Achtergrondinformatie opdracht 1, module 1, les 1 Er zijn leuke en fijne momenten in de opvoeding, maar ook moeilijke en zware momenten. Deze moeilijke momenten hebben soms te maken met een bepaalde fase van de ontwikkeling van het kind. We staan kort stil bij een aantal van deze periodes. Het krijgen van een kind is een zeer ingrijpende gebeurtenis in iemands leven. Wanneer een kind is geboren, voelen de ouders zich onmiddellijk verantwoordelijk voor het kind. Dat gevoel blijven ze levenslang houden. Deze verantwoordelijkheid gaat vaak gepaard met trots, maar ook met bezorgdheid. Met name bij een eerste kind hebben (veel) ouders allerlei vragen over de opvoeding en verzorging van hun kind. En zij kampen met gevoelens van onzekerheid over of ze het wel goed doen. In Nederland bestaat de uitdrukking ‘roze wolk’, maar veel ouders ervaren de geboorte van hun kind en de kraamtijd helemaal niet als roze wolk. Zij tobben met een baby die niet wil slapen, onvoldoende drinkt, of juist heel vaak de borst wil. Baby’s van twee maanden huilen gemiddeld zo’n twee tot drie uur: zoekend naar wat er aan de hand is met de baby kan het gehuil de ouders wanhopig maken. Meestal vinden ouders (uiteindelijk) een manier om hun kind gerust te stellen en te troosten. Maar sommige baby’s huilen wel vijf of zes uur op een dag en zijn moeilijk te troosten. Ouders van deze zogenaamde huilbaby’s hebben het extra zwaar. ‘Moeilijke momenten’ ervaren ouders ook wanneer hun kind in de eenkennigheidsperiode is. Baby’s ontwikkelen een speciale band met de persoon (of personen) bij wie ze het meeste zijn, de persoon die hen dagelijks knuffelt en verzorgt. In veel gezinnen is dat de moeder. De baby ontwikkelt een onvoorwaardelijke liefde voor deze persoon en wil zoveel mogelijk bij die persoon zijn. En wanneer de baby zo’n maand of acht is, kan hij niet meer zonder die persoon. Zij hoeft maar even naar het toilet of naar een andere kamer te gaan, of het kind begint te huilen en wil zich aan haar vastklampen. Het kind moet nog leren dat wanneer zij weggaat, zij ook weer terugkomt. Sommige ouders vinden het lastig dat hun kind zo’n stennis schopt als zij even uit het beeld verdwijnen en vinden het verstikkend. Scheidingsangst hoort echter bij een normale ontwikkeling van een kind; bij het ene kind is dit wel heftiger dan bij het andere. Een kind in de peuterleeftijd kan de ouders ook heel wat moeilijke momenten bezorgen. ‘Zelf doen’, ‘Nee!’, ‘Ik ook’, ‘Lust ik niet’, ‘Waarom …’ ‘Nog een keer’’, zijn typerende uitspraken van een peuter. Dit claimende, egocentrische en dwingende gedrag heet ook wel ‘peuterpubertijd’. Het zelfbewustzijn van peuters groeit, en ze willen zoveel mogelijk zelf doen. Wanneer iets ze niet lukt of ze iets niet zelf mogen doen, schreeuwen peuters de boel bij elkaar. Ze kunnen heel koppig zijn, ook op momenten dat het ouders slecht uitkomt (bijvoorbeeld midden op straat). Soms krijgen peuters zelfs een driftbui: een ontlading van frustraties en emoties die ze nog niet onder woorden kunnen brengen.
Gesprek videofragment 1 opdracht 5, module 1, les 1 Interviewster: Omdat ze de hele dag bij je is heeft ze natuurlijk ook een interessant leven. Nina: Ik denk het wel, ja. Ik denk dat het allemaal wel heel leuk is En ik ben de hele dag met haar bezig. Echt vanaf dat ze wakker wordt tot ze naar bed gaat. En ja, dan ga je ook niet huilen denk ik. Lekker veel aandacht, heel veel. Nou dat kan geen kwaad. Interviewster: Je bent niet bang. Sommige mensen zijn wel eens bang dat ze de baby verwennen. Hoe denk jij daar over? Nina: Nee dat kan niet. Je kan geen kind met aandacht en liefde verwennen. Dat kan niet. Interviewster: Wel met iets anders? Nina: Ja vind ik wel, als ze later iets gaat begrijpen met dingen die ze wil hebben. Daar kun je ze mee verwennen. Maar aandacht en liefde, nee hoor. Volgens mij worden ze daar zelf heel erg lief van. Nee hoor, zoveel mogelijk aandacht. Daar is ze toch voor. Ja!
Informatieblad voor de gespreksleider Opdracht 10, module 1, les 1
Inleiding In deze praktijkopdracht gaan ouders met elkaar praten over het opvoeden van hun kind. Ze praten over het karakter van hun kind en over opvoeden in het algemeen: wat is leuk en wat is minder leuk van opvoeden?
Doel Deelneemsters van de cursus ontmoeten Nederlandse moeders om te praten over opvoeding van kinderen in Nederland. De bedoeling is dat de aanwezigen ervaren dat ouders vaak dezelfde opvoedingssituaties moeilijk of juist leuk vinden, maar er verschillend op reageren. De nadruk komt te liggen op overeenkomsten, en niet op verschillen, tussen Nederlandse ouders en allochtone ouders.
Voorbereiding Uitnodiging ouders Een groep Nederlandssprekende ouders werkt mee aan dit project. Nodig deze ouders uit door middel van een brief met daarin tijdstip en plaats van de bijeenkomst en het doel in het kort. Vraag hen om een of enkele foto’s van hun eigen kind(eren) en/of gezin mee te nemen. Stuur het informatieblad voor de contactouders mee. Instructie van ouders U kunt het beste een kwartier of half uur voor aanvang met de Nederlandse ouders afspreken. Deze tijd gebruikt u voor instructie. De volgende punten komen hierbij aan de orde: * De cursisten zijn net begonnen met een taalles Praten over mijn kind (vertel in het kort iets over de cursus en de deelnemers). * Deze bijeenkomst is bedoeld om met elkaar te praten over het opvoeden van kinderen. We staan stil bij wat er moeilijk of juist fijn aan is. * Het gaat in deze bijeenkomst om herkenning: een heleboel ouders vinden opvoeden fantastisch, maar soms ook zwaar. We benadrukken de overeenkomsten tussen de opvoeders en niet de verschillen. * Vertel iets over het taalniveau van de cursisten. * De cursisten hebben een vraag voorbereid die ze u voorleggen. U hoeft natuurlijk alleen te antwoorden als u dat wilt. Misschien vindt u het ook leuk om iets te vragen aan een van deze moeders. Uiteraard zijn de cursisten ook vrij om wel of niet in te gaan op uw vragen. * De bedoeling is te praten over opvoeden in Nederland, wat vind ik leuk, wat vind ik moeilijk. We leveren een aantal mogelijke gespreksonderwerpen, maar het is geen enkel punt om hier van af te wijken. Het is bedoeld als oefening voor informele gesprekken, bijvoorbeeld bij een speelterrein. U hebt de ouders van tevoren gevraagd een foto van hun gezin mee te nemen. En eentje van het/de jongste kind(eren) tot 3 jaar. Vraag aan de Nederlandse ouders om een beetje verspreid te gaan zitten. Het is ook belangrijk dat de cursisten hun gespreksvaardigheid kunnen oefenen. Zij moeten dus volop de ruimte krijgen om iets te vertellen, toelichting te vragen en/of te geven.
Wat moet u doen? Inleiding Wanneer de cursisten er zijn kunt u de bijeenkomst als volgt inleiden: “Vandaag gaan wij praten over het opvoeden van jonge kinderen. Wat wij er fijn en moeilijk aan vinden. Maar we beginnen met een kennismaking.” Vraag de cursisten en de Nederlandse ouders om zich aan de hand van de foto voor te stellen. Doe het zelf een keer voor: Ik ben … Ik heb … kinderen … jongens … meisjes … is … jaar en … is … jaar Wie is mijn kind? Ga dan in gemengde groepjes uiteen en laat de ouders praten over de baby/dreumes. Laat ze elkaar vertellen over ‘Wie is mijn kind’. ‘Hebt u een vrolijk of nieuwsgierig kind?’ ‘Is het heel rustig of actief …?’ Nodig de aanwezigen uit om te vertellen over het karakter van hun kind en wat ze daarvan vinden. Andere vragen kunnen zijn: * Lijkt het kind op de vader of juist meer op de moeder? * Als het broertjes of zusjes heeft, lijken zij op elkaar of helemaal niet? * Ook is het leuk – maar wel wat ingewikkelder – om te bespreken in hoeverre de karakters van moeder, vader en kind op elkaar aansluiten. Dus: Lijkt uw kind op u of op uw man? Wat heeft hij van u? Wat heeft zij van uw man? Leuke en minder leuke momenten in de opvoeding Vertel dat we in de eerste bijeenkomst hebben gesproken over de leuke en fijne momenten in de opvoeding. En de moeilijke en zware momenten. Als uw kind lekker aan het spelen is, of wanneer u uw baby de borst geeft, dat is genieten! Wanneer uw kind huilt, huilt en huilt, of de hele nacht niet slaapt, dan is het zwaar … Nodig de cursisten en de Nederlandse ouders uit om met elkaar in tweetallen of viertallen hierover te praten. U kunt eventueel ook kiezen voor een meer klassikale methode: Hang de vellen met het blije gezicht en het vermoeide gezicht op. Vraag eerst aan de cursisten de fijne momenten in de opvoeding te noemen. Laat hun verhaal aanvullen door de Nederlandse ouders. Nodig de cursisten en de Nederlandse ouders uit op elkaar te reageren. Bespreek vervolgens de zware momenten. Het is leuk wanneer ouders elkaar vertellen hoe zij zich voelen (meer dan alleen dat het fijn is of zwaar). Probeer de aanwezigen uit te lokken om iets te vertellen over de leuke en de minder leuke momenten. Bijvoorbeeld over ‘lekker spelen’: waarmee speelt het kind, vindt u het leuk om samen te spelen of geniet u er juist van wanneer uw kind zichzelf vermaakt? Speelt u veel met uw kind, kan uw kind zichzelf goed vermaken? Waarmee speelt het graag?
De cursisten hebben vragen voorbereid: nodig hen uit deze vragen te stellen aan de andere ouders, en omgekeerd. Afronding Vraag of iedereen de vragen heeft kunnen stellen die ze hebben voorbereid. Zo niet, geef dan de gelegenheid dit alsnog te doen. Rond af door de aanwezigen te laten vertellen over de leuke fijne en zware momenten in de opvoeding. Geef een aantal voorbeelden van wat er gezegd is. Kijk of het volgende naar voren is gekomen. Zo niet, geef het dan in eigen woorden weer: * Niet alleen kinderen, maar ook ouders zijn heel verschillend. Wat de een leuk vindt van een kind, vindt de ander misschien niet zo leuk. Ouders vinden hun eigen kind altijd het leukste. * Kijk goed naar uw kind. Kijken, kijken, kijken. Zo leert u uw kind kennen en weet u wat uw kind nodig heeft en hoe u het beste kunt reageren.
Hoe kunt u praten? Enerzijds is dit gesprek bedoeld om ouders onderling van gedachten te laten wisselen over opvoeden. Anderzijds is het ook heel belangrijk dat cursisten de mogelijkheid krijgen om Nederlands te leren. Het gaat hierbij om de gespreksvoering, vragen kunnen stellen en informatie kunnen vragen en geven. De gespreksvoering gaat het beste als u langzaam en duidelijk, maar wel in goede zinnen spreekt. Als u de cursist niet goed begrijpt, vraag dan of ze het wil herhalen, of vraag of ze de vraag die ze wil stellen ook opgeschreven heeft. Als u denkt dat de cursist u niet goed begrijpt, bijvoorbeeld de antwoorden die u geeft, vraag dan of het duidelijk is wat er gezegd is. Herhaal het zonodig. Vertel het eventueel nog een keer in andere woorden.
Informatieblad voor de contactouders Opdracht 10, module 1, les 1
Inleiding De cursisten gaan in deze praktijkopdracht met Nederlandse ouders praten over hun kind. De bedoeling is dat het gesprek gaat over algemene dingen. Het gaat vooral om het contact met elkaar. Om kennismaken en praten over de kinderen: hoeveel kinderen iedereen heeft, de leeftijd, zijn of haar eigenschappen, wat je leuk vindt aan je kind en wat je minder leuk vindt aan je kind. Ook kan het gaan over de ontwikkeling van baby’s en peuters en de vragen die ouders hebben bij de opvoeding van hun baby of peuter.
Wat moet u doen? Het is de bedoeling dat u met een cursist praat over kinderen, en dan in het bijzonder kinderen in de leeftijd van 0-3 jaar. Het gaat om een gewoon gesprek, zoals u dat ook met een andere ouder over uw kind zou kunnen voeren. Voor het gesprek zou u een foto van uw kinderen kunnen meenemen. Dan kunt u aan de hand van deze foto het gesprek voeren. * De cursist zal vragen aan u stellen over uw kinderen, bijvoorbeeld: Hoe oud zijn uw kinderen? Wat kan uw jongste kind al? Waar is hij nu druk mee (praten, kruipen, enzovoort)? De bedoeling is dat u in korte en eenvoudige zinnen antwoord geeft op deze vragen. * U kunt ook vragen stellen aan de cursist. Stel in eerste instantie algemene vragen, bijvoorbeeld: Hoeveel kinderen hebt u? Hoe oud zijn ze? * Het kan zijn dat het gesprek in het begin een beetje moeizaam verloopt. Probeer in ieder geval een prettige sfeer te creëren. Bijvoorbeeld: vertel iets leuks of iets grappigs over een van uw kinderen. Vraag daarna of de cursist ook wel eens zoiets heeft meegemaakt. * Als het ijs is gebroken, dan kunt u met de cursist verder praten over het thema ‘Wie is mijn kind?’ en waar u tegen aanloopt in de opvoeding van uw baby of peuter: fijne en moeilijke momenten in de opvoeding.
Hoe kunt u praten? Het is belangrijk dat de cursist de mogelijkheid krijgt Nederlands te leren van het gesprek dat zij met u voert. De gespreksvoering gaat het beste als u langzaam en duidelijk, maar wel in goede zinnen spreekt. Als u de cursist niet goed begrijpt, vraag dan of ze het wil herhalen, of vraag of ze de vraag die ze wil stellen ook opgeschreven heeft. Als u denkt dat de cursist u niet goed begrijpt, bijvoorbeeld de antwoorden die u geeft, vraag dan of het duidelijk is wat er gezegd is. Herhaal het zonodig. Vertel het eventueel nog een keer in andere woorden.