leuven historisch Leuvens Historisch Genootschap
01 Editoriaal en Hertogensite 14 Project 2de ringmuur 28 Natuur en erfgoed de Dijle
04 Herinneringen WO I 22 Brouwersleven in archief 34 Reuzenstoet Leuven
vzw
België - Belgique P.B. / P.P. 3000 Leuven 1 2 / 2540
driemaandelijks
nieuwsbrief
41
jaargang 11 - juni 2014
06 Achtergrond ontstaan WO I 32 Uitstap Tongeren
SCHRIJF IN VOOR DE 2de RINGMUURWANDELING - JUBILEUM BOEKENAANBOD Verantwoordelijke uitgever: Paul Reekmans, Brusselsestraat 46 bus 05, 3000 Leuven Afgiftekantoor: 3000 Leuven 1 - Erkenningsnummer: P. 408467
Editoriaal over ons historisch patrimonium Paul Reekmans Bij de aanvang van een nieuw lustrum kijken we toe om vast te stellen hoe het ooit allemaal verlopen is. Wat blijkt, onze intenties komen sluipend in gevaar. Wanneer men bovendien gedurende vele jaren intens bezorgd was over de bescherming van het Leuvens patrimonium dan kunnen herinneringen veel scherper zijn. Gewapend met die gedachten viel ons oog op het editoriaal van onze eerste LHG-nieuwsbrief van 2008, ons eerste lustrum. Het valt op dat de tekst van toen, mutatis mutandis, bijna geen jota gewijzigd moet worden. Waren de onderwerpen verschillend, de bezorgdheid blijft ook nu totaal dezelfde. Het loont de moeite om de inhoud eens onder ogen te nemen. De besproken onderwerpen rond erfgoed zijn niet veranderd, niet gewijzigd of geenszins verdwenen. Het vroegere pleidooi om ons patrimonium te koesteren komt ondanks grote beleidswoorden niet schijnbaar meer op de eerste plaats. Plots komen er nu belangrijke problemen te voorschijn, dewelke opdagen uit het niets en met met een zware vinger gewezen worden. Instortingsgevaar, roest, betonrot, ... zij zijn het die het leven van de bewoners in gevaar brengen. Slopen is de enige oplossing. Dus de beuk erin. Onmiddellijk. Zonder onderscheid moeten deze gebouwen stante pede verdwijnen. Een voorbeeld? Zo wordt vandaag spijtig genoeg in het project van de Hertogensite, meer bepaald de Sint-Elisabeth verpleegsterschool met kapel, deze aanpak rond dit uniek patrimonium een wrange realiteit. Dit ikoon zou volgens de planners best verdwijnen om een betere mobiliteit voor nieuwe bus- en trambanen mogelijk te maken. Deze nieuwste technieken zouden geluidloos, reukloos en niet de minste hinder meer veroorzaken. Ze stellen zelfs dat men rekening moeten houden dat Leuven met haar jonge populatie van duizenden studenten zichzelf een loodzware verantwoordelijkheid op de schouders heeft gelegd. Het zou zelfs onverantwoord zijn het kruim van de toekomstige intelligentsia naar huis te zenden met een blijvende kwaal door luchtvergiftiging. Moeten we ook niet die oneindige rij van zielloze rijwoningen onmiddellijk mee slopen en vervangen door hoge torens? Het maximum hoogterecord van deze woonvorm is immers nog niet gebroken! Bouwmeesters en dito promotoren verenigt u! Bij het wegscheren van de lagere bouwsels komt er zo een groot stuk terrein vrij dat dan een groene long creeërt, rijkelijk beschenen in de schaduw van de toren - liefst iets hoger dan de toren in de buurt. Let op deze woorden en weet dat dit de werkelijkheid is binnen vijfentwintig jaar. Het deert ondergetekende niet dit genot te moeten derven. 2
Ontwerp Masterplan Hertogensite Een positieve evolutie - De knelpunten In aansluiting van artikel LHG - reactie in vorige nieuwsbrief nr. 40, P. 24: 1. Geen nieuwe toren op kop St.-Pieterskliniek - Wel verdicht complex Indien de voorste grijze toren toch zou afgebroken worden voor het podiumkunstencentrum, moet elke nieuwbouw respect hebben voor het historisch weefsel, zeker binnen de eerste ringmuur en historische plekken. Een redelijke schaalvergroting/verdichting aan de kop van de Sint-Pieterkliniek met mix van functies en wonen inclusief, kan. Maar alleen als dit ten voordele is van een nieuw park zoals het in de 19de eeuw was. Ook als compensatie voor de versteende zone van Sint-Rafaël en de leefbaarheid. De geplande nieuwbouw tussen de 2 Dijle-armen moet daarom geschrapt worden. Geen nieuwe schaalbreuk met de omliggende historische bebouwing zoals vroeger gebeurd is met de bouw van de 2 bestaande torens. Geen tweede Imec-syndroom! Wel kan inspiratie gezocht worden bij het vroegere SintPietersgasthuis met de voormalige binnentuinen en park. 2. Een echt groot park tussen de Dijlearmen zoals in de startnota 2001 Een echte parkzone tussen Aa-arm en Dijlegracht in plaats van de nieuwe hoge walbebouwing. In de startnota van het structuurplan was ooit een grote parkzone voorzien met een oppervlakte van 2 ha! Een juist uitgangspunt om de versteende omgeving van St.-Rafaël te compenseren en voor de podiumkunstenzaal de nodige buitenruimte te verzekeren. 3. Sint-Elisabeth-verpleegsterhuis en kapel moeten behouden blijven Dit waardevol uniek en herbruikbaar gebouw is uit standpunt van erfgoed en duurzaamheid te bewaren en als studentenhuisvesting te handhaven voor de toekomst, om zo mee de behoefte naar studentenhuisvesting te ondervangen. De argumenten van stabiliteit, busverkeersafwikkeling, tramdoorgang en de gewenste ondergrondse parkeerbehoefte zijn te lichte argumenten om dit erfgoed af te breken, vermits er alternatieven zijn. 4. Behoud van het auditorium van het Kankerinstituut Dit auditorium is een ikoon en maakt deel uit van het sociaal erfgoed van een eeuw zorg. Het behoud van dit ikoon vormt een onstuitbaar feit. 5. Nieuw poortgebouw aan Dijle in Brusselstraat te hoog en te zwaar Het nieuw geplande poortgebouw in de zone van het vroegere middeleeuwse poortgebouw is veel te hoog en te zwaar. Dit zowel naar de schaal van omliggende bebouwing, zichtbaarheid relicten van de ringmuur, Dijleoeverbeleving, doorstroming langzaam verkeer langs de Dijle als het zicht op het historisch baken van het hoekgebouw Blauwe Oyevaer. Een kleiner functioneel gebouw, dat reminisceert naar het deel van de Biestpoort, kan. 6. Respect voor de historische bebouwing o.a. Blauwe Oyevaer Globaal moet rekening gehouden met de historische bebouwing in en rond de site. Het nieuwe volume in de binnentuin van de Blauwen Oyevaer is te te veel. Dit gebouw moet samen met de middeleeuwse panden in de tuinzone voldoende ruimte, zon, uitzicht en licht krijgen. 7. Geen inpandige bebouwing op het terrein Bloedtransfusiecentrum De inpandige achteringelegen bebouwing op het vroegere Bloedtransfusiecentrum mag niet opnieuw herhaald worden maar moet zich zoals het Kloosterhotel op het normale bebouwingsprofiel terugplooien aan de straat. Ze belemmert en versnippert de groenzone met de aanpalende privétuin.
3
Herinneringen uit WO I - deel 11 Vrijwilligers aan het front
Verhaal van Antoon-Herman Reekmans bewerkt door Paul Reekmans Wanneer de oorlog pas verklaard was en de vijandelijkheden het land acuut bedreigden, zette dat onmiddellijk een beweging in gang, die zich onledig hield met het aanmonsteren van vrijwilligers. Vanaf de leeftijd van achttien jaar konden jongelingen zich vrijwillig aanmelden. Mannen die vrij waren van militaire dienst, werden aangezocht het vaderland toch te gunnen wat de opgeroepen vrienden moesten presteren voor het behoud van de vrijheid en de onafhankelijkheid. We herinneren ons het verhaal van twee vrijwilligers die het vaderland zouden verdedigen. Het eerste geval gaat over een enige zoon en erfgenaam van een rijk geslacht van Gentse katoenbarons en aangegroeide familieleden, die graag zijn vertrek zouden willen zien naar het front, want als hij zou sneuvelen zou hij als een held gevierd worden en zou de nalatenschap op andere neefjes en nichtjes als een godsgeschenk nederdalen. Hij werd daarom vriendelijk aangespoord zijn land te dienen. Wat hij deed gedurende vier harde jaren. Bij de eerste gasaanvallen geraakte de jongeman echter zwaar getroffen, maar niet ernstig genoeg om de neefjes gelukkig te maken. Wanneer de tijd aan het front voorbij was, werd hij definitief ontslagen. Hij kreeg de voorkeur om eerst in een sanatorium opgenomen te worden en later – veel later (wanneer de Tweede Wereldoorlog over het land was geraasd) werd hij nog van het ene rusthuis naar het andere overgebracht. Eens hij wat beter werd, werd hij later definitief aanvaard in de rusthuizen, bestemd voor les incurables oudstrijders, die niet in een courant lazaret konden opgenomen worden. Men noemde die afdeling les gueules cassées, en voor wat dat betekende was de fantasie te klein. Hier kwam hij eindelijk aan zijn einde, waar hij de meesten van de likkebaardende neefjes in het hiernamaals ging vervoegen…. In dezelfde sfeer werd in de scholen ook duchtig propaganda gevoerd om het leger te vervoegen. Wel te verstaan: men moest minstens achttien jaar zijn en sterk gebouwd, want men wist dat het een zeker risico inhield. In een dorpsschool had de hoofdonderwijzer ook zijn jongens aangespoord het vaderland te dienen. Eén van de jongens uit de klas ‘van het laatste studiejaar’ had wel het postuur van een achttienjarige, maar hoewel hij pas zestien was, kreeg hij het toch gedaan dat hij mee naar de oorlog mocht. De oorlog waaide als een storm over het land en na enkele weken stonden onze troepen aan de IJzer. Het organiseren van geschikte diensten die inlichtingen konden geven over gekwetsten en gesneuvelden kwam langzaam, maar efficiënt in beweging. Het Rode Kruis zorgde voor de nodige informatie en deze dienst kreeg van de bezetter de mogelijkheid de gevraagde informatie via Zwitserland aan de thuishaven te bezorgen. Zo kwam de droeve mare in de familie. Men had vernomen dat de jonge man gesneuveld was in de eerste gevechten en begraven in een voorlopig soldatenkerkhof in Ramskapelle. De sector was bezet door de vijand, ver buiten het schootveld en de familie kon zich komen vergewissen van de identiteit van hun zoon. Het was een hele onderneming, maar ze wilden alles doen wat mogelijk was om hun kind een laatste eer te brengen. Ter plaatse aangekomen na een lange reis, voorbereid en georganiseerd door het Rode Kruis, werden ze naar het dodenhuis gebracht waar de jongeman, of wat er van restte, was opgebaard. Vader en oom stonden erbij en konden slechts één detail herkennen. In de schedel van de jongen was er een kleine holte, zeg maar een klein gat, zeker geen kogelinslag. Maar vader herkende zijn jongen onmiddellijk. Toen die nog klein was, werd hij op het erf ooit aangevallen door een haan die hem een zeer ernstige kwetsuur had toegebracht op de schedel, die nooit volledig dicht was gegroeid. Dat werd aanvaard als gunstige identificatie. Van de hele eerste rij van het militair kerkhof van Ramskapelle is er maar een die een naamplaatje draagt: zijn naam. Al de anderen zijn soldats inconnus.
4
5
Aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog Paul Reekmans en Kenis Ramon Na de zware nederlaag van Napoleon Bonaparte bij de Völkerschlacht in Leipzig in 1813 en het laatste definitieve débacle bij de slag van Waterloo in 1815 (met als gevolg het roemloos einde met de afrekening van zijn keizerrijk) werd in het Congres van Wenen een poging ondernomen om in Europa een staatkundige herindeling voor te stellen. Men voorzag de mogelijkheid dat bij de volkeren die aan de Napoleontische overheersing ontsnapt waren er een bewustzijn zou ontstaan naar nationale verwachtingen.
Fig. 1: Napoleon Bonaparte
De toenmalig belangrijkste staten - de grote Vier: Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk en Rusland (de grootmachten die toch nog steeds in een gespannen toestand van afgunst aanwezig waren) legden hun volle gewicht op de besluiten van het Congres, die geheel naar hun zin werden gecreëerd om getekend worden. Ze hadden er goed voor gezorgd dat hen geen strobreed in de weg werd gelegd. Lombardije en Venetië blijven schatplichtig aan Oostenrijk. Zo werd de eenmaking van de stadsstaten van Italië door Oostenrijk belet. Zo probeerden de Oostenrijkers Servië te veroveren. Engeland viseerde de zee en mocht zo Helgoland (één van de wadden) houden, evenals Malta, Kreta, Cyprus en de Ionische en andere eilanden die de Britse macht ter zee begunstigde. Duitsland bleef een mozaïek van gouwen en vorstendommen.
Fig. 2: Congres van Wenen
De tsaar van Rusland kreeg als persoonlijk geschenk Polen in de schoot geworpen. De Russen grepen de kans om de Krim en Georgië te annexeren. Wat onze gouwen betreft, werden ze bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gesteld, versterkt met Luxemburg als bufferstaat om Frankrijk te bewaken. Vergeten we niet dat de kopstukken bloedverwanten waren.
Fig. 3: Verdeling na het Congres van Wenen - Arte
6
Het mag geen verwondering verwekken dat Talleyrand en Metternich, die de initiatiefnemers van het Congres waren, de waarde van de besluiten van het nutteloze Congres afwezen en
het slechts een gelegenheid noemden tot duur verzet en modieuze sier waar drank en dans de hoofdzaak waren met de daarbij horende uitspattingen. Le congres n’avance pas - il danse. In het nabije Oosten was intussen het immens grote Ottomaanse Rijk, dat zich strekte langs haast de hele Middellandse Zee van Algerije tot Libië en Egypte tot over Mesopotamië, helemaal verbrokkeld door onderlinge separatistische en nationalistische twisten van verschillende bevolkings- Fig. 4a en 4b: Talleyrand en Metternich groepen, waar de Europese buren gretig de kans zagen om er voordeel bij te halen. Maar Groot-Brittannië was sinds de 17de eeuw op weg om de sterkste Europese mogendheid te worden. Het deed toen al alle pogingen om van op hun eiland de hele wereld te beheersen om de meest winstgevende, natuurlijke producten voor zich te winnen. Met een uitgebreide handelsvloot bevoer ze alle wereldzeeën en nam waar het kon het bestuur over. Zo bereikte Brittanië het toppunt van haar macht door haar zwaarste concurrent, de Hollandse Verenigde Oost-Indische Compagnie door dumpingprijzen uit te schakelen: Brittania rules de waves. Waar dit niet onmiddellijk lukte, smeedde men een verbond, of organiseerde ze sleutelposten zoals op de route naar India. Frankrijk volgde sinds Lodewijk XIV dezelfde taktiek, en had kantoren tot in India. Maar voor de luxehonger van de koning moest Canada en India verkocht worden aan de Engelsen. Tot tegenzin van de koning behield Frankrijk de landen van NoordAfrika en de hele kust van de Middellandse Zee van Marokko en Algerië tot Tunesië, Egypte, Libanon en Syrië. Fig. 5: Europa beheerst de wereld op het einde 19de eeuw - Arte.
7
De aanleg van het Suezkanaal werd in 1869 begonnen om de reis rond Afrika te verkorten (Franse diplomaat de Lesseps: 1805-1894). Het was de sleutel die de poort opengooide naar Cochinchina (vandaag Thailand aan de Mekong), van Tonkin, nu Thailand (Indochina) in het verre Oosten. Toen Duitsland in een korte oorlog (1870-1871) Frankrijk verslagen had, annexeerde het de rijke industrieprovincies Elzas en Lotharingen en verkondigde in het paleis van Versailles in een arrogant machtsvertoon, de politieke eenheid van Duitsland met Pruisen als eerste van de Länder, waar de koning van Pruisen (en alleen hij) steeds de keizerstitel mocht voeren.
Fig. 6: Annexatie van Elzas Lotharingen - Arte
De revanchegedachte, die daarna in de harten van de Fransen speelde, verdween nooit helemaal. Die gedachte bepaalde de Franse verhouding tot Duitsland en hield zelfs lang Rusland tot de meest betrouwbare bondgenoot van Frankrijk. In 1890 hield Groot-Brittannië het keizerlijke Duitsland nog voor een bevriende natie. Naar de eeuwwisseling toe, rond 1890, scheen die opvatting van de vriendschap tussen Groot-Brittanië en Duitsland, niet meer de juiste te zijn.
De Britse admiraliteit kwam tot de conclusie dat niet de Frans-Russische vloot, maar de snelgroeiende Duitse vloot de meest te vrezen tegenstander was. Duitsland was op alle niveau’s onbetrouwbaar. Britse spionnen konden hun oversten melden dat de Duitsers in de ban van een vlootrace waren, die zowel de Engelse handelsvloot als de miliFig. 7: Duits slagschip van de Hochseeflotte taire zeevloot naar de kroon zou Standaard geschiedenis van de 20ste eeuw - Deel 2 steken, een Hochseeflotte, die de Britse vloot in waarde en techniek bijna voorbijstak.
8
Tot in 1898 waren Groot-Brittannië en Frankrijk ei zo na in oorlog, door een geschil over Egypte, dat door de Fransen als koloniaal gebied werd gezien. De Fransen konden het niet aanvaarden dat de Britse vloot zomaar door de Middellandse zee via het Suezkanaal naar India en het verre Oosten voeren. De Fransen rekenden nog op de macht van Rusland als bondgenoot, maar ze vreesden toch dat de Britten met de Duitsers zouden samenspelen, wegens de banden tussen de Duitse en de Britse families. In 1904 konden de Britten en de Fransen deze geschillen bijleggen in de Entente Cordiale. De daden van Groot-Brittanniës rivaal en Frankrijks bondgenoot Rusland - die in het verre Oosten zware verliezen met Chinezen en Japanners moest incasseren - brachten Groot-Brittannië en Frankrijk weer tot elkaar. De grote mond en het wapengekletter van Duitsland, Frankrijks vijand, verstevigde hun vriendschap. Al de vruchten, waarover al de wereldmachten beschikten, stonden maximaal beschikbaar tot eer en glorie van de rijke Britse kolonisten, zeer tot spijt van hen, die niet aan bod waren gekomen. Zo plukten slechts 500 Engelse families de vrucht van de theepluk van 500.000 Indische boeren; de Fransen deden hetzelfde, wat hen het beste voordeed in het verre oosten. Waar bleven de Duitsers? Waren zij dan niet geïnteresseerd in overzees gebied? Steunden zij op de zekerheid van de materialen die in het eigen land aanwezig waren? Staal, kolen, olie, zelfs strategische producten, maar de beste brokken waren reeds lang in andere zakken verdwenen. De Engelsen en de Fransen hadden er reeds sinds lang de hand opgeslagen. Enkele Duitse kolonisten deden een gooi op Afrikaanse landen, maar het succes bleef ondermaats. Ook de Belgische koning Leopold II had zich als enkeling, ten persoonlijke titel, in Congo vanaf 1885 reeds rijkelijk voorzien van een immense buit zowel aan natuurproducten als strategische: goud en diamanten. Later kon hij de kolonie slechts met veel moeite aan zijn land aanbieden, dat eerder als een vergiftigd geschenk werd aanvaard. Het kon niet anders, niemand twijfelde eraan: die rush naar de politieke macht van de grote mogendheden voorzag oorlog. – “Der Krieg ist ein Element der von Gott eingesetzten Ordnung” (Helmut von Moltke – de overwinnaar van Sedan: december 1870). Er was alleen nog geen reden om een oorlog te beginnen. Fig. 8: Koning Leopold II
9
Er woedde een zware spanning in de Balkan. Terwijl het Ottomaanse Rijk wankelde en heel de Balkan, inclusief Oostenrijk-Hongarije en Rusland, smachtten naar een uitweg naar de Middellandse Zee om vaste voet aan de wal te krijgen of te behouden. Op 28 juni 1914 bezocht de kroonprins van Oostenrijk FransFerdinand Sarajevo (waarop de Servische nationalisten aasden), een plaats die politiek en etnisch zeer gevoelig lag. Het leek het uitdagen van het noodlot. De dubbele moord op Frans-Ferdinand en zijn echtgenote geschiedde met de koele exactheid van de enscenering van een uit het hoofd geleerd toneelstuk.
Fig.9: Balkan met de aanslag in Sarajevo - Arte
De straf liet niet op zich wachten. Nog geen maand later stelde Oostenrijk-Hongarije aan Servië een ultimatum. Het noodlot stopte niet meer op dat ogenblik – integendeel.
De feiten raasden over Oostenrijk-Hongarije, dat de oorlog verklaarde aan Servië. Rusland stelde zich aan als beschermer van Servië en Duitsland zou Oostenrijk-Hongarije wel steunen. Duitsland verwachtte dat Frankrijk zou reageren, en dat de Duitsers zo op twee fronten zouden moeten opereren. Duitsland riskeerde het niet Frankrijk rechtstreeks aan te vallen omdat de Franse grens tussen België en Zwitserland te sterk was verdedigd. Daarom voorzag de stafchef van het westelijke front Alfred von Schlieffen dat de beste weg nach Paris over Belgisch grondgebied zou gaan. De neutraliteit van België werd schromelijk geschonden, hoewel die overeenkomst werd vastgelegd met het Verdrag van Londen (19 april 1839). Maar dat was een ‘vodje papier’ dat hem nooit was voorgelegd en dat hij dus ook nooit had ondertekend.
Fig. 10: De inval in Belgie - Plan Shlieffen - Arte
10
Op maandagmorgen 3 augustus 1914 was de eis van de doortocht (door de Duitse legerstaf een feit); 4 augustus voor dag en dauw staken de Duitse troepen de oostgrens over.
De oorlog zou snel voorbij zijn. “Nach Paris” - “Mit Weihnachten sind wir zu Hause”. De weerstand van het kleine Belgische leger veroorzaakte veel meer last dan de invaller had voorzien. De forten van Luik en Namen boden weerstand, maar men moest toch de zwaarste kanonnen - de Dicke Bertha laten aanrukken om de weerstand te vernietigen. De Duitse cavalerie, werd zo zwaar gehinderd, zowel in de slag bij Halen als bij Orsmaal-Gussenhoven bij het oversteken van de Herk en de Gete. Deze techniek van cavallerie-aanval zou later nooit meer toegepast worden. In Leuven verliet Koning Albert met zijn legerstaf het kasteel aan de Tiensesteenweg en bracht zijn troepen samen rond de forten van Antwerpen. Na de val van de forten van Luik was Leuven niet meer veilig en werd Leuven onbeveiligd achtergelaten De Duitsers naderen vanuit Tienen de Tiensepoort. Leuven werd grotendeels Fig.11: Slag bij Orsmaal Gussenhoven zonder slag of stoot ingenomen met uitzondering van soldaat Schreurs. Soldaat Schreurs biedt weerstand van achter de brievenbus aan het tolhuis en hij sneuvelt. Hij krijgt later op 23 juni 1923 gedenkteken op de Tiensepoort, dat later verhuist naar de Schreursvest, naar zijn naam genoemd. De Duitsers sloegen hun kamp op de Volksplaats op, de officieren werden bij de burgerij ingekwartierd. Op 25 augustus werd een uitval ondernomen vanuit Antwerpen tot zelfs in Rotselaar-Tildonk, voorafgegaan door een raid van een gepantserde eenheid met geschut opgesteld op onderstellen van auto’s die de vooruitgeschoven posten van de Duitsers onder vuur namen. Fig. 12: Belgische pantserwagens - Fotoarchief LHG-Luc Haine
11
De bedreigde Duitse troepen trokken zich ijlings in Leuven terug, waar ze zich klaar hadden gemaakt om de nacht door te brengen. Maar ze waren er vast van overtuigd dat ze onder vuur werden genomen door Belgische of Franse troepen, die een tegenoffensief hadden ingezet. In de avonduren konden ze de ware toedracht niet begrijpen en ze reageerden onmiddellijk om de vermeende aanvallers op te vangen. Het resultaat was dat de bezetters hun eigen troepen onder vuur namen. Deze tegenvaller mocht nooit bekend geraken in de wereldpers en werd daarom op de rug van “vrijschutters” geschoven wat een gemakkelijke reden was om de hele burgerbevolking daarvan te beschuldigen. Het resultaat werd een bloedbad dat bij de driehonderd slachtoffers eiste, zonder onderscheid van ouderdom of geslacht. De Duitsers waren niet aan hun proefstuk toe. Reeds van het ogenblik dat ze de grens overgestoken waren, vertoonden ze een ware strategie van brutaliteit, ten overstaan van de burgerbevolking van Visé, van Dinant, Aarschot, Dendermonde. Dat werd door generaal Carl von Clausewitz (1780-1831) voorgehouden als de meest efficiënte manier om de moraal en de strijdlust van de soldaten van de vijand aan het front te ondermijnen.
De oorlog was begonnen en stak niet alleen Europa, maar de hele wereld in brand.
Fig. 13: Vergelding met brandstichting en bloedbad door de Duitsers
12
Postkaart “Paying-off Louvain” In het kader van de herdenking WO I tonen we een uitzonderlijke postkaart en getuigenis... uit de “Entente” series, van The Oxford Publishing Co. London, Poststempel 12 januari 1920. Het toont de afrekening voor het gedane onrecht! Een “satanische” duivel pookt met zichtbaar genoegen een vuurkorf aan die boven het brandende Leuven staat. De geketende Duitse keizer en zijn manschappen met pinhelm op het hoofd gaan krijsend ten onder in de vuurzee van Leuven. Deze kaart werd uit Londen gestuurd door “MV” aan de grootmoeder van afzender, die in de “Rue des Chevaliers 45, Louvain, Belgique” woonde. Naast het adres staat: “Liefste nicht, ik harrieffen zondag om 10-gl 11 hueren, Elise”. “Deze uitzonderlijke postkaart werd in de familie gekoesterd alhoewel de duivel met hoorns, staart en bokkenpoten, ons als kind menig nachtmerrie heeft bezorgd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de prent angstvallig verstopt voor een Duitse officier die de kinderkamer had opgeëist, om een eveneens aangeslagen wasserij in het oog te kunnen houden” aldus W.P.
Fig. 14: Postkaart “Paying-off Louvain” - uit de collectie Wim Platteborze
13
De ontwikkeling van het landschap rond de 2de ringmuur. Een verkenning met wandeling Ramon Kenis, Etienne Franckx, Paul Reekmans en Hans Lenaerts
Fig. 1a en 1b: Het andschap van de vesten ter hoogte van de Luibank ca 1600 en 2014
Het Leuvens Historisch Genootschap nam in 2013 het initiatief om de eerste ringmuur te verkennen met een reeks thematische voordrachten, met telkens aansluitend een bezoek aan een deel van deze eerste ringmuur. Na deze boeiende ervaring, waarbij ook nieuw materiaal boven water kwam, werd geopteerd om ook de tweede ringmuur op een vergelijkbare manier te verkennen. Naast het eigen onderzoekswerk werkt het LHG ook nu weer samen met externe experten voor het bundelen van de beschikbare kennis en nieuwe documenten rond de tweede ringmuur. Naast het historische luik wordt ook de cultuur- en natuurlandschappelijke ontwikkeling rond de vesten doorheen de eeuwen belicht. Hiervoor wordt beroep gedaan op de medewerking vanuit de KU Leuven en van Natuurpunt.
Voordracht en/of aansluitend wandeling 2de ringmuur: • • • •
2
3
1
4 14
Deel 1: Van Naamsepoort tot Tervuursepoort Deel 2: Van Tervuursepoort tot Mechelsepoort Deel 3: Van Mechelsepoort tot Diestsepoort Deel 4: Van Diestsepoort tot Naamsepoort PRAKTISCH: Op ZONDAG 21 SEPTEMBER 2014 Twee momenten om 11u en 14 - uit te kiezen.. Start voordracht in het restaurant WAAIBERG, Tervuursevest 60 te Leuven (tegenover parking OHL) gevolgd door een wandeling langs de vesten. Duur van de wandeling/voordracht langs de ring vanaf de Naamsepoort tot Tervuursepoort is Twee uur en half. Gratis voor LHG-Leden - Niet-leden €5. Best INSCHRIJVEN via e-mail aan
[email protected] met vermelding uur, aantal personen, namen & telefoonnummer.
Fig.
Snelheid van realisatie van ‘De Nuwen vesten’ of tweede stadsomwalling, van Leuven’ Hans Lenaerts Inleiding - nota redactie: De masterproef voor de opleiding ‘Geschiedenis van de Middeleeuwen’, van Hans Lenaerts onder leiding van promotor, professor Erik Aerts, werd aangeboden aan het LHG als documentatie rond de tweede ringmuur, waaruit geput kan worden voor artikels. Deze handelen over de bouw van de nuwen vesten, of de tweede stadsomwalling, van Leuven van 1356 tot 1363.
Tegen de 14de eeuw was Leuven zodanig gegroeid dat de eerste stadsomwalling - daterend uit het midden van de 12de eeuw – niet ruim genoeg meer was om alle gehuchten te omvatten. Daarom droomde het stadsbestuur vanaf de eerste helft van de 14de eeuw van een nieuwe omwalling, ruim genoeg om heel de bebouwde oppervlakte te omringen. Hierdoor lieten de Leuvenaars de Brabantse hertog Jan III al in 1341 beloven dat er voortaan geen hertogelijke toestemming meer nodig zou zijn als de Leuvenaars een nieuwe versterking willen bouwen. Nochtans talmde het stadsbestuur nog enkele jaren met de uitvoering van haar voornemens. Er werden in 1352 wel opmetingen verricht rond de stad, maar verder bleef het project onuitgevoerd. Dat veranderde bij de Brabantse Successieoorlog die de nood aan degelijke versterkingen, die de volledige stad omringden, pijnlijk duidelijk maakte. In dit VlaamsBrabants conflict hadden de Vlamingen immers een Brusselse buitenwijk platgebrand. Zo gauw de Leuvense bestuurders dit vernamen, gaven ze opdracht de werken op te starten, op 19 augustus 1356. Ditmaal zou de omwalling 7.125m lang zijn, meer dan ruim genoeg om alle bestaande én geplande bebouwing te omvatten. Leuven was immers de voorgaande eeuwen fel gegroeid, waardoor de Leuvenaars het vertrouwen hadden dat die groei wel nog zou aanhouden. De werken verliepen in fasen; men begon eerst met een gracht te graven en een wal op te werpen. De gracht liet men waar mogelijk vollopen met water. Toen de wallen eenmaal afgewerkt waren, bouwde men hierop een bakstenen muur van vijf meter hoog. Ondertussen was men al begonnen met de bouw van acht poortgebouwen en drie waterpoorten. De laatste fase van de omwalling is de bouw van wachthuisjes (kleine huisjes die men op de omwalling, voor de wachters), de voorlopers van de omwallingstorens. Er werden ook nog wegen aan beide zijden van de omwalling aangelegd, zodat het geheel meer dan 30m breed was. Na 1363 was men nog tot het begin van de 16de eeuw bezig om de stadspoorten - aanvankelijk slechts eenvoudige bouwsels - te vervangen door grotere en mooiere versies. In dezelfde periode bouwde men ook 48 wachttorens op de omwalling, zodat Leuven tegen 1550 een sterke vesting was geworden. Al bij de verkenning van het onderwerp viel het op hoe snel de Leuvenaars de omwalling bouwden. Terwijl in andere steden meestal decennialang – soms zelfs over meer dan een volledige eeuw - aan een stadsomwalling gewerkt werd, nam de bouw van de nieuwe Leuvense stadsomwalling slechts zeven jaar in beslag.
15
Fig. 1: De gravure Lovanium, door Joost Vander Baren gemaakt in 1605.
Zelfs als we Leuven vergelijken met enkele andere steden in haar omgeving, zoals haar Brabantse zusterstad Brussel of Mechelen – steden die toch een gelijkaardige bevolkingsgrootte en welvaartspeil kenden – zien we nergens dergelijke snelheid terug. De Brusselaars begonnen enkele maanden na Leuven met hun omwalling, maar deze werd pas voltooid in 1379. In andere steden zoals Dowaai en Gent bouwde men in fasen – eerst richtte men een aarden wal op met een palissade, later begon men geleidelijk een muur op de aarden wal en grote omwallingstorens aan deze muur – terwijl in Leuven al deze fasen – op de torens na – in dezelfde bouwperiode gebeurden. Aan de andere kant ontdekten we al gauw dat het ijltempo van de bouw wel grote gevolgen had. Wanneer we de stadsrekeningen voor de jaren van de bouw en de jaren erna bekijken, springen de uitgaven aan herstellingen van de pas afgewerkte omwallingsonderdelen (wallen, muur) direct in het oog. Ook na de voltooiing bleven deze kosten aanhouden. Pas in 1382 kwam er een eind aan, door een grootscheepse restauratiecampagne van de omwalling. Door het hoge bouwtempo had de stad ook geen tijd gemaakt de aarden wallen te beplanten, een andere reden voor de voortdurende schadegevallen. Via deze kwesties kwamen we op een centrale vraag uit, die ons onderzoek ging be palen: waarom bouwden de Leuvenaars hun omwalling zo snel? Waarin lag het verschil met andere steden? Aan de hand van deze onderzoeksvraag kreeg dit onderzoek vorm....
16
De bestaanscontext van de omwalling lag in het feit dat Leuven ver buiten haar eerste omwalling was gegroeid, zodat een groot deel van de bevolking onbeschermd was en wanneer eventuele invallers de stad zouden naderen, dreigde heel hun have en goed vernietigd te worden. Ondanks het feit dat de patriciërs die de macht in het stadsbestuur in handen hadden, de nood voor een nieuwe versterking onderkenden, zetten ze toch geen concrete stappen hiervoor, enkele opmetingen en terreinbezoeken buiten beschouwing gelaten. Misschien dat de sociale geografie hiervoor een verklaring biedt: de patriciërs woonden immers voornamelijk in het centrum van de stad, veilig beschermd door de eerste omwalling, terwijl in de nieuwe stadsbuurten hierbuiten voornamelijk de handwerkers woonden. Hoe dan ook, met de Brabantse Successieoorlog werd duidelijk dat er een dringende nood was aan een nieuwe, ruimere ringwal, aangezien de Vlaamse invallers aan Brussel een voorstad en enkele dorpen volledig vernielden. Zodra de Leuvenaars dit vernamen, begonnen ze onverwijld aan de bouw van de stadsomwalling. Ze werkten gedurende de eerste vier jaren fors door om – na jaren van dralen – de stad over haar hele omtrek van een aarden wal en acht poortgebouwen te voorzien. Dat het bouwtempo ook de drie volgende jaren relatief hoog bleef – men bouwde de muur direct op de wallen die nog maar pas afgewerkt waren – had te maken met een andere historische gebeurtenis: de opstand van de Leuvense ambachten in 1360. Onder leiding van Pieter Couthereel waren de ambachtslieden er immers in geslaagd de macht naar zich toe te trekken. Daardoor ontstond de vrees voor een militaire tegenreactie: de ambachten vreesden dat de bondgenoten van de patriciërs de stad zouden binnenvallen om de patriciërs terug aan de macht te brengen. Daarom beslisten ze het hoge bouwtempo aan te houden tot de stadsomwalling helemaal voltooid was.
17
Een derde reden voor de snelle voltooiing van de aanleg van deze stadsomwalling is dat – hoewel de bouwuitgaven grotendeels uit de rekeningen verdwenen na 1363 – de werken uiteindelijk nog niet helemaal voltooid waren. Weliswaar waren de belangrijkste omwallingsonderdelen wel klaar en stond er aan elke uitvalsweg een poortgebouw, toch waren niet alle omwallingsonderdelen afgewerkt. De twee waterpoorten bijvoorbeeld werden pas na 1363 gebouwd en tegen de zomer van 1363 stonden voor de wachters slechts enkele wachthuisjes, de meeste werden pas later gebouwd. Van wachttorens was anno 1363 al helemaal geen sprake. Wat de stadspoorten betreft, de meeste onder hen waren tegen 1363 wel volledig afgewerkt, maar het betroffen dan ook eenvoudige bouwsels. Ze werden zonder uitzondering allemaal na enkele decennia vervangen door grotere versies, wat erop wijst dat de originele acht poorten niet te ambitieus van opzet konden zijn geweest. In tegenstelling tot Leuven gebeurt de bouw van versterkingen in andere steden meer stapsgewijs, maar bij deze stappen worden dan wel alle werken gerekend. Zo bouwde men in Dowaai eerst een aarden omwalling, pas decennia later ‘versteende’ deze geleidelijk, maar dan wordt wel elke toren die men bouwde meegerekend in de bouwperiode. Al deze elementen verklaren de snelheid waarmee de Leuvenaars hun tweede stadsomwalling bouwden.
De Hovepoort (of Naamse poort) Deze poort dankt haar naam aan het gehucht Hove. Andere toponiemen die we terugvinden in de rekeningen zijn Hoefporte, Heversche porte (poort naar Heverlee) en porte te Hove-ter-Beke (verwijst naar de nabijgelegen Molenbeek). Het gehucht Hove, gegroeid aan de eerste grafelijke burcht van Leuven (9de-10de eeuw), was een van de Fig. 2: 2-de ringmuur Naamsepoort - LP 96 LHG eerste bewoningskernen van het Leuvense grondgebied. Toen de Leuvense graven aan het einde van de 10de eeuw hun burcht naar het noorden – op het Hertogeneiland - verplaatsten bleef Hove een afzonderlijk gehucht, los van de Leuvense stadskern. Deze ontwikkelde zich rond de grafelijke residentie en de Sint-Pieterskerk.1
1 J. CUVELIER, La formation de la ville de Louvain, 28-36 en 49-56.
18
In de 12de eeuw kreeg het gehucht zijn eigen kerk, de Sint-Kwintenskerk en in de 13de eeuw stichtte men er het Groot Begijnhof.2 In de loop van de 13de en begin 14de eeuw groeide Leuven sterk en zou het gehucht tot Leuvense stadswijk en parochie worden omgevormd, de Sint-Kwintensparochie. Wanneer men halverwege de 14de eeuw een nieuwe stadsomwalling plande, wilde men ook deze stadswijk binnen de wallen opnemen. Door het cirkelvormige tracé van de nieuwe omwalling lukte dit niet helemaal, zodat het zuidelijke deel van het voormalige gehucht buiten de stad kwam te liggen en Hove als het ware in twee werd gesneden. In verschillende posten in het jaar 1357 vinden we uitgaven aan drie onbenoemde poorten. Volgens Leo Galicia is de Hovepoort hier een van. Concreet betreft het simultane uitgaven aan houtleveringen, ijzerwerken, lonen voor de timmerlui die hout leverden voor de hameiden van de poort en windvanen die op de poorten komen.3 De eerste expliciete vermelding van de poort vinden we bij de al aangehaalde kalklevering in het voorjaar van 1358.4 Op het einde van hetzelfde jaar verschijnt de poort nog bij een grote levering voor pannen, nagels en hout voor dakwerken en vitselroeden (dunne takjes voor vakwerk) en leem. Ook betaalde men Rolof van Wilsele voor de levering van 45.500 bakstenen aan deze en de Hoelstratepoort.5 Begin 1359 werden de sloten geplaatst op de poort en voerde Hendrik den Hollander plakwerken uit met vitselroeden, en op 24 juni krijgt de eerste portier zijn loon.6 Voor de poort bouwde men in 1361 een brug, over de stadsbeek.7 We kunnen er dus vanuit gaan dat de Hovepoort dan zowat voltooid was.
De waterpoort ‘de Grote Spoye‘ Dit is feitelijk het sluitstuk van de omwalling. Men begint hieraan in 1365, als de omwalling elders al helemaal is afgewerkt. De stad besteedde aan deze waterpoort grote zorg, omdat het een potentieel zwak punt in de verdediging vormde. Via de Dijle zouden invallers immers met boten de stad kunnen binnendringen. Vermits er geen poort in de onmiddellijke nabijheid was en er op dat moment tevens nog geen echte torens waren op de omwalling, kon de zuidelijke Dijletoegang enkel adequaat verdedigd worden als men haar overdekte. In de Fig. 3: 2-de ringmuur Grote Spoye - LP 107 LHG boogvormige openingen waaruit de waterpoort was opgebouwd bracht men eveneens sluizen aan, om het water dat stadsinwaarts stroomde beter te kunnen controleren. 2 E. VAN EVEN, Louvain dans le Passé en le Présent, 379 en 535 ; J. CUVELIER, La formation de la ville de Louvain, 37. 3 SAL 4986, f° 169-169v°. 4 SAL 4986bis, f. 234v°. 5 Idem, f° 249v° (december 1358). 6 Idem, f° 250v° en f. 251 (begin 1359) ; Idem, f° 252 (24 juni 1359). 7 Idem, f° 300 (begin juli 1361) zie eveneens hierboven (deel 4.2); SAL 4987, f° 8 (25 oktober 1361)
19
Al in 1361 was men met de voorbereidingen voor de bouw gestart. Een ploeg timmerlui plaatste hout in een gat waar de Grote Spoye zou staan, met de term verslaghen bedoelden de boekhouders waarschijnlijk dat de timmerlui een houten ‘bekisting’ in de rivierbodem heiden om de vlakken waar de funderingen kwamen droog te krijgen. Eventueel had men de rest van het toekomstig bouwterrein ook afgesloten met houten palen of planken. De rekeningen vermelden immers een gat dat men stopte, al is dit niet zeker.8 De stad benoemde een commissie om de werken te leiden. In deze commissie zetelden ook mensen die al in de commissie voor de leiding van de aanleg van de wallen zaten, zoals Salomon van Bollenborne.9 Alvorens de werken aan te vatten vroeg men Henric van Colen, bouwmeester voor de grondwerken van de tweede stadsomwalling, om advies. Deze leidde de bouwvakkers voor de eerste fase van de werken. Vermits het degelijk funderen van bogen op de Dijlebodem bouwtechnisch een complexe opdracht was, vroeg de stad naast Henric van Colen tevens het advies van Adam Gherys, bouwmeester van de Brabantse hertogin Johanna, en zijn broer Jan. Beiden adviseerden de aannemers hoe men de moeilijke klus moest klaren. De werken begonnen op 3 mei 1365, waarbij Pieter van de Kerckhoven de leiding van de grondwerken had, terwijl Henric Sammen en Jan van Hove de metselwerken leidden.10 Tegen het einde van 1365 waren de werken beëindigd en had de stad voor de bouw van de Grote Spoye alleen al 12.622 mottoenen betaald, een aanzienlijk bedrag. De kwaliteit van het geleverde werk was dan ook behoorlijk: de eerste restauratie moest pas een eeuw later gebeuren.11 In 1555 bouwde men de waterpoort om tot (vol)molen en omwille van deze industriële functie werd het gebouw doorheen de 19de eeuw gevrijwaard van afbraak, waardoor het nu nog steeds bewaard is.
De waterpoort de ‘Kleine Spoye’
Fig. 3: Grote Spoye - LP 111 LHG
Ook op de plaats waar de Voer, een kleine zijrivier van de Dijle, de stad binnenstroomde, bouwde men een waterpoort. Deze was echter veel kleiner van omvang, omdat de Voer slechts een beek was in vergelijking met de veel bredere Dijle. De bouw van deze waterpoort startte in 1364, dus net als de Grote Spoye na de voltooiing van de (rest van de) omwalling.12 Toch wordt de plaats waar later de Kleine Spoye kwam al in 1361 zeer duidelijk vermeld, voor de herbouw van een brug over de Voer.13
8 SAL 4987, f° 6 (27 september 1361), Idem, f° 7 (7 oktober 1361: Item den tymmerlieden die thout verslaghen dat men sette in dgat daer de Spoye staen sal ende van houte te zaghene en te voerne en de gate te makene); Idem (oktober 1361: Item den zaghers die thout saechden daer men tgat op de Spote mede stopte). 9 4.2 Optrekken van de wal en graven van de gracht/beek; E. VAN EVEN, Louvain dans le Passé et dans le Présent, 144.; SAL 6280, f° 1-2. 10 SAL 6280, f° 5, 87v°. 11 SAL 6280, f° 89; E. VAN EVEN, Louvain dans le Passé et dans le Présent, 145. 12 Daarom wordt ook de bouw van deze waterpoort niet beschreven in deze masterproef. De uitgaven aan de Kleine Spoye vinden we terug in SAL 4988 en 4989. 13 SAL 4987, f° 12v° (januari 1362: uitgave van 6 lb. 12 s. p., om de brugge te Rixvonderen op de Voer te vermaken). Deze brug stond er dus al, vermits de stad toen enkele bouwvakkers betaalde wordt om ze te vermaken (herstellen).
20
De Groevepoort (of Tervuursepoort) Dit is de belangrijkste stadspoort van de tweede stadsomwalling omdat, vanaf de late middeleeuwen tot de bouw van de steenweg Leuven-Brussel over Kortenberg (in de 18de eeuw), de hoofdweg naar Brussel via Tervuren liep. Ook de Brabantse hertogen, die meestal in Brussel verbleven, betraden Leuven dus via deze stadspoort.14 Alternatieve benamingen voor deze stadspoort waren Groefporte, (Ter) Bankporte (naar de nabijgelegen Ter-Bankpriorij op de Tervuursesteenweg) en – na de bouw van de Brusselsesteenweg – Oude Fig. 4: 2-de ringmuur Tervuursepoort - LP116 LHG Brusselseporte. De poort was de eerste die werd vermeld: al in 1356 wees men de plaatsing van sloten en grendels expliciet toe aan de Groevepoort. Het betrof dan hoogstwaarschijnlijk slechts werken aan de hameiden voor de poort, maar het is toch van betekenis dat het toponiem zo vroeg aan bod kwam.15 De poort wordt twee jaar later opnieuw vermeld bij een achterstallige betaling aan een aannemer, Mattijs Croembrugghe, en de uitbetaling van het eerste portiersloon op het einde van dat jaar.16 In augustus 1360 betaalde de stad een levering van hout voor onder meer een (ophaal)brug aan de Groevepoort en een jaar later vermeldt men deze brug opnieuw bij werkzaamheden.17 Hierna verdwijnen de uitgaven specifiek toegewezen aan de Groevepoort voorlopig uit de rekeningen, op een betaling voor het vervangen van sloten na.18 De Groevepoort zou - door haar belang als hertogelijke toegang tot de stad - in 1383 vervangen worden door een meer prestigieuze stadspoort, met een enorm bolwerk, die bijna een burcht op zichzelf vormde. De enorme omvang die de herbouwde poort vanaf toen had wordt duidelijk op de prenten 115, 116, 120 en 121.19
14 E. VAN EVEN, Louvain dans le Passé et dans le Présent, 147-148. 15 SAL 4986, f° 169 (1357). 16 SAL 4986bis, f° 234v° (zomer 1358: betaling van 333 sc. br. 30 s. p.); Idem, f° 249v° (24 december 1358). 17 Idem, f° 279 (9 augustus 1360); Idem, f° 299v° (12 juni 1361). 18 Idem, f° 356 (1 juli 1363). 19 E. VAN EVEN, Louvain dans le Passé et dans le Présent, 148.; E. COCKX, G. HUYBENS (eds.), De Leuvense Prentenatlas, 124, 125, 128 en 129.
21
Een brouwersleven doorheen de archieven Etienne Franckx De naam Henricus Cordemans, Hendrick voor de vrienden, zal de meesten onder ons niet bekend in de oren klinken. Dit verandert als een hedendaagse Cordemans op zoek gaat naar zijn ‘roots’ en dan op deze Hendrick stoot. Bekijken we, zoals het meestal gaat, enkel de parochieregisters, dan komen we hem twee keer met zekerheid tegen.
Fig. 1: Huwelijk Cordemans-Bolloin, SAL 11843, f° 69v°
Hij is hier in Leuven gehuwd en werd hier één keer vader. Voor de rest is er van hem geen spoor. Niets is echter minder waar. Graven we net iets dieper in de archieven vinden we een boeiend leven en wordt hij bij deze gepromoveerd tot het leidend voorwerp in een rondgang door zowel het stedelijk- als het rijksarchief met de intentie zijn leven te reconstrueren.
Uit het parochieregister van Sint-Pieter1 leren we dat hij op 9 november 1722 in het huwelijksbootje stapt met Catharina De Bolloin. Hun huwelijksgetuigen zijn Guilielmus Fig. 2: Doop Catharina Du Boloigne, SAL 11874, f°189 Colibrant en Hermanus Herman. De familienamen van de getuigen komen voor in het brouwersambacht, hetgeen een eerste indicatie is voor de verdere zoektocht. Zijn echtgenote maakt het ons echter niet gemakkelijk, met haar familienaam waarop vele varianten mogelijk zijn. Vertrekkende van zijn vermoedelijke leeftijd van rond de dertig en, er van uitgaande dat zijn echtgenote daaromtrent even oud is, vinden we in klappers van de parochieregisters in de leeszaal: Catharina Du Boloigne. Zij blijkt geboren te zijn in de parochie Sint-Kwinten2 en is daar gedoopt op 9 november 1684 als dochter van Dionisius en Elisabeth Schoons. Haar doopouders zijn Jacobus Pol(s) en Catharina Schoons. Verwonderlijk is wel dat ze pas op haar achtendertigste verjaardag huwt. Dit doet automatisch de bedenking rijzen dat zij een jonge weduwe is. Niet-Leuvense ambachtsmeesters huwden in die periode rond het moment dat ze ingezworen werden in het ambacht. Bovendien dienden ze poorter te zijn alvorens ze toegelaten konden worden tot het ambacht. Het is daarom zinnig eens rond zijn huwelijksdatum te gaan kijken in de Stadsrekeningen3. Zij moesten immers betalen voor hun poorterschap, wat dan ook door de stad ingeschreven werd als inkomsten. Onder de hoofding poorters vinden we dat Hendrick Cordemans de som van 34 gulden betaalde voor zijn poorterschap en dit naar aanleiding van zijn opname als Leuvens poorter en burger door de stadsraad op 11 november 1722. In het boek van de Magistrale Resoluties4 van 1722 vinden we inderdaad dat Hendrick op 11 november in de handen van de stadsraad, al staande, de poorterseed 22
heeft afgelegd. Hij moest 25 gulden betalen voor het stadsrecht, zes gulden voor een brandemmer en drie gulden voor de arme wezen van de stad. De schepenbank5 neemt op 12 november de beslissing van de stadsraad over en we vinden hier een bijna volledige kopie uit de Magistrale Resolutie. Voor de schepenbank heeft hij zijn eed nog eens overgedaan, nu in de handen van de schepenen jonker Petrus Josephus van Bemmel en sieur Jan Claes, een ambachtsmeester. Belangrijk is echter dat hier zijn afkomst vermeld wordt. Hendrick werd gedoopt in Parck bij Vilvoorden als zoon van Guilliam. Dit gegeven zet ons op weg naar het Rijksarchief in de Vaartstraat. Daar kunnen we via de indexen en de microfilms van Parck bij Vilvoorden vinden dat Henricus Cordemans6 er inderdaad gedoopt is op 28 augustus 1697 als zoon van de in 1664 geboren Guilielmus7 afkomstig uit Steenokkerzeel Fig. 3: Stadsrekening poorters 1722, en de in 1669 geboren Petronilla Coose- SAL 5343, f° 43v° mans8 uit Perk bij Vilvoorden. Het was een zeer gelovig gezin, vader komt immers in 1692 voor op de lijst van het broederschap van de Rozenkrans9 in Perk. Het vermoeden dat het late huwelijk van zijn echtgenote het gevolg was van een vroeg weduwschap krijgt nog meer draagkracht, want via zijn geboortedatum blijkt dat zij 13 jaar ouder is. Op zoek dan maar naar het vorig huwelijk van Catharina. En zowaar vinden we in het parochieregister van Sint-Pieter10 haar vorige echtverbintenis. Op 16 november 1710 blijkt zij daar voor de eerste keer gehuwd te zijn met de drie jaar jongere brouwmeester Joannes Tielens. Zij verblijven na hun huwelijk in de parochie Sint-Michiel en krijgen er samen drie kinderen. Eerst hun dochter Maria Catharina11 in 1711, nadien twee zonen. De oudste, Joannes Franciscus12, in 1713, die later eveneens brouwmeester gaat worden, en in 1717 Martinus13, 14, die echter in 1724 reeds sterft. Van hun vader is er geen overlijden gekend maar dat moet tussen juni 1716 en november 1722 geweest zijn. Hendrick krijgt via zijn huwelijk niet alleen een echtgenote maar ook nog drie stiefkinderen en een brouwerij. Zijn echtgenote heeft de brouwerij van haar eerste echtgenoot sinds zijn overlijden in eigendom. Zij kan de zaak niet zelf uitbaten omdat dat te veel werk is voor een vrouw alleen en haar kinderen nog te jong zijn om al mee te helpen. Bovendien is er geen brouwmeester meer in huis. Zij is dus deels met Hendrick gehuwd om de zaak, haar levensonderhoud en de toekomst van haar kinderen veilig te stellen.
23
Hopelijk was er nog plaats voor liefde. Logischerwijze zou Hendrick dus brouwer moeten zijn. Op naar het brouwersarchief. In het meesterboek van de brouwers15 vinden we hem bij zijn inzwering als meester en dit op 17 november 1722. Hieruit blijkt dat hij inderdaad afkomstig is van Parck bij Vilvoorden. Nogmaals wordt zijn poorterschap op elf november 1722 bevestigt. Deze twee gegevens zijn belangrijk daar we via deze weg zekerheid vinden aangaande zijn verleden.
Fig 4 Huwelijk Thielens-Bouloin, SAL 11843 f° 32r°
Fig. 5: Meesterbrief brouwersambacht, SAL 11589 f° 51r°
De ambachtssecretaris maakt het ons gemakkelijk door er direct bij te schrijven dat het poorterschap is neergeschreven door klerk T. Vanbesten en dit in de eerste schrijfkamer. Er is dus geen enkele twijfel mogelijk dat het hier over de juiste persoon gaat. Er komt in zijn meesterbrief een meesterwissel aan bod met de vakgoedkeuring van zijn mentor en brouwmeester Geeraet Wilque. Een brouwersleerling verbleef toen buijckvast bij zijn meester. Hij woonde dus ‘in’ bij het gezin van zijn meester en dit met kost en inwoon. De wissel van meester is een rare stap in het proces en vraagt voor verdere opzoekingen. Het overlijden van de eerste meester of de overlating van de brouwerij aan een andere meesterbrouwer behoren tot de mogelijkheden.
Hij leende 500 gulden om zijn ambachtsgeld te kunnen betalen. Het ambachtsgeld diende om het stedelijk brouwrecht te kopen. Zonder dit recht mocht men in de kuip van Leuven niet brouwen en was men als meester genoodzaakt buitenbrouwer te worden. Veel kersverse brouwers zette die stap om nadien, als ze het ambachtsgeld verdiend hadden, terug te keren naar de stad om dan, na betaling van het ambachtsgeld, intra muro’ hun ambacht verder te zetten. Het bedrag was voor die tijd een omvangrijke som waarmee men in de Parijsstraat een handelshuis kon gaan kopen. Brouwer worden was dus enkel weggelegd voor
24
de rijke burgers, vandaar dat hij ging lenen. De inschrijving op de ambachtsrol ging ook gepaard met een traktatie. Dit hield in dat bij de inzwering de dekens en de confraters wijn aangeboden kregen om zijn meesterschap te beklinken, het kostte hem 7 gulden en acht stuivers, het loon voor 15 dagen werken. Het gebruik van de ambachtskamer voor de ceremonie kostte hem nog eens 6 gulden of 12 dagen werk. Vervolgens trok hij met zijn leermeester, de overdeken, de vier dienende dekens en nog andere genodigden naar een Fig 6 Intrede leerknaap brouwersambacht, herberg waar hij hen een volledige SAL 11591 f°9v maaltijd aanbood. Ambachtsmeester worden was dus geen goedkope zaak, maar heel het mannelijke nageslacht werd daarmee automatisch meesterszoon. Die waren dus verlost van deze geldelijke aderlating bij hun aantreden in het ambacht. Het was eerder een langetermijninvestering; nu nog hopen op mannelijke erfgenamen. Vermits de minimum leertijd om brouwmeester te kunnen worden twee jaar was, moeten we hem minstens twee jaar eerder in het ambacht zien binnenkomen. Gaan we te rade in het Incomelingen boeck van de leerknaepen, vinden we hem terug. Op ruim twintigjarige leeftijd komt Hendrick te Leuven aan en laat zich op 18 mei 1720 te boek16 stellen als brouwersleerling. Hij begint dan aan zijn tweejarige opleiding bij meesterbrouwer Jan Baptist Sergeijsens in de brouwerij Santvliet, net voorbij de Dijle aan de overzijde van het Handbogenhof. In zijn inschrijving lezen we dat hij van Perck afkomstig is. Voor zijn intreden betaalde hij twaalf schellingen als bouckgeldt, het huidige beschrijf. In de marge lezen we dat hij vanaf 15 december van dat jaar zijn opleiding verder zet bij meester Geraedt Willeke, hier is dus de meesterwissel. Zijn opleiding verliep verder naadloos en hij wordt door zijn tweede meester en het ambacht aanvaard als volleerd. Hij is dus na een leertijd van twee jaar en zes maand brouwersgezel geworden. Hij brouwt samen met zijn vrouw ergens in de Sint-Pietersparochie, want er worden onder zijn naam drie begravingen opgetekend van kinderen zonder naam, in 172317, 172418 en 172619. Het gaat hier over kinderen die dood ter wereld gekomen zijn en door de pastoor met christelijke eer begraven werden. In de akten staan ze ingeschreven als infans, wat kind betekent. Zij moeten van goeden doen geweest zijn, want zij worden alle drie begraven in templo, in de kerk dus, wat een kostelijke zaak was. Eindelijk vreugde in het gezin Cordemans: een nieuwe spruit. Joannes Baptista wordt op 23 januari 1728 gedoopt in Sint-Pieter20. Zijn peter was Joannes Baptista Vander Maelen en als meter fungeerde Anna Maria Van Gindertaelen, beiden leden uit oude brouwersfamilies. Hij groeide op in de brouwerij en zal op negenjarige leeftijd als meesterzoon ingeschreven worden in het ambacht. Hij zal ongehuwd begraven worden op 13 oktober 175121 in de parochie Sint-Pieter. Het feit dat al deze akten terug te vin-
25
den zijn onder Sint-Pieter steunt de bedenking dat vader Hendrick brouwertapper was. Om in het groot te brouwen had men veel water nodig, wat deze brouwerijen vooral lokaliseert in de parochies Sint-Geertrui en Sint-Jakob. De brouwertappers hadden minder water nodig en haalden het hunne aan de stadspompen of uit de drinkwaters voor de dieren. In de bewaarde registers van de brouwtaksen die aanvangen in 1723 komen we hem opnieuw tegen als zijnde werkzaam in de herbergbrouwerij Dendermonde in de Steenstraete, de huidige Brusselsestraat (aan de rechterzijde), met de Predikherenstraat schuin aan de overzijde. Deze locatie viel met zekerheid in de parochie Sint-Pieter waar hun kinderen werden gedoopt. Het klopt dus als een bus.
Fig. 7: Brusselsestraat eind 1800? SAL coll. Uyterhoeven
Fig 8: Doop zoon Joannes Baptista SAL 11829, f°10r°
Hiernaast een laat 19de eeuwse opname22 van de omgeving. Op de voorgrond, met de gesloten luiken, herberg Dendermonde. Net verder in de straat zien we het begin van het Moutmolenstraatje en ter hoogte van de paal één van de uitgangen van het Duits College. In de latere jaren heeft hij zijn stiefzoon Joannes Franciscus opgeleid tot brouwertapper. Hij wordt als meesterszoon in het ambacht ingeschreven23 op 10 april 1733, net geen twintig jaar oud. Hij was dan reeds een half jaar gehuwd met Margareta Stroybants24. Zij kregen samen vijf kinderen. Hun zonen gaan voor de ambachtelijke erfenis van Hendrick zorgen.
Het gaat Hendrick professioneel voor de wind, want van 1734 tot 1737 wordt hij door zijn confraters als deken van het brouwertappers ambacht verkozen. De eerste twee dekens kwamen uit de clan van de brouwerleveraars, de twee laatste uit het tapperskamp. Overkoepelend was er nog de overdeken, het hoofd van het ganse brouwersambacht. Deze laatste was meestal een brouwerleveraar omdat die functie in het Leuvense een groot aanzien had en het dus veel geld vergde om deze schijn hoog te houden. 26
Hij verdiende dus de kost door te brouwen voor de verkoop in zijn eigen herberg, waar hij ook nog bieren tapte van zijn collega’s, de brouwerleveraars. Één van zijn laatste taken als deken was het inzweren van zijn enige zoon die op 6 augustus 1737 op negenjarige leeftijd als meesterzoon tot het ambacht toetrad25. Onderzoek van de brouwersarchieven heeft opgeleverd dat poorters meestal eerst een herberg hielden en dat vooral hun nakomelingen opklommen tot de status van brouwerleveraar. Het verwerven van een stadsbrouwerij was een heel dure aangelegenheid, hetgeen een beginnende meester niet kon opbrengen. Op 22 september 1745 komt Catharina te overlijden en wordt nabij de kerk van de dominicanen in de Onze-Lieve-Vrouwstraat begraven.Hendrick stort zich in de stadspolitiek en wordt op 12 mei 1758 als gildedeken afgevaardigd in de stadsraad. Hij mag dus vanaf dan de titel Sieur dragen, ‘Sr’ in het kort, een eretitel die enkel weggelegd was voor ambachtsmeesters die opgenomen zijn geweest in de stadsraad. Hij zal deze functie blijven vervullen tot aan zijn dood, één jaar later. Hij wordt niet ver van zijn vrouw, op het zelfde kerkhof, begraven. Bovenstaand ‘leven’ is bijna volledig opgesteld dankzij de stadsarchieven van Leuven, waarvoor dank. Niet alleen aan de oude archiefschrijvers zoals pastoors en ambachtssecretarissen, maar ook aan de hedendaagse archiefbeheerders die deze geschiedenisschat beheren en bewaken. Meer in het bijzonder dank zij Elke Abbeloos en Liesbeth Croimans die onvermoeibaar met de geraadpleegde stukken heen en weer zeulden tussen het depot en de leeszaal. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Bronnen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
Huwelijk Henricus Cordemans en Catharina De Bolloin 9 nov 1722 in Sint-Pieter (SAL 11843, f°69v°) Doopakte Catharina Du Boloigne 9 november 1684 in Sint-Kwinten (SAL 11874, f°189v°) Stadsrekeningen 1722-1723 (SAL 5343, f° 43v°) Magistrale resolutie 1722 (SAL 345, f° 107v°) Schepenbank eerste schrijfkamer (SAL 7606, f° 135) Doop Henricus Coordemans 18 augustus 1697 (RAL 1349226, f° 41) Doop Guilielmus Cordemans 27 april 1664 Steenokkerzeel (RAL 619806, f° 58) zoon van Petrus en Maria Gorts. Hij sterft op 22 oktober 1706 in Perk. Doop Petronilla Angelina Coosemans 5 april 1669 Perk dochter van Petrus en Marie Jansens. Zij hertrouwt in 1707 in Perk met Ludovicus Blockmans. Lijst van het broederschap van de Rozenkrans van Perk bij Vilvoorden (RAL 1349226, f° 32v°). Huwelijk Joannes Tielens met Catharina Bouloin 16 november 1710 in Sint-Pieter(SAL 11843, f° 32r°) Doop Maria Catharina Tielens 10 september 1711 in Sint-Michiel (SAL 11853, f° 223) Doop Joannes Franciscus Tielens 17 november 1713 in Sint-Michiel (SAL 11853, f° 259) Doop Martinus Tielens 24 februari 1717 in Sint-Michiel (SAL 11853, f° 303) Begraving Martinus Tielens 31 juli 1724 in Sint-Geertrui (SAL 11916, f° 80) ‘Incomelingenboek ambachtshouders’ anno 1695-1795 (SAL 11589, f° 51r°) ‘Incomelingenboek leerknechten’ anno 1717-1795 (SAL 11591, f° 9v°) Begraving infans Cordemans 21 mei 1723 in Sint-Pieter (SAL 11845b, f° 283v°) Begraving infans Cordemans 5 september 1724 in Sint-Pieter (SAL 11845b, f° 285r°) Begraving infans Cordemans 15 maart 1726 in Sint-Pieter (SAL 11845b, f° 286r°) Doop Joannes Baptista Cordemans 23 januari 1728 in Sint-Pieter (SAL 11829, f° 10r°) Begraving Joannes Baptista Cordemans 13 oktober 1751 in Sint-Pieter (SAL 11845, f°140) Foto Brusselsestraat eind 19de eeuw (SAL coll. Uyterhoeven) ‘incomelingenboeck ambachtshouders’ anno 1695-1795 (SAL 11589, f° 66r° item 1) Huwelijk 11 december 1732 Sint-Pieter Leuven (SAL 11843, f°98) ‘incomelingenboeck ambachtshouders’ anno 1695-1795 (SAL 11589, f° 75v° item 4)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
27
De Dijle Levend door Leuven. Deel 1: De Grote Spuye
Lambert Juveyns
Tussen 1156 en 1161 bouwde de Leuven haar eerste militaire omwalling, die naast verdediging ook een grote symbolische functie had. Het positief imago werd benadrukt en de machtspositie van de stad t.o.v. de agrarische omgeving en de steden die haar omringde, werd versterkt. Tweehonderd jaar na de eerste, bouwde Leuven reeds een tweede grotere stadsomwalling met een omtrek van 7425m, zodat de beschermde stadskern zevenmaal groter werd. Op de plaats waar de Dijle Leuven binnenstroomt bouwde het stadsbestuur in 1365 het sluizencomplex de ‘Groote Spuye’. Hierdoor verkreeg zij de controle over de sluizen, de aanvoer van goederen en de stadsverdediging. Deze waterpoort is het enige nog herkenbare restant van de tweede verdedigingswal van Leuven, terwijl er van de eerste stadsomwalling nog vele zichtbare restanten overblijven in de binnenstad. De Dijle is de rivier met het grootste verval van het Scheldebekken (2m/km). Daarom was haar grote stuwkracht zeer geschikt als bron van energie voor de 17 watermolens op de Dijlearmen binnen de stad. Eeuwenlang speelden de Leuvense watermolens een eersterangs rol in de plaatselijke economie. In 1558 laat de stad op de ‘Groote Spuye’ een ‘Volmolen’ (Viltmolen) bouwen om de tanende lakennijverheid nieuw leven in te blazen. Later zou blijken dat het concept van deze molen een vergissing was.
Fig Fig Fig Fig
1: 2: 3: 4:
28
Grote Spuye - Leuvense Prentenatlas Dijle en Voer - Kaart SAL De Volmolen - Foto archief LHG Kadasterplan 1850 met Grote Spuye - SAL
Ter gelegenheid van de voorbije Dijlewandeling 1,2,6 en 7 werd telkens een beknopte documentenmap gemaakt die verkrijgbaar is op het secreta riaat van LHG - Prijs 3€/stuk
a-
De Dijle Levend door Leuven. Deel 2: Het eiland van Groot Begijnhof
Etienne Franckx
Onze stad is sinds het begin van de 13de eeuw verbonden met de begijnen (fig. 2). Zij voorzagen in hun onderhoud door spinnen, weven en bleken van lakens. Hierdoor hadden ze nood aan veel water en bleekweiden. Ze vestigden zich daarom op de buitenoever van de eerste zijarm van de Dijle waar ze eerst een kapel en nadien in 1305 de huidige kerk bouwden (fig. 3). Plaatsgebrek genoodzaakte hen om uit te breiden waardoor ze de ruimte tussen beide armen inpalmden en het ‘Eiland’ begonnen te bevolken. Met prestigeuze huis van Chièvres (fig. 3). De grootste groei kende het Begijnhof op het einde van de 17de eeuw wanneer ze weer uit plaatsgebrek de overzijde van de echte Dijle gingen bebouwen. D’Aborg werd het nieuwe deel van het Begijnhof. Hetgeen daar als een pleingebied begon werd later helemaal dichtgebouwd. Nadien werden de centrumwoningen weer afgebroken en ontstond het huidige ‘Spaanse Kwartier’ (fig. 5). De Dijle speelt dus een centrale rol in het wel en wee van het Begijnhof. Het water deed er dienst als was-, drink-, brouw- en spoelwater voor hun ‘gemakken’, de toenmalige toiletten. Allemaal tegelijk, wel te verstaan. Als dat niet ‘De Dijle Levend door Leuven’ is! Na de Franse Revolutie ging het bergaf met de begijnengemeenschap. Ze eindigden in stilte in 1988 met het overlijden van hun laatste Leuvense begijn. Het Hof zelf was sinds diezelfde revolutie een deel van de Openbare Onderstand geworden en diende als goedkope huisvesting. In 1962 nam de universiteit het geheel over en restaureerde het. Sinds 1998 is het UNESCO-werelderfgoed.
Fig Fig Fig Fig Fig
1: 2: 3: 4: 5:
Dijle in Groot Begijnhof -Leuvense Prentenatlas Begijn - foto archief SAL Het huis van Chièvres - Fotoarchief SAL Kerk Begijhof Het Spaans kwartier - Fotoarchief LHG-EF
29
De Dijle Levend door Leuven. Deel 6: Van Steenbrug tot Minnepoort Ramon Kenis De mens heeft in de loop der eeuwen de Dijle in dit deel van de stad sterk naar zijn hand gezet, zoals recent bij de aanleg van de Dijleterassen (Fig. 7). De steenbrug lag op het kruispunt van de Dijle met de handelsas Keulen-Bavay. Langs de Dijleoever lagen hier talrijke brouwerijen. Aan de brug lagen brouwerij de Bonte Mantel en Hof van Keulen, aanvankelijk een brouwerij en later een afspanning (Fig. 2). Rond 1900 werd bij de sanering van de Slachthuiswijk (Fig. 4) alles vernieuwd met prestigieuze ballustraden en aanpalende nieuwe lanen (Fig. 3). De middeleeuwse stedelijke oeverbebouwing, met rechtstreekse toegang tot het water, zorgde voor allerlei ambachtelijke activiteiten. Door de aanwezige waterkracht werden op deze plek door de hertog twee nieuwe molens, de Moutmolen en de Nieuwmolen gebouwd (Fig. 6). De Slachtstraat volgde de Dijle tot aan de Lei (Fig. 4). Hier werd in open lucht geslacht en het afval via de Dijle afgevoerd. Om hygienischer te slachten, bouwde de stad in de bocht van de Dijle een nieuw slachthuis in 1781. In het kader van de sanering van de Slachthuiswijk in 1910 werd het oude slachthuis afgebroken en een nieuw slachthuis gebouwd aan de Kapucijnenvoer, met een verplaatsing van de Dijlebocht en ballustraden (Fig. 6), overdekking van de Aa-arm met afbraak van de Aa-molen (Fig. 5) en nieuwe rechte Koning Albertlaan. Fig 1: Slachtstraat - Leuvense Prentenatlas Fig 2 en 3: De Steenbrug ca 1600 en 2014 Fig 4 en 5: De Slachtstraat en A-molen 1910 Fig 6 en 7: Nieuwmolen en Moutmolen 1910 Fig.7: De Dijleterassen anno 2014
30
Na de brand van WO I werd dit project versneld uitgevoerd en veranderde zo het Dijlellandschap tot wat we vandaag kennen: een Dijleoever voor recreatie.
De Dijle Levend door Leuven.
Deel 7: Craenendonck-Vismarkt-K. van Lotharingenstraat Ramon Kenis De Dijle was bevaarbaar tot aan de Portus, nu de vismarkt. Op deze plaats werd in de 15de eeuw voor het realiseren van de belangrijkste grote werken in de stad zoals het stadhuis en de Sint-Pieterkerk, een nieuwe aanlegplaats, de huidige vismarkt, gemaakt. Ook werden aanpalende aanlegkades, gelegen ter hoogte van de huidige Craenendonck, ingericht. (Fig. 1). De Craenendonck, de 19-de eeuwse benaming van wat ooit ‘Bedelaers-ommekeer’ genoemd werd, was in de middeleeuwen een plek naast de open Dijle (Fig. 2). Aan de linkerzijde van de Dijle bevonden zich de achterkanten van de gebouwen van de Burchtstraat (Mechelsestraat). Een prent met overhangende prieeltjes en de heimelijkheden over het water hangend, doet denken aan Brugge (fig. 2). Een houten brug verbond de Lei met de Craenendonck. Bij de aanleg van het kanaal in 1750 verloor de vismarkt haar belang en werd het eerder een plaats waar nog vis werd verkocht. De vismarkt veranderde In 1879 van gedaante toen de oude visloodsen verdwenen. Een nieuwe metalen vismarkt (Fig. 3) werd gebouwd alsook nieuwe panden aan de noordzijde. De unieke metalen vismarkt zal in de loop van de 20-ste eeuw spijtig genoeg verdwijnen voor de aanleg van parkings. Samen met de vismarkt werd in 1878 tot 1882 de open Dijle-arm (fig. 4) aan de Craenendonck ondergronds gebracht en op de plaats van op de linkeroever van de dichtgelegde bedding van de Dijle ontstond de bebouwing die we vandaag nog kennen Rond 1900 werd ook op de reeds dichtgelegde Dijle de nieuwe Karel van Lotharingenstraat aangelegd (fig. 5).
Fig 1: Vismarkt ca 1600 Leuvense Prentenatlas Fig 2: Craenendonck einde 19de eeuw - SAL Fig 3: Viusmarkt met vishal ca 1900 - fotoarchief LHG Fig 4: Vismmarkt ca 1600 - Leuvense Prentenatlas Fig. 5: Dijleverloop voor overwelving - ir. arch. Kenis R.
31
Verslag uitstap naar Tongeren op zondag 18 mei Etienne Franckx Geluk is, naar oud Germaans gebruik, steeds het gevolg van het afdwingen van gunsten bij de goden. In dit geval is onze voorzitter Paul Reekmans enkele dagen op rij de “Colontienkes” gaan lastig vallen met eieren. Zijn gebeden werden verhoord, de zon was op de afspraak en we zullen het onderweg geweten hebben. Na het academisch kwartiertje (Leuvens uur) zijn we met ons drie en dertigen vertrokken naar de hoofdstad van de oudRomeinse deelstaat Civitas Tungrorum, kortweg Tongeren. Door het feit dat deze regio duizend jaar na Ambiorix en Julius Caesar, toebehoorde aan ons later hertogdom Brabant waren de geschiedkundige bindingen legio. Op de heenreis heeft onze gids, Lambert met de baard, uitleg gegeven over het wel en wee van de expansiedrang van zijn naamgenoot uit de laat 10de en begin 11de eeuw die in de omgeving waar we doorheen reden aardig wat ruzie heeft gemaakt. Bij het doorsnijden van de zacht glooiiende Limburgse velden stopten we bij een tomme, een grafheuvel aan de via romana, de heirbaan die toen Tongeren verbond met de Romeinse vestiging in Amay. Binnen het oude Leuven hadden we ook zo’n molshoop waarnaar de Tomveldstraat nog steeds een verwijzing is. De heenreis eindigde met het langsrijden van een nog bestaand deel van de Romeinse ringmuur die de toenmalige stad omsloot. Het huidige Tongeren is maar de helft van wat het eens was. Tijd om de benen te strekken en een korte wandeling te maken naar de Romeinse tempelsite. Het is een per toeval ontdekt tempelcomplex dat op een moderne en bevattelijke manier terug in zijn oorspronkelijke glorie hersteld is. In Leuven hebben we deze mogelijkheid reeds verschillende keren aan ons laten voorbij gaan, spijtig. ‘Onze’ Lambert met de baard heeft het ons allemaal in geuren en kleuren uit de 32
doeken gedaan waarna de tempeltrappen een ideaal podium vormde voor de groepsfoto, waar bovenaan links de Centurion zijn troepen kon overschouwen. Hij zag dat het goed was en dat ze juist stonden. Op weg dan naar het Gallo-Romeins museum. Daar werden we ontvangen door twee uitermate kundige gidsen die ons het leven van zowel de primitieve bewoners als de latere Galliërs en Romeinen uiteen zette. Alle aspecten van hun cultuur kwamen aan bod via aanschouwelijke opstellingen en voorwerpen. Maquettes verduidelijkten de bewoning en de omgeving. De warmte en de honger dreven ons richting de offertafel die we gebruikten in het museum zelf. Dit was voor het LHG een primeur, omdat we voor het eerst twee soorten maaltijden aanboden. De ene helft deed zich te goed aan een uitgebreide warme tafel, terwijl de andere helft een soberdere maar goed bedeelde broodmaaltijd nuttigde. Een formule die wegens het succes in de toekomst gaat herhaald worden als de omstandigheden het toelaten. Stipt om twee uur begon onder leiding van de zelfde twee gidsen de wandeling door de stad langs hun Grote Markt en Gotische Basiliek met bijbehorend klooster, via de oude straten en pleinen, door kloosters met al dan niet opgesloten nonnen, doorheen het plaatselijke begijnhof en langs de resterende middeleeuwse stadspoort en ringmuur terug naar het museum. Dit was het startschot voor de afsluitende drink die omwille van het weer uitmondde, of is het inmondde, in de meervoudsvorm “drinks”. Weeral overzag de Centurion de troepen en zag dat ze moe en voldaan waren. De terugreis werd opgeluisterd door het laatste deel van de geschiedenis door Lambert met de baard (Lambert Juveyns) die zo op zijn eentje een schitterende dag in elkaar heeft gestoken, waarvoor dank en proficiat. Hij was zooo fier op ‘zijn’ Tongeren, en terecht. En zoals steeds hadden de afwezigen ongelijk.
33
Een reuzenstoet: een lange traditie en een nieuw begin, 2013 Tom Vanderstappen U zal het ongetwijfeld al eerder gemerkt hebben, maar bij het LHG bieden we bijzondere aandacht aan wat Leuven zo... Leuvens maakt. Het draait heus niet alleen om historische panden en sites, pleinen en straten. Het gaat om het leven in de stad, wat mensen samenbrengt, verenigt en herinneringen laat delen. Wat voor sommigen banaal kan lijken, maakt eigenlijk deel uit van folkloristisch erfgoed met een lange voorgeschiedenis.
Illustraties: Sfeerbeelden van de Reuzenstoet te Leuven - foto’s Evert Cockx en Paul Reekmans
Een lange traditie Net zoals de stadsreuzen in vele andere steden in het land (ook in FransVlaanderen, Nederland en Spanje!), gaan ook die van Leuven ver terug in de tijd. Ze maken deel uit van een zogeheten onderbroken continuïteit. Ze raken verloren in branden, door verwaarlozing of zelfs op bevel (zie de Franse Revolutie). Maar toch, oude tradities flakkeren weer op in periodes van rust, in een zoektocht naar de eigen identiteit. In een soort verzinnebeelding van het eigen of gedeelde verleden en legendarische figuren vullen deze de stad letterlijk met immaterieel cultureel erfgoed.
Een nieuw begin vanaf 2013 De kern van deze hernieuwde aandacht voor de Leuvense stadsreuzen werd eigenlijk gevormd door een initiatief van de Mannen van het Jaar ’73. Zij plannen er een jaarlijks terugkerend evenement, Reuze Leuven, van te maken. In deze tweede editie, die plaatsvond op zaterdag 31 mei 2014, werd er een vervolg aan de feestelijke stoet van vorig jaar gebreid (zie Nieuwsbrief 37 – juni 2013). Vorig jaar op 1 juni 2013 werd de Reuzin Fiere Margiet “geboren”. Ook dit jaar zagen we haar, naast de andere stadsreuzen, de middeleeuwse markt en randactiviteiten en werd zij “gedoopt” door deken De Gendt (ja, onder beschermend peter- en meterschap van schepenen Vandevoorde en Vansina). Ook op deze dag werd Reuzin Fiere Margriet een officiële inwoner van Leuven en werd zij opgenomen in het doopregister van de Stad. We hopen op een lang leven voor dit sprankelend stukje immaterieel erfgoed! De sfeerbeelden van deze dag geven we u in dit artikel graag mee.
34
DE KLEINE HISTORIES - NIEUWS - KALENDER Hanengevechten in Leuven Dat Leuvenaars ooit ook bloeddorstig geweest zijn lezen we in de Journal des petites affiches (JPA), n°132 van 2 février 1841, waar iedereen wordt uitgenodigd deel te nemen aan hanengevechten en waarbij zwaar gegokt werd. .... Grand Combat de Coqs dans l’enceinte de la cour de Frascati à Louvain. Pari de 1000 Francs. Le combat aura lieu dimanche 21 février 1841 à onze heures du matin, entre cinq couples de coqs.Les trois couples vainqueurs gagnent 1000 francs; un prix d’honneur de 300 francs sera décerné au vainqueur dans un combat supplémentaire. Le tout aux conditions à prelire. L’entrée est par la rue de Savoye .... Hoewel hanengevechten in België sedert zeker 1968 volstrekt verboden zijn, worden ze soms toch nog georganiseerd onder het mom van folklore.
Keizersberg een archeologische site De vorige Minister van Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois heeft de site Keizersberg als archeologische site voorlopig beschermd om zo het wetenschappelijk onderzoek veilig te stellen. Tijdens het archeologisch vooronderzoek voor de aanleg van de publieke paden rond de Keizersberg werd het erg duidelijk dat er overal onder het maaiveld tal van relicten aanwezig zijn. Op deze site bevond zich de voormalige burcht van de hertogen van Brabant, de commanderij van de tempeliers en hospitaalridders, opgericht in de 12de en begin 13de eeuw en een benedictijnerabdij uit de 19de eeuw. Deze site is als geheel erg zeldzaam en kan in de toekomst hopelijk tot één van de archeologische topsites in Vlaanderen behoren. Het is de juiste bescherming die maakt dat ons uniek middeleeuws patrimonium niet verloren gaat en op termijn ontsloten wordt.
Dak verwaarloosd Tolhuis ingestort Het LHG (GOKLO) ligt aan de basis van het behoud van de tolhuizen die men wou slopen bij de aanleg van de ring. Recent is het dak van het jarenlang ongebruikt tolhuis, links aan de stadszijde aan de Brusselsepoort, ingestort. We lezen dat er in de begroting van de stad geen middelen beschikbaar zijn. Dat zelfs voor onderhoudswerken de stad als eigenaar geen inspanningen meer kan leveren is een slecht voorbeeld. Erfgoedzorg als cultuuruiting is schijnbaar geen optie meer voor de stad! Fig.1: Hanengevechten begin 20ste eeuw. Fig.2: De burcht en commanderij - prent SAL Fig.3: Archeologische opgravingen - foto LHG Fig. 4: Relicten gevonden tijdens onderzoek - foto LHG Fig. 5: Tolhuis Brusselsestraat anno 2014 - foto LHG Fig. 6: Detaïl raam met ingestort dak zichtbaar - foto LHG
35
JUBILEUM 10 JAAR LHG UNIEK BOEKENAANBOD
Aangezien het LHG ook iets te vieren heeft, wil het bestuur iedereen de kans geven om wat te leren over onze stad, en om daarom onze uitgaven te verwerven door een éénmalige buitenkans. We richten dit voorstel vooral aan leden die zich pas later aansloten bij het Leuvens Historisch Genootschap. We zetten twee toppers van onze uitgaven in de etalage aan een aantrekkelijke prijs. We bieden de bijbel van de stad Leuven aan, Huizen en straten van het Oude Leuven in twee delen, catalogusprijs 65 Euro, samen met het album “Eigen-aardigheden uit Vlaams-Brabant” van de heren Halflants, catalogusprijs 75 Euro, voor samen 120 Euro De voorraad van beide uitgaven begint te slinken en aangezien geen herdruk voorzien wordt, zouden we iedereen de raad willen geven eens na te denken over deze aanbieding.Bovendien voegen wij gratis (volgens beschikbaarheid) alle nummers erbij van de tot 2013 verschenen Nieuwsbrieven - een schat van informatie op gebied van de geschiedenis van Leuven. We denken aan jongere stadsgidsen, of oudere die nog iets méér willen weten over Leuven. LIDMAATSCHAP LHG
U kan altijd lid worden van het LHG door storting van 25€ op rek. nr. BE41 7350 1075 9510 met vermelding lidmaatschap 2014. U krijgt dan een jaar de driemaandelijkse nieuwsbrief en geniet van de voordelen bij aankoop van publicaties, uitstappen en voordrachten. Info:
[email protected] - tel 016/460422 - http://www.leuvenshistorischgenootschap.be COLOFON: Eindredactie: Redactie: Layout - Druk: Info: Secretariaat:
Ramon Kenis en Paul Reekmans Etienne Franckx, Lambert Juveyns, Ramon Kenis, Hans Lenaerts, Wim Platteborze, Paul Reekmans, Tom Vanderstappen Ramon Kenis i.s.m. EV & zonen - drukkerij Acco Herent
[email protected] - tel 016/460422 - http://www.leuvenshistorischgenootschap.be open op zaterdag 10-12u, Brusselsestraat 46/06, 3000 Leuven
© LHG, 2013 Leuven (België) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun artikels.