Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
[Uitzending 1272: Openbaring 14:20 t/m 5:1]
We beginnen deze uitzending met het lezen van het laatste vers van de vorige uitzending. Openbaring 14 vers 19: En de engel zwaaide met zijn sikkel over de aarde en haalde de wijnoogst binnen. Hij gooide alle druiven in de grote wijnpers van Gods toorn die buiten de stad stond. De engel treft alle voorbereidingen die nodig zijn om de druiven te persen. Hij snijdt met een sikkel de druiventrossen van de wijnranken en verzamelt ze in een wijnpersbak, zodat de druiven geperst kunnen worden en het sap ervan kan worden opgevangen om er wijn van te maken. Al in het OT wordt het oordeel van God vergeleken met het ‘treden’ van de wijnperskuip (Jes.63:3,6;Klaagl.1:15;Joël 3:13).
Openbaring 14 vers 20: Toen ze uitgeperst werden, kwam er een enorme stroom bloed uit, bijna 300 kilometer lang en zo hoog als tot aan het hoofd van een paard. Het ‘treden van een wijnpersbak’ gebeurde door in de wijnpers te gaan staan en met blote voeten de druiven plat te stampen. We lezen het op verschillende plaatsen in het OT. Bijvoorbeeld in Nehemia 13 vers 15: In die tijd zag ik dat sommige Judeeërs op de sabbat in de wijnpersen werkten. Zij haalden ook vrachten koren binnen op hun ezels en lieten hun ezels wijn, druiven, vijgen en andere producten dragen. Zij wilden ze die dag in Jeruzalem verkopen. Ik kwam hiertegen openlijk in verzet. Een ander voorbeeld lezen we in Jesaja 16 vers 10: De blijdschap is weg, de vreugde om de oogst is verdwenen. Het blijde zingen in de wijngaarden zal niet meer worden gehoord. Het persen van de druiven in de wijnpersen ligt voor altijd stil. Ik heb een einde gemaakt aan al hun oogstvreugde (Jer.48:33;Klaagl.1:15b).
Het sap van de druiven werd via afvoerkanaaltjes opgevangen in een bak of wijnkuip voor verdere verwerking tot wijn (Joël 3:13; Marcus 12:1). In Openb. 19:15 wordt Christus voorgesteld als degene die de wijnpers treedt, dat wil zeggen het oordeel voltrekt. Het oordeel is in Openb.14:20 zo omvangrijk dat de wijnbakken overstromen en er een stroom van bloed (in plaats van wijn!) ontstaat die reikt tot aan de tomen van de paarden van de ruiters die tegen TTB – NL – TWR - CW
1
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
Jeruzalem zijn opgetrokken. Of zoals we het in Het Boek lazen: Toen ze uitgeperst werden, kwam er een enorme stroom bloed uit, bijna 300 kilometer lang en zo hoog als tot aan het hoofd van een paard.
We hebben in vers 20 te maken met een typisch Joodse manier van spreken, waardoor iets met behulp van een bijzonder sterke overdrijving wordt duidelijk gemaakt. Een voorbeeld uit het OT lezen we in 2 Koningen 21 vers 16: Alsof de door God gehate afgoderij waarin Manasse zijn onderdanen voorging, nog niet genoeg was, vermoordde hij ook nog talloze onschuldige mensen. Jeruzalem was van de ene tot de andere kant overdekt met de lijken van zijn slachtoffers. Ook in de rabbijnse literatuur komen we talloze voorbeelden tegen, bijvoorbeeld de volgende uitspraken: ‘het paard zal tot op de borst in het bloed van de zondaars lopen en de wagen zal er tot zijn hoogte in zinken’. En met betrekking tot de verovering door de Romeinen van het plaatsje Beth-Ter schrijft een rabbijn: ‘men ging door met het uitmoorden van de inwoners van Beth-Ter, net zolang tot een paard tot aan zijn neusgaten in het bloed verzonk’. Deze manier van spreken is bedoeld om de enorme zwaarte en ernst van het oordeel te onderstrepen.
In de Griekse tekst van Openbaring 14:20 lezen we: En de wijnpersbak werd buiten de stad getreden, en er is bloed uit de wijnpersbak gekomen, tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver. Executies vonden plaats ‘buiten de stad’ (Joh.19:20; Hebr.13:12). In Openbaring 14 wil ‘buiten de stad’ zeggen: buiten de muren van Jeruzalem. Dat was volgens de OT profetieën ook de plaats waar de HERE God in de eindtijd de uiteindelijke overwinning op de Hem vijandige volken zou behalen. Eén van de hoofdstukken daarover vinden we in Zacharia 14. Laten we het hoofdstuk samen nog een keer lezen. Zacharia 14 vers 1 t/m 21: Pas op, want de dag van de HERE komt snel naderbij! Die dag zal de HERE alle volken bij elkaar brengen om te vechten tegen Jeruzalem. De stad zal worden ingenomen, de huizen geplunderd, de buit binnen de stadsmuren verdeeld en de vrouwen verkracht. De helft van de bevolking zal als slaaf worden weggevoerd, terwijl de andere helft achterblijft in wat over is van de stad. Dan zal de HERE volledig bewapend uitrukken voor de strijd en vechten TTB – NL – TWR - CW
2
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
tegen die volken. Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, ten oosten van Jeruzalem. En de Olijfberg zal in tweeën splijten. Er zal een buitengewoon groot dal ontstaan dat van het oosten naar het westen loopt, want de ene helft van de berg zal naar het noorden wijken en de andere naar het zuiden. U zult vluchten door dat dal, want het zal helemaal reiken tot de stadspoort. Uw vlucht zal lijken op die van uw volk vele eeuwen geleden. Toen nam u de wijk vanwege de aardbeving ten tijde van koning Uzzia van Juda. En dan zal de HERE, mijn God, komen, vergezeld door al Zijn heiligen. Op die dag zullen de zon, maan en sterren niet langer schijnen en toch zal het voortdurend dag zijn! Alleen de HERE weet hoe dat kan (lees ook Joël 3:2,14-16). Het zullen geen gewone dag en nacht zijn, want ’s avonds zal het nog steeds licht zijn. In die tijd zal levenschenkend water uit Jeruzalem stromen. De ene helft gaat naar de Dode Zee en de andere helft naar de Middellandse Zee. Het water zal onafgebroken stromen, zowel ’s zomers als ’s winters. En de HERE zal koning zijn over de hele wereld. Dan zal de HERE de enige zijn, alleen Hij zal worden aanbeden. Het hele land vanaf Geba, aan Juda’s noordgrens, tot Rimmon, aan de zuidgrens, zal één uitgestrekte vlakte worden. Maar Jeruzalem zal op een verhoogd gedeelte liggen en het gebied bestrijken vanaf de Benjaminpoort tot de plaats van de oude poort en tot de Hoekpoort, en vanaf de Chananeltoren tot de koninklijke perskuipen. Jeruzalem zal weer worden bewoond en eindelijk veilig zijn. Zij zal nooit meer worden vervloekt en verwoest. De HERE zal alle volken die tegen Jeruzalem vechten, treffen met een vreselijke plaag. Zij zullen worden als wandelende lijken, hun vlees zal wegrotten. Hun ogen zullen verschrompelen in hun kassen en hun tong zal wegteren in hun mond. De HERE zal hevige paniek onder hen laten uitbreken en zij zullen met elkaar gaan vechten. De mannen van Juda zullen Jeruzalem helpen in de strijd. De rijkdommen van de omringende volken zullen in beslag worden genomen, daaronder is een grote hoeveelheid goud en zilver en prachtige kleren. Deze zelfde plaag zal de paarden, muildieren, kamelen, ezels en alle andere dieren uit het vijandelijke kamp treffen. Daarna zullen alle overlevenden van de plaag jaarlijks naar Jeruzalem reizen om de koning, de HERE van de hemelse legers, te TTB – NL – TWR - CW
3
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
aanbidden en het Loofhuttenfeest te vieren. Elk volk ter wereld dat weigert naar Jeruzalem te gaan om de koning, de HERE van de hemelse legers, te aanbidden, zal geen regen krijgen. Ook voor Egypte geldt dat als zij niet wil komen, de HERE haar met dezelfde plaag zal straffen. Zo zullen de Egyptenaren en de andere volken die niet naar het Loofhuttenfeest willen komen, worden gestraft. In die tijd zullen de bellen van de paarden dit opschrift dragen: Deze zijn de HERE toegewijd. En de potten in de tempel van de HERE zullen even heilig zijn als de sprenkelschalen bij het altaar. Ja, elke pot of schaal in Jeruzalem en Juda zal heilig zijn voor de HERE van de hemelse legers. Iedereen die komt om te offeren, mag een willekeurige kookpot gebruiken om zijn offer in te koken. In die tijd zullen er geen inhalige handelaars meer zijn in de tempel van de HERE van de hemelse legers!
De laatste verzen van de profetie van Zacharia vormen de climax van het Bijbelboek. In het begin zagen we een zwak en armoedig Jeruzalem, met een klein groepje machteloze Joden, bouwend aan een huis voor de HERE dat niet in de schaduw kon staan van de tempel van Salomo. De boodschap van Zacharia was dan ook bepaald niet overbodig: heb moed voor Jeruzalem, want het komt goed met Jeruzalem. In allerlei toonaarden en op allerlei wijzen is die boodschap gebracht. Heel realistisch heeft de profeet moeten laten zien, dat het door veel strijd en oordelen heen zou gaan. Maar als we vragen waar het op uitloopt, dan geven de laatste verzen een ondubbelzinnig antwoord: Deze zijn de HERE toegewijd of DE HEILIGHEID VAN DE HERE (Ex.28:36). Het zijn de woorden die staan op de gouden voorhoofdsband van de hogepriester. Dat wist iedere Israëliet. En iedereen wist ook de betekenis. De voorhoofdsband met die woorden gaf de hogepriester het recht om het Allerheiligste van de HERE binnen te gaan. Die band maakte hem aangenaam voor God (Ex. 28:38). Maar alleen de hogepriester droeg die band. De priesters niet, de Levieten niet, laat staan het gewone volk. Het betekende, dat niemand verder voor Gods aangezicht mocht verschijnen in het Allerheiligste. En nu zegt Zacharia: zelfs de bellen van de paarden zullen dit opschrift dragen! Dat moet onvoorstelbaar zijn geweest voor een Israëliet. Paarden hoorden niet bij Israël. Egypte had een cavalerie en Babel, maar Israël niet. Een TTB – NL – TWR - CW
4
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
paard is iets van de wereld, niet van het volk dat op God vertrouwt. Het was een teken van wereldgelijkvormigheid. En met de potten van Zacharia 14:20 en 21 is het ten diepste net zo. Een priester mocht het vaatwerk uit de tempel niet gebruiken om thuis het eten te koken. En de pannen uit de keuken mochten geen dienst doen in de tempel. Het is duidelijk, waar alles aan de HERE wordt toegewijd, ook het hele leven aan God wordt toegewijd. Er is immers geen onderscheid meer tussen het vaatwerk in de tempel en het vaatwerk in de keuken. De priester in de tempel en vrouwen in de keuken verrichten beiden priesterdienst. Het altaar staat op straat en het huis is tempel. In alles wordt God gediend, zonder zonde of gebrek. Nu heeft de scheiding tussen rein en onrein nog niet plaatsgevonden, maar dat komt wel. De vraag is alleen aan wie bent u en ben jij toegewijd?
Openbaring 14 vers 20: Toen ze uitgeperst werden, kwam er een enorme stroom bloed uit, bijna 300 kilometer lang en zo hoog als tot aan het hoofd van een paard. De genoemde afstand van ‘bijna 300 kilometer’ komt overeen met 1600 stadiën (1 stadie is ongeveer 185 m lang), wat min of meer overeenkomt met de lengte van het Joodse land, gerekend van Dan tot Berseba. Het is een symbolisch getal dat samenhangt met het getal vier (4 x 400; 40 x 40) en compleetheid aangeeft: het bloed was overal, er was geen plaats te bekennen waar het niet was. Naast de bovengenoemde zwaarte van het oordeel wordt met de 300 kilometer of de 1600 stadiën de enorme reikwijdte van het oordeel aangegeven. Het Griekse woord voor ‘stadiën’ betekent (1) ‘stadie’ en (2) ‘renbaan’. Het is afgeleid van de stam van een Grieks woord, dat onder meer ‘vaststellen’ betekent. In de eerste betekenis is het de aanduiding van een bepaalde, vastgestelde afstand of lengte. Deze bedroeg 600 Griekse voet (= 625 Romeinse voet), wat overeenkomt met ongeveer 185 meter (een achtste Romeinse mijl). Op twee plaatsen in het NT wordt het woord gebruikt om aan te geven hoe ver een bepaalde plaats van Jeruzalem was verwijderd.
Openbaring 15 vers 1: Ik zag nog een indrukwekkend en wonderlijk teken in de hemel: zeven engelen met de zeven laatste rampen. Na die rampen zal Gods toorn voorbij zijn. De eerste vier verzen van Openbaring 15 vorTTB – NL – TWR - CW
5
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
men de afsluiting van het visioen in Openbaring 14. De verzen geven een blik in de hemel, waar de mensen stonden die als overwinnaars uit de strijd met het beest waren gekomen. Zij zingen de HERE een loflied toe, het lied van Mozes en het lied van het Lam (vs.2-4). Maar vers 1 lijkt de gedachtegang wat te onderbreken, omdat het vooruitloopt op wat pas vanaf vers 5 uitgebreid aan de orde komt (Openb.15:5 t/m 16:21). Mogelijk is vers 1 bedoeld als een soort opschrift of resumé, waarin dat wat volgt kernachtig wordt samengevat. Al eerder lazen we in Openbaring 12:1 en 3 over een ‘indrukwekkend en wonderlijk teken in de hemel’.
Bij de zeven schalen van Gods toorn die in Openbaring 15 en 16 worden beschreven, zullen we moeten denken aan de voltrekking van het oordeel van de zevende bazuin. Het is gelijk aan het derde wee, (Openb.11:14), dat in Openbaring 10:7 en in 11:15 t/m 19 wel is aangekondigd, maar niet werd uitgevoerd. De beschrijving werd namelijk onderbroken door Openbaring 12, 13 en 14. Omdat de zevende bazuin geen plaag inluidt, maar wel het derde wee is, moeten we concluderen dat de zeven schalen van Gods toorn de inhoud van het derde wee vormen. Met deze zeven schalen van Gods toorn wordt Gods toorn voleindigd. De zeven rampen (= de zeven schalen van Gods toorn in Openb.15:7-16:21) zijn de laatste rampen, omdat we in Openbaring 15 vers 1 lazen: na die rampen zal Gods toorn voorbij zijn. Maar dat wil niet zeggen dat er daarna geen rampen en oordelen meer zullen volgen. Immers de satan en zijn volgelingen zullen nog gestraft worden en de dag van het oordeel is nog niet aangebroken. Het gaat o.a. in Openbaring 15 specifiek om de voleinding van de rampen die God in de eindtijd over ‘Babylon’ (Openb.17) brengt om het daarmee alsnog een gelegenheid te bieden tot inkeer te komen (Openb.16:9,11), voordat het laatste oordeel wordt geveld.
Voor we verder gaan met de uitleg van Openbaring 15 (in de volgende uitzending) wil ik eerst een aantal dingen zeggen over het Bijbelboek Openbaring en het OT. Op het moment waarop Johannes het Bijbelboek Openbaring schreef, was er strikt genomen nog geen sprake van het OT. Dit komt doordat er nog geen NT was. De christelijke kerk had alleen, als 'afstammeling' van het Joodse geloof, de Joodse Geschriften geërfd en deze Geschriften ook algeTTB – NL – TWR - CW
6
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
meen als gezaghebbend aanvaard. Anders dan de Joden meenden de christenen dat de Messias over wie de Joodse Geschriften spreken, was gekomen in de persoon van de Here Jezus Christus. Hoewel er op het moment waarop het Bijbelboek Openbaring ontstond nog geen NT was, waren de meeste onderdelen van wat later het NT werd al wel geschreven. Waarschijnlijk werden boekrollen en brieven ook al in de bijeenkomsten van de christelijke gemeente gebruikt. Maar ze zijn pas in de loop van de volgende eeuw erkend als geïnspireerd door de Heilige Geest en algemeen als Gods Woord erkend, waarna de Bijbelboeken ook werden gebundeld. Zodoende ontstond naast het Eerste Testament – de Joodse Geschriften – het Tweede Testament.
In vrijwel alle boeken van het NT is zichtbaar dat de schrijvers de Joodse Geschriften kenden en gebruikten. Dat gebeurde op verschillende manieren. De gemakkelijkst herkenbare manier is die waarbij de schrijver zelf aangeeft dat hij het OT gebruikt. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Matth.1:22 en 23, waar Mattheüs aangeeft dat hij iets aan 'de profeet Jesaja' gaat ontlenen en vervolgens de woorden van Jesaja citeert. Dezelfde Mattheüs vertelt even verderop dat ook de Joodse Bijbelgeleerden op deze manier 'de profeet Micha' aanhaalden (Matth.2:5-6). Zulke citaten vinden we vaker bij Mattheüs en ook op andere plaatsten in het NT, maar opvallend genoeg ontbreken ze in het Bijbelboek Openbaring. Een heel ander gebruik van de Joodse Geschriften vinden we in de stamboom van Jezus Christus in Mattheüs 1 (vs.1-17). Er wordt geen enkel OT Bijbelboek geciteerd, maar toch is duidelijk dat deze woorden niet geschreven hadden kunnen worden zonder het OT. Ook in het betoog van Paulus in Romeinen 5 (vs.12-21) – waar Adam en Christus worden vergeleken – worden geen Joodse Geschriften uit het OT aangehaald, maar toch staat het gedeelte vol toespelingen erop.
De manier waarop Johannes, de schrijver van het Bijbelboek Openbaring de Joodse Geschriften laat meespreken in zijn werk lijkt op de tweede manier van het gebruik van de Joods Geschriften van het OT. We kunnen zeggen dat Johannes weliswaar niet citeert, maar dat we wel talloze toespelingen op en echo's van het OT tegenkomen. Tot nu toe hebben we dat ook gezien bij de uitleg van het Bijbelboek. Echt vreemd is dat niet: het hele NT bevat ongeveer TTB – NL – TWR - CW
7
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
200 citaten uit het OT, maar meer dan 3000 toespelingen erop. Ondanks het feit dat Johannes het OT niet citeert, is het niet overdreven om te stellen dat het OT op elke bladzijde in Openbaring aanwezig is. Geen enkel ander Bijbelboek in het NT is zo duidelijk oudtestamentisch gekleurd als Openbaring. Alles wijst erop dat Johannes zich richt op hoorders en lezers die behoorlijk vertrouwd zijn met het OT, want zonder die kennis zou een deel van de inhoud de geadresseerden zijn ontgaan. In dat opzicht lijkt Openbaring sterk op het evangelie van Johannes. Ook in dat Bijbelboek mist de lezer veel als de OT achtergrond van wat er staat niet wordt herkend, terwijl die achtergrond toch niet vaak nadrukkelijk wordt aangeduid. De vertrouwdheid van de geadresseerden met het OT hoeft ons niet te verbazen, want het gaat om mensen in christengemeenten die al langere tijd bestonden. Uit enkele brieven in Openbaring 2 en 3 (bv. Openb.2:9; 3:9) blijkt bovendien dat de betreffende christengemeenten nauw contact hadden met Joden en daarom ook ten dele bestonden uit Joden die tot geloof in de Here Jezus Christus waren gekomen.
Inhoudelijk valt op dat Johannes de OT begrenzingen doorbreekt. Een tendens die ook al in het OT zelf aanwezig is, bv. in Micha 4 (vs.1-2) en Maleachi 1 (vs.11). Johannes betrekt zowel de komende oordelen als de daaropvolgende redding en verlossing niet langer alleen op Israël en de buurvolken, maar op de hele wereld en op alle volken (bv. Openb.5:9; 7:9). Een duidelijk voorbeeld hiervan is het feit dat de aanduiding 'koninkrijk van priesters' (Ex.19:6) voor Israël, betrokken wordt op de wereldwijde gemeente van Christus, bestaande uit Joden en niet-Joden (Openb.1:6; 5:10). Het beeld van de kandelaar (Ex. 25:31vv., Num.8:1-4, Zach.4) wordt eveneens toegepast op de gemeente van Christus (Openb.1:12,20). Aan deze wereldwijde verbreding (universalisering) is zichtbaar dat het Bijbelboek Openbaring geschreven is nadat in Jezus Christus de scheidsmuur tussen Israël en de andere volken was opgeheven (Ef.2:12-19). Maar het feit dat Johannes de lijn van het oude verbondsvolk doortrekt naar de christelijke gemeente uit Joden en niet-Joden (heidenen), als het nieuwe volk van God, betekent niet dat het onderscheid tussen Israël en de volken volledig wordt losgelaten (vergelijk Openb.7:4-8 met Openb.7:9-17). Het feit dat Johannes de lijn van Israël doortrekt naar de christelijke gemeente als het volk van God betekent niet dat in het Bijbelboek TTB – NL – TWR - CW
8
Versie 2 – Openbaring 14:20 t/m 5:1 – nr.1272
Openbaring het OT wordt vergeestelijkt. Johannes maakt wel gebruik van beelden en symbolen, maar dat deed het OT zelf ook al. Bovendien verwijst deze beeldspraak, net als in het OT, naar concrete aardse gegevens en situaties.
Maar daarover meer in de volgende uitzending dan lezen we verder in Openbaring 15.
TTB – NL – TWR - CW
9