Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Intro InDesign werkt met objecten, dit zijn alle elementen die je op een pagina kunt plaatsen. Bijvoorbeeld hulplijnen, om aan te geven waar de marges van de pagina’s komen, maar ook tekstkaders, illustratiekaders, teksten, cirkels en allerlei andere figuren. Om met objecten te kunnen werken moeten ze op de pagina geplaatst zijn door het commando Plaats uit het Bestandsmenu te kiezen. Als ze geplaatst zijn moeten ze geselecteerd worden met het Selecteren-gereedschap. Alvorens met de opmaakopdrachten te beginnen volgt op de volgende bladzijden een korte uitleg over de volgende paletten. – Het gereedschapspalet – Het tekenpalet – Het paletmenu – Het transformerenpalet.. – Het alineapalet – Het paginapalet en – Opties tekenpalet Het gereedschapspalet Hieronder is het gereedschapspallet afgebeeld.met daarbij de namen van de verschillende gereedschappen. De twee belangrijkste gereedschappen van het gereedschapspalet, in de afbeelding met vette letters aangegeven, zullen we hieronder kort bespreken.
De rest van de gereedschappen komt in de loop van de opdrachten aan bod. Als in een opdracht een gereedschap wordt genoemd dat je niet kent, kun je in bovenstaande illustratie opzoeken welk gereedschap bedoeld wordt. – Het Selecteren-gereedschap wordt gebruikt voor algemene taken aan de lay-out van een kader, zoals wissen, maat, plaats op de pagina etc. – Het Tekst-gereedschap wordt gebruikt voor het plaatsen van tekst in een kader en voor het bewerken van tekst. Door dubbel te klikken op het symbool van het Tekst-gereedschap open je het Tekenpalet:
Digitale Media - DTP
1
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1
Het Teken-palet is niet het palet om mee te tekenen, maar het palet voor de lettertekens! In het Tekenpalet kunnen eigenschappen van de tekst worden ingesteld. Door dubbel te klikken op het tekstgereedschapsymbool open je het Tekenpalet. Door een tekst eerst te selecteren (actief maken), kan in het Tekenpalet gekozen worden in welk lettertype, stijl, corps en regelafstand de geselecteerde tekst gezet wordt. Een lettertype is een volledige reeks tekens: letters, cijfers en symbolen, die in een bepaalde stijl ontworpen zijn. Elk lettertype, er zijn er duizenden, heeft een naam, bijvoorbeeld: Helvetica, Times, Courier etc. Van elk lettertype zijn er verschillende varianten. Dit noemen we de letterstijl. Van de meeste lettertypen is er de basisstijl (Regular, Plain), een vette variant (Bold), en een cursieve variant (Oblique, Italic). Vaak zijn er ook combinaties beschikbaar zoals Bold Oblique. Achter het tekentje TT kan de lettergrootte ingesteld worden. Een ander woord voor lettergrootte is Corps of Corpsgrootte. Rechts van het corps kan nog de regelafstand ingevuld worden. De regelafstand is de afstand van de basislijn van de eerste regel, tot de basislijn van de tweede regel. De regelafstand wordt door InDesign automatisch ingesteld op 120%van het corps, maar dat kan altijd gewijzigd worden.
Door in het Paletmenu van het tekenpalet Opties
Digitale Media - DTP
2
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 weergeven te kiezen kunnen in het palet instellingen gemaakt worden om letters te verbreden of te versmallen. Bij horizontaal en verticaal schalen is standaard 100% ingevuld. Door deze waarden te wijzigen wordt de letter breder of smaller gemaakt. Hiernaast is een voorbeeld te zien van letters die horizontaal of verticaal aangepast zijn. Het is in dit deel van het tekenpalet ook mogelijk om zelf te bepalen onder welke hoek een tekst cursief gezet wordt. Door achter schuintrekken een positief of een negatief getal in te vullen zal de mgeselecteerde tekst linksom of rechtsom hellen. Deze mogelijkheden mogen niet te veel gebruikt worden. Het wordt al snel rommelig als je te veel van deze mogelijkheden toepast. Hierdoor wordt de tekst meestal minder goed leesbaar.
Het palet menu
Bijna alle paletten hebben een paletmenu. Door met de aanwijzer op het driehoekje rechtsboven te gaan staan en de muisknop in te drukken wordt het paletmenu zichtbaar. In het paletmenu kunnen extra mogelijkheden gekozen worden. Standaard is een tekst altijd onderkast, dat wil zeggen: kleine letters. In het paletmenu kan een geselecteerde tekst bijvoorbeeld KAPITAAL (HOOFDLETTERS), Kleinkapitaal (hoofdletters
die zo groot zijn als onderkastletters)
gezet worden.
Digitale Media - DTP
3
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Het Transformeren-palet
Als in het programma InDesign een tekst of een illustratie geplaatst wordt, wordt hiervoor altijd een kader gemaakt. In het Transformeren-palet kunnen de volgende eigenschappen van een geselecteerd kader ingesteld worden: X: De afstand van de linkerkant van de pagina tot het referentiepunt van het kader. Y: De afstand van de bovenkant van de pagina tot het referentiepunt van het kader. B: De breedte van het kader. H: De hoogte van het kader.
Je kunt ook het Selecteren-gereedschap gebruiken en het kader verslepen. In de tekening hiernaast wordt dit verder verduidelijkt. Het referentiepunt kan links in het transformeren palet gekozen worden.In de afbeelding hierboven is de linkerbovenhoek van het kader het referentiepunt. Deze instelling is standaard. In de tekening hiernaast zijn de mogelijke referentiepunten met een wit vierkantje aangegeven. Het gebruikte referentiepunt is zwart.
Digitale Media - DTP
4
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Het Alinea-palet:
Het Alinea-palet gebruiken we voorlopig alleen om de uitlijning van een tekst te veranderen. Deze instelling wordt gemaakt met de 7 blokjes boven in het palet. Hieronder staan de mogelijkheden waarbij de blokjes van links naar rechts genummerd zijn. De eerste 4 zijn de meest voorkomende vormen van uitlijnen. Onder op de pagina staan stukjes tekst met voorbeelden van uitlijnen. 1: Links uitlijnen 2: Centreren 3: Rechts uitlijnen 4: Uitvullen met de laatste regel links uitgelijnd 5: Uitvullen met de laatste regel in het midden uitgelijnd 6: Uitvullen met de laatste regel rechts uitgelijnd 7: Alle regels uitvullen
Digitale Media - DTP
5
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Het Pagina-palet:
Hierboven is het Pagina-palet afgebeeld van een document dat uit 5 pagina’s bestaat. Het paginapalet benader je onder het menu Venster. Je kunt dan klikken op Pagina om het palet te openen. In de bovenste helft van het palet is de stramienpagina weergegeven. Door deze stramienpagina te selecteren (dubbelklik) kun je een stramien maken. Alle informatie die op de stramienpagina gemaakt wordt, komt automatisch op alle pagina’s in het document te staan. Dit wordt vaak gebruikt voor het maken van een sprekende hoofdregel. Op deze stramienpagina wordt ook de automatische paginanummering gemaakt. Door met het tekstgereedschap een tekstkader te selecteren en “Lay-out -paginanummer invoegen” te kiezen komt in het kader een “A” te staan. Op alle pagina’s komt automatisch het juiste paginacijfer te staan. n de onderste helft van het palet staan de pagina’s die in het document aangemaakt zijn. Op deze pagina’s kan de stramienpagina toegepast worden. Door op een icoontje van een pagina te dubbelklikken kan snel een andere pagina opgezocht worden om te bewerken. Tenslotte is onder in het palet een balk waarin vermeld staat uit hoeveel pagina’s het document bestaat, een icoontje voor het aanmaken van een nieuwe pagina in het document (een maal klikken), en een prullenmand. Door een pagina-ikoontje naar de prullenmand te slepen wordt de pagina waarnaar dat icoontje verwijst verwijderd.
Digitale Media - DTP
6
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Les 1 Intro: Voordat we een boek of folder gaan maken moeten we een aantal dingen weten, zoals: – Hoeveel pagina’s worden het? – In welke kleuren? – Met veel of weinig illustraties? Je moet weten waar je alles neer gaat zetten. Voor het opmaken van pagina’s zijn het formaat, de blad- en zetspiegel en de marges daarom heel belangrijk. Formaat zijn de afmetingen van de pagina, ook wel bladspiegel genoemd. De zetspiegel is het bedrukte deel van een pagina. De marges zijn de ruimten om de zetspiegel. Deze ruimten worden ook wel kopwit, staartwit, snijwit en rugwit genoemd. Met deze opdracht leer je hier allemaal mee te werken.
Doelen: Als je deze opdracht uitgevoerd hebt kun je: – aangeven wat het formaat, marges, blad- en zetspiegel zijn – een tekst plaatsen in Adobe InDesign – het lettertype van een tekst veranderen. – de lettergrootte van een tekst veranderen. – de stijl van een tekst veranderen.
Digitale Media - DTP
7
Blok 3: InDesign
medewerker DTP
Les 1 Formaat, marges, blad- en zetspiegel Wat heb je nodig: – Computer. – Printer. – USB stick – Tekstbestand “doors txt”. Wat ga je doen: De opdracht stap voor stap: – Start je computer op en maak op je USB stick een nieuwe map en noem deze map: “InDesign” – Maak in deze map een nieuwe map en geef deze de naam “Tekstdocumenten”. – Maak in de map InDesign nog een nieuwe map en noem deze “Illustratiedocumenten”. – Maak in de map InDesign nog een nieuwe map en noem deze “Opmaakdocumenten” – Kopieer het bestand ’doors txt’ naar jouw map. – Plaats het bestand ’doors txt’ in de map tekstdocumenten. – Open het opmaakprogramma Adobe InDesign – Open een nieuw document, kies Bestand-Nieuw. – In het dialoogvenster dat verschijnt vul je in: – Pagina’s naast elkaar uit. – Stramientekstkader uit. – Paginaformaat A4, – Boven 20 mm, Links 15 mm, Onder 15 mm en Rechts 15 mm, – Klik op OK. – Kies Bestand-Plaatsen,(of Appeltje +D) selecteer het bestand ’doors.txt’ en open dit. – Het ikoontje van de cursor verandert in een tekstblokje. – Klik met dit tekstblokje linksboven in de hoek van het stramienkader. De tekst wordt nu geplaatst. – Kies in het gereedschappalet het tekstgereedschap. – Selecteer de tekst door met de muis te slepen. Als nu het tekenpalet niet verschijnt open je dit door in het menu Tekst op Teken te klikken. – Verander het lettertype in Helvetica. – Kies in het palet teken; “Helvetica”. – Verander de lettergrootte. – Kies in het palet teken “12 pt”. – Selecteer nu alleen de kop en verander het Corps in 18 pt. – Verander de stijl van de kop in Vet. – Kies in het palet teken “Bold”. – Typ je naam en klas onder de opdracht. – Sla je werk regelmatig op met Bestand-Opslaan. – Bij de eerste keer bewaren verschijnt er een dialoogvenster. – Achter “naam” typ je : opdracht1 en je eigen Naam. – Ga via desktop naar je eigen map. – Kies in je eigen map, de map “opmaakopdrachten” – Klik op bewaar – Print de opdracht. Kies Bestand-Afdrukken. – In het dialoogvenster dat verschijnt vul je in: aantal: 1 en pagina’s: van 1 tot 1 en klik op Print. – Controleer je werk op fouten aan de hand van het model en verbeter deze. – Print de verbeterde opdracht nog een keer.
Digitale Media - DTP
8