M200501
Ervaringen van startende ondernemers in hun eerste jaar
drs. A. Bruins Zoetermeer, juni 2005
Ervaringen van starters in het eerste jaar Na ruim een jaar bezig zijn met een nieuw bedrijf, zeggen de meeste ondernemers dat het ondernemerschap hen is meegevallen of zelfs zeer is meegevallen. Het meest positief is men over het plezier in het werk. Ook de risico's die je als ondernemer loopt zijn de meesten meegevallen. Evenals de inkomsten uit het bedrijf zijn de omzet en het bedrijfsresultaat daarentegen slechts een op de twee ondernemers meegevallen. De hoeveelheid vrije tijd wordt het vaakst genoemd als aspect dat is tegengevallen. Het zelfstandig ondernemerschap kost niet alleen veel tijd, het gaat bij een op de drie ondernemers ook gepaard met knelpunten. De meeste knelpunten hebben te maken met de markt en marketing, gevolgd door financiële knelpunten. Desondanks is het overgrote deel van de ondernemers optimistisch gestemd over de toekomst van het bedrijf.
Inleiding Begin 2004 heeft EIM een onderzoek gehouden onder ondernemers die in de tweede helft van 2003 een bedrijf zijn begonnen. Dat onderzoek heeft inzicht gegeven in een groot aantal aspecten van die ondernemers en hun bedrijven: de ondernemer, startmotieven, de voorbereiding op de start, het bedrijf, knelpunten bij het starten van het be1 drijf en doelstellingen voor de ondernemer en het bedrijf . Begin 2005 zijn deze ondernemers opnieuw benaderd om te achterhalen hoe de bedrijven zich hebben ontwikkeld en wat de ervaringen van de ondernemers zijn. In deze minirapportage staan de ervaringen van de ondernemers centraal. De aandacht gaat in de eerste plaats uit naar de ondernemers die begin 2005 nog actief zijn in het bedrijf dat zij in 2003 zijn begonnen. Hierbij zij aangetekend dat 15% van deze ondernemers aangeeft dat het wel gaat om hetzelfde bedrijf, maar dat er sedert de start van het bedrijf ingrijpende veranderingen in het assortiment of productaanbod zijn opgetreden. Eerst gaan we in op hoe de ondernemers het ondernemerschap hebben ervaren. Vervolgens komen de opbrengst van het bedrijf, knelpunten en de toekomst van het bedrijf aan de orde. In de laatste paragraaf besteden we aandacht aan de ondernemers die inmiddels met het bedrijf zijn gestopt.
Het ondernemerschap bevalt Na ruim een jaar bezig zijn met het nieuwe bedrijf, zeggen de meeste ondernemers dat het ondernemerschap hen is meegevallen of zelfs zeer is meegevallen (resp. 52% en 13%). Slechts een op de tien ondernemers (9%) is het ondernemerschap tegengevallen. Een grote meerderheid van de ondernemers (93%) zou, indien men opnieuw voor de keuze zou staan, weer kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap, en wel doorgaans in dezelfde branche als waarin men nu actief is.
1
Zie: A. Bruins, Starten in de recessie; Startende ondernemers in 2003, EIM, juli 2004.
3
Het meest positief is men over het plezier in het werk; slechts een enkele ondernemer is dit tegengevallen (zie figuur 1). De risico's die je als ondernemer loopt zijn ook veel ondernemers meegevallen, maar men is hierover wat minder positief en net iets meer dan de helft van de ondernemers is het inkomen uit het bedrijf meegevallen (zie ook de volgende paragraaf). Het aspect dat de ondernemers het vaakst is tegengevallen, is de hoeveelheid vrije tijd. Een op de drie ondernemers werkt dan ook gemiddeld 50 uur of meer per week in het bedrijf en vooral onder deze ondernemers is een grote groep die de hoeveelheid vrije 1 tijd (zeer) is tegengevallen . 2 Tegenover de veeltijdondernemers , staan ondernemers die een deel van hun tijd besteden aan andere werkzaamheden. Zo verricht 17% van de ondernemers naast de werkzaamheden in het bedrijf ook werkzaamheden in loondienst. Vier op de vijf van deze ondernemers werken in een baan die zij hebben aangehouden. Een op de vijf ondernemers die ook in loondienst werken, is de baan begonnen na de start van het bedrijf. Bijna een op de tien ondernemers (9%) leidt naast het in 2003 begonnen bedrijf nog een andere onderneming. In iets meer dan de helft van de gevallen betreft dit een onderneming die er al was toen de ondernemer in 2003 het nieuwe bedrijf begon. In iets minder dan de helft van de gevallen begon de ondernemer na de start van het nieuwe bedrijf in 2003 nog een andere onderneming. Ruim de helft van de deeltijdondernemers (55%) kiest er bewust voor om parttime in het bedrijf werkzaam te zijn.
1
2
4
Tien jaar na de start van een bedrijf zeggen ondernemers nog steeds dat een van de belangrijkste dingen die men heeft geleerd is dat zelfstandig ondernemer zijn veel tijd kost. Hoewel men er vaak wel terdege rekening mee had gehouden, geven ondernemers duidelijk te kennen dat ondernemer zijn een hele inbreuk is op het sociale leven. Men moet er veel tijd in steken, en dat niet alleen in de uren dat men met de kernactiviteiten van het bedrijf bezig is, maar ook met de rompslomp eromheen. Zie: D. Snel en A. Bruins, MKB-ondernemers 10 jaar na de start, EIM, november 2004, p. 7. Veeltijdondernemers zijn ondernemers die gemiddeld 50 uur of meer per week in het bedrijf werkzaam zijn. Deeltijdondernemers zijn ondernemers die gemiddeld minder dan 30 uur per week in het bedrijf werkzaam zijn.
figuur 1
mate waarin aspecten van het ondernemerschap zijn mee- of tegengevallen
de hoeveelheid vrije tijd
omzet in 2004
het inkomen uit het bedrijf
bedrijfsresultaat in 2004
de risico's die je loopt
het leiding geven aan medewerkers
het plezier in het werk
0%
10%
20%
zeer meegevallen
30% meegevallen
40%
50%
60%
mee- noch tegengevallen
70%
80%
tegengevallen
90%
100%
zeer tegengevallen
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005. Leiding geven aan medewerkers: alleen voor ondernemers met werknemers in dienst.
Ruim een op de vijf ondernemers (22%) heeft werknemers in dienst. Deze ondernemers is het leiding geven aan medewerkers doorgaans meegevallen. Het aantal werknemers is overigens veelal beperkt: bij 36% van deze ondernemers gaat het om slechts één werknemer, bij 19% om twee en bij 20% om drie of vier werknemers. Twee op de drie ondernemers die geen werknemers in dienst hebben (64%) zeggen dat men er, zoals het er nu uitziet, zeker niet naar streeft in de toekomst wel werknemers in dienst te nemen.
De opbrengst van het bedrijf valt vaak tegen Evenals de inkomsten uit het bedrijf zijn de omzet en het bedrijfsresultaat relatief veel ondernemers tegengevallen. Bijna de helft van de ondernemers geeft te kennen dat de omzet en het bedrijfsresultaat zijn tegengevallen (zie figuur 1). Er is een duidelijke samenhang tussen het mee- of tegenvallen van de omzet en het bedrijfsresultaat enerzijds en het mee- of tegenvallen van het inkomen uit het bedrijf: als de omzet resp. het bedrijfsresultaat meevalt, valt vaak ook het inkomen mee en als de omzet resp. het bedrijfsresultaat tegenvalt, valt vaak ook het inkomen tegen. Er is geen samenhang tussen het mee- of tegenvallen van de omzet en het bedrijfsresultaat en de mate waarin men vindt dat de risico's die je als ondernemer loopt zijn mee- of tegengevallen. Ook het feitelijke bedrijfsresultaat (nettowinst, quitte of nettoverlies) hangt niet samen met de mate waarin men vindt dat de risico's zijn mee- of tegengevallen. Ruim de helft van de ondernemers (56%) behaalde in 2004 een nettowinst. Van de anderen speelden evenveel ondernemers quitte als er ondernemers waren die 2004 met een nettoverlies hebben afgesloten. Er zijn grote verschillen in het belang van het resultaat van het bedrijf voor het inkomen van de ondernemer (zie figuur 2). Bijna de helft van de ondernemers die een nettoverlies behaalden is voor het levensonderhoud zo goed als niet aangewezen op de inkom-
5
sten uit het bedrijf. Een op de drie ondernemers die een nettoverlies behaalden is echter volledig aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf. Het zijn echter niet deze ondernemers of de ondernemers die er voor een groot deel op zijn aangewezen, die het bedrijfsresultaat (zeer) is tegengevallen. Het zijn vooral de ondernemers die voor het levensonderhoud zo goed als niet en ondernemers die slechts voor een klein deel zijn aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf, die het bedrijfsresultaat (zeer) is tegengevallen. figuur 2
mate waarin de ondernemer voor het levensonderhoud is aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf
30% 32%
volledig voor een groot deel voor een klein deel zo goed als niet
20% 18%
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005.
Van de ondernemers die voor het levensonderhoud niet volledig zijn aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf heeft 60% zelf een of meer andere inkomstenbronnen, en bij 68% voorziet iemand anders mede in het levensonderhoud van de ondernemer en/of het gezin. De andere inkomsten van de ondernemer zelf komen in de helft van de ge1 vallen uit werk in loondienst en in een kwart van de gevallen betreft het inkomsten uit een andere onderneming.
Knelpunten betreffen vooral de afzet Vorig jaar constateerden we dat de meerderheid van de starters in verband met het starten van het bedrijf geen knelpunten heeft ervaren; 37% van de starters maakte 2 toen echter wel melding van knelpunten . Nu geeft 35% van de ondernemers te kennen dat men het afgelopen jaar bij het uitoefenen van het bedrijf knelpunten heeft er-
1
2
6
Onderzoek van EIM naar de inkomens van startende zelfstandigen laat zien dat er in de jaren negentig sprake was van een toename van het relatieve belang van looninkomsten. Dat onderzoek laat verder zien dat de inkomenspositie van de starter er in die jaren gemiddeld op is achteruitgegaan. Zie: Mickey Folkeringa en Paul Vroonhof, Wordt de spoeling dun?; Inkomensontwikkeling startende zelfstandigen, EIM, mei 2004. A. Bruins, Starten in de recessie, EIM, juli 2004, p. 25.
varen. Onder de knelpunten in verband met het starten van het bedrijf gingen knelpunten die te maken hebben met de financiering van het bedrijf aan kop en kwamen knelpunten die te maken hebben met de markt en marketing op de tweede plaats. Nu is de situatie omgekeerd. Knelpunten die te maken hebben met de markt en marketing worden zelfs door twee keer zoveel ondernemers genoemd als knelpunten die te maken hebben met de financiering. Verschillende ondernemers die knelpunten hebben ervaren die te maken hebben met de markt en marketing, wijzen op de ongunstige economische omstandigheden in het algemeen of op de ongunstige ontwikkeling van de vraag in hun branche. Daarnaast wijzen verschillende ondernemers op de sterke concurrentie of op het feit dat het moeilijk is om een positie op de markt te verwerven (zie kader). kader
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
voorbeelden van knelpunten die te maken hebben met de markt en marketing
Orders blijven uit. Het is moeilijk om klanten te vinden. Er is te weinig klandizie, men staat niet te springen om adviseurs in te schakelen. Bedrijven wilden alleen bij bestaande bedrijven bestellen; ik heb geen eerlijke kans gekregen. De consument is voorzichtig. De concurrentie is hevig. De mensen geven in mijn branche steeds minder geld uit. Het valt niet mee voldoende contacten te hebben om stappen voorwaarts te zetten. De marketing en de afzet lopen niet goed. De economie is belabberd. Er is sprake van een krimpende markt. Door de economische toestand loopt het in mijn branche minder. Het kost veel tijd en energie om klanten te werven. Marketing kost veel tijd en veel geld. Ik heb wel veel gesprekken, maar weinig worden vertaald in concrete opdrachten. Het assortiment van mijn bedrijf was anders dan de vraag. Kleine bedrijven kunnen niet op tegen de reclamebudgetten van grote bedrijven. Als kleine zelfstandige heb je het moeilijk, want grote bedrijven werken al met anderen en wijken daar niet van af. Als je bezig bent een nieuw product in de markt te zetten, is de sales circle veel langer dan je verwacht.
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005.
Enkele ondernemers noemen slechts in algemene bewoordingen dat er sprake is van financiële knelpunten. Onder de ondernemers die knelpunten hebben ervaren op het gebied van financiering zijn er echter veel die er meer specifiek melding van maken dat zij problemen hebben ondervonden bij het verkrijgen van financiering via de bank. Daaraan wordt veelvuldig het verwijt gekoppeld dat banken geen zaken willen doen met pas gestarte en kleine bedrijven. Knelpunten die te maken hebben met regelgeving en procedures staan onveranderd op de derde plaats. Het (slechte) betaalgedrag van klanten/afnemers werd vlak na de start van het bedrijf nog niet als knelpunt genoemd, maar nu komt dit op de vierde plaats. Ongeveer evenveel ondernemers noemen knelpunten die te maken hebben met (het aantrekken van) personeel en met belastingen. Door enkele ondernemers worden knelpunten op het gebied van de huisvesting genoemd.
7
Volop optimisme over de toekomst van het bedrijf Misschien is de visie van de ondernemer op de toekomst van het bedrijf wel de beste samenvattende uitdrukking van hoe men het ondernemerschap en het bedrijf heeft ervaren. Daarom sluiten we daarmee af. De tegenvallende markt en de concurrentie mogen dan tot de meest genoemde knelpunten behoren, de helft van de ondernemers is van oordeel dat de afzetmarkt voor de producten of diensten van het bedrijf op dit moment sterk groeiend (15%) of enigszins groeiend (37%) is. Twee op de drie ondernemers (65%) verwachten dat de concurrentie dit jaar nauwelijks of geen problemen zal geven. Van de overigen verwachten slechts enkelen dat de concurrentie grote problemen zal geven. Tweederde van de ondernemers verwacht dat de omzet in 2005 vergeleken met die in 2004 zal stijgen (48%) of zelfs sterk zal stijgen (18%). Eveneens tweederde van de ondernemers verwacht dat het bedrijfsresultaat in 2005 zal stijgen (53%) of sterk zal stijgen (14%). Slechts weinigen verwachten een daling van de omzet of van het bedrijfsresultaat (resp. 3% en 4%). Het overgrote deel van de ondernemers is dan ook optimistisch gestemd over de toekomst van het bedrijf (zie figuur 3). figuur 3
visie op de toekomst van het bedrijf
2% 8%
11%
zeer succesvol met vertrouwen onzeker problematisch
79%
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005.
Van de ondernemers die de toekomst van het bedrijf als onzeker of problematisch zien, verwacht de helft niet dat zij op korte of iets langere termijn met het bedrijf zullen stoppen. Een op de vier verwacht dat echter wel en eveneens een op de vier weet niet of zij al dan niet met het bedrijf zullen stoppen.
8
Stoppers blijven geïnteresseerd in ondernemerschap Op basis van informatie van de VVK heeft EIM de sterfte- en overlevingsfracties van startende bedrijven uit verschillende jaren berekend. Die cijfers laten zien dat in de loop van het oprichtingsjaar gemiddeld 7% van de bedrijven al weer wordt opgeheven. Een 1 jaar later is gemiddeld 21% van de bedrijven opgeheven . Het onderzoek dat begin 2005 onder de starters uit 2003 is uitgevoerd, levert op dat 8% van de bedrijven inmiddels is gestopt. Dat is dus een lager percentage dan op basis 2 van de hiervoor genoemde cijfers zou mogen worden verwacht . Die 8% betreft echter alleen bedrijven waarvan zeker is dat het bedrijf is gestopt omdat de ondernemer die destijds het bedrijf is begonnen begin 2005 nog wel werd bereikt. Niet alle ondernemers konden begin 2005 weer worden bereikt. Het ligt voor de hand aan te nemen dat onder de groep die niet kon worden bereikt met name ook ondernemers zijn die met het bedrijf zijn gestopt. Stoppen van een bedrijf betekent niet in alle gevallen dat alle bedrijfsactiviteiten worden gestaakt. In een op de vijf gevallen (20%) werd het bedrijf namelijk geheel of gedeeltelijk verkocht of werd het bedrijf opgenomen in een ander bedrijf. In alle andere gevallen is het bedrijf echter zonder meer gestopt. Geen van de ondernemers werd via wettelijke schuldsanering (faillissement) gedwongen het bedrijf te stoppen. Stoppen met een bedrijf betekent ook niet dat alle betrokken ondernemers het ondernemerschap definitief de rug hebben toegekeerd. Een op de drie stoppers (37%) is namelijk nog wel als ondernemer actief. In de meeste gevallen is dat in een andere onderneming die de ondernemer na de start van het opgeheven bedrijf is begonnen. Enkele ondernemers zijn actief in een onderneming die zij al hadden toen zij het opgeheven bedrijf begonnen. Van de stoppers die momenteel niet als ondernemer actief zijn in een ander bedrijf (63%), overweegt een aanzienlijk deel wel om in de toekomst ooit nogmaals voor het zelfstandig ondernemerschap te kiezen (zie figuur 4).
1
2
Deze percentages zijn gemiddelden van de sterftefracties van startende bedrijven uit de jaren 1988 t/m 2003 en gebaseerd op: K.L. Bangma, P. Gibcus en P.A. van Eck van der Sluijs, Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid; Periode 1987-2004, EIM, maart 2005, p. 28. Deze studie laat zien dat het aantal opheffingen van bedrijven gerelateerd aan het aantal gestarte bedrijven door de jaren heen constant is en dat er geen sprake is van een conjunctuureffect of van een 'grote-aantalleneffect'. De levensduur van de bedrijven is immers ruim een tot anderhalf jaar, zodat we een sterftepercentage van (ruim) meer dan 7%, maar (aanzienlijk) minder dan 21% zouden verwachten.
9
figuur 4
mate waarin stoppers die niet als ondernemer actief zijn, overwegen ooit nogmaals voor het zelfstandig ondernemerschap te kiezen
28%
40%
overweegt wel overweegt niet weet het niet
32%
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005.
Slechts een enkel bedrijf had, toen de ondernemer besloot met het bedrijf te stoppen, een of meer werknemers in dienst. In verreweg de meeste gevallen was het alleen de ondernemer zelf die werkzaamheden in het bedrijf verrichtte. In veel gevallen speelde dan ook het feit dat het bedrijf eigenlijk nooit goed uit de startblokken is gekomen een rol bij het besluit met het bedrijf te stoppen (zie figuur 5). Ook het zich voordoen van bepaalde kansen voor de ondernemer, zoals een baan in loondienst of actief zijn in een ander bedrijf speelde relatief vaak een rol, evenals onvoldoende vraag in de markt naar de producten of diensten van het bedrijf.
10
figuur 5
mate waarin bepaalde redenen een rol hebben gespeeld bij het besluit het bedrijf te stoppen
externe omstandigheden
privé-redenen
onvoldoende vraag in de markt naar de producten/diensten
het zich voordoen van bepaalde kansen
bedrijf is eigenlijk nooit goed uit de startblokken gekomen
0%
10%
20%
30% een grote rol
40%
50%
een niet zo grote rol
60%
70%
80%
90%
100%
absoluut geen rol
Bron: EIM, onderzoek starters 2003, meting 2005. Privé-redenen: bijv. ziekte of gezinsomstandigheden. Externe omstandigheden: bijv. wanprestatie van een leverancier of slecht betaalgedrag van een klant.
Driekwart van de ondernemers (78%) geeft te kennen dat er na het stopzetten van het bedrijf op privé-gebied geen financiële problemen zijn. Van de overigen zijn de financiële problemen in de meeste gevallen te overzien. Slechts een enkele ondernemer heeft op privé-gebied min of meer ernstige financiële problemen. Vrijwel alle gestopte ondernemers hebben zelf een of meer andere bronnen van inkomsten dan die uit het bedrijf waarmee men is gestopt. In de meeste gevallen (45%) is werk in loondienst de belangrijkste inkomstenbron. Daarna komen inkomsten uit een andere onderneming (29%) of een uitkering (16%). Wat die werkzaamheden in loondienst betreft, gaat het in ongeveer gelijke mate om een baan die men is begonnen na het stoppen van het bedrijf, een baan die men is begonnen naast het bedrijf, of een baan die men heeft aangehouden.
11