Maarten van Bottenburg Hoogleraar sportontwikkeling Universiteit Utrecht
Met hun onderzoeksbureau Diopter stond Maarten van Bottenburg (1962) samen met Jan Janssens aan de basis van het huidige W.J.H. Mulier Instituut. Inmiddels is de socioloog en onderzoeker weer helemaal terug in wetenschappelijke kringen, als hoogleraar sportontwikkeling aan de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO). Daar houdt hij zich onder meer bezig met ontwikkelingen in de topsport én binnen het verenigingsleven. Zijn passie voor sport beleefde hij vroeger op het voetbalveld en de tennisbaan en tegenwoordig bij het hardlopen en – vooral – als er een stevige laag ijs op plassen en vaarten ligt. Maar naast de traditie van een Elfstedentocht, kan hij ook genieten in een modern fitnesscentrum.
85
sport_en_wetenschap_v1.indd 85
26-8-2010 13:02:18
Hoe is het vakgebied waarbinnen u werkzaam bent te omschrijven? ‘Bij de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap, waaraan deze leerstoel is verbonden, bestond al een langer lopend onderzoeksprogramma met als thema “public matters”. Dat richt zich dus op publieke organisaties of organisaties met een publiek doel. Een onderdeel van dat programma heet “sport matters” en dat gaat dus over de sport. Niet zozeer over commerciële organisaties of sportbedrijven, maar vooral over verenigingen en bonden.’ Van Bottenburg spreekt uitdrukkelijk over “sportontwikkeling”, waarbij hij verleden, heden en toekomst de context laat vormen. ‘Ik heb mij bijvoorbeeld beziggehouden met kooivechten als een nieuwe vechtsport. Dan kijk je naar waar zoiets vandaan komt, welke problemen zich erbij kunnen voordoen, welke morele dilemma’s erbij spelen en wat dat betekent voor het beleid dat van de overheid wordt gevraagd: is overheidsbemoeienis gewenst en zo ja, is er reden tot een verbod op het verlenen van een vergunning onder voorwaarden?’ ‘Het interessante van de sport is, dat de overheid wel allerlei wensen en verwachtingen heeft, maar dat verenigingen en bonden autonoom zijn. Dat is bijvoorbeeld in de gezondheidszorg en het welzijnswerk anders. Daar zijn uitvoeringsorganisaties en kan de overheid regels en eisen stellen.’ Hoe is dit gebied als onderwerp voor wetenschappelijk onderzoek ontstaan en hoe heeft het zich in de afgelopen jaren ontwikkeld binnen uw universiteit? De USBO bestaat nu tien jaar. Daarvoor was er aan de universiteit van Utrecht het Centrum voor Beleid en Management. ‘Dat de sport hier zo nadrukkelijk in beeld is gekomen, is min of meer een toevalligheid. Mensen als Paul Verweel, docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, en Jan Boessenkool, onderzoeker aan de USBO, hebben dat met hun passie voor sport ingebracht’, aldus Van Bottenburg. Zelf werd hij in november 2004 benoemd als bijzonder hoogleraar voor een leerstoel die er op basis van financiering vanuit het Mulier Instituut is gekomen. Vijf jaar later is dat veranderd in een gewoon hoogleraarschap. ‘Tot de sport in Utrecht nadrukkelijk in beeld kwam als thema voor onderzoek, was er onder sociologen in Nederland weinig belangstelling voor’, zegt Van Bottenburg. ‘Cees Miermans promoveerde in 1955 op een onderzoek naar het voetbal in Nederland. Ruud Stokvis was de tweede die op een vraagstuk over sport promoveerde. Zelf ben ik in 1988 afgestudeerd als cultuursocioloog en zes jaar later cum laude gepromoveerd op een proefschrift over de wereldwijde verspreiding en uiteenlopende populariteit van sporten. Maar het was allemaal kleinschalig en versnipperd en er was geen sprake van programmering.’
86
Sport en haar professoren - Sportwetenschap in ontwikkeling
sport_en_wetenschap_v1.indd 86
26-8-2010 13:02:18
Running alone together? ‘What does this say? Why do these people run and jog alone, and why do others prefer to run in informal groups or formal clubs? What are their social bonds with other people in and through running? What are the characteristics, dynamics and meanings of these social ties for the runners themselves? And what is the meaning of the city runs which bring them all together? Are these road running events just popular because they create a temporary ‘illusion of unity’, where people run ‘alone together’ among thousands of other solitary companions? Or does the running boom produce new forms of relationships, groupings and sociality which replace older, collective and institutional ones?’ Uit: Running alone together? The social dynamics and meanings of ‘light’ running communities. Wat is de aard en omvang van uw aanstelling en hoe is uw onderzoeksgroep samengesteld? ‘De onderzoeksgroep “Sport Matters” bestaat nu uit twaalf mensen, samen 5,3 fte. Daarnaast begeleid ik enkele promovendi die aan de Fontys Hogeschool in Tilburg werkzaam zijn, dus de groep is wel wat groter dan alleen die twaalf.’ Van Bottenburg constateert dat er een groei van het aantal onderzoeksopdrachten is, maar mist de goede balans in financiering vanuit de eerste, tweede en derde geldstroom. Hij wil het sociaalwetenschappelijk sportonderzoek graag wetenschappelijk dieper inbedden. ‘Bij die derde geldstroom gaat het vrijwel altijd om beleidsgericht en relatief kortlopend onderzoek. Een vierjarig promotieonderzoek voor een assistent in opleiding, krijg je bijna niet uit de derde geldstroom gefinancierd. Gelukkig is dat ons onlangs wel gelukt met subsidie van het VSBfonds, NOC*NSF en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar normaal gesproken zullen we ons voor promotieonderzoek moeten richten tot de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, waar de concurrentie enorm groot is en de eisen – terecht – heel hoog liggen.’ Op welke wijze en met welke motivatie bent u als wetenschapper zelf op dit terrein terechtgekomen? ‘De basis is gelegd tijdens mijn studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar ik een bijvak sportsociologie bij Ruud Stokvis volgde. Na mijn studie kreeg ik de mogelijkheid een promotieonderzoek op sportgebied te doen, met Stokvis als copromotor. Niettemin deed ik tussen 1992 en 2002 vanuit mijn eigen sociaalwetenschappelijk onderzoeks bureau Diopter aanvankelijk opdrachten op allerlei terrein. Ik werkte onder
87
sport_en_wetenschap_v1.indd 87
26-8-2010 13:02:18
meer voor de Ziekenfondsraad en de rechtskundige dienst van de FNV. Maar de sporttak binnen dat bedrijfje, groeide stevig. In 1998 ben ik gaan samenwerken met Jan Janssens (lector Sportbusiness Development aan de Hogeschool van Amsterdam, red.), die zijn eigen bureau had. Dat werd de basis voor de oprichting van het W.J.H. Mulier Instituut als centrum voor het sociaalwetenschappelijk sportonderzoek in Nederland. waarbij ook de universiteiten van Groningen, Utrecht, Tilburg en Amsterdam zijn betrokken.’ Tot 2007 was Van Bottenburg directeur van het W.J.H. Mulier Instituut, maar in 2004 kreeg hij in Utrecht een bijzondere leerstoel en werd hij bovendien lector in Tilburg. ‘Dat was te veel versnippering. Ik vertrok bij het Mulier Instituut en heb nog twee jaar lang weer enkele eigen onderzoeksopdrachten aangenomen, tot ik bij het USBO een volledige aanstelling kreeg als gewoon hoogleraar.’ Welke is uw eigen betrokkenheid bij de sport? ‘Ik was altijd een enthousiast sporter, maar speelde nooit op hoog niveau. Het hoogtepunt van mijn carrière was wel de wedstrijd die ik met de A-junioren van Door Ons Vrienden Opgericht in Veenendaal speelde tegen
88
Sport en haar professoren - Sportwetenschap in ontwikkeling
sport_en_wetenschap_v1.indd 88
26-8-2010 13:02:27
Sport en Kennis
Deze preview is een gedeelte uit het boek: Sport en haar professoren Sportwetenschap in ontwikkeling Meer informatie
Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl