g l n e re e G g s on
j d e d a t n a S v y g
l in n e e L De m
n e d l d i i e u ep
School en werk 2007 In 2007 hebben 2.937 jongeren meegewerkt aan de jongerenenquête. Het onderzoek had als doel om in kaart te brengen wat jongeren doen, waar ze behoefte aan hebben en wat ze in Lelystad bezighoudt. Met de resultaten kunnen de plannen van de gemeente beter afgestemd worden op de wensen van de jongeren. In deze rapportage worden de ontwikkelingen op het gebied van school, werk en vrijwilligerswerk besproken. Er gaan meer jongeren naar school, meer jongeren hebben werk en er wordt meer aan vrijwilligerswerk gedaan dan drie jaar geleden. Ruim 80% volgt een vorm van onderwijs. De grootste groep doet dit voltijds. In 2004 gaf nog een kwart aan geen onderwijs te volgen; in 2007 is dit dus gedaald naar een vijfde. Het verschil zit vooral in de toename van het deeltijd onderwijs en de toename van het aandeel 21-23 jarigen dat voltijds dagonderwijs volgt. Het aandeel jongeren met een baan is ook gestegen. Werkte in 2004 42%; in 2007 had 49% van de jongeren een (bij)baan. Meer jongeren geven ook aan vrijwilligerswerk te doen vergeleken met 2004.
Januari 2008
Colofon Deze rapportage is gemaakt door: Onderzoek en Statistiek Verkrijgbaar, zolang de voorraad strekt bij: Gemeente Lelystad Onderzoek en Statistiek Postbus 91 8200 AB Lelystad T 0320 27 85 74 F 0320 27 82 45 e-mail:
[email protected] Voor feiten en cijfers en overige onderzoeksrapportages kunt u terecht op onze website: www.os.lelystad.nl
Lelystad, januari 2008
Jongeren op school en werk 2007
Inleiding In oktober 2007 hebben 2.937 jongeren van 12 – 23 jaar uit Lelystad meegedaan aan de Lelystadse jongerenenquête. Het onderzoek betreft voor een belangrijk deel een herhaling van de jongerenenquête uit 2004. Met de resultaten kan het jongerenbeleid beter worden afgestemd op de wensen en behoeften van de Lelystadse jongeren. Deze eerste deelrapportage beperkt zich tot de onderwerpen school, werk en vrijwilligerswerk.
enquête te vergelijken met de werkelijke gegevens van de gehele schoolgaande populatie, omdat deze vooralsnog niet bekend zijn. Grafiek 2: Onderwijsniveaus van respondenten (in %) 2
speciaal onderwijs
4
Universiteit
16
HBO
24
MBO niveau 2 1
MBO niveau1
Onderwijsdeelname en -niveau Van de deelnemers aan de jongerenenquête volgt ruim 80% op de één of andere manier onderwijs. De grootste groep doet dit voltijds. In totaal geeft iets minder dan 20% aan geen onderwijs te volgen. In vergelijking met 2004 is het aandeel schoolgaande jongeren gegroeid. In 2004 gaf bijna 25% aan geen onderwijs te volgen. Het verschil zit vooral in het toegenomen aandeel jongeren van 21-23 jaar dat voltijds dagonderwijs volgt en de toename van het aandeel deeltijds onderwijs in het algemeen. Naarmate de leeftijd vordert, wordt er vaker geen opleiding gevolgd. Van de groep jongeren van 21-23 jaar geeft iets minder dan de helft van de respondenten aan nog op school te zitten. Dit is dan relatief vaak avondonderwijs. Van de jongste leeftijdsgroep volgt niemand avondonderwijs tegenover 3% van de jongeren uit de oudste leeftijdsgroep. In totaal volgt 1% van respondenten avondonderwijs. Het aandeel jongeren dat deeltijdonderwijs volgt (7%) is onder alle leeftijdsgroep even groot. Grafiek 1: Onderwijsdeelname van jongeren (in %) 2004 5
avond/
2007
deeltijdonderwijs
8
70 voltijds onderwijs
VWO
9
Havo
9 7
Havo VWO ongesplitst
9
VMBO t of gemengd
9
VMBO basis of kader 8
brugklas 3
basisonderwijs 0
5
10
15
20
25
30
Risicogedrag op school Jongeren geven in 2007 vaker aan te spijbelen dan in 2004. In 2004 gaf 6% van de respondenten aan één of meer uren te hebben gespijbeld in de laatste vier weken. In 2007 is dit aandeel gestegen tot 12%. De leeftijdsgroepen vertonen een divers beeld. Van de 12 14 jarigen geeft 97% aan niet te hebben gespijbeld in de laatste vier weken, van de 18-20 jarigen is dat 81% tegen 90% in 2004. Ook toen was dit de groep die het vaakst spijbelde. Het verschil met 2004 komt waarschijnlijk door het tijdstip van de enquête. De vorige jongerenenquête is vlak na de vakantie (september) afgenomen, waardoor jongeren simpelweg minder in de gelegenheid zijn geweest om te spijbelen. We zien dat er minder 21-23 jarigen spijbelen dan jongeren van 18-20 jaar. Als zij spijbelen is dit vaker maar voor een of twee uur.
73
Tabel 1: Spijbelen naar leeftijdsgroep en jaar 12-14
15-17
18-20
21-23
2007
3
15
19
17
2004
2
8
10
5
25
geen onderwijsdeelname
19
0
20
40
60
80
Het Mbo is de meest gevolgde opleiding. Mbo niveau 2 wordt door 24% van de schoolgaande respondenten opgegeven. Het is niet mogelijk om de cijfers uit de
Er is geen verschil tussen jongens en meisjes in het spijbelgedrag. Er is wel een verschil te zien in het spijbelgedrag naar soort opleiding. Op het Hbo geeft 22% aan te spijbelen, op het Mbo, de Havo en het Vwo 15%.
1
Een groot verschil bestaat er met jongeren van het basisonderwijs, de brugklas en het Vmbo. De jongeren die deze vorm van onderwijs volgen geven het minst vaak aan te spijbelen (respectievelijk 0%, 2% en 6%). Excessief spijbelen (meer dan 5 uur in de afgelopen vier weken) komt op de laatst genoemde soorten onderwijs (bijna) niet voor. Op het Hbo en de Havo zijn de jongeren die aangeven meer dan 5 uur te hebben gespijbeld oververtegenwoordigd, maar ook hier gaat het om slechts 3%. De meeste jongeren (93%) zeggen nog nooit van school gestuurd te zijn. De jongeren die van school zijn gestuurd, zijn dit in de meeste gevallen maar één keer. Slechts 2% van de schoolgaande jeugd geeft aan meerdere keren geschorst te zijn geweest. Er is geen verschil tussen jongens en meisjes en verschillende leeftijdsgroepen. Wel worden niet-westerse allochtonen iets vaker geschorst dan westerse allochtonen en autochtonen. De westerse allochtonen doen het wat dit betreft het beste: 98% geeft aan nog nooit geschorst te zijn. Hoewel geschorst worden en spijbelen beiden worden gezien als risicogedrag op school, is er weinig overlap tussen deze groepen. Jongeren die spijbelen worden niet eerder geschorst dan jongeren die niet spijbelen. Voor zowel de weergave van het spijbelgedrag als de weergave van de hoeveelheid schorsingen moet worden opgemerkt dat de werkelijke percentages waarschijnlijk hoger liggen dan hier geschat. Jongeren die risicogedrag vertonen zijn over het algemeen minder geneigd aan een enquête mee te doen.
Schoolverlaters zonder startkwalificatie Een startkwalificatie is volgens de overheid het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een Havo of Vwodiploma of een Mbo-diploma vanaf niveau 2. In totaal zit 14% van de jongeren van 18 - 22 jaar die aan de enquête hebben meegewerkt niet meer op school en bezitten geen startkwalificatie. Dit zijn de voortijdig schoolverlaters. Hoewel deze enquête niet het meest geijkte middel is om de stand van zaken rondom voortijdig schoolverlaten nauwkeurig in kaart te brengen, lijkt het er toch op dat het de goede kant op gaat met het aandeel jongeren dat een startkwalificatie heeft. Waar in 2004 nog 23% van de jongeren die de enquête invulde geen startkwalificatie had, is dat percentage nu gedaald naar 14%. Er is geen belangrijk verschil gevonden tussen autochtonen en allochtonen. Jongens zijn iets vaker dan meisjes bij het beëindigen van hun schoolcarrière niet in
2
het bezit van een startkwalificatie. Jongeren met een kind blijven evenals in 2004 gevoelig voor voortijdig schoolverlaten. De relatie tussen leeftijd en het hebben van een startkwalificatie blijft ook overeind. Onder de hoogste leeftijdsgroepen zijn meer voortijdig schoolverlaters.
Jongeren en werk Het aandeel jongeren van 12-23 dat werkt is gestegen ten opzichte van 2004. Werkte in 2004 42% van de jongeren, in 2007 had 49% van de jongeren een (bij)baan. In bijna de helft van de gevallen gaat het om een baan voor minder dan 12 uur in de week en vindt het werk plaats naast de activiteiten voor school. Omdat jongeren van 12 tot en met 14 jaar niet tot de beroepsbevolking worden gerekend, wordt deze leeftijdsgroep in deze paragraaf verder buiten 1 beschouwing gelaten. Van de jongeren van 15 tot 23 jaar werkt 38% 12 uur of meer. Ditzelfde beeld was te zien in 2004. Een verschil met 2004 is, dat er nu een kleinere groep is die meer dan 32 uur per week werkt. Een verklaring hiervoor is dat er meer jongeren naar school gaan dan in 2004. Jongeren die niet (meer) naar school gaan werken nog steeds even vaak als in 2004 fulltime (32 uur per week of meer). Er is een groot, maar niet verrassend verschil tussen de schoolgaande en niet schoolgaande jeugd. Van de niet schoolgaande jeugd werkt meer dan 53% 32 uur in de week of meer. Van de schoolgaande jeugd is dit 5%. Van de niet schoolgaande jeugd is 20% werkloos: 14% zoekt naar werk en 6% heeft aangegeven niet naar werk te zoeken. Bij die 6% zijn ook jongeren die een onbetaalde stage lopen of waarvan hun handicap een reden is niet te kunnen werken. Jongeren zonder werk hebben vaak geen startkwalificatie. Onder de voortijdige schoolverlaters jongeren heeft 25% geen betaald werk. Bij de schoolverlaters die wel een startkwalificatie hebben is dit 13%. De jongeren die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie werken ook minder uren per week. Jongeren met een motorische, visuele of een verstandelijke beperking die niet schoolgaand zijn,
1 In deze paragraaf wordt met mensen zonder startkwalificatie gerefereerd aan alle jongeren van 15 - 23 die voortijdig schoolverlater zijn.
Jongeren op school en werk 2007
hebben vaker dan jongeren zonder beperking geen werk. Meer van invloed dan het hebben van een beperking, is de mate waarin iemand zich beperkt voelt. Jongeren die zich zwaar beperkt voelen bij dagelijkse bezigheden thuis en bezigheden op school en werk hebben vaker geen werk. Als een jongere zich op meerdere vlakken beperkt voelt, is de kans dat hij werk heeft nog kleiner.
Jongeren en vrijwilligerswerk Meer jongeren dan in 2004 geven aan vrijwilligerswerk te doen. In totaal doet 21% aan enige vorm van vrijwilligerswerk. In 2004 was dit nog 12%. De gemiddelde tijdsinvestering per week bedraagt 5 uur. Naarmate jongeren ouder zijn, verrichten ze eerder vrijwilligerswerk. Er is een klein verschil tussen allochtonen en autochtonen. Iets meer autochtonen doen aan vrijwilligerswerk dan allochtonen (zie grafiek 3).
Grafiek 3 Vrijwilligerswerk naar herkomst en leeftijd (in %) 30
helpen bij een sportvereniging (19%). Helpen van anderen buiten het huishouden wordt het meest door meisjes en mensen met een middelbare of hogere opleiding verricht. Vrijwilligerswerk bij een sportvereniging wordt eerder gedaan door jongens, autochtonen en hoger opgeleiden. De hoeveel tijd die jongeren tot hun beschikking hebben, hangt samen met het al dan niet verrichten van vrijwilligerswerk; echter het verband is niet rechtlijnig. Onder jongeren met een baan van 32 uur in de week of meer is 18% actief als vrijwilliger; terwijl onder jongeren zonder baan is (slechts) 16% actief als vrijwilliger. Jongeren die minder dan 12 uur of tussen de 12 en 32 uur per week werken zijn veel eerder actief als vrijwilliger, respectievelijk 26% en 30%.
Onderzoeksverantwoording Het onderzoek is in oktober 2007 onder de Lelystadse jeugd gehouden. Hiervoor zijn alle jongeren van 12 t/m 23 per brief uitgenodigd een digitale vragenlijst in te vullen. In totaal heeft 28% van de jongeren aan de uitnodiging gehoor gegeven. Om de onderzoeksresultaten representatief te maken voor de 12-23 jarigen van geheel Lelystad is herwogen op de kenmerken geslacht, leeftijd, en stadswijk.
25 20
Een meer uitgebreide onderzoeksverantwoording, en andere deelrapportages over dit onderzoek, zijn te vinden op www.os.lelystad.nl
15 10 5 0 12-14
15-17
18-20 autochtoon
21-23 allochtoon
Schoolgaande jongeren die een opleiding volgen op een hoog niveau2 verrichten eerder vrijwilligerswerk dan schoolgaande jongeren die op een lager niveau onderwijs volgen. Dit heeft voor een deel te maken met leeftijd. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de deelname aan vrijwilligerswerk ook toe. Jongeren die een opleiding volgen op een hoog niveau zijn over het algemeen ouder dan jongeren die een opleiding volgen op een laag niveau. De vormen van vrijwilligerswerk die het meest voorkomen zijn het helpen van anderen buiten het huishouden (30%) en 2 De opleidingsniveaus zijn verdeeld in 3 categorieën: hoog (Universiteit en Hbo), midden (Havo, Vwo en Mbo vanaf niveau2) en laag (basisonderwijs, Vmbo en Mbo niveau1)
3