Lokale energie-initiatieven
Colofon ISBN: 9789081935647 © 2013 M. Oostra Afbeelding Omslag : Comedia3D Eindredactie: Rixt Froentjes Engelse vertaling: Alltranslations Binnenwerk & drukwerk: Bookalike Dit is een uitgave van de Hanzehogeschool Groningen, M. Oostra Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur en de uitgever.
Lokale energie-initiatieven Lectorale rede Ruimtelijke Transformaties dr. ir. Mieke A.R. Oostra in verkorte vorm uitgesproken te Groningen op donderdag 14 maart 2013
Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. De context 3. Top down versus bottom up 4. Back to bottom up 5. Doel en uitgangspunten 6. Onderzoeksprogramma van het lectoraat Referenties English version
5
7 9 16 19 24 28 31 35
6
1. Inleiding Van harte welkom allemaal; beste studenten, docenten en onderzoekers van de Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek, beste collega-lectoren, collega’s Kenniscentrum NoorderRuimte, geacht bestuur en management van de Hanzehogeschool Groningen, mensen uit het bedrijfsleven, brancheorganisaties, overheden en kennisinstituten, lieve familie en vrienden. Bedankt voor jullie komst naar Groningen.
Figuur 1 - Introductiefilm van het lectoraat Ruimtelijke Transformaties, zoals te vinden op: www.youtube.com Het is met veel plezier dat ik vanmiddag de rede uitspreek die hoort bij mijn inauguratie als lector Ruimtelijke Transformaties aan de Hanzehogeschool. In het introductiefilmpje hebben jullie kunnen zien dat energiebesparing en het duurzaam opwekken van energie in de gebouwde omgeving centraal staan in dit lectoraat. Daarin beginnen we bij de gebouwgebruiker, u en ik dus. Graag vertel ik jullie vanmiddag over wat we doen, waarom we dat doen en hoe we dat doen met het lectoraat als onderdeel van het Kenniscentrum NoorderRuimte. Maar eerst staan we stil bij de context.
7
8
2. De context De transformatie van het gebouw waarin wij ons momenteel bevinden is zichtbaar door de toepassing van verschillende architectuurstijlen. Het wordt nu gebruikt door Academie Minerva, de kunstacademie van de Hanzehogeschool. Zoals op de voorgevel zichtbaar is, was in dit gebouw vroeger het voormalige Groninger Museum ondergebracht. Ook is het in gebruik geweest als Natuurhistorisch Museum. Dit gebouw laat zien hoe veranderingen invloed hebben op de fysieke verschijningsvorm. De energietransitie waar we het vanmiddag over hebben zal ongemerkt ook veel invloed gaan hebben op onze gebouwde omgeving. Doordat we steeds meer moeite gaan krijgen om met fossiele brandstoffen aan de wereldwijd stijgende energievraag te voldoen, zullen allerlei ingrepen moeten worden uitgevoerd om energie te besparen en op een duurzame manier energie op te wekken. Dit is een belangrijke trend die steeds zichtbaarder zal worden in onze omgeving.
Figuur 2 - Academie Minerva 9
Als over deze ontwikkelingen gesproken wordt, gebeurt dit vaak vanuit het perspectief van de ontwikkeling zelf, de benodigde centrale wereldwijde aanpak of wordt de benodigde techniek als vertrekpunt gekozen.
Figuur 3 - NOS journaal 4 maart 2013 Frame uit het NOS Journaal van 4 maart 2013 - De nieuwe maatschappelijke opgave Het percentage duurzaam opgewekte energie is in Zweden 47%, Denemarken 24%, Frankrijk 13% en Duitsland 12%. Ook in Nederland lijkt het door allerlei projecten de goede kant op te gaan, maar het percentage steekt met 4% schril af bij de ons omringende landen. Aangezien we in Brussel hebben afgesproken dat het aandeel van duurzame energie in 2020 16% bedraagt, moet er het een en ander gebeuren om deze doelstelling ook op tijd te realiseren. Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving en adviseur van het kabinet, stelt dat Nederland ten tijde van de wederopbouw een heel helder doel voor ogen had. Dat ontbreekt nu. In feite is de vergroening van de economie een opgave van soortgelijke omvang, maar de burger beseft dit nog niet zo. Ook in dit fragment uit het 8 uur journaal, waarin voorzichtig wordt aangegeven dat Nederland het risico loopt de in Brussel gemaakte afspraken (EU, 2008) niet te halen (Verdonk & Wetzels, 20121), wordt het perspectief van de maatschappij gekozen. Hierdoor 1 Uit het rapport “Referentieraming energie en emissies” (Verdonk & Wetzels, 2012) blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie sterk oploopt van 4 procent in 2010 tot 7-10 procent in 2020 bij uitvoering van het huidige beleid. Ook indien het Lenteakkoord en plannen van het kabinet Rutte worden uitgevoerd, zal het Europese doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 niet worden gehaald. De doelen voor reductie van broeikasgassen worden tot en met 2020 waarschijnlijk wel gehaald. Ook de uitstoot van de meeste luchtverontreinigende stoffen ligt in 2020 onder de Europese emissieplafonds.
10
kun je als burger het gevoel krijgen dat het jou niet direct aangaat. Tegelijkertijd is een hele andere ontwikkeling gaande, waarin bewoners heel concreet met energiemaatregelen bezig zijn.
Figuur 4 - VPRO Tegenlicht 8 oktober 2012 Frame uit Tegenlicht van 8 oktober 2012 - Power to the People2 In het fragment is een oudere dame te zien die enthousiast haar zonnepanelen toont. Daarnaast wordt door de voice-over verteld dat burgers actief zijn met het vormen van energiecoöperaties waarin gezamenlijk zonnepalen en windmolens worden aangeschaft. Zoals mensen die zonnepanelen hebben weten, geeft het veel voldoening wanneer je zelf energie opwekt en de meter ziet terugdraaien. Het levert financieel ook nog wat op, omdat voor particulieren geldt dat het rendement op een dergelijke investering hoger is dan dat spaargeld op de bank zou opleveren.2 In feite wordt met deze initiatiefrijke bewoners en de lokale energie-initiatieven een tweede belangrijke trend zichtbaar: die van de individualisering. Met deze ontwikkeling is de behoefte van het individu centraler komen te staan. Als individu word je niet langer gezien als lid van een bepaalde groep of onderdeel van een gezin, maar als een zelfstandig en onafhankelijk wezen dat zijn eigen keuzes maakt. Het is dan ook legitiem om zelf controle te nemen over de eigen energievoorziening en te investeren in zonnepanelen of een lokaal initiatief te starten, waardoor je niet langer volledig afhankelijk bent van een grote energiemaatschappij. Het is een goede zaak dat dergelijke ingrepen voldoening geven, maar onderwijl is investeren in energiemaatregelen geen vrijblijvende zaak. De prijzen voor fossiele brandstoffen lopen steeds verder op, ondanks de kleine dip die we zien als gevolg van de financiële crisis van 2 http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2012-2013/power-to-the-people.html
11
2008. Zoals te zien is in figuur 5, zijn de kosten voor energie, en dan met name gas, de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen ten opzichte van de algemene consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor veel mensen is dat nog niet zo merkbaar, omdat zij het makkelijk kunnen betalen. Maar toch, als je kijkt naar de periode 2000-2009, is de gasrekening met 100% gestegen. Dat is schrikbarend. In de Nederlandse media is energiearmoede geen thema. In de ons omringende landen en met name in Oost- en Zuid-Europa is dat helaas anders. Ook in Engeland is fuel poverty3 (DECC, 2012) een bekend begrip en in Duitsland houden consumentenorganisaties zich bezig met het bestrijden en beheersen van Energiearmut4 (bijv. Verbraucherzentrale NRW, 2012).
Bron: CBS Figuur 5 - Prijsontwikkeling van energie ten opzichte van de algemene consumentenprijsindex (CPI) In Nederland heeft momenteel ruim 4% van de huishoudens onvoldoende geld om de woning te verwarmen. Als je kijkt naar Polen ligt dat percentage op bijna 13% (Jurdziak, 2012). De verwachting is dat deze percentages door de prijsontwikkelingen verder zullen stijgen. Veel mensen denken dat eventuele problemen zich met name voordoen in achterstandswijken in de grote steden. De cijfers laten echter een ander verhaal zien. Zoals u ziet in figuur 7 is het met name Noordoost-Groningen dat rood kleurt op deze kaart. Dat maakt meteen het belang van het thema van mijn lectoraat duidelijk. 3 Definitie van fuel poverty: de huishoudens die meer dan 13% van het inkomen moeten besteden om het huis voldoende warm te stoken. Hierbij wordt uitgegaan van 21 graden Celsius voor de woonkamer en 18 graden Celsius voor andere vertrekken. (DECC, 2012) 4 Er is nog geen definitie vastgesteld voor het begrip Energiearmut. De Verbraucherzentrale NRW pleit ervoor om deze definitie op korte termijn vast te stellen en kijkt nu vooral naar het aantal huishoudens dat jaarlijks wordt afgesloten. (Verbraucherzentrale NRW, 2012)
12
Figuur 6 - Stijging van diverse vast lasten voor huishoudens in de periode 2000-2010 (bron: CBS, bewerking OFW 2011) Er zit dus een zeer serieuze kant aan het thema van mijn lectoraat. Ik wil op deze feestelijke dag niet verder ingaan op mogelijke doemscenario’s als gevolg van de schaarser wordende fossiele brandstoffen (bijv. ITPOES, 2010) en de gevolgen van de klimaatveranderingen (bijv. IPCC, 2007; Gore, 2006). Wel wil ik stilstaan bij de kansen die de energietransitie in de gebouwde omgeving biedt. Naast dat het leuk kan zijn om met energiemaatregelen aan de gang te gaan, biedt dit ook de mogelijkheid voor het creëren van extra werkgelegenheid. In Duitsland zijn de positieve effecten voor de economie al goed zichtbaar (Slot & Berg, 2012). Er is daar een hele nieuwe sector ontstaan die wordt aangeduid met de term Cleantech. In deze sector wordt jaarlijks 300 miljard omgezet. Dat is 11% van het Duits Bruto Nationaal Product en 15% van de hele wereldomzet (Slot & Berg, 2012). In deze nieuwe sector zijn 1,4 miljoen mensen Figuur 7 - Betalingsachterstanden op gas en elektra per 1000 werkzaam. inwoners in 2009 (bron: ESDN, bewerking Veenstra, 2012) 13
Als je kijkt naar het aantal mensen dat in Nederland extra in de Cleantech werkzaam zou moeten zijn als we de doelstelling van 16% duurzame energie daadwerkelijk willen realiseren, dan betekent dat werk voor in totaal ruim vijftig duizend mensen (Briene, 2013). Ongeveer het aantal dat nu door de crisis werkloos is geworden in de bouw. Dat betekent vijfendertig duizend nieuwe banen (Briene, 2013), los van energiebesparingsmaatregelen. Met energiebesparingsmaatregelen zijn al naar gelang de gehanteerde doelstellingen daarbovenop tienduizenden banen te creëren.5 De discussie wordt gevoerd of de overheid of het bedrijfsleven hierin het voortouw moet nemen (Rathenau, 2009). Gezien de aard van de opgave is het een kwestie van en-en: én overheid, én bedrijfsleven én de samenleving/de burgers. Omdat veel partijen kijken wat de overheid kan en moet doen en er ook aandacht is voor kansen voor het bedrijfsleven, is de insteek van ons kenniscentrum een bijzondere, namelijk die van de eindgebruiker. Laten we nu eerst stilstaan bij wat verschillend is aan de manier van top down organiseren vanuit de overheid en bottom up vanuit de burger.
Figuur 8 - Werkgelegenheidsprognoses bij verschillende scenario’s voor duurzame energie (bron: CBS, overgenomen uit Briene, 2013) 5 Met energiebesparende maatregelen zijn een kleine 30 duizend extra arbeidsjaren te realiseren bij een overall energiebesparing van 1,2% per jaar of ruim 55 duizend bij een verhoging naar 1,6%. (Briene, 2013). Volgens ECN (Gerdes & Boonekamp, 2012) lag het percentage dat in de periode 20002010 gerealiseerd werd gemiddeld op 1,1%.
14
3. Top down versus bottom up De huidige benadering van de energie- en klimaatopgave is een top down-benadering. Typerend voor een top down-benadering is dat er centraal afspraken worden gemaakt die vervolgens worden vertaald naar afspraken en acties voor partijen op lagere niveaus. Dit is goed zichtbaar rondom duurzame doelstellingen. Eerst is een grote groep wetenschappers in het IPCC6 tot de conclusie gekomen dat de mensheid een stijging van de CO2 in de atmosfeer veroorzaakt heeft (IPCC, 2007). Op basis hiervan zijn de Kyoto-afspraken tot stand gekomen, waarin wereldwijde overeenstemming is bereikt over de noodzaak tot een reductie van de CO2 uitstoot te komen. Vervolgens hebben de Europese landen zich gezamenlijk gecommiteerd aan doelstelingen op het gebied van CO2 reductie en duurzame energieopwekking (EU, 2008). Op basis hiervan is de Energy Performance of Buildings Directive opgesteld (2010/31/EU7). Na terugtreding van minister Cramer, die een ambitieuzere doelstelling had geformuleerd, heeft het kabinet Rutte aangegeven zich te zullen houden aan de basisdoelstelling van 20% energiebesparing ten opzichte van het niveau in 1990 en 16% aandeel energie uit duurzame bronnen per 2020. Vervolgens hebben gemeenten in beleidsplannen hun visie ten aanzien van de milieudoelstellingen vastgelegd. Sommige gemeenten hebben dat gedaan door een ambitie te formuleren op het gebied van CO2 reductie of energiebesparing en andere gemeenten hebben aangeven per wanneer zij energieneutraal willen zijn. Veel gemeenten hebben daadwerkelijk duurzame doelen geformuleerd. Zij worstelen echter met het omzetten van deze doelen in concrete plannen. Naast het feit dat het niet gemakkelijk in kaart is te brengen wat lokaal de mogelijkheden precies zijn, heeft de crisis roet in het eten gegooid. Gebiedsontwikkeling, waarmee plannen voor nieuwe wijkontwikkeling worden gerealiseerd, en herontwikkeling van gebieden, waarin bestaande gebieden grondig worden aangepakt, zijn veelal op losse schroeven komen te staan. Dat betekent dat een flink deel van de geplande energiezuinige nieuwbouwwoningen en woningrenovaties niet zal worden gerealiseerd, of pas in een later stadium. Ook de (ver)nieuw(d)e energie-infrastructuur die hoort bij deze nieuwe gebieden en herontwikkelingen wordt niet of in langzamer tempo 6 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) is een door de VN bijeengebracht klimaatpanel dat bestaat uit duizenden wetenschappers. Zij beoordelen onderzoek op het gebied van klimaatverandering. 7 Ook wel EPBD genoemd.
15
aangelegd. Wel hebben gemeenten convenanten gesloten met corporaties over het verbeteren van de labels van hun woningbestand. De corporaties hebben hun doelstellingen moeten bijstellen als gevolg van het feit dat zij gedwongen waren de Rotterdamse corporatie Vestia uit de brand te helpen. Door speculatie met derivaten heeft deze corporatie in september 2011 liquiditeitsproblemen gekregen, waardoor andere corporaties met 700 miljoen euro moesten bijspringen (Hoekstra e.a., 2012). Verder geven corporaties aan te worden beperkt door de verhuurdersheffing van 2 miljard euro die hen wordt opgelegd door de minister voor Wonen en Rijksdienst. Naast de trends op energiegebied en de individualisering, zijn er nog twee andere ontwikkelingen die in het kader van dit verhaal belangrijk zijn. De derde belangrijke trend is dat de overheid langzamerhand een speler wordt die gelijkwaardig is met alle andere spelers. Tegenwoordig vormen allerlei partijen, waaronder mogelijk ook overheden, samen coalities om publieke doelen te realiseren. De betrokkenheid van een overheid is hierin niet langer een voorwaarde. Dit wordt governance genoemd (Bogason & Musso, 2006). Het ontstaat deels omdat overheden minder financiële middelen ter beschikking hebben om de maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Door governance is ook veel meer ruimte ontstaan voor burgers om als gelijkwaardige partij betrokken te zijn. Een andere belangrijke invloed is dat wijzelf als burgers de afgelopen decennia veel mondiger zijn geworden als gevolg van de individualisering. Wij willen meebeslissen en invloed kunnen uitoefenen. Het is ook mogelijk geworden om dit te doen door de ontwikkelingen op ICT-gebied. Dat is de vierde en laatste trend die belangrijk is. Door ICT is het mogelijk om organisaties als een netwerk vorm te geven. Deze trend wordt verder versterkt door de globalisering. Het resultaat is dat de samenleving gaandeweg het karakter heeft gekregen van een netwerk. Of beter gezegd een cluster van netwerken. We zijn bijna allemaal onderdeel van diverse sociale gemeenschappen die gebruik maken van ICT. Denk bijvoorbeeld aan het uitwisselen van (muziek)bestanden via internet, een virtuele groep vrienden op Facebook of het bijhouden van zakelijke relaties via LinkedIn. Ook zijn we steeds meer betrokken bij activiteiten die plaatsvinden via dit soort netwerken, denk aan Wikipedia of het ter beschikking stellen van je computer voor het maken van complexe wetenschappelijke berekeningen. Ook in de financiële crisis hebben we goed kunnen zien dat de financiële instellingen wereldwijd verbonden zijn. Castells (1996) definieert de netwerkmaatschappij als volgt: A definition of a network society in concrete terms is a society where the key social structures and activitites are organised around electronically processed information networks. And not just social networks or networks. Because social networks have been old forms of social organisation. It’s about networks which process and manage information and are using micro electronic based technologies.8 De geschiedenis laat zien dat technologie een belangrijke drijvende kracht kan zijn achter 8 Uit het interview Conversations with History met Manuel Castells in Berkley (USA), te vinden op http://globetrotter.berkeley.edu/conversations/
16
Figuur 9 - Manuel Castells in ‘Conservations with History’ 9 mei 2001 http:/globetrotter.berkely.edu/ conversations/ fundamentele veranderingen in onze maatschappij. De industriële revolutie is indertijd mogelijk geworden door de uitvinding van de stoommachine. Het werk verhuisde naar fabrieken en werd gerationaliseerd. Boeren en handwerklieden verhuisden naar de stad om in deze fabrieken hun brood te verdienen. De uitvinding van de stoommachine zorgde ervoor dat we onze samenleving op een nieuwe manier gingen organiseren. De ICT heeft dezelfde betekenis voor onze tijd, waardoor we ons kunnen organiseren in flexibele netwerken. Manuel Castells zegt hierover in een interview: Eigenlijk zien we nu het omgekeerde proces: de decentralisatie en de desintegratie van grote verticale organisaties in zeer flexibele netwerken van kleine, verspreide eenheden: individuen, bedrijven en bedrijfjes die veranderlijk zijn en zich goed kunnen aanpassen aan gewijzigde omstandigheden. Manuel Castells (Oosterbaan, 1997) De lokale energie-initiatieven die nu ontstaan illustreren de ontwikkeling zoals Castells die schetst. Deze decentrale manier van organiseren is precies wat je ook aantreft bij bottom up -initiatieven.
17
4. Back to bottom up Laten we eens een kijkje nemen bij twee van dergelijke bottom up-initiatieven.
Figuur 10 - VPRO Tegenlicht ‘Het succes van Reduzum’ op www.youtube.com Reduzum In dit Friese dorp was weinig geld voor het onderhoud van de wegen. Ook was er behoefte aan woningen voor de jongeren uit de gemeenschap. De gemeente onderzocht op verzoek van de inwoners of hiervoor een plan kon worden gemaakt. Echter het bleek dat dit niet rendabel was. Hierop besloten enkele dorpsbewoners dan maar zelf deze woningen te ontwikkelen. Zij hebben hiervoor een aparte BV opgericht. Van tevoren zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de verdiensten. Een belangrijke voorwaarde die gesteld werd is, dat dit ook ten goede zou komen aan het dorp. Als gevolg hiervan kwam er twee ton beschikbaar om te investeren in zonnepanelen en warmtepompen en het opnieuw bestraten van het dorp. Daarna ontstond er behoefte aan een gemeenschapsruimte voor het dorp. Deze zou gecombineerd kunnen worden met de nieuwbouw van de school, door een extra verdieping op het gebouw te maken. De gemeente gaf aan dat dit twee ton extra zou gaan kosten en dat het geld er niet was, waarop de dorpsgemeenschap de lasten hiervoor zelf heeft opgebracht.
18
Figuur 11 - Logo van bottom up-initiatief Duurzaam Hoonhorst Een interessant voorbeeld is ook Duurzaam Hoonhorst. Hoonhorst is een dorp in Overijssel. Het initiatief begon als gevolg van de onvrede van een aantal vaders aan de rand van het voetbalveld. Vanaf het voetbalveld zagen zij de plaatselijke school waarvan het dak duidelijk onderhoud nodig had. In eerste instantie was de gedachte dat het de taak van de gemeente was om hieraan iets te doen. De mannen vroegen zich af waarom er dan ook niet meteen zonnepanelen konden worden geplaatst. In plaats van het daarbij te laten, realiseerden deze vaders zich dat zij geld konden geven aan de hulpactie voor de wederopbouw na de verwoestingen van de recente tsunami, maar dat zij in plaats daarvan ook wat konden doen voor hun directe omgeving. Zij realiseerden zich dat zij ook de handen uit de mouwen konden steken om de leefbaarheid in hun eigen dorp te verbeteren. Zo gezegd zo gedaan. Als start is er binnen de gemeenschap geïnventariseerd aan wat voor soort zaken er behoefte is. Vervolgens is er subsidie aangevraagd. Hierdoor werd het mogelijk om meerdere projecten ook daadwerkelijk te realiseren. Zo zijn er naast projecten op energiegebied ook projecten op het gebied van zorg en voedsel. Er is een zonnepanelenactie, zodat het eenvoudig wordt voor mensen in het dorp om zonnepanelen op hun woning te laten aanleggen. Verder wordt er een warmtenet aangelegd, gestookt op lokaal snoeihout, om de school en de dorpskroeg open te kunnen houden. Ook hebben de bewoners een glasvezelkabel laten aanleggen. Zij vonden dit nodig om ervoor te zorgen dat mensen niet weg hoeven uit het dorp voor werk of zorg9. Momenteel hebben we onze maatschappij ingericht op basis van de top down-aanpak. Zo’n aanpak is bij uitstek geschikt om grote technische opgaven zoals de Deltawerken te kunnen realiseren. Voor het realiseren van de opgave waar we nu voor staan, het veranderen van onze energie-infrastructuur, voldoet een dergelijke aanpak niet langer. Om verschillende energiemaatregelen in te passen in de bestaande gebouwde omgeving, is een fijnmazige aanpak nodig waarmee de oplossingen lokaal kunnen worden ingepast. De structuur van bottom up-initiatieven is hiervoor veel beter geschikt. De lokale energie-initiatieven die nu overal ontstaan hebben we daarom hard nodig om onze doelstellingen op energiegebied te kunnen realiseren. Veel initiatieven worstelen echter met de vraag hóe zij hun doelen 9 Informatie afkomstig uit presentatie van Timo Veen tijdens eHub workshop op 19 juni 2012. Meer informatie is te vinden op www.duurzaamhoonhorst.nl.
19
kunnen realiseren. Sommige initiatieven vallen weer uit elkaar en dat is jammer. Laten we nu eerst deze twee manieren van werken naast elkaar zetten, zodat we een helder beeld krijgen van wat de sterke en zwakke kanten zijn van zowel de top down- als bottom up-aanpak. Want de manier waarop je zaken organiseert heeft gevolgen voor de snelheid waarmee je kunt leren en innoveren. Daarmee kunnen we helder krijgen wat we nodig hebben om de huidige opgaven te realiseren. Eerst staan we stil bij de top down-aanpak die we kennen van overheden, maar ook uit het bedrijfsleven.
Figuur 12 - Typering van de top down-benadering
Het archetype van de top down-benadering is de bureaucratische organisatie (Mintzberg, 1979). Dit type organisatie is rationeel ingericht om planmatig te kunnen werken. Het idee is dat je een groep mensen het beste centraal kunt aansturen om resultaten te bereiken. De sterkte van de top down-aanpak zit in het efficiënt kunnen werken en het gemakkelijk onderling kunnen afstemmen van verschillende projecten. De top down-aanpak wordt echter beperkt door de scope van de visie van de top. In feite blijft veel creativiteit, kennis en ervaring in de organisatie ongebruikt, omdat de mensen onder de top alleen ingezet worden voor de uitvoering van door de top bedachte ideeën. Simpel gezegd gebruik je van deze mensen alleen de handen en niet de hoofden. De kans is groot dat het management onvoldoende zicht heeft op bijvoorbeeld marktkansen of belemmeringen bij het uitvoeren van de voorgestelde aanpak. Hierdoor blijft het potentieel van mensen en de organisatie onderbenut. Als we kijken naar de bottom up-aanpak, dan zien we een heel ander type organisatie. De netwerkorganisatie is het meest typerend voor deze aanpak. De organisatie is gericht op het formuleren en uitvoeren van gemeenschappelijk gestelde doelen. Dit kost veel tijd en maakt dit type organisatie minder slagvaardig. Daartegenover staat dat er groot draagvlak is voor de gestelde doelen. De sterkte van deze aanpak is dat er over het algemeen een scherp beeld is van de realiteit waarop interventies moeten aansluiten. De specifieke kwaliteiten 20
van mensen kunnen bij deze manier van organiseren uitstekend worden benut. Er is aandacht voor sociale interactie en voor het groepsgevoel. Bij de bottom up-aanpak is het belangrijk om dingen samen te doen. Een zwak punt is dat deze manier van organiseren niet alleen tijdrovend is, maar ook dat coördinatie mist tussen verschillende initiatieven. Hierdoor zal niet altijd de meest optimale oplossing worden gekozen en is elk initiatief zelf opnieuw het wiel aan het uitvinden.
Figuur 13 - Typering van de bottom up-benadering
Het liefst willen we natuurlijk de krachten van beide organisatiemodellen benutten. Als je bijvoorbeeld weet dat er op de ene plek bedrijven zijn met een warmteoverschot, is het jammer om dit niet op een andere plek in de buurt te benutten waar deze warmte gebruikt kan worden. Naast het helicopterperspectief van de top down-benadering waarmee je dit soort kansen kunt identificeren, wil je alternatieve oplossingen kunnen afwegen, zodat gekozen kan worden voor de meest optimale oplossing. Ook wil je ervoor zorgen dat door afstemming een grotere efficiëntie ontstaat. Daarnaast wil je graag the wisdom of the crowds benutten vanuit de bottom up-aanpak, evenals de sterke punten van de beschikbare mensen en het vermogen om fijnmazige inpassingen te maken. Een combinatie van beide zou een grote sprong voorwaarts zijn. De aandacht voor bottom up neemt momentel sterk toe bij onderzoekers en beleidsmedewerkers. Tegelijkertijd is het ook nodig om bepaalde aspecten van de huidige top down-benadering te verbeteren. In bouw- en gebiedsontwikkelingsprocessen bijvoorbeeld wordt enorm geworsteld met het benutten van alle beschikbare kennis. Misschien dat momenteel 10-15% van de beschikbare kennis wordt toegepast. Een dergelijke manier van organiseren zou met de huidige ICT mogelijk moeten zijn. Om de voordelen van zowel de top down als de bottom up-aanpak te kunnen benutten moeten we toe naar een aanpak, waarin we de voordelen van beide samenvoegen tot de middle-up-down-benadering. Deze middle-up-down-benadering zal nog uitgewerkt moeten worden. 21
Figuur 14 - Wens is de sterkten van top down en bottom up te combineren in de middle-up-down-benadering
22
5. Doel en uitgangspunten In het lectoraat Ruimtelijke Transformaties willen we individuele eindgebruikers of prosumers en lokale energie-initiatieven helpen om de huidige top down-structuren om te vormen, zodat er meer ruimte komt voor bottom up. Hierbij kun je denken aan een eigenaar van een beeldbepalende boerderij die geïnteresseerd is in de nieuwe technische ontwikkelingen op het gebied van zonnepanelen, een kerkgemeenschap die wil weten hoe de exploitatie van de kerk betaalbaar kan worden gehouden, of dorpsbewoners die gemeenschappelijke voorzieningen open willen houden. Daarnaast willen we de middleup-down-benadering ontwikkelen. Hierbij nemen we de gebruiker als vertrekpunt. Dat past goed binnen de doelstelling van het Kenniscentrum NoorderRuimte, dat de eindgebruiker centraal stelt. De doelstelling van het lectoraat is: bottom up-initiatieven of gebouwgebruikers / prosumers ondersteunen met onafhankelijke informatie en instrumenten, om: ... te analyseren wat de mogelijkheden voor het betreffende gebouw, gebied, wijk of dorp zijn. Wat kan? ... gezamenlijk een stip op de horizon te zetten. Wat is belangrijk? ... alternatieve ontwerpen voor de aanpak te maken en deze af te wegen. Hoe willen we het? Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is een multi- en crossdisciplinaire aanpak nodig. Met een losse techniek of los instrument alleen zijn we er niet. Je wilt als prosumer of bottom up-initiatief niet alleen een innovatie die de opbrengst van zonnepanelen verbetert, of een idee krijgen van wat de basisprincipes van smart grids zijn om te bepalen wat je daaraan zou kunnen hebben; je wilt ook nieuwe producten en diensten, nieuwe samenwerkingsmodellen en nieuwe financiële constructies. Daarvoor is nieuwe kennis nodig en moeten nieuwe instrumenten en processen ontwikkeld worden. Dit alles willen we zo laten werken dat gemakkelijk tussen de verschillende schaalniveaus geschakeld kan worden. Als je aan de slag gaat met energiebesparing en het duurzaam opwekken van energie, wil je namelijk kijken naar individuele gebouwen; denk aan je eigen woning of het plaatselijke buurthuis. Voor bepaalde maatregelen geldt echter dat het veel handiger is om dit met de buurt te organiseren. Bijvoorbeeld als je de warmte wilt gebruiken van de koeienmest van een veehouder in de buurt, is het handig als je dat niet alleen doet, maar het liefst met alle huizen in de buurt. Het leidingennetwerk dat je hiervoor moet aanleggen is anders veel te duur. Voor dit soort oplossingen is het soms ook 23
Figuur 15 - Een combinatie van verschillende soorten technische en sociale innovaties op energiegebied (Kooten, 2012) handig om op wijk- of gebiedsniveau te kijken en in sommige gevallen nog breder. Dat is voor de meeste mensen erg abstract, maar gelukkig hebben we wel al de eerste bruikbare puzzelstukjes. Door te kijken welke technologie en instrumenten er al beschikbaar zijn, kunnen we, door deze slim te combineren, al een begin maken met het vullen van een toolbox, waarmee we aan de slag kunnen. Als we kijken naar losse technologieën, zoals zonnepanelen, warmtepompen, isolatie en een energiemanagementsysteem aan de ene kant en instrumenten en procesinnovaties uit lean construction, systems engineering, mass-customization, living building en open bouwen aan de andere kant, zijn er al redelijk wat basisingrediënten. Bij het schakelen tussen de verschillende schaalniveaus wil je de benodigde kennis, beschikbaar vanuit verschillende disciplines, kunnen benutten. Ook wil je dat je met meerdere personen beslissingen kunt nemen, zodat keuzes kunnen worden gemaakt door diegenen die het daadwerkelijk aangaat. Het voert allemaal te ver voor het verhaal nu om bij alle ingrediënten apart stil te staan. Daarvoor ontbreekt nu de tijd. Eén ding is zeker; als deze allemaal bij elkaar komen, dan wordt het pas echt interessant. Dan kunnen we aan de slag en ervoor zorgen dat bewoners en lokale initiatieven de door hen gestelde doelen ook kunnen realiseren. De middle-up-downbenadering die hierbij hoort zal niet alleen van pas komen bij het faciliteren van initiatieven rondom energie. Er zijn nog een aantal andere maatschappelijke issues die ook hun effect zullen hebben op de gebouwde omgeving; andere duurzaamheidsissues, faciliteiten in verband met de zorg. In feite moeten grote delen van de maatschappij op de schop, om dit alles mogelijk te maken. Nieuwe netwerken moeten worden gebouwd, nieuwe afspraken en regels moeten worden gemaakt. In deze nieuwe context zullen bedrijven op een andere manier zaken doen, overheden op een andere manier werken (governance), mensen voor wie er gebouwd of verbouwd wordt een veel actievere rol hebben en resultaten uit onderzoek 24
veel sneller beschikbaar komen voor de praktijk en het onderwijs. Dit is dan ook de reden geweest om lectoraten aan hogescholen op te richten. Deze lectoraten zijn georganiseerd in kenniscentra waardoor het eenvoudiger wordt om multi- en crossdisciplinair te werken. In het Kenniscentrum NoorderRuimte is expertise samengebundeld met betrekking tot leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke transformaties, krimp, smart mobility, facilitair management, (maatschappelijk) vastgoed en watermanagement. Alvorens ik het onderzoeksprogramma van mijn lectoraat presenteer, wil ik even stilstaan bij hoe we het doen. Met andere woorden, de randvoorwaarden die we in acht nemen bij het opzetten en uitwerken van projecten. Ten eerste is het onderzoek vaak een coproductie van twee of meer lectoraten. Dit zal vaak een lectoraat uit het Kenniscentrum zijn, maar het kan ook gaan om een ander lectoraat binnen of buiten de Hanzehogeschool. Andere voor de hand liggende lectoraten om mee samen te werken zitten bijvoorbeeld in het Kenniscentrum Energie (KCE). Het zou ook kunnen gaan om een coproductie met een leerstoel van een universiteit. Belangrijk is dat hiermee de cross- en multidisciplinariteit wordt geborgd. Een andere belangrijke randvoorwaarde is het betrekken van gebruikers. Het is een nobel streven om de gebruiker centraal te stellen. Om te voorkomen dat we alleen zeggen het in naam van gebruikers te doen, willen we hen ook daadwerkelijk bij projecten betrekken. Hierdoor geven we hen een stem en is het relatief eenvoudig van hen terug te horen wat zij van onderzoeksresultaten vinden; kúnnen zij er ook iets mee? Een derde randvoorwaarde is het betrekken van partijen uit het werkveld. Deze partijen brengen waardevolle inzichten en ervaringen mee. Dit is belangrijke input voor onze projecten. Input van publieke organisaties en marktpartijen zorgt ervoor dat we vragen scherper kunnen formuleren en snellere stappen kunnen maken bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten en nieuwe aanpakken, de resultaten van het onderzoek. Zoals gezegd is het betrekken van het werkveld überhaupt een belangrijke doelstelling van lectoraten. Onderzoek aan hogescholen is bedoeld om onderwijscurricula te vernieuwen en het werkveld in de regio verder te helpen. Wat voor gebruikers geldt, geldt ook hier. Tot slot is een belangrijke randvoorwaarde het betrekken van docenten en studenten. Onderzoek aan hogescholen vindt plaats om docenten en studenten te laten ervaren wat onderzoek is en zich hierin verder te bekwamen. Dit lectoraat is specifiek gelieerd aan de opleidingen binnen de Academie voor Architectuur, Bouwkunde en Civiele Techniek, oftewel SABC. Bij mijn lectoraat gaat het om praktijkgericht onderzoek dat leidt tot relevante input voor het onderwijs. Dat klinkt als een vanzelfsprekendheid, maar is dat in de praktijk niet. In de gebouwde omgeving zijn onderzoek, onderwijs en praktijk over het algemeen gescheiden werelden. Om sneller te kunnen innoveren, opleidingen voor studenten beter aan te laten 25
sluiten bij veranderingen in de praktijk en te zorgen dat onderzoekers uit alle mogelijke onderzoeksvragen kunnen kiezen voor díe met maatschappelijk relevantie, is het nodig dat onderzoek, onderwijs en praktijk met elkaar samenwerken. Dat is in feite het ultieme doel. Ik heb in de loop van mijn carrière gezien dat het, ondanks interesse in de denkwereld van anderen gemakkelijker is om binnen het eigen denkraam te blijven. Het eenvoudigste is de anderen te bevragen of makkelijker nog, die andere wereld van een kleine afstand te observeren, hieruit een opgave te destilleren en deze vervolgens uit te werken. Vergeten wordt dat het vraagstuk hierdoor wordt ingekaderd en deels met vooronderstellingen wordt ingevuld. De enige manier om te kunnen blijven toetsen of de aannames die gemaakt worden juist zijn en of de oplosssingen voor een uitgekozen deelprobleem in het grotere geheel blijven passen is, om structureel de werelden van praktijk, onderzoek en onderwijs bij elkaar te brengen. Dat betekent dat er naast docenten, studenten en onderzoekers ook bedrijven, maatschappelijke instellingen en eindgebruikers betrokken zullen moeten blijven bij de verschillende onderzoeken. Dat is precies wat ik in het kader van dit lectoraat nastreef.
26
6. Onderzoeksprogrammma van het lectoraat In eerste instantie inventariseren we binnen het lectoraat de drijfveren van mensen om een lokaal energie-initiatief te starten, de beweegredenen van mensen om mee te doen en hun behoeftes, zodat duidelijk wordt wat we voor hen kunnen doen (Oostra & Jablonska, 2013; Blok e.a., 2013). Om alvast enkele voorlopige resultaten te geven: Redenen om een lokaal energie-initiatief te beginnen zijn (Oostra & Jablonska, 2013): • het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving • de sociale cohesie verbeteren • bezorgdheid over het betaalbaar blijven van de exploitatie van de eigen woning of van gemeenschappelijke voorzieningen • iets samen met anderen doen • gezamenlijk energie besparen • controle over de eigen energievoorzieningen/energievoorziening • bezorgdheid over het milieu • onvrede ten aanzien van de grote energiebedrijven • met een groep mensen sta je veel sterker en kun je bijvoorbeeld efficiënter werken Mensen hebben verschillende redenen om mee te doen met een energie-initiatief; dat kunnen sociale, financiële of ideologische redenen zijn. Een belangrijke behoefte van lokale energie-initiatieven is onafhankelijke informatie en het delen ervan. Er is namelijk zo veel informatie te vinden, dat het lastig te bepalen is wat klopt. Wat is onafhankelijke informatie? Sommige initiatieven zijn verder in hun ontwikkeling dan andere en zijn bereid om kennis te delen. Dat brengt ons bij het onderzoeksprogramma van het lectoraat. Het onderzoeksprogramma van het lectoraat bevat drie onderdelen:
27
1. Het ondersteunen van bottom up-initiatieven Het uitrusten van (groepen) mensen met informatie, tools en instrumenten waarmee zij middels het opzetten van lokale energie-initiatieven zelf invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van hun (woon)omgeving. Op dit moment lopen er twee projecten: Energie+ Dorp en Energieke Restauratie. Het project Energieke Restauratie onderzoekt de succesfactoren voor het toepassen van energiemaatregelen in monumenten aan de hand van casestudies. Verder is een opzet gemaakt voor een systematiek om stapsgewijs de energiekosten voor boerderijen en kerken beheersbaar te houden voor de eigenaar, lokale gemeenschap of kerkbestuur, zodat de exploitatie van deze gebouwen rendabel blijft. Dit RAAK-project loopt deze zomer af. Als slot wordt dit najaar een internationale conferentie georganiseerd waarop de eindresultaten gepresenteerd zullen worden. Het onderzoek naar energie in het kader van de exploitatie van monumenten wordt gecontinueerd in het promotieonderzoek van Maarten Vieveen. Naast het project Energieke Restauratie is het project Energie+Dorp gestart, waarin onderzocht wordt hoe lokale energie-initiatieven in dorpen kunnen worden ondersteund. Als onderdeel van Energieke Restauratie en Energie+Dorp analyseert promovenda Tineke van der Schoor een aantal bottom up-initiatieven en restauratieprojecten van monumenten met behulp van the Actor-Network Theory.
Figuur 16 - Partijen betrokken bij het uitwerken van ondersteuning voor bottom up-initiatieven 28
2. Het equiperen van professionals om bottom up-initiatieven te ondersteunen Het doel van dit onderdeel is om samen met professionals bouwkundige en stedenbouwkundige interventies te ontwikkelen, zodat in samenwerking met bewoners en andere belanghebbenden in krimpgebieden maatregelen kunnen worden genomen op het gebied van duurzame energieopwekking en energie-efficiency. Deze maand is Kansen in Krimp10 gestart, een RAAK-publiekproject waarin samen met corporaties, gemeenten, stedenbouwers, architecten en bewoners eerst bestaande ingrepen en instrumenten worden geëvalueerd, zodat we helder krijgen wat hieraan zou moeten worden verbeterd en wat voor tools we nog missen. Verder lopen er twee promotieonderzoeken die zich richten op het uitdenken van nieuwe raamwerken. Het promotieonderzoek van Mijnske Sival is gericht op een raamwerk waarmee architecten zichzelf kunnen positioneren in het speelveld van Green Architecture. Ron de Vrieze richt zich met zijn promotieonderzoek op het uitdenken van een raamwerk waarmee al de verschillende professionals kennis uit diverse disciplines kunnen benutten bij het bouwen van scholen (architecten, bouwkundigen, maar ook onderwijskundigen, ergonomen enzovoort).
Figuur 17 - Partijen betrokken bij Kansen in Krimp 10 Meer informatie op www.noorderruimte.nl/kanseninkrimp
29
3. Living Labs Het doel van de Living Labs is het creëren van een omgeving waarin onderzoek, onderwijs en praktijk elkaar dicht op de huid zitten. Dit biedt de mogelijkheid om producten te testen met gebruikers, om studenten en docenten in aanraking te laten komen met nieuwe technieken of producten en producenten aan ideeën te helpen om hun producten te verbeteren of tot nieuwe innovaties te komen. Het project dat we hiervoor opzetten heet de Energieke Schuur of Energy Barn. Het idee is om samen met een groep studenten op het terrein van Entrance via een aantal tussenstappen een tijdelijke schuur te bouwen waarin lokale materialen gecombineerd worden met de laatste innovaties op energiegebied.
Figuur 18 - Partijen betrokken bij the Energy Barn 30
Dit zijn de plannen die ik de komende jaren wil realiseren samen met de mensen uit de projectteams, de promovendi, het Kenniscentrum NoorderRuimte, de opleidingen, partijen uit de praktijk en niet te vergeten de gebouwgebruikers. Het animo om een lokaal energie-initiatief te beginnen groeit op het moment enorm. Eind 2010 waren er in Nederland 4 initiatieven, eind 2011 waren er 50, in 2012 300 en nu zijn er meer dan 500. De tijd is er rijp voor. Wij gaan er voor zorgen dat deze bottom up-initiatieven een zetje in de goede richting krijgen. En ik moedig u allen aan om straks tijdens de receptie voorzichtig te oefenen met bottoms up! Ik dank u voor uw aandacht. Zo gezegd ... zo gedaan.
31
Referenties Blok, H.C., B. Boschma, M.A.R. Oostra, C. van der Schoor, A.P.D. van Spijk (2013), The grassroots of sustainable transition; A generic approach to describe Local Energy Initiatives in the Northern Netherlands, IST conference, Zürich, 19-21 juni 2013. Bogason, P & J.A. Musso (2006), The democratic Prospect of Network Governance, The American Review of Public Administration, March 2006 vol 36 No. 13-18. Briene, M. (2013), Banen en economische waarde van 16% duurzame energie in 2020 in Nederland, Ecorys rapport voor opdrachtgever Wereld Natuur Fonds, Rotterdam februari 2013. Castells, M. (1996), The Information Age: Economy, Society and Culture; Vol I The Rise of the Network Society, Blackwell Publishers. DECC (2012), Annual Report on Fuel Poverty Statistics 2012, A National Statistics Publication of the Department of Energy and Climate Change URN12D/069. EU (2007), Limiting Global Climate Change to 2 degrees Celsius; The way ahead for 2020 and beyond, Communication from the commission to the Council, the European Parlement, the European Economic and Social EU Committee and the Committee of Regions 10.1.2007. EU (2008), Memo on the Renewable Energy and Climate Change Package, EU memo/08/33 www.europe. eu/rapid/press-release_MEMO-08-33_en.htm?locale=fr. EU (2010), Directive 2010/31/EU of the European Parliament and of the Council of 19 Mai 2010 on the energy performance of buildings, European Commission, Brussel. Ganzevles, J. & R. van Est (2013), Energy in 2030: Busting the myths, Rathenau Instituut, Den Haag. Ganzevles, J. & R. van Est, red. (2011), Energie in 2030: Maatschappelijke keuzes van nu, Rathenau Instituut, Den Haag. Gerdes, J. & P. Boonekamp (2012), Energiebesparing in Nederland 2000-2010, ECN rapport ECN-E-12-061, december 2012. 32
Gore, A. (2006), An Inconvienent Truth: The Planetairy Emergency of Global Warming and What We Can Do About It, Rodale Press, Emmaus, Pennsylvania. Hoekstra, R.J., L.H. Hoogduin & J. van der Schaar (2012), Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties; Eindrapportage, 17 december 2012. IEA (2008), Worldwide Trends on Energy Use and Efficiency; Key insights form IEA Indicator Analysis, IEA rapport, www.iea.org/books. IPCC (2007), Fourth assessment report: Climate change, Genève. ITPOES (2010), The Oil Crunch: A wake-up call for the UK economy; Second report of the UK industry Taskforce on Peak Oil & Energy Security (ITPOES), februari 2010 www. peakoiltaskforce.net. Jurdziak, L. (2012) Is Poland threatened by energy poverty? Analysis of the potential effects of EU policy against global warming for households in Poland, presentatie Wroclaw Universiteit op het 13e seminar van AEE-CFE, Les séminaires d’Economie de l’Energie, 30 November 2012, Conseil Français de l’Energie, Paris. Kooten, van, S. (2012), Smart Energy Systems; Op weg naar een energiediensten economie, TNO presentatie, 26 november 2012. Mintzberg, H. (1979), The Structuring of Organizations, The Theory of Management Policy Theory, Prentice Hall, Englewood Cliffs. Oosterbaan, W. (1997, November 8), We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt, NRC Handelsblad, interview met Manuel Castell, zaterdags bijvoegsel. Oostra, M.A.R. & B. Jablonska (2013), Understanding Local Energy Initiatives and Preconditions for Business Opportunities, SB13 conference, Oulu Finland 22-24 mei 2013. Rathenau (2009), Journalistiek verslag expertdebat 17 juni 2009 “De energietransitie begint in de regio”, http://www.rathenau.nl/publicaties/publicatie/energietransitie-begint-in-de-regioverslag.html 17 februari 2013. Slot, van der, A. & W. van den Berg (2012), Clean Economy, Living Planet - The Race to the Top of Global Clean Energy Technology Manufacturing, rapport door Roland Berger Strategy Consultants voor WWF. UPCCC (2009), Report of the Conference of the Parties serving as the meeting of the Parties to the Kyoto Protocol on its fifth session, Kopenhagen, 7-19 december 2009, United Nations Framework Convention on Climate Change, zoals gepubliceerd op de website htpp://unfccc.int. Veenstra, W. (2012), De draagbaarheid van energielasten in beeld, master thesis RUG for Agentschap 33
NL, 20 november 2012. Verbrauchzentrale Nordrhein-Westfalen (2012), Dossier Energiearmut; Energiearmut bekämpfen, Daseinsvorsoge sichern, april 2012, http://www.vz-nrw.de/dossier-energiearmut. Verdonk, M. & Wetzels, W. (2012), Referentieraming Energie en Emissies: Actualisatie in de jaren 2012, 2020 en 2030, ECN & PBL rapport, Den Haag.
34
Local energy initiatives
Colophon ISBN: 9789081935647 © 2013 M. Oostra Cover picture: Comedia3D Editor: Rixt Froentjes English translation: Alltranslations Make-up inside & printing: Bookalike This is a publication of Hanze University of Applied Sciences Groningen, M. Oostra Application for the reproduction of any part of this book in any form should be made to the author. No part of this publication may be reproduced, stored or introduced in a retrieval system or transmitted in any form or by other means (electronic, mechanical, photocopying or otherwise) without the author’s prior, written permission.
Local energy initiatives Inaugural professorial address Spatial Transformations Mieke A.R. Oostra MSc PhD
delivered in abbreviated form in Groningen on Thursday 14 March 2013
Contents 1. Introduction 2. The context 3. Top-down versus bottom-up 4. Back to bottom-up 5. Objective and starting points 6. Research programme References
41 43 49 52 57 61 66
39
40
1. Introduction First of all, I would like to welcome you all here today; dear students, lecturers and researchers of the School of Architecture, Built Environment & Civil Engineering, dear fellow professors, dear colleagues of NoorderRuimte, dear board and management of Hanze University of Applied Sciences, representatives from the business world, industry, government bodies and knowledge institutes, dear family and friends. Thank you for coming to Groningen.
Figure 1 - Introduction film of Spatial Transformations on www.youtube.com It is a great pleasure for me to deliver this address that is part of my inauguration as professor of Spatial Transformations at Hanze UAS. In the introductory film, you were able to see that energy conservation and sustainable generation of energy in the built environment are the central issues of this professorship. We start with the users of the buildings, in other words, you and me. I would like to take the opportunity this afternoon to explain to you what we do, why we do it and how we do it, with the professorship being part of NoorderRuimte, Centre of Applied Research and Innovation on Area Development. But first, let’s focus on the context.
41
42
2. The context The transformation of the building we currently find ourselves in, is made visible by the application of various architectural styles. It is now being used by Minerva Academy, Hanze UAS’ art school. As you may have seen on the façade, this building used to be the location of the former Groningen Museum. It also used to be the location of the Museum of Natural History. This building therefore shows how changes in use influence a building’s physical appearance. The energy transition we will discuss this afternoon will also have a major influence on our built environment. In view of the fact that we will face more and more difficulties in meeting the increased global energy requirements with fossil fuels, we will have to take all sorts of measures to save energy and to generate energy in a sustainable manner. This is an important trend that will become increasingly visible in our environment.
Figure 2 - Academie Minerva 43
When people discuss these developments, it is generally from the perspective of the development itself, the necessary worldwide approach or from the technique required.
Figure 3 - Frame of the Dutch 8 o’clock news of 4 March 2013 (NOS) News item of 4 March 2013, A New Task for Society The percentages of sustainably generated electricity of the countries surrounding the Netherlands are stated: Sweden: 47%, Denmark: 24%, France: 13% and Germany: 12%. In the Netherlands, various projects appear to be going in the right direction, but our percentage of 4% is in stark contrast to the above-mentioned percentages. As we made agreements in Brussels that the percentage of sustainable energy in 2016 must be 16%, certain actions have to be taken to achieve this goal in time. Maarten Hajer, Director of the Netherlands Environmental Assessment Agency and adviser to the government states that the Netherlands used to have a clear objective in the post-war years. However, a clear objective is now lacking. The greening of the economy is, in fact, a task of a similar scope, but the public is not fully aware of this yet. Society’s perspective is chosen in this clip from the 8 o’clock news, which tentatively suggests that the Netherlands is running the risk of not being able to keep the agreement (Verdonk & Wetzels, 2012) made with Brussels (EU, 2008)1. This may give the public the
1 The report “Reference Assessment Energy and Emissions” (Verdonk & Wetzels, 2012) shows that the percentage of renewable energy will rise dramatically from 4% in 2010 to 7-10% by 2020 if the current policy is implemented. Likewise, if the Spring Agreement and the plans of the Rutte Government are implemented, the European objective of 14% of renewable energy by 2020 will not be attained either. The goals for greenhouse gases are, however, expected to be attained up to the year 2020. The emission of most air polluting gases will also be below the European ceilings by 2020. 44
impression that it does not directly concern them. At the same time, a totally different development is ongoing in which citizens are taking very concrete energy measures.
Figure 4 - Frame of VPRO’s Tegenlicht, 8 October 2012 Tegenlicht 8 October 2012, Power to the People2 The clip shows an elderly lady who enthusiastically shows her solar panels. The voice-over also explains that citizens are actively forming energy cooperative associations in which they jointly purchase solar panels and windmills. As people who have solar panels know, it gives much satisfaction when you can generate your own energy and see the energy meter turn backwards. It is financially rewarding too, because for private individuals the return on such an investment is higher than the return of savings in a bank account.2 These enterprising citizens and the local energy initiatives indicate an important second trend, namely that of individualisation. With this development, the needs of the individual have come to the forefront. As an individual, you are no longer viewed as a member of a particular group or family, but as a self-supporting and independent being who makes its own decisions. It is therefore legitimate to take control of your own energy supply and to invest in solar panels or to start a local initiative, so that you are no longer dependent on a large energy company. It is a good thing that such initiatives are rewarding, but investing in energy measures is not an obligation-free undertaking. The prices of fossil fuels are on the increase despite the small setback we can identify as a result of the 2008 economic crisis. As you can see 2 http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2012-2013/power-to-the-people.html
45
in Figure 5, the costs of energy, and particularly gas, have dramatically increased in recent years compared to the consumer price index (CPI) of Statistics Netherlands. This is not yet noticeable for many people, because they can easily afford it, but if you look at the period 2000-2009, the gas bill has increased by 100%. This is an alarming figure. In the Dutch media, fuel poverty is not a point of discussion, but unfortunately, this is the case in surrounding countries and particularly in Eastern Europe and Southern Europe. In England, too, fuel poverty (DECC, 2012)3 is a known issue and in Germany, consumer organisations are trying to control Energiearmut4 (e.g. Verbraucherzentrale NRW, 2012).
Figure 5 - Increase in energy prices 2000-2010 (source: CBS) In the Netherlands, 4% of the households currently do not have sufficient money to heat their homes. The percentage for Poland is nearly 13% (Jurdziak, 2012). These percentages are expected to increase further due to price developments. Many people think that problems mostly occur in deprived neighbourhoods in large cities. However, the numbers show a different story. As you can see in Figure 7, it is mostly the area of north-east Groningen that is coloured red in this map. This also underlines the importance of the theme of my address.
3 Definition of fuel poverty: Households that spend more than 10% of the household income on energy to heat their homes. The reference point for heating is 21°C for the living room and 18°C for the other rooms (DECC, 2012). 4 No definition has yet been determined for ‘Energiearmut’. Verbraucherzentrale NRW argues a definition is needed in the short term. The Verbraucherzentrale self looks at the number of households that is disconnected annually (Verbraucherzentrale NRW, 2012).
46
Figure 6 - Increasing sums on regular household bills (source: CBS, edited by OFW, 2011) So there is a serious aspect to this theme. On this festive day, I do not want to discuss possible worst-case scenarios in great detail as a result of increasingly scarce fossil fuels (e.g. ITPOES, 2010) and the possible effects of climate change (e.g. IPCC, 2007; Gore, 2006). However, I do want to devote attention to the opportunities posed by the energy transition for the built environment. In addition to the fun aspect of taking energy measures yourself, it also offers the possibility of creating extra jobs. In Germany, the positive effects for the economy are already clearly visible (Slot & Berg, 2012). An entirely new sector has been created that is known by the name Cleantech. The annual turnover in this sector is 300 billion euros, which represents 11% of the German gross domestic product and 15% of the global turnover (Slot & Berg, 2012). 1.4 million people are working in this new sector. When considering the number of people that would be working in the Cleantech industry in the Netherlands if we want to Figure 7 - Households with insufficient money to pay their energy actually achieve the objective of 16% of sustainable energy, this bills (source: ESDN, edited by Veenstra, 2012) 47
means that more than fifty thousand people could be employed (Briene, 2013). This is about the same number of people who are currently unemployed in the construction industry because of the crisis. So, this comes down to thirty-five thousand new jobs (Briene, 2013), apart from the energy-saving measures. If you include the energy-saving measures, tens of thousands of additional jobs could be created, dependent on the objectives set.5 It is currently being discussed if the government or the business world should take the
Figure 8 - Employability effects of different ambitions set for durables (Briene, 2013) initiative in this area (Rathenau, 2009). In view of the scope of the task, it is a question of andand: and the government, and the business world and society/citizens. Since many parties are looking at what the government can and should do, and since there is also attention for opportunities for the business world, the focus of our centre of applied research and innovation6 is special, because it lies on the end users. It is now time to look at the differences between top-down organising from the government and bottom-up from society.
5 Including the energy-saving measures means that nearly thirty thousand additional employment years can be achieved at an overall energy saving of 1.2% per year, or more than fifty-five thousand at an increase to 1.6% (Briene, 2013). According to ECN (Gerdes & Boonekamp, 2012), the average percentage in the period 2000-2010 was 1.1%. 6 The name of this centre of applied research and innovation is NoorderRuimte www. noorderruimte.nl.
48
3. Top-down versus bottom-up The current approach to the energy and climate task is top-down. The characteristic feature of a top-down approach is that agreements are made on a central level that are subsequently translated into agreements and actions for parties at lower levels. This is very visible in the area of sustainable objectives. Firstly, a large group of IPCC scientists7 have come to the conclusion that mankind is responsible for an increase of carbon dioxide in the atmosphere (IPCC, 2007). Based on this finding, the Kyoto agreements were made in which an international agreement was reached about the necessity to achieve a reduction in carbon dioxide emissions. The European countries then committed to establishing objectives in the field of carbon dioxide reductions and sustainable generation of energy. Based on this, the Energy Performance of Buildings Directive was drawn up (2010/31/EU8). When Minister Cramer, who had formulated ambitious objectives, stepped down, the Rutte Government stated to keep to the basic objective of a 20% energy conservation compared to the level in 1990, and a 16% portion of energy from renewable sources as of 2020. The municipal authorities then laid down their views on the environmental objectives in their policy plans. Some municipalities did this by formulating an objective in the field of carbon dioxide emission reductions or energy conservations, and other municipalities stated as of which year they wish to be energy-neutral. Many municipalities have actually formulated sustainability goals. However, they are struggling with converting these goals into concrete plans. In addition to the fact that it is difficult to map out the local options, the crisis also threw a spanner in the works. Area development, which involves realising plans for new neighbourhood developments, and the re-development of areas, in which existing areas are thoroughly restructured, have been put on hold. This means that a substantial part of the planned energy-conscious new developed property and renovations will not be achieved or later than planned. The new and renewed energy infrastructure related to these new areas and re-developments will be installed at a much slower pace, or not at all. However, municipalities have concluded agreements with housing corporations regarding the improvements of the labels of their houses. The corporations were forced to adjust their objectives as a result of the fact that they were forced to help out Rotterdam housing corporation Vestia. This corporation had traded in derivatives and faced liquidity problems in September 2011, resulting in other 7 The Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) is a climate panel assembled by the UN that is composed of thousands of scientists. They review research in the field of climate change. 8 Also known as EPBD.
49
housing corporations being forced to make a financial contribution of 700 million euros (Hoekstra et al, 2012). The housing corporations also state to be limited by the 2-billion euro Landlord Levy (verhuurdersheffing) imposed on them by the Minister of Housing and Civil Service. In addition to the trends in the field of energy and individualisation, there are two more developments that are of importance to this story. The third important trend is that the government is increasingly becoming a player that is more equal to the other parties. Various parties, including governmental bodies, are forming coalitions to realise public objectives. The government’s involvement in such coalitions is no longer a prerequisite. This is called governance (Bogason & Musso, 2006). This process can arise because governments have less financial means at their disposal to realise social goals. Governance has also created more room for citizens to become involved as more equal parties. Another major influence is that we citizens have become more articulate in the past few decades as a result of individualisation. We want to be involved in the decision-making process and be able to exercise influence. The developments in the area of ICT have also made this possible. And that is the fourth and final important trend. ICT has made it possible to make networks of organisations. This trend is further strengthened by globalisation. The result is that society has become more of a network. Or rather, a cluster of networks. We are all part of several social communities that make use of ICT. For instance, the exchange of music or files on the internet, a virtual group of friends on Facebook, or maintaining business relations on LinkedIn. Nearly all of us are also involved in activities that take place via these types of networks, such as Wikipedia, or making our computer available to make complex scientific calculations. The economic crisis has shown us that financial institutions all over the world are closely related. Castells (1996) has defined the network society as follows: A definition of a network society in concrete terms is a society where the key social structures and activities are organised around electronically processed information networks. And not just social networks or networks. Because social networks have been old forms of social organisation. It’s about networks which process and manage information and are using micro electronic based technologies. 9 History has shown us that technology is an important driver for fundamental changes in society. The Industrial Revolution was made possible by the invention of the steam engine. The work moved to the factories and was rationalised. Farmers and manual labourers moved to the cities to earn a living in the factories. The invention of the steam engine enabled us to re-organise our society. ICT has the same influence in this day and age. It enables us to be organised in flexible networks. Manuel Castells has the following to say about this in an interview:
9 From the interview Conversations with History with Manual Castells in Berkley (USA), available on http://globetrotter.berkeley.edu/conversations/
50
We are now seeing the reverse process: the decentralisation and disintegration of large vertical organisations into highly flexible networks of small, distributed units: individuals, companies and small businesses that are prone to change and that can swiftly adapt to the changed circumstances. Manuel Castells (Oosterbaan, 1997)
Figure 9 - Interview met Castells in ‘Conservations with History’ 9 mei 2001, http:/globetrotter.berkeley.edu/conversations/ The local energy initiatives that are currently being set up also illustrate the development described by Castells. This decentral manner of organising is exactly what can be seen in the emerging bottom-up initiatives.
51
4. Back to bottom-up Let’s take a look at two such bottom-up initiatives.
Figure 10 - Frame of VPRO’s Tegenlicht ‘Het succes van Reduzum’ (The success of Reduzum). Reduzum This village in the Province of Friesland had not enough budget for road maintenance. There was also a need for housing for young people from the community. At the request of the inhabitants, the municipality researched if a plan could be drawn up for it. However, the plan turned out not to be profitable. In response to this, a couple of villagers decided to develop these houses themselves. To this end, they set up a separate private limited company. They made agreements about the allocation of the profits beforehand. One important condition to the allocation was that the profits should also be invested in the village. As a result, two hundred thousand euros became available for investments in solar panels and heat pumps and for repaving the village. Subsequently, there was also a need for a community centre for the village, of which the construction could be combined with the new section for the school on top of the planned floor. The municipality stated that this would cost another two hundred thousand euros and that the money was not available, so the village community decided to raise the money itself.
52
Figure 11 - Logo bottom-up initiative Sustainable Hoonhorst Another interesting example is Sustainable Hoonhorst (Duurzaam Hoonhorst). Hoonhorst is a village in the Province of Overijssel. The initiative was taken as a result of the dissatisfaction of a couple of fathers who would meet on the side the football pitch. From the football pitch, they could clearly see that the roof of the local school was in need of maintenance. Initially, they thought it was the municipality’s task to do something about it and the men wondered if solar panels could be installed during maintenance. Instead of leaving it at that, they realised that instead of donating money to a disaster appeal for reconstruction efforts after the tsunami, they could also help their local community. They also realised that they could do the work themselves, which would enhance the living conditions in their village. They did put their money where their mouths are. The first step was to make a list of the needs in their community. Then they applied for subsidies. This made it possible to realise several projects. For instance, in addition to projects in the field of energy, there were projects in the field of healthcare and food. They set up a solar panel campaign to make it easier for villagers to place solar panels on the roofs of their houses. They initiated the construction of a trimmings-fired heating network to keep the local school and village pub open. And to give a last example from a long list of projects, the village community also had a glass fiber cable network installed. They thought it was necessary to prevent people from leaving the village for work or healthcare10. We have currently structured our society based on a top-down approach. Such an approach is perfect for realising large engineering projects, such as the Delta works. However, such an approach is not that suitable for realising projects such as the one we are facing now, namely changing our energy infrastructure. In order to include various energy measures in the existing built environment, we need a detailed approach with which the solutions can be applied on a local basis. The structure of bottom-up initiatives is much better suited to these kinds of projects. The local energy initiatives we see now are very much needed for achieving our objectives in the field of energy. However, many initiatives are struggling with the question of how to achieve their objectives. This has led to some initiatives being abandoned, which is a shame. 10 Information from the presentation of Timo Veen during the eHub workshop on 19 June 2012.
53
I want to first compare the two working methods so that we have a clear picture of the strengths and weaknesses of the top-down and the bottom-up approaches. After all, the manner in which you organise a project has consequences for the speed at which you can learn and innovate. We can use this to get a clear idea of what we need to realise the current task we have set for ourselves. I first explain the top-down approach which we know from governments, but also from the business world.
Figure 12 - Characteristics of top-down approaches The archetypical example of a top-down approach is the bureaucratic organisation (Mintzberg, 1979). This type of organisation has been structured in a rational fashion in order to work methodically. The idea is that the best way to achieve results from a group of people is to manage them from a central level. The strength of the top-down approach lies in being able to work efficiently and in the ability to coordinate various projects. However, the top-down approach is limited by the scope of the vision of management. The fact is that much creativity, knowledge and experience in the organisation remains unused, because the people being managed are only used for implementing the ideas of management. Simply put, this means only people’s hands are used, and not their heads. Chances are that management does not have sufficient insight into, for instance, market opportunities or limitations in the implementation of the approach they propose. This also means that the potential of people and of the organisation is underutilised. When considering the bottom-up approach, we see a totally different type of organisation. The network organisation is the most typical example of this approach. This organisation is aimed at formulating and implementing joint goals. This is time-consuming and therefore makes this type of organisation less efficient. On the other hand, there is a wide support base for the goals set. The strength of this approach lies in the fact that there generally is a clear picture of the real situation the interventions are intended for. The specific qualities of people are optimally used in this approach. There is attention to social interaction and to 54
group sentiment. And it is important to do things together. A weakness of this approach is not only that it is time-consuming, but that it lacks coordination between the various initiatives. As a result, the most optimal solution will not always be chosen and each initiative is reinventing the wheel all over again.
Figure 13 - Characteristics of bottom-up approaches The preferred option is to combine the strengths of both organisational models. For instance, if you know that at a certain location there are companies with excess heating, it would be a shame to not use it at locations nearby where they could use the excess heat. In addition to the helicopter perspective of the top-down approach with which you can identify such opportunities, you want to be able to consider alternative solutions, so that you can choose the most optimal option. You also want to create more efficiency through coordination. And, you also want to use the wisdom of the crowds from the bottom-up approach, the strengths of the people available as well as the ability to make detailed adjustments. A combination of both would be a forward leap. Nowadays the attention for bottom-up is on the increase, but we still need to improve elements from the top-down approach. For example in processes in the field of construction and area development, people are still struggling with making the best possible use of all available knowledge. Maybe only 10-15% of available knowledge is currently being applied. Organising this should be possible with the currently available ICT solutions. At the same time we have to move towards a joint approach in which we combine the advantages of the top-down and the bottom-up approaches to achieve the middle-up-down approach. Research will be needed to develop this middle-up-down approach.
55
Figure 14 - Ideally top-down and bottom-up will be combined to a middle-up-down approach
56
5. Objective and starting points In the Spatial Transformations professorship, we want to help individual end-users, or prosumers, and local energy initiatives in restructuring the current top-down structures to create more room for bottom-up. For instance, helping the owner of a visually dominant farm who is interested in the latest technological developments in the field of solar panels, or a church community that wants to know how to keep the running of the church affordable, or a village community that wants to keep the library, pool and community centre open. We also aim to develop the middle-up-down approach, in which we take the user as the starting point. This fits in with the objectives of NoorderRuimte, Centre of Applied Research and Innovation on Area Development, to take end-users as the starting point. The objective of the professorship is to support bottom-up initiatives or building users/ prosumers by providing independent information and tools to: ... analyse what the options are for the building, area, neighbourhood or village concerned. What is possible? ... set joint goals. What is important? ... develop alternative designs and weighing them. How do we want it? A multidisciplinary and crossdisciplinary approach is needed to answer these research questions. A separate tool or technique will not suffice. As a prosumer or bottom-up initiative, you want an innovation that increases the yield of solar panels or to get an idea of what the basic principles of smart grids are in order to determine if they could be used, but you also want new products and services, new cooperation models and new financial constructions. You need new knowledge, new tools and new processes for this. We aim to have this function in such a way that it is easy to switch between the various levels. For instance, in the area of energy conservation and the sustainable generation of energy, you want to look at individual buildings, such as your own home or the local community centre. However, for certain measures it would be handier to organise them with the entire neighbourhood. For instance, if you want to use the heat from cow dung from a local cattle farmer, it is easier to organise this with all adjacent houses. Otherwise the pipe network you need to construct would be far too expensive. For this type of solution, it sometimes is advisable to view them from an area level, or even wider. This is very abstract for most people, but fortunately we already have the first usable pieces of the puzzle. By looking at which technologies and tools are already available, we can start to fill a toolbox 57
Figure 15 - Social innovation is required to succesfully implement new technology (Kooten, 2012) by combining them in a smart manner. When looking at individual technologies, such as solar panels, heat pumps, isolation and an energy management system on the one hand, and at tools and process innovations from lean construction, systems engineering, masscustomisation, living building and open building on the other hand, we have a fair amount of basic ingredients. After all, in switching between the various levels, you want to be able to use available knowledge from various disciplines. You also want to be able to take decisions with several people, so that choices can be made by the individuals it concerns. It is not useful at this moment to explain all separate ingredients for lack of time. But one thing is certain: once combined, great potential for co-creation will be opened. It means that we can get started and ensure that local communities and initiatives can actually start to achieve their goals. At the same time it will become clear what information, knowledge and skills are still missing and what kind of tools, products, services and processes need to be developed. The associated middle-up-down approach will not only be useful in facilitating energy initiatives, a number of other social issues will also have an effect on the built environment, namely other sustainability issues and healthcare-related facilities. The fact of the matter is that large parts of society have to be reorganised to make all this possible. New networks have to be established, new agreements and regulations have to be made. In this new context, companies have to do business in a new way, governments have to work differently (governance), people for who buildings are constructed or renovated can play a more active role and results from studies can be made available to the field and education more quickly. This was the reason for setting up professorships at universities of applied sciences in the Netherlands in the first place. These professorships are organised in centres of applied research and innovation which makes it easier to work in a multidisciplinary and crossdisciplinary fashion. At NoorderRuimte, Centre of Applied Research and Innovation on Area Development, expertise has been compiled in the field of sustainability, liveability, 58
area development, demographic change, smart mobility, facility management, social real estate and water management. Before introducing the research programme, I want to briefly explain our working method. In other words, the preconditions we adhere to in developing and executing projects. First of all, research is always a coproduction of two or more professorships. This generally is a professorship from the centre of applied research and innovation, but sometimes it is another professorship of or from outside Hanze UAS. Other obvious professorships we work with are those from the Centre of Applied Research and Innovation - Energy. It could also be a coproduction with a chair of a university. The most important objective is to ensure crossdisciplinarity and multidisciplinarity. Another important precondition is the involvement of users. It is a noble aspiration to focus on the user. In order to prevent us from only saying that we do things on behalf of the users, we actually involve them in the projects, thereby giving them a say in the matter. It also makes it easy for us to receive their feedback to the research results. In other words, can they actually use the results? A third precondition is the involvement of parties from the professional field. These parties contribute valuable insights and experiences. This is important input for our projects. Input from public organisations and market players ensures that we add greater detail to our research questions and to improve innovation in the built environment. As already stated, involving the professional field is a goal in itself of the professorships. Research at universities of applied sciences is intended to innovate education curricula and to support the local professional field. The things that apply to the users also apply here. A final important precondition is the involvement of lecturers and students. Research at universities of applied sciences is aimed at having lecturers and students experience what research is and to become more proficient at it. This professorship is specifically related to the degree programmes of the School of Architecture, Built Environment & Civil Engineering. My professorship concerns applied research that leads to relevant input for education. This sounds self-evident, but in practice is not. Research, education and practice are strictly separate worlds in the built environment. We have to ensure that research, education and practice work together so we can innovate faster, have degree programmes link up with the changes in practice, and enable researchers to choose from socially relevant research questions. That is our actual goal. Throughout my career I have seen that it is easier to stay within your own frame of mind, despite an interest in another person’s way of thinking. The easiest way of going about things is to interview others, or even easier still, to observe that other world from a small distance, to deduce a task from it and execute it. A downfall to this approach is that the issue is placed within boundaries and partly answered with presuppositions. The only way to be able to continue to verify if the assumptions being 59
made are correct and if the solutions for a sub-problem chosen continue to fit in the greater whole, is to structurally combine the worlds of actual practice, education and research. This means that in addition to lecturers, students and researchers, companies, social organisations and end-users have to stay involved in the various researches. This is exactly the research setting I strive to achieve in this professorship.
60
6. Research programme Within the professorship, we initially map out people’s motives for starting a local energy initiative, people’s motivation for participating as well as their needs, so that it becomes clear to us what we can do for them (Oostra & Jablonska, 2013; Blok et al, 2013). I want to give some preliminary results at this point: Reasons for starting a local energy initiative are (Oostra & Jablonska, 2013): • improving the quality of the living environment • improving social cohesion • concern about the sustainability of the operation costs of own homes or community facilities • doing something with others • saving energy together • control over own energy facilities • concern for the environment • dissatisfaction about the large energy companies • with a group of people you have more power and you can work more efficiently People have all sorts of reasons for participating in an energy initiative, ranging from social, financial or ideological reasons. An important need of local energy initiatives is the acquisition of independent information and sharing it. There is so much information available that it is hard to determine what is right. What is independent information? Some initiatives have progressed further than others and are willing to share knowledge. This brings me to the professorship’s research programme. It comprises three components:
61
1. Supporting bottom-up initiatives Providing information, tools and equipment to (groups of ) people interested to improve the quality of their living environment through local energy initiatives. There are two running projects: “Energie+ Dorp” and “Energieke Restauratie”. The “Energieke Restauratie” project researches success factors for the application of energy measures in monuments. The first steps have been taken towards the development of a system that would make the energy costs of farms and churches controllable for the owners, local community or church board, thereby keeping the operation of these buildings profitable. This RAAK project will end this autumn with an international conference, ERIC 2013. Research into energy in the context of the operation of monuments is continued in the doctoral research of Maarten Vieveen. In addition to this project, we have also started the “Energie+Dorp” project in which it is being researched how local energy initiatives can be supported in villages. As part of “Energieke Restauratie” and “Energie+Dorp”, PhD candidate Tineke van der Schoor is analysing a number of bottom-up initiatives and renovations of monuments using ActorNetwork Theory.
Figure 16 - Parties involved in developing ways to support bottom-up initiatives 62
2. Equiping professionals to support bottom-up initiatives The purpose of this research line is to develop architectural and urban development interventions together with professionals so that measures in the field of sustainable generation of energy and energy efficiency can be taken in cooperation with inhabitants and other interested parties in areas of demographic change. “Kansen in Krimp”11 started this month, a RAAK public project in which corporations, municipalities, urban planners, architects and inhabitants first evaluate existing measures and tools, so that we have a clear picture of what could be improved and what tools are still missing. In addition, there are two ongoing doctoral researches that are aimed at detailing new frameworks. Mijnske Sival’s doctoral research is aimed at the framework with which architects can position themselves in the area of Green Architecture. Ron de Vrieze’s doctoral research is aimed at developing a framework with which the various professionals can use knowledge from different disciplines in building schools (architects, construction engineers, but also educationalists, ergonomists and so on).
Figure 17 -Parties involved in Kansen in Krimp 11 More information on www.noorderruimte.nl/kanseninkrimp.
63
3. Living Labs The objective of Living Labs is to create an environment in which research, education and practice are interrelated. This offers opportunities for testing products with users, introducing students and lecturers to new techniques or products, and inspiring manufacturers to improve their products or to develop new innovations. The project we started in this context is called Energy Barn. The idea behind it is to involve students in research and the actual realisation of projects like a temporary barn at the Entrance site in which local materials are combined with the latest innovations in the field of energy.
Figure 18 - Parties involved in the Energy Barn 64
These are the plans I want to develop further in the next few years in cooperation with the people from the project teams, the PhD students, the centre of applied research and innovation, the degree programmes, parties from the field, and last but not least, users of buildings. The interest in starting a local energy initiative is currently growing. At the end of 2010, there were four local initiatives in the Netherlands; at the end of 2011, there were 50; in 2012, there were 300 and now probably more than 500. The time is ripe. We are going to make sure that these bottom-up initiatives get a push in the right direction. And I encourage you all to start practising with your bottoms up during the reception! Thank you for your attention. No sooner said than done.
65
References Blok, H.C., B. Boschma, M.A.R. Oostra, C. van der Schoor & A.P.D. van Spijk (2013), The grassroots of sustainable transition; A generic approach to describe Local Energy Initiatives in the Northern Netherlands, IST conference, Zürich, 19-21 June 2013. Bogason, P. & J.A. Musso (2006), The democratic Prospect of Network Governance, The American Review of Public Administration, March 2006 vol 36 No. 13-18. Briene, M. (2013), Banen en economische waarde van 16% duurzame energie in 2020 in Nederland, Ecorys report for WNF, Rotterdam, 11 Februari 2013. Castells, M. (1996), The Information Age: Economy, Society and Culture; Vol I The Rise of the Network Society, Blackwell Publishers. DECC (2012), Annual Report on Fuel Poverty Statistics 2012, A National Statistics Publication of the Department of Energy and Climate Change URN12D/069. EU (2007), Limiting Global Climate Change to 2 degrees Celsius; The way ahead for 2020 and beyond, Communication from the EU commission to the Council, the European Parliament, the European Economic and Social EU Committee and the Committee of Regions 10 Januari 2007. EU (2008), Memo on the Renewable Energy and Climate Change Package, EU memo/08/33 www. europe.eu/rapid/press-release_MEMO-08-33_en.htm?locale=fr. EU (2010), Directive 2010/31/EU of the European Parliament and of the Council of 19 Mai 2010 on the energy performance of buildings, European Commission, Brussels. Ganzevles, J. & R. van Est (2013), Energy in 2030: Busting the myths, Rathenau Instituut, The Hague. Ganzevles, J. & R. van Est, red. (2011), Energie in 2030: Maatschappelijke keuzes van nu, Rathenau Instituut, The Hague. Gerdes, J. & P.G.M. Boonekamp (2012), Energiebesparing in Nederland 2000-2010, ECN rapport 66
ECN-E-12-061, December 2012. Gore, A. (2006), An Inconvienent Truth: The Planetairy Emergency of Global Warming and What We Can Do About It, Rodale Press, Emmaus, Pennsylvania. Hoekstra, R.J., L.H. Hoogduin & J. van der Schaar (2012), Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties; Report, 17 December 2012. IEA (2008), Worldwide Trends on Energy Use and Efficiency; Key insights form IEA Indicator Analysis, IEA reports, www.iea.org/books. IPCC (2007), Fourth assessment report: Climate change, Geneva. ITPOES (2010), The Oil Crunch: A wake-up call for the UK economy; Second report of the UK industry Taskforce on Peak Oil & Energy Security (ITPOES), Februari 2010 www.peakoiltaskforce. net. Jurdziak, L. (2012) Is Poland threatened by energy poverty? Analysis of the potential effects of EU policy against global warming for households in Poland, presentation Wroclaw University at the 13th seminar of AEE-CFE, Les séminaires d’Economie de l’Energie, 30 November 2012, Conseil Français de l’Energie, Paris. Kooten, van, S. (2012), Smart Energy Systems; Op weg naar een energiediensten economie, TNO presentation, 26 November 2012. Mintzberg, H. (1979),The Structuring of Organizations, The Theory of Management Policy Theory, Prentice Hall, Englewood Cliffs. Oosterbaan, W. (1997, November 8), We hebben een machine gemaakt die door niemand beheerst wordt, NRC Handelsblad, interview with Manuel Castells, Saterday’s supplement. Oostra, M.A.R. & B. Jablonska (2013), Understanding Local Energy Initiatives and Preconditions for Business Opportunities, SB13 conference, Oulu Finland 22-24 May 2013. Rathenau (2009), Journalistiek verslag expertdebat 17 juni 2009 “De energietransitie begint in de regio”, June 17th, 2009, http://www.rathenau.nl/publicaties/publicatie/energietransitie-begintin-de-regio-verslag.html. Slot, van der, A. & W. van den Berg (2012), Clean Economy, Living Planet - The Race to the Top of Global Clean Energy Technology Manufacturing, Roland Berger Strategy Consultants report for WWF. UPCCC (2009), Report of the Conference of the Parties serving as the meeting of the Parties to the Kyoto Protocol on its fifth session, Copenhagen, 7-19 December 2009, United Nations Framework 67
Convention on Climate Change, as published on website htpp://unfccc.int. Veenstra, W. (2012), De draagbaarheid van energielasten in beeld, master thesis RUG for Agentschap NL, 20 November 2012. Verbrauchzentrale Nordrhein-Westfalen (2012), Dossier Energiearmut; Energiearmut bekämpfen, Daseinsvorsoge sichern, April 2012, http://www.vz-nrw.de/dossier-energiearmut. Verdonk, M. & Wetzels, W. (2012), Referentieraming Energie en Emissies: Actualisatie in de jaren 2012, 2020 en 2030, ECN & PBL report, The Hague.
68