In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 Leven en overleven met steun1. De sociale ondersteuning van Marokkaanse eerste generatie vrouwen Marguerite van den Berg*
Samenvatting In dit artikel wordt de sociale ondersteuning van arme Marokkaanse vrouwen in kaart gebracht. Daarbij wordt gezocht naar de rol van gender, etniciteit en klasse in de mechanismen van sociale ondersteuning. De centrale onderzoeksvraag is: Hoe organiseren Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie uit de lagere klasse hun sociale ondersteuning? Deze vraag wordt beantwoord op basis van data uit kwalitatief onderzoek dat in 2005 en 2006 met ongeveer vijftig eerste generatie Marokkaanse vrouwen in de leeftijd van 25-45 jaar is uitgevoerd. Onderzocht zijn de mechanismen van sociale ondersteuning. Met andere woorden: de manier waarop steun wordt uitgewisseld, wie toegang heeft tot ondersteuningsnetwerken en welke soort ondersteuning wordt uitgewisseld. Het ondersteuningsnetwerk van Marokkaanse arme vrouwen bestaat uit familie, vriendinnen, echtgenoten en formele instanties. Vooral instrumentele ondersteuning is voor de vrouwen in dit onderzoek van belang om te kunnen overleven van een klein salaris. Diversiteit binnen deze categorie vrouwen bestaat op basis van de fysieke nabijheid van de familie, de herkomst van de vrouw (ruraal-urbaan) en of familie in de buurt eigen of schoonfamilie is. 1. Inleiding Het stereotype beeld van Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie is dat zij vooral op elkaar gericht zijn en ‘te’ weinig ‘wil’ tonen om buiten hun eigen kring contact te maken. Luisterend naar sommige Marokkaanse vrouwen in Rotterdam die ik sprak in het kader van mijn onderzoek naar het sociaal kapitaal en de sociale mobiliteit van Marokkaanse vrouwen ontstond ook een beeld van Marokkaanse families die groot, hecht en solidair waren. Maar toen ik beter door vroeg, langer met de vrouwen sprak en ze langere tijd volgde werd dat beeld aanzienlijk genuanceerd. In dit artikel breng ik het sociaal kapitaal van eerste generatie Marokkaanse vrouwen in Rotterdam Delfshaven in kaart voor zover het ondersteuning betreft. Daarbij zoek ik naar de rol van de constructen gender, etniciteit en klasse in de vorming en de effecten van sociaal kapitaal. De leidende vraagstelling in dit artikel is: Hoe organiseren eerste generatie Marokkaanse vrouwen uit de lagere klasse hun sociale ondersteuning? Antwoord op deze vraag geef ik op basis van een kwalitatieve studie. Er wordt geen vergelijking gemaakt met andere groepen in de samenleving. Alleen Marokkaanse, arme, eerste generatie vrouwen in Rotterdam en hun ondersteuningsnetwerk zijn onderwerp van studie. Verschil binnen deze categorie vrouwen en mechanismen van sociale ondersteuning worden zo duidelijk. In paragraaf 2 wordt de methodologie van dit onderzoek toegelicht. In paragraaf 3 wordt een theoretisch kader gegeven. De gekozen opvattingen van sociaal kapitaal en literatuur rond sociale ondersteuning wordt hier uiteen gezet. In paragraaf 4 komt aan bod wie in- en wie uitgesloten wordt van ondersteuningsnetwerken. Familie, vriendinnen, echtgenoten en formele instanties identificeer ik als participanten in deze netwerken. In paragraaf 5 wordt behandeld welk soort steun wordt uitgewisseld. Hierbij maak ik onderscheid tussen expressieve en instrumentele steun. In paragraaf 6 is er plaats voor conclusies.
1
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 2. Methoden Dit artikel is geschreven op basis van data die ik heb verzameld in de periode 2005/2006. Ik deed anderhalf jaar een studie naar het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen in Delfshaven, een ‘achterstandswijk’ in Rotterdam. Ik heb verschillende groepen Marokkaanse vrouwen intensief gevolgd 2. Het fundament van het onderzoek zijn participerende observatie en korte, informele gesprekken die ik met veel vrouwen voerde. Van alle ontmoetingen (in de taallessen, in buurthuisactiviteiten, bij de vrouwen thuis et cetera) heb ik soms ter plekke en soms zo snel ik kon erna, aantekeningen gemaakt. Het ging dan om steekwoorden op kaartjes, ook wel ‘condensed notes’ (vergelijk Jonkers, 2003) genoemd. Deze werkte ik later uit naar ‘expanded notes’, dat wil zeggen lange uitgewerkte stukken met citaten. Soms ook schreef ik meteen na de ontmoeting een uitgebreid chronologisch verslag. Deze verslagen en uitgewerkte aantekeningen vormen naast de uitgewerkte interviewverslagen het datamateriaal van dit artikel. Drie Marokkaanse vrouwen volgde ik zeer intensief, hen zag ik gedurende lange tijd een of twee keer per week, bijvoorbeeld als ik hen thuis Nederlandse les gaf. Via deze vrouwen maakte ik hun familieleden en vriendinnen mee. Een half jaar participeerde ik een of twee keer in de week in taallessen voor oudkomers bij een Marokkaanse zelforganisatie in Rotterdam. Deze groep bestond uit twintig Marokkaanse vrouwen3. Met deze groep deed ik groepsinterviews, maar de meeste data verzamelde ik door groepsdiscussies die deel uitmaakten van het lesprogramma en door korte gesprekken die ik met hen voerde. Een tweede groep vrouwen (vijftien) volgde ik bij activiteiten in het buurthuis. Ik participeerde in verschillende activiteiten en had ook met hen korte gesprekken en groepsdiscussies. Bovendien interviewde ik vier professionals in de wijk; van maatschappelijk werk, welzijnswerk, de zelforganisatie en het buurthuis. In totaal zijn ongeveer vijftig vrouwen betrokken bij dit onderzoek. Tien vrouwen daarvan heb ik geïnterviewd. Deze interviews dienden om systematisch het sociaal kapitaal van deze vrouwen in kaart te brengen en waren daarom ook semi-gestructureerd. De interviews duurden een tot drie uur en werden soms in etappes, dat wil zeggen in twee of drie delen afgenomen. Maar het fundament van dit onderzoek is de participerende observatie. Deze werd gedaan in de reeds aangehaalde geregelde en incidentele activiteiten4. De participerende observatie betekende een inzicht in sociaal kapitaal dat met interviews alleen niet was bereikt. Alle respondenten5 zijn vrouw en definiëren zichzelf als Marokkaans. Ze zijn tussen de vijfentwintig en vijfenveertig jaar oud. Ze zijn geboren in Marokko en via huwelijksmigratie (gezinsvorming) naar Nederland gekomen. Het gaat dus om eerste generatie gehuwde Marokkaanse vrouwen. Alle vrouwen hebben meerdere kinderen (twee tot vijf). De meeste komen uit het Rifgebergte, waar Berbers wordt gesproken. Enkelen komen uit de grote steden in de rest van het land: Agadir, Rabat en Fes. Alle respondenten maken deel uit van zogenoemde ‘kansarme’ groepen. Ze noemen zichzelf ook ‘arm’. In het beleid wordt met deze term de categorie van de lagere klasse aangeduid. Hun sociaal-economische positie is kwetsbaar. Veel van hen hadden alleen inkomsten uit een Bijstandsuitkering of WAO. Van anderen werkt de echtgenoot, maar voor een laag salaris. De gezinnen waar de vrouwen voor moeten zorgen leven van een salaris rond het sociaal minimum. De gekozen methodologie heeft als consequentie dat in dit artikel geen precieze uitspraken gedaan kunnen worden over hoeveel vrouwen een definitie onderschrijven of bij over in welke mate bepaalde gevoelens van de vrouwen voorkomen. Dat is inherent aan onderzoek waarin etnografische methoden zijn gebruikt. Wel kan dit inductieve onderzoek laten zien welke mechanismen van sociale ondersteuning er zijn. Met andere woorden: de manier waarop vrouwen hun sociale ondersteuning organiseren staat centraal.
2
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 Representatieve uitspraken kunnen gedaan worden op basis van het testen van hypothesen die uit dit onderzoek te distilleren zijn.
3. Sociale ondersteuning en sociaal kapitaal Sociaal kapitaal is een concept dat in de sociale wetenschappen veel gebruikt wordt. Sinds een aantal jaren krijgt het ook in beleid veel aandacht. In een ‘individuele’ benadering van sociaal kapitaal, die in dit onderzoek het meest relevant is, ligt de nadruk op sociaal kapitaal als een kenmerk van sociale netwerken en een instrument van een individu om bepaalde doelen te bereiken. Bourdieu is de eerste die het begrip sociaal kapitaal in deze context gebruikte (Bourdieu, 1989; zie voor een overzicht van andere interpretaties: Portes, 1998). De interpretatie van Bourdieu bestaat uit twee elementen: de toegang tot netwerken en tot bronnen (zoals cultureel en economisch kapitaal) in het bezit van anderen in het netwerk en de kwaliteit van die bronnen. Bourdieu is veel geroemd om zijn systematische uitwerking en analyse van het concept sociaal kapitaal (Portes, 1998; Adkins, 2005; Field, 2003; Edwards et al., 2003). Bourdieu ziet sociaal kapitaal niet als een gegeven dat individuen al dan niet hebben en een probleemloos kenmerk. Ook zag hij sociaal kapitaal niet als kenmerk van de samenleving of als norm, zoals bijvoorbeeld Fukuyama (1995) en Putnam (2000). Hij zag het als een hulpbron waar mensen in moeten investeren en die als kapitaalvorm geaccumuleerd kan worden. Sociaal kapitaal is in zijn visie net als andere kapitaalvormen ongelijk verdeeld. Juist door sociaal kapitaal als bron te definiëren, maakt Bourdieu het verband tussen sociaal kapitaal en sociale ongelijkheid of sociale hiërarchie inzichtelijk (Bourdieu, 1989; Adkins, 2005). In de woorden van Lisa Adkins (2005: 197): “Social capital must be understood as hardwired into the process of the making and remaking of social inequalities”. Sociale ongelijkheden worden dus ook gereproduceerd door sociaal kapitaal en van generatie op generatie overgedragen. Sociaal kapitaal is, kortom, een relationeel begrip bij Bourdieu. De relationele opvatting van sociaal kapitaal maakt de benadering van Bourdieu voor dit onderzoek met een gender-focus geschikt. Verschillende onderzoekers hebben Bourdieu’s opvatting van sociaal kapitaal ingebed in gender relaties door bijvoorbeeld familierelaties en macht daarbinnen te analyseren (Adkins, 2005; Edwards et al., 2003; zie ook: Franklin & Thomson, 2005). Daarom heb ik in dit onderzoek ervoor gekozen om de opvatting van Bourdieu te volgen en te concentreren op drie assen van ongelijkheid, te weten etniciteit, gender en klasse. Daarmee vult dit onderzoek bestaande (Nederlandse) benaderingen van sociaal kapitaal aan. In hedendaags onderzoek in Nederland omtrent sociale integratie en sociaal kapitaal wordt namelijk vaak geconcentreerd op etniciteit als verklarende variabele (zoals in Veenman, 1996; Weijters & Scheepers, 2003; Van der Laan-Bouma Doff, 2005; zie Van den Berg, 2007). Andere ter zake doende factoren worden dan vaak buiten beschouwing gelaten. Gender, zo is bekend uit verschillende internationale literatuur (zie bijvoorbeeld Adkins, 2005; Dominguez & Watkins, 2003), heeft een grote impact op sociaal kapitaal. Sommige netwerken zijn niet toegankelijk voor vrouwen en gedragsnormen binnen sociale relaties zijn onderdeel van het sociale construct gender. Vrouwen hebben andere rollen, belangen en daarom ook een ander potentieel in netwerken dan mannen. Machtsbalansen en inbedding in ‘gendered’ netwerken moeten daarom onderdeel zijn van analyses van sociaal kapitaal (Adkins, 2005; Kovalainen, 2004). Burt (1998) onderzocht de relatie tussen gender en sociaal kapitaal in organisaties in de Verenigde Staten. Hij liet zien dat vrouwen andere rollen hebben in sociale netwerken en dat deze andere rollen ook andere effecten bewerkstelligen; de uitkomst van sociaal kapitaal is voor mannen anders dan voor vrouwen: ‘Where men are drawn to the rough and tumble of an entrepreneurial network, women are argued to be more comfortable in a small circle of supportive mutual friends’ (Burt, 1998). Andere voorbeelden 3
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 van studies met dezelfde conclusie zijn de kwalitatieve studies naar ondersteuningsnetwerken van onder andere Stack (1974), Bohman (1984: 245-247, 275), Dodson (1998) en Higginbotham & Weber (1992). De kwaliteit (cf. Bourdieu, 1989) van het sociaal kapitaal van vrouwen zal, volgend uit deze studies, minder goed zijn dan de kwaliteit van het sociaal kapitaal van mannen. Ook in sociaal kapitaal komen de machtsrelaties tussen mannen en vrouwen en constructies van gender die daarmee samenhangen dus tot uitdrukking (Adkins, 2005). Gender in samenhang met etniciteit, maar ook klasse zijn, zo kan geconcludeerd worden, constructen met een forse invloed op sociaal kapitaal. Het benadrukken van etniciteit alleen is onvoldoende. Gender en klasse zijn evenzo belangrijk in de analyse. Juist de gezamenlijke effecten moeten worden bestudeerd (Hong Li & Singelmann, 1998). In de sociale wetenschappen, vooral in de urbane antropologie, bestaat een traditie van onderzoek naar ‘social support networks’ (bijvoorbeeld Stack, 1974; Bohman, 1984; Dodson,1999). Deze traditie gaat verder terug in de geschiedenis van de sociale wetenschappen dan het begrip sociaal kapitaal. Het gaat veelal om etnografische studies naar hoe mensen in verschillende contexten sociale bindingen beleven, deze onderhouden en er hulp uit mobiliseren. Social support networks bestaan vaak op basis van familiebanden. Sociale ondersteuning is te zien als onderdeel van sociaal kapitaal (zie voor een uitgebreidere beschouwing: Van den Berg, 2007). De focus in dit artikel ligt, in deze etnografische traditie, op de ondersteunende onderdelen van sociaal kapitaal.
4. Wie wel, wie niet? Wie kan deel uitmaken van een bepaald sociaal netwerk en aanspraak maken op hulpbronnen en wie niet? Wie heeft veel sociaal kapitaal en wie weinig? Van wie is de kwaliteit (cf. Bourdieu, 1989) van sociaal kapitaal beter? Bij het beschrijven van de regels en mechanismen van sociale ondersteuning, onderscheid ik vier groepen van gevers en ontvangers van ondersteuning: familie, vriendinnen, formele instanties en echtgenoten (vergelijk Dominguez & Watkins, 2003). Familie Interviewer (I): ‘Ze moeten helpen?’ Respondent (R ): ‘Ja. Ze moeten helpen. Het is toch familie, of niet?’ R2,3,4: ‘Ja!’ (meerdere respondenten stemmen hiermee in, er wordt gelachen) R: ‘Ja, wij zijn heel anders hè? Bij ons, familie moet helpen. Je kan niet zeggen: “Ja, vandaag heb ik geen zin”. Jij MOET, ik heb hem nodig, begrijp jij?’ Bovenstaande is een citaat uit een van de groepsinterviews. Deze groep bestond uit vijftien vrouwen die vooral uit plaatsen in het Rifgebergte afkomstig waren. Ik sprak met de vrouwen over familie en over de vraag of familie vaak helpt. Mijn vraag bevreemdde de vrouwen iets. In hun antwoord waren ze daarom dan ook heel stellig en zelfs wat verontwaardigd dat ik de vraag stelde. Behalve het verplichtende karakter van familiebanden wordt uit bovenstaand citaat duidelijk dat de vrouw die het woord neemt denkt dat het voor Marokkanen vanzelfsprekender is dat familie helpt (‘Ja, wij zijn heel anders, hè?) dan voor autochtone Nederlanders. Zij schrijft deze eigenschap, namelijk sterke solidariteit in familienetwerken, dus toe aan Marokkanen en benadrukt dat ten opzichte van mijzelf, als autochtone Nederlander. Of dit bij andere groepen nu meer of minder is; duidelijk is in dit onderzoek in ieder geval geworden dat voor Marokkaanse vrouwen familie vaak het grootste deel van het ondersteuningsnetwerk vormt. Als familie in Nederland, liever nog in Rotterdam Delfshaven, woont hebben veel vrouwen te maken met de hechte banden in het familienetwerk en kunnen 4
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 zij aanspraak maken op hulpbronnen in die relaties. Vijf factoren zijn te identificeren die van invloed zijn op het sociaal kapitaal dat in familiebanden ligt, namelijk de fysieke nabijheid van familie, reciprociteit (zie ook Komter, 2003), familiespanningen, of de familie van de man of van vrouw zelf is, gender en klasse. Het sociaal kapitaal van veel Marokkaanse vrouwen in dit onderzoek is in behoorlijke mate beperkt tot hun familie. De fysieke nabijheid maakt dat hulp vragen in dat netwerk zeer laagdrempelig is (vergelijk Van der Zwaard, 1999). Gezien de klassenpositie van de vrouwen in dit onderzoek is het voor hen zeer belangrijk om op een betrouwbaar familienetwerk te kunnen rekenen. Juist voor mensen met weinig geld kan betrouwbare ondersteuning vanuit de familie cruciaal zijn om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Maar fysieke nabijheid heeft ook een keerzijde. De sociale controle is in een familienetwerk veel sterker wanneer de familie dichtbij woont. Dichtbij is op loopafstand. Marokkaanse vrouwen uit de lagere klasse hebben vaak geen geld voor een auto of tramkaart (vergelijk Van der Zwaard, 1999). De familie waarop ze aangewezen zijn moeten daarom in de buurt wonen. Alleen dan maken zij onderdeel uit van het ondersteuningsnetwerk. Daar komt bij dat vrouwen veel meer dan mannen aan het huis gebonden zijn. Vrouwen werken veel minder buitenshuis en hun taken zijn veelal binnenshuis. Alle vrouwen die ik sprak woonden sinds hun migratie in dezelfde buurt. Hun man was vaak in die buurt opgegroeid; zijn familie woont er ook. Het netwerk van deze vrouwen is daarom vanzelf in de buurt opgebouwd. Dat betekent niet dat de buurt zelf verklarend is voor de ruimtelijke concentratie van hun sociaal kapitaal. De buurt is niet, zo stelde Talja Blokland (1998), een zelfstandige entiteit. De dominantie van lokale relaties in het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen is dan ook niet te verklaren vanuit een bepaald buurteffect, maar veeleer vanuit hun klasse (te weinig geld om te reizen) en hun gender (gender normen aangaande bewegingsvrijheid en taken). De ruimte bepaalt niet a priori sociale relaties (Blokland, 1998). Wanneer vooral naar de buurt gekeken wordt als kader van gemeenschap en sociaal kapitaal, worden andere sociale relaties bij voorbaat uitgesloten. In een aantal gevallen in deze studie woonde de familie en schoonfamilie in dezelfde straat. Dit was vooral het geval bij vrouwen die uit ruraal gebied kwamen. Veel gedrag is op die manier makkelijk te controleren. Behalve sociale controle is ook het verplichtende karakter van familie groter wanneer zij dichterbij wonen (Higginbotham & Weber, 1992). Een sleutelfiguur verwoorde het als volgt: ‘Als je naast je schoonmoeder woont en je komt niet vaak langs, is dat wel een probleem, maar als je aan de andere kant van de stad woont ofzo, hoeft dat weer geen probleem te zijn’. Natuurlijk onderhouden de meeste vrouwen in het onderzoek ook contact met familie in Marokko en andere landen (Frankrijk, België). Maar transnationaal sociaal kapitaal kost geld. Meer geld dan het sociaal kapitaal dat in de buurt te onderhouden is. Als het inkomen en de vrije vakantiedagen het toelaten gaan alle respondenten naar Marokko voor vakantie. Maar dit geliefde bezoek (‘Ga je naar Marokko deze zomer?’ ‘ik weet niet, inshallah, inshallah!6’) is voor veel vrouwen te duur om jaarlijks te kunnen doen. Zij streven dan naar een bezoek eens in de drie jaar of soms minder. Heel veel sparen is dan de enige mogelijkheid de reis te bekostigen. Het verdriet en gemis is groot wanneer ook dit niet lukt. ‘Ik had veel geld gespaard. Mijn man geeft mij altijd geld voor boodschappen. Ik had iedere keer een paar euro opzij gedaan, voor mijzelf, al een paar jaar. Ik had 700 euro gespaard, om iets te kunnen doen voor familie in Marokko. Maar nu krijgen we een
5
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 boete van de sociale dienst en worden we een maand geschorst. Mijn geld is nu helemaal op. We kunnen niet naar Marokko denk ik deze zomer.’ Als de vrouwen wel gaan, is het gebruikelijk om, als het past in het budget, cadeautjes voor familieleden mee te nemen. Maar voor veel vrouwen is dat helemaal geen mogelijkheid, gezien hun beperkte middelen. Zij geven dan ook aan vroeger wel cadeautjes meegenomen te hebben, maar dat ze dat, nu het leven duurder is geworden, niet meer doen. Een vrouw antwoordde opgewonden op mijn vraag of ze cadeautjes meeneemt voor familie: ‘Nee! Eerst mijn kinderen. Ik kan toch niet aan mijn hele familie cadeaus gaan geven als alles hier zo duur is? Echt, ik heb te veel familie om dat te kunnen doen en mijn man ook. Ik geef nooit iets. Op de stoffenmarkt zijn vrouwen dan stof voor feestkleding aan het kopen voor hun familie in Marokko. Echt waar, die mensen zijn gek! Die kleding en stof is toch veel goedkoper in Marokko? Mijn familie vraagt altijd om geld, iedereen wil 100 euro. Dat kan toch niet?’ Geldgebrek en een kwetsbaar sociaal-economische positie in Nederland bemoeilijkt transnationaal contact. Op vakantie gaan naar Marokko is moeilijk met een beperkt budget, temeer omdat het meebrengen van cadeautjes onbetaalbaar is geworden voor veel vrouwen. Precies om die reden ben ik voorzichtig het transnationaal netwerk van de Marokkaanse vrouwen uit lagere klassen ‘sociaal kapitaal’ te noemen. Van ondersteuning is vaak veel minder sprake dan soms gedacht wordt. Transnationaal sociaal kapitaal kost geld, veel meer geld dan lokaal, ‘buurt’ sociaal kapitaal. Precies daarom is het sociaal kapitaal van de vrouwen in dit onderzoek erg buurtgebonden. Het maakt voor Marokkaanse vrouwen een groot verschil of zij kunnen rekenen op hun eigen familie of op die van hun man (schoonfamilie). Voor directe solidariteit en steun zijn vrouwen vooral op hun eigen familie aangewezen. Als deze niet in Nederland woont is het leven dan ook moeilijker, omdat op bepaalde vormen van sociaal kapitaal zoals expressieve steun en hulp bij de opvoeding van de kinderen minder aanspraak gemaakt kan worden. Vrouwen die zijn ‘aangetrouwd’ worden vaker uitgesloten van ondersteuning dan directe familieleden. Zo vertelt een vrouw: ‘Jouw eigen familie gaat altijd eerst voor jou denken en dan pas voor jouw man. De familie van je man denkt altijd eerst voor hem.’ Solidariteit en hulp van eigen familie wordt dus anders ervaren dan die van de familie van de echtgenoot. Voor vrouwen die naar Nederland zijn gekomen om te trouwen betekent dit soms een relatief eenzaam bestaan. Zij worden niet altijd hetzelfde opgenomen in het familienetwerk als iemand die directe bloedbanden heeft. Hun sociaal kapitaal is beperkt tot familie, maar niet die van henzelf. Een belangrijk factor in dit verband is gender. De meeste vrouwen die ik sprak en meemaakte zijn niet vrij om om te gaan met wie zij willen omdat zij rekening dienen te houden met gender normen. Omgang met hun zwager bijvoorbeeld of met een vriendin die niet via een ‘extended network’ bij de familie hoort is in veel netwerken onacceptabel. Als een Marokkaanse vrouw steunt op het familienetwerk van haar man, steunt ze op de vrouwen in dat netwerk en moet ze voorzichtig manoeuvreren. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat ze een hechte band krijgt met een schoonzusje (de vrouw van de broer van haar man). Maar als ze ruzie maakt met haar haalt ze de toorn van de familie op haar hals. Ook is het contact met de schoonmoeder heel belangrijk en wordt er van vrouwen vaak verwacht dat ze hun schoonmoeder ondersteunen. Deze sociale banden kunnen zeer verplichtend zijn. Op de mannen van de eigen familie (voor zover in Nederland) kunnen 6
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 vrouwen wel vaak rekenen. Voor mannen gelden in het algemeen, voor zover blijkt uit dit onderzoek, zulke normen veel minder. Van familiespanningen is door Dominguez en Watkins (2003), in hun studie naar het sociaal kapitaal van Afro-Amerikaanse en Latijns-Amerikaanse vrouwen in de Verenigde Staten, ook opgetekend dat zij een forse invloed hebben op sociaal kapitaal. Ruzies in families komen natuurlijk komen, maar worden vaak verhuld. Als zij erg oplopen, worden degenen die verantwoordelijk worden gehouden voor de ruzie geëxcommuniceerd middels roddel of openlijke ruzie. Deze personen kunnen dan geen aanspraak meer maken op het ondersteuningsnetwerk. Verder spelen klasse en reciprociteit zeer belangrijke rollen. Met weinig geld is het moeilijk om op een goede manier contacten te onderhouden met familie en zo diensten te reciproceren (Ypeij & Snel, 2003). Bezoek van familie, nichtjes en neefjes die bij hun tante thuis komen spelen, met familie naar de markt gaan: het kost allemaal geld. Ook het onderhouden van contacten met bijvoorbeeld familie in Marokko of elders is kostbaar. Het gebrek aan hulpbronnen in de zin van economisch en cultureel kapitaal maakt toegang tot sociaal kapitaal moeilijker. Het sociaal kapitaal van vrouwen uit een lagere klasse is daarom vaak zeer beperkt. Sociale relaties zijn altijd gebaseerd op wederkerigheid. Een zeer asymmetrische verhouding, bijvoorbeeld omdat de een veel meer geeft of kan geven dan de ander is dan ook geen goede basis, zelfs niet voor een familierelatie (Komter, 2003). Familie moet dus altijd helpen, zo zeiden de vrouwen hierboven, maar hulp moet ook altijd worden gereciproceerd. De vrouwen uit dit onderzoek ‘kiezen’ er daarom vaak voor om vooral om te gaan met mensen die net zo weinig hebben als zij. Andere ‘arme mensen’ worden dan ingesloten in het sociaal netwerk en mensen met meer inkomen uitgesloten. Vriendinnen: ‘fictive kin’ I: ‘En heb je ook vriendinnen?’ R1: ‘Vriendinnen?’ (er wordt veel gelachen) I: ‘Vertel eens, waarom moet je zo lachen?’ R1: ‘Oh, ik?’ ‘Misschien bedoel jij een vriendin van een jongen?’ Bij de vraag naar vriendschap zoals hier gesteld in een groepsinterview moesten sommige vrouwen erg lachen. Het woord ‘vriendin’ associeerden zij direct met een amoureuze relatie die een ‘jongen’ heeft. Hun zoons hebben ‘vriendinnen’. De vrouwen in deze groep (van de taalles) zijn ingebed in een hecht familienetwerk en komen veelal uit de Rif. De noodzaak voor het opbouwen van vriendschappen daarnaast, maar ook de mogelijkheid daartoe is dan beperkt. Het familienetwerk biedt in de perceptie van deze vrouwen voldoende ondersteuning. Vriendinnen zijn daarom niet nodig. Maar de mogelijkheden om een vriendschap op te bouwen zijn ook beperkt voor deze groep. Zo zeggen sommige vrouwen het veel te druk te hebben om ook nog vriendschappen te onderhouden: ‘Ik krijg al veel bezoek hoor, van familie. Die blijven dan slapen en eten. En ik heb ook mijn kinderen. Ik heb toch geen tijd daarvoor! Hoeft toch niet, vriendinnen?’ Belangrijker nog is het dat wanneer een vrouw is ingebed in een hecht familienetwerk, deze familie een vriendin van buiten maar moeizaam accepteert. De eerste loyaliteit hoort bij de familie te zijn. De tijd en aandacht van een vrouw hoort eigenlijk in de eerste plaats naar de familie uit te gaan. Wanneer een vrouw een vriendin heeft en elementen van het gedrag van die vrouw als ongewenst worden gezien, zal er geroddeld worden over de invloed die de vriendin op haar heeft gehad. Echtgenoten zien vriendinnen van hun vrouw ook vaak als een bedreiging. Een sleutelfiguur zei daarover: 7
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179
‘De Marokkaanse man is er nog niet klaar voor dat zijn vrouw zelf vriendinnen uit gaat nodigen’ Maar deze normen gelden vooral voor vrouwen wier eigen familie in Nederland is. Vrouwen die hier ‘alleen’ zijn wordt het vaak veel meer gegund dat zij een vriendschap onderhouden. Maar zelfs dan geniet het de voorkeur dat ze bevriend raakt met iemand die bekend is in de familie. Toch hebben veel vrouwen die ik heb gesproken een vriendin (vergelijk Van der Zwaard, 1999). Soms bestaat die vriendschap vooral uit het praten in het portiek of op het schoolplein (in het geval van vrouwen die eigen familie hebben). Maar soms gaat het om zeer hechte banden en frequent contact. Vriendinnen zijn bijna altijd vrouwen die een gelijke positie op het kruispunt van etniciteit en klasse innemen. De vriendschappen die ik tegenkwam in dit onderzoek bestonden altijd tussen Marokkaanse vrouwen met een soortgelijke achtergrond. Een respondent zei hierover: ‘Je vriendin, zij is als jou zelf’ Alle vrouwen die ik sprak (in interviews of daarbuiten) die weinig eigen familie in Nederland hebben of weinig contact daarmee onderhielden een hechte vriendschap. Dit gold eens te meer voor Marokkaanse vrouwen die waren opgegroeid in stedelijke gebieden. Meer bewegingsruimte en minder familie in Nederland zijn belangrijke factoren in dit verband. Deze vrouwen zagen elkaar dagelijks of in ieder geval een aantal keren in de week. Ze gaan met elkaar op pad, komen bij elkaar thuis en helpen elkaar bij allerlei taken. Deze vriendschappen lijken in de hechtheid en de frequentie op familiebanden. De vrouwen verwezen bijna altijd naar hun vriendin met uitspraken als: ‘Zij is net als mijn zus, echt, ze is zo lief, net mijn zus’ Deze vriendschappen zijn dan ook te begrijpen in termen van ‘fictive kin’; bij gebrek aan eigen familie worden substituut-familieleden geconstrueerd. Vriendinnen worden dan ingesloten in hechte banden met sterke onderlinge solidariteit. Carol Stack (1974) in haar beroemde studie over sociale netwerken in Chicago definieerde het als volgt: “close friendship ties that replicate many of the rights and obligations usually associated with family”. Fictive kin wordt in etnografisch onderzoek naar sociaal kapitaal in bijvoorbeeld migrantengemeenschappen (Ebaugh & Curry; 2000) gedefinieerd als relaties die de kenmerken van een familierelatie dragen, maar niet op basis van bloedrelaties of huwelijk bestaan. Het gaat om vriendschappen of relaties die net zo hecht zijn als familiebanden en dezelfde soort verantwoordelijkheden met zich meebrengen. Daardoor is het een substantiële uitbreiding van het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen. Vriendinnen kunnen een vorm van ondersteuning geven die deze vrouwen beter in staat stelt te functioneren in de Nederlandse samenleving. Op hun vriendinnen kunnen ze namelijk rekenen voor velerlei instrumentele en expressieve ondersteuning. Juist voor vrouwen met beperkte middelen, gezien hun klassenpositie, is de vergaande loyaliteit die gepaard gaat met dit soort relaties soms cruciaal. Bijna altijd gaat het om slechts één of twee vriendinnen. Over hen spreken de vrouwen erg liefdevol. Zo vertelde een vrouw hoe ze haar beste vriendin had ontmoet. Het verhaal klinkt bijna als een liefdegeschiedenis: “Ik heb haar ontmoet op een vrouwenfeest. Wij dansten allebei en vonden elkaar zó leuk. Toen gingen we allebei naar huis en dacht ik: waarom hebben we eigenlijk geen telefoonnummers uitgewisseld? Toen kwamen we toevallig samen op een geboortefeest van een gemeenschappelijke kennis. Ik was daar zo blij mee! Sindsdien 8
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 eigenlijk zijn we beste vriendinnen. Dat is nu vier jaar. Iedere week zien we elkaar een paar keer. Dan gaan we winkelen en daarna bij haar of bij mij thuis samen lekker eten en praten. Dat is echt heel erg fijn (glimlacht)”. De hoeveelheid hechte vriendschapsrelaties is dus per vrouw zeer beperkt. Dit heeft veel te maken met wantrouwen tussen Marokkaanse vrouwen gezien de mogelijkheid dat er over hen geroddeld wordt (zie Van den Berg, 2007). Het aangaan van een hechte vriendschapsrelatie vergt balanceren op een dunne draad om te ontdekken of de ander betrouwbaar is en of zij ingesloten kan worden. Er is bij vriendschapsrelaties in het beginstadium meer kans op manipulatie of bedrog. Pas als zeker is dat er een stevige vertrouwensband is opgebouwd wordt er in termen van ‘familie’ gesproken, en gelden ook dezelfde loyaliteitsregels. Maar vriendinnen hebben ook wel ruzie. Wanneer het gaat over hechte relaties zoals besproken komt dat minder voor, maar veel vrouwen konden wel voorbeelden geven van ruzies die zij gehad hadden met vriendinnen. Bijna in alle gevallen gaat het om het verbreken van het vertrouwen dat zo hoog wordt gewaardeerd. Zo vertelde een vrouw: ‘Dat was een grote ruzie. Haar man ging vreemd, begrijp je? Hij ging gewoon op straat een kusje geven aan een vrouw en dan zie ik hem. Toen belde ik haar. Maar ik heb haar niks gezegd van haar man. Ik heb wel gezegd aan de zus van haar man, dat haar broer daarmee op moest houden. Dat leek mij het beste. Maar zij was een beetje dom en vertelde dat aan haar moeder, die het aan haar schoondochter, mijn vriendin dus, vertelde. Zo kwam dus bij haar uit dat ik over haar man praatte dat hij vreemd ging. Toen is ze heeeel erg boos geworden. Ze ging niet eerst aan mij vragen, maar werd meteen gek. Nu zeg ik alleen hallo.’ Formele hulp van instanties Hoewel vaak zal worden geprobeerd problemen van allerlei aard in de familie op te lossen, zijn Marokkaanse vrouwen regelmatig aangewezen op formele hulp van instanties. Deze institutionele hulp kan dan als onderdeel van hun ondersteuningsnetwerk worden gezien. Ook hier geldt dat gender, etniciteit en klasse een grote rol spelen in hoe door de vrouwen ervaren wordt dat zij toegang hebben tot ondersteuning en wat voor soort ondersteuning door de vrouwen gewenst is. Bovendien kleven aan ondersteuning door instituties volgens de vrouwen behoorlijke nadelen, waardoor ze soms worden geschuwd. De klassenpositie van de vrouwen in dit onderzoek, of hun problemen om rond te komen van de maandelijkse inkomsten, beïnvloedt sterk hun hulpvraag. Ongelooflijk vaak klaagden de vrouwen over hun geldgebrek, hun problemen de eindjes aan elkaar te knopen en het ervaren gebrek aan hulp van instanties hierbij (vergelijk Bouhalhoul & De Jong, 2000). Voor hulp in de persoonlijke sfeer, zoals bij scheiding of psychische problematiek zijn de vrouwen minder bereid hulp te zoeken bij formele partijen. Hulp in de familie ligt dan meer voor de hand, hoewel die niet geromantiseerd mag worden: “Voor privé-problemen, kan je beter niet naar hun toe gaan. Beter naar familie, maar ja, ik heb hier geen eigen familie, maar ja, eigenlijk alles moet je zelf doen, je moet zelf volhouden, je moet alles zelf doen. Familie kan wel helpen, maar uiteindelijk moet je het zelf doen”. Maar als de schaamte over een bepaald onderwerp groot is en het daarom moeilijk is om er met familie over te spreken, als een vrouw geen eigen familie in Nederland heeft of als het probleem juist verband houdt met familie, wordt in de Nederlandse context hulp van buitenaf geboden. Deze institutionele ondersteuning kan op deze manier ook een ‘exit’ uit een hechte 9
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 gemeenschap, een huwelijk of een familie bieden. Zo liet een vrouw die conflict had met haar familie weten: ‘Als ik vragen heb over mijn kinderen (peuters, MvdB), dan hoef ik dat toch niet aan familie te vragen? Hier kan ik ook gewoon naar het consultatiebureau gaan!’ De onvrede over hulp, eerder opgetekend door Bouhalhoul en De Jong (2000), werd goed duidelijk toen ik aanwezig was bij een voorlichtingsbijeenkomst van het Maatschappelijk werk in Delfshaven. Uit mijn veldwerkaantekeningen: In totaal zijn er 32 Marokkaanse vrouwen in de zaal. Twee vrouwen van Maatschappelijk werk komen voorlichting geven. Zij komen dat doen in het Nederlands en in het Arabisch. Ze leggen uit met welk soort problemen de vrouwen bij maatschappelijk werk terechtkunnen. Ze hebben het over schulden, financiële problemen, maar ook relatie problemen en psychische gezondheid. De vrouwen luisteren eerst stil en geven niet veel respons. Naima7 durft wel en wordt heel erg boos. Ze zegt veel in het Arabisch, maar legt later uit waarover het ging. “ik ging wel naar maatschappelijk werk toe, vroeger met problemen of zoiets, maar ze gingen nooit echt helpen. Is dat hulp wat zij geven? Vaak kunnen ze niets voor ons doen, de echte hulp die we nodig hebben krijgen we niet. Praten kunnen we met zoveel mensen, dat lossen we wel op in de eigen familie. Het probleem is geld en nieuwe wetten en huizen. Zij moeten ons daarbij goed helpen, en vaak komt er dan niets. Wij durven vaak niet te vertellen dat jullie hulp is niet goed, wij durven niet en dan komen we maar gewoon niet terug. (…) Over wetten enzo hebben wij ze nodig. Wij kunnen toch niet alles zelf weten?” Naima krijgt aan het einde van de bijeenkomst van voorbij lopende vrouwen allemaal duimen en schouderklopjes. Ze zeggen: “Goed van jou, dat jij het ze gaat vertellen, wij durven niet”. Uit de aantekeningen van dit voorval wordt duidelijk hoe zeer de vrouwen gefrustreerd zijn in hun hulpvraag. Ze worden voortdurend geconfronteerd met hogere kosten en vinden dat ze onvoldoende geholpen worden bij de problemen die daaruit voort komen. Ook de confrontatie met nieuwe wetgeving, zoals die rond huwelijksmigratie, is voor de vrouwen onduidelijk en onvoldoende uitgelegd. Bovenstaande onvrede, niet over maatschappelijk werk specifiek, maar over instanties in het algemeen, is breed gedeeld. Naima durfde er in dit geval boos over te worden, maar de meeste vrouwen uiten hun boosheid niet tegen de instanties zelf. Ze zijn vaak onvoldoende mondig en accepteren daarom de manier waarop met hen wordt omgegaan, maar klagen er onderling over. Vrouwen voelen bovendien de controle die op hen, hun familie en hun gedrag wordt uitgevoerd vanuit instanties. Ze becommentariëren de bemoeizucht regelmatig. Dat is een belangrijke keerzijde en reden om minder geneigd te zijn zelf formele ondersteuning te zoeken. Vrouwen die voldoende Nederlands beheersen kunnen voor uiteenlopende zaken zelf hulp zoeken bij instellingen. Vrouwen voor wie dat niet geldt (zoals voor de meeste van mijn respondenten) zijn vaak afhankelijk van hun man. Hun contact met instanties en hun hulpvraag aan die instellingen komt alleen tot uiting via hun echtgenoot. Het wordt door de vrouwen, maar ook mannen die ik heb gesproken en meegemaakt, in het algemeen als gunstig ervaren als de vrouw zelf ook contact kan hebben met instellingen en diensten. Sterker, sommigen zijn ervan overtuigd dat vrouwen meer succes hebben bij de huisarts, het consultatiebureau, het ziekenhuis, de woningbouwcorporatie of de sociale dienst. Zij stellen
10
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 hierover zelfs dat mannen minder serieus worden genomen en dat de mensen ‘achter de balie’ beter naar vrouwen luisteren. Zo zei een van mijn respondenten: ‘Echt waar, het is belangrijk om Nederlands te praten, want mijn schoonzus praat goed Nederlands en zij kan zelf naar de Sociale Dienst gaan en heeft nooit problemen met hun. Haar man gaat niet en zij helpen haar altijd. Mijn man heeft wel problemen daar.’ Voor raad en voorlichting gaan Marokkaanse vrouwen naar Marokkaanse zelforganisaties. Bij deze organisaties (waarvan er zeer veel zijn, in Delfshaven alleen al 21) wordt Arabisch of Berbers gesproken. Daardoor is de informatie en zijn de bijeenkomsten veel toegankelijker. Deze organisaties organiseren bijeenkomsten over velerlei onderwerpen die in het leven van Marokkaanse vrouwen van groot belang zijn, zoals over nieuwe regelgeving, opvoedingsvraagstukken en religieuze vragen. De toegankelijkheid van deze bijeenkomsten valt of staat voor Marokkaanse vrouwen bij een aantal strikte voorwaarden. Zo is het heel belangrijk dat alleen vrouwen in de ruimte aanwezig zijn en dat zij voor vrouwen op gunstige tijdstippen (bijvoorbeeld onder schooltijd) worden georganiseerd. Maar als aan deze voorwaarden is voldaan en de vrouwen in de gelegenheid zijn te komen, hebben zij toegang tot verschillende soorten informatie. Deze voorlichting kan daarom gezien worden als sociaal kapitaal: het lidmaatschap of bezoek aan een organisatie geeft toegang tot de belangrijke hulpbron informatie. Een vrouw die ik sprak was net de week voor het gesprek naar een voorlichting geweest en zei hierover: ‘Ik ben altijd hier (thuis, MvdB), ik ben dom, andere mensen weten wel deze dingen en ik niet! Ik wil ook vaker gaan daar (naar voorlichtingsbijeenkomsten)’ Echtgenoot De ondersteuning van de echtgenoot aan vrouwen is zo voor de hand liggend dat het in onderzoek naar sociaal kapitaal nauwelijks wordt onderkend of onderzocht. Toch is het een van de meest belangrijke vormen van ondersteuning en een interessant gebied voor onderzoek. Het kerngezin als basis van ondersteuning wordt in het meeste onderzoek naar sociaal kapitaal als vanzelfsprekend, als een samenhangend geheel en als ‘neutraal’ gezien (Edwards et al., 2003). Maar verschillende machtsbalansen en complexe patronen van uitwisseling van diensten bestaan natuurlijk ook tussen partners en ouders van kinderen. Om deze patronen volledig in kaart te brengen is verder etnografisch onderzoek nodig. Ik heb deze maar zeer ten dele kunnen onderzoeken gezien de korte duur van dit onderzoek. Toch wil ik hier apart stil staan bij de hulprelatie tussen echtgenoten en hoe gender, klasse en etniciteit daar samenkomen. Alle vrouwen in dit onderzoek hebben op relatief jonge leeftijd een Marokkaanse man in Nederland gehuwd. Deze mannen zijn veelal in Nederland opgegroeid, of bijvoorbeeld als puber in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Het stereotype beeld dat Marokkaanse mannen niet helpen bij het verzorgen van kleine kinderen en het huishouden is onhoudbaar gebleken in dit onderzoek. Dat heeft veel te maken met verschuivende normen daaromtrent (zie hierover literatuur van bijvoorbeeld Pels, 2000), maar ook met het feit dat verschillende mannen van de respondenten met een uitkering (bijstand, WAO) thuis zijn. Zij hebben dan ook alle tijd om hun vrouwen te ondersteunen met deze taken en doen dat vaak ook. In de gevallen waar de ‘extended’ familie niet in beeld is voor ondersteuning, wanneer deze in Marokko woont bijvoorbeeld, kunnen de vrouwen met hun man en kinderen een relatief geïsoleerd kerngezin vormen. Voor ondersteuning in dagelijkse taken en het overleven met weinig inkomsten zijn de vrouwen in zo’n geval vooral van hun man afhankelijk. 11
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179
‘Niemand helpt mij met mijn kinderen. Ja, ik kan toch naar het consultatiebureau? En mijn man natuurlijk… Hij doet boodschappen en douchet de kinderen. Hij gaat ook met de kinderen naar de speeltuin ofzo. Hij helpt wel.’ Echtgenoten bieden ook toegang tot andere, belangrijke, informatie. Vrouwen hebben zelf ook de mogelijkheid om informatie te verzamelen, bijvoorbeeld via hun eigen sociale netwerk (van vrouwen). Maar mannen hebben toegang tot een ander soort informatie. Dat komt vooral omdat mannen veel meer dan vrouwen buiten leven. Zij kunnen zonder opgaaf van reden aan hun vrouw naar buiten gaan, om daar andere mannen te ontmoeten, naar bijeenkomsten te gaan of gewoon naar het park te lopen en daar mensen tegen te komen. Via deze contacten verzamelen zij allerlei informatie. Waar het goedkoopste belabonnement te koop is bijvoorbeeld of welk bedrijf het best een auto kan repareren. Maar ook hoe bijzondere bijstand aangevraagd kan worden of hoe om te gaan met aanmaningen en herinneringen van de belastingdienst. Dat is een soort informatie die in vrouwennetwerken veel moeilijker beschikbaar is. Uit mijn veldwerkaantekeningen: De man van Rachma is even naar buiten geweest en heeft met kennissen in het park gesproken over de aanslagen van de belasting. ‘Ze zeggen, die andere mannen zeggen dat ik gewoon een advocaat moet nemen voor die brieven. Zij zeggen dat dat niet kan dat ik zo’n grote boete krijg. Misschien doe ik dat wel. Ik heb gehoord waar ik naar toe moet daarvoor.’ Vrouwen onderhandelen met hun mannen over het krijgen van soortgelijke vrijheden. Vaker naar buiten kunnen en naar informatiebijeenkomsten kunnen gaan zijn onderwerp van debat tussen echtgenoten. De echtgenoot is in het ondersteuningskapitaal van vrouwen de meeste belangrijke schakel. 5. Instrumentele en expressieve steun Ondersteuning kan verschillende vormen aannemen. Om inzicht te geven in de soort ondersteuning die Marokkaanse vrouwen in Delfshaven verlenen en ontvangen maak ik, in navolging van Dominguez en Watkins (2003) onderscheid tussen instrumentele en expressieve steun. Instrumentele steun is concrete, tastbare hulp, bijvoorbeeld als iemand op de kinderen past, een kast repareert of met de auto vervoer verzorgt. Expressieve hulp is ondersteuning in morele zin, maar ook het voldoen aan de behoefte aan menselijk contact. Een dagje naar de markt met een vriendin waarmee je veel kunt praten of goede raad hoort hierbij. Vooral vriendinnen, vrouwelijke familieleden (van de eigen familie liefst) en echtgenoten bieden vrouwen expressieve steun. Met vriendinnen of familieleden gaan de vrouwen bijvoorbeeld uit. ‘Met Khadija (vriendin) ga ik veel afspreken. We komen bij elkaar thuis, gaan naar de stad of wandelen of iets. We praten ook over wat we koken bijvoorbeeld: wat kook jij vandaag?’ Ook spreken over persoonlijke problemen, zoals ruzie met echtgenoten of familie, doen vrouwen vooral met vriendinnen of vrouwelijke familieleden. Deze vrouwen worden door de respondenten dan ook voortdurend aangewezen als ‘heel dicht bij’. ‘Als mijn zusje huilt, moet ik ook huilen. Ik weet niet waarom. Is gewoon omdat zij is mijn zusje. Is heel dicht bij mij.’ 12
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179
Maar er zijn natuurlijk ook problemen die relatief onbesproken blijven. Behalve één vertrouwelinge weet dan niemand daarvan. Zo vertelde een vrouw over haar depressie, de medicatie die zij daarvoor kreeg en huilbuien die zij alleen had: ‘Nu heb ik tabletten voor depressief. Ik wil tegen niemand zeggen. (..) Ik ga bijna nergens meer naartoe, niet naar feesten en alles…. Er zijn heeeel veel feesten van familie enzo, maar ik ga nooit naartoe. Het is te druk. Als andere mensen mij zien, is misschien niet goed, zij gaan aan mij vragen hoe het is ofzo.. zij gaan mij dan zien, ik ga misschien huilen. Ik ben bang dat mensen daarover gaan praten dan.’ Dit citaat illustreert de schaamte die vrouwen voelen over ernstige problemen en de huiver om hierin te delen met hun naasten (bijvoorbeeld uit angst voor roddel). Precies omdat het voor veel mensen zo belangrijk is persoonlijke problemen ook te kunnen delen, vinden veel vrouwen het moeilijk dat hun eigen familie niet in Nederland is. Zij kunnen beter morele ondersteuning geven dan anderen. Transnationale contacten leveren relatief weinig ondersteuning (Van den Berg, 2007). Zelfs, of misschien wel juist, expressieve ondersteuning is op grote afstand moeilijker. Hoewel raad geven of een luisterend oor bieden wel kan op grote afstand is het voor veel vrouwen niet genoeg ondersteunend. Immers, troosten en leuke dingen ondernemen gaat dan niet. ‘Ik mis mijn moeder. Ik wil met haar praten over mijn problemen. Maar kan niet, alleen met telefoon. Is anders.’ Opvallend in mijn veldwerk was het enthousiasme waarmee de vrouwen naar taallessen kwamen. Dat is –naast het doel van de vrouwen om Nederlands te leren- omdat zij elkaar daar een aantal keren per week ontmoeten. Ze kunnen zo uit huis gaan, met andere vrouwen praten, thee drinken en samen lachen om die vreemde en moeilijke Nederlandse taal. De taallessen bieden voor veel vrouwen een uitbreiding van hun ondersteuningsnetwerk, maar dan vooral in expressieve zin en beperkt tot de tijdstippen van de les en de ruimte van het klaslokaal. Het voortzetten van die contacten na of buiten de les kwam ik zelden tegen. Ook het uitwisselen van instrumentele hulp is zeldzaam, uitgezonderd van de praktische raad en advies dat wordt uitgewisseld tijdens de les (bijvoorbeeld tijdens het onderdeel opvoedingsondersteuning). Maar een bepaalde verbintenis wordt in een cursus van meerdere keren les per week wel degelijk aan gegaan. Vooral voor vrouwen die verder eenzaam zijn, zonder eigen familie of vriendinnen, is dat van groot belang. ‘Hier kan ik praten, een beetje lachen, bijvoorbeeld over onze kinderen. Is belangrijk, toch?’ Waar expressieve ondersteuning vooral van directe naasten komt, kan instrumentele ondersteuning worden gemobiliseerd uit een breder netwerk van kennissen, verre familie, buren en collega’s. Uit mijn veldwerkaantekeningen: Samira heeft weinig familie en heeft ook geen vriendinnen in Nederland. Ze doet liever alles alleen, zo stelt ze. Maar als ze voor de rapportbespreking van haar kinderen wordt uitgenodigd wil ze graag gaan. Omdat ze te weinig Nederlands spreekt (net als haar man) om het gesprek daar te kunnen voeren, vraagt ze aan de buurvrouw (ook Marokkaans), die wel goed Nederlands spreekt of zij mee wil. Deze buurvrouw begeleidt Samira vaker bij dit soort bezoeken.
13
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 Ook instituties leveren vooral instrumentele hulp. Dat is ook wat de vrouwen het meest verlangen van de instituties. Concrete, tastbare, praktische hulp is essentieel wanneer een gezin rond moet komen van een klein inkomen ( zie ook: Dodson, 1998). Expressieve hulp blijft natuurlijk belangrijk, maar de vrouwen in dit onderzoek verzuchtten soms dat ze genoeg konden praten, maar te weinig ècht, concreet werden geholpen. Hoewel instrumentele hulp uit een breder netwerk kan worden gemobiliseerd is hieraan voor Marokkaanse vrouwen vaak een behoorlijk gebrek. De vele contacten van familieleden onderling en met anderen in de ‘gemeenschap’ dienen dan ook niet geromantiseerd te worden. ‘Uiteindelijk moet je toch alles zelf doen en kan niemand echt helpen.’ Dat komt vooral omdat de soort hulp die nodig is niet in het netwerk circuleert, omdat de anderen in dat netwerk er ook niet over beschikken. Kennis over bepaalde zaken, zoals financiën, opleidingen en regelgeving ontbreekt. De homogeniteit van het sociale netwerk beperkt dan de hoeveelheid hulpbronnen die te mobiliseren is en daarmee de kwaliteit en kwantiteit van het sociaal kapitaal. De leden van het netwerk verschillen te weinig en beschikken over te weinig verschillende hulpbronnen (Ypeij & Snel, 2002; zie ook Engbersen, 2003). Diegenen in het netwerk die wel over die kennis, geld of contacten beschikken laten het niet zelden afweten. Deze mensen worden dan ook vaak overvraagd. Zo vertelde een vrouw met weinig sociale contacten in Nederland over haar enige familielid die werkt en in Nederland is opgeleid: ‘Ja, ik kan wel vragen aan mijn tante, maar die heeft het ook druk, begrijp je? Heeft geen tijd toch?’ De instrumentele hulp die wel tot het sociaal kapitaal van de Marokkaanse vrouwen in dit onderzoek behoort, bestaat vooral uit hand-en-span-diensten. Familieleden helpen elkaar met het voorbereiden van gerechten als iemand bezoek krijgt van ver, met op elkaars kinderen passen en soms ook met het lenen van geld. Als ik vraag aan een vrouw of zij wel eens geld leent van of uitleent aan een familielid zegt ze: ‘Ja, natuurlijk. Geld lenen van familie is soms nodig als ik heb grote rekening of iets. Geld lenen van familie is beter dan geld lenen van bank.’ Bij het ontvangen van hulp hoort het geven van hulp. De reciprociteitsregels zijn streng in de door mij onderzochte casussen. ‘Mohammed doet alles. Hij moet ook doen, hij is toch familie? Hij wil ook niet altijd, maar hij moet voor zijn broer en zijn schoonzusje, toch? Ik doe ook veel voor hem, hoor.’ Uitsluiting, middels roddel of meer openlijke communicatie is het gevolg wanneer een vrouw zich niet aan die reciprociteitsregels houdt, ongeacht of zij zelf de middelen heeft dat te doen. Uit mijn veldwerkaantekeningen: Melek steunt veel op haar schoonzus. Als zij een computer koopt met een internetaansluiting voor de kinderen en geen beeldscherm, wordt afgesproken dat zij het beeldscherm van Melek krijgen. Melek’s zoontje, die graag spelletjes speelde op een heel oude desktop, kan nu niet meer op de computer spelen. Melek: ‘Ja, hij (zoontje) vindt het jammer, maar ja, zij (schoonzus) helpt ons altijd. Kan niet anders. Zij hebben het nodig.’ 14
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179
De sociale ondersteuning voor Marokkaanse vrouwen is, kortom, zeer beperkt in kwantiteit en kwaliteit. Vooral instrumentele hulp is van belang, gezien de klassepositie van de vrouwen. Veel van hen zijn dagelijks bezig te leven van weinig geld; Zij werken hard om te overleven. Maar de instrumentele hulp waar ze behoefte aan hebben ontbreekt vaak vanwege de homogeniteit van hun netwerk: hun bekenden beschikken ook niet over die hulpbronnen. Misschien nog wel belangrijker om te begrijpen waarom de kwantiteit en kwaliteit van het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen beperkt is, is dat de arbeidsdeling naar sekse tot gevolg heeft dat de vrouwen vaak te weinig tijd hebben om te investeren. Ze hebben het domweg te druk. Het huishoudelijk werk dat zij doen, doen zij veelal als vrouw alleen (gender) en verschillende culturele voorschriften maken dat het vaak ook om heel veel werk gaat; uitgebreide gerechten, ’s middags warm eten, familie ontvangen met veel eten. Ook hun klasse heeft hier invloed op, omdat de vrouwen vaak te weinig geld hebben om bijvoorbeeld huishoudelijke apparatuur te kopen. De tijd die dus geïnvesteerd wordt in het ‘vrouwenwerk’, het koken, het opvoeden, het zorgen, het schoonmaken, beperkt de vrouwen in hun bewegingsvrijheid en hun kansen om sociaal kapitaal op te bouwen. Aan expressieve steun is voor veel vrouwen ook een gebrek. Juist deze steun wordt vooral gezocht in de netwerken, omdat formele instanties voor de vrouwen op dit vlak niet aantrekkelijk zijn. Als de eigen familie in Nederland woont, of een vrouw goede vriendinnen heeft, wordt hierin wel voldaan. Maar alleen aan expressieve steun heeft een vrouw met een kwetsbare economische positie niet zo veel. Tastbare, concrete hulp is dan hard nodig en ontbreekt vaak: de keerzijde van het ondersteunend sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen. Juist op dit vlak kunnen formele instanties een belangrijke rol vervullen. 6. Conclusies De vraagstelling in dit artikel luidt: Hoe organiseren eerste generatie Marokkaanse vrouwen uit de lagere klasse hun sociale ondersteuning? Door de kwalitatieve data die zijn verzameld en gepresenteerd heb ik middels ‘thick description’ antwoord gegeven op deze vraag. De nu volgende conclusies zijn gebaseerd op participerende observatie en korte gesprekken met vijftig vrouwen, groepsinterviews, tien diepte- interviews en vier gesprekken met professionals uit de wijk. De bevindingen van dit onderzoek zijn, gezien het type data en de afgebakende onderzoeksgroep, niet zondermeer te generaliseren naar alle Marokkaanse vrouwen in Nederland. Wel suggereert dit onderzoek generalisatie voor de groep vrouwen die eenzelfde soort positie innemen. Met andere woorden: mechanismen van sociaal kapitaal die hier zijn besproken gelden waarschijnlijk meer algemeen voor Marokkaanse vrouwen in de leeftijd van 25 tot 45 jaar met kinderen, geboren in Marokko, van een lagere klasse die wonen in de grote stad. Generalisatie van de resultaten kan plaats vinden op basis van grootschaliger, extensief onderzoek waarin hypothesen getoetst worden die gebaseerd zijn op dit onderzoek. De hoeveelheid en de kwaliteit van ondersteunend sociaal kapitaal is in de categorie die ik hier heb onderzocht zeer verschillend. De mate waarin eigen familie of de schoonfamilie beschikbaar is, de herkomst van de vrouwen (ruraal of urbaan) en de nabijheid van familie zijn belangrijke andere ‘assen’ van verschil. Diversiteit binnen de onderzochte groep vrouwen is dus vooral op deze punten te vinden. Concluderend kan bovendien gesteld worden dat Marokkaanse vrouwen veel om gaan met andere Marokkaanse vrouwen. Vrouwen uit andere groepen maken veel minder deel uit van hun netwerk. In hun sociaal netwerk hebben vrouwelijke familieleden en een enkele vriendin hoofdrollen. Dit heeft te maken met betekenisgeving aan deze sociale relaties. Een relatie met een man die geen directe familie is, is vaak onacceptabel gezien normen rond kuisheid. Met andere vrouwen delen sommige respondenten in dit onderzoek veel. Voor expressieve ondersteuning zijn zij dan ook vooral van elkaar afhankelijk. Deze wordt vooral 15
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 uitgewisseld in hechte relaties tussen vrouwen met een zelfde soort sociale positie: ook deze vrouwen zijn Marokkaans en leven van weinig geld. Maar verschillende vrouwen die ik sprak hebben te weinig mensen in hun omgeving om voldoende expressieve ondersteuning te ontvangen. Vrijwel altijd had dit te maken met het feit dat hun familie te ver weg woont voor frequent contact. Vrouwen uit de eigen familie worden eerder vertrouwd dan vrouwen uit de schoonfamilie. Angst voor roddel, uitsluiting en ruzie rond gendernormen liggen daaraan ten grondslag. Sociale relaties worden eerder aangegaan met mensen die ook een kwetsbare sociaaleconomische positie hebben. Normen rond reciprociteit maken dat een relatie met iemand die meer te besteden heeft gevoelens van schaamte over de eigen positie teweeg kunnen brengen. Sociale ondersteuning van formele instanties wordt vaak verkregen via de echtgenoot. Deze heeft vaker contact met instanties. Soms omdat hij beter Nederlands spreekt omdat hij langer in Nederland is, maar ook omdat dit soort taken als ‘mannelijk’ worden gedefinieerd. Deze normen zijn aan verandering onderhevig. Het idee dat vrouwen beter worden geaccepteerd door instanties als hulpvragers maakt dat vrouwen vaker deze ondersteuning vragen. Informatie en taallessen volgen Marokkaanse vrouwen graag bij Marokkaanse zelforganisaties. Deze organisaties bieden een veilige omgeving, waar vrouwen niet met vreemde mannen worden geconfronteerd, en zij in een groep met vrouwen met gelijke positie kunnen leren. Veel taken behoren voor de respondenten sterk tot het domein van de vrouw. De arbeidsdeling naar sekse, culturele voorschriften en klassepositie maken dat schoonmaken (weinig apparatuur, want kostbaar), koken (veel en uitgebreid) en het verzorgen van kinderen (vaak meer dan twee) veel tijd vergen waardoor vrouwen weinig bewegingsruimte hebben om te investeren in ander sociaal kapitaal of zichzelf te scholen. De bewegingsruimte wordt verder beperkt door een gebrek aan geld, waardoor sociaal kapitaal veelal buurtgebonden blijft. Opvallend is dat de ondersteuning die deze vrouwen kunnen mobiliseren uit hun eigen netwerk soms zeer beperkt is, beperkter dan vaak in onderzoek met betrekking tot andere groepen gevonden (Dominguez & Watkins, 2003; Dodson, 1998). Instrumentele hulp wordt vooral geleverd als het gaat om hand-en-span-diensten, zoals meehelpen met koken en op de kinderen passen, omdat andere hulp en kennis in het netwerk ontbreekt. Juist die instrumentele hulp (invullen van formulieren, schrijven van brieven) is hard nodig voor vrouwen die hun gezin moeten verzorgen van weinig geld. Noten * Marguerite van den Berg is socioloog en verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Correspondentie:
[email protected] Dit artikel is geschreven op basis van ond erz oek d at is gef inancierd d oor het S ted elij k I nnovatieprogram m a van het K enniscentru m G rote S ted en en N W O ( N u opgenom en in N I C I S I nstitu te) . H et eind rapport van d it ond erz oek is begin 2 0 0 7 in boekvorm gepu bliceerd bij A ksant m et d e titel: “Dat is b ij j u l l ie to c h o o k z o ? ” G e n d e r , e tn ic ite it e n k l asse in h e t so c iaal k ap itaal v an M ar o k k aan se v r o u w e n . Delen van d it artikel z ij n ( sterk bew erkt) af kom stig u it bovenstaand boek ( V an d en B erg, 2 0 0 7 ) 2 Dez e betrokkenen, w aarond er geï nterview d en en betrokkenen bij participerend e observatie, z ij n benad erd op verschillend e m anieren. I k heb veel gebru ik gem aakt van contacten in d e w ij k d ie ik opd eed m et vrij w illigersw erk. Dez e intensieve aanpak bleek nod ig gez ien d e ond erz oeksgroep. H et d eelnem en aan activiteiten m et d ez e vrou w en en bez oek aan hu n hu is en kennism aking m et f am ilie gaf m e een z eld z am e toegang tot d e groep d ie notoir ‘ m oeilij k bereikbaar’ is ( K em per, 1 9 9 8 ; B lokland , 1 9 9 8 ; B ou halhou l & De J ong, 2 0 0 0 ; J onkers, 2 0 0 3 ) . 3 Dez e vrou w en nam en niet tegelij kertij d d eel aan d ez e lessen. I n d e loop van het half j aar heb ik echter 2 0 vrou w en m eegem aakt in d it lesprogram m a; 4 H et gaat om activiteiten z oals d e d eelnam e aan d e taallessen, kookactiviteiten in het bu u rthu is, naar d e speeltu in m et respond enten en hu n kind eren, bij vrou w en thu is op bez oek gaan, bij voorlichtingsbij eenkom sten aanw ez ig z ij n et cetera. Z ie V an d en B erg, 2 0 0 7 voor een u itgebreid e u iteenz etting. 1
16
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 De term ‘ respond enten’ verw ij st in d it artikel naar alle in het ond erz oek betrokken vrou w en. I nshallah betekent ‘ als G od het w il’ , M arokkanen z ij n gew end over d e toekom st te spreken in d ez e term en. 7 A lle nam en in d it artikel z ij n gef ingeerd om d e anonim iteit van d e respond enten te w aarborgen. 5 6
17
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 Literatuur Adkins, Lisa (2005). Social Capital. The anatomy of a troubled concept. Feminist Theory, 6, 2, pp. 195-211. Berg, Marguerite van den (2007). ‘Dat is bij jullie toch ook zo?’ Gender, etniciteit en klasse in sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen in Rotterdam. Amsterdam: Aksant. Blokland, Talja (1998). Wat stadsbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora. Bohman, Kristina (1984). Women of the Barrio: Class and Gender in a Colombian City. Stockholm: Stockholm Studies in Social Anthropology. Bourdieu, Pierre (1989). Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal. In: Bourdieu, Pierre (ed. Dick Pels). Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennip. Pp.120-141. Bouhalhoul, Rabiaa & Marleen de Jong (2000). Vechten tegen de witte wind. Een speurtocht naar het dagelijks leven van vier Marokkaanse families in het Oude Noorden in Rotterdam. Rotterdam: Bestuursdienst uitgave. Burt, Robert S. (1998). The Gender of Social Capital. Rationality and Society, 10, 1, pp. 5-46. Dodson, Lisa (1998). Don’t Call Us Out of Name. The Untold Lives of Women and Girls in Poor America. Boston: Beacon Press. Dominguez, Silvia & Celeste Watkins. (2003). Creating Networks for Survival and Mobility: Social Capital Among African-American and Latin-American Low-Income Mothers. Social Problems, 50(1), 111-135. Ebaugh, Helen Rose & Mary Curry (2000). Fictive Kin as Social Capital in New Immigrant Communities. Sociological Perspectives, 43 (2), 189-209. Edwards, Rosalind, Jane Franklin & Janet Holland. (2003). Families and Social Capital: Exploring the Issues. London: South Bank University Families & Social Capital ESRC Research Group. Engbersen, Godfried, Erik Snel, Arjen Leerkes, Marion van San, & Han Entzinger. (2003). Over landsgrenzen. Transnationale betrokkenheid en integratie. Rotterdam: RISBO. Engbersen, Godfried (2003). De armoede van sociaal kapitaal. Economisch-statistische berichten, deelonderwerpen, sociologie, 88(4398), D12. Field, John (2003). Social Capital. London: Routledge. Franklin, Jane & Rachel Thomson (2005). (Re)Claiming the Social. A conversation between feminist, late modern and social capital theories. Feminist Theory, 6(2), 161-172. Fukuyama, Francis. (1995). Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity. New York: Free Press. Higginbotham, Elizabeth & Lynn Weber (1992). Moving up with Kin and Community: Upward Social Mobility for Black and White Women. Gender and Society, 6 (3), 416440. Hong Li, Jiang & Joachim Singelmann (1998). Gender Differences in Class Mobility: A Comparative Study of the United States, Sweden, and West Germany. Acta Sociologica, 41, 315-333. Jonkers, Marina (2003). Een miskende revolutie: het moederschap van Marokkaanse vrouwen. Amsterdam: Aksant. Kemper, Frank (1998). Gezocht: Marokkanen. Methodische problemen bij het werven en interviewen van allochtone respondenten. Migrantenstudies, 1, 43-57. Komter, Aafke (2003). Solidariteit en het offer. Universtiteit Utrecht: Oratie. Kovalainen, Anne (2004). Rethinking the Revival of Social Capital and Trust in Social Theory: Possibilities for Feminist Analysis. In: Barbara L. Marshall en Anne Witz. (eds.). Engendering the Social. Feminist Encounters with Social Theory. Berkshire: Open University Press. 18
In: Migrantenstudies ( 20 0 7) , 23( 3) , p p 158-179 Laan Bouma-Doff, Wenda van. M.m.v. A. van Putten. (2005). De buurt als belemmering? Assen: Van Gorcum. Pels, Trees (2000). Muslim families from Morocco in the Netherlands: Gender dynamics and fathers’ roles in a context of change. Current Sociology, 48, 75-93 Portes, Alejandro (1998). Social Capital: Its Origins and Applications in Modern Sociology. Annual Review of Sociology, 24: 1-24. Putnam, Robert (2000). Bowling Alone; The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon and Schulster Stack, Carol.(1974). All our Kin. Strategies for survival in a black community. New York: Harper Torchbook. Ypeij, Annelou & Erik Snel (2003). Formele en informele ondersteuning in Amsterdam Zuidoost. Rotterdam: RISBO. Veenman, Justus (red.). (1996). Keren de Kansen? De tweede-generatie allochtonen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Weijters, Gijs & Peer Scheepers. (2003). Verschillen in sociale integratie tussen etnische groepen: beschrijving en verklaring. Mens en Maatschappij, 78, 2, pp. 144-157. Zwaard, Joke van der (1999). Met hulp van vriendinnen. Moeders uit lage inkomensgroepen over rondkomen en vooruitkomen. Utrecht: Uitgeverij SWP.
19