is geraamd in een waardeschatting ten behoeve van onteigening. De aankoop van de boerderij is meegenomen bij de investeringskosten. De waarde van het woonhuis met de stallen is geraamd volgens vergelijkbare gebouwen in de omgeving door het aankoopcomité in 1998. Deze waarde is geactualiseerd aan de hand van een module op www.stadim.be. De kosten voor verwerving van de gronden zijn niet meegenomen als investeringskost maar verrekend als een effect op landbouw. Dit is methodologisch juister omdat de echte vraag in de MKBA is wat het maatschappelijke welvaartsverlies is van het niet langer kunnen gebruiken van dit gebied voor landbouw, of een permanente gebruiksbeperking. Dit staat los van de juridische context van onteigening. De methode en resultaten worden verder besproken in effecten op de landbouw. 4.1.3 Onderhoudskosten De veronderstelling wordt gemaakt dat in de natuurgebieden een beperkt beheer plaatsvindt zijnde maai- en graasbeheer om zo een gevarieerder landschap te bekomen. Indien dit niet gebeurt, zullen de brakke schorren evolueren naar een rietveld en het zoetwatergebied naar wilgenbos. De kostprijs voor beheer van de natuurontwikkelingsgebieden bedraagt 100-200 €/ha per jaar (bron: Natuurpunt vzw, Stichting Zeeuws Landschap, 2004). Voor het beheer en onderhoud van de nieuwe dijken en constructies wordt jaarlijks 2% van de bouwkosten gerekend (op basis van een kengetal gehanteerd door de Bouwdienst in Nederland). Met eventuele vermeden onderhoudskosten door weghalen van wegen, sloten of dijklichamen is geen rekening gehouden. De kosten van onderhoud en beheer zijn daarmee vermoedelijk overschat.
40
Tabel 5: Investeringskosten en onderhoud- en beheerkosten (prijzen 2006) INVESTERING variant 1A Afbraakwerken* 44.295 inrichting polder* 229.000 aankoop hoeve 556.347,25 SOM 995.571 * bron: studie IMDC et al
variant 1B 44.295 377.500 556.347,25 1.173.771
Onderhoud natuurbeheer 150€/ha onderhoud dijken 2% onderhoud andere infrastructuur 2% SOM
variant 1C 44.295 469.000 556.347,25 1.283.571
variant 1D 44.295 617.500 556.347,25 1.461.771
variant 1E 44.295 11.657.500 556.347,25 14.709.771
variant 1F 44.295 1.581.500 556.347,25 2.618.571
variant 2A 154.295 123.425 556.347,25 1.000.881
variant 2B 154.295 688.729 556.347,25 1.679.246
variant 3A 241.125 255.005 556.347,25 1.262.973
variant 3B 241.125 1.360.330 556.347,25 2.589.363
variant 1A 4170 0 1830
variant 1B 4170 0
variant 1C 4170 0 1830
variant 1D 4170 0 9600
variant 1E 4170 0 230400
variant 1F 4170 0 80
variant 2a 4170 0 2468,5
variant 2b 4170 0 2388,5
variant 3a 4170 1260 3050
variant 3b 4170 25200 1805
6000
4170
6000
13770
234570
4250
6638,5
6558,5
8480
31175
41
4.2 Effecten op landbouw 4.2.1 Voorstelling van de scenario’s vanuit landbouwtechnisch oogpunt (IMDC et al., 2005) 4.2.1.1 Scenario 1: Binnendijks zoet waterrijk polderlandschap Dit scenario creëert een open landschap met vooral graslanden, her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten en mogelijks lokaal rietveldontwikkeling. Aan het typische polderlandschap wordt nauwelijks geraakt. Het landschap is tamelijk uniform. Dit natuurtype wordt nagestreefd door een verhoging van het grondwaterpeil zonder bijkomende verzilting van de bodem. De verhoging gebeurt met behulp van een opstuwing van het water in het Geleed of door het plaatsen van een ondoorlatende wand ter hoogte van de Halvemaandijk. In combinatie met de opstuwing van het Geleed kan ter bevordering van een min of meer langdurige plas-drassituatie tot in het late voorjaar, in het oosten van de polder (tussen de Alexisweg en de Kustweg), ook een depressie in de schorgronden graven worden. In een tweetal uitvoeringsvarianten wordt de opstuwing van het Geleed gecombineerd met de afgraving van haar oeverzone, zodat een zacht hellende oever ontstaat met een maximum breedte op de rechteroever van 20 meter en 30 meter op de linker. 4.2.1.2 Scenario 2: Binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden Scenario 2 wordt een open landschap gedomineerd door zilte graslanden, her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten en mogelijks zeer lokaal rietveldontwikkeling. De verzilting van de bodem gebeurt door de aanvoer van zout IJzerwater in de Hemmepolder. De ontwikkeling van dit scenario brengt meer afwisseling in het landschap en heeft een matige impact op het typische polderlandschap. Voor dit scenario wordt de Halvemaandijk ter hoogte van het Piete Sas lokaal verlaagd in combinatie met een opstuwing van het Geleed. Hierdoor wordt op gecontroleerde wijze zout water uit de IJzermonding in de Hemmepolder binnengelaten en wordt een verhoging van de grondwaterstand gerealiseerd. De uitvoering van dit scenario is gepland in combinatie met de afgraving van de oeverzone van het Geleed of van een depressie in het Oosten van de polder. Beide ingrepen worden uitgevoerd zoals beschreven onder scenario 1. Het infiltrerende zout water zou volgens de IMDC-studie geen bedreiging vormen voor het grondwater buiten het projectgebied en evenmin voor de aanwezige private grondwaterwinningen. 4.2.1.3 Scenario 3: Volledige ontpoldering tot zoutwaterschor In dit scenario komt een soort krekenlandschap tot stand met heel wat schorren, omgeven door een zeewerende dijk. Zilte graslanden komen op de hoogste delen en rietkragen langs kreken en grachten, mogelijks lokaal rietveldontwikkeling. Het Geleed en de aangrenzende gronden worden dikwijls overstroomd. Het noordelijke gedeelte van de polder zal enkel bij springtij overstromen. Dit scenario sluit het beste aan bij het natuurgebied de IJzermonding.
42
Ter hoogte van het Piete Sas wordt een opening gemaakt in de Halvemaandijk waarlangs het tij vanuit de Kreek van Lombardsijde de Hemmepolder kan binnenstromen. De Polder wordt hierdoor elke dag tweemaal gedeeltelijk overspoeld. Het zoute zeewater zorgt voor een verzilting van de bodem. In dit scenario is het nodig om een zeewerende dijk van ongeveer 7m TAW aan de noord- en oostrand van de Hemmepolder aan te leggen. Deze dijk dient ook het achterland te beschermen tegen de intrusie van zeewater. 4.2.2 Impact op landbouw op basis van de modellering van het grondwaterniveau Alle uitvoeringsvarianten van elk scenario worden beoordeeld aan de hand van de cijfergegevens uit de IMDC-studie aangaande de grondwaterstijging en de HELP8-tabellen, zodat een uitspraak kan gedaan worden over de effecten op de waterhuishouding voor de landbouw. Voor elke landbouwer werd nagegaan welk effect de voorziene grondwaterstijging onder elk scenario zou sorteren, zie tabel in bijlage A. Zoals blijkt uit de tabel en zoals tevens wordt aangegeven door de landbouwstudie van de VLM, is er in scenario 1 op beperkte schaal nog akkerbouw mogelijk. Bij de realisatie van de varianten 1a, 1b, 1c 1d, 1e en 2a kan landbouwer 2 zijn activiteiten verderzetten op zijn perceel in het noorden van de polder. Onder 1a, 1b, 1d en 1e lijkt akkerbouw ook voor landbouwer 3 niet uitgesloten. Variant 1d zou ook voor landbouwer 1 nog perspectieven bieden. Het is echter waarschijnlijk dat in geen van de drie scenario’s akkers nog langer gewenst zullen zijn in het projectgebied. Extensieve beweiding daarentegen is combineerbaar met de ontwikkeling van ieder scenario. Bij extensieve beweiding worden een beperkt aantal runderen, schapen of pony’s in het gebied uitgezet om de begroeiing kort en gevarieerd te houden. Deze vorm van landbouw kan voordelen bieden voor zowel de natuur als de landbouw. In scenario’s 1 en 2 is extensieve begrazing zelfs mogelijk door hoogproductief melk- en mestvee zoals die aanwezig zijn op de bedrijven van de huidige gebruikers. De haalbaarheid van deze optie voor de betrokken rundveebedrijven is afhankelijk van de mogelijkheid en bereidheid tot extensiveren bij deze bedrijven. In scenario 3 is begrazing van het zoutwaterschor door rundvee en schapen enkel mogelijk bij beperkte getijdenwerking en dus niet in de hele polder. Het verruigt grasland is echter geen aangewezen bron van ruwvoeder voor hoogproductief melk- en mestvee. (VLM, 2004) 4.2.3 Visie van de betrokken landbouwers
8
•
Om de wensen en visies van de betrokken landbouwers te kennen, werd met behulp van face-to-face interviews gepeild naar:
•
De algemene toekomstvisie van het bedrijf;
•
Hun voorkeur voor één van de scenario’s;
•
Hun standpunt tegenover uitruil of compensatie van hun perceelsverlies;
•
Hun houding tegenover extensieve veeteelt.
HELP staat voor Her-Evaluatie van LandinrichtingsPlannen. HELP-tabellen geven voor combinaties van bodemtypen en grondwatertrappen opbrengstdervingspercentages voor akkerbouw en melkveehouderij
43
De volgende landbouwers werden bevraagd: • Landbouwer 1 samen met zijn zoon en vrouw; •
Landbouwer 2 samen met zijn vader;
•
Landbouwer 3;
•
Landbouwer 4;
•
Tuinbouwer ten noorden van de Hemmepolder.
Met 14,9 hectare binnen het projectgebied is landbouwer 1 economisch het meest getroffen door het natuurherstelplan in de Hemmepolder. Zijn boerderij en meer dan de helft van de gronden liggen binnen de Hemmepolder en in elk van de beschouwde scenario’s zal hij zijn bedrijfsvoering moeten stopzetten. Verplaatsing van het bedrijf is de enige oplossing. De gronden die hij momenteel bewerkt, heeft hij slechts 5 jaar geleden aangekocht met het doel het landbouwbedrijf te bestendigen en over te laten aan zijn jongste zoon, die dit bevestigde. Naast het uitstellen van de uitvoering van het project tot hij met pensioen gaat, vindt hij een volledige delokalisatie van zijn activiteiten in een vergelijkbare landbouwkundige configuratie met dezelfde economische opbrengst nog het minst onaanvaardbare. Landbouwer 2 heeft onlangs de gronden van zijn vader gekocht. Hij is jonger dan 40 jaar, heeft een jong gezin en landbouw is voor hem levensnoodzakelijk. De enige haalbare oplossing is voor hem een compensatie met dezelfde oppervlakte grond, dichterbij zijn boerderij te Slijpe (Middelkerke), zonder mestbeperkingen9. De zoon van landbouwer 3 is de huidige officiële gebruiker van de gronden in de Hemmepolder. Ook hij is van mening dat compensatie met dezelfde oppervlakte grond zonder mestbeperkingen de enige mogelijkheid is. Landbouwer 4 is tussen 41 en 51 jaar. Aangezien 12 hectare van zijn gronden in natuurgebied liggen en deze op termijn onder de nulbemestingsregel vallen, kan men niet voorbijgaan aan zijn situatie. Compensatie met dezelfde oppervlakte grond zonder mestbeperkingen is voor hem het enige haalbare. De tuinbouwer langs de Lage Duinenstraat is rond de 35 en heeft een jong gezin. Hij heeft alle, voor deze studie relevante, tuinbouwers ten noorden van het projectgebied uitgekocht en heeft daarnaast nog serieuze uitbreidingsplannen. Zijn tuinbouwbedrijf beslaat ongeveer 5,5 hectare. Een groot deel hiervan is gelegen tussen de Schorrestraat en de Lage Duinenstraat. Het andere gedeelte is gelegen ten Noorden van de Lage Duinenstraat. Van deze 5,5 hectare is er 0,5 hectare glasoppervlakte. Al het regenwater dat op het dak van de serre terechtkomt, wordt aangewend om de teelten in de serre te bevloeien. Voor de teelten in volle grond is hij afhankelijk van grondwater, omdat het leidingwater een te hoge hardheid heeft.
9
Binnen kwestbare gebieden worden vaak natuurgerichte mestbeperkingen opgelegd ten einde de aanwezige fauna en flora te beschermen. Mestbeperkingen kunnen economische verliezen inhouden voor de betrokken landbouwers. Het belet hen om de productiviteit van hun gronden ten volle te benutten. Daarbij kan deze maatregel ervoor zorgen dat zij te kampen krijgen met een mestoverschot wat extra kosten met zicht meebrengt.
44
De twee scenario’s met binnendijkse verzilting betekenen volgens de tuinbouwer de dood voor zijn bedrijf, omdat hij nu al kampt met enige verzilting in het ondiepe grondwater10. Dit belet zijn bedrijfsvoering niet, maar maakt deze niet evident. Een verdere stijging van de zoutconcentratie aanziet hij als een ernstige bedreiging voor zijn bedrijf. Verder stelde hij dat het grondwaterniveau van de gronden die bij bewerkt reeds zeer hoog is; vooral in het voorjaar en in het najaar durft dit wel eens voor problemen zorgen. Hij dient zijn gronden actief te draineren. Wat betreft de bestemmingswijziging van de percelen, staat het bedrijf ‘desnoods’ open voor recreatie, bouwgrond, etc. De inkomsten dienen echter wel vergelijkbaar te zijn met de huidige. Bij geen enkele landbouwer is er discussie over de drie voorliggende scenario’s en hun varianten. De mogelijks verschillende effecten voor de landbouw per scenario zijn voor elk van hen onbespreekbaar. Het belangrijkste voor de landbouwers is het compromisloze karakter van het gebruik van hun landbouwgrond: ofwel bedrijft men ter plaatse de klassieke intensieve landbouw zonder beperkingen, ofwel doet men elders hetzelfde. Eventuele alternatieven zoals extensieve veeteelt en/of landschapszorg, mogelijks met ambtenarenstatuut, achten de landbouwers niet wenselijk. De tuinbouwer, in het Noorden van de Hemmepolder, sluit de verenigbaarheid van zijn bedrijfsvoering met het scenario 1, waarbij er binnendijks zoete waterrijke graslanden worden ontwikkeld, niet meteen uit. Dit dient wel genuanceerd te worden, aangezien het vertrouwen van de tuinbouwer in de voorgestelde opstuwing- en verziltingperimeters beperkt is. Onder scenario 1 mag er ter hoogte van het bedrijf geen stijging van de grondwatertafel plaatsvinden, doch volgens de modellering valt dit niet uit te sluiten. Tijdens de enquête, in het kader van de waardering van de baten op het vlak van natuurgerichte recreatie en toerisme, gaven verscheidene respondenten spontaan te kennen dat het maximaal verenigen van het milieubelang met het belang van de landbouwers een goede zaak zou zijn.
10
De saliniteit van het grondwater ter plaatse bedraagt volgens de gebruiker “1.1 EC”. Vermoedelijk stemt dit overeen met 1.1 mS/cm of 1100 µS/cm, wat overeenkomt met een TDS van ca. 715 mg/l. Dit is ongeveer de grens tussen zoet en brak water. Verdere gegevens zijn niet voorhanden, aangezien de grondwaterverzilting ter plaatse niet meer gecontroleerd werd sedert de kartering van De Breuck, et al. gedurende de jaren ’60 van vorige eeuw. Ook in het kader van de IMDC-studie werden geen verificatiemetingen uitgevoerd. Niettemin de huidige verzilting onbekend is, kan men aan de slateelt zien dat de grond mogelijks al verzilt is.
45
4.2.4 Selectie van te beschouwen effecten In het kader van de berekening van de kosten en baten voor de landbouw kunnen de volgende effecten geïdentificeerd worden: •
Het verlies van het beschouwde landbouwareaal in de Hemmepolder, ten gevolge van de gewijzigde bestemming, betekent tevens een verlies van potentiële opbrengsten die de landbouw in het gebied kon realiseren. De niet-gerealiseerde netto-opbrengsten worden in de kosten-batenanalyse opgenomen als een kost.
•
Verloren investeringen in gebouwen: meegenomen bij de kosten (verwerving en eventueel afbraak).
•
Langs de batenzijde dienen de potentiële baten van de ontwikkeling van extensieve veeteelt in rekening gebracht te worden. Het beschouwde landbouwareaal mag dan een blijvend verlies vormen voor de huidige gebruikers, door het uitbuiten van de mogelijke multifunctionaliteit kan de landbouwfunctie gedeeltelijk behouden blijven. (niet meegenomen, zie later)
•
Naast de effecten binnen het projectgebied kunnen tevens verstoringen optreden buiten de Hemmepolder. Zo kan een verhoogde grondwaterspiegel ter hoogte van het tuinbouwbedrijf en/of een verdere verzilting van de bodem ook negatieve effecten hebben voor de tuinbouwer. Deze verstoring of beperking van de landbouwfunctie dient eveneens meegenomen te worden aan de kostenzijde van de analyse.
•
Los van de landbouwfunctie in de Hemmepolder dient ook in rekening gebracht te worden dat de landbouwers die nieuwe gronden toebedeeld krijgen, deze niet van meet af aan op volle efficiëntie kunnen bewerken. Er moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van een leercurve. Ook dit aspect dient opgenomen te worden in de kosten-batenanalyse.
Zowel het gebruiksverlies binnen als buiten de polder werd berekend door de Vlaamse Landmaatschappij. Zij steunen hierbij op de methodiek ontwikkeld in het kader van de natuurinrichtingsprojecten West-Vlaamse Scheldemeersen en Oostends Krekengebied. 4.2.5 Kwantificering van de impact op de landbouwfunctie (methode 1) In deze studie zijn twee verschillende methoden gebruikt: de methode voor het berekenen van het gebruiksverlies van de VLM en de methode voor het berekenen van de kosten voor landbouw in de MKBA Sigmaplan. We hebben de resultaten van de twee methoden naast elkaar gelegd om de robuustheid van de cijfers te bepalen. Gebruiksverlies voor de landbouwers (VLM, 2006) Bij volledige onteigening verliezen de gebruikers de mogelijkheid om inkomen te verwerven op de gronden in het projectgebied. Het verlies van de landbouwgronden in de Hemmepolder betekent een kost voor de landbouw. Het gebruiksverlies per gebruiker is functie van het oppervlakteverlies (in punten), de gebruikswaarde (€ per punt) en de gebruikscoëfficiënt. Het totale gebruiksverlies in het projectgebied is de som van de gebruiksverliezen per gebruiker.
46
De berekening van het gebruiksverlies in de Hemmepolder werd uitgevoerd door de Vlaamse Landmaatschappij aan de hand van een methodiek die reeds eerder werd toegepast in het kader van de natuurinrichtingsprojecten West-Vlaamse Scheldemeersen en Oostends Krekengebied. Resultaten Tabel 6 geeft een overzicht van de berekening van het gebruiksverlies per gebruiker en van het totale gebruiksverlies. Het gebruiksverlies dat alle 6 gebruikers samen ondervinden ten gevolge van de onteigening van het projectgebied voor een oppervlakte van 25,1 hectare bedraagt 340.400 €. Landbouwer 1 ondervindt het meeste nadeel van het project. Ondanks het feit dat er onder scenario’s 1 en 2 in theorie op zeer beperkte schaal nog landbouw zou mogelijk zijn, verkiezen we ervan uit te gaan dat alle gebruikers het volledige gebruik binnen de Hemmepolder verliezen. In de praktijk is het gedeeltelijk behouden van akkerbouw binnen het gebied sub-optimaal en niet werkbaar. Zowel natuurontwikkeling als landbouw heeft een bepaalde schaal nodig. Een verdere versnippering van zowel de natuurals de landbouwfunctie van het gebied is vanuit maatschappelijk oogpunt niet wenselijk. Dit maakt dat het totale gebruiksverlies hetzelfde is voor alle scenario’s. Tabel 6: Overzicht van de gebruiksverliezen Gebruiker 1 2 3 4 5 6 Totaal
Oppervlakteverlies Gebruikswaarde Gebruikscoëf(in punten) (in € per punt) ficiënt 11872 27.5 65 4353 27.5 53 3186 27.5 51 1106 27.5 50 258 27.5 35 246 27.5 35
Gebruiksverlies Totaal in € €/hectare 212.212 14.147 63.445 13.792 44.684 13.142 15.208 9.503 2.483 7.303 2.368 7.176 340.400
Bron: VLM, 2006
Het gebruiksverlies wordt verkregen door de drie parameters (oppervlakteverlies, gebruikswaarde en gebruikscoëfficiënt) te vermenigvuldigen. Het oppervlakteverlies in punten wordt berekend op basis van de cultuurwaarde van de beschouwde bodemtypes. De beste gronden krijgen 1000 punten per hectare. De gebruikswaarde per punt van een perceel in het projectgebied bedraagt 27,5 € per punt. Deze waarde wordt bepaald door de inkomenspotentie van gronden in het projectgebied. Men beschouwt deze gronden als een investering waar de gebruikers jaar na jaar hun inkomen uithalen. De toekomstige inkomsten worden vervolgens via een discontovoet van 4% teruggerekend naar het heden. Bij de berekening van de gebruikscoëfficiënt van een perceel wordt rekening gehouden met de impact van de inname van gronden op de bedrijfsvoering. De coëfficiënt is maximaal 65 (%) bij een grote impact op de bedrijfsvoering en minimaal 30 bij een beperkte impact. In de MKBA worden bij deze gebruiksverliezen nog de waardering voor verlies aan mogelijkheden van mestafzet meegerekend.
47
Potentiële baten van extensieve veeteelt In zoverre er in de verschillende scenario’s plaats is voor extensieve veeteelt, wordt het berekende gebruiksverlies gemilderd. In scenario’s 1 en 2 is extensieve begrazing mogelijk voor zowel schapen en pony’s als hoogproductief melk- en mestvee. Zoals eerder vermeld, is in scenario 3 begrazing van het zoutwaterschor door rundvee en schapen enkel mogelijk bij beperkte getijdenwerking en dus niet in de hele polder. Hierdoor is de baat voor de landbouw minder groot voor scenario 3 dan voor scenario 1 en 2. (VLM, 2004) De bedrijven die als matig afhankelijk uit de enquête komen, hebben een ruwvoedertekort en/of een mestoverschot, waardoor zij eigenlijk behoefte hebben aan extra grond. De mogelijke omschakeling naar extensieve begrazing verhoogt deze behoefte nog. Bij de overige bedrijven, die te boek staan als laag afhankelijk, is extensieve beweiding moeilijk inpasbaar in hun bedrijfsvoering. Uit communicatie met het Agentschap voor Natuur en Bos blijkt dat extensieve veeteelt zuiver ‘kostenkerend’ is voor de landbouwer met eigen vee in een poldersituatie11. De levensvatbaarheid van extensieve veeteelt voor de landbouwer zit deels in de premies van ca. 500 € per hectare per jaar. In een schorrensituatie geeft het Gewest er echter vaak de voorkeur aan om met eigen dieren te werken, zodat dit verlieslatend wordt voor de landbouwer. Vanuit maatschappelijk oogpunt is de algemene welvaartstoename van extensieve veeteelt (los van het belevings- en natuurbeheereffect) gering. Gezien de geringe impact van deze baten, laten wij deze verder buiten beschouwing. Gebruiksverlies voor de tuinbouwer Zoals reeds vermeld, kan een verstoring optreden voor de tuinbouwer ten Noorden van de Hemmepolder. Een verhoogde grondwaterspiegel ter hoogte van het tuinbouwbedrijf en/of een verdere verzilting van de bodem kan negatieve effecten hebben voor diens activiteiten. In de laatste fase van de uitvoering van het project werd het nuttig geacht om ook het gebruiksverlies van de tuinbouwer te kwantificeren en mee te nemen in de kostenbatenanalyse. Dit gebruiksverlies is besproken onder het paragraafje verzilting. Kosten verbonden aan uitruil Bij de verwerving van de percelen in de Hemmepolder kan voor de betrokken gebruikers een oplossing gezocht worden die het best aansluit bij hun wensen en noden. In functie van de mate waarin de beschouwde bedrijven afhankelijk zijn van de gronden in de Hemmepolder, wordt ofwel tot aankoop overgegaan ofwel tot uitruil. Bij hogere afhankelijkheidsscores wordt vaak het uitruilen van gronden toegepast. Hierbij worden in de regio te koop aangeboden gronden aangekocht of wordt eventueel omgeruild met andere bedrijven. Het doel is dat alle betrokken partijen een betere groepering van hun gronden rond hun bedrijf bekomen. In theorie kan deze ruiloperatie voor de betrokken landbouwers een voordeel opleveren indien zij kavels toegewezen krijgen die dichter bij de bedrijfszetel liggen (voor landbouwer 11
Deze informatie werd ons mondeling megedeeld door Ir. Pauwels van het Agentschap voor Natuur en Bos
48
1, het grootste slachtoffer van het natuurontwikkelingsplan in de Hemmepolder, is dit uiteraard niet evident). De te verwachten ruiloperaties, transacties om de betrokken landbouwers te compenseren, houden op korte termijn echter ook een kost in voor de landbouw. Het is zeer waarschijnlijk dat de getroffen landbouwers hun nieuwe kavels gedurende een bepaalde periode niet met dezelfde effectiviteit kunnen bewerken dan hun voorgangers. Er moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van een leercurve. Het vraagt tijd om de nieuwe percelen te leren kennen en er optimaal de juiste gewassen op te verbouwen. De kosten die dit meebrengt voor de landbouw zijn enkel kwalitatief meegenomen in methode 1. 4.2.6 Kwantificering van de impact op de landbouwfunctie (methode 2) Deze methode is gebaseerd op de methode toegepast in de MKBA voor de actualisatie van het Sigmaplan. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de effecten op de maatschappelijke welvaart van het onttrekken van grond aan de landbouw. Dit staat los van de financiële analyse en de vergoeding die de landbouwers ontvangen. De maatschappelijke kosten betreffen: •
het verlies van netto productiewaarde van de gronden
•
een waardering van de grondgebondenheid (bijvoorbeeld mogelijkheden van mestafzet)
•
de aanpassingskosten voor verplaatsing teelten
Voor de inschatting van de effecten wordt ervan uitgegaan dat de hoogwaardige teelten (fruit, groenten, boomkwekerijen, aardappelen, suikerbieten) uit het gebied andere teelten buiten het gebied zullen verdringen. Dit leidt tot aanpassingkosten voor deze teelten (verloren investeringen, minderopbrengsten…) Het verlies van de opportuniteitskosten van de gronden (netto verloren opbrengsten) omvat het verlies van toegevoegde waarde (gebaseerd op bruto saldi) en productiviteitsverlies gerelateerd aan grondgebondenheid waarvoor mestafzet als indicator wordt gebruikt.
49
Tabel 7: Gebruikte parameters €/ha/jaa r 665 785 1 264 1 316 2 884 2 888 15 757 12 108 48 376 1 264
Opbrengst Grasland Gras Maïs Granen Suikerbieten Aardappelen Groenten Fruit Boomkweek andere Algemeen verlies toegevoegde waarde
288
Productieverlies Bij verplaatsing teelt
10%
Andere kosten Mestuitrijregeling Vermeden input pesticiden
€/ha/jaa r 270 10.7
Eenmalige kosten Kapitaalsverlies bij verplaatsing teelt*
€ 10 000
ha in gebied 3.8 6.7 4 5.5 3.8 0.3 0 0.2 0 0.3
* voor kapitaalintensieve teelten. Resultaten Dit geeft de volgende jaarlijkse verliezen aan prijspijl 2006: kost jaar 1 kost jaar 2-10 kost na 10 jaar
59 721.5 16 721.5 13 463.6
Dit geeft een totaal van € 433 550 verlies voor de landbouw. De resultaten van de beide methoden liggen in elkaars buurt.
50
4.3 Effecten op beleving natuur en landschap door recreanten en passanten De doelstelling van dit hoofdstuk bestaat erin om tot een waardering te komen van de belevingsbaten aan de hand van een specifieke waarderingsstudie. Deze analyse dient te leiden tot een gefundeerde inschatting van de effecten op het natuurgerichte toerisme en recreatie voor elk van de voorliggende scenario’s. Dit moet ons toelaten een idee te vormen van de maatschappelijke waarde van het voorgenomen project voor potentiële recreanten in dit gebied. 4.3.1 Afbakening en situering van het waarderingsprobleem Bij het afbakenen en ontwerpen van een waarderingsstudie dient men eerst te bepalen wat men juist wil waarderen. Verschillende types goederen worden immers gekenmerkt door verschillende waarden. De waarde van een natuurgebied, zoals de IJzermonding te Nieuwpoort dat vrij toegankelijk is voor het publiek, bestaat zowel uit een gebruikswaarde als een niet-gebruikswaarde. In het kader van deze analyse met betrekking tot toerisme en recreatie ligt het accent op de inschatting van de gebruikswaarde voor de recreanten. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar verschillen in gebruikswaarde tussen een aantal scenario’s volgens dewelke een natuurgebied ingericht kan worden. 4.3.1.1 Economische waarderingsmethoden voor niet-vermarktbare goederen De aanwezigheid van vrije recreatieve mogelijkheden zoals wandelen, fietsen, genieten van het landschap, de fauna en flora kan beschouwd worden als een publiek goed, waarvan de waarde niet op de markt wordt bepaald. Om niet-vermarktbare goederen te waarderen in monetaire termen, moeten specifieke waarderingsmethoden toegepast worden. Twee groepen van methoden kunnen worden onderscheiden: ‘gereleveerde voorkeurmethoden’ en ‘uitgedrukte voorkeurmethoden’. Gereleveerde waarderingsmethoden analyseren het waargenomen economisch gedrag van de consumenten en producenten in relatie tot de beschikbaarheid van milieudiensten en leiden hieruit de waarde van de milieudiensten af. Wanneer marktdata over milieudiensten niet beschikbaar zijn, kan de bereidheid tot betalen onthuld worden door verwante goederen te onderzoeken waarvoor wel een marktprijs beschikbaar is. Deze methoden worden aangeduid als gereleveerde voorkeurmethoden omdat menselijk gedrag op andere, verwante markten de waarde onthult die gehecht wordt aan milieuverbeteringen. De voornaamste gereleveerde voorkeurmethoden zijn de reiskostenmethode en de hedonische prijsmethode. De reiskostenmethode legt het verband tussen de bezoekfrequentie en de reiskosten verbonden aan een trip naar een recreatiegebied. De hedonische prijsmethode is gebaseerd op eigendomswaardebepaling en gaat ervan uit dat omgevingsvariabelen zoals de kwaliteit van de lucht of van het landschap een invloed uitoefenen op de prijzen van onroerend goed. Het voordeel van gereleveerde waarderingsmethoden is dat deze in principe objectief zijn en een duidelijke welvaartstheoretische onderbouwing hebben. Ze richten zich op individuele preferenties van consumenten en producenten, zoals die blijken uit waargenomen gedrag. Het nadeel bestaat erin dat de methodes enkel geschikt zijn om de gebruikswaarde te bepalen. In
51
het kader van voorliggende analyse staat net de gebruikwaarde centraal, zodat het nadeel van deze onderzoeksmethode geen beperking zou vormen. De uitgedrukte voorkeurmethoden trachten de betalingsbereidheid te meten op directe wijze. In tegenstelling tot de gereleveerde voorkeurmethoden, die waarden voor milieugoederen en diensten afleiden uit geobserveerd gedrag, wordt bij de uitgedrukte voorkeurmethoden gebruik gemaakt van data afkomstig van een directe ondervraging van personen. Aan de hand van die data wordt de waarde van milieugoederen en –diensten berekend. De meest gekende en toegepaste uitgedrukte voorkeurmethode is de contingente waarderingsmethode. Een aan de contingente waarderingsmethode gelijkaardige benadering om niet-vermarktbare goederen te waarderen zijn de keuze modelleringtechnieken waarvan de contingent ranking methode in de literatuur het vaakst wordt gebruikt voor de economische waardering van milieugoederen en –beleid. Andere vormen van keuze modellering zijn: choice experiments, contingent rating en paired comparisons. Keuze modellering is een benadering die in het verleden vooral gehanteerd werd in transporten marketing onderzoek. Het werd vooral gebruikt om de waarde van individuele karakteristieken van producten, die typisch in combinatie met elkaar voorkomen, te isoleren. Het achterliggende concept bestaat erin dat een goed beschreven kan worden in termen van de eigenschappen ervan en de niveaus die deze eigenschappen bereiken. Wanneer de techniek gebruikt wordt voor de waardering van milieugoederen, dient de respondent keuzes te maken tussen alternatieve profielen van een milieugoed of -dienst. Deze profielen bestaan uit een combinatie van verschillende kenmerken/eigenschappen van het milieugoed of –dienst en van de niveaus die deze karakteristieken kunnen hebben. Zo kunnen bv. alternatieve bosprofielen beschreven worden aan de hand van eigenschappen als biodiversiteit, verscheidenheid in ouderdom van de bomen en aanwezigheid van recreatiefaciliteiten. De verschillende niveaus van de biodiversiteiteigenschap zou bv. kunnen zijn: 100% coniferen of 50% coniferen en 50% loofbomen of nog 100% loofbomen. Door een kenmerk toe te voegen dat de kost aangeeft van elk alternatief (bv. via een belasting), kan de economische waarde berekend worden van een verandering in één van de eigenschappen. Bij contingent ranking, een techniek binnen keuze modellering, wordt door middel van een enquête aan de respondenten gevraagd om een aantal scenario’s te rangschikken van meest naar minst geprefereerd. Ieder scenario onderscheidt zich van de andere configuraties door het feit dat elk scenario opgebouwd is uit een unieke combinatie van niveaus voor de verschillende eigenschappen. Deze eigenschappen kunnen beschouwd worden als de variabelen in de nutsfunctie van de respondenten. Daarom is met andere woorden de kans dat een bepaald scenario als meest wenselijk word gerangschikt gelijk aan de kans dat dit scenario het hoogste nut genereert voor de respondent. (Garrod et al., 1999 en Baarsma, 2000) De andere technieken binnen keuze modellering, namelijk choice experiments, contingent rating en paired comparisons zijn qua opbouw gelijkaardig aan contingent ranking. Het onderscheid tussen de technieken is voornamelijk vervat in de kwaliteit van de gegeneerde informatie, de complexiteit van de vraagstelling en de mogelijkheid om uit de antwoorden
52
een correcte betalingsbereidheid af te leiden. Waar bij contingent ranking verschillende alternatieven worden gerangschikt van meest naar minst geprefereerd, wordt bij: • Choice experiments een keuze gemaakt tussen 2 of meerdere alternatieven; •
Contingent rating een score toegekend aan de verschillende scenario’s op een schaal van 1 tot 10;
•
Paired comparisons uit verschillende sets van twee alternatieven steeds het meest geprefereerde scenario kozen, waarna de mate van voorkeur op een numerieke schaal moet worden uitgedrukt.
Zowel contingente waardering als contingent ranking maken gebruik van een zorgvuldig opgebouwde enquête. Hierin wordt een hypothetische situatie beschreven waarbij de respondent enkel een hoger niveau van milieukwaliteit kan bereiken (of een vermindering van milieukwaliteit kan vermijden) door een deel van zijn inkomen op te offeren. Er is een duidelijke omschrijving nodig van het beschouwde goed, de institutionele context waarin het wordt aangeboden en de manier waarop het gefinancierd zal worden. De respondenten worden vervolgens gevraagd om hun betalingsbereidheid uit te drukken voor een hypothetische verandering in het beschouwde goed. Bij contingente waardering gebeurt dit op een directe wijze (bv. “hoeveel bent u bereid te betalen voor…”), bij contingent ranking daarentegen op een indirecte manier (bv. “geef uw volgorde van voorkeur van scenario’s”). Via laatstgenoemde techniek kan dus niet alleen de waarde van elk scenario bepaald worden, maar ook de waarde van de verschillende kenmerken en de ruilvoet tussen deze eigenschappen. 4.3.1.2 Afweging van de mogelijke waarderingsmethoden Voor de monetaire waardering van recreatie in de Hemmepolder is gebruikgemaakt van de Contingent Ranking (contingent ranking) methode. Het specifieke voordeel van de contingent ranking-methode is de mogelijkheid die de techniek biedt tot waardering van naast elkaar bestaande eigenschappen van de milieuverbetering. Contingent ranking is geschikt om beleidsmakers te informeren over het ontwerp van de multidimensionale aspecten van het beleid. Deze methode laat toe om meer verfijnde gewichten toe te kennen aan de verschillende kenmerken waaruit het milieugoed is opgebouwd. De Hemmepolder kan in de toekomst ingericht worden volgens verscheidene scenario’s met telkens andere natuureigenschappen en recreatiemogelijkheden. Dit maakt de contingent ranking methode het meest aangewezen voor de case van de Hemmepolder. Aangezien keuze modellering technieken en meer bepaald contingent ranking op indirecte wijze de betalingsbereidheid van respondenten achterhalen, heeft dit een aantal voordelen op contingente waardering: • Respondenten vinden het vaak eenvoudiger om scenario’s te rangschikken dan om er zelf een betalingsbereidheid aan te koppelen. De indirecte vraagstelling in een contingent ranking enquête zou daarenboven ook een lagere kans tot overschatting opleveren van de werkelijke betalingsbereidheid van de respondent. •
Tijdens een contingent ranking-oefening wordt de aandacht van de respondent verdeeld over de verschillende eigenschappen en niet enkel gericht op het bepalen van
53
een geldbedrag. Dit verkleint de kans op proteststemmen12 (Baarsma, 2000 en Georgiou et al., 2000). 4.3.2 Aandachtspunten bij een contingent ranking studie Het identificeren van eigenschappen en de niveaus/waarden van deze eigenschappen voor de keuze modellering is een cruciale fase in de studie. Aan de respondenten moet duidelijk gemaakt worden welke verschillende eigenschappen verbonden zijn aan de scenario’s. Bovendien dienen de niveaus/waarden van de eigenschappen meetbaar te zijn en gebruik te maken van een kwantitatieve of kwalitatieve schaal. Daarnaast verdient ook het bepalen van het aantal eigenschappen de nodige aandacht. Zo zal het opnemen van te veel eigenschappen een te grote belasting vormen voor de respondenten, terwijl gebruik van te weinig kenmerken problemen zal geven op het vlak van waardering en betrouwbaarheid van de resultaten. Opdat de afleiding van het nut van elke individuele eigenschap betekenisvol zou zijn, is het bovendien noodzakelijk om eigenschappen te selecteren die onafhankelijk zijn van elkaar. Verder dient aandacht besteed te worden aan de waarden/niveaus van de eigenschappen. Te weinig of te veel niveaus ondermijnen de analyse; er dient een goede balans gevonden te worden tussen de realiteit en de beperkingen die eigen zijn aan een ‘kunstmatige’ waarderingsoefening (Garrod et al., 1999). Zoals bovenstaand reeds vermeld, kunnen respondenten binnen een ranking oefening best niet te veel scenario’s aangeboden krijgen om te ordenen. Te veel scenario’s zorgen voor een zekere druk op de respondenten, wat kan leiden tot onbetrouwbare antwoorden. Respondenten zijn dan geneigd om enkel het beste en het slechtste alternatief te bepalen; de andere opties worden vervolgens willekeurig ertussenin gerangschikt. Het is dus aanbevolen om combinaties van eigenschappen te clusteren tot een overzichtelijk aantal profielen (Garrod et al., 1999; Foster et al., 1997; Baarsma, 2000 en Caplan et al., 2002). Wanneer de prijsniveaus die gekoppeld worden aan de verschillende scenario’s te laag of te hoog zijn, zullen alle respondenten tot dezelfde rangschikking van scenario’s komen, waardoor de bekomen resultaten te weinig zeggen (Foster et al., 1997 en Georgiou et al., 2000). Tenslotte is de manier waarop de eigenschappen worden voorgesteld heel belangrijk. De respondent dient maximaal ondersteuning te krijgen met behulp van visueel materiaal (kaarten, tekeningen, foto’s) en korte tekst die de belangrijkste elementen oplijst (Garrod et al., 1999).
12
Proteststemmers antwoorden nee op de voorgestelde biedkaart omwille van strategische redenen, ook al kunnen ze een positieve waardering hebben van het voorstel.
54
4.3.3 Opbouw van de enquête Aan de ontwikkeling van de vragenlijst is een grondige literatuurstudie voorafgegaan, zowel voor wat betreft de specifieke opbouw van een contingent ranking enquête als voor de opbouw van de referentiesituatie en de scenario’s. Tijdens de ontwikkelingsfase vonden geregeld kritische reflectiemomenten plaats over de inhoud en opbouw van de vragenlijst. De enquête werd ook uitgebreid getest, naar aanleiding waarvan telkens aanpassingen ter verbetering werden aangebracht. De enquête wordt ondersteund door uitgebreid en grondig uitgekozen kaart- en beeldmateriaal, dit om een zo duidelijk mogelijk, waarheidsgetrouw en neutraal beeld te schetsen en het beantwoorden van de enquête te faciliteren. De vragenlijst is opgenomen in bijlage B. In wat volgt bespreken wij bondig de opbouw van de enquête. 4.3.3.1 Algemene vragen Bij de start van het interview is de respondent niet op de hoogte van het doel van de enquête. Het interview vangt aan met een vraag die peilt naar de favoriete recreatieve activiteiten van de respondent aan de Belgische kust. De daaropvolgende vragen hebben betrekking op de kennis van de respondent van een aantal natuurgebieden aan de kust en de bezoekfrequentie ervan. Deze vragen dienen om de respondent op zijn gemak te stellen en hem geleidelijk tot de kern van het interview te brengen, namelijk de voorstelling van de referentiesituatie, de verschillende scenario’s en de waarderingsvragen. 4.3.3.2 Voorstelling van de referentiesituatie en de scenario’s Alvorens aan te vangen met de voorstelling van het natuurgebied de IJzermonding en het natuurherstelproject de Hemmepolder, wordt de respondent ingelicht over het doel van de enquête, namelijk het peilen naar de beleving van de uitbreiding van het natuurgebied de IJzermonding bij de bezoekers. Voorstelling van het natuurgebied de IJzermonding en de Hemmepolder Eerst wordt een voorstelling gegeven van de ligging en de afbakening van het natuurgebied de IJzermonding. Vervolgens wordt de evolutie van de locatie van het huidige natuurgebied geschetst en wordt de natuurwaarde van het gebied toegelicht. Tevens worden de reeds gerealiseerde en in de toekomst geplande inspanningen geschetst om het gebied aantrekkelijker te maken voor de bezoekers. Om de respondent maximaal bij de enquête te betrekken, wordt de informatie zoveel mogelijk op interactieve wijze voorgesteld. De situering, afbakening en voorstelling van de huidige inrichting van de Hemmepolder als landbouwgebied wordt aansluitend gepresenteerd. Bij de voorstelling van zowel de IJzermonding als de Hemmepolder wordt de nadruk gelegd op natuur, recreatiebeleving, landschapsvisuele aspecten en landbouw. Dit zijn immers de aspecten die de basis vormen voor de rangschikkingoefening.
55
Voorstelling van de scenario’s De huidige inrichting van de Hemmepolder vormt het nulscenario en is als dusdanig ook opgenomen in de rangschikkingoefening. Bij de uitwerking van het nulscenario zijn de geplande toekomstige ontwikkelingen in het gebied volledig meegenomen. Hiertoe is contact opgenomen met: • De dienst voor toerisme van de stad Nieuwpoort; •
De projectleider van de Kustfietsroute bij Westtoer;
•
De auteur/projectleider van het bezoekersonthaalplan voor de IJzermonding bij Westtoer;
•
Natuurpunt;
•
De projectcoördinator van de uitbreiding van de nieuwe jachthaven op de rechteroever van de provincie West-Vlaanderen;
•
De verantwoordelijke voor de aanleg van het nieuwe veer tussen Nieuwpoort-Bad en de IJzermonding bij de Administratie Waterwegen en Zeewegen, afdeling Kust.
Dit leverde informatie op met betrekking tot het inleggen van een nieuwe veerboot (met plaats voor 50 voetgangers en 20 fietsers) tussen Nieuwpoort-Bad en het natuurgebied tegen midden 2007 en de constructie van nieuwe aanlegsteigers. Via deze contacten werd ook een goed inzicht bekomen in de nog te realiseren punten uit het bezoekersonthaalplan en andere ingrijpende plannen op het vlak van recreatie, zoals bv. de uitbreiding van de nieuwe jachthaven met 500 plaatsen tegen 2012-2015. Aan de respondent wordt voorgesteld dat de Hemmepolder in de toekomst op drie verschillende manieren kan worden ingericht: • Scenario 1: Binnendijks zoet waterrijk polderlandschap; •
Scenario 2: Binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden;
•
Scenario 3: Volledige ontpoldering tot zoutwaterschor.
Het betreft hier de drie scenario’s zoals opgenomen in de IMDC-studie “Uitwerking van een mathematisch model en natuurontwikkelingsplannen voor de Hemmepolder te Nieuwpoort (Lombardsijde), met aandacht voor zeewering en waterbeheer”. De inrichtingsvarianten die binnen de IMDC-studie naar voor zijn geschoven, werden allen weerhouden in de enquête. De keuze van de respondent blijft dus beperkt tot vier scenario’s: de drie voorgestelde natuurontwikkelingsplannen en het nulscenario. Zoals eerder aangehaald, is het aanbevolen om een beperkt aantal scenario’s aan te bieden. Bovendien is het onderscheid tussen verschillende inrichtingsvarianten van één welbepaald scenario duidelijk kleiner dan het onderscheid tussen de scenario’s onderling. Dit maakt dat weinig toegevoegde waarde verwacht kan worden van het opnemen van meerdere inrichtingsvarianten per scenario. Integendeel, een grotere graad van detail zou naar alle waarschijnlijkheid meer onduidelijkheid creëren bij de respondent.
56
De voorstelling van de verschillende scenario’s werd beknopt en gelijkvormig gehouden. Een overmaat aan detail maakt het voor de respondent immers moeilijker en verhoogt de kans op desinteresse. Ons gevoel is dat de vragenlijst in zijn huidige vorm al redelijk wat energie vergt van de respondent. Het uitgebreide beeld- en kaartmateriaal is mede bedoeld om de aandacht van de respondent vast te houden tijdens het ganse vraaggesprek. Voor elk van de drie scenario’s werden achtereenvolgens het landschap, de uit te voeren werkzaamheden, de verenigbaarheid met landbouw en de te verwachten natuurwaarde voorgesteld. Na elk scenario wordt nagegaan of de respondent het scenario en het onderscheid met de andere scenario’s duidelijk heeft begrepen, zodat hierop nog kan worden ingespeeld door de interviewer. Vervolgens wordt de respondent gevraagd om zijn meerwaarde qua beleving voor elk voorgesteld scenario te scoren ten opzichte van de bestaande situatie. Voorstelling van de eigenschappen per scenario Niet-monetaire eigenschappen
Voor een contingent ranking studie dienen de verschillende scenario’s die het onderwerp van de rangschikking uitmaken, beoordeeld te worden op een aantal eigenschappen. Aangezien de doelstelling erin bestaat om de extra waarde van de beschouwde scenario’s op het vlak van natuur- en recreatiebeleving te bepalen t.o.v. de huidige situatie, dienen de eigenschappen ook in functie van dit doel gekozen te worden. Zoals reeds blijkt uit bovenstaande beschrijving van de scenario’s, vormen volgende eigenschappen de kern van het onderzoek: • Landbouw: de mate waarin landbouw mogelijk blijft in elk scenario heeft een grote impact op het landschap en het uitzicht over de polder; •
Gebiedsspecifieke biodiversiteit vormt een belangrijke component in een natuurgebied en omvat indicatoren als soortenrijkdom, habitats, zeldzaamheid van soorten, zeldzaamheid van habitats, specificiteit van soorten, diversiteit van avifauna en vissen;
•
Landschapsvisuele waarden en beleving;
Alle eigenschapen zijn binnen de enquête kwalitatief uitgedrukt, waardoor het niet mogelijk is om de relatieve bijdrage van de verschillende beschouwde eigenschappen in de betalingsbereidheid te schatten. Dit beïnvloedt de berekening van de betalingsbereidheid per scenario echter niet. Het kwantificeren van de afzonderlijke eigenschappen ligt buiten het bereik van deze studie. Een aantal eigenschappen zijn evenzeer belangrijk in deze context, maar werden niet expliciet opgenomen per scenario. Denken we hierbij bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van recreatieve infrastructuur (zoals banken, paden, uitkijkpunten, informatiepanelen, een educatief centrum), toegankelijkheid, etc. Deze eigenschappen beïnvloeden ook het nut of de beleving van een bezoek aan het uitgebreide natuurreservaat. De contingent ranking methode vereist echter een beperkt aantal sleuteleigenschappen. Bovendien is de aanduiding van recreatieve infrastructuur en toegankelijkheid per scenario op dit moment moeilijk, omdat hiervoor geen plannen of andere betrouwbare bronnen beschikbaar zijn. Het is ook niet duidelijk of er op dit vlak verschil zal zijn tussen de scenario’s.
57
De bepaling van de niveaus van de eigenschappen die overeenstemmen met elk scenario is geen eenvoudige taak; deze oefening dient vaak arbitrair te gebeuren. Het is echter onontbeerlijk om de contingent ranking studie te kunnen uitvoeren, enerzijds om een bevattelijk overzicht te verstrekken aan de respondent en anderzijds om conclusies te trekken met betrekking tot de betalingsbereidheid voor de verschillende eigenschappen van deze scenario’s. De niveaus voor de eigenschap ‘landbouw’ zijn gebaseerd op de studie van de effecten op de landbouw, wat een afzonderlijke taak vormde binnen dit onderzoek. De niveaus voor gebiedsspecifieke biodiversiteit en landschapsvisuele waarden en beleving werden bepaald op basis van de informatie uit de IMDC-studie waarin de natuurontwikkelingsplannen nader zijn uitgewerkt. Monetaire eigenschap Het gebruikte betalingsmechanisme is van groot belang voor de geloofwaardigheid van de enquête en de verschillende scenario’s. Bij de uitvoering van de enquête moeten protestantwoorden immers zoveel mogelijk vermeden worden. Daarom werd aan de ontwikkeling van elk scenario een vooraf bepaalde éénmalige belasting gekoppeld die door elk Vlaams gezin13 moet worden betaald. Bij een contingent ranking studie mag het gekozen prijsniveau dat hoort bij de verschillende scenario’s niet te hoog of te laag zijn, wil men vermijden dat alle respondenten tot dezelfde rangschikking komen. Bovendien dient ernaar gestreefd te worden dat het prijsniveau voorgesteld in de enquête de range omvat waarbinnen de reële betalingsbereidheid van de respondenten ligt. In functie van het aantal beoogde respondenten (400) en de complexiteit van de eigenschappen van de scenario’s, wordt geopteerd voor 4 combinaties van mogelijke geldbedragen per scenario (biedkaarten). De biedkaarten werden eerst gekozen op basis van literatuuronderzoek en naderhand aangepast in functie van de resultaten van de testenquêtes. De biedkaarten bij de verschillende scenario’s variëren van 2.5€ voor scenario 1 (in versie 1 van de enquête) tot 200€ voor scenario 3 (in versie 4 van de enquête14). De gehanteerde biedkaarten per versie van de enquête worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 8: Overzicht biedkaarten Biedkaart Versie
0 - Scenario
13
1 2 3 4
0 0 0 0
€ € € €
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
2,5 € (100 BEF) 12,5 € (500 BEF) 25 € (1000 BEF) 75 € (3000 BEF)
5 € (200 BEF) 20 € (800 BEF) 35 € (1400 BEF) 125 € (5000 BEF)
12,5 € (500 BEF) 50 € (2000 BEF) 75 € (3000 BEF) 200 € (8000 BEF)
Op die manier wordt vermeden dat de mensen uit de regio of de bezoekers van de IJzermonding het gevoel krijgen dat enkel zij moeten betalen voor de ontwikkeling van de natuurherstelwerken. 14 Er werden vier versies van de enquête gehanteerd. De vragenlijst is in de vier versies dezelfde, enkel de te betalen belasting varieert.
58
De verdeling van de verschillende versies over de bevraagde respondenten was de volgende: • 30 % van de respondenten kreeg versie 1; •
30 % van de respondenten kreeg versie 2;
•
28 % van de respondenten kreeg versie 3;
•
11 % van de respondenten kreeg versie 4.
Aangezien de bedragen in versie 4 beduidend hoger zijn dan deze in de andere versies, werd gekozen om deze versie ongeveer 1 maal per 10 enquêtes te gebruiken. Elke interviewer beschikte over alle versies. 4.3.3.3 Waarderingsvragen In dit deel van de enquête wordt de respondent gevraagd om de verschillende scenario’s (inclusief het nulscenario) te rangschikken van meest naar minst wenselijk. Hij/zij wordt expliciet gevraagd om hierbij rekening te houden met de extra waarde die de verschillende scenario’s voor hem/haar hebben, enerzijds op het vlak van natuur- en recreatiebeleving en anderzijds op de huidige gezinsinkomsten en -uitgaven. De respondent krijgt onderstaand overzicht van de niveaus van de eigenschappen per scenario.
59
Figuur 9 Overzicht van de eigenschappen voor de verschillende scenario's15 Eigenschappen van de verschillende scenario's Landbouw
Scenario's
0 – Scenario: Huidige inrichting van de Hemmepolder blijft behouden
15
Intensieve landbouw en veeteelt
Gebiedsspecifieke biodiversiteit
Landschapsvisuele waarden en beleving
Belasting
Geringe natuurwaarden
Typisch polderlandschap: tamelijk uniform landschap
0 euro
Scenario 1: Binnendijks zoet waterrijk polderlandschap
Eventueel op zeer beperkte schaal nog akkerbouw mogelijk, wel extensieve beweiding in groot deel van de polder
Betere natuurwaarde dan Typisch polderlandschap: huidige bestemming, maar tamelijk uniform minder waardevol dan landschap scenario's B en C
2.5 € (100 BEF)
Scenario 2: Binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden
Geen akkerbouw meer mogelijk, wel extensieve beweiding in een groot deel van de polder
Qua natuurwaarden beter Grotere variabiliteit dan de huidige situatie en landschap, matige impact scenario A, maar minder op polderlandschap waardevol dan scenario C
5 € (200 BEF)
Scenario 3: Volledige ontpoldering tot zoutwaterschor
Geen akkerbouw meer mogelijk, wel extensieve beweiding in een deel van de polder
Meest potentieel voor hoge natuurwaarden
Spectrum van slik over schor tot grasland, beïnvloed door eb en vloed
12.5 € (500 BEF)
Dit is het overzicht voor versie 1 van de enquête. Op de hoogte van de belasting na, is het overzicht van de eigenschappen in alle versies van de enquête dezelfde.
60
Nadat de respondent zijn rangschikking heeft gegeven, krijgt hij/zij een aantal vragen die achterhalen welke elementen de rangschikking hebben beïnvloed. Op die manier wordt inzicht verkregen in de motivatie van de respondent. Tot slot wordt gepeild naar de toekomstige bezoekfrequentie van de respondent aan het natuurgebied wanneer het door de respondent als meest waardevol aangeduide scenario daadwerkelijk zou worden gerealiseerd. Deze vraag laat toe om de appreciatie van de respondent van het natuurherstelproject nog duidelijker in te schatten. 4.3.3.4 Andere vragen Het laatste deel van de vragenlijst omvat vragen betreffende het gebruik van het natuurreservaat door de respondent, evaluatievragen voor zowel de respondent als de interviewer en vragen aangaande de socio-demografische situatie van de respondent. 4.3.4 Uitvoering van de enquête 4.3.4.1 Steekproef De relevante populatie voor de enquêtering bestaat uit alle potentiële bezoekers aan het natuurgebied. Dit zijn personen die zich tijdens het interview bevinden in de Hemmepolder of op een relatief beperkte afstand ervan. De enquêtes werden afgenomen bij de bezoekers aan het huidige reservaat en recreanten op de wandelpromenade aan de linkeroever van de IJzermonding. Enkel Nederlandstalige Vlamingen ouder dan vijftien jaar werden geïnterviewd. 4.3.4.2 Interviewers De interviewers werden aangeworven met ondersteuning van een interimkantoor in Oostende. Alle interviewers waren volwassenen met een diploma hoger onderwijs. Van de zes interviewers hadden er drie een diploma sociaal assistent, twee een graduaatdiploma en onderwijservaring, een vijfde persoon ging naar het laatste jaar criminologie. Elke interviewer kreeg een opleiding van de personen die de enquête ontwikkelden. Daarnaast werd een handleiding bij de enquête (zie bijlage C) ter beschikking gesteld die hij/zij geacht werd om regelmatig door te nemen. De coördinator van de interviews stond op dagelijkse basis in contact met de enquêteurs. 4.3.4.3 Tijd en plaats van uitvoering De interviews werden uitgevoerd tussen zaterdag 3 juni en zondag 23 juli 2006 tijdens weekends en binnen vakantieperiode ook op weekdagen. In totaal werden 365 enquêtes uitgevoerd waarvan 355 enquêtes werden weerhouden voor deze studie. De tien niet weerhouden enquêtes werden ofwel vervroegd afgebroken ofwel niet volledig ingevuld waardoor deze gegevens niet verder gebruikt konden worden. De gemiddelde duur van een enquête bedroeg 22 minuten. 173 enquêtes werden afgenomen in de IJzermonding zelf, 87 op de wandelpromenade en 95 aan het veer.
61
4.3.5 Analyse van de resultaten 4.3.5.1 Beschrijvende analyse Tijdens de enquête werd de respondent via een aantal vragen geleidelijk naar de kern geleid: de rangschikking van de verschillende scenario’s. De begeleidende vragen geven ook inzicht met betrekking tot de appreciaties en motieven van de respondent. Hieronder volgt een beschrijvende analyse van de antwoorden op de waarderingsvragen. Na de presentatie van ieder scenario werd bij de respondent gepeild naar zijn appreciatie van elk scenario. Er werd gevraagd in welke mate (op een schaal van 1 tot 5) een bepaald scenario een meerwaarde betekent in vergelijking met de huidige situatie. De verwerking van de antwoorden in onderstaande tabel toont dat een meerderheid van de respondenten meent dat de ontwikkeling van extra natuur in de Hemmepolder een meerwaarde inhoudt ten opzichte van de huidige situatie. Er is evenwel een belangrijke groep die zich neutraal uitlaat omtrent natuurontwikkeling in de Hemmepolder. Het derde scenario, de volledige ontpoldering tot zoutwaterschor, springt het meest in het oog. Dit scenario kan relatief gezien zowel op het meeste bijval als op de meeste tegenkanting rekenen. Scenario 1 scoort het meest neutraal. Tabel 10: Beleving van de verschillende scenario’s ten opzichte van de huidige inrichting (in %)
1 2 3 4 5
- Dit scenario verhoogt mijn beleving sterk - Dit scenario verandert niets aan mijn beleving - Dit scenario beperkt mijn beleving sterk
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
26 34 34 5 1
27 37 27 7 2
38 23 25 7 6
Vervolgens werd aan de respondenten gevraagd om de verschillende scenario’s (inclusief het nulscenario) te rangschikken van meest naar minst geprefereerd. Onderstaande tabel geeft de frequentiedistributie weer van alle mogelijke rangschikkingen. Het aandeel respondenten dat ofwel kiest voor een maximale ontwikkeling van de natuur- en recreatiewaarden ofwel voor een maximaal behoud van de huidige situatie bedraagt ongeveer 46 %. 54 % opteert daarentegen voor een tussenliggende rangschikking.
62
Tabel 11: Frequentiedistributie van rangschikkingen Rangschikking 0-A-B-C 0-A-C-B 0-B-A-C 0-B-C-A 0-C-A-B 0-C-B-A A-0-B-C A-0-C-B A-B-0-C A-B-C-0 A-C-0-B A-C-B-0 B-0-A-C B-0-C-A B-A-0-C B-A-C-0 B-C-0-A B-C-A-0 C-0-A-B C-0-B-A C-A-0-B C-A-B-0 C-B-0-A C-B-A-0 Totaal
Frequentie 55 1 4 3 0 2 22 1 17 30 1 9 2 0 8 27 2 44 2 1 1 13 2 108 355
Percentage 15,49 0,28 1,13 0,85 0 0,56 6,20 0,28 4,79 8,45 0,28 2,54 0,56 0 2,25 7,61 0,56 12,39 0,56 0,28 0,28 3,66 0,56 30,42 100
Na de rangschikkingoefening werd aan de respondenten gevraagd welke de belangrijkste elementen zijn die hun keuze hebben beïnvloed (zie onderstaande tabel). Respondenten die het meeste waarde hechten aan het nulscenario, motiveren hun keuze vooral vanuit het behoud van de landbouw en hun afkeer voor de belasting die hoort bij de ontwikkeling van extra natuur. Het belang dat respondenten hechten aan het voorkomen van beschermde vogelsoorten, de plantenrijkdom en het landschap stijgt naarmate hun voorkeur verschuift van het nulscenario naar scenario 3. Het omgekeerde geldt voor het behoud van landbouw en de prijs van natuurontwikkeling. Andere redenen die worden aangehaald door respondenten die kiezen voor nulscenario bepleiten dat de boer en zijn gezin niet “van vandaag op morgen mogen worden weggejaagd” en dat “het goed is zoals het nu is”. Argumenten ten voordele van scenario 1 luiden dat de verandering beperkt is en dat de hoeve blijft bestaan. Met betrekking tot scenario 2 wordt aangehaald dat dit scenario meer hoogwatervluchtplaatsen biedt, dat het gebied toegankelijk blijft en dat het een ideale aanvulling vormt bij het huidige natuurgebied. Dit laatste element vormt echter ook vaak de motivering van de respondenten die kiezen voor scenario 3.
63
Tabel 12: Elementen die de rangorde van de respondenten hebben beïnvloed Motivering Behoud van de landbouw Zeldzame en beschermde vogelsoorten Plantenrijkdom Landschap Prijs Andere
0-Scenario Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 66% 63% 12% 7% 17% 48% 64% 85% 11% 33% 66% 75% 37% 50% 70% 80% 46% 40% 19% 2% 11% 10% 6% 3%
De belangrijkste redenen waarom de respondenten kiezen voor natuurontwikkeling in de Hemmepolder (eerste keuze is ofwel scenario 1, 2 of 3) zijn het behoud van de dieren- en plantenrijkdom en het belang van natuurbescherming (zie onderstaande tabel). Het valt op dat de potentiële recreatieve mogelijkheden en de grotere belevingswaarde minder zwaar doorwegen in de keuze van de respondent. Tabel 13: Motivatie van de respondenten die kiezen voor natuurontwikkeling Motivering Behoud van dieren- en plantenrijkdom Natuurbescherming is belangrijk In het belang van de toekomstige generaties Grotere belevingswaarde Mogelijkheden op het vlak van recreatie In het belang van de volksgezondheid Andere
% 72 70 43 28 12 11 4
Zoals reeds duidelijk naar voor kwam uit bovenstaande tabellen, zijn de respondenten die opteren voor het nulscenario als eerste keuze vooral begaan met het lot van de landbouw. Bovendien blijkt ook dat de voorgestelde belasting een hinderpaal vormt. Tabel 14: Motivatie van de respondenten die kiezen voor het behoud van de huidige inrichting Motivering Landbouw moet blijven Ik wil hiervoor niets betalen, we betalen al genoeg belasting De betaalwijze moet anders Er zijn belangrijkere prioriteiten qua natuurbeheer- en behoud Andere Ik hecht meer waarde aan natuurgebieden dichter bij huis Het is niet mijn verantwoordelijkheid
% 58 48 15 14 14 3 0
64
4.3.5.2 Berekening en analyse van de betalingsbereidheid Onderstaande tabel geeft de betalingsbereidheid weer per gezin voor elk scenario. De betalingsbereidheid varieert aanzienlijk voor de drie beschouwde scenario’s. Scenario 1 wordt meer waard geacht dan scenario 2 en voor scenario 3 is men bereid ongeveer tweemaal zoveel te betalen dan voor scenario 1. Opvallend is dat de waardering systematisch groter is bij de mensen die in Nieuwpoort of een aangrenzende gemeente wonen. Wanneer de respondent één of meer scenario’s minder waard acht dan de huidige situatie (nulscenario), wordt gevraagd welke redenen de respondent hiervoor heeft: • Er zijn belangrijkere prioriteiten qua natuurbeheer en –behoud •
Ik hecht meer waarde aan natuurgebieden dichter bij huis
•
Natuurontwikkeling is mij niet zoveel waard
•
De landbouw moet blijven
•
De betaalwijze moet anders
•
Ik wil hiervoor niets betalen, we betalen al genoeg belastingen
•
Het is niet mijn verantwoordelijkheid
•
Andere reden
•
Geen antwoord
Afhankelijk van de genoemde reden, wordt de betalingsbereidheid meegenomen als een reële “0 €” betalingsbereidheid of wordt ze als proteststem opgenomen. Proteststemmers zijn niet bereid te betalen voor natuurontwikkeling omwille van strategische redenen, ook al kunnen ze het voorstel positief waarderen. De volgende strategische redenen worden als protestantwoord gecatalogeerd: • Ik wil hiervoor niets betalen, we betalen al genoeg belastingen (45 antwoorden) •
Het is niet mijn verantwoordelijkheid (1 antwoord)
•
Geen antwoord (3 antwoorden)
Uit de statistische analyse blijkt dat er geen significant verschil bestaat in betalingsbereidheid wanneer deze berekend wordt op basis van alle observaties (zowel protesters als niet-protesters) dan wel wanneer enkel de niet-protestantwoorden worden onderzocht.
65
Tabel 15: Overzicht van de betalingsbereidheid per scenario (€/gezin/eenmalig)
Enkel niet-protesters uit regio Nieuwpoort16
Gemiddelde Mediaan Gemiddelde Mediaan Gemiddelde Mediaan
Scenario 1 40,54 35,55 40,12 35,24 61,98 54,80
Scenario 2 33,12 18,97 31,97 18,46 35,54 16,26
Scenario 3 84,67 74,92 84,96 75,11 113,40 93,58
Enkel niet-protesters afkomstig van buiten de regio Nieuwpoort
Gemiddelde Mediaan
38,45 34,04
31,59 18,71
82,71 73,71
Alle observaties Enkel niet-protesters
De betalingsbereidheid kan worden uitgedrukt als gemiddelde of als mediaan. Bij het gemiddelde worden alle observaties in rekening gebracht, terwijl de mediaan de waarde is die voor de meeste respondenten geldt. Bij de berekening van de mediaan worden afwijkende oordelen van enkelingen (uitschieters) buiten beschouwing gelaten. Waar het gemiddelde een vertekend beeld kan geven, is dit minder waarschijnlijk voor de mediaan. De betalingsbereidheid voor scenario 2 blijkt lager te zijn dan voor scenario 1. Dit lijkt onlogisch, omdat scenario 2 meer te bieden heeft op het vlak van natuurontwikkeling. Deze houding wordt in de literatuur beschreven als ‘corner solutions’. Respondenten zijn wel degelijk bereid te betalen voor extra natuur en recreatie, maar vinden de ‘tussenoplossing’ vaak minder aantrekkelijk en zijn daarom minder geneigd hiervoor te betalen. 4.3.5.3 Vergelijking van de betalingsbereidheid met gegevens uit de literatuur Tabel 16 geeft een overzicht van de betalingsbereidheid die werd berekend in het kader van een viertal waarderingsstudies. Hoewel de geografische schaal van de beschouwde studies niet dezelfde is als de schaal van het natuurontwikkelingsproject in de Hemmepolder staan in elke studie de baten van recreatie in natuurgebieden centraal. De waardering van de baten op het vlak van recreatie in de Finse nationale parken levert een relatief hoge betalingsbereidheid op. De studie van Huhtala drukt de betalingsbereidheid uit als een jaarlijks bedrag te betalen door elke Fin tussen 18 en 74 jaar. De berekende betalingsbereidheid voor natuurgerichte recreatie in de Hemmepolder is een eenmalig bedrag per gezin dat effectief het natuurgebied bezoekt. De betalingsbereidheid voor recreatie in de Ierse en Britse wouden is een gemiddelde waarde per persoon per bezoek. Voor eenzelfde tijdshorizon kunnen de baten vergeleken worden met deze voor de Hemmepolder. Het verschil in betalingsbereidheid voor natuurgerichte recreatie in de Hemmepolder en in het IJmeer is opvallend. Gegeven de beperkte oppervlakte van de Hemmepolder is de uitgedrukte belevingswaarde van natuurontwikkeling in het gebied niet gering. Daartegenover staat dat de natuur in Vlaanderen relatief schaars is. Bovendien moet je de unieke ligging van het natuurreservaat, vlakbij belangrijke toeristische centra, ook in rekening brengen. Het verschil in betalingsbereidheid voor de natuurontwikkelingsplannen in de Hemmepolder en in het IJmeer is moeilijker te verklaren. Het is niet denkbeeldig dat de bevolking de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van natuur en recreatie in het IJmeer grotendeels bij de overheid legt.
16
Dit zijn inwoners van Nieuwpoort, Westende en Lombardsijde.
66
Tabel 16: Waardering van baten van recreatie in natuurgebieden in de bestaande literatuur Onderwerp van de studie Betalingsbereidheid voor de baten van recreatie in de Finse nationale parken Betalingsbereidheid voor de baten op het vlak van recreatie met betrekking tot de ontwikkeling van natuurreservaten in de Ierse wouden Waarde van het recreatief medegebruik van wouden in GrootBrittannië Betalingsbereidheid voor de ontwikkeling natuur en recreatie op een nieuwe locatie in het IJmeer
Betalingsbereidheid 19 (€/persoon/jaar) mediaan: 0,24-0,62 en gemiddelde: 0,33-0,85 (€/persoon/bezoek) 2,83 (€/persoon/bezoek) 3,9 (€/gezin/eenmalig)
4.3.5.4 Relatie met socio-demografische achtergrond van de respondenten Ongeveer 60% van de respondenten waren mannen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten bedroeg 55 jaar. Onderstaande tabel geeft een overzicht van distributie per leeftijdscategorie. Tabel 17: Leeftijdsdistributie van de respondenten Leeftijdscategorie
%
65 + 46 - 65 31 - 45 18 - 30
19 47 22 13
Onderstaande tabel toont dat bijna 40% van de respondenten afkomstig is uit West-Vlaanderen. 27% hiervan is afkomstig uit de omliggende gemeenten Nieuwpoort, Lombardsijde of Westende. Zoals reeds aangegeven, is de betalingsbereidheid voor deze groep hoger dan voor de bezoekers uit de rest van Vlaanderen. 56 % van de respondenten heeft verklaard aan te kust te verblijven als toerist, de overige 44 % verklaarden een vaste woonst of buitenverblijf te hebben in Nieuwpoort of een aangrenzende gemeente. Tabel 18: Woonplaats van de respondenten Woonplaats West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Brabant Antwerpen Limburg
% 38 16 20 21 5
67
Tabel 19: Professionele situatie van de respondenten Professionele situatie
%
Werkonbekwaam Gepensioneerd Student Huisvrouw- of man Werkzoekende Arbeider Bediende Zelfstandige Andere
1 30 2 2 2 10 40 5 8
Tabel 20: Hoogste voltooid opleidingsniveau van de respondenten Graad hoogste diploma Lager onderwijs of geen diploma Algemeen secundair onderwijs Technisch of beroeps secundair Hoger, niet universitair onderwijs Universitair onderwijs
% 5 23 25 34 14
Als meest aangehaalde redenen voor een bezoek aan de IJzermonding wordt aangehaald ‘om te wandelen’ en ‘om te ontspannen en te genieten van de natuur en het landschap’. ‘Om te fietsen’ en ‘om iets bij te leren over de fauna en flora’ worden eveneens dikwijls als reden geciteerd. In onderstaande tabellen worden de respondenten op basis van enkele relevante elementen als inkomen, lidmaatschap van een natuurvereniging en bezoekfrequentie in categorieën ingedeeld. Per categorie wordt vervolgens nagegaan hoe groot het aantal respondenten is dat de voorkeur gaf aan elk van de verschillende scenario’s. Dit geeft een beter inzicht in de voorkeur van de respondenten en dus indirect ook in hun betalingsbereidheid. Zo blijkt dat respondenten uit de laagste inkomenscategorie relatief gezien meer geneigd zijn om voor het nulscenario te kiezen dan respondent met een hoger inkomen. Hoe hoger het gezinsinkomen, hoe waarschijnlijker het wordt dat iemand voor scenario 3 kiest. Bijna de helft van de respondenten uit de hoogste inkomensklasse verklaart dat de ontpoldering tot een zoutwaterschor voor hem het meeste meerwaarde heeft. Tabel 21: Scenario van voorkeur volgens inkomen (in % van de respondenten) Inkomen < 1000 € 1000 € - 2000 € 2000 € - 3000 € > 3000 €
0-Scenario
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
37 15 16 11
26 20 24 9
16 32 23 32
21 33 37 49
Verder blijkt duidelijk dat indien iemand binnen het gezin aangesloten is bij een natuur- of milieuvereniging, de respondent bijna in de helft van de gevallen voor scenario 3 kiest.
68
Tabel 22: Scenario van voorkeur volgens lidmaatschap van natuur- of milieuvereniging (in % van de respondenten) Gezinslid lid van een natuur- of milieuvereniging Ja Neen
0-Scenario
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
10 19
19 20
23 34
48 27
In onderstaande tabel worden enkel die respondenten opgenomen waarvan de enquête in de IJzermonding afgenomen werd of die al eens eerder de IJzermonding bezocht hebben. In de tabel worden deze respondenten ingedeeld volgens hun bezoekfrequentie. Per categorie wordt vervolgens aangegeven welke scenario’s procentueel het vaakst als eerste keuze naar voor geschoven worden. Verwacht wordt dat de mensen die het vaakst de IJzermonding bezoeken, ook de hoogste betalingsbereidheid hebben en omgekeerd dat mensen die het gebied niet frequent aandoen minder geneigd zijn te betalen voor natuurontwikkeling in het gebied. Uit de tabel blijkt dat vooral respondenten die verklaarden nooit eerder de IJzermonding te hebben bezocht en respondenten die verklaarden de IJzermonding minstens eens per jaar te bezoeken het vaakst kiezen voor scenario 3 en opteren het minst vaak voor het nulscenario. Respondenten die daarentegen dagelijks of minstens eens per week de IJzermonding bezoeken, lijken scenario 3 minder te appreciëren en neigen vooral naar scenario 1. Er dient evenwel opgemerkt te worden dat het aantal observaties voor bepaalde categorieën te beperkt is om er betrouwbare conclusies aan te koppelen. Tabel 23: Scenario van voorkeur volgens bezoekfrequentie Bezoekfrequentie Dagelijks Minstens 1 maal per week Minstens 1 maal per maand Minstens 1 maal per jaar Minder dan 1 maal per jaar Nooit eerder
# enquêtes
0-Scenario
Scenario 1
Scenario 2
Scenario 3
7 17 51 150 40 32
14% 18% 20% 13% 20% 9%
43% 47% 16% 18% 15% 25%
29% 18% 33% 31% 35% 25%
14% 18% 31% 38% 30% 41%
69
4.3.6 Berekening van de totale baten van toerisme en recreatie De baten op het vlak van toerisme en recreatie (gebruikswaarde) worden ingeschat door de betalingsbereidheid per gezin te vermenigvuldigen met het aantal mensen, behorend tot verschillende gezinnen, dat de IJzermonding jaarlijks naar verwachting zal bezoeken. Hierin is het huidig aantal bezoekers opgenomen alsook het aantal dat naar verwachting in de toekomst het gebied zal bezoeken. Omdat het betalingsmechanisme in de enquête wordt voorgesteld als een eenmalige belasting per gezin, kan hetzelfde gezin slechts eenmaal beschouwd worden over de gekozen tijdshorizon. De verwachte baten worden vervolgens geëxtrapoleerd en geactualiseerd. 4.3.6.1 Kwantificering van het aantal bezoekers van de IJzermonding De inschatting van het aantal deelnemers aan recreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen in publiek toegankelijke en niet afgebakende gebieden is niet eenvoudig. Er worden immers geen statistieken bijgehouden zoals bij betalende recreatieve activiteiten. Voor de inschatting van het aantal recreanten in het natuurgebied werden relevante personen gecontacteerd bij Westtoer, Dienst Toerisme van de stad Nieuwpoort en Natuurpunt. Geen enkele organisatie beschikte echter over tellingen of inschattingen van het aantal bezoekers in de IJzermonding. Natuurpunt gaf enkel aan dat jaarlijks ongeveer 3500 mensen rondgeleid worden in het natuurgebied. Waardevolle informatie kon worden bekomen van oud-veerman Dirk Jacobs met betrekking tot het aantal mensen die gebruik maken van het voetveer tussen Nieuwpoort-Bad en het natuurgebied de IJzermonding. Hij verzorgde tussen 1982 en april 2006 de veerdienst van en naar het natuurgebied. De grootteorde van het aantal bezoekers aan de IJzermonding is dus voornamelijk gebaseerd op de tellingen die de oud-veerman zelf uitvoerde van 2002 tot 2003, aangevuld met zijn persoonlijke interpretatie. De IJzermonding kent 4 toegangswegen: het veer tussen Nieuwpoort-Bad en het natuurgebied, de ingang langs de Halvemaandijk, de ingang aan de Alexisstraat en de toegang via het strand. Van deze 4 toegangswegen is het veer veruit de belangrijkste: • De oud-veerman heeft ons gegevens verstrekt over het gemiddeld aantal personen die hij dagelijks tijdens verschillende perioden van het jaar overzette. Op basis hiervan berekenden we dat jaarlijks ongeveer 68.000 mensen van het veer gebruik maken. Deze mensen bezoeken echter niet allemaal de IJzermonding. Volgens de oud-veerman bezoekt ongeveer 40% de IJzermonding, de overige 60% zou naar het strand gaan. We gaan er dus vanuit dat jaarlijks ongeveer 27.200 mensen de IJzermonding bezoeken via het veer. •
Aan de ingang langs de Halvemaandijk ligt de Halvemaanparking, die plaats biedt aan een twintigtal auto’s. Het aantal bezoekers via deze ingang kan als veel minder aanzienlijk beschouwd worden en schatten we op ongeveer 14.000 bezoekers/jaar.
•
De ingang via de Alexisstraat biedt slechts plaats aan een drietal wagens. Hoewel de Kustfietsroute hierlangs loopt, zorgt deze momenteel nog niet voor een grote toevloed van fietsers. We veronderstellen dat het aantal bezoekers dat via deze weg het natuurgebied betreedt op jaarbasis gelijk is aan 2.000. We veronderstellen dat heel wat bezoekers, die via deze ingang de IJzermonding binnengaan, de veerboot nemen naar Nieuwpoort-Bad. Deze wandelaars werden bijgevolg reeds meegenomen in de tellingen van de oudveerman.
70 •
Hoewel het aantal fietsers dat momenteel de IJzermonding aandoet via de toegang in de Alexisstraat niet te verwaarlozen is, worden zij in deze berekening niet meegenomen. Fietsers worden echter wel meegenomen in de schattingen vanaf midden 2007. De berekening hiervan wordt onderstaand verder toegelicht.
•
Het aantal wandelaars dat via het strand de IJzermonding bezoekt, achten wij minimaal. Bovendien veronderstellen wij dat deze wandelaars via het veer doorsteken naar Nieuwpoort-Bad. Om dubbeltellingen te voorkomen, laten we het aantal bezoekers dat via het strand de IJzermonding aandoet verder buiten beschouwing.
Het huidig aantal jaarlijkse bezoekers (fietsers niet meegerekend) in de IJzermonding kan dus geschat worden op 43.200 bezoekers. Gezien de veronderstellingen die hierbij werden aangenomen, dient deze berekening als benaderend beschouwd worden. We hebben evenwel getracht om conservatief te zijn in onze schattingen, om zo overschatting van de baten te vermijden. Vanaf midden 2007 wordt een verhoogd aantal bezoekers verwacht, aangezien op dat moment het fietsveer tussen Nieuwpoort-Bad en de IJzermonding in gebruik wordt genomen. De Kustfietsroute en het Fietsnetwerk Westhoek, die momenteel nog langs Nieuwpoort-Stad worden omgeleid, lopen beiden langs de Hemmepolder en door de IJzermonding. Om het jaarlijks te verwachten aantal fietsers in de IJzermonding in te schatten, werd contact opgenomen met Westtoer, dat fietstellingen houdt langs de West-Vlaamse fietsroutes. Tussen midden 2003 en het voorjaar van 2004 heeft Westtoer gedurende 77 dagen fietstellingen georganiseerd in de Doornpanne. Het natuurgebied de Doornpanne vormt samen met de Hoge Blekker en de Schipgatduinen een 240 hectare groot duinmassief tussen Koksijde-Bad en Oostduinkerke-Bad. De aantrekkingskracht van de plaats waar de fietstellingen werden gehouden, kan vergeleken worden met deze van de IJzermonding. In totaal werden er over deze 77 dagen 30.148 fietsers geteld. Het pad waarlangs de tellingen werden gehouden, maakt momenteel deel uit van de Kustfietsroute, maar deze was in die periode nog niet bewegwijzerd. Wanneer wij deze gegevens op conservatieve wijze extrapoleren, ramen wij het jaarlijks aantal fietsers langs het fietspad door de Doornpanne op ongeveer 85.00017. We zouden dus kunnen stellen dat vanaf midden 2007 jaarlijks ongeveer 85.000 bijkomende fietsers verwacht kunnen worden in De IJzermonding. De extra dimensie van het veer op het vlak van recreatiebeleving en het feit dat de tellingen in de Doornpanne dateren van voor de bewegwijzering van de Kustfietsroute versterken deze overtuiging nog. Anderzijds dient opgemerkt dat we op dit moment niet met zekerheid kunnen stellen dat de uitbreiding van de IJzermonding met de aangrenzende Hemmepolder een substantieel effect zal hebben op het totaal aantal bezoekers. Indien we veronderstellen dat de 85.000 fietsers bovenop de huidige 43.200 bezoekers komen, zullen er vanaf 2008 jaarlijks 128.200 bezoekers de IJzermonding aandoen. Aangezien de nieuwe veerboot een stuk veiliger en groter (ruimte voor 50 voetgangers en 20 fietsers) zal zijn dan de huidige, zullen meer mensen geneigd zijn hiervan gebruik te maken. Bovendien zal de 17
Gedurende 77 dagen werden er 30.148 fietsers geteld in de Doornpanne. De tellingen vonden voornamelijk plaats tijdens vakantieperiodes (de laatse 14 dagen van augustus, de ganse maand september, 9 dagen tijdens de hefstvakantie, 9 dagen tijdens de krokusvakantie en 16 dagen tijdens de paasvakantie). Dit bemoeilijkt de extrapolatie. Bovendien is het gebruik van zeer optimistische schattingen voor de Doornpanne in de Hemmepolder moeilijk verdedigbaar . Gegeven deze onzekerheden verkiezen wij om omzichtig met deze data om te springen en opteren we voor een conservatieve schatting.
71
veerdienst vanaf midden 2007 vaker operationeel zijn, want minder onderhevig aan weersomstandigheden. Om de baten van de uitbreiding van de IJzermonding met de aangrenzende Hemmepolder te berekenen voor het eerste jaar na de realisatie van het project (2008), dient de betalingsbereidheid vermenigvuldigd te worden met het aantal gezinnen dat naar verwachting dat jaar de IJzermonding zal bezoeken. De 128.200 bezoekers omvatten met andere woorden soms dezelfde persoon die de IJzermonding meer dan eens per jaar bezoekt. Bovendien mogen mensen van hetzelfde gezin ook maar eenmaal geteld worden. De enquête peilde bij de respondenten zowel naar de bezoekfrequentie, naar de relatie tot de personen met wie ze zich in de IJzermonding bevonden als naar het aantal personen in het gezelschap. Bij gebrek aan andere bronnen, veronderstellen we dat deze gegevens representatief zijn voor de gemiddelde bezoeker. Op die manier kan besloten worden dat ongeveer 61.000 gezinnen vanaf 2008 jaarlijks eenmaal het natuurgebied de IJzermonding zullen bezoeken. Vanaf het tweede jaar na de realisatie van het natuurontwikkelingsproject in de Hemmepolder wordt enkel nog rekening gehouden met gezinnen die nog niet eerder de uitgebreide IJzermonding hebben bezocht. Met de gegevens verzameld in de enquête kunnen wij berekenen welk aandeel van de respondenten nooit eerder in de IJzermonding zijn geweest. Ongeveer 23% van de geïnterviewden in de IJzermonding bezocht het natuurgebied voor het eerst. Het aandeel van de respondenten die verklaarden het natuurgebied al eerder bezocht te hebben, maar niet op jaarlijkse basis, maakt 15% uit van de steekproef. Bij gebrek aan andere bronnen, veronderstellen we opnieuw dat deze gegevens representatief zijn. Bovendien gaan we uit van de hypothese dat de mensen die verklaarden de IJzermonding minder dan eenmaal per jaar te bezoeken, dit gemiddeld om de 5 jaar doen (conservatieve inschatting). Gesteund op bovenstaande veronderstellingen en het gebruikte betalingsmechanisme in de enquête, zijn de volgende aantallen bezoekers-gezinnen relevant bij het berekenen van de baten op het vlak van recreatie: • Jaar 1: 61.000 •
Jaar 2: 61.000 x (0,23 + 0,15) = 23.200
•
Jaar 3: 61.000 x (0,23 + 0,15) = 23.200
•
Jaar 4: 61.000 x (0,23 + 0,15) = 23.200
•
Jaar 5: 61.000 x (0,23 + 0,15) = 23.200
•
Jaar 6 en volgende: 61.000 x 0,23 = 14.000
In de enquête werd ook gevraagd of de respondent het natuurgebied vaker zou bezoeken indien het scenario dat zijn voorkeur geniet daadwerkelijk gerealiseerd zou worden. 56% antwoordde bevestigend; 31% gaf te kennen dat dit de bezoekfrequentie niet zou beïnvloeden en de resterende 13% kon hierover geen uitspraak doen. Dit laat vermoeden dat het uitvoeren van de natuurontwikkelingsplannen in de IJzermonding extra bezoekers zal lokken. Ook uit contacten met Natuurpunt blijkt dat zij de uitbreidingsplannen een hoge toegevoegde waarde toedichten met betrekking tot het ontvangen en begeleiden van natuurwandelaars. Aangezien het echter zeer moeilijk is om het aantal bijkomende bezoekers in te schatten ten gevolge van de realisatie van de natuurontwikkelingsplannen in de Hemmepolder, en mede vanuit een conservatieve houding, laten wij deze bijkomende bezoekers buiten beschouwing.
72
4.3.6.2 Berekening van de totale jaarlijkse baten Per scenario werd de betalingsbereidheid per gezin per jaar bepaald. Voor de berekening van de totale baten dienen deze waarden jaar per jaar vermenigvuldigd te worden met het verwachte aantal gezinnen dat in dat jaar de IJzermonding voor het eerst bezochten. De bedoelde bezoekersaantallen (uitgedrukt in aantal gezinnen) werden hierboven reeds berekend. Op deze aantallen werd nog een bijkomende correctie uitgevoerd. We willen immers rekening houden met de grotere kans die bestaat dat de betalingsbereidheid van mensen nihil is wanneer zij weigerden om mee te werken aan de enquête. Daarom verminderen we het aantal gezinnen met 20 procent, wat leidt tot een conservatieve schatting van het aantal gezinnen. Voor wat betreft de betalingsbereidheid, gaat de voorkeur uit naar de mediaan en niet naar het gemiddelde. Omdat het aantal gezinnen reeds werd gecorrigeerd voor potentiële protesters, gebruiken wij verder de betalingsbereidheid zoals uitgedrukt door de groep niet-protesterende respondenten. Op die manier komen we tot de jaarlijkse baten voor de ontwikkeling van de verschillende scenario’s zoals opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 24: Totale baten op het vlak van recreatie en toerisme (€/jaar) Aantal gezinnen Aantal gezinnen gecorigeerd Baten scenario 1 voor het eerst in voor potentiële (mediaan 35,24 €) de IJzermonding protesters
Baten scenario 2 (mediaan 18,46 €)
Baten scenario 3 (mediaan 75,11 €)
Jaar 1
61.000
48.800
1.719.712 €
900.848 €
3.665.368 €
Jaar 2
23.200
18.560
654.054 €
342.618 €
1.394.042 €
Jaar 3
23.200
18.560
654.054 €
342.618 €
1.394.042 €
Jaar 4
23.200
18.560
654.054 €
342.618 €
1.394.042 €
Jaar 5
23.200
18.560
654.054 €
342.618 €
1.394.042 €
Jaarlijks, vanaf jaar 6
14.000
11.200
394.688 €
206.752 €
841.232 €
4.3.7 Interpretatie en onzekerheden op de resultaten De belevingswaarde van de drie scenario’s zijn naar verhouding groot, zeker voor een relatief klein gebied. Hierbij horen de volgende opmerkingen: Ten eerste wordt het relatief hoge cijfer verklaard door het hoge aantal bezoekers en passanten, wat verband houdt met zijn directe omgeving en ligging langs de kust. Vanuit die optiek is de Hemmepolder een geschikte plaats om initiatieven te ontplooien die de belevingswaarde verhogen. Ten tweede komt uit de enquête ook de maatschappelijke vraag naar meer natte en kustgebonden natuur in dat gebied. Bij de beoordeling van de resultaten moeten we voor ogen houden dat de bevraagden in feite heel moeilijk voor zichzelf een onderscheid kunnen maken tussen de pure belevingswaarde van een uitbreiding van het gebied en de waardering die ze hebben voor het creëren van die extra natuur, los van het feit of ze dit al dan niet bezoeken. Zeker voor scenario 3 mogen we ervan uitgaan dat de bereidheid tot betalen ook deze zogenaamde bestaanswaarde
73
dekt. Dit is geen beperking op de waarde van het resultaat van de enquête. Omwille van zijn ligging kent dit relatief kleine gebied veel bezoekers en/of passanten. Hierdoor is niet enkel de totale belevingswaarde belangrijk, maar wordt ook de bestaanswaarde meegenomen voor al die bezoekers en passanten. Op deze wijze schatten we mogelijk reeds een groot deel van de nietgebruiks of bestaanswaarde van deze scenario’s in. Deze opmerking geeft wel aan dat we deze resultaten niet zomaar zouden mogen optellen bij bijv. literatuurcijfers over de nietgebruikswaarde of bestaanswaarde van natte natuur. Uit de enquête weten we dat 10 tot 20 % van de (regelmatige) passanten of bezoekers een voorkeur heeft voor het behoud van de huidige situatie, hetzij omdat zij dit landschap etc. verkiezen, hetzij dat zij vinden dat de effecten op de betrokken landbouwers niet opwegen tegen de andere scenario’s. Deze voorkeuren zijn meegenomen in de berekeningen in die zin dat zij niet willen betalen voor één van de verschillende scenario’s. Mogelijks hebben zij ook een welvaartsverlies als het gebied verloren gaat (dus een waarde minder dan 0 voor de verschillende scenario’s). Het enquête instrument liet niet toe om beide soorten effecten te meten. In die zin zijn de cijfers een overschatting. Het is evenwel zeer onwaarschijnlijk dat deze overschatting van die aard is dat onze conclusies zouden wijzigen. In de sensitiviteitsanalyse is er daarom ook met andere aannames gewerkt. (zie verder). 4.3.8 Methodiek gehanteerd voor de sensitiviteitsanalyse Als minimum betalingsbereidheid zijn we in de literatuur op zoek gegaan naar studies die een toegangsprijs per bezoek berekenen aan de hand van vergelijkbare enquêtes zoals uitgevoerd in deze studie. (Ruijgrok, 1997, Witteveen &Bos 2004, Scarpa, R., et al. 2000) We berekenen aan de hand van de bekomen resultaten in de enquêtes een waarde per bezoek om deze te vergelijken met de literatuurgegevens. Dit gebeurt door het bedrag dat de geënquêteerde wenst te betalen te linken aan de regelmaat waarmee hij het gebied bezoekt. Zo zal iemand die dagelijks het gebied bezoekt, per bezoek minder wensen te betalen dan iemand die het gebied slechts eenmaal om de vijf jaar bezoekt. Aangezien we slechts ruwe inschattingen hebben, worden de gemiddelde waarden voor betalingsbereidheid gebruikt voor de totale ondervraagde populatie. Men bekomt dan een relatief kleine bijdrage per bezoekend gezin/passant gezin (0.8€ voor scenario 1, 0.4€ voor scenario2 en 1,8€ voor scenario 3). Deze liggen echter wel in de lijn van de literatuur. Als deze cijfers in het model worden ingebracht, worden de recreatiebaten ongeveer 5 tot 10 maal kleiner.
74
4.4 Andere natuurbaten: waterkwaliteit
kinderkamerfunctie
garnalen
en
effect
op
De drie verschillende scenario’s hebben elk een ander uitzicht en een ander natuurdoeltype. Deze drie types van natuur hebben gelijkaardige, maar toch verschillende natuurfuncties. 4.4.1 Vermeden kosten beheer rivier De natte natuur draagt bij tot verschillende milieudoelstellingen, bijvoorbeeld aan waterkwaliteitsdoelstellingen, zodat op ander plaatsen maatregelen en kosten kunnen vermeden worden. De bijdrage tot de nutriëntenverwijdering in de IJzermonding en de opvang van sediment wordt als belangrijk ingeschat, andere elementen zoals zuurstoftoevoer zijn daarentegen van minder belang. De inrichting van het gebied is hierbij van belang. Ofwel gaat het om ontpoldering, gedempt getij of binnendijkse natuur (binnendijks wetland). Groot onderscheid tussen de verschillende typen is de mate waarin het gebied in rechtstreeks contact staat met de IJzer. Bij ontpoldering staat het gebied rechtstreeks onder getijdeninvloed van de IJzer. Bij een gedempt getij kan, afhankelijk van de dimensionering van het doorlaatmiddel, een keuze worden gemaakt over hoe groot de getijdeninvloed speelt in het gebied. Deze beide typen hebben een tamelijk grote invloed op de waterkwaliteit van de IJzer. Bij de inrichting naar een binnendijks zoet wetland gaan een aantal baten verloren. Het contact met de IJzer is minimaal en het gebied zal dus niet of weinig bijdragen aan de estuariene processen die in deze zone van belang zijn. Wel kan een wetland tot op zekere hoogte bijdragen aan de waterkwaliteit door als een buffergebied tussen achterliggende gronden en de IJzer te fungeren. Binnendijkse wetlands vangen water op van omliggende gebieden en beekjes. Zij kunnen door vermindering van de zijdelingse belasting (diffuse input en input via Geleed) van de IJzer een invloed hebben op de waterkwaliteit van de IJzer. Echter deze inputs zijn in vergelijking met inputs van de grote zijrivieren aanzienlijk kleiner, dus het effect op de waterkwaliteit van de IJzer zal dan ook kleiner zijn. Hoeveel kleiner is niet bestudeerd. Daarom moeten in deze MKBA heel wat regulatiebaten als PM-post worden meegenomen, indien wordt gekozen voor een inrichting als wetland.
75
4.4.1.1 Methode waardering Kwantificering van de regulatiebaten Specifiek voor de Hemmepolder bestaan geen studies rond de hoeveelheden nutriënten die mogelijk weerhouden worden in het gebied bij instromend zeewater. Een gedeelte van de gebruikte cijfers is gebaseerd op een onderzoek langs de Schelde uitgevoerd met behulp van het OMES-model18 in het kader van de actualisatie van het Sigmaplan. (2003-2005). Er is vertrokken vanuit een bepaald scenario van aan te leggen overstromingsgebieden langs de ganse Schelde. De berekeningen gebeurden niet voor één gebied alleen, maar voor de aanleg van een aantal gebieden afhankelijk van de keuze van het veiligheidsscenario (aantal ha GGG). Dit betekent dat de bekomen resultaten stroomafwaarts beïnvloed worden door functies die spelen in de hoger gelegen gebieden. De modellering kan aangepast worden naar een beleidskeuze voor ontpolderingen. Effecten van binnendijkse wetlands kunnen niet meegenomen worden in het model. 19 De cijfers gegenereerd door het model gelden enkel voor de zoete en brakke zones van de Schelde. Omdat geen gegevens ter beschikking waren voor de zoute zone, werd de veronderstelling gemaakt dat de cijfers voor de brakke zone uit het model representatief zijn voor de functies die ook in de zoute gebieden spelen. Dit is vermoedelijk een lichte overschatting. De cijfers van het OMES-model werden aangevuld met kengetallen uit de literatuur. Op basis hiervan is een minimale, centrale en maximale schatting gemaakt, die de brede waaier van kengetallen en experten inschattingen rond kwantificering weergeven. Rond binnendijkse wetlands bestaan nog weinig bruikbare studies. Daarom worden veel baten als PM meegenomen. Waardering van de regulatiebaten De creatie van het natuurgebied draagt bij tot het realiseren van een reeks van milieudoelstellingen, zoals het verbeteren van de waterkwaliteit in de IJzer, beperking van de netto lozing van broeikasgassen, vermindering van het baggeren… Deze doelstellingen zijn geformuleerd door de overheden. Burgers, industrie, en andere maatschappelijke groepen moeten maatregelen nemen om deze doelstellingen te bereiken. Hiertoe moeten deze doelgroepen investerings- en andere kosten maken. Hierbij hebben de beleidsmakers impliciet en/of expliciet de baten van de realisatie van de milieudoelstellingen afgewogen tegen de kosten om deze te realiseren, en de doelstellingen weerspiegelen een compromis tussen de wenselijkheid van een maximale milieukwaliteit en de technisch-economische haalbaarheid van de maatregelen. Vaak zijn deze doelstellingen gericht op maatregelen om achterliggende doelstellingen te behalen zoals de bescherming van biodiversiteit, het vrijwaren van drinkwater, vis- of zwemfuncties van waterlopen, het beschermen van de volksgezondheid door beperking van vervuilende stoffen in vis voor consumptie, het beperken van de brede waaier van schadelijke effecten van het broeikaseffect, enzovoort. In de meeste gevallen zijn de maatschappelijke baten van het behalen van deze laatste doelstellingen slechts ten dele gekend of omgeven met grote onzekerheden. Toch hebben op basis van de beschikbare informatie beleidsverantwoordelijken doelstellingen 18
OMES: Onderzoek Milieu-effecten Sigmaplan bron: Cox, Buis, Meire, 2004, Datacompilatie in het kader SMER en MKBA actualisatie Sigmaplan, ecosystem management research group, Universiteit Antwerpen
19
76
geconcretiseerd, en afgewogen tegen de kosten. Omdat we in deze studie de niet-gebruikswaarde niet meenemen hebben we hier geen risico voor dubbeltellingen. De maatschappelijke baat van de creatie van de natuurgebieden is dat zij kan bijdragen tot het behalen van de gewenste milieukwaliteit. Mocht er een markt bestaan waarop de bijdrage aan het realiseren van de milieudoelstellingen zou worden verhandeld (zoals dat bijvoorbeeld het geval is voor verhandelbare emissierechten) dan zouden de eigenaars van de natuurgebieden financiële inkomsten kunnen behalen. Omdat dit op het moment voor de relevante milieudoelstellingen niet het geval is, kunnen we deze bijdrage aan de welvaart wel meten via de zogenaamde schaduwprijzen voor deze milieufuncties. Figuur 3: Afleiding van schaduwprijs op basis marginale kostencurve en milieudoelstelling
Bron, CE, Milieubarometer MKB, Handleiding en Achtergrond, Delft 2000
Deze curve geeft voor alle bronnen die dit probleem veroorzaken aan tegen welke kosten een bepaalde doelstelling kan behaald worden. De kosten van de laatste nog net noodzakelijke maatregel om een doelstelling te halen, de zogeheten marginale kosten, vormen de ‘schaduwprijs’ voor de bijdrage aan het milieuthema (bijvoorbeeld uitgedrukt per ton emissie ) bij een bepaald doelniveau. Deze schaduwprijs weerspiegelt de kosten die de maatschappij er voor over heeft het betreffende milieudoel te bewerkstelligen. Deze schaduwprijs kan derhalve gehanteerd worden om de bijdrage van de natuurgebieden aan de milieuthema’s te waarderen. Ze worden dan gewaardeerd aan de marginale kost om op de meest kostenefficiënte wijze de doelstelling te realiseren. Toepassing in deze studie In dit rapport wordt enkel de centrale schatting meegenomen. De kwantificering van deze bijdragen aan de zogenaamde regulatiefuncties is evenwel niet volledig, zodat dit eerder een ondergrens voor de waarde van deze gebieden vormt.
77
4.4.1.2 Resultaten In onderstaande tabel staan de ranges weergegeven berekend op basis van literatuurgegevens over ecosysteemwaardering en cijfers berekend in het kader van de actualisatie van het Sigmaplan. Tussen haakjes wordt de meest waarschijnlijke waarde meegenomen. Ecosysteembaten Scenario1 (€/jaar) effect op 2066 – 125 200 (7982) waterkwaliteit : Regulatiebaten eeuwig effect op 0 – 794 (313) waterkwaliteit Regulatiebaten enkel eerste 15 jaar 245 - 612 (245) effect op waterkwaliteit via riet
Scenario2
Scenario3
2104 – 156 552 (8442)
2104 – 156 552 (8442)
12 474 – 121 343 (21 448)
12 473 – 132 456 (24 139)
245 -612 (245)
82 – 204 (82)
4.4.2 Kinderkamerfunctie garnalen 4.4.2.1 Effect Bij scenario 2 en scenario 3 komt de Hemmepolder onder invloed van getijdenwerking en zout. In het tweede scenario wordt een gecontroleerd gereduceerd overstromingsgebied aangelegd waarbij een tijvolume van nagenoeg 60.000 m3 via een doorsteek in de dijk de polder instroomt. Het derde scenario is een ontpoldering van het gebied met een verwacht tijvolume van ongeveer 100.000 m3. Bij de onderstaande berekening gaan we er van uit dat zich in het gebied spontaan een stelsel van getijdenkreken ontwikkeld met een hoofdkreek nabij de inwatering. Dergelijke habitatten zijn kinderkamers voor jonge vis en grijze garnaal. Kinderkamers dragen als habitat meer dan gemiddeld bij tot de rekrutering van jongen tot de adulte stocks (Beck et al. 2001). Ondiepe zomerwarme habitatten zoals slikken en schorkreken, mangroves, de surfzone, zeegrasbedden en brakwatergebieden fungeren typisch als kinderkamer. Kinderkamers voor vis worden onderscheiden van andere habitatten op basis van een en meer van de volgende meetbare eigenschappen. Er is een permanent verbinding tussen kinderkamers en adulte habitats. Door de verhoogde productiviteit kunnen kinderkamers hogere densiteiten per eenheid oppervlakte ondersteunen. Het voedselaanbod in combinatie met het relatief warmere water stimuleert de specifieke groei. Het ondiepe karakter weerhoudt predatoren en verhoogt de specifieke overleving. In deze studie wordt de mogelijke rol van de Hemmepolder als kinderkamer voor jonge grijze garnaal Crangon crangon L. geschat door te simuleren welke bijdrage het vrijgekomen habitat levert aan de garnaalvisserij. In het zuidelijke deel van de Noordzee is er een intensieve visserij op grijze garnaal met een jaarlijkse aanvoer van gemiddeld 23.000 ton (Temming en Damm 2002, Pollet 2004), waarvan de Belgische vloot ongeveer 500 ton per jaar ophaalt (Cattrijsse et al. 1997, Pollet 2004). De quasi permanente aanwezigheid van pelagiale zoea larven suggereert dat grijze garnaal het hele jaar door paait, maar er zijn piekmomenten in de winter en in de zomer. De winterpiek resulteert in een massale rekrutering van postlarven (10-20 mm) tijdens het voorjaar.
78
De postlarven nemen een epibenthische levenswijze aan en groeien op doorheen de zomer in ondiep water. In het najaar rekruteren ze tot de tot de adulte stock, die vooral in de kustzone zelf wordt aangetroffen. Deze cyclus verklaart waarom de commerciële vangst van grijze garnaal sterk piekt in het najaar. Het model simuleert deze opeenvolging van verschillende rekruteringsfasen en meer concreet wordt berekend • wat de bijdrage is van de polder aan de productie van juvenielen • hoeveel van deze juvenielen rekruteren tot de adulte stock • hoeveel volwassen dieren rekruteren tot de visserij 4.4.2.2 Model Conceptuele voorstelling De verschillende rekruteringsfasen van grijze garnaal zoals voorgesteld in Fig. 1 werden gesimuleerd met een eenvoudig populatiemodel waarbij het populatieverloop wordt uitgerekend voor één jaar. Modelbeschrijving Het densiteitsverloop van postlarvale populatie grijze garnalen die vanuit zee rekruteert naar de IJzermonding volgens Fig. 1 en foerageert in de Hemmepolder werd gesimuleerd met een McKendrick - von Foerster vergelijking voor leeftijdsgestructureerde populaties Gegeven een populatie met individuen die worden onderscheiden op basis van lengte L op tijdstip t met een leeftijdsspecifieke individuele groeisnelheid γ(L, temperatuur) en een mortaliteit δ, dan kan de verandering in de populatiegrootte N(L,t) beschreven worden volgens: (1)
∂N ∂ (γ × N ) = −δ × N + ∂t ∂L
De gebruikte modelparameters inclusief de referenties worden gegeven in tabel 1. Bryant et al. (1997) geven een numerieke oplossing voor deze vergelijking. De continue distributie N(L,t) kan benaderd worden door N uit te splitsen over verschillende discrete lengteklassen. Voor lengteklasse i wordt de discrete oplossing van vergelijking 1 gegeven door: (2)
dN i γ i −1 γ = × N i −1 − i × N i − δ × N i dt ∆L ∆L
Vergelijking 2 drukt uit dat het aantal individuen dat behoort tot leeftijdsklasse i (met garnalen met lengte tussen Li-1 en Li) toeneemt door rekrutering van garnalen uit de vorige leeftijdsklasse en afneemt door rekrutering van garnalen naar de volgende leeftijdsklasse en mortaliteit. De dynamiek van de eerste en de laatste leeftijdsgroep is verschillend. Als R staat voor het aantal rekruten dat vanuit de zee de IJzermonding binnenkomt dat geldt voor de eerste lengteklasse dat (3)
dN 1 γ = R (t ) − 1 × N 1 − δ × N 1 dt ∆L
79
We nemen aan dat de rekrutering R(t) een normaaldistributie volgt gekenmerkt door een gemiddelde µ, een standaard deviatie σ. Zowel µ als σ worden geschat via een calibratieprocedure op basis van veldgegevens (zie verder). De laatste lengteklasse q kan niet meer rekruteren naar een volgende lengteklasse, maar komt potentieel in de visserij terecht. Dus, (4)
γ q−1 = × N q −1 − δ × N q dt ∆L
dN q
Het model veronderstelt een lengtespecifieke groeisnelheid γ die afhankelijk is van de temperatuur (tabel 1) en een constante mortaliteit δ (tabel 1). In het model is q gelijk aan 20. de waarde van de klassegrootte (∆L) varieert in functie van de lengte (tabel). Temperatuursgegevens voor de IJzermonding werden onttrokken uit de VMM databank voor waterkwaliteit voor het jaar 2005 (www.vmm.be, meetplaats 122, jaar 2005).
visserij 4
N adulte stock
3
polder Noordzee
1
2 postlarven
IJzermonding
Figuur 4: Conceptuele voorstelling van het populatiemodel met vier verschillende cruciale fasen. 1. rekrutering van postlarven met een totale lengte van 4 mm van de Noordzee naar de IJzermonding; 2. foerageermigraties van postlarven en juvenielen naar de schorkreken in de polder en opbouw van biomassa of secundaire productie tot de juvenielen een lengte van 15 mm bereiken; 3. rekrutering van de juvenielen tot de adulte stock via emigratie van de polder en de IJzermonding naar de kustzone; 4. rekrutering van adulte garnalen (50 mm TL) tot de visserij. De rekrutering van postlarven naar de IJzermonding wordt berekend door het gemodelleerde densiteitsverloop in de Hemmepolder te ijken op basis van veldopnames van postlarvale garnaal in het verdronken Land van Saeftinge model in de loop van 1990 en 1991 (Cattrijsse et al. 1997).
80
Het model werd geschreven in Fortran (Compaq Visual Fortran compiler) en ingebed in FEMME (Soetaert et al., 2002), een hulpmiddel voor het oplossen van differentiaalvergelijkingen en simulaties.
Tabel 25: Model parameters
Parameter
Waarde
Referentie
L
4 mm (0,36 mg)
Cattrijsse (1997)
et
al.
Totale lengte van juveniele rekruten
L
15 mm (19 mg)
Cattrijsse (1997)
et
al.
Totale lengte van adulten rekruteren tot de visserij
L
50 mm (700 mg)
Mortaliteit
δ
0,008 dag-1
Henderson (2006)
et
al.
Groeisnelheid
γ
0,1625 + 0,001025×T 0,00403×L (mm dag-1)
Aantal lengteklassen
q
20
Totale lengte rekruten
Lengteklasse
Symbool
van
postlarvale
die
∆L
- Kuipers en Dapper (1984)
1.22 mm indien 4 mm
3.89 mm indien 15 mm
Het model resulteert in een beschrijving van de garnaalpopulatie. De densiteit wordt uitgedrukt in aantallen garnalen per volume eenheid (m3). Extrapolaties voor de Hemmepolder werden gemaakt door de densiteit te vermenigvuldigen met het getijdenvolume (Cattrijsse et al. 1997).
Assumpties Bij de modellering worden de volgende veronderstellingen gemaakt • •
We nemen aan dat de rekrutering larvale garnaal tot het postlarvaal stadium kan benaderd worden door een normaaldistributie. Elke densiteitspiek komt dan overeen met een normaalverdeling die wordt beschreven door een gemiddelde en een standaard deviatie. De postlarven die rekruteren in de IJzermonding gebruiken de Hemmepolder als foerageerplaats tijdens hoogwater en zich tijdens eb terugtrekken in de IJzer. Deze
81
• •
veronderstelling laat toe om de opgebouwde biomassa tijdens het verblijf in het IJzerestuarium toe te schrijven aan de Hemmepolder. Het aantal garnalen dat gebruik maakt van de polder is een functie van het getijdenvolume. We veronderstellen dat het voedselaanbod voldoende hoog is zodat de groei niet wordt gelimiteerd We veronderstellen een constante mortaliteit gebaseerd op literatuurgegevens
Calibratie We gebruiken gegevens van Cattrijsse et al. (1997) om de densiteit van postlarven in een estuarien intergetijdengebied te simuleren. Cattrijsse et al. (1997) bemonsterden garnalen die tijdens vloed vanuit het subtidale deel van de Westerschelde migreerden naar kreken in het Land van Saeftinghe, een uitgestrekt brakwaterschor in het grensgebied tussen België en Nederland. De specifieke vangstmethode liet toe om de aantallen postlarvale garnalen gevangen in het net om te rekenen naar aantallen per volume eenheid. Deze data zijn relevant voor de simulatie omdat de situatie volgens scenario 2 en scenario 3 sterk vergelijkbaar is, met name een centrale ingang via een kreek tot een achterliggend slik en schor gebied. Concreet wordt de calibratie gebruikt om de parameters van R(t) te schatten.
Resultaten Het populatiemodel beschrijft de populatiestructuur van garnalen over twintig verschillende lengteklassen: 10 klassen in het juveniele levensstadium (4 tot 15 mm) en 10 in het volwassen stadium. De totale densiteit aan juvenielen (4 tot 15 mm) werd in het model over de 10 lengteklassen gesommeerd en vervolgens werd het model geijkt op gegevens van Cattrijsse et al. (1997). Het voorspelde densiteitsverloop werd voor de twee jaren 1990 en 1991 uitgezet tegen de veldwaarnemingen (Fig. 2). Voorspelde en geobserveerde waarden komen goed overeen, maar het model overschat telkens lichtjes het densiteitsmaximum. Het grote verschil tussen beide jaren valt sterk op. In 1991 daalde de vangst van postlarvale garnaal in de schorkreken met een factor 10 relatief ten opzichte van 1990. Via deze calibratieprocedure werd de rekruteringsfunctie geparametriseerd die de densiteit van postlarvale rekruten in het schor simuleert en de verdere basis vormt voor de verdere model berekeningen. Deze functie wordt zowel voor 1990 als 1991 voorgesteld in Fig. 3. Op basis van de rekruteringsfuncties, in combinatie met de berekende groei en mortaliteit, werd vervolgens berekend hoeveel juvenielen rekruteren naar het volwassen stadium en hoeveel volwassen dieren rekruteren uiteindelijk in de visserij (Fig. 2). Deze gegevens vormen het uitgangspunt voor het kwantificeren van de potentiële rol van de polder als kinderkamer voor garnaal. De productie van garnalen in de Hemmepolder varieerde van 19 mg tot 1,3 g nat gewicht m-3 per jaar. Na extrapolatie via het verwachte tijdvolume dat de polder instroomt volgens scenario 2 produceert de Hemmepolder tot maximaal 80 kg garnaal per jaar. Als al deze garnalen emigreren naar de adulte stock voor de kust en doorgroeien tot een lengte waarbij ze rekruteren tot de visserij en gegeven een constante mortaliteit bedraagt de rekrutering tot de visserij maximaal 0,5 ton. In het scenario 3, waarbij meer water de polder instroomt, verhoogt deze waarde tot maximaal 0,9 ton.
82
Densiteit van postlarvale garnaal in het Land van Saefthinge 1990 (Cattrijsse et al. 1997)
Densiteit van postlarvale garnaal in het Land van Saefthinge 1991 (Cattrijsse et al. 1997) 3.5 3
-3
50
aantal garnalen m
aantal garnalen m
-3
60
40 30 20 10
2.5 2 1.5 1 0.5
0
0 0
50
100
150
200
250
300
350
400
0
50
100
150
dagen model
veldobservaties
model
250
300
350
400
veldobservaties
Cumulatieve rekrutering van garnaal tot verschillende stadia (1991)
Cumulatieve rekrutering van garnaal tot verschillende stadia (1990) 7
100
6
80 4 mm (postlarvaal) 15 mm (juveniel) 50 mm (visserij)
60 40 20
aantal garnalen m
-3
120
-3
aantal garnalen m
200
dagen
5 4 mm (postlarvaal) 15 mm (juveniel) 50 mm (visserij)
4 3 2 1
0
0 0
100
200
300
400
0
100
200
300
400
dagen
dagen
Figuur 5: Modelresultaten. Bovenaan: de gemodelleerde en geobserveerde densiteit van postlarvale garnalen (4 tot 15 mm) in het Land van Saeftinghe (1990 en 1991; Cattrijsse et al. 1997). Onderaan: de cumulatieve rekrutering van garnalen (1990 en 1991). De dagen starten telkens op 1 januari van het betrokken jaar.
Rekruteringsfunctie van postlarvale garnaal
0.4 1.5 0.3 1 0.2 0.5
0.1
0 0
100
200
300
-3
0.5
2
aantal garnalen m (1991)
0.6
-3
aantal garnalen m (1990)
2.5
0 400
dagen 1990
1991
Figuur 6: Gemodelleerde rekrutering van postlarvale garnaal (4 mm). De krommes werden berekend zodanig dat de totale densiteit van alle juveniele stadia (4 tot 15 mm) overeen komt met veldwaarnemingen van garnalen in het Land van Saeftinghe (Cattrijsse et al. 1997).
83
Tabel 26: Samenvattende tabel met de modelresultaten. De verschillende pijlen of fasen in de rekruteringsdynamiek van garnalen zoals voorgesteld in Fig. 1 werden gekwantificeerd als aantallen of nat gewicht per volume-eenheid per jaar. Op basis van deze cijfers en gegeven het vloedvolume werd een extrapolatie gemaakt die het aandeel geeft van de Hemmepolder in de productie van garnalen.
Rekrutering (volgens Fig. 1)
1 totale rekrutering van postlarven 2 totale productie van garnalen in situ 3 totale rekrutering tot de adulte populatie 4 totale rekrutering tot de visserij
1990 Densiteit Gewicht aantal m-3 jaar- g m-3 jaar-
1991 Densiteit Gewicht aantal m-3 jaar- g m-3 jaar-
1
1
1
1
97
0,035 1.3 1,4
6.2
0.016 0.019 0.02 0.75
74 12
4.6 1.1
Directe en indirecte bijdrage van de polder aan de productie van garnalen Scenario 2 verwacht getijdenvolume 2 totale productie van garnalen in situ 4 totale rekrutering tot de visserij Scenario 3 verwacht getijdenvolume 2 totale productie van garnalen in situ 4 totale rekrutering tot de visserij
56.959 m3 79 kg per jaar 0,5 ton per jaar
1 kg per jaar 0,05 ton per jaar
98.254 m3 135 kg per jaar 0,9 ton per jaar
2 kg per jaar 0,07 ton per jaar
4. Bespreking
De potentiële bijdrage van een ontpolderde Hemmepolder aan de Belgische visserij van garnalen is marginaal in vergelijking met de 500 tot 700 ton die jaarlijks wordt aangevoerd. Daarvoor is de beoogde areaaluitbreiding van 27 ha wellicht te beperkt. Toch valt de gemodelleerde opbrengst uitgezet per eenheid van oppervlakte redelijk laag uit. Rekening houdend met een conversiefactor van 20% voor de conversie van nat gewicht naar asvrij droog gewicht bedraagt de garnaalproductie immers beduidend minder dan 1 gC m-3 jaar-1. Een dergelijk productiecijfer is redelijk laag, zeker als het in een context wordt geplaatst met cijfers over de primaire productie in estuariene slikken en schorren. Heip et al. (1995) geven een overzicht van biologische productie in estuariene systemen. In estuaria van gematigde streken bedraagt de primaire productie van het microphytobenthos, de belangrijkste producent in intertidale slik- en schorgebieden tussen de 30 en 230 gC m-2 jaar-1. Er bestaat een statistische relatie tussen primaire productie en visserijopbrengst voor onder meer estuariene en mariene systemen (Nixon, 1982; Ware en Thomson, 2005). Bij een primaire productie van 100 gC m-2 jaar-1 wordt een visserijopbrengst van 20 kg ha-1 jaar-1 verwacht. Op basis van veldgegevens in een schorkreek in de Westerschelde wordt voor de Hemmepolder een totale in situ productie van maximaal 135 kg garnaal geschat.
84
Per ha betekent dit een productie van slechts 5 kg per jaar. Worden enkel de cijfers voor het jaar 1991 gebruikt daalt dit cijfer met een factor 10. Men kan argumenteren dat de lage visserijproductie die wordt bekomen in onze benadering komt door enkel rekening te houden met garnalen. Schorkreken worden immers in belangrijke mate benut door de jonge stadia van tal van commerciële vissoorten, waarvan schol, bot, tong en zeebaars wellicht de belangrijkste zijn. Deze extra productie is niet opgenomen in deze studie. Eén reden voor deze conservatieve benadering is dat de bijdrage van een schorgebied tot de visserij van commerciële soorten op zich moeilijk te bepalen is. In tegenstelling tot éénjarige garnaal rekruteren de meeste vissoorten slechts op twee of driejarige leeftijd tot de visserij. Schorkreken worden door vissen gebruikt tijdens het eerste levensjaar wanneer de mortaliteit nog zeer hoog en onvoorspelbaar is. Deze hoge mortaliteit hypothekeert de resultaten van een populatiemodel zoals hier werd toegepast. Bij éénjarige garnalen kan men er van uitgaan dat de belangrijkste mortaliteit optreedt tijdens de larvale stadia. In deze studie werd het model gecalibreerd met behulp van gegevens die latere levensstadia betreffen zodat men kan aannemen dat de simulaties stabieler zijn. Een tweede reden om de kinderkamerfunctie van een ontpolderd gebied te beperken tot een berekening voor garnalen is dat de gerealiseerde productie van deze soort wellicht in de Belgische visserij terecht komt, wat de economische validatie van het gebied vergemakkelijkt (Frank Redant, pers. mededeling). Jonge vis die de IJzermonding gebruikt als kinderkamerhabitat tijdens het eerste levensjaar rekruteert tot adulte stocks die zich uitspreiden over de hele Noordzee, waardoor het verschil in geografische schaal (polder versus de Noordzee) te groot is om tot betekenisvolle conclusies te komen. Een laatste aandachtspunt vormt de aanzienlijke variatie die optreedt in de rekrutering van jonge garnalen in de getijdenkreken van de Westerschelde. De densiteit van postlarven bedroeg in 1991 maar 10% van de densiteit genoteerd in 1990 (Cattrijsse et al. 1997). Uiteraard beïnvloeden deze verschillen sterk de uiteindelijke rekrutering tot de visserij en dus ook de potentiële waarde van de polder. Cattrijsse et al. (1997) geven geen sluitende voor deze verschillen. Tegelijk stelden ze vast dat de densiteit van adulte garnaal in de Westerschelde tijdens de herfst van 1991 hoger is dan voor dezelfde periode in 1990. Mogelijk was het kreekwater te warm tijdens de zomer van 1991 zodat het habitat werd gemeden door de jonge garnalen, wat de lage cijfers verklaart.
Waardering in geldtermen Aangezien er voor garnalen een markt bestaat, gebeurt de waardering op basis van de marktwaarde. Om de productiefunctie van de Hemmepolder te waarderen in geldtermen, is er informatie nodig over enerzijds de marktprijzen voor garnaal in Vlaanderen en anderzijds over de extra kosten die worden gemaakt om een extra kilo garnalen te vangen. Het verschil tussen deze twee is dan de netto toegevoegde waarde van deze extra garnaalvangst. Om de omzet te weten hebben we gekeken naar de gemiddelde prijzen (€/kg) voor garnalen aangevoerd door Belgische vaartuigen (dienst zeevisserij, 2005). De waarde van garnaal is de laatste jaren gedaald. De toevoer van garnaal steeg in 2005 weer lichtjes. De marktprijs die de vissers ontvangen, ligt rond de 3,25€/kg garnaal. Dit is de bruto-opbrengst. De kosten gemaakt om de extra garnaal te vangen, moeten hier van afgetrokken worden.
85
Aangezien de hoeveelheden die geproduceerd worden door het schorrengebied beperkt zijn ten opzichte van de totale hoeveelheid die de Belgische garnaalvissers jaarlijks binnenhalen, zullen waarschijnlijk geen extra visinspanningen nodig zijn om de extra ton garnaal te vangen. Het zal eerder zo zijn dat bij een zelfde visinspanning er meer garnaal gevangen wordt. De nettoopbrengst voor deze extra hoeveelheid garnaal is dan gelijk aan de bruto-opbrengst. In een meer pessimistisch scenario wordt aangenomen dat de vissers toch extra kosten maken om de extra ton garnaal te vangen. De garnaalvissers behoren tot de kustvissers. De gemiddelde opbrengst is het laagst van alle categorieën vaartuigen. De grootste kosten ten opzichte van de besomming zijn loon (29%), brandstof (20%) en afschrijving (16%). Dit wil zeggen dat ongeveer 35% overblijft van de besomming. Als we met deze kosten rekening houden blijft als nettoopbrengst nog 35% van de garnaalprijs over (gemiddeld 1,14€/kg). Deze waarde nemen we als minimale waarde. Deze meeropbrengst zal volledig toe te schrijven zijn aan de Belgische kustvissers, aangezien de garnalen voor de Belgische kust blijven. Het gebied zal ook een bijkomende bonus opleveren voor visstocks zoals bijvoorbeeld zeebaars, schol… Hiervan is echter veel moeilijker of niet te kwantificeren hoeveel hiervan rekruteert naar de visserij. Bovendien zullen de economische baten niet allemaal neerslaan in België, aangezien de vissen zich veel sterker zullen verspreiden in de Noordzee.
4.4.3 Andere productiebaten In de Hemmepolder kan op kleine schaal riet geproduceerd worden. Dit kan geoogst en verkocht worden. Op dit moment kan de netto toegevoegde waarde van deze productiefuncties niet worden ingeschat. Er zijn weliswaar kengetallen voor de productiewaarde van deze goederen, bij huidige productie, maar het is onduidelijk hoe groot de markt is als de productie uitbreidt en de oogstkosten zijn niet gekend. Daarom worden deze productiebaten niet meegenomen. Ook zijn er misschien beperkte mogelijkheden voor zoute landbouw (rundvlees, zilte planten). Maar ook hier is geen informatie over de grootte van de productie, de vraag op de markt en de oogstkosten. Dit effect is ook niet meegenomen in deze studie.
4.4.4 Niet-gebruikswaarde De niet-gebruikswaarde kan enkel worden ingeschat via directe bevraging van mensen en deze methode is nog jong en de interpretatie van de resultaten voor beleidsstudies is moeilijk, omdat ze meestal tot hoge maar onzekere resultaten leidt die niet eenduidig te interpreteren zijn. Voor voorliggende studie is er het bijkomend probleem dat er onvoldoende kengetallen voorhanden zijn om als basis te dienen om een bruikbare inschatting van deze batencategorie te maken. Op basis van al deze elementen wordt in deze studie de niet-gebruikswaarde enkel als een PM post meegenomen. Er is geen informatie beschikbaar om verder een kwalitatieve interpretatie te maken van de bijdrage van het project aan de bestaans- of verervingswaarde van het IJzerbekken. Anderzijds nemen we wel elementen van de niet-gebruikswaarde mee. In de bevraging naar de gebruikswaarde kan een deel van de bekomen WTP van de gebruikers bestaan uit een nietgebruikswaarde. Deze zijn zeer moeilijk van elkaar te scheiden bij gebruikers van een natuurgebied (zie motivering die mensen opgeven). Daarom zullen de recreatiebaten opgenomen
86
in deze studie een deel niet-gebruiksbaten bevatten. Voor de Hemmepolder is dit een relatief belangrijke opmerking omdat er veel bezoekers en passanten zijn.
4.5 Andere effecten 4.5.1 Veiligheid ’t Geleed voert water uit het binnenland af bij laag tij en bergt dit bij hoog tij. Het Piete Sas is gebouwd om terugspoeling vanuit de Noordzee te vermijden. (zie pag. 25 IMDC) In totaal zijn er ongeveer 2450 m grachten die in het Geleed uitmonden om het gebied te draineren. De veiligheid van het achterliggende Lombardsijde moet in alle scenario’s gevrijwaard blijven. Om er zeker van te zijn dat het water van het dorp steeds de Hemmepolder kan binnenstromen wordt in alle scenario’s een regelstructuur (pompstation) voorzien aan de kustweg. In scenario 3 waar de bouw van een zeewerende dijk noodzakelijk is zal een doorlaatstructuur gebouwd worden in de dijk zodat het Geleed gewoon kan blijven doorstromen. De diepe gracht die door het projectgebied loopt en nabij de Schoolstraat uitmondt in het Geleed en waarlangs het gebied ten westen van de Hemmepolder afwatert, kan vervangen worden door een buis die onder de geplande ringdijk doorloopt in scenario 3. De kosten gemaakt om de veiligheid gelijk te houden aan het huidige scenario worden meegnomen in de investeringskosten. Het herstel van een slikken en schorren gebied kan ook bijdragen tot extra komberging en dus bescherming tegen overstromingen door stormen van op de Noordzee. Doordat het gebied vrij klein is, zeer dicht bij de monding van de IJzer gelegen is en bovendien stroomopwaarts een sluizencomplex is dat het binnenstromende water regelt, zal de impact van de Hemmepolder als maatregel tegen overstromingen bij stormvloeden eerder klein zijn.
4.5.2 Verzilting grondwater Verzilting binnen het projectgebied is voor scenario 2 en 3 een natuurdoelstelling. In de omgeving van het studiegebied is echter een zoetwaterlichaam gelegen volgens de kaart van de Breuck (vnl. N van het gebied = belangrijkste zoetwaterreserves). Zoet water aan de kust is schaars. Bij verzilting zal de optie om deze als drinkwater/irrigatiewater te gebruiken verdwijnen of alleszins hogere exploitatiekosten met zich meebrengen (ontzilting). Bovendien is de zoetwaterbel aangeduid als water body in het kader van de kaderrichtlijn water, wat inhoudt dat noch de kwaliteit noch de kwantiteit mag achteruitgaan. Bij de keuze van inrichting moet kritisch bekeken worden of verzilting wenselijk is en moet verder onderzocht worden hoe de verzilting evolueert. De afdeling water zal dit in het kader van verdere stappen in dit project onderzoeken en ook bekijken of dit monetair kan gewaardeerd worden. Voor scenario 2 is dit eerder beperkt, hier vormt de verzilting van het gebied geen bedreiging voor de private grondwaterwinningen. In scenario 3 is er een zeer trage toename van de kern brak grondwater die na tien jaar ontstaat. Na enkele 100den jaren zal al het grondwater compleet zout zijn. NW ontstaat een pluim die in
87
een zone komt met zandgronden ( = snellere infiltratie en snellere verzilting), ook buiten het gebied. Dit kan op langere termijn een effect hebben op het in de omgeving liggende tuinbouwbedrijf. Aangezien bovenstaande inschatting gebaseerd is op niet meer zo recente metingen van het zoutgehalte in het grondwater, kan de verzilting veel sneller plaatsvinden als verwacht. Er zijn immers aanwijzingen dat het water momenteel op bepaalde momenten licht brak is. Met andere woorden, ook in het nulscenario treedt lichte verzilting van het grondwater op, maar het zal waarschijnlijk langzamer gaan dan met scenario 3. Aangenomen wordt dat door de zeespiegelstijging zonder bijkomende maatregelen ook in het nulscenario verzilting zal optreden. De tuinbouwer ten noorden van het gebied kan dus nadeel ondervinden van scenario 3 op zeer lange termijn. De verzilting van het gebied zal waarschijnlijk sneller optreden dan zonder de inrichting van de Hemmepolder als slik en schorgebied. De termijn waarop dit gebeurt kon in het kader van deze studie niet gemodelleerd worden. De tuinbouwer kan ervoor kiezen zijn activiteit te stoppen als het grondwater te brak wordt. Als kost wordt dan het gebruiksverlies (methode VLM) meegenomen in de MKBA. De methode is vooral bruikbaar voor landbouwers met een forfaitair belastingsstelsel en niet zo voor tuinders. Op vraag van ANB paste VLM de methodiek aan voor tuinbouw. Bij het bepalen van het gebruiksverlies werden de volgende zaken in rekening gebracht: -
de gronden die de tuinder verliest zijn geschikt voor tuinbouw het betreft een volledige stopzetting van zijn tuinbouwactiviteiten, hierdoor is de gebruikscoëfficiënt maximaal de methodiek ter bepaling van het gebruiksverlies van de tuinder is op basis van het systeem ontwikkeld in het projectgebied tuinbouw is veel intensiever dan de landbouwactiviteit binnen het projectgebied, hierdoor wordt de prijs per punt van het projectgebied vermenigvuldigd met een factor de factor wordt bepaald op basis van BSS tuinbouwteelten tov BSS teelten projectgebied.
Het gebruiksverlies wordt geschat op €565 675. Bij het toepassen van een methodiek ontwikkeld in het kader van natuurinrichting en aangepast naar tuinbouwactiviteit bekomt VLM een gebruiksverlies van €102 850/ha. Bij acceptatie van verzilting hoeft de landbouw zeker niet automatisch te verdwijnen. De tuinbouwer zou kunnen overstappen op zoutminnende gewassen. Bepaalde aspergesoorten zijn bijvoorbeeld goed bestand tegen brak water. En je kunt ook schapen houden op zilte gronden. Ook kan de tuinbouwer zich aan passen aan de veranderende omstandigheden door bijv. zoveel mogelijk gebruik te maken van regenwater. Als kost worden dan de aanpassingskosten aan de nieuwe teelten of meerkost die de tuinbouwer heeft als hij omschakelt naar een andere waterbron (als maximale grens wordt hier de kost van leidingwater genomen, dat dan onthard zal moeten worden) meegenomen in de MKBA. Gemiddeld wordt voor grondwater een kost betaald van 0,3€/m³, voor leidingwater is het afhankelijk van de leverancier maar gemiddeld bedraagt dit 0,7€/m³.
88
4.5.3 Uitzicht op dijk Verplaatsing van dijken landinwaarts kan leiden tot welvaartsverlies in termen van visuele hinder voor de direct omwonenden. Gebaseerd op literatuuronderzoek werd ervan uitgegaan dat de waarde van woningen die eerst een open uitzicht hadden, en nu een relatief hoge dijk voor hun neus krijgen een waardedaling kennen van 12% (Witteveen&Bos, 19). Dit negatief effect geldt enkel voor de woningen die binnen de 50 m van de dijk staan. Verder dan dat blijkt deze wijziging in het landschap geen effect te hebben. Aangezien de dichts bij gelegen woningen verder van de dijk afliggen en er een belangrijke weg langsloopt, zal het effect van de dijk minimaal zijn. Huidige en toekomstige omwonenden kunnen anderzijds vooral profiteren van de toegenomen recreatiewaarde voor de omgeving. Dit kan zich verder doorvertalen in een stijging van de aantrekkelijkheid van het gebied voor wonen wat zich vertaalt in stijgende werkgelegenheid, vastgoedmarkt, e.d. Deze afgeleide effecten zijn niet meegenomen.
4.5.4 Historische waarde van het landschap20 4.5.4.1 Effecten Onder de historische waarde of informatieve waarde van een historisch gegroeid landschap verstaan we de mate waarin de ontstaansgeschiedenis van het landschap is af te lezen aan zijn verschijningsvorm. Het gaat daarbij om aardkundige, ecologische en cultuurhistorische verschijnselen, zoals afzettingen, bodemkenmerken, terreinvormen, levensgemeenschappen, ontginnings- en occupatiepatronen, bouwwerken en restanten daarvan. De Hemmepolder is voor een deel beschermd landschap (gebied tussen Alexisstraat en de Halvemaandijk) en heeft een aantal relicten van cultuurhistorische ontwikkelingen in het gebied. De Hemmepolder is 800 jaar oud en één van de weinige vroege realisaties in de (middeleeuwse) bedijkingspolitiek die de Vlaamse kustvlakte nog rijk is. De polder onderging sinds de late middeleeuwen weinig ingrijpende wijzigingen is bovendien onbebouwd gebleven. De bodem bevat getuigenissen over de vorming van het natuur- en cultuurlandschap en bevat sporen van historisch landgebruik door de mens. Elke ingreep houdt het gevaar in deze historische informatie voorgoed uit te wissen. (graafwerken, baggerwerken, verwijderen van perceelsgrenzen of andere historische landschapsrelicten) Scenario 1 varianten a, d en e hebben een minimale impact op deze relicten. Het typische polderlandschap blijft bestaan, alleen worden de (akker)perceelsgrenzen afgeschaft. Wel zullen een aantal milderende maatregelen moeten genomen worden. In varianten b en c wordt het landschap in beperkte mate gewijzigd. Een geïsoleerde plaszone creëren zodat een microreliëf wordt gegenereerd ter bevordering van natuurontwikkeling gaat volgens Monumenten en Landschappen voorbij aan de historische en spontane groei van het gebied. De ingreep heeft volgens het eindrapport van IMDC 2005 een zeer gering effect op het uitzicht van de Hemmepolder. Variante 1f heeft wel een grotere impact aangezien het gebied over een diepte van 60 cm wordt afgegraven. Desgevallend zal een aantal maatregelen moeten genomen worden om ongedocumenteerde vernieling van eventuele aanwezige archeologisch erfgoed te voorkomen. 20
bron: open brief VUB en UG, gesprek Monumenten en Landschappen studie IMDC, UG en VUB
89
Scenario 2 heeft een iets grotere impact op het landschap als scenario 1. De impact van het uitgraven van een plas (variante 2a) is wederom volgens IMDC 2005 eerder beperkt. Het afgraven van de polder (variante 2b) heeft uiteraard wel een grote impact. Dezelfde maatregelen als in variante 1f zullen zeker moeten genomen worden. Scenario 3 heeft uiteraard de grootste impact. Het huidige landschap verandert compleet en de historische landschapsrelicten worden verwijderd of verdwijnen door het instromende water en door het spel van sedimentatie en erosie. Vanuit het standpunt van RWO is deze optie onaanvaardbaar. Wel verschijnt er een natuurlandschap dat aanwezig was voor dat menselijke ingrepen het landschap wijzigden. Slikken en schorren kunnen in dit kader zeker ook een belangrijk herstel van een historisch landschap betekenen.
90
4.5.4.2 Waardering De waardering van de informatiewaarde van het landschap kan gebeuren op basis van een analyse van een aantal criteria. In de literatuur worden volgende criteria naar voren geschoven: De ITZ-aanpak De afkorting ITZ staat voor drie criteria namelijk - de internationale betekenis (I), - de mate van aantasting (T), met andere woorden de gaafheid van het landschap + conservering van artefacten of organisch materiaal - de zeldzaamheid (Z) op nationale schaal (aantal vergelijkbare monumenten, relicten…). Op een lager schaalniveau kijkt men ook nog naar criterium representativiteit (kenmerkendheid voor de regio of bepaalde periode). De kenmerkendheid van een landschap wordt bepaald aan de hand van - kenmerkende terreinvormen, - archeologische waarden, - herkenbaarheid van de ontginningsgeschiedenis, - het voorkomen van historische-bouwkundige waarden - schaaluitersten. Een andere parameter die naast bovenstaande ook nog kan meegenomen worden is de hoeveelheid ‘recent en systematisch onderzoek ‘dat er van de betreffende regio of van de betreffende archeologische periode bestaat. Deze criteria kan men scoren. Wanneer het landschap, monument… een hoge score haalt is het behoudenswaardig. Voor de Hemmepolder is dergelijke score niet voorhanden. Wel heeft de Hemmepolder volgens RWO een hoge waarde omdat de Hemmepolder -
een nauwelijks geschonden 13de-eeuws polderlandschap is; onlosmakelijk samenhangt met de ontwikkeling van de kleine stad Lombardsijde; geïntegreerd is en in relatie staat met de landschappelijke ontwikkeling van het hele IJzerestuarium ontpolderen betekent dat context, geheel en samenhang in de (archeologische) erfgoedzorg niet meer aan de orde zijn; het ruimtelijke, technologische en cognitieve gedrag in de 13de-eeuwse mens weerspiegelt; een belangrijk voorbeeld is van de extensieve landuitbreiding in Vlaanderen ten tijde van en als resultaat van de grote economische bloei in de 13de eeuw; een van de weinige polders aan de Belgische kustvlakte is die daadwerkelijk het resultaat is van de inpolderingsactiviteiten van Benedictijner monniken.
Deze waarde kan niet kwantitatief worden meegenomen in de berekeningen, maar hiermee dient in de beslissing wel rekening te worden gehouden.
91
STAP 4: INTEGRATIE VAN KOSTEN EN BATEN 4.6 Omgaan met toekomstige kosten en baten 4.6.1 Evaluatiemaatstaven Bij het uitvoeren van een kosten-batenanalyse dienen de kosten en baten die door een project teweeg gebracht worden, met elkaar vergeleken te worden. Vermits deze kosten meestal gespreid zijn in de tijd, is het aangewezen om ze te actualiseren of ook te verdisconteren naar een bepaald referentiejaar. Dit is zeker het geval indien men verschillende projectalternatieven, waarvoor de spreiding van kosten en baten onderling verschillen, wil vergelijken. De meest gebruikte maatstaf, die rekening houdt met deze spreiding in de tijd, is de netto contante waarde. Voor een project j wordt deze als volgt berekend: Tj
NCW ( j ) = ∑ t =0
B jt − K jt (1 + r ) t
waarin t de lopende index voor de jaarlijkse kosten (K)- en batenposten (B), Tj de levensduur van het project en r de gehanteerde discontovoet. Een project is maatschappelijk rendabel indien de netto contante waarde positief is. De netto contante waarde is strikt genomen het saldo van de geactualiseerde baten en kosten. De kosten en baten worden uitgedrukt in constante prijzen, dus er is geen rekening gehouden met inflatie. Om deze maatstaf te gebruiken voor een MKBA voor de Hemmepolder, dienen dus parameters vastgelegd te worden zoals de te hanteren discontovoet of de technische levensduur van het project.
4.6.2 Discontovoet Omdat er geen consensus is onder economen over de te hanteren discontovoet is het belangrijk een representatieve waaier van discontovoeten te hanteren. In Vlaanderen geldt de aanbeveling om met 4% te rekenen, gecombineerd met een sensitiviteitsanalyse op deze parameter. Deze analyse leidt ertoe om voor de MKBA te rekenen met de volgende discontovoeten: 3, 4, en 7%. Dit zijn inflatievrije discontovoeten. Om de lezer niet met een overvloed aan data te overstelpen wordt voornamelijk gerapporteerd op basis van de 4%. De kosten en baten worden met de discontovoeten geactualiseerd naar het jaar 2006
92
4.6.3 Levensduur van de projecten De tijdsdimensie bepalen waarover het project zich uitspreidt is geen gemakkelijke opgave aangezien natuur in principe geen vastgelegde levensduur heeft. Mits het nodige onderhoud en beheer van het gebied, kan men baten verwachten tot in de eeuwigheid. In deze studie worden de verschillende kosten en baten geschat van de start van het project in 2006 tot en met het jaar 2050. Dit betekent dat we de kosten en baten vergelijken voor ongeveer één generatie, en dat dit een leidend kengetal kan zijn voor de maatschappelijke en beleidsdiscussie. De kosten en baten blijven evenwel ook na 2050 doorlopen. Zij worden ook verder doorgerekend en gevat in een restwaarde. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de projecten een eeuwige levensduur hebben. De restwaarde (RW) van zo’n eeuwigdurende kost of baat na 2050 wordt berekend door te actualiseren naar 2050 met de volgende formule:
1+ g i−g met NBj de Netto jaarlijkse baat, g de groeivoet en i de discontovoet. RW = NB j ×
Vervolgens moet dit resultaat nogmaals geactualiseerd worden naar 2006, om dit te kunnen vergelijken met de overige kosten en baten voor 2050. De restwaarde wordt met name bepaald voor de onderhouds- en beheerskosten, en de verschillende baten die eeuwig doorlopen.
4.6.4 Economische groei Om de robuustheid van het maatschappelijk rendement van de projectalternatieven te toetsen, in het kader van toekomstige onzekerheid, is het gebruik van meerdere omgevingscenario’s noodzakelijk. Om rekening te houden met deze onzekerheid hanteren wij drie toekomstige alternatieve omgevingsontwikkelingen die gebaseerd zijn op drie in Nederland ontwikkelde mondiale omgevingscenario’s tot 2020. Voor Vlaanderen zijn bij deze “”scenario’s” groeiverwachtingen afgeleid, mede op basis van verschillen met Nederland in de groei van beroepsbevolking. Hierna volgt een summiere beschrijving van deze uitgangspunten. Om verwarring met de drie scenario’s voor de Hemmepolder te vermijden spreken we in deze paragrafen van uitgangspunten.
Uitgangspunt 1 : Global Competition In dit uitgangspunt, gekenmerkt door hoge economische groei, ligt de nadruk op internationale concurrentie en een zeer dynamische technologische ontwikkeling. Het algehele vertrouwen in het marktmechanisme leidt tot een relatief vrij verkeer van goederen en diensten. Binnen Europa is sprake van beleidsconcurrentie tussen staten en treedt verdere liberalisering en deregulering op. Dit heeft een grote economische dynamiek en een grote diffusie van technische kennis tot gevolg. De sectorstructuur verandert en is aan dynamiek onderhevig. De (hoge) economische groei gaat gepaard met een relatief sterke vraag naar hoogwaardige producten (upgrading). Deze upgrading van het goederenpakket in de industrie tempert de toename van fysieke productie enigszins (dematerialisatie). De wereldhandel groeit in dit uitgangspunt jaarlijks met gemiddeld 7,4% in de periode tot 2020, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld jaarlijks 2,8% bedraagt in dezelfde periode. Na 2020 daalt de economische groei in West-Europa tot gemiddeld 2,3% per jaar. Dit wordt met name ingegeven door de verwachte daling van de beroepsbevolking
93
Uitgangspunt 2: European Coordination In dit uitgangspunt treedt een verregaande Europese integratie op, die samengaat met een redelijk hoge economische groei. Mondiaal is er een zeker isolationisme tussen de grote blokken in de wereld. Er is een Europees beleid op het gebied van transport, energie, milieu, mobiliteit en infrastructuur. Daarin past ook meer belangstelling voor productie en gebruik van milieuvriendelijke energiedragers, alsmede gebruik van lichte materialen en schone motoren. Zowel tussen de lidstaten van de EU als tussen de overheid en bedrijfsleven vindt samenwerking plaats op diverse beleidsterreinen. Aan solidariteit en sociale cohesie wordt groot belang gehecht. De wereldhandel groeit in dit uitgangspunt gemiddeld 6,1% jaarlijks, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld 2,4% per jaar bedraagt in de periode tot 2020. Na 2020 daalt de economische groei in West-Europa tot gemiddeld 1,8% per jaar.
Uitgangspunt 3: Divided Europe In dit uitgangspunt werkt noch het markt-, noch het coördinatiemechanisme in Europa goed. Sociaal-economische problemen worden niet goed aangepakt, laat staan opgelost. De Europese concurrentiepositie verslechtert en de economische groei blijft in Europa derhalve achter bij die in Noord-Amerika en Azië. In genoemde landenblokken is de economische groei wel redelijk sterk. Zwakke economische groei, trage technische ontwikkeling, weinig ontplooiingsmogelijkheden op sociaal-cultureel gebied, geringe voortgang bij het oplossen van milieuproblemen typeren Europa. De consumptie- en productiestructuur is laagwaardiger dan in de andere uitgangspunten. De wereldhandel neemt in dit uitgangspunt jaarlijks met gemiddeld 4% toe, terwijl de economische groei in West-Europa gemiddeld 1,4% per jaar bedraagt in de periode tot 2020. Na 2020 daalt de economische groei in West Europa tot gemiddeld 0,7% per jaar. In Tabel 27 worden de belangrijkste ontwikkelingen van de drie uitgangspunten weergegeven. Tabel 27: Ontwikkelingen per uitgangspunt, jaarlijkse mutaties in %
Uitgangspunt GC: Hoge groei Periode 2000-2020 2021-2030 BBP West2,8 2,3 Europa BBP Vlaanderen 2,8 2,3
EC: Gemiddelde groei DE: Lage groei 2000-2020 2021-2030 2000-2020 2021-2030 2,4 1,8 1,4 0,7 2,4
1,8
1,4
0,7
De groeivoet van 2030 wordt ook gebruikt voor de daaropvolgende jaren. Gezamenlijk geven deze uitgangspunten een redelijke bandbreedte voor mogelijke ontwikkelingen in de wereld om ons heen, waarbij de kans op realisatie niet op voorhand ingeschat kan worden. De onderzochte bandbreedte sluit ook nauw aan met de internationale groeiscenario’s ontwikkeld door het International Panel of Climate Change (IPCC).
94
4.7 Verloop van kosten in de tijd 4.7.1 Tijdshorizon De investeringskosten zijn gespreid over 5 jaren. Er wordt aangenomen dat de aanleg van een natuurgebied 5 jaar in beslag neemt. Bovendien wordt aangenomen dat de kosten per jaar ongeveer gelijk zijn. De onderhouds- en beheerskosten blijven doorlopen zolang het natuurgebied bestaat, met andere woorden eeuwig. Ook de landbouwkosten lopen oneindig door.
4.7.2 Groei De onderhouds- en beheerskosten volgen mee met de economische groei, maar we gaan ervan uit dat er technologische verbeteringen volgen die deze kosten kunnen beperken. Daarom hebben we de assumptie gemaakt dat deze gelijk blijven over de jaren. De maatschappelijke kosten voor landbouw volgen de economische groei, maar niet zo snel. Hier wordt de groeivoet gedeeld door 2.
4.8 Verloop van baten in de tijd De onderscheiden baten worden berekend voor elk jaar, rekening houdend met zowel technische als economische parameters.
4.8.1 Tijdshorizon Het genereren van baten door het natuurontwikkelingsgebied is o.a. afhankelijk van de sedimentatiesnelheid en de vegetatieontwikkeling (successie) in het natuurontwikkelingsgebied. Sedimentatie in het gebied start vanaf jaar 1 na de aanleg maar gaat slechts door tot 15 à 20 jaar na de aanleg tot er een hoger schor gevormd wordt. In de lagere gedeelten zal de sedimentatie wel verder gaan, maar zal anderzijds ook erosie plaatsvinden. De hiermee gepaard gaande baten zijn dan ook beperkt in de tijd. Andere baten zijn dan weer niet terug te vinden in jaar 1 na de aanleg van het gebied omdat ze gelinkt zijn aan de successie van vegetatie. Echter gegevens over successie en de samenhang ervan met biochemische processen zijn nog niet voldoende gekend. Daarom wordt voor deze studie aangenomen dat na 5 jaar een volwaardig biotoop ontstaat. De baten die afhankelijk zijn van de vegetatie in het gebied zoals bijvoorbeeld opname van CO2, starten dan ook maar vanaf jaar 5 na de aanleg. Ook de belevingsbaten van recreatie komen dan pas tot stand. Wat betreft de toepassing van deze kengetallen op de voorbeeldgebieden wordt er vanuit gegaan dat er beperkt beheer van de natuurgebieden plaatsvindt, met name maai- en graasbeheer om zo een gevarieerder landschap te bekomen. Indien dit niet gebeurt, zal een brak intergetijdengebied evolueren naar een rietveld en een zoetwatergebied naar wilgenbos.
95
Invloed van economische groei. Volgens de economische literatuur vinden we milieugoederen belangrijker naarmate we rijker worden, en groeien de (sommige) milieubaten minstens mee met de economische groei. We passen dit op de volgende wijze toe. We gaan er voor de basisschatting vanuit dat de regulatiebaten niet meegroeien met de economische groei. Ze worden gewaardeerd aan de hand van schaduwprijzen, en we veronderstellen dat de vermeden kosten niet gaan toenemen doordat de technische vooruitgang het behalen van doelstellingen goedkoper maakt. Dit is vermoedelijk een conservatieve inschatting, want het is mogelijk dat in de toekomst milieu- en kwaliteitsdoelstellingen worden aangescherpt waardoor de inspanningen zullen toenemen. De recreatiewaarde groeit mee met de economische groei .21
21
Omdat we geen kengetallen meenemen voor de niet-gebruikswaarde, is hiervoor het al dan niet meenemen van economische groei in de praktijk niet van belang.
96
5
STAP 5: VERGELIJKING KOSTEN EN BATEN VAN DE SCENARIO’S
5.1 Modelresultaten In een rekenmodel worden alle kosten en baten volgens de in hoofdstuk 5 gegeven parameters geïntegreerd. Als output geeft dit model een netto actuele waarde per variant. In Tabel 28 wordt een voorbeeld gegeven van de output. Deze output wordt gegeneerd per variant. In eerste instantie wordt gerekend met de beste waarde, een gemiddelde groei ( EC-scenario) en gemiddelde discontovoet (4%). In een tweede stap zijn een aantal sensibiliteitsanalyses uitgevoerd om de robuustheid van de rangorde in de scenario’s te toetsen. Tabel 28: Geactualiseerde kosten en baten van variant 2a (4%, geactualiseerd naar 2006) variante 2a
Discontovoet Economische groei Kosten tot 2050 Investeringen Onderhoud en beheer Totaal kosten
4%
gemiddeld -0.77 mio € -0.11 mio € -0.88 mio €
Effecten tot 2050 Landbouw
-0.54 mio €
Regulatie en productie Recreatie Totaal baten
0.38 mio € 5.54 mio € 5.37 mio €
Netto baten tot 2050 Terugverdientijd
4.49 mio € 6 jaar
Plaatsen we deze bekomen netto baten per variant in een tabel dan krijgen we volgende ranking:
97
Tabel 29: Netto actuele waarde van de verschillende varianten bij gemiddelde discontovoet en gemiddeld groeiscenario (mio€ 2006). scenario Discontovoet Economische groei Kosten tot 2050 Investeringen Onderhoud en beheer Totaal kosten
variante 3a 4% Gemiddeld
variante 3b 4% Gemiddeld
variante 1a 4% Gemiddeld
variante 1b 4% Gemiddeld
variante 1c 4% Gemiddeld
variante 1d 4% Gemiddeld
variante 1f 4% Gemiddeld
variante 2a 4% Gemiddeld
variante 2b 4% Gemiddeld
variante 1e 4% Gemiddeld
-0,97 -0,14 -1,12
-2,00 -0,53 -2,53
-0.77 -0.87
-0,91 -0,07 -0,98
-0,99 -0,10 -1,09
-1,13 -0,23 -1,36
-2,02 -0,07 -2,09
-0,77 -0,11 -0,88
-1,30 -0,11 -1,41
-11,35 -3,97 -15,32
-0.10
Effecten tot 2050 Landbouw Vermeden kosten waterkwaliteit en kraamkamerfunctie Recreatiebeleving Andere Totaal baten
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
-0,54
0,42 22,54 0,00 22,42
0,46 22,54 0,00 22,46
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,14 10,58 0,00 10,17
0,38 5,54 0,00 5,37
0,38 5,54 0,00 5,37
0,14 10,58 0,00 10,17
Netto baten tot 2050 RANKING Terugverdientijd
21,30 1 5
19,94 2 5
9,31 3 5
9,20 4 5
9,08 5 5
8,81 6 5
8,08 7 6
4,49 8 6
3,97 9 7
-5,14 10 /
98
5.2 Conclusie op basis van de centrale schattingen. Op basis van de beste of centrale schatting kunnen we besluiten dat voor alle drie scenario’s de (onvolledig gekende) maatschappelijke baten groter zijn dan de maatschappelijke kosten. Van alle scenario’s leidt scenario 3 tot de hoogste netto welvaartstoename, met vergelijkbare investeringskosten en effecten op landbouw. Deze resultaten zijn te verklaren door een samengaan van verschillende redenen: • De totale kosten zijn relatief beperkt want het is een klein gebied en ook de kosten per ha zijn relatief beperkt voor de creatie van natte natuur. Dit geldt zowel voor de investeringskosten als voor de effecten op landbouw. De enige uitzondering is variant 1E en deze heeft dan ook geen netto welvaartsbaat. •
De belevingsbaten voor recreanten en passanten zijn hoog omwille van zowel een relatief hoog aantal bezoekers en passanten (voor een klein gebied) en hun hoge waardering voor extra natuur, vooral voor scenario 3.
•
Een potentieel belangrijke bijdrage van het gebied aan de waterkwaliteit in de IJzer en een kleine bijdrage voor de garnaalvisserij via de kinderkamerfunctie voor garnaal in scenario 2 en scenario 3.
•
Om van deze potentiële baten te genieten moeten eerst de investeringen gedaan worden. Deze kosten kunnen zich zeker terugverdienen binnen de termijn van één generatie. Voor de betere projectvarianten zijn de terugverdientijden in de orde van grootte van 5 tot 10 jaar.
De hoogte van de inrichtingskosten verschilt van variant tot variant, afhankelijk van de kosten van afgravingen en infrastructuurwerken noodzakelijk voor het inrichten van het gebied. De maatschappelijke landbouwkosten blijven voor elke variant hetzelfde, met uitzondering van de kosten voor de tuinbouwer buiten het gebied die enkel optreden in scenario 3 en op langere termijn. De belangrijkste onderzochte batencategorieën bestaan uit productiebaten (garnaal), vermeden kosten voor beheer van de rivier (nutriëntenverwijdering) en de recreatiebaten. De drie inrichtingstypen hebben soortgelijke gebruiksbaten. Ze zijn enkel verschillend in orde van grootte. Voor scenario 1 zijn een aantal kengetallen niet beschikbaar in de literatuur. Uit de resultaten blijkt dat scenario 3 de meeste baten oplevert, gevolgd door scenario 1 en dan scenario 2. Enkel voor scenario 1E blijken de maatschappelijke kosten hoger te zijn dan de baten. Dit is te wijten aan de veel hogere investeringskosten voor de uitvoering. Scenario 3 heeft de grootste natuurbaten en ook de grootste baten voor beleving. Scenario 1 wordt verkozen boven scenario 2 ondanks grotere natuurbaten voor scenario 2. Dit komt omdat de recreatiebaten het zwaarste doorwegen op het totaal. Een groot deel van de recreanten die het gebied op zeer regelmatige basis bezoeken verkiezen scenario1 omdat dit scenario het minste veranderingen teweegbrengt ten opzichte van het huidige landschap. Bovendien wordt in het algemeen scenario 2 niet zo hoog gewaardeerd omdat de mensen scenario 2 zien als een soort van tussenoplossing/compromis tussen scenario 1 en scenario 3. De waarden van sommige varianten zullen dichter bij elkaar komen te liggen indien de historische waarde van een landschap kwantitatief kan meegenomen worden. Vermoedelijk zal dit echter
99
niets veranderen aan de ranking, omdat de belevingswaarde groot is en de historische waarde compenseert.
5.3 Hoe robuust is deze conclusie ? Om na te gaan hoe robuust de resultaten zijn werd een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd waarbij variaties op uitgangspunten en gerelateerde parameters werden doorgerekend. Het model werd gedraaid met minimum en maximum waarden. Bij verandering van de meeste parameters in het model blijft het eindresultaat robuust, in de zin dat de beste varianten zichzelf blijven terugverdienen binnen één generatie en dat scenario 3 de beste kosten-baten verhouding heeft. Enkel bij wijziging van de recreatiebaten kan een verandering van ranking optreden. De bekomen waarde van de recreatiebaten via de enquêtering is erg hoog. Analyseert men de resultaten, dan is duidelijk dat in de waardering niet alleen de gebruikswaarde van het gebied zit vervat, maar ook een deel niet-gebruikswaarde die gebruikers van het gebied aan het gebied toekennen. Dit is haast onvermijdelijk. Omdat de recreatiebaten de meest beïnvloedende parameter is, hebben we een sensibiliteitsanalyse gedaan op deze parameter. Als minimum WTP zijn we in de literatuur op zoek gegaan naar studies die een toegangsprijs per bezoek berekenen aan de hand van vergelijkbare enquêtes zoals uitgevoerd in deze studie (Ruijgrok 1999, Witteveen&Bos 2004, Scarpa, R., et al. 2000). Als men de waarden bekomen in de uitgevoerde CR studie op een zeer ruwe wijze omrekent naar prijzen per bezoek, dan liggen de resultaten in de zelfde lijn als de literatuur. Men bekomt dan een relatief kleine bijdrage per bezoekend gezin (0.8€ voor scenario 1, 0.4€ voor scenario 2 en 1,8€ voor scenario 3). Als men deze cijfers in het model inbrengt, wijzigen de recreatiebaten met een factor 5. Dit geeft een wijziging in de ranking. Nog steeds blijft scenario 3a de meest gewenste inrichting, scenario 2a schuift meer op naar voor in de ranking, scenario 3b schuift naar achter. Dit heeft te maken met het feit dat de bijkomende effecten zwaarder gaan doorwegen indien de recreatiebaten lager zijn. Doordat de ecosysteembaten voor scenario 2 hoger liggen dan voor scenario 1, wijzigt dus voor een deel de ranking. Als men dan de parameters met betrekking de ecosysteembaten wijzigt, blijft het resultaat robuust. Wel moet gezegd worden dat voor natuurontwikkeling in scenario 1 meer onbekenden zijn in de waardering van de functies. Deze zullen echter steeds lager zijn dan bij scenario 2 en dus niets wijzigen aan de ranking. De verschillende scenario’s, behalve scenario3a, worden echter niet meer rendabel binnen een periode van 50 jaar. Scenario ‘s 1a, 1b en 3b verdienen zich nog wel terug op een langere termijn.
100
Tabel 30: Netto baten met gemiddelde discontovoet en gemiddeld groeiscenario bij sensitiviteit op recreatiebaten(mio€ 2006) Variante Discontovoet Economische groei Kosten tot 2050 Investeringen Onderhoud en beheer Totaal kosten Effecten tot 2050 Landbouw Vermeden kosten waterkwaliteit en kraamkamerfunctie Recreatiebeleving Andere Totaal baten Netto baten tot 2050 RANKING Terugverdientijd
3a 4% gemiddeld
1a 4% gemiddeld
1b 4% gemiddeld
3b 4% gemiddeld
1c 4% gemiddeld
2a 4% gemiddeld
1d 4% gemiddeld
2b 4% gemiddeld
1f 4% gemiddeld
1e 4% gemiddeld
-0.97 -0.14 -1.12
-0.77 -0.10 -0.87
-0.91 -0.07 -0.98
-2.00 -0.53 -2.53
-0.99 -0.10 -1.09
-0.77 -0.11 -0.88
-1.13 -0.23 -1.36
-1.30 -0.11 -1.41
-2.02 -0.07 -2.09
-11.35 -3.97 -15.32
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
-0.54
0.42
0.14
0.14
0.46
0.14
0.38
0.14
0.38
0.14
0.14
2.23 0.00 2.10
1.05 0.00 0.64
1.05 0.00 0.64
2.23 0.00 2.14
1.05 0.00 0.64
0.52 0.00 0.36
1.05 0.00 0.64
0.52 0.00 0.36
1.05 0.00 0.64
1.05 0.00 0.64
0.99 1 17
-0.22 2 /
-0.33 3 /
-0.38 4 /
-0.45 5 /
-0.53 6 /
-0.72 7 /
-1.05 8 /
-1.45 9 /
-14.67 10 /
101
Naast de wijziging van de recreatiebaten werd ook een worstcase-scenario doorgerekend. Hierbij worden voor de investeringskosten 20% onvoorziene kosten meegerekend, voor de landbouw worden de gemiddelde marktprijzen voor landbouwgrond in de polders meegerekend en volgen de prijzen het ritme van de economische groei, voor de natuurbaten worden de minimale waarden meegerekend en voor de recreatiebaten wordt de prijs per bezoek aangehouden. De bovenstaande ranking wordt behouden, enkel de terugverdientijd wordt verlengd. scenario 3a verdient zich terug binnen de 37 jaar.
102
Tabel 31: Netto baten bij gemiddelde groeivoet en gemiddelde discontovoet in worst-case scenario (max. kosten, min. Baten, mio€ 2006)). Variante Discontovoet Economische groei Kosten tot 2050 Investeringen Onderhoud en beheer Totaal kosten Effecten tot 2050 Landbouw Vermeden kosten waterkwaliteit en kraamkamerfunctie Recreatiebeleving Totaal baten Netto baten tot 2050 RANKING Terugverdientijd
variante 3b 4% gemiddel d
variante 2b 4% gemiddel d
variante 1f 4% gemiddel d
variante 1e 4% gemiddel d
-1.35
-2.40
-1.55
-2.42
-13.62
-0.11
-0.23
-0.53
-0.11
-0.07
-3.97
-1.29
-1.04
-1.59
-2.93
-1.67
-2.50
-17.59
-0.96
-0.96
-0.96
-0.96
-0.96
-0.96
-0.96
-0.96
0.04
0.04
0.04
0.16
0.04
0.16
0.16
0.04
0.04
2.23
1.05
1.05
1.05
0.52
1.05
2.23
0.52
1.05
1.05
1.42
0.12
0.12
0.12
-0.28
0.12
1.42
-0.28
0.12
0.12
0.11
-0.90
-1.04
-1.17
-1.32
-1.46
-1.50
-1.95
-2.37
-17.47
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
37
/
/
/
/
/
/
/
/
/
variante 3a
variante 1a
variante 1b
variante 1c
variante 2a
variante 1d
4%
4%
4%
4%
4%
4%
gemiddeld
gemiddeld
gemiddeld
gemiddeld
gemiddeld
gemiddeld
-1.17
-0.92
-1.09
-1.19
-0.93
-0.14
-0.10
-0.07
-0.10
-1.31
-1.02
-1.16
-0.96
-0.96
0.16
103
6
AFSTEMMING MET FRAME PROJECT
Verwerking van Frame richtlijnen Het project is een pilootproject binnen het FRaME-project van de Europee Unie in het kader van Interreg III b. In de studie werd rekening gehouden met de aanbevelingen in de studie ‘Review and depth evaluation of social, economic and environmental costs and benefits evaluations for flood risk management strategies in estuaries.’ Deze aanbevelingen zijn opgelijst in onderstaand kader. In grote lijnen zijn al deze aanbevelingen gevolgd en is reeds bij de opzet van de studie rekening gehouden met deze aanbevelingen. Zo focust de studie heel gericht op enkele aspecten (landbouw en toerisme) die zowel vanuit wetenschappelijk hoek als voor de opdrachtgever belangrijk zijn. Anderzijds werd er voor gekozen om niet in te gaan op de waardering van de bestaanswaarde van de verschillende alternatieven, zowel omwille van de schaal van het voorgestelde project, als de verwachte onzekerheid op de resultaten. Het referentiescenario is beschreven in een apart hoofdstuk. Omwille van de schaal van het project is het evenwel moeilijk om bijv. referentiescenario’s te ontwikkelen voor de landbouw, omdat dit direct focust op enkele individuele bedrijven. Omgekeerd is het gevaar dat men dan per definitie alles vergelijkt met de huidige toestand en te weinig ruimte laat voor veranderingen. De aanbevelingen met betrekking de benadering en de transparantie van de gegevens lijkt ons nuttig en goed toepasbaar. In de kosten-batenanalyse werden de effecten die niet op een monetaire basis konden meegenomen worden niet gewaardeerd, maar werden ze wel duidelijk omschreven. De studie liet net voldoende ruimte om stapsgewijs in te zoemen op verschillende problemen, zoals effecten op landbouw en visserij waarvoor naar het einde van het project extra middelen werden gevraagd om resultaten uit een eerste analyse te valideren. Afstemming van de gebruikte discontovoeten met andere landen gebeurde enkel met de in België en Nederland voorhanden zijnde gegevens. Er werd wel in een sensitiviteitsanalyse gewerkt met 3 verschillende discontovoeten om de impact van deze parameter na te gaan. De impact van de verschillende parameters en de onzekerheid hier op werd uitgebreid bekeken. De aanbevelingen van Frame zijn goed bruikbaar in projecten zoals deze, maar zijn vrij algemeen. Een guide book op basis van de case studies zal hier soelaas bieden. Aan de stakeholders werd gevraagd om te bekijken op welke wijze de aanbevelingen werden toegepast in deze studie en of ze belangrijk waren voor het resultaat. Hierop kwam echter geen respons. Indien de aanbevelingen van het FRaME-project worden toegepast, maakt het vast en zeker de vergelijking tussen verschillende studies en de beoordeling van de studie makkelijker. Ook benefit transfer wordt dan vereenvoudigd aangezien zeer transparant wordt weergegeven hoe waardering van de impact wordt uitgevoerd.
Geleerde lessen. De studie toont aan dat er een goed evenwicht moet worden gezocht tussen het in kaart brengen van alle kosten en baten enerzijds en anderzijds het gericht focussen op enkele impacts die als prioritair worden beschouwd, zodat de beperkte middelen voor de studie efficiënt kunnen worden aangewend.
104
Voor het in kaart brengen en waarderen van sommige effecten was de schaal van het beoordeelde project niet optimaal en was het makkelijker geweest om een groter geheel van projecten met betrekking tot verdere ontwikkeling van natuur langs de kust te beoordelen. De beperkte schaal maakt het moeilijker om de resultaten van de enquêtes naar belevingswaarde van de verschillende varianten in te schatten. Alhoewel het bijv. de uitdrukkelijke bedoeling was om via de bevraging te focussen op de belevingswaarde is bij de resultaten gebleken dat een deel van de ondervraagden ook de bestaanswaarde van natuur meenemen in hun beoordeling. Het is hierbij heel duidelijk dat er een grote vraag leeft naar meer natuur aan de kust, en het is makkelijker om de bestaanswaarde in te schatten als je een grotere groep van projecten laat beoordelen. Voor een andere groep van bevraagden speelden ook de (sociale) effecten op de landbouw en geviseerde bedrijven mee, terwijl dat anders speelt als je een afweging kan doen over ruimtegebruik in een ruimer kader. De beperkte schaal speelde ook parten om het referentiescenario uit te werken voor landbouw en de impacts hiervan in te schatten op basis van gemiddelden. Dergelijke analyse en cijfers zijn meer verantwoord voor een groter gebied. Een duidelijke omschrijving van de impact en de kenmerken die je waardeert is zeer belangrijk. Ook naar communicatie met stakeholders toe. Ook al kan je niet alles kwantificeren in monetaire termen, belangrijk om alle impacten op zijn minst kwalitatief te beschrijven. Identificeren van invloed van onzekerheid van bepaalde parameters op het resultaat is een noodzaak. Dit kan door voor deze parameters ranges te identificeren en deze mee te nemen in een sensitiviteitsanalyse.
Opmerkingen op de Frame richtlijnen: Richtlijn 4 stelt dat de studie moet aangeven of ze zich richt tot beoordeling van alternatieven of ook de beoordeling van de wenselijkheid van het optimale alternatief. Deze studie focust op vergelijking van alternatieven als input naar het beslissingsproces. Bij de eerste stuurgroep werd echter opgemerkt dat dergelijke verwoording tot verwarring aanleiding kan geven en sommige stakeholders onterecht begrepen dat de principiële beslissing reeds werd genomen. Richtlijn 8 met betrekking tot formalisatie van niet gemonetariseerde impacts. Het is erg onduidelijk wat dit in de praktijk kan en moet betekenen. Als er voor deze aspecten reeds formele procedures en evaluatiecriteria bestaan dan kunnen deze toegepast worden om die aspecten in een breder kader te kunnen plaatsen. Voor landbouw bijv. laat de methodiek ontwikkeld door de Vlaamse administratie (VLM) toe om op een systematische wijze bepaalde aspecten met betrekking tot het specifieke bedrijf en landbouwers in rekening te brengen, wat voor deze studie verder werd aangevuld met een systematische bevraging van de betrokken landbouwers. Voor andere impacts zoals mogelijke impacts van verzilting op grondwater of effecten op historische landschappen zijn geen duidelijke referentiekaders voorhanden en kunnen deze binnen het bestek van een MKBA ook niet ontwikkeld worden.
105
BOX :Aanbevelingen FRaME Project – Review and depth evaluation of social, economic and environmental costs and benefits evaluations for flood risk management strategies in estuaries. Aanbeveling 1: de toegepaste methodologie moet aangepast zijn aan de aard van de te nemen beslissing en de beschikbare tijd en middelen. Aanbeveling 2: het referentiescenario moet duidelijk geïdentificeerd worden. Betrokkenheid van stakeholders kan nuttig zijn maar het referentiescenario moet ontwikkeld worden op basis van objectieve informatie. Aanbeveling 3: de toegepaste methodologie moet het mogelijk maken om de impact te evalueren van verschillende alternatieven of scenario’s. Betrokkenheid van stakeholders kan nuttig zijn om een goede range van scenario’s te verkrijgen. Aanbeveling 4: voor aanvang van de studie moet een beslissing genomen worden of het doel zich beperkt tot het vergelijken van alternatieven of verdergaat naar een beoordeling van de wenselijkheid van het optimale scenario. Aanbeveling 5: de toegepaste tijdshorizon en discontovoeten moet afgestemd worden met andere studies uit verschillende landen. Aanbeveling 6: een stapsgewijze benadering moet toegepast worden zodat in een eerste fase een analyse en eerste selectie in alternatieven kan gebeuren op basis van standaard data. Indien uit de eerste analyse blijkt dat meer gedetailleerde en specifieke data nodig zijn, worden deze data berekend en gebruikt voor een meer nauwkeurige analyse. Aanbeveling 7: informatie over de beoordeling van impacts moet op een transparante manier verwerkt en toegepast worden. De toegepaste aanpak kan bediscussieerd worden met de stakeholders. Aanbeveling 8: wanneer een kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd, moet een geformaliseerde aanpak toegepast worden voor het beoordelen van de niet-monetaire impact. Aanbeveling 9: alle impacts moeten in eerste instantie ingeschat worden in kwalitatieve/kwantitatieve termen. Monetaire inschattingen of toekenning van scores of gewichten moet alleen toegepast worden waar dit op een geschikte wijze mogelijk is. Hierbij moeten alle assumpties beschreven worden. Aanbeveling 10: Onzekerheid moet uitdrukkelijk bekeken en aangegeven worden. De nadruk moet hierbij liggen op de belangrijkste onzekerheden die de grootste invloed hebben op het resultaat. Aanbeveling 11: de Best Practice Guide moet een reeks van verschillende benaderingen bevatten, verzameld uit case studies, die kunnen toegepast en gecombineerd worden op een verantwoorde, transparante en robuuste wijze.
106
REFERENTIES
Baarsma, B. (2001). Monetary Valuation of Environmental Goods: Alternatives to Contingent Valuation, Amsterdam, Tinbergen Institute Research Series vol. 220, 302p. Beck M.W., Heck K.L., Able K.W., Childers D.L., Eggleston D.B., Gillanders B.M., Halpern B., Hays C.G., Hoshino K., Minello T.J., Orth R.J., Sheridan P.F., Weinstein M.R. (2001). The identification, conservation, and management of estuarine and marine nurseries for fish and invertebrates. Bioscience 51: 633–641. Bogaert, S., Van Biervliet, K., Nunes, P.A.L.D., Verdonck, F., Meersseman, E., De Roo, K. (2005). Monetaire waardering van de milieuschade door geurhinder, in opdracht van AMINAL – Cel Lucht. Caplan, A.J., Grijalva, T. A. en Jakus, P.M. (2002). Wast or Notor Want Not? A Contingent Ranking Analysis of Curbside Wast Disposal Options, Utah State University, Goddard School of Business and Economics & Utah State University. Cattrijsse A, Dankwa HR, Mees J (1997) Nursery function of an estuarine tidal marsh for the brown shrimp Crangon crangon. Journal of Sea Research 38: 109-121 De Groot et al. A typology for the classification, description and valuation of ecosystem functions, goods and services. Ecological Economics 41: 393-408. 2002 De Nocker Leo, Broeckx Steven, Liekens Inge. Maatschappelijke kosten-batenanalyse voor de actualisatie van het Sigmaplan. 2004. De Nocker Leo, Liekens Inge, Broeckx Steven. Natte natuur in het Schelde-estuarium. Verkenning van kosten en baten. Studie in opdracht van ProSes. 2004 FIVA, Activiteitenverslag 2005 Foster, V. en Mourato, S. (1997). Behavioural consistency, statistical specification and validity in the contingent ranking method: evidence from a survey on the impacts of pesticide use in the UK. Centre for Social and Economic Research on the Global Environment, University College London & University of East Anglia and Oxford Economic Research Associates Ltd. & Portuguese Catholic University Garrod, G. en Willis, K. (1999). Economic Valuation of the Environment, Cheltenham, Edward Elgar Publishing Limited, 384p. Georgiou, S., Bateman, I., Cole, M. en Hadley, D. (2000). Contingent Ranking and Valuation of River water Quality Improverments: Testing for Scope Sensitivity, Ordering and Distance Decay Effects, CSERGE working paper CEC 2000-28, 64p. Gerlach, R. & Hofkes, M.W. (2000). Intergenerationele overdrachten van milieukapitaal, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag
107
Hanley, N., MacMillan, D. en Wright, R.E. (2001a). Economic Valuation Methods and the Design of Nature Conservation Policy: a case study of wild geese conservation in Scotland, University of Glasgow, University of Aberdeen & University of Stirling Hanley, N., Mourato, S. en Wright, R.E. (2001b). Choice Modelling Approaches: A superior alternative for environmental valuation? Oxford, in Journal of economic surveys, vol. 15, No. 3 Hein Lars, van Koppen Kris, de Groot Rudolf S, van Ierland Ekko C. Spatial scales, stakeholders and the valuation of ecosystem services. Ecological economics 57: 209-228. 2006 Heip C.H.R., Goosen N.K., Herman P.M.J., Kromkamp J., Middelburg J.J., Soetaert K. (1995) Production and consumption of biological particles in temperate tidal estuaries. Oceanography and Marine Biology 33: 1-149. Henderson P.A., Seaby R.M., Somes J.R. (2006) A 25-year study of climatic and densitydependent population regulation of common shrimp Crangon crangon (Crustacea : Caridea) in the Bristol Channel. Journal of the Marine Biological Association of the United Kingdom 86: 287298 Huhtala, A. (2004). What Price Recreation in Finland? – A Contingent Valuation Study of Nonmarket Benefits of Public Outdoor Receation Areas. In Journal of Leisure Research. Vol. 36, No 1: 23-44. IMDC ism UG en VUB. Uitwerking van een mathematisch model en natuurontwikkelingsplannen voor de Hemmepolder te Nieuwpoort (Lombardsijde), met aandacht voor zeewering en waterbeheer. Juli 2005. Johnson Rachel, LaMontagne Michael, Valiela Ivan. Rate of denitrification in submerged Salt Marsh sediments. Biol. Bull. 187: 289-290 (1994) Kuipers, B.R., Dapper R. (1984) Nursery function of the Wadden Sea tidal flats for the brown shrimp Crangon crangon. Marine Ecology Progress Series 17: 171-181. Nixon SW (1982). Nutrient dynamics, primary production and fisheries yield of lagoons. Oceanologica Acta. Proceedings International Symposium on Coastal Lagoons, UNSECO. Bordeaux 8-14 Sptember 1981, 357-371. Pollet, H. (2004) Evaluation of by-catch in the Belgian brown shrimp fishery and technical means to reduce discarding. Doctoraatsthesis Universiteit Gent. Gent. Ruijgrock E.C.M.(1999)Valuation of natural and cultural landscapes of the Dutch Coast. Scarpa, R., et al. (2000). Valuing the recreational benefits from the recreation of nature reserves in Irish forests. In Ecological Economics. Vol. 33: 237-250 Soetaert K, deClippele V, Herman P (2002) FEMME, a flexible environment for mathematically modelling the environment Ecological Modelling 151: 177-193 Stuip, M.A.M., Baker, C.J. and Oosterberg, W. (2002), The Socio-economics of Wetlands, Wetlands international and RIZA, The Netherlands
108
Temming A., Damm U. (2002) Life cycle of Crangon crangon in the North Sea: a simulation of the timing of recruitment as a function of the seasonal temperature signal. Fisheries Oceanography 11: 45-58 VLM (2004). Landbouwstudie Natuurontwikkelingsproject Landmaatschappij Provinciale Afdeling Brugge.
Hemmepolder.
Vlaamse
VLM (2006). Gebruiks- en eigendomsverlies in de Hemmepolder. Vlaamse Landmaatschappij Provinciale Afdeling Brugge Ware D, Thomson RE (2005) Bttom-u Ecosystem tophic dnamics dtermine fsh poduction in the Northeast Pacific. Science308: 1280-1284 Website van de VMM, databank waterkwaliteit, www.vmm.be Website van ramsar. www.ramsar.org Willis, K., et al. (1989). Recreational values of forests. In Forestry. Vol. 62: 93-110 Witeveen en Bos. (2004) MKBA Sigmaplan, deeltaak 2, onderdeel ecosysteemwaardering. Rapport in opdracht van AWZ Afdeling Zeeschelde. Woodward RT, Wui Y_S. (2001) The economic value of wetland services: a meta-analysis, ecological economics 37:257-270.
109
BIJLAGE A: EFFECTEN VAN DE VOORZIENE GRONDWATERSTIJGING PER LANDBOUWER EN PER SCENARIO
110 Oppervlakte
1 14.9 + ha
2 4.6 ha
GWS-zomer
grotendeels 0.8-0.125 m-mv deels 1.25-2.0 m-mv
Gewas
Scenario
akk./voed./ grasl.
1a 1b 1c 1d 1e 1f 2a 2b 3a 3b
max. 0.15 m max. 0.15 m max. 0.5 m geen stijging max. 0.2 in grasland 0.6 m max. 0.5 m
+ ++ +++
1a
++
1c
max. 0.3 m in Z / geen stijging in N max. 0.3 m in Z / geen stijging in N max. 0.8 m in Z / max. 0.2 m in N
1c
max. 0.8 m in Z / max. 0.2 m in N
o
1d
1f
max. 0.2 m in Z / geen stijging in N max. 0.3 m in Z / geen stijging in N 0.6 m
o
2a
max. 0.5 m in Z / max. 0.3 m in N
++
0.8-0.125 m-mv Akk./voedergewa (Z) s 0.125-2 m-mv (N)
1b
1e
GWS-zomer stijging (m)
Overstroming opp. water vgl. met referentiesituatie
+ ++ ++ +++ +++
o o
Invloed op de landbouw
geringe toename wateroverlast geringe toename wateroverlast geen akkerbouw meer mogelijk akkerbouw mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z en N perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z perceel
111
3 3.4 ha
4 1.6 ha
1.25-2.0 m-mv
0.8-0.125 m-mv
Akk./voedergewa s
Akk./grasland
2b
++
3a
+++
3b
+++
geen akkerbouw meer mogelijk in Z en N perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z en N perceel geen akkerbouw meer mogelijk in Z en N perceel
1a
geen stijging
o
akkerbouw mogelijk
1b 1c 1d 1e 1f 2a 2b 3a 3b
geen stijging max. 0.2 m geen stijging geen stijging 0.6 m max. 0.5 m
o +
akkerbouw mogelijk geringe toename wateroverlast akkerbouw mogelijk akkerbouw mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk
1a 1b 1c 1d 1e 1f 2a 2b 3a 3b
max. 0.25 m max. 0.25 m max. 0.60 m max. 0.2 m max. 0.3 m 0.6 m max. 0.5 m
o ++ ++ +++ +++ ++ o +
o ++ ++ +++ +++
geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk geen akkerbouw meer mogelijk
112
BIJLAGE B: CONTINGENT RANKING ENQUETE Mogen wij u enkele vragen stellen over uw bezoek aan de kust? Dit vraagt ongeveer 15 minuten van uw tijd. A Interviewkenmerken A.1 Nummer en versie van de enquête: __________ A.2 Naam van de interviewer: ______________________________ A.3 Datum: ___ / ___ / ___ A.4 Plaats van het interview: _______________________________ A.5 Tijdstip start van het interview: _____ h ______ B Algemene vragen We beginnen met een aantal algemene vragen. B.1 Wat zijn uw favoriete recreatieve activiteiten aan de kust? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Toon kaart 1 a
Strandrecreatie en zwemmen
b
Wandelen
c
Fietsen
d
Natuurbeleving
e
Watersportbeoefening (zeilen, windsurfen, etc.)
f
Culturele activiteiten
g
Uitgaan, winkelen, etc.
h
Geen antwoord
B.2 Welke van de volgende natuurgebieden kent u? Toon kaart 2 a
De Westhoek in De Panne
b
Ter Yde in Koksijde
c
De Blankaart in Diksmuide en Houthulst
d
Het Hannecartbos in Koksijde
e
Het Zwin in Knokke
f
De IJzermonding in Nieuwpoort
113
g
Ik ken geen van deze natuurgebieden
[ga naar C]
(Indien de respondent het natuurgebied de IJzermonding niet kent, dient u hem/haar te vertellen dat hij/zij er zich momenteel in bevindt. Als het interview niet in het natuurgebied plaats vindt, dient u de respondent te vertellen dat het natuurgebied vlak bij is. Gelieve de respondent de IJzermonding dan ook aan te wijzen) B.3 Hebt u al enkele van deze natuurgebieden bezocht? Toon kaart 3 a
De Westhoek in De Panne
b
Ter Yde in Koksijde
c
De Blankaart in Diksmuide en Houthulst
d
Het Hannecartbos te Koksijde
e
Het Zwin in Knokke
f
De IJzermonding
g
Het zou kunnen, maar ik weet het niet
h
Neen
i
Geen antwoord
B.4 Hoe frequent bezoekt u deze natuurgebieden? Toon kaart 4 a
Ik bezoek er dagelijks
b
Ik bezoek er minstens 1 per week
c
Ik bezoek er minstens 1 per maand
d
Ik bezoek er minstens 1 per jaar
e
Ik bezoek er minder dan 1 per jaar
f
Geen antwoord
114
C Voorstelling natuurgebied “De IJzermonding” en het natuurherstelproject “Hemmepolder” In dit interview vragen we uw mening over de uitbreiding van het natuurgebied de IJzermonding met de aangrenzende Hemmepolder. Onze aandacht gaat hierbij vooral uit naar de invloed van dit natuurproject op de beleving bij de bezoekers van dit gebied. Ik ga u vragen stellen over uw waardering van dit natuurproject. Ik ga u nu eerst een voorstelling geven van het natuurgebied de IJzermonding en de huidige toestand van de Hemmepolder. Toon kaart 5, afbakening natuurgebied de IJzermonding en de Hemmepolder Het natuurgebied de IJzermonding beslaat momenteel ongeveer 128 hectare en heeft de volgende grenzen: -
In het noorden: de zee
-
In het westen: de havengeul
-
In het noordoosten: het militair domein, de legerbasis van Lombardsijde
-
In het zuidoosten: de landbouwgronden van de Hemmepolder
-
In het zuiden: de nieuwe jachthaven
(Wijs de respondent op de kaart aan waar hij zich momenteel bevindt) In het begin van de 11e eeuw was de streek rond Nieuwpoort een uitgestrekt estuarium met kreken, slikken en schorren. Door indijking en tal van andere menselijke ingrepen bleef er rond 1900 een klein slikken- en schorrengebied over op de rechteroever van een 60 à 70 hectare. Vanaf het begin van de vorige eeuw verkleinde deze oppervlakte nog verder door afgravingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, de bouw van een marinebasis en het opspuiten van baggerslib voor de aanleg van de nieuwe jachthaven. Toon kaart 6, foto’s slikken- en schorrengebied de IJzermonding Een slik is een onbegroeide slibplaat die 2 maal per dag bij vloed onder water komt te staan. Een schor ligt iets hoger en is begroeid. Er lopen kriskras geulen door waarlangs het zeewater twee maal per maand bij springtij de schorre overspoelt. Enkele jaren geleden werden in het gebied natuurherstelwerken uitgevoerd. Hierdoor is de oppervlakte van bij hoogtij overstroombare slikken en schorren vergroot met ongeveer 25 - 30 hectare, zodat het natuurgebied nu in totaal 35 - 40 hectare slikken en schorren heeft. Samen met het Zwin en de baai van Heist is de IJzermonding het laatste zoutwater slikken- en schorrengebied in België. Net als het Zwin wordt een deel van het reservaat de IJzermonding regelmatig overstroomd door de zee. Hierdoor treft men er een grote rijkdom aan planten en dieren aan die nergens anders langs onze kust voorkomen. Voor heel wat vogelsoorten zijn deze natuurgebieden de broedplaats bij uitstek. Trek- en wintervogels komen hier om uit te rusten en te overwinteren. Toon kaart 7, foto’s zeldzame, bedreigde en kenmerkende vogelsoorten die men aantreft in de IJzermonding
115
C.1 Was u op de hoogte van de unieke natuurwaarde van het natuurgebied de IJzermonding? a
Ja
b
Neen
c
Geen Antwoord
Toon kaart 8, gerealiseerde initiatieven bezoekersonthaalplan Wanneer de natuurherstelwerken klaar waren, hebben het Agentschap voor Natuur en Bos en Westtoer een bezoekersonthaalplan opgemaakt om de natuurgerichte recreatie in het gebied te stimuleren. Zo werden er al een tiental uitkijkplatforms op de vernieuwde promenade op de linkeroever gerealiseerd, werden er in het hele gebied viertalige informatieborden en plattegronden geplaatst, is er een centraal uitkijkpunt over het reservaat, werden fiets- en wandelpaden ingericht langs het natuurgebied en is er een toegang via het gratis veer.
C.2 Hebt u deze zaken al gezien? a
Ja
b
Neen
c
Geen antwoord
Toon kaart 9, nog te realiseren initiatieven bezoekersonthaalplan In de nabije toekomst zullen ook nog volgende elementen verder uitgewerkt worden:
-
Opwaardering van de hoofdtoegang via het veer
-
Realiseren van een betere bewegwijzering naar het natuurgebied, met aanduiding van de parkeermogelijkheden
-
Realisatie van een startpunt voor geleide wandelingen
-
Uitbreiden van het aantal uitzichtpunten over het reservaat
-
Plaatsen van een vogelkijkhut op de dijk niet zo ver van het vroegere “Mosselkot”
-
Realisatie van een amfitheater en een natuureducatieve poel aan het vroegere “Mosselkot”
-
Realisatie van de kustfietsroute door het natuurgebied
116
C.3 Hoe waardeert u al deze inspanningen? Duid dit aan op een schaal van één tot vijf. Toon kaart 10 a
1 – Deze projecten verhogen mijn recreatiebeleving in grote mate
b
2
c
3
d
4
e
5 – Deze projecten betekenen voor mij geen meerwaarde
f
Geen antwoord
C.4 Hebt u al vernomen dat er vanaf midden volgend jaar een nieuwe veerboot wordt ingelegd tussen Nieuwpoort-bad en het natuurgebied de IJzermonding? De veerboot zal 50 wandelaars en 20 fietsers kunnen meenemen. a
Ja
b
Neen
c
Geen antwoord
Toon kaart 11, passage van de fietsroute door het projectgebied De kustfietsroute en het fietsnetwerk Westhoek lopen langs de Hemmepolder en door het natuurgebied de IJzermonding. Momenteel worden deze fietsroutes nog omgeleid langs Nieuwpoort-Stad. Door het inleggen van het nieuwe fietsveer zullen deze volledig operationeel worden. Ik toon u nu de locatie van het projectgebied. De Hemmepolder wordt begrensd door: Toon kaart 12, afbakening projectgebied de Hemmepolder
-
In het zuidwesten de Halvemaandijk
-
In het zuiden de Halvemaanstraat
-
In het oosten de Kustweg N34
-
In het noordwesten de Schorrestraat en de Alexisweg
-
Langs de lange Duinenstraat ligt een perceel van 2 hectare en een weide van 1.5 hectare die eveneens deel uit maken van het projectgebied
Het Agentschap voor Natuur en Bos van de Vlaamse milieuoverheid voorziet om in de toekomst de 28 hectare van de aangrenzende Hemmepolder aan te sluiten bij het natuurgebied. De Hemmepolder, die nu bestaat uit landbouwgebied, zal volledig heringericht worden. Zo zou een groot en ononderbroken natuurgebied gecreëerd worden. Toon kaart 13, huidige inrichting van de Hemmepolder
117
Onderzoek wees uit dat de huidige natuurwaarde van het gebied eerder gering is. Het gebied wordt momenteel doorkruist door verschillende wegen. Er bevindt zich een boerderij in het midden van de polder omgeven door weiden. Verder van de hoeve wordt koren en maïs geteeld. In het zuiden van de polder loopt Het Geleed, een gekanaliseerde beek. De kustfietsroute en het fietsnetwerk Westhoek zullen in het noordwesten van de Hemmepolder enkele honderden meters langs de rand van de Hemmepolder lopen. Daarnaast doorkruisen nog enkele bewegwijzerde wandelwegen de Hemmepolder. D Scenario’s De Hemmepolder kan in de toekomst op drie manieren worden ingericht om aan te sluiten bij het natuurgebied. Dit noemen we scenario’s, die we u nu zo goed mogelijk proberen te schetsen. Het is de bedoeling dat u deze scenario’s aandachtig bekijkt en vervolgens rangschikt. Het is belangrijk dat u de waarde voor ogen houdt die de verschillende scenario’s voor u persoonlijk hebben op het vlak van natuur- en recreatiebeleving. Voor elk scenario geldt dat het uitsluiten van het overstromingsgevaar een absolute randvoorwaarde is voor de realisatie van dit project. Scenario 1: Binnendijks zoet waterrijk polderlandschap Toon kaart 14 en 15, voorstelling scenario A Dit scenario creëert een open landschap met vooral graslanden, her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten en mogelijks lokaal rietveldontwikkeling. Aan het typische polderlandschap wordt nauwelijks geraakt. Het landschap is tamelijk uniform. Men wil dit natuurtype bekomen door zowel het water in het Geleed als het grondwaterpeil te verhogen en door de akkers om te zetten in grasland. De oeverzone van het Geleed wordt afgegraven, zodat een zacht hellende oever ontstaat. In dit scenario is er eventueel nog op zeer beperkte schaal akkerbouw mogelijk. Extensieve beweiding blijft wel mogelijk in een groot deel van de polder. Bij extensieve beweiding worden een beperkt aantal runderen, schapen of pony’s in het gebied uitgezet om de begroeiing vrij kort en gevarieerd te houden. Scenario A kent betere natuurwaarden dan huidige bestemming, maar is duidelijk minder waardevol dan scenario’s B en C. D.1 Hebt u scenario A en het onderscheid van dit scenario met de huidige inrichting van de Hemmepolder goed begrepen? a
Ja
[ga naar D.3]
b
Neen
c
Geen antwoord
[ga naar D.3]
D.2 Wat hebt u niet goed begrepen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________ (Herhaal het gedeelte waar het probleem zich voordeed) D.3 In welke mate betekent dit scenario voor u een meerwaarde in vergelijking met de bestaande situatie? Toon kaart 16
118
a
1 – Dit scenario verhoogt mijn beleving sterk in vergelijking met de bestaande situatie
b
2–
c
3 – Dit scenario verandert niets aan mijn beleving
d
4–
e
5 – Dit scenario beperkt mijn beleving sterk in vergelijking met de bestaande situatie
Scenario 2: Binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden Toon kaart 17 en 18, voorstelling scenario B Dit scenario kan u zich voor stellen als een open landschap gedomineerd door zilte graslanden, her en der afgelijnd met rietkragen langs grachten en mogelijks zeer lokaal rietveldontwikkeling. De verzilting van de bodem gebeurt door de aanvoer van zout IJzerwater in de Hemmepolder. De ontwikkeling van dit scenario brengt meer afwisseling in het landschap en heeft een matige impact op het typische polderlandschap. Voor dit scenario wordt via een in de dijk ingebouwd sluis- en buissysteem zout water uit de IJzermonding op gecontroleerde wijze in de Hemmepolder binnengelaten. Vervolgens, wordt ook de oeverzone van het Geleed afgegraven, zodat een zacht hellende oever ontstaat. In dit scenario is er geen gewone landbouw meer mogelijk. Enkel nog extensieve beweiding in een groot deel van de polder. Qua natuurwaarden scoort dit scenario beter dan de huidige situatie en scenario A, maar minder goed dan scenario C. D.4 Hebt u scenario B en het onderscheid van dit scenario met scenario A en de huidige inrichting van de Hemmepolder goed begrepen? a
Ja
[ga naar D.6]
b
Neen
c
Geen antwoord
[ga naar D.6]
D.5 Wat hebt u niet goed begrepen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________ (Herhaal het gedeelte waar het probleem zich voordeed D.6 In welke mate betekent dit scenario voor u een meerwaarde in vergelijking met de bestaande situatie? Toon kaart 19 a
1 – Dit scenario verhoogt mijn beleving sterk in vergelijking met de bestaande situatie
b
2–
c
3 – Dit scenario verandert niets aan mijn beleving
119
d
4–
e
5 – Dit scenario beperkt mijn beleving sterk in vergelijking met de bestaande situatie
Scenario 3: Volledige ontpoldering tot zoutwaterschor Toon kaart 20 en 21, voorstelling scenario C Dit Scenario kan u zich voor stellen als een krekenlandschap met heel wat schorren omgeven door een zeewerende dijk. Zilte graslanden op de hoogste delen en rietkragen langs kreken en grachten, mogelijks lokaal rietveldontwikkeling. Het Geleed en de aangrenzende gronden worden dikwijls overstroomd, het noordelijke gedeelte van de polder zal enkel bij springtij overstromen. Dit scenario sluit het beste aan bij het natuurgebied de IJzermonding. Ter hoogte van het Piete Sas wordt er een opening gemaakt in de Halvemaandijk waarlangs het zoute water de polder kan binnenstromen. In dit scenario is het nodig om een zeewerende dijk van 3.7 meter hoogte aan de noord- en oostrand van de Hemmepolder aan te leggen. In dit scenario is geen gewone landbouw meer mogelijk, enkel nog extensieve beweiding in een deel van de polder. Scenario C heeft duidelijk het meeste potentieel voor hoge natuurwaarden. D.7 Hebt u scenario C en het onderscheid van dit scenario met scenario A en B en de huidige inrichting van de Hemmepolder goed begrepen? a
Ja
b
Neen
c
Geen antwoord
[ga naar D.9]
[ga naar D.9]
D.8 Wat hebt u niet goed begrepen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________ (Herhaal het gedeelte waar het probleem zich voordeed D.9 In welke mate betekent dit scenario voor u een meerwaarde in vergelijking met de bestaande situatie? Toon kaart 22 a
1 – Dit scenario verhoogt mijn beleving in hoge mate
b
2–
c
3 – Dit scenario verandert niets aan mijn beleving
d
4–
e
5 – Dit scenario heeft een negatieve invloed op mijn beleving
Kaart 23 en 24 – overzicht eigenschappen van elk scenario Ik som u de belangrijkste eigenschappen van de scenario’s nog eens op. Aan elk scenario hangt een prijskaartje vast. Dit bedrag is een eenmalige belasting dat elk Vlaams gezin zal betalen en dat verschilt van scenario tot scenario. Het is van belang dat u weet dat het geld alleen zal gebruikt worden voor dit project.
120
D.10 Rangschik nu de scenario’s, inclusief de huidige inrichting van de Hemmepiolder, van meest wenselijk naar minst wenselijk. Overweeg de verschillende scenario’s goed, en hou rekening met de extra waarde die de verschillende scenario’s voor u hebben op het vlak van natuur- en recreatiebeleving. Hou hierbij zeker rekening met uw huidige gezinsinkomsten en –uitgaven. Toon kaart 25 a
Het scenario dat voor mij de meeste meerwaarde heeft, is scenario ____
b
Mijn tweede keuze is scenario ___
c
Mijn derde keuze is scenario ___
d
Het scenario dat voor mij de minste meerwaarde heeft, is scenario _____
e
Geen antwoord
D.11 Welke elementen hebben uw rangorde vooral beïnvloed? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Toon kaart 26 a
Het behoud van de landbouw
b
Het opduiken van zeldzame en beschermde vogelsoorten in de Hemmepolder
c
De plantenrijkdom
d
Het landschap
e
De prijs
f
Andere, specificeer ____________________________________________________
g
Geen antwoord
(Vraag D.12 dient enkel gesteld te worden indien de respondent minstens één scenario meer waard acht dan het 0 - scenario – de huidige situatie) D.12 Kunt u elementen aanduiden die u geleid hebben bij uw keuze? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Toon kaart 27 a
Natuurbescherming is belangrijk
b
In het belang van de toekomstige generaties
c
Omwille van het behoud van dieren- en plantenrijkdom
d
De belevingswaarde is groter
e
De mogelijkheden op het vlak van recreatie
f
In het belang van de volksgezondheid
121
g
Andere, specificeer ____________________________________________________ _____________________________________________________________ _______
h
Geen antwoord
(Vraag D.13 dient enkel gesteld te worden indien de respondent één of meer scenario’s minder waard acht dan het 0 - scenario – de huidige situatie) D.13 Waarom hecht u geen meerwaarde aan de scenario’s? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Toon kaart 28 a
Er zijn belangrijkere prioriteiten qua natuurbeheer en –behoud
b
Ik hecht meer waarde aan natuurgebieden dichter bij huis
c
Natuurontwikkeling is mij niet zoveel waard
d
De landbouw moet blijven
e
De betaalwijze moet anders
f
Ik wil hiervoor niets betalen, we betalen al genoeg belastingen
g
Het is niet mijn verantwoordelijkheid
h
Andere, specificeer ____________________________________________________ _____________________________________________________________ _______
i
Geen antwoord
D.14 Stel dat het scenario dat u het beste vindt, ook gekozen wordt door de overheid. Zou u het natuurgebied dan vaker bezoeken? a
Ja
b
Neen
c
Geen idee
d
Geen antwoord
E Gebruiks- en attitudevragen E.1 Woont u hier of bent u hier als toerist? Toon kaart 29 a
Inwoner van Nieuwpoort of aangrenzende gemeente
[ga naar E.5]
122
b
Ik heb een buitenverblijf in Nieuwpoort of een aangrenzende gemeente waar ik vaak verblijf [ga naar E.5]
c
Ik ben hier als toerist
d
Geen antwoord
E.2 Hoe lang verblijft u aan de kust? a
1 dag
b
> 1 dag
c
> 1 week
d
Geen antwoord
E.3 Waar verblijft u aan de kust? _______________________ E.4 Stel dat het scenario dat u het beste vindt, ook gekozen wordt door de overheid. Zou u dan vaker Nieuwpoort of een aangrenzende gemeente kiezen als vakantiebestemming. a
Ja
b
Neen
c
Geen idee
d
Geen antwoord
(Vragen E.5, E.6 en E.7 enkel te stellen wanneer het interview in het natuurgebied plaats vindt) E.5 U bent hier in het natuurgebied de IJzermonding als? Toon kaart 30 a
Vogelkijker
b
Wandelaar onder begeleiding
c
Wandelaar zonder begeleiding
d
Fietser
e
Andere, specificeer ____________________________
f
Geen antwoord
E.6 Met wie bent u hier? Toon kaart 31 a
Ik ben hier alleen
b
Met het gezin
[ga naar E.8]
123
c
Met vrienden
d
Met een vereniging
e
Andere, specificeer ____________________________
f
Geen antwoord
E.7 Met hoeveel mensen bent u hier? _______ (Vragen E.8 en E.9 enkel te stellen wanneer het interview in het natuurgebied plaats vindt of de respondent al eerder de IJzermonding bezocht heeft) E.8 Hoe frequent bezoekt u het natuurgebied de IJzermonding? Toon kaart 32 a
Ik bezoek het dagelijks
b
Ik bezoek het minstens 1 maal per week
c
Ik bezoek het minstens 1 maal per maand
d
Ik bezoek het minstens 1 maal per jaar
e
Ik bezoek het minder dan 1 maal per jaar
f
Ik heb het nooit eerder bezocht
g
Geen antwoord
E.9 Met welke bedoeling bezoekt u het natuurgebied de IJzermonding? Duid alle verschillende redenen aan. Toon kaart 33 a
Om te ontspannen en te genieten van de natuur en het landschap
b
Om te wandelen
c
Om te fietsen
d
Om te joggen
e
Om de hond uit te laten
f
Om te picknicken
g
Om iets bij te leren over de fauna en flora
h
Andere, specificeer __________________________________
i
Geen antwoord
E.10 Bent u, of iemand van uw gezin, lid van een natuur- of milieuvereniging?
124
a
Ja
b
Neen
c
Geen antwoord
F Controle- en evaluatievragen F.1 Als u nu terugdenkt aan alles wat ik u tijdens dit interview verteld heb, vindt u dan dat ik u aangezet heb om op een bepaalde manier te kiezen, of heb ik u de ruimte geboden om alles zelf in overweging te nemen? ? Toon kaart 34 a
Op een bepaalde manier werd ik toch beïnvloed
b
Ik heb volledig vrij kunnen kiezen
c
Geen antwoord
[ga naar G]
[ga naar G]
F.2 In welke richting heb ik uw keuze dan beïnvloed? Toon kaart 35 a
Keuze voor het binnendijks zoet waterrijk polderlandschap, scenario A
b
Keuze voor het binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden, scenario B
c
Keuze voor volledige ontpoldering tot zoutwaterschor, scenario C
d
Geen antwoord
G Socio-demografische informatie Alvorens dit interview te beëindigen, wil ik u graag nog enkel persoonlijke vragen stellen. Uw antwoorden worden vertrouwelijk behandeld. Uw naam of familienaam zal nooit vermeld worden in deze studie. G.1 Wat is uw geboortejaar? _________ G.2 Wat is het postnummer van uw woonplaats? ________ G.3 Wat is uw professionele situatie op dit ogenblik? Toon kaart 36 a
Werkonbekwaam
b
Gepensioneerd
c
Student
d
Huisvrouw- of man
e
Werkzoekende
f
Arbeider
125
g
Bediende
h
Zelfstandige
i
Andere, specificeer __________________________
j
Geen antwoord
G.4 Wat is de graad van uw hoogste diploma? Toon kaart 37 a
Lager onderwijs of geen diploma
b
Algemeen secundair, niet volledig afgewerkt
c
Technisch of beroeps secundair, niet volledig afgewerkt
d
Algemeen secundair, volledig afgewerkt
e
Technisch of beroeps secundair, volledig afgewerkt
f
Hoger, niet-universitair onderwijs
g
Hoger, niet-universitair onderwijs met oriëntatie biologie
h
Universitair onderwijs
i
Universitair onderwijs met oriëntatie biologie
j
Andere, specificeer __________________________
k
Geen antwoord
G.5 Ik stel u een aantal verschillende inkomenscategorieën voor. Kunt u mij vertellen tot welke categorie het maandelijkse netto inkomen van uw gezin behoort?. Toon kaart 38 Uw antwoord is volledig vertrouwelijk. Deze gegevens worden enkel gebruikt voor een statistische analyse. Uw naam of familienaam zal nooit vermeld worden in deze studie. a
< 1000 euro (< 40000 BEF)
b
1000 – 2000 euro (40000 – 80000 BEF)
c
2000 – 3000 euro (80000 - 120000 BEF)
d
> 3000 euro (120000 BEF)
e
Geen antwoord
Hartelijk bedankt voor uw medewerking! (In te vullen na het interview)
126
H Persoonskenmerken H.1 Tijdstip einde van het interview: ____ h ____ H.2 Geslacht
I
a
Man
b
Vrouw
Controlevragen I.1 Is het interview goed verlopen? a
Ja
b
Neen
[ga naar I.3]
I.2 Waarom verliep het interview niet goed? a
Omdat de respondent de vragen niet goed verstond
b
Omdat de respondent te veel details wilde weten
c
Omdat de respondent duidelijk geen interesse had
d
Omdat het interview frequent onderbroken werd
e
Andere, specificeer
I.3 Heeft de respondent alle vragen van de enquête goed begrepen? a
Ja
b
Neen
[ga naar I.6]
I.4 Welke delen werden niet goed begrepen? a
Algemene vragen
b
Voorstelling natuurgebied “De IJzermonding” en het natuurherstelproject “Hemmepolder”
c
Scenario A
d
Scenario B
e
Scenario C
f
De relatie tussen de verschillende scenario’s
127
g
De rangschikkingvragen
h
De controle- en evaluatievragen
i
De socio-demografische vragen
j
De vragen over de persoonskenmerken
I.5 Waarom denkt u dat de respondent deze delen niet goed verstond? a
Omdat de vragen voor hem / haar niet duidelijk of gericht genoeg waren
b
Het viel op te maken uit de respondent zijn opmerkingen
c
Omdat de respondent geen interesse had
d
Andere, specificeer ____________________________________________________
I.6 Denkt u dat de respondent de vragen eerlijk heeft beantwoord en hierbij voldoende rekening heeft gehouden met zijn budgettaire beperkingen bij het uitdrukken van zijn betalingsbereidheid? a
Ja [einde van de enquête]
b
Neen
I.7 Wat denkt u van de uitgedrukte betalingsbereidheid van de respondent? a
Ik veronderstel dat de betalingsbereidheid in realiteit lager is
b
Ik veronderstel dat de betalingsbereidheid in realiteit hoger is
128
BIJLAGE C: HANDLEIDING INTERVIEWERS Achtergrond Doel van de enquête In het natuurherstelplan voor het Vlaams natuurreservaat de IJzermonding is voorzien dat de aangrenzende Hemmepolder door maatregelen van natuurontwikkeling zal geïntegreerd worden bij het reservaat. De integratie van de Hemmepolder kan op drie verschillende manieren worden gerealiseerd, namelijk:
-
Scenario 1: Binnendijkse waterrijke zoete graslanden
-
Scenario 2: Binnendijks reliëfrijk polderlandschap met zilte graslanden
-
Scenario 3: Volledige ontpoldering tot zoutwaterschor
In het kader van dit project laat de Vlaamse milieuoverheid een studie uitvoeren. Een onderdeel van deze studie vormt de bevraging van de bezoekers in het natuurgebied de IJzermonding. Deze enquête peilt naar de invloed van dit natuurherstelproject op de beleving bij de bezoekers van dit gebied. Het is de bedoeling om tot een correcte waardering van de verschillende scenario’s te komen. De informatie uit deze studie, aangevuld met nog andere gegevens, moet de opdrachtgever toelaten op verantwoorde wijze te beslissen over welk natuurontwikkelingsscenario het best ontwikkeld wordt. Praktische informatie Deze enquête heeft een zeer specifieke opbouw en heeft tot doel de eerlijke mening van de respondent te achterhalen betreffende diens betalingsbereidheid voor de uitbreiding van de Hemmepolder met één van de 3 scenario’s. Het is daarom van het grootste belang dat de enquête
correct
afgenomen
wordt.
Slecht
afgenomen
enquêtes
beïnvloeden
de
betalingsbereidheid die de respondent voorstelt, wat betekent dat de resultaten van de enquête waardeloos zijn. Om dit te vermijden, moet elke enquête met evenveel zorg afgenomen worden. Het gevaar bestaat immers dat de interviewer na enkele enquêtes de vragen in zijn eigen woorden formuleert, de respondent ‘helpt’ om tot een antwoord te komen door bijkomende vragen te verzinnen, een meer gemoedelijke toon aanslaat, delen van de enquête vergeet omdat hij denkt de enquête volledig in zich opgenomen te hebben, enz.
129
Hou dus steeds volgende punten voor ogen en herlees ze regelmatig: 1) De enquête mag enkel worden voorgelegd aan Nederlandstalige Vlamingen van 15 jaar en ouder. De enquêtes worden bij voorkeur in het natuurreservaat de IJzermonding afgenomen. Bezoekers van het natuurreservaat die zich op de Halvemaanparking of aan het veer bevinden horen eveneens tot de doelgroep. Indien te weinig mensen in de IJzermonding rondlopen, mogen ook mensen op de wandelpromenade op de linkeroever geïnterviewd worden. Om betrouwbare resultaten te bekomen, is het van belang dat de respondent op voorhand geen weet heeft van het doel van de enquête. Als je voorbijgangers aanspreekt, vraag hen of je een aantal vragen mag stellen over natuurgebieden in Vlaanderen. Zeg dat het een enquête is over een algemeen onderwerp waarop iedereen kan antwoorden en dat ieders mening sterk op prijs wordt gesteld. Benadruk dat de enquête maar 15 minuten tijd zal innemen. Laat het woord ‘Hemmepolder’ niet vallen. Wanneer de respondent op het einde van het interview vraagt met welk doel de enquête werd afgenomen en wat er zal gebeuren met de resultaten, antwoord dan dat het om een studie gaat in opdracht van de overheid. Als de respondent vragen blijft stellen over de studie, zeg dan dat je niet op de hoogte bent van de details. Bespaar de respondent elke uitleg over economische waarderingsmethoden, dat zal hem/haar enkel verwarren. 2) Het zou kunnen dat respondenten tijdens de enquête hun bezorgdheid uiten over het lot van de landbouwers. Pik daarop in en antwoord dat de landbouwers op een adequate manier zullen vergoed worden, maar geef hier verder geen informatie over. 3) Het is van belang dat het interview doorgaat op een rustige manier. Benadruk dat het van belang is om de aandacht erbij te houden. Als de respondent tijdens de bevraging gestoord wordt, herhaal dan het laatst behandelde deel van de enquête en ga na of de respondent nog ‘mee’ is. 4) Volg de enquête letterlijk. Het is NIET de bedoeling om de tekst te herformuleren: elke zin(swending) die er staat, heeft zijn betekenis. Na een aantal interviews zal je het gevoel krijgen dat je de inhoud van de enquête kent en dat je sommige delen niet meer hoeft af te lezen. Uit ervaring blijkt dat zinnen en zelfs vragen dan vaak vergeten worden. De resultaten van dergelijke enquêtes kunnen niet gebruikt worden.
130
5) Uit testinterviews blijkt dat de interviewer zich na een aantal enquêtes steeds meer ‘op zijn gemak’ gaat voelen en de neiging heeft om de enquêtes ‘nonchalanter’ af te neemt. Zorg ervoor dat je een formele toon blijft aanhouden ten opzichte van de respondent. Vermijd om te familiair over te komen; er moet een zekere afstand blijven tussen respondent en interviewer. Blijf steeds vriendelijk: als je niet vriendelijk bent, zal de respondent zich ergeren of minder geneigd zijn om mee te werken. 6) De titels van de enquête zijn bedoeld ter informatie van de interviewer; deze moeten niet worden afgelezen. 7) Bij het interview is de interactie tussen de vragen en het visuele materiaal onontbeerlijk. Vaak zal je dingen op de steekkaart moeten aanduiden of zal het nodig zijn om met behulp van het beeldmateriaal bepaalde zaken te verduidelijken. Wees voorbereid op deze momenten, zodat de interactie vlot verloopt. 8) Let erop dat je voldoende traag spreekt. Jij kent het interview door en door, voor de respondent is de materie nieuw! 9) Volg de enquête strikt en wijk niet af. Tracht discussies zoveel mogelijk te vermijden. Probeer de respondent zo snel mogelijk terug bij de enquête te brengen, als deze afwijkt van de vraag/het onderwerp. Zeg dat de resultaten van de enquête niet waardevol zijn als te veel commentaar gegeven wordt bij de vragen en dat alle opmerkingen achteraf welkom zijn. 10) Wanneer de enquête helemaal doorlopen is, doe je er goed aan om nog eens snel te checken of alle vragen beantwoord zijn. Het is zonde om een vraag te vergeten, want dan kunnen de resultaten van die bevraging niet verwerkt worden. 11) Schrijf duidelijk! Verschillende enquêteversies Er zijn vier versies van de enquête. Er is geen verschil qua enquêteformulier; er zijn enkel vier verschillende versies van kaart 23 met het overzicht van de verschillende eigenschappen van elke scenario. Enkel de te betalen ‘belasting’ varieert van versie tot versie. Concreet komen we tot onderstaande versies:
131
Versie
Belasting 1 2 3 4
0 - Scenario 0€ 0€ 0€ 0€
Scenario 1 2,5 € (100 BEF) 12,5 € (500 BEF) 25 € (1000 BEF) 75 € (3000 BEF)
Scenario 2 5 € (200 BEF) 20 € (800 BEF) 35 € (1400 BEF) 125 € (5000 BEF)
Scenario 3 12,5 € (500 BEF) 50 € (2000 BEF) 75 € (3000 BEF) 200 € (8000 BEF)
Van versie 1, 2 en 3 willen we tot ongeveer 120 enquêtes komen. Voor versie 4 volstaan ongeveer 40 enquêtes. In de map met kaarten vinden jullie de 4 versies van kaart 23. Om de afname van de enquête zo gestandaardiseerd mogelijk te laten verlopen, stellen we volgende procedure voor: Nr. enquête Versie
1 1
2 2
3 3
4 4
5 1
6 2
7 3
8 1
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 … 2 3 1 2 3 4 1 2 3 1 2 3…
Enquêtes 4, 14, 24, 34,… zullen dus steeds versie 4 zijn. Versies 1, 2 en 3 volgen elkaar steeds op. Elke enquête moet genummerd worden op de daartoe voorzien plaats op het enquêteformulier. Gelieve hierbij duidelijk de versie van de enquête te vermelden bv. enquête 1 versie 1, enquête 2 versie 2, enquête 3 versie 3, enquête 4 versie 4, enquête 5 versie 1. Als op de enquête geen melding wordt gemaakt van de versie, is de enquête waardeloos. Praktisch is het daarom aan te raden om vooraf al een aantal enquêtes te nummeren en te voorzien van het versienummer.
132
BIJLAGE D: KORTE OMSCHRIJVING VARIANTEN Scenario 1: zoete natte graslanden, binnendijks herstel van geulen en poldergraslanden met algemene vernatting zonder bijkomende verzilting Variant 1a. :
opstuwing van het Geleed
Variant 1b. :
oeverzone afgraven (50 m in totaal) en geïsoleerde draszone in het oosten creëren met behoud huidig peil Geleed.
Variant 1c. :
oeverzone afgraven (50 m in totaal) en geïsoleerde draszone in het oosten creëren met opstuwing Geleed.
Variant 1d. :
opstuwing van het grondwater door de plaatsing van een ondoorlaatbare wand van 10 m
Variant 1e. :
opstuwing van het grondwater door de plaatsing van een diepe ondoorlaatbare wand over de hele diepte van het kwartair (diepte 24m)
Variant 1f. :
de toplaag van het projectgebied afgraven over een diepte van 60 cm
Scenario 2: natte zilte graslanden, ontwikkeling van poldergraslanden met plaatselijke vernatting en bijkomende verzilting door gecontroleerde infiltratieaanvoer van zout water uit de Kreek van Lombardsijde. Variant 2a. :
inlaat van zout Ijzerwater wanneer het getij 4.45 m TAW bereikt zodat gemiddeld het terrein dat onder de 4m TAW ligt onder water komt
Variant 2b. :
inlaat van zout Ijzerwater wanneer het getij 4.45 m TAW bereikt zodat gemiddeld het terrein dat onder de 3.5m TAW ligt onder water komt
Scenario 3: Slik en schor, ontpoldering door introductie van getijwerking Variant 3a. :
opening van de huisige Piete Sas op 2.65 mTAW over de volledige hoogte van de dijk. De breedte van het Piete Sas wordt behouden.
Variant 3b. :
verwijderen van een deel van de dijk