PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 1/250
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
LEIDRAAD VOOR DE UITVOERING VAN DE AUDITS BIJ DE BEDRIJVEN IN DE SECTOR VAN DE PRIMAIRE PRODUCTIE Van toepassing vanaf: 16/12/2014
Opgesteld door: DG Controlebeleid David Michelante (get.) Herman Vanbeckevoort Vera Huyshauwer Vincent Helbo
Gecontroleerd door:
Goedgekeurd door:
De Directeur Walter Van Ormelingen (get.)
De directeur-generaal a.i. Pierre Naassens (get.)
Datum: 25/11/2014 De Directeur a.i. Jozef Hooyberghs (get.)
Datum: 29/10/2014
Datum: 03/12/2014
Datum: 09/12/2014
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 2/250
I. DOELSTELLINGEN EN TOEPASSINGSGEBIED In het kader van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen, moeten alle actoren actief in de voedselketen een autocontrole instellen. Een autocontrole moet, om officieel aanvaard te kunnen worden als “gecertificeerd / gevalideerd autocontrolesysteem”, alle elementen omvatten zoals beschreven in de van toepassing zijnde gids/leidraden/reglementering. Per sector wordt er een aparte leidraad ontwikkeld. De validatie van de bedrijfseigen autocontrole gebeurt aan de hand van de conformiteitsauditprocedure PB 00 – P 09. De vastgestelde tekortkomingen worden gequoteerd in de specifieke checklist PB 07 – CL 02 en de vaststellingen, gedaan tijdens de audit, worden eveneens direct in deze checklist toegelicht. De checklist is een integraal onderdeel van het auditverslag (modelverslag PB 00 – F 21). De doelstelling van dit document is de auditeur voorzien van een controlemiddel en de bijhorende toelichting omtrent alle aspecten die voorkomen in de specifieke checklist. Het huidige document is van toepassing op de sector van de primaire productie.
II. NORMATIEVE REFERENTIES
Verordening EG nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden
Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen
Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne
Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne
Verordening (EG) nr. 181/2006 van de Commissie van 1 februari 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest betreft en tot wijziging van die verordening
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 3/250
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 208/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de traceerbaarheidsvoorschriften voor kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten Verordening (EU) nr. 209/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor kiemgroenten en de bemonsteringsvoorschriften voor pluimveekarkassen en vers pluimveevlees Verordening (EU) nr. 210/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de erkenning van inrichtingen die kiemgroenten produceren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 211/2013 van de Commissie van 11 maart 2013 betreffende de certificeringvoorschriften voor de invoer in de Unie van kiemgroenten en voor de productie van kiemgroenten bestemde zaden
Beschikking 2002/757/EG van de Commissie van 19 september 2002 houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ’t Veld sp. nov. te voorkomen
Beschikking 2006/464/EG van de Commissie van 27 juni 2006 tot vaststelling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Dryocosmus kuriphilus Yasumatsu te voorkomen
Beschikking 2007/365/EG van de Commissie van 25 mei 2007 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Rhynchophorus ferrugineus (Oliver) te voorkomen
Beschikking 2007/410/EG van de Commissie van 12 juni 2007 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Potato spindle tuber viroid (aardappelspoelknolviroïde) te voorkomen
Beschikking 2007/433/EG van de Commissie van 18 juni 2007 tot vastselling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell te voorkomen
Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU van de Commissie van 1 maart 2012 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen
Uitvoeringsbesluit 2012/535/EU van de Commissie van 26 september 2012 betreffende noodmaatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje)
Wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen
Koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 4/250
Koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik
Koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten
Koninklijk besluit van 30 november 1999 betreffende de handel in primeur- en bewaaraardappelen
Koninklijk besluit van 14 januari 2002 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water dat in voedingsmiddeleninrichtingen verpakt wordt of dat voor de fabricage en/of het in de handel brengen van voedingsmiddelen wordt gebruikt
Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden
Koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen
Koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen
Koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende heffingen bepaald bij artikel 4 van de wet van 9 december 2004 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne
Koninklijk besluit van 16 januari 2006 tot vaststelling van de nadere regels van de erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen
Koninklijk besluit van 23 juni 2008 betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) te voorkomen
Koninklijk besluit van 22 juni 2010 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen
Koninklijk besluit van 13 maart 2011 betreffende de verplichte keuring van spuittoestellen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 2005 betreffende retributies bepaald bij artikel 5 van de wet van 9 december 2004 houdende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 5/250
Koninklijk besluit van 10 december 2012 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al. ssp. sepedonicus (Spieckerman et Kotthoff) Davis et al.)
Koninklijk besluit van 28 januari 2013 betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten
Koninklijk besluit van 26 januari 2014 betreffende de bestrijding van bruinrot in aardappelen (Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.)
Ministerieel besluit van 30 augustus 1999 betreffende de strijd tegen Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al.)
Ministerieel besluit van 14 februari 2000 tot vaststelling van maatregelen om te beletten dat Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. zich verspreidt
Ministerieel besluit van 22 januari 2004 betreffende de modaliteiten voor de meldingsplicht in de voedselketen
Ministerieel besluit van 14 april 2005 houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van maïswortelboorder, Diabrotica virgifera Le Conte
Ministerieel besluit van 22 december 2005 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de aanvullende maatregelen die getroffen worden in het kader van de controle op de aanwezigheid van nitraten en van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in en op sommige groente- en fruitsoorten
Ministerieel besluit van 24 oktber 2008 houdende tijdelijke noodmaatregelen ter bestrijding van de Aziatische boktor Anoplophora glabripennis (Motschulsky)
III. TERMEN, DEFINITIES EN BESTEMMELINGEN A. Termen en definities
Autocontrole: geheel van maatregelen die door bedrijven worden genomen om ervoor te zorgen dat producten in alle stadia van productie, verwerking en distributie die onder hun beheer vallen: o voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake voedselveiligheid; o voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake kwaliteit van de producten waarvoor het FAVV bevoegd is; o voldoen aan de voorschriften over traceerbaarheid en het toezicht op de effectieve naleving van die voorschiften; specifiek voor primaire productie – voldoen aan hygiënevoorschriften en bijhouden van registers.
Gids: sectorgids voor de primaire productie.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 6/250
Drinkbaar water: voor de voorschriften met betrekking tot drinkwater wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 14 januari 2002.
Schoon water: natuurlijk, kunstmatig of gezuiverd niet-drinkbaar water dat geen micro-organismen of schadelijke stoffen bevat in een hoeveelheid die direct invloed kan hebben op de kwaliteit van levensmiddelen. Het kan gaan om regenwater dat zodanig wordt opgevangen dat de kans op besmetting wordt geminimaliseerd dat afkomstig is van een gesloten opslagtank of van een open kuip die beschermd is tegen huisdieren en om water uit een gesloten put (=grondwater) op voorwaarde dat het water elk jaar microbiologisch wordt onderzocht en dat het volgende criterium niet wordt overschreden : E. coli maximum 10.000 kve/100 ml. Indien dit criterium niet gerespecteerd wordt, moet drinkbaar water gebruikt worden.
Proper water: regenwater dat dusdanig wordt opgevangen dat de kans op besmetting wordt geminimaliseerd en afkomstig is van een gesloten opslagtank of van een open kuip die beschermd is tegen huisdieren evenals water uit een gesloten put (= grondwater), bronwater, door het Agentschap goedgekeurd gereconditioneerd recyclagewater, met name water afkomstig uit bepaalde procédés bedoeld in het punt over « Irrigatie ». Dat water moet visueel proper zijn en mag geen abnormale geur hebben.
Gewasbeschermingsmiddelen : in dit document omvat deze term zowel de « gewasbeschermingsmiddelen » zoals gedefinieerd in Verordening (EG) N°1107/2009 (hoofdzakelijk gebruikt voor de bescherming van planten en de vernietiging van ongewenste planten, en omvat dit fungiciden, insecticiden, herbiciden, groeiregulatoren) en de « toevoegingsstoffen » zoals gedefinieerd in diezelfde Verordening (bestemd om gemengd te worden met een gewasbeschermingsmiddel en die met name uitvloeiers, anti-schuimmiddelen, … omvatten).
Biociden: werkzame stoffen en preparaten die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, één of meer werkzame stoffen bevatten en bestemd zijn om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten ervan te voorkomen of op andere wijze langs chemische of biologische weg te bestrijden (KB 22-05-2003).
Bloemisterij: bloemisterij behelst de kweek en het verhandelen van bloeiende perk- en balkonplanten (éénjarigen, tweejarigen, bollen, …), kamerplanten (groene of bloeiende), buitenteelten in pot, …
Boomkwekerij: boomkwekerij behelst de vermeerdering, de teelt en het verhandelen van bomen, heesters, rozen, vaste planten, vruchtbomen, bosgoed, coniferen, …
Gereglementeerd schadelijk organisme: het betreft organismen die schadelijk zijn voor de planten en de plantaardige producten krachtens de Wet van 2 april 1971. Voor de meldingen bij aanwezigheid en het bijhouden van het overeenkomstige register (kopie van de meldingen), betreft het schadelijke organismen die expliciet beschreven worden in de volgende bestaande
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 7/250
wetgevingen: KB van 10/08/2005, KB van 19/11/1987, organismen waarvoor de EU noodmaatregelen heeft uitgegeven en, in voorkomend geval, die als « schadelijk » werden verklaard door een beslissing van de Minister.
Plantenpaspoort: officieel document voor gebruik binnen de EU, dat waarborgt dat de goederen die erop vermeld zijn, voldoen aan de fytosanitaire vereisten. Dit geldt zowel voor verplaatsingen over grote als over korte afstanden, met andere woorden ook voor verkeer binnen België.
Quarantaine organismen: gereglementeerde schadelijke organismen die niet voorkomen in de EU, of beperkt voorkomen en waarvan de verspreiding moet bestreden worden
Schadelijke organismen: alle soorten, stammen en biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten. Dit omvat dus zowel gereglementeerde schadelijke organismen (quarantaine organismen) als niet gereglementeerde schadelijke organismen.
Beschermingsgebieden: de beschermingsgebieden voor bruinrot zoals bedoeld in het ministerieel besluit van 14 februari 2000 omvatten het grondgebied van de gemeenten Arendonk, Balen, Beerse, Berlaar, Brecht, Dessel-Stokkem, Dilsen, Geel, Grobbendonk, Ham, Hamont-Achel, Heist-op-den-berg, Herentals, Herenthout, Herselt, Hulshout, Kasterlee, Kinrooi, Leopoldsburg, Lier, Lille, Lommel, Maaseik, Malle, Meerhout, Merksplas, Mol, Neerpelt, Nijlen, Olen, OudTurnhout, Overpelt, Ranst, Ravels, Retie, Rijkevorsel, Schilde, Schoten, Turnhout, Vorselaar, Vosselaar, Westerlo, Zandhoven en Zoersel.
Snijbloemen: snijbloementeelt behelst de productie en het verhandelen van afgesneden bloemen en bloesems, snijgroen, siertwijgen, …
Primeuraardappelen: niet rijpgeoogste aardappelen waarvan de schil over het algemeen gemakkelijk door wrijven kan worden verwijderd en die bestemd zijn om in verse toestand aan de verbruiker te worden geleverd.
Bewaaraardappelen: rijpgeoogste aardappelen met vaste schil die bestemd zijn om in verse toestand aan de verbruiker te worden geleverd.
Consumptieaardappelen: primeuraardappelen en bewaaraardappelen.
Traceerbaarheid: de mogelijkheid om een product voor alle stadia van de productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen.
B. Afkortingen
B: bijlage CA: correctieve acties CI: geaccrediteerde certificeringsinstelling FAVV: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 8/250
GHP: Goede Hygiëne Praktijken H: hoofdstuk KB: Koninklijk besluit MB: Ministerieel besluit NBGM: niet-bruikbare gewasbeschermingsmiddelen (verlopen, verboden gewasbeschermingsmiddelen …) NET: niet-Eetbare Tuinbouwproducten of niet-eetbare primaire plantaardige productie : productie van planten (uitgangsmateriaal, plantgoed en afgewerkt product) of delen van planten die uitsluitend op de markt worden gebracht voor hun sierwaarde en voor de bosbouw en die geen bestemming hebben als voedingsmiddel NC: non-conformiteit NC A: non-conformiteit major NC B: non-conformiteit minor P: deel S: sectie VO: verordening +*: voldoet met opmerking
C. Bestemmelingen Auditoren van het Agentschap alsook auditoren van de keuringsinstellingen die belast zijn met het uitvoeren van een audit.
certificerings-
en
D. Verloop van de audit Om de audit in de beste omstandigheden te doen verlopen, overloopt de auditor de in de checklist vermelde voorschriften in de volgorde die hem het best geschikt lijkt op grond van de structuur en de werkwijze van het bedrijf waar de audit plaatsvindt. Bij afloop van de audit moeten alle vragen van de auditchecklist beantwoord zijn. Wordt het bedrijf overgenomen, dan dient er een nieuwe audit te gebeuren. Deze regel geldt niet voor overnames door familieverwanten van de 1ste of 2de graad, echtgenoten en vennootschappen waarbij de oorspronkelijke bedrijfsleider aandeelhouder blijft of wordt. Telkens echter op voorwaarde dat na overname er geen wijziging van activiteiten plaatsvindt.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 9/250 IV. HISTORISCH OVERZICHT Identificatie van het document PB 07 – LD 02 – REV 1 – 2012 PB 07 – LD 02 – REV 2 – 2014
Wijzigingen Rechtvaardiging Van toepassing vanaf Eerste versie van het document Goedkeuring van de gids 07-02-2013 Vereisten kiemgroenten Aanpassing versie 2 van de gids @@@ Up tot date brengen reglementering
Indien het niet de eerste versie of een volledige revisie van het document betreft, zijn de wijzigingen in vergelijking met de vorige versie aangeduid in rood opdat deze makkelijk terug te vinden zijn. De toevoegingen zijn onderlijnd en de verwijderde stukken zijn doorstreept.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 10/250
V. PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE (VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN) A. Hygiënevoorschriften 1. BEDRIJF EN GEBOUWEN 1.1. OPSLAG VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 1.1.1. Het "fytolokaal" bevat alleen producten die daar aanwezig mogen zijn 1.1.2. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen in een afsluitbare ruimte die niet toegankelijk is voor kinderen en onbevoegden 1.1.3. De verplichte aanduidingen worden op elke toegangsdeur aangebracht 1.1.4. De verlichting is goed 1.1.5. De voorschriften betreffende de opslag van de gevaarlijke producten (klasse A-producten - bijlage X) worden nageleefd? 1.1.6. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is droog 1.1.7. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft een doelmatige verluchting? 1.1.8. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vorstvrij • Criterium in de gids: module A -2.1: 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3, 1.1.4, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7 en 1.1.8 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 7, B X • Interpretatie: de ruimte waar gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen (= het fytolokaal dat zowel een echt lokaal kan zijn als een kast waarin alleen “fyto”producten worden opgeslagen) moet voldoen aan de volgende vereisten : op slot en niet toegankelijk voor kinderen en onbevoegden (onbevoegde personen kunnen toegang krijgen tot de lokalen indien ze vergezeld worden van een bevoegde persoon),
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 11/250
alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten worden opgeslagen in het “fyto”lokaal, in het fytolokaal worden uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen en biociden opgeslagen. Niet-erkende gebruikers mogen daar ook andere producten opslaan voor zover die producten aan de volgende voorwaarden voldoen : a) niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging vermijden), b) geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (geen brandstoffen, stikstofmeststoffen,…) (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging van voedselvoorraden als gevolg van een accident in het lokaal vermijden), c) apart zijn opgeborgen, op afzonderlijke rekken en zodanig dat alle risico van rechtstreeks contact met gewasbeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld bij lekverliezen) wordt vermeden. Die andere producten kunnen o.a. zijn : bleekwater, zaaizaden, vloeibare meststoffen, sporenelementen,… In dit lokaal mag verder ook de specifieke uitrusting voor gebruik van de producten worden opgeslagen. Let op: erkende of bijzonder erkende gebruikers moeten alle voorschriften uit het koninklijk besluit van 28 februari 1994 voor wat betreft het bewaren van A- en Bbestrijdingsmiddelen integraal naleven. De naleving van die voorschriften wordt echter niet gecontroleerd tijdens de audit verricht op basis van deze leidraad en checklist PB 1 – CL. op elke directe toegangsdeur van een verschillende wand moet goed zichtbaar het verplichte pictogram worden aangebracht: "doodshoofd", samen met de vermelding "vergif” en (in geval van een lokaal) de vermelding 'geen toegang voor onbevoegden', de verlichting in het « fytolokaal » of nabij de « fytokast » moet zodanig zijn dat de etiketten van de bestrijdingsmiddelen en biociden altijd goed leesbaar zijn, de ruimte moet droog zijn (poedervormige producten mogen niet klitten, er mag geen schimmelgroei zijn,…), beschikken over voldoende verluchting (geen condensvorming,…). Ze moet ook vorstvrij zijn als er vloeibare gewasbeschermingsmiddelen en biociden in worden opgeslagen, gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten (producten van klasse zoals vermeld in deel 1 van bijlage X bij het KB van 28/02/94, gewijzigd bij het KB van 10.01.10 (giftige gassen of producten die deze afgeven : sulfurylfluoride, aluminiumof magnesiumfosfide, fosforwaterstof, trichloornitromethaan (chloorpicrine), methylbromide (broommethaan))) mogen niet worden opgeslagen in woonruimten, stallen, ruimten voor het hanteren. De toegangsdeur tot het opslaglokaal mag niet uitgeven op die ruimten/de stallen,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 12/250
Niet-naleving van de eisen 1.1.6., 1.1.7., 1.1.8 geeft aanleiding tot toekenning van een +*.
1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen worden in hun oorspronkelijke verpakking bewaard 1.1.10. Niet-bruikbare gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en vervallen of voor privédoeleinden bestemde biociden worden samen bewaard met de vermelding « NBGM/vervallen » en op passende wijze behandeld. De producten bestemd voor privégebruik worden samen bewaard met de vermelding « privé » en op passende wijze behandeld • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.1.9, 1.1.10 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: het is verplicht deze producten in hun oorspronkelijke verpakking te bewaren en vergezeld van hun oorspronkelijk etiket, vervallen gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en biociden, en bestrijdingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de aanduiding "vervallen" en/of “privé”. De volgende producten worden als vervallen beschouwd: de producten die niet meer erkend zijn en waarvan de eventuele opgebruiktermijn verstreken is (zie www.fytoweb.fgov.be) of deze waarvan de uiterste gebruikdatum vervallen is. De gegroepeerde opslag van bepaalde producten wordt niet langer getolereerd. Het betreft meer bepaald de producten die 2 jaar of langer, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar van inspectie, vervallen zijn, vervallen gewasbeschermingsmiddelen en lege verpakkingen worden aan “Fytofar Recover” overhandigd (niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*). 1.1.11. Geschikte weeg- en/of meetapparatuur is aanwezig • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.1.11 • Interpretatie: de operator moet beschikken over geschikte weeg/meetapparatuur. Al naargelang van de gewasbeschermingsmiddelen en de biociden die op het bedrijf worden gebruikt, moeten een voldoende nauwkeurige weegschaal en/of recipiënten met bekende inhoud beschikbaar zijn om de gewasbeschermingsmiddelen en de biociden te kunnen doseren. Deze apparatuur wordt niet gebruikt voor andere doeleinden. 1.1.12. De gewasbeschermingsmiddelen die niet erkend zijn in België en die bestemd zijn voor gebruik in de buurlanden worden correct beheerd • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.1.12
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 13/250
• Wetgeving: KB 16-01-2006, art. 3, B III • Interpretatie: de operator die in België niet-erkende gewasbeschermingsmiddelen opslaat om ze te gebruiken op in de buurlanden gelegen gronden moet beschikken over een vergunning voor de invoer en de uitvoer van gewasbeschermingsmiddelen. De betreffende gewasbeschermingsmiddelen moeten erkend zijn in het land waar ze worden gebruikt. Die gewasbeschermingsmiddelen moeten duidelijk geïdentificeerd zijn.
1.2. BEWERKINGS – EN OPSLAGRUIMTE, PRODUCTIE- EN VERKOOPSRUIMTE , VOOR KIEMGROENTEN ZIJN DEZE EISEN OOK TOEPASBAAR OP DE PRODUCTIEEN VERPAKKINGSRUIMTEN 1.2.1. De gebouwen waar plantaardige producten bewerkt en / of opgeslagen worden, zijn proper en in goede staat • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.1 • Wetgeving:
KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage I,4a VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 5
• Interpretatie: in de ruimten waar producten worden opgeslagen of bewerkt, moeten de muren, plafonds en vloeren geregeld worden schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. De muren, ramen, deuren en het plafond zijn intact en gemakkelijk reinigbaar. Onder plafond wordt het onderplafond verstaan of bij gebrek hieraan, het dak. Het plafond moet minder vaak gereinigd worden dan de muren en vloeren. 1.2.2. Door hun indeling en hun ontwerp, zijn de ruimtes waar de kiemgroenten geproduceerd, behandeld, bewaard en verpakt worden proper en in goede staat.
1.2.3. De ruimten moeten zo zijn ingedeeld dat kruisbesmetting wordt vermeden. •
Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/UE, bijlage, deel 1. KB 14-11-2003, art. 3, § 4
•
Interpretatie: /
1.2.4 Er is voldoende en aangepaste verlichting in de ruimten
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 14/250
• Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.2 • Wetgeving: •
KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, Bijlage I, deel A, II, 5
• Interpretatie: de ruimten waar producten worden opgeslagen of bewerkt moeten zodanig verlicht zijn dat men in de ruimte gemakkelijk en veilig kan werken en machines kan gebruiken. De verlichting moet het mogelijk maken de staat van de ruimte en de inhoud ervan vlot te controleren en moet het, wanneer producten worden bewerkt, mogelijk maken voor consumptie ongeschikte, bevuilde of verontreinigde producten te herkennen. Verlichtingstoestellen die boven producten zijn aangebracht moeten beschermd zijn tegen glasbreuk. 1.2.5. De aanpak tegen ongedierte voldoet • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.3 • Wetgeving:
KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5
• Interpretatie: er moet een bestrijding van ongedierte worden uitgewerkt om de aanwezigheid van ongedierte in de productie-, opslag- en bewerkingsruimten in de mate van het mogelijke te vermijden. De daarbij gebruikte biociden moeten voor dat gebruik erkend zijn. De bestrijding mag niet leiden tot verontreiniging van de producten. Tijdens de audit gaat de auditor na of er geen sporen zijn van ongedierte. Als wel bestrijding wordt uitgevoerd en de auditor stelt vast dat sporen van ongedierte aanwezig zijn, gaat hij na of het bestrijdingsprogramma geschikt is. Ook moet worden nagegaan of de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen correct worden ingevuld en of de gebruikte producten erkend zijn voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. 1.2.6. Er is geen glasbreuk in de gebouwen 1.2.7. Er worden geen onafgeschermde kwikthermometers gebruikt 1.2.8. Het is verboden om te roken, te eten of te drinken in de ruimten waar de middelen worden gehanteerd, opgeslagen en verkocht 1.2.9. De pictogrammen zijn aangebracht in het opslaglokaal en in de ruimten waar goederen worden gehanteerd, opgeslagen en verkocht 1.2.10. De gevaarlijke stoffen en hun afval worden derwijze opgeslagen en gehanteerd zodat verontreiniging voorkomen wordt
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 15/250
1.2.11. De ruimtes gebruikt voor de productie, de bewerking en de stockage van kiemgroenten en de daarvoor gebruikte zaden zijn de opslagruimtes voor het gereedschap en de producten die niet bij de productie van kiemgroenten gebruikt worden verschillend van de andere lokalen (zoals meststoffen, olie, brandstoffen, trekkers…). 1.2.12. De zaden bestemd voor kieming moeten worden bewaard in omstandigheden die beschadiging en besmetting voorkomen . • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/UE, bijlage, 1. •
Interpretatie: /
1.2.13. Alle maatregelen werden getroffen om bevuiling van producten door fokdieren of huisdieren te voorkomen in de zones/ruimten waar goederen worden gehanteerd/opgeslagen of verkocht • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.4, 1.2.5, 1.2.6, 1.2.7, 1.2.8, 1.2.9 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4, bijlage I,1 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 25 • Interpretatie: om productverontreiniging te vermijden moeten de operatoren ten minste de volgende voorschriften in acht nemen: er mag geen glasbreuk voorkomen in de gebouwen. Glas dat stuk is (gebroken of gebarsten ramen, gesprongen lampen, beschadigde spiegels,...) wordt vervangen conform de glasbreukprocedure. Als bij de audit wordt vastgesteld dat gebroken glas aanwezig is, stelt de auditor aan de operator vragen om na te gaan of eventueel verontreinigde producten op gepaste wijze werden behandeld (bijvoorbeeld: uit de markt genomen), het gebruik van kwikthermometers moet worden vermeden. Als zij toch worden gebruikt, moeten ze zijn afgeschermd om bij breuk verontreiniging van de producten te vermijden. het rook-, eet- en drinkverbod in de ruimten waar goederen worden bewerkt, opgeslagen of verkocht, moet strikt worden nageleefd (geen sigarettenpeuken, geen asbak,…), de landbouwer voorziet volgende pictogrammen in de loods, verpakking-/bewerkingsruimten: pictogram 'Verbod op roken', pictogram 'Verbod op eten en drinken', pictogram 'Verboden voor huisdieren', gevaarlijke stoffen en hun afval (olie, brandstof, meststoffen) worden derwijze opgeslagen en gehanteerd dat verontreiniging
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 16/250
voorkomen wordt. De ruimten waar deze gevaarlijke stoffen en afval worden opgeslagen en gehanteerd, moeten van de ruimten waar plantaardige producten worden gehanteerd, opgeslagen en verkocht, gescheiden zijn door middel van volle en voldoende hoge wanden, er moet een afdoende materiële scheiding bestaan tussen plantaardige producten en fokdieren of huisdieren om verontreiniging van de producten te vermijden. 1.2.14. Het afval wordt geregeld verwijderd uit de productie-, hanteer-, opslag- en verkoopzones • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.10 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 • Interpretatie: zichtbaar bedorven product en afval dat wordt verkregen in de ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen, gehanteerd en verkocht, moet geregeld worden afgevoerd.
1.2.15. De plaatsen waar aardappelen worden opgeslagen, moeten voldoende donker zijn 1.2.16. De opslagruimten voor graan zijn voldoende verlucht 1.2.17. De opslag van aardappelen wordt goed aangepakt 1.2.18. Pootaardappelen worden gescheiden van consumptieaardappelen bewaard 1.2.19. De omstandigheden bij de opslag van kiemgroenten, zaaizaden en plantgoed worden beheerst • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.11, 1.2.12, 1.2.13, 1.2.14, 1.2.15 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 • • Interpretatie: plantaardige producten moeten in goede omstandigheden worden bewaard: - aardappelen moeten in het donker worden opgeslagen om de vorming van solanine te vermijden. De opgeslagen aardappelen moeten volledig van het daglicht kunnen worden afgeschermd. Niet-naleving van deze eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 17/250
-
-
-
granen, eiwitrijke en oliehoudende gewassen worden opgeslagen bij een temperatuur van < 10°C en hebben een vochtgehalte van < 15,5 % voor tarwe, rogge, gerst, spelt en maïs, van < 15 % voor erwten en tuinbonen of van < 9 % voor koolzaad en lijnzaad om de vorming van mycotoxinen te vermijden. Niet-naleving van deze eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*, appelen worden gecontroleerd voordat ze worden opgeslagen of verkocht zodat vruchten met sporen van schimmel kunnen worden verwijderd, pootaardappelen worden gescheiden bewaard van consumptieaardappelen, de auditeur voert een controle uit van de documenten (opslagplan) en in voorkomend geval ook een fysieke controle (identificatie van partijen in opslag).
1.2.20. De ventilatiesystemen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat propere luchtstromen gegarandeerd zijn. •
Wetgeving : KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage.
1.2.21. Er worden autocontroleanalyses op Clavibacter en Ralstonia uitgevoerd op de gecertificeerde pootaardappelen • Criterium in de gids: module A – 2.1. : 1.2.16 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, §4, bijlage IV KB 10-08-2005, art. 10 § 1, bijlage IV.A.II, punt 18.1. • • Interpretatie: uit een andere lidstaat ingevoerde pootaardappelen en BE families die voor het eerst zijn ingeschreven voor de productie van gecertificeerd pootgoed worden onderzocht om de afwezigheid van Clavibacter en Ralstonia te kunnen bevestigen. 1.2.22. Er zijn voldoende koelcellen voorzien van thermometers.
1.2.23. Na de productie moeten de kiemgroenten onmiddellijk worden gekoeld. De koude keten moet in acht worden genomen. • Wetgeving : KB 14-11-2003, art 3, §4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 18/250
1.3 SANITAIR IN DE BEDRIJVEN VOOR DE PRODUCTIE VAN KIEMGROENTEN 1.3.1. Een duidelijk aangeduid toilet is aanwezig in de omgeving van de bewerkingsruimte. Het opschrift “het is verplicht om de handen te wassen na gebruik van het toilet” is duidelijk zichtbaar bij de uitgang van de toiletten. 1.3.2. Er is een éénmalig droogsysteem aanwezig om de handen na het wassen te drogen. 1.3.3. De toiletdeur mag niet uitgeven op het lokaal waar de producten worden bewerkt. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, §4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage.
2. MACHINES, APPARATUUR EN GEREEDSCHAPPEN 2.1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING VOOR ALLE MACHINES (TRACTOREN, SPUITTOESTEL, OOGSTMACHINES, TRANSPORTMIDDELEN,…) 2.1.1. De machines, apparatuur en gereedschappen die voor, tijdens en na de oogst met de producten in contact komen, zijn schoon en in goede staat • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.1.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, §4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: de verschillende machines en in het bijzonder de onderdelen die met producten in contact komen, moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger of hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Zij moeten in goede staat verkeren, wat betekent dat de staat ervan geen mogelijke bron van verontreiniging mag zijn. De naleving van deze eis kan visueel worden nagegaan en/of door de inspectieverslagen in te kijken en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 19/250
2.1.2. Er bevinden zich geen gebroken of gebarsten ramen, lampen, … in de buurt van de machines en waar nodig wordt glasbreuk op een correcte manier aangepakt 2.1.3. Voor nieuwe machines: voedingsgeschikte of toegelaten smeermiddelen gebruiken op plaatsen waar contact met de geoogste producten mogelijk is bij normale werkomstandigheden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 20/250
2.1.4. Lekken worden op een correcte manier aangepakt • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.1.2, 2.1.3, 2.1.4 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4 • VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 2, 3 en 5 • Interpretatie: om productverontreiniging te vermijden moeten de operatoren ten minste de volgende voorschriften in acht nemen: er mag geen glasbreuk voorkomen in de uitrustingen. Glas dat stuk is wordt vervangen conform de glasbreukprocedure die voorziet in een passende behandeling van het verontreinigde product. Als bij de audit de aanwezigheid van gebroken glas of olielekken wordt vastgesteld, stelt de auditor aan de operator vragen om na te gaan of eventueel verontreinigde producten op gepaste wijze werden behandeld (bijvoorbeeld : uit de markt genomen), als er contact tussen smeermiddelen en de geoogste, bewerkte of opgeslagen producten mogelijk is, dan moeten die « voor levensmiddelen geschikte » smeermiddelen conform zijn aan norm NFS-H1 of toegelaten zijn. Dit voorschrift geldt niet voor oude machines (die vóór 2007 werden aangekocht) die niet kunnen werken als dergelijke smeermiddelen worden gebruikt. Wanneer nieuwe machines worden aangekocht, moet met dit voorschrift rekening worden gehouden, behalve indien een document van de fabrikant of de officiële vertegenwoordiger kan voorgelegd worden, dat vaststelt dat dit soort smeervet niet geschikt is voor het betrokken gebruik (bv. op onderhoudsboekje van de machines). In dat geval moet het gebruikte smeermiddel beantwoorden aan een van e volgende criteria : voorzien zijn van het Europese ecolabel (een bloem) of geen enkele vermelding dragen die wijst op een gevaar voor het milieu of voor de volksgezondheid (= informatie die voorkomt op de fiche met gegevens over de veiligheid van het smeermiddel). Niet-naleving van deze eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*, als een uitrusting stookolie, olie of andere technische vloeistoffen die de producten kunnen verontreinigen, lekt, worden maatregelen getroffen om aan de verontreiniging een einde te stellen (herstel van de uitrusting, vervanging van de uitrusting, …) en om de verontreinigde producten te verwijderen. 2.1.5. Kiemgroenten: de installaties die in contact komen met de zaden of kiemgroenten zijn vervaardigd uit een geschikt materiaal, ze zijn proper, in goede staat en, indien nodig, ontsmet. 2.1.6. Kiemgroenten : geschikte voorzieningen voor de reiniging, ontsmetting en opslag van werktuigen en -uitrustingen zijn voorzien. Ze worden voldoende frequent gereinigd en ontsmet. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, §4
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 21/250
VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage. •
Interpretatie: de werktuigen die in contact komen met de zaden moeten gemaakt zijn uit een glad materiaal dat niet poreus is, niet gevoelig aan corrosie en makkelijk te reinigen en desinfecteren; ze moeten, minstens, gereinigd en gedesinfecteerd worden na elk gebruik.
2.2. SPUITTOESTEL 2.2.1. Alle spuittoestellen die geschikt zijn om gewasbeschermingsmiddelen moeten gecontroleerd zijn volgens de wettelijke bepalingen. 2.2.2. De toestellen die rechtstreeks in het buitenland aangekocht werden, zijn door de koper gemeld aan de keuringsdienst • Criterium in de gids: : module A – 2.2.: 2.2.1, 2.2.2. • Wetgeving: KB 13-03-2011 • Interpretatie: alle spuittoestellen die gebruikt kunnen worden om gewasbeschermingsmiddelen aan te wenden, moeten goedgekeurd zijn overeenkomstig de hierna volgende bepalingen: elke eigenaar van een spuittoestel dient om de drie jaar een verplichte keuring te laten uit voeren en dit op de datum, tijd en plaats van de oproeping, zelfs als het materieel pas verworven werd (nieuw of tweedehands), als de eigenaar van een spuittoestel 15 dagen voor de vervaldag van de vorige keuring geen oproeping heeft ontvangen, moet hij de keuringsdienst daarvan in kennis stellen, als de eigenaar van een spuittoestel zich niet voor de keuring kan aanmelden op de in de oproeping vermelde plaats en datum, stelt hij de keuringsdienst daarvan niet later dan 5 dagen voor de geplande keuringsdatum in kennis, de spuittoestellen moeten gekeurd zijn door ofwel het « Département de Génie rural du Centre Wallon de Recherches Agronomiques (CRA-W) de Gembloux » voor de Waalse provincies of door het Departement Mechanisatie, Arbeid, Gebouwen, Dierenwelzijn en Milieubeveiliging van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Gent (ILVO) voor de Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die vermeld is op de door de controledienst aangebrachte zelfklever, bij elke verkoop van een spuittoestel moet de keuringsdienst door zowel de koper als de verkoper in kennis worden gesteld binnen 30 dagen na de transactie. Er moet een bewijs van die kennisgeving beschikbaar zijn (kopie van faxbericht, mail,…), Rechtstreeks in het buitenland aangekochte toestellen moeten ook door de koper gemeld worden aan de keuringsdienst binnen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 22/250
de 30 dagen. Er moet een bewijs van deze kennisgeving voorhanden zijn (kopie van de fax, de mail,…). Deze vereiste is niet van toepassing voor: de rugspuit- en lansspuittoestellen.
2.3. KISTEN, CONTAINERS, VERPAKKINGSMATERIAAL EN PALLOXEN 2.3.1 De kisten, containers, verpakkingsmateriaal en paloxen zijn proper en in goede staat • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.3.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Zij moeten bovendien in goede staat verkeren, wat betekent dat er geen loszittende delen mogen zijn, geen roestvlekken die in contact komen met de producten,...
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 23/250
2.3.2. Kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen worden ontsmet voor en na contact met risicoproducten • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.3.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 • VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen moeten worden ontsmet voor en na contact met producten die een risico inhouden (zoals onverpakt pootgoed, doorgesneden of van kiemen ontdane pootaardappelen, pootaardappelen met zachtrot, …). De controleur controleert het ontsmetten van de voertuigen visueel en/of door de inspectieverslagen in te kijken en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen. Daarnaast moet ook worden nagegaan of de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen correct worden ingevuld en of de gebruikte producten erkend zijn voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Niet-naleving van dit voorschrift leidt tot toekenning van een +*. 2.3.3. De verpakkingen zijn geschikt voor de agrovoedingsector • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.3.3 • Wetgeving: VO 1935/2004 • Interpretatie: verpakkingen die in aanraking komen met voor menselijke consumptie bedoelde planten, moeten voor dat gebruik geschikt zijn. De operator beschikt over het bewijs dat die verpakkingen geschikt zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een begeleidend document, een etiket, een verpakking met de vermelding « geschikt voor levensmiddelen » of het betreffende symbool. Hij beschikt eveneens over de naam en het adres van de fabrikant of de verwerker of de verkoper die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van die verpakkingen (uitzondering : als wordt aangetoond dat de gebruikte verpakkingen eigendom zijn van de veilingen/de kopers ; in dat geval moeten de veilingen/de kopers en niet de landbouwers kunnen aantonen dat de verpakkingen geschikt zijn voor de agrovoedingsector en in het bezit zijn van de vereiste gegevens).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 24/250
2.4. LANDBOUWTRANSPORT 2.4.1. De landbouwer treft de nodige voorzieningen om alle uitrustingen, recipiënten, kratten, voertuigen, laadbakken etc. (die worden gebruikt voor plantaardige producten) schoon te houden. Het transport van kiemgroenten vereist een specifieke uitrusting. 2.4.2. Er is geen transport indien olie- of mazoutleidingen lekken, indien er een kans bestaat op contaminatie van de plantaardige producten • Criterium in de gids: module A – 2.2.: 2.4.1, 2.4.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage. • Interpretatie: de vervoermiddelen en in het bijzonder de onderdelen die met producten in contact komen, moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Zij moeten daarnaast in goede staat verkeren, wat o.a. betekent dat de vervoermiddelen geen lekken van de olie- of mazoutleidingen mogen vertonen bij bestaan van een risico voor contact met het plantaardige product ; bij lekken moet voorzien zijn in corrigerende maatregelen die worden toegepast bij verontreiniging waarbij met name de betreffende producten worden vernietigd, reiniging is verplicht voordat voor consumptie door mensen of dieren bedoelde producten worden vervoerd als het voertuig werd gebruikt om er risicoproducten zoals onverpakte meststoffen, potgrond, … mee te vervoeren. 2.4.3. De vervoermiddelen worden ontsmet voor en na gebruik voor het vervoer van producten die in fytosanitair opzicht een risico inhouden • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.4.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: het is nodig om vóór en na het vervoer van gevoelige producten (bijvoorbeeld voor de opplant bestemde planten) die worden vervoerd met vervoermiddelen die werden gebruikt om producten te vervoeren die fytosanitaire risico’s inhouden (zoals onverpakt pootgoed, bijv. onverpakt pootgoed, in de bedrijfseenheid doorgesneden of van kiemen ontdane pootaardappelen, pootaardappelen met natrot) te ontsmetten. Op die manier wordt het eventuele risico voor overdracht van microbiële ziekteverwekkers verminderd. Als het vervoer door derden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 25/250
gebeurt, kan de landbouwer een bewijs van ontsmetting vragen. De controleur controleert het ontsmetten van de voertuigen visueel en/of door het inkijken van de inspectieverslagen en/of het ondervragen van de operator en/of diens medewerkers of nog door de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen in te kijken. Niet-naleving van dit voorschrift leidt tot toekenning van een +*. 2.4.4. Ruimten in voertuigen en/of containers mogen niet voor het vervoer van andere goederen dan kiemgroenten worden gebruikt indien dit tot verontreiniging kan leiden. 2.4.5. De transportruimte van het voertuig en/of de containers die worden gebruikt voor het vervoer van de kiemgroenten moeten over koeling beschikken. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EG, bijlage.
2.5. INSTALLATIE VOOR HET DOORSNIJDEN VAN POOTAARDAPPELEN 2.5.1. Het snijden van pootgoed wordt goed aangepakt • Criterium in de gids: module A – 2.2. : 2.5.1, B 5 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4, bijlage IV • Interpretatie: het snijden betreft zowel voor de vermeerdering als voor de productie van consumptieaardappelen bestemd pootgoed, het snijden gebeurt in het bedrijf door de operator of op diens verzoek door een geregistreerd loonwerker ; het snijden moet gebeuren op het adres van de vestigingseenheid van de gebruiker van het doorgesneden pootgoed of op het adres van de vestigingseeneheid van de geregistreerde loonwerker, het gesneden pootgoed mag niet worden overgedragen, alleen gezond pootgoed mag worden doorgesneden. Doorgesneden pootgoed moet voor het gebruik worden gedroogd in omstandigheden die littekenvorminig mogelijk maken, Het gebruikte mes moet geregeld worden ontsmet en de hele snijlijn moet na elke partij volledig worden gereinigd en ontsmet; de reiniging en ontsmetting moeten worden geregistreerd in het register over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen. De controleur controleert visueel en/of aan de hand van de inspectieverslagen en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen of nog via de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen of de voor het snijden gebruikte apparatuur werd ontsmet.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 26/250
3. BEDRIJFSLEIDER, PERSONEEL EN DERDEN 3.1. TOEPASSING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 3.1.1. De vereisten m.b.t. de gewasbeschermingsmiddelen van klasse A worden gerespecteerd. 3.1.2. De voorschriften inzake hygiëne van het personeel na elke toegepaste fytobehandeling worden nageleefd • Criterium in de gids: module A – 2.3.: 3.1.1, 3.1.2 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X VO 852/2004, art. 4, 1, B I, A, II, 5 KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie: in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden moet de operator aan de volgende vereisten voldoen: hij mag geen gewasbeschermingsmiddelen van klasse A gebruiken bij een derde, behalve als hij een door de FOD Volksgezondheid erkend gebruiker is. Daarnaast moet hij, wanneer hij, in zijn eigen bedrijf, producten van klasse A wil gebruiken die vermeld zijn in bijlage X bij het koninklijk besluit van 28/2/1994 (zie bijlage 3) ook een bijzonder erkend gebruiker zijn. Landbouwers mogen wel gewasbeschermingsmiddelen van klasse A gebruiken die niet vermeld zijn in bijlage X op hun eigen bedrijf in het kader van hun beroep, na elke fytosanitaire behandeling moet hij zijn handen wassen met vloeibare zeep en zich omkleden, behalve als hij gebruik maakt van een speciale spuitcabine met actieve koolstoffilter.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 27/250
3.2. HYGIENE 3.2.1. De producent ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert geen besmettelijke ziekte heeft, die via de gehanteerde plantaardige producten kan overgedragen worden. 3.2.2. De producent ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert in goede gezondheid verkeert • Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.2.1, 3.2.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 KB 22-12-2005 • Interpretatie: de hierna vermelde voorschriften moeten worden nageleefd: de landbouwer ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert geen besmettelijke ziekte heeft, die via de gehanteerde plantaardige producten kan overgedragen worden, de landbouwer ziet erop toe dat het personeel dat plantaardige producten hanteert in goede gezondheid verkeert en op de hoogte wordt gebracht van de gezondheidsrisico's. Het respecteren van deze vereisten kan aangetoond worden door middel van affiches, instructies, doktersattesten, ... 3.2.3. De producent en zijn personeel wassen hun handen met proper water en vloeibare zeep telkens na ieder toiletbezoek en telkens voor aanvang van het kiemproces, van de oogst en bewerking/verpakking, na contact meteen productgroep die contaminatie kan veroorzaken. • Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.2.3. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 KB 22-12-2005 • Interpretatie: de landbouwer en zijn personeel wassen hun handen met zuiver water en vloeibare zeep: na elk toiletbezoek, systematisch voordat zij beginnen met de oogst en het hanteren of na een activiteit die aanleiding kan geven tot een verontreiniging. 3.2.4. De landbouwer en zijn personeel kennen de hygiënemaatregelen, krijgen een opleiding over de hygiënerisico’s en respecteren de algemene bedrijfshygiëne. 3.2.5. Kiemgroenten: aangepaste en schone kledij dragen, die regelmatig gewassen en vervangen wordt. Werkkledij en specifieke handschoenen gebruiken voor de toepassing van fytofarmaceutische producten.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 28/250
3.2.6. Kiemgroenten: ieder fysiek besmettingsgevaar door voorwerpen vermijden. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EU, bijlage
3.3. ERKENNINGEN EN TOELATING 3.3.1. De operator beschikt over een consumptieaardappelen bereidt en/of verpakt
toelating
als
hij
• Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.3.1 • Wetgeving: KB 30-11-1999 KB 16-01-2006 • • Interpretatie: de landbouwer die consumptieaardappelen bereidt en/of verpakt, moet beschikken over een door het FAVV afgegeven toelating. De bereider die beschikt over een vergunning om consumptieaardappelen te bereiden, mag die ook verpakken. 3.3.2. De infrastructuur consumptieaardappelen
voldoet
voor
de
bereiding
van
• Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.3.2 • Wetgeving: KB 30-11-1999 • Interpretatie: De landbouwer die consumptieaardappelen bereidt (en verpakt), heeft infrastructuren die voldoen aan de vastgelegde voorwaarden. 3.3.3. De infrastructuur consumptieaardappelen
voldoet
voor
de
verpakking
van
• Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.3.3 • Wetgeving: KB 30-11-1999 • Interpretatie: De landbouwer die consumptieaardappelen verpakt, heeft infrastructuren die voldoen aan de vastgelegde voorwaarden. 3.3.4. De verpakkingen van consumptieaardappelen voldoen aan de eisen in verband met de presentatie • Criterium in de gids: module A – 2.3. : 3.3.4
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 29/250
• Wetgeving: KB 30-11-1999 • Interpretatie: de verpakkingen van consumptieaardappelen moeten de vermelde eisen naleven met betrekking tot eenvormigheid, verpakking en merken. 3.3.5. De producent moet erkend zijn door het FAVV voor het gebruik van het plantenpaspoort. 3.3.6. De operator die pootaardappelen laat doorsnijden, doet een beroep op een voor die activiteit geregistreerd loonwerker • Criterium in de gids: module A – 2.3.: 3.3.5, 3.3.6 • Wetgeving: KB 16-01-2006 3.3.7. De producent moet erkend zijn door het FAVV • Wetgeving: VO 210/2013/EG, art. 2. KB 16-01-2006
4. TEELTTECHNIEK EN NAOOGSTBEHANDELING 4.1. UITGANGSMATERIAAL 4.1.1. De producent beschikt over een plantenpaspoort voor het poot- en zaaigoed waarvoor dat vereist is • Criterium in de gids: module A – 2.4. : 4.1.1 • Wetgeving: KB 10-8-2005, art. 15, § 2 KB 14-11-2003, art 3, § 4 en art. 11 • Interpretatie: de producent moet erop toezien dat plantgoed of zaaigoed dat paspoortplichtig is, voorzien is van een plantenpaspoort (zie bijlage 2). Dit plantenpaspoort moet minstens 1 jaar bewaard worden. Bij gebruik met het oog op de registratie van aangevoerde producten, moet het gedurende 5 jaar worden bewaard. . 4.1.2.De producent voert een visuele controle uit van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal en van de zaden bestemd voor de productie van kiemgroenten.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 30/250
• Criterium in de gids: module A – 2.4: 4.1.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 en bijlage IV • Interpretatie: de producent voert een visuele controle uit van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal. De naleving van deze voorschriften wordt visueel nagegaan en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen. 4.1.3. De producent van kiemgroenten moet in het bijzonder aan zijn leveranciers een gezondheidsverklaring vragen voor elke partij zaden bestemd om te kiemen die hij ontvangt. 4.1.4. Kiemgroenten: in het geval van zaden bestemd voor kieming beschikt de producent over een kopie van het invoercertificaat. 4.1.5. Kiemgroenten: de leverancier zou de analyseresultaten van zaden bestemd voor kieming moeten verschaffen voor shigatoxineproducerende E. coli (STEC) en Salmonellaproducerende E. coli. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 Vo 211/2013/EU. 4.1.6. Kiemgroenten: de zaden worden onmiddelijk voor de kieming gewassen met drinkwater. Het water dat gebruikt wordt voor het wassen van zaden mag niet opnieuw gebruikt worden in het kader van de productie van kiemgroenten. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 Vo 211/2013/EU, bijlage. 4.1.7. De bijzondere regels omtrent aardappelpootgoed worden gerespecteerd. • Criterium in de gids: module A – 2.4: 4.1 • Wetgeving:
KB 10-8-2005, art. 13 MB 30-8-1999, art. 10 KB 14-11-2003, art.3, §4 en 11
• Interpretatie: om de verspreiding van ziekten en parasieten te voorkomen, is het verplicht om gecertificeerd zaad of hoevepootgoed, als dusdanig gedeclareerd Elke productie van hoevepootgoed met of zonder plantenpaspoort moet worden gemeld aan de PCE vóór 31 mei.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 31/250
4.1.8. Voor leveringen binnen de EU of aan derde landen moet het plantgoed/pootgoed vergezeld zijn van de nodige documenten. Criterium in de gids : : module A – 2.4: 4.1.4 wetgeving :
AR 10-08-2005
Interpretatie : Voor leveringen binnen de EU moet het gebruikte plantgoed/pootgoed en de gebruikte zaden van de variëteiten die beoogd zijn op bijlage 4, het officiële certificeringetiket dragen met de melding « EG- plantenpaspoort». In het geval van het aardappelpootgoed en de zaden van tomaat, zonnebloem en luzerne, moeten ze het officiële certificeringetiket dragen met de melding « EG- plantenpaspoort». Voor export buiten EU moet bovendien een fytosanitair certificaat aanwezig zijn. Voor familievermeerdering (kwekersmateriaal), is géén plantenpaspoort vereist, tenzij dit materiaal getransporteerd wordt buiten het bedrijf. Voor hoevepootgoed is een plantenpaspoort nodig als de producent de bedoeling heeft om zijn hoevepootgoed te bewaren buiten de productie-eenheid waarin deze is voortgebracht, of deze te bewaren in een opslageenheid die hem niet toebehoort of waarvoor hij geen exclusief gebruik heeft. De landbouwer moet dit document gedurende één jaar bewaren (cf. bijlage 4). Wanneer het etiket in het kader van het register IN gebruikt wordt, moet het gedurende 5 jaar bewaard worden. 4.1.9. De operator die zaden en pootgoed teelt heeft hiervoor een plantenpaspoort nodig (met inbegrip van de productie van hoevepootgoed met plantenpaspoort), en beschikt over de nodige erkenning Criterium in de gids : module A – 2.4: 4.1.5 Wetgeving : KB 16-01-2006 KB 10-08-2005 4.1.10. Elke eventuele wijziging betreffende de opslagruimte of de ruimte van beplanting van hoevepootgoed moet vóór 15 februari bij de PCE aangegeven worden. Criterium in de gids : module A – 2.4: 4.1.6 wetgeving : KB 10-08-2005,
art. 13
Interpretatie : wijzigingen, betrekking hebbende op de opslaglocaties en / of percelen waarop hoevepootgoed worden gebruikt, worden gemeld aan de PCE vóór 30 november.
4.1.11. De producent voldoet aan de voorwaarden van veldkeuring. Criterium in de gids : module A – 2.4: 4.1.7 interpretatie : op het moment van de controle moet het perceel in een dergelijke staat zijn dat de waarnemingen correct kunnen worden gemaakt (geen overtollige onkruid, of ziekten van kwaliteit ...). Naleving van dit voorschrift dient te worden gecontroleerd door het controlerapport door de regionale overheden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 32/250
4.2. BEMESTING 4.2.1. Enkel toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen worden gebruikt 4.2.2. Alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen zijn voorzien van een etiket of begeleidend document (dit is voor de nietverpakte producten door de leverancier aan de landbouwer overgemaakt) 4.2.3. De meststoffen en bodemverbeterende middelen, die zijn afkomstig zijn van afvalstoffen, en zuiveringsslib zijn voorzien van een document, opgelegd door de regio’s. 4.2.4. De voorschriften betreffende het gebruik van zuiveringsslib dat officieel toegelaten is door de FOD, worden nageleefd • Criterium in de gids: module A – 2.4: 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4 • Wetgeving: KB 28-01-2013, art. 3, art. 8, art. 9, art. 10, art. 12, art. 34, bijlage I •
• Interpretatie: in verband met het gebruik van meststoffen moet de operator de volgende algemene voorschriften naleven: alleen toegelaten meststoffen en bodemverbeteraars (zie bijlage I bij het koninklijk besluit van 7-1-1998 + bijlage I bij Verordening (EG) 2003/2003+ lijsten met uitzonderingen en toelatingen op website van de FOD Volksgezondheid: https://portal.health.fgov.be/>milieu>chemische stoffen>meststoffen>ontheffingen of toelatingen>lijst van ontheffingen of lijst van toelatingen) mogen worden gebruikt (meststoffen of bodemverbeteraars afkomstig van de natuurlijke hulpbronnen van het landbouwbedrijf zelf of in oorspronkelijke vorm afkomstig van het landbouwbedrijf van een derde mogen zonder toelating worden gebruikt), alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen dienen voorzien te zijn van een etiket of begeleidend document dat voor de niet-verpakte producten door de leverancier aan de landbouwer dient te worden overgemaakt, de toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen afkomstig van afvalstoffen (bv. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, …) moeten: voor Wallonië: steeds vergezeld zijn van het begeleidend document (volgens OWD-model), voor Vlaanderen: in de gevallen bepaald door OVAM vergezeld zijn van de grondstoffenverklaringverklaring van de grodstoffen (ter informatie, in Vlaanderen, is het
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 33/250
gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties op landbouwgrond verboden (Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen)), indien analyseresultaten aanwezig zijn moeten deze gedurende 5 jaar bijgehouden worden. het gebruik van zuiveringsslib dat officieel toegelaten is door de FOD, is bovendien verboden op: gronden waarop groenten en fruit geteeld worden, met uitzondering van die van fruitbomen en voor zover in dit laatste geval het gebruik gebeurt na de oogst en voor de volgende bloei, bodems welke bestemd zijn voor de teelt van groenten of vruchten die normaliter in rechtstreeks contact staan met de bodem en die normaliter rauw geconsumeerd worden, gedurende een periode van 10 maanden voorafgaand aan de oogst en tijdens de oogst zelf. De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door aan de operator vragen te stellen zodat kan worden nagegaan of hij de voorschriften inzake het gebruik van de door hem toegediende producten kent. Eventueel wordt ook een documentencontrole uitgevoerd (etiketten, analyseresultaten,…).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 34/250
4.3. Gewasbeschermingsmiddelen en biociden 4.3.1. Gebruik enkel in België erkende gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden 4.3.2. Wie gewasbeschermingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik aanwendt dient de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van nuttige dieren, en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten. • Criterium in de gids: module A – 2.4: 4.3.1, 4.3.2 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, A, II, 5 VO 1107/2009 • Interpretatie: in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden moet de operator aan de volgende vereisten voldoen: de teler mag enkel in België erkende/toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden gebruiken en moet de gebruiksvoorwaarden vermeld op het etiket respecteren. Gebruikers die niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen stockeren om ze op hun percelen gelegen in het buitenland te gebruiken, moeten hiervoor een toelating voor inen uitvoer van gewasbeschermingsmiddelen vragen bij het FAVV en moeten deze producten gegroepeerd opslaan met een bordje 'export', wie gewasbeschermingsmiddelen aanwendt, dient de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van nuttige dieren en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten, hij moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het product, zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd. Het spuittoestel moet uitgespoeld worden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 35/250
4.3.3. De in het kader van de vooroogstcontrole wettelijk verplichte analyses zijn uitgevoerd • Criterium in de gids: module A – 2.4 : 4.3.3, B 8 • Wetgeving: KB 22-12-2005 MB 22-12-2005 •
Interpretatie: de wettelijk verplichte analyses in het kader van de vooroogstcontrole moeten uitgevoerd worden
4.3.4. Het pootgoed van aardappelen bestemd consumptie of diervoeder mag geen risico inhouden • Criterium in de gids: module A – 2.4 : 4.3.4
voor
menselijke
• Wetgeving: KB 28-02-1994 KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 1107/2009 • Interpretatie: pootgoed van aardappelen dat wordt afgeleid naar de consumptie door mensen of dieren mag alleen worden behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die erkend zijn voor consumptieaardappelen. De dosissen, de wachttijden, … moeten in acht worden genomen. Alle behandelingen werden ingeschreven in het register voor gewasbeschermingsmiddelen.
4.4. IRRIGATIE 4.4.1. De algemene voorschriften op het vlak van irrigatie worden nageleefd • Criterium in de gids: module A – 2.4: 4.4.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, bijlage I, 4c VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 3 • Interpretatie: voor irrigatie wordt enkel gebruik gemaakt van: beekwater; water van open put; boorput; stadswater, regenwater; water dat afkomstig is van het wassen van groenten en fruit (met uitzondering van waswater van wortelgroenten of knollen);
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 36/250
water dat afkomstig is van processen om producten vrij van verontreiniging te maken (water afkomstig van het blancheren/het steriliseren); water dat afkomstig is van processen die plaatsvinden na alle bewerkingen die de producten vrij van verontreiniging maken (water afkomstig van het afkoelen na blancheren/steriliseren, water afkomstig van snel invriezen); water dat afkomstig is van het reinigen van de blancheer/steriliseerlijnen en het reinigen en ontdooien van de koellijnen. De naleving van deze eis kan visueel worden nagegaan en/of door de inspectieverslagen in te kijken en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen. 4.4.2. Kiemgroenten: voor irrigatie wordt enkel drinkwater gebruikt. • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 VO 210/2013/EU, bijlage. •
Interprétation : /
4.5. LAATSTE SPOELWATER, WASWATER EN TRANSPORTWATER 4.5.1. Het beheer van waswater, spoelwater en transportwater is voldoende Criterium in de gids: deel 4.1 – A4: 4.5.1 Wetgeving:
KB 14-11-2003, bijlage I, 4c KB 14-01-2002 VO 852/2004, art.4, 1, B I, deel A, II, 5
Interpretatie: Fruit en groenten klaar voor consumptie (tomaten, en fruit (appelen, peren …)): o Indien een laatste spoeling wordt uitgevoerd: gebruik steeds drinkbaar water; voorgaand spoelen mag uitgevoerd worden met proper water; o Gebruik steeds drinkbaar water voor transport van appelen en peren Fruit en groenten bestemd voor rechtstreekse verkoop aan bedrijf o Om aarde te verwijderen mag proper water gebruikt worden o Er moet steeds drinkwater gebruikt worden bij de laatste spoeling van producten klaar voor consumptie in oorspronkelijke staat zijnde tomaten en alle fruit (appelen, peren,…) en voor alle andere producten tenminste proper water Fruit en groenten niet klaar voor consumptie of bestemd voor de verwerkingsindustrie (aardappelen, rapen, wortelen, schorseneren, prei, salade, busselwortelen, spinazie, appels bestemd voor productie van appelmoes of appelsap…): o Waswater met als doel verwijderen van aarde: er mag proper water gebruikt worden; zolang dit geen verhoging van microbiologische en chemische verontreinigingen veroorzaakt
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 37/250
o Laatst spoelwater: gebruik minimaal schoon water. Bij afwezigheid van schoon water, moet drinkbaar water gebruikt worden. De definities van de verschillende soorten water worden voorzien in “III. TERMEN, DEFINITIES EN BESTEMMELINGEN” De jaarlijkse analyseresultaten van proper water moeten behouden blijven. 4.5.2. Kiemgroenten: geschikte inrichtingen worden voorzien voor het wassen. •
wetgeving : Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 Vo 210/2013/EU, bijlage.
4.6. BEREIDEN VOOR VERKOOP 4.6.1. Consumptieaardappelen die aan de handel worden verkocht worden eerst bereid • Criterium in de gids: module A – 2.4 : 4.6.1 • Wetgeving: KB 30/11/1999
4.7 ANALYSE VAN HET PRODUCT BESTEMD VOOR CONSUMPTIE 4.7.1 Kiemgroenten : de verplichte analyses worden uitgevoerd en garanderen de algemene bacteriologische normen van het op de markt brengen. •
Wetgeving: VO 2073/2005, bijlage 1, hoofdstukken 1 et 3
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 38/250
5. SCHADELIJKE ORGANISMEN 5.1. ALGEMENE MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN VOOR PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN SCHADELIJKE ORGANISMEN 5.1.1. De algemene regels i.v.m. de bestrijding van de gereglementeerde schadelijke organismen worden nageleefd • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.1.1
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV, I KB 10-8-2005, art. 2, art. 5, B I, II, IV MB 22-3-2004, art. 2, art. 3, B 1 MB 14-4-2005, art. 3, art. 4, art. 5, art. 6 KB 19-11-1987, art. 9, art. 10, art. 11, art. 12, art. 15, art. 23, art. 32, art. 33, art. 34, art. 43 KB 23-06-2008 • Interpretatie: in verband met de algemene bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen moet de operator aan de volgende algemene voorschriften voldoen: hij is verplicht over te gaan tot de bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen zodra hij de aanwezigheid hiervan vaststelt of deze hem door een vertegenwoordiger van de overheid wordt gemeld (de lijst met belangrijkste gereglementeerde schadelijke organismen waarvan melding aan het FAVV verplicht is per teelt, zie bijlage 1), daarnaast moet hij de met gereglementeerde schadelijke organismen besmette planten of producten op gepaste wijze en in overeenstemming met de instructies van het FAVV behandelen (bacterievuur, verticilliumplanten, Xanthomonas fragariae, …), alle bij wet verplicht gestelde of door het Agentschap voorgeschreven inspecties en analyses, met name in samenhang met de afgifte van plantenpaspoorten (analyses op bruin- en ringrot van pootaardappelen, …) worden uitgevoerd. De controleur moet nagaan of het van besmetting vrijmaken van machines, apparatuur, gereedschap, vervoermiddelen, kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen gebeurt volgens de specifieke voorschriften van het FAVV als de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen (voorbeelden : met bruin- of ringrot besmette aardappelen, stengels van door bacterievuur aangetaste planten, met Verticillium besmette hopplanten, met Xanthomonas fragariae besmette aardbeiplanten, grond afkomstig van besmet verklaarde percelen,… (zie bijlage 1)) is vastgesteld. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden de kopieën van formulieren voor de eventuele
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 39/250
meldingen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en). Daarnaast moet ook worden nagegaan of de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen en betreffende de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen correct worden ingevuld. Men moet ook nagaan of de gewasbeschermingsmiddelen en biociden erkend/toegelaten zijn voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. 5.1.2. De distels worden bestreden • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.1.2
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV • KB 10-8-2005, art. 5 KB 19-11-1987, art. 43 • Interpretatie: de landbouwer is verplicht de bloei evenals de zaadvorming en de uitzaaiing van schadelijke distels met alle middelen te beletten. Als schadelijke distels worden beschouwd: akkerdistel, speerdistel, kale jonker en kruldistel. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd en/of worden de registers voor gewasbeschermingsmiddelen ingekeken. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van gereglementeerde distels, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en).
5.2. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN AARDAPPELCYSTENAALTJES 5.2.1. De landbouwer respecteert de teeltrotatie voor de teelt van aardappelen • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.2.1
• Wetgeving: KB 22-06-2010 KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV • Interpretatie: voor het telen van aardappelen moet de landbouwer een zodanige teeltopvolging in acht nemen dat aardappelen in een periode van 3 opeenvolgende jaren slechts één maal op hetzelfde perceel worden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 40/250
geteeld (uitzondering: deze vereiste geldt niet voor primeuraardappelen die voor 20 juni worden geoogst). Pro memorie: voor gecertificeerde pootaardappelen is de termijn gelijk aan 4 jaar (gewestelijk keuringsreglement). De naleving van de vruchtwisseling kan eventueel worden nagegaan op de teeltplannen, teeltfiches, documenten voor jaarlijkse premies (orthofotoplan), het register over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen,… 5.2.2. Bij de teelt van pootaardappelen met plantenpaspoort worden de analyses op cystenaaltjes uitgevoerd • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.2.2
• Wetgeving: KB 22-06-2010 KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV • Interpretatie: de percelen waarop pootaardappelen met plantenpaspoort worden geteeld, moeten vrij zijn van aardappelcystenaaltjes. Dat moet vóór de aanplant worden aangetoond aan de hand van een door het Agentschap uitgevoerd officieel onderzoek. 5.2.3. De specifieke voorschriften voor aardappelcystenaaltjes worden nageleefd • Criterium in de gids:
de
bestrijding
van
module A – 2.5. : 5.2.3
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV KB 10-8-2005, art. 5 en B IV.A.II, punt 24 KB 10-06-2010, art. 9 en 10 • Interpretatie: in het kader van de bestrijding van aardappelcystenaaltjes moet de operator die aardappelen of in bijlage 1 bij het KB van 10-6-2010 of in bijlage IV.A.II punt 24 van het KB van 10/8/2005 bedoelde planten verbouwt en die de aanwezigheid van aardappelcystenaaltjes vaststelt, een bestrijdingsprogramma toepassen zoals vastgelegd in het KB van 10/6/2010, met inachtneming van de instructies van het FAVV. Of deze eisen worden nageleefd, wordt nagegaan door de operator en/of zijn medewerkers te ondervragen en/of de inspectieverslagen te onderzoeken en/of door visuele controles en/of bodemanalyses uit te voeren. Als het FAVV moet optreden omdat pathogenen aanwezig zijn, deelt het schriftelijk aan de operator mee welke maatregelen moeten worden toegepast. De naleving daarvan kan tijdens de audit worden gecontroleerd waarbij men steunt op het(de) door het FAVV toegezonden document(en).
5.3. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN RINGROT EN BRUINROT
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 41/250
5.3.1. De landbouwer doet aangifte van zijn in beschermingsgebieden voor bruinrot gelegen percelen waarop aardappelen (zullen) worden geteeld 5.3.2. Voordat de landbouwer een in een beschermingsgebied voor bruinrot gelegen aardappelperceel beregent, spoelt hij de daarvoor gebruikte installatie uit 5.3.3. Als de landbouwer met oppervlaktewater andere percelen dan aardappelpercelen beregent die gelegen zijn in een beschermingsgebied voor bruinrot, neemt hij de nodige voorzorgen om elk contact tussen dat oppervlaktewater en de aardappelpercelen te vermijden 5.3.4. Verbod op het gebruik van oppervlaktewater voor de teelt van aardappelen, aubergines en tomaten geldt in het beschermingsgebied (zie 5.3.1); niet alleen voor irrigatie maar ook voor de aanmaak van bv. oplossingen van bestrijdingsmiddelen. • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV MB 14-2-2000 • Interpretatie: Voor de bestrijding van aardappelbruinrot in de beschermingsgebieden (zie « III. TERMEN, DEFINITIES EN BESTEMMELINGEN »), moet de operator elk jaar voor 30 april bij middel van een door het FAVV vastgelegd formulier alle percelen van meer dan 10 are groot aangeven waarop aardappelen (zullen) worden geteeld. Deze aangifte moet vergezeld zijn van (een) liggingsplan(nen) op schaal 1/10.000 waarop aardappelpercelen aangeduid worden. Voor bepaalde gewassen en in beschermingsgebieden gelden bijkomende voorschriften: voor de teelt van aardappelen, aubergines en tomaten geldt een verbod op het gebruik van oppervlaktewater (o.a. kanalen, beken, vijvers) voor beregening. Het verbod slaat ook op het gebruik van dat water voor het bereiden van het spuitmengsel, de voor het beregenen van een aardappelperceel gebruikte installatie moet volledig en grondig worden uitgespoeld. Het is verboden hiervoor oppervlaktewater te gebruiken, bij het beregenen van andere percelen dan aardappelpercelen, met oppervlaktewater, moeten steeds alle nodige voorzorgen genomen worden om te beletten dat aardappelpercelen met dat oppervlaktewater in aanraking komen. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagt en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Als het FAVV
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 42/250
optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en). Daarnaast moet ook worden nagegaan of de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen en betreffende de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen correct worden ingevuld. Men moet ook nagaan of de gewasbeschermingsmiddelen en biociden erkend/toegelaten zijn voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt.
5.4. MAATREGELEN MET BETREKKING TOT BACTERIEVUUR BIJ APPEL EN PEER 5.4.1. De specifieke regels in de strijd tegen bacterievuur bij appels en peren worden nageleefd 5.4.2. De landbouwer die geen melding doet met het formulier voor verplichte melding past de opgelegde maatregelen toe en vermeldt in een register de plaats, het aantal besmette planten, de getroffen maatregelen en de manier waarop de besmette planten zijn vernietigd • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.4.1, 5.4.2
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV KB 10-8-2005, art. 4, art. 5 KB 23-06-2008 • Interpretatie: in samenhang met de bestrijding van bacterievuur, moet de operator die appelen en peren teelt en de aanwezigheid van bacterievuur op bomen van zijn boomgaard vaststelt de besmette planten vernietigen of, wanneer dit mogelijk is, de besmette delen wegsnoeien met inachtneming van de instructies van het FAVV (ten minste 50 cm boven de besmette zone wegsnoeien). Bij geregeld of algemeen voorkomende infectie de besmette plant en de naburige planten tot tegen de grond snoeien of rooien. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagt en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en) of door de register over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen en de register betreffende de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen na te kijken (de registers moeten correct worden ingevuld).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 43/250
De procedure inzake verplichte melding aan de betreffende PCE met behulp van het formulier voor verplichte melding is niet vereist als de landbouwer de opgelegde maatregelen toepast en in een register de plaats, het aantal besmette planten, de getroffen maatregelen en de manier waarop de besmette planten zijn vernietigd vermeldt.
5.5. MAATREGELEN MET BETREKKING TOT VERWELKINGSZIEKTE BIJ HOP 5.5.1. De specifieke regels in de strijd tegen verticillium van hop worden nageleefd • Criterium in de gids:
module A – 2.5. : 5.5.1
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, bijlage IV • KB 10-8-2005, art. 5 KB 19-11-1987, art. 32, art. 33, art. 34 • Interpretatie: in samenhang met de bestrijding van Verticillium bij hop moet de operator die hop verbouwt en die een besmetting met Verticillium albo-atrum of Verticillium dahliae vaststelt de besmette planten vernietigen. Indien de besmetting door het FAVV vastgesteld wordt moet hij de onderrichtingen van het FAVV opvolgen. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagt en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en).
5.6. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN MOEDERKOREN EN FUSARIUM 5.6.1. De aanwezigheid van moederkoren in graanteelten of geoogst graan wordt gemeld aan de 1ste koper • Criterium in de gids: module A – 2.5. : 5.6.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 2, 3 en 5 • Interpretatie: de landbouwer moet de gezondheidstoestand van zijn graanteelten en geoogste granen met betrekking tot de aanwezigheid van moederkoren bewaken. Als hij de aanwezigheid van moederkoren vaststelt of verneemt, moet hij de eerste koper hiervan op de hoogte brengen en moet hij kunnen aantonen dat hij deze verplichting is nagekomen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 44/250
(bijvoorbeeld bij middel van een kopie van de fax of de mail of door middel van een leveringsbon waarop de aanwezigheid van moederkoren vermeld wordt). De informatie zal zich bevinden op de leveringsbon die geleverd wordt door de eerste afnemer.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 45/250
5.6.2. De aanwezigheid van fusarium in graanteelten of geoogste graan wordt gemeld aan de 1ste koper • Criterium in de gids: module A – 2.5. : 5.6.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 2, 3 en 5 • Interpretatie: de landbouwer moet de gezondheidstoestand van zijn graanteelten en geoogste granen met betrekking tot de aanwezigheid van aanzienlijke Fusariumbesmettingen bewaken. Bij aanwezigheid van Fusarium moet de operator de eerste koper hiervan op de hoogte brengen en kunnen aantonen dat hij deze verplichting is nagekomen (bijvoorbeeld bij middel van een kopie van de fax of de mail). Niet-naleving van dit voorschrift leidt tot toekenning van een +*.
5.7. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN MYCOTOXINEN 5.7.1. De landbouwer pakt het risico voor mycotoxinen goed aan • Criterium in de gids: module A – 2.5. : 5.7.1, B 4 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 2, 3 en 5 • Interpretatie: de landbouwer vermeldt jaarlijks in een document de maatregelen die hij toepast en die welke hij niet toepast met het oog op de bestrijding van mycotoxinen. Mogelijke maatregelen zijn: gebruik van minder gevoelige rassen; geen graanteelt op een perceel waarop maïs werd verbouwd en dat niet vooraf werd omgeploegd; ploegen met vooraf fijnmalen van de maïsresten op velden waarop net voordien maïs werd verbouwd; gebruik van fungiciden; gebruik van getrieerd zaaizaad; op aangepaste wijze zaaien en bemesten. 5.7.2. Maïsvelden worden omgeploegd voordat er voor menselijke consumptie bestemde granen worden op ingezaaid • Criterium in de gids: module A – 2.5. : 5.7.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 Vo 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 2, 3 en 5 • Interpretatie: na een maïsteelt moeten de resten van die teelt worden fijngemalen en moet de grond worden omgeploegd voordat men er granen mag op verbouwen (deze verplichting is niet van toepassing in de erosiegevoelige gebieden).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 46/250
6. CORRIGERENDE MAATREGELEN 6.1.1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten passende herstelmaatregelen nemen wanneer zij in kennis worden gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, 2 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 6 • Interpretatie: wanneer non-conformiteiten worden vastgesteld (bijvoorbeeld naar aanleiding van een inspectie, een audit, een analyse), moeten gepaste acties worden ondernomen, binnen de termijnen vastgesteld door de auditeur/controleur/inspecteur, om ze te verhelpen en moeten corrigerende maatregelen worden uitgevoerd om te vermijden dat het euvel zich opnieuw voordoet. Geen enkel niet-conform product of ander voorwerp dat gevaarlijk kan zijn voor consumenten, dieren of planten, mag op de markt worden gebracht of verdeeld om de verspreiding van gereglementeerde schadelijke organismen of andere verontreinigingen te vermijden.
B. Registraties (registers) 1. ALGEMENE EISEN 1.1. IDENTIFICATIE VAN PRODUCENT 1.1.1. De landbouwer is geregistreerd • Criterium in de gids: module A 3.1., 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 4 KB 16-1-2006, art. 2 KB 10-11-2005, art. 1bis • Interpretatie: elke landbouwer moet bij het FAVV geregistreerd zijn. De factuur voor het betalen van de heffing geldt als registratiebewijs. Opgelet: de operatoren van de sector van de primaire plantaardige productie die voldoen aan de hieronder vermelde voorwaarde, betalen geen jaarlijkse bijdrage en ontvangen dus geen factuur: - de opbrengst wordt voortgebracht door een oppervlakte van maximaal 50 are voor aardappelen en hoogstamfruit, of van maximaal 25 are voor laagstamfruit, of van maximaal 10 are voor andere plantaardige producten. 1.1.2. Elke productie-/teeltplaats kan duidelijk worden geïdentificeerd • Criterium in de gids: module A 3.2, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 47/250
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 KB 22-12-2005, art. 7 • Interpretatie: elke landbouwer moet grondplannen kunnen voorleggen of moet een nummering (of elk ander document waarmee een eenduidige identificatie mogelijk is) van percelen, kassen, opslageenheden, … voorzien aan de hand waarvan de productieplaatsen of –eenheden waar een behandeling met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werd toegepast duidelijk geïdentificeerd kunnen worden. Ingeval op een perceel of in een kas meerdere partijen planten of plantaardige producten voorkomen, worden zij in de registers door middel van een partijnummer onderscheiden. Het is essentieel om percelen, serres,… of plaatsen waar behandelingen met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werd gedaan of plaatsen waar gereglementeerde schadelijke organismen werden vastgesteld, te kunnen identificeren. Bovendien voor de vóór-oogstcontroles: a) het identificatienummer van de kassen moet op onuitwisbare wijze op één van de toegangsdeuren ervan worden aangebracht, b) in het register moet een liggingsplan van de betrokken percelen en/of kassen opgenomen zijn waarop de respectievelijke identificatienummers vermeld zijn. Er moet bovendien een plan zijn dat de plaatsen aangeeft waar voor menselijke consumptie bestemde plantaardige producten worden gehanteerd en opgeslagen alsook de plaats waar pootaardappelen worden opgeslagen.
1.2. DOSSIER IN EN OUT 1.2.1. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van ontvangen producten • Criterium in de gids:
module A 3.3, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2.
• Wetgeving: KB 14-11-03, art. 6, § 1, art. 11 Vo 208/2013/EU • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van aangevoerde producten (gewasbeschermingsmiddelen, biociden, teeltmateriaal, meststoffen, granen voor de productie van kiemgroenten). Voor elk aangevoerd product moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product, voor kiemgroenten moet de taxonomische naam en het lotnummer worden gespecificeerd hoeveelheid geleverd product, leveringsdatum, naam en adres van de leverancier (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product vandaan komt en niet het
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 48/250
adres van de bedrijfszetel van de leverancier). Voor kiemgroenten: als de granen die bestemd zijn voor het kiemen of de kiemgroenten zijn afkomstig zijn van een andere operator, dan moet de producent ook beschikken over de naam en het adres van de exploitant van waar de zaden afkomstig zijn Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor : het plantaardig vermeerderingsmateriaal, de gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de meststoffen. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de landbouwer zelf zijn toegevoegd. De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. 1.2.2. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van afgevoerde producten • Criterium in de gids: module A 3.3, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 6, § 2, art. 11 VO 183/2005, art. 5, B I Vo 208/2013/EU • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van afgevoerde producten (deze verplichting heeft geen betrekking op producten die rechtstreeks verkocht werden aan de consument). Voor elk afgevoerd product, moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product, hoeveelheid geleverd product, leveringsdatum, naam naam en adres van de koper (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd en niet het adres van de bedrijfszetel van de koper). Voor kiemgroenten: als de granen die bestemd zijn voor het kiemen of de kiemgroenten zijn afkomstig zijn van een andere operator, dan moet de producent ook beschikken over de naam en het adres van de exploitant van waar de zaden afkomstig zijn Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor: het plantaardig vermeerderingsmateriaal, de plantaardige producten. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de landbouwer zelf zijn toegevoegd.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 49/250
De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. Opmerking: gegevens van rechtstreeks aan de consument verkochte of geleverde producten hoeven niet bijgehouden te worden
2. REGISTERS REGISTRATIES
VOOR
DE
PRIMAIRE
PLANTAARDIGE
PRODUCTIE
EN
2.1. Een register over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is beschikbaar en dat wordt correct ingevuld • Criterium in de gids:
module A 3.4, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2.
• Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9 KB 14-11-2003, art. 3, § 4 KB 22-12-2005, art. 7 VO 183/2005, art. 5, B I VO 1107/2009 • Interpretatie : elke operator uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden waarin hij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen opneemt. Die vermeldingen moeten binnen 7 dagen na de behandeling worden ingeschreven. Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. Voor producties die bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie zijn de gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven de volgende: kasnr., perceelnr. (de percelen waarop, of de kassen waarin de teelten aanwezig zijn, moeten door middel van een nummer geïdentificeerd worden), opslageenheidnr., partijnr. (niet noodzakelijk indien een perceel slechts één partij planten omvat), teelt, plantdatum, datum behandeling, aangewend bestrijdingsmiddel (volledige handelsbenaming), dosis/ha of per ton (in geval van behandeling na de oogst), behandelde oppervlakte of hoeveelheid (in geval van behandeling na de oogst), oogstdatum (voor een bepaald perceel of een bepaalde serre moet de exacte datum van begin van oogst worden vermeld die onmiddellijk volgt op de laatste behandeling met een gewasbeschermingsmiddel. Het is bijgevolg mogelijk dat er voor eenzelfde perceel meerdere oogstdata geregistreerd zullen moeten worden) of datum van het in de handel brengen (in geval van behandeling na de oogst), datum van monstername (alleen in samenhang met het bemonsteringsplan), niet-conforme analyseresultaten (overschrijdingen van toegelaten maximumgehalten voor de betrokken producten).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 50/250
Elke operator uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden waarin hij het gebruik van biociden optekent (eveneens met inbegrip van bewaarmiddelen die bijvoorbeeld worden gebruikt voor kuilvoer). Die vermeldingen moeten binnen 7 dagen na de behandeling worden ingeschreven. Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. De gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven zijn de volgende: type behandelende uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur), datum behandeling, aangewend biocide (volledige handelsbenaming), concentratie en gebruikte hoeveelheid. Voor producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie zijn de gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven de volgende: kasnr., perceelnr (de percelen waarop, of de kassen waarin de teelten aanwezig zijn, moeten door middel van een nummer geïdentificeerd worden), opslageenheidnr., teelt, datum behandeling, aangewend bestrijdingsmiddel (volledige handelsbenaming), dosis/ha of per ton (in geval van behandeling na de oogst), behandelde oppervlakte of hoeveelheid (in geval van behandeling na de oogst). De landbouwer mag de bestaande documenten gebruiken, bijvoorbeeld een spuitdagboek, of een teelt-/perceelfiche invullen of nog een ander type document gebruiken. Deze documenten kunnen dienen als register. Het register, d.w.z. de opgetekende gegevens, moet gedurende 5 jaar worden bewaard (3 jaar voor producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie). Voor producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie leidt niet-naleving van deze eis tot toekenning van een +*. 2.2. Een register over de aanwezigheid van voor planten schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid van producten van plantaardige oorsprong kunnen aantasten, met inbegrip van de fystosanitaire aspecten, is beschikbaar en het wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module A 3.5 en 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.2 • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9 VO 183/2005, art. 5, B I KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie: elke exploitant uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden over de aanwezigheid van schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid van de producten van plantaardige oorsprong of de plantengezondheid kunnen aantasten. Wanneer de landbouwer in zijn teelten de aanwezigheid vaststelt van gereglementeerde schadelijke organismen (zie bijlage 1),
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 51/250
moet hij hiervan melding maken in een register (de kopie van de meldingsformulieren kan dienen als register). Daarnaast moet hij, als de meldingsplicht geldt, een kopie bewaren van het meldingsformulier. Deze meldingsformulieren (register) moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.3. Een register over de analyseresultaten is beschikbaar en het wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module A, 3.6 en 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.3 • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9 VO 183/2005, art. 5, B I KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie : de resultaten van de analyses die van belang zijn voor de menselijke gezondheid en die zijn uitgevoerd op monsters van planten of op andere monsters, moeten worden bewaard. Het gaat hier bijvoorbeeld om de resultaten van de analyses die zijn uitgevoerd in samenhang met de vooroogstcontrole of de analyses die zijn uitgevoerd door een telersvereniging of nog om wateranalyses. De registers, d.w.z. de opgetekende gegevens, moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.4. Er is een register beschikbaar over het gebruik van genetisch gemodificeerd zaaizaad en dat register wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module A, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.4 • Wetgeving: VO 183/2005, art. 5, B I • Interpretatie: het gebruik van zaaizaad voor de productie van voor de diervoeding bestemde planten, moet worden genoteerd in een register. Niet-naleving van deze eis leidt tot toekenning van een +*. 2.5. Klachten worden geregistreerd • Criterium in de gids: module A, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3 • Interpretatie: de operatoren moeten beschikken over een procedure voor het registreren van klachten in verband met de veiligheid van de voedselketen en het daaraan gegeven gevolg. De klachten van klanten moet worden geregistreerd maar ook de klachten van een operator ten aanzien van zijn leveranciers of dienstverleners.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 52/250
C. Meldingsplicht 1. De meldingsplicht is gekend en wordt, indien nodig, toegepast • Criterium in de gids : module A, 4. • Wetgeving : KB 14-11-2003, art. 8 KB 10-8-2005, art. 4 MB 22-1-2004 VO 178/2002, art. 19 • Interpretatie : elke exploitant moet het FAVV onmiddellijk inlichten wanneer hij van oordeel is of redenen heeft om te denken dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, geteeld, gekweekt, bewerkt, gefabriceerd of verhandeld heeft schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Die melding dient te gebeuren bij middel van de formulieren die voorkomen in het ministerieel besluit van 22-1-2004. Om de naleving van dit voorschrift te controleren worden aan de operator vragen gesteld zodat kan worden nagegaan of hij zijn plichten dienaangaande kent en in staat is deze na te komen en worden de registers ingekeken. De bewijzen van eventuele meldingen (kopieën van meldingsformulieren) moeten worden bewaard. Besmettingen met cystenaaltjes moeten niet worden gemeld in het geval van consumptieaardappelen maar de operator moet wel de verplichte bestrijdingsmaatregelen toepassen en in een register de plaats en de getroffen maatregelen noteren. Besmettingen met bacterievuur van appelen en peren moeten niet worden gemeld.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 53/250
VI. PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE (RUWVOEDER) A. Hygiënevoorschriften 1. BEDRIJF EN GEBOUWEN 1.1. OPSLAG VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 1.1.1. Het "fytolokaal" bevat alleen producten die daar aanwezig mogen zijn 1.1.2. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen in een afsluitbare ruimte die niet toegankelijk is voor kinderen en onbevoegden 1.1.3. De verplichte aanduidingen worden op elke toegangsdeur aangebracht 1.1.4. De verlichting is goed 1.1.5. De voorschriften betreffende de opslag van de gevaarlijke producten (klasse A-producten - bijlage X) worden nageleefd 1.1.6. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is droog 1.1.7. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft een doelmatige verluchting 1.1.8. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vorstvrij • Criterium in de gids: module B – 2.1.: 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3, 1.1.4, 1.1.5, 1.1.6, 1.1.7 en 1.1.8 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: de ruimte waar gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen (= het fytolokaal dat zowel een echt lokaal kan zijn als een kast waarin alleen “fyto”producten worden opgeslagen), moet voldoen aan de volgende vereisten : het moet op slot zijn en niet toegankelijk voor kinderen en onbevoegden (onbevoegde personen kunnen toegang krijgen tot de lokalen indien ze vergezeld worden van een bevoegde persoon),
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 54/250
alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten worden opgeslagen in het “fyto”lokaal, in het fytolokaal worden uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen en biociden opgeslagen. Niet-erkende gebruikers mogen daar ook andere producten opslaan voor zover die producten aan de volgende voorwaarden voldoen : a) niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging vermijden), b) geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (geen brandstoffen, stikstofmeststoffen,…) (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging van voedselvoorraden als gevolg van een accident in het lokaal vermijden), c) apart zijn opgeborgen, op afzonderlijke rekken en zodanig dat alle risico van rechtstreeks contact met gewasbeschermingsmiddelen (bijvoorbeeld bij lekverliezen) wordt vermeden. Die andere producten kunnen o.a. zijn : bleekwater, zaaizaden, vloeibare meststoffen, sporenelementen,… In dit lokaal mag verder ook de specifieke uitrusting voor gebruik van de producten worden opgeslagen. Let op: erkende of bijzonder erkende gebruikers moeten alle voorschriften uit het koninklijk besluit van 28 februari 1994 voor wat betreft het bewaren van A- en Bbestrijdingsmiddelen integraal naleven. De naleving van die voorschriften wordt echter niet gecontroleerd tijdens de audit verricht op basis van deze leidraad en checklist PB 1 – CL. op elke directe toegangsdeur van een verschillende wand moet goed zichtbaar het verplichte pictogram worden aangebracht: "doodshoofd", samen met de vermelding "vergif” en (in geval van een lokaal) de vermelding 'geen toegang voor onbevoegden', de verlichting in het « fytolokaal » of nabij de « fytokast » moet zodanig zijn dat de etiketten van de bestrijdingsmiddelen en biociden altijd goed leesbaar zijn, de ruimte moet droog zijn (poedervormige producten mogen niet klitten, er mag geen schimmelgroei zijn,…), beschikken over voldoende verluchting (geen condensvorming,…). Ze moet ook vorstvrij zijn als er vloeibare gewasbeschermingsmiddelen en biociden in worden opgeslagen, gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten (producten van klasse A zoals vermeld in deel 1 van bijlage X bij het KB van 28/02/94 gewijzigd bij het KB van 10.01.10 (giftige gassen of producten die deze afgeven : sulfurylfluoride; aluminiumof magnesiumfosfide; fosforwaterstof; trichloornitromethaan (chloorpicrine); methylbromide (broommethaan))) mogen niet worden opgeslagen in woonruimten, stallen, ruimten voor het hanteren. De toegangsdeur tot het opslaglokaal mag niet uitgeven op die ruimten/de stallen,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 55/250
Niet-naleving van de eisen 1.1.6., 1.1.7., 1.1.8 geeft aanleiding tot toekenning van een +*.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 56/250
1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen worden bewaard in hun oorspronkelijke verpakking en met het oorspronkelijke etiket 1.1.10. Niet-bruikbare gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en vervallen of voor privédoeleinden bestemde biociden worden samen bewaard met de vermelding “NBGM/vervallen » en/of “privé” en op passende wijze behandeld • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.1.9, 1.1.10 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: het is verplicht alle producten in hun oorspronkelijke verpakking te bewaren en vergezeld van hun oorspronkelijk etiket, alle bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en biociden moeten worden opgeslagen in het “fyto”lokaal, vervallen gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en biociden, en bestrijdingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de aanduiding "vervallen" en/of “privé”. De volgende producten worden als vervallen beschouwd: de producten die niet meer erkend zijn en waarvan de eventuele opgebruiktermijn verstreken is (zie www.fytoweb.fgov.be) of deze waarvan de uiterste gebruikdatum vervallen is. De gegroepeerde opslag van bepaalde producten wordt niet langer getolereerd. Het betreft meer bepaald de producten die 2 jaar of langer, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar van inspectie, vervallen zijn, vervallen gewasbeschermingsmiddelen en lege verpakkingen worden aan “Fytofar Recover” overhandigd (niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*). 1.1.11. Geschikte weeg- en/of meetapparatuur is aanwezig • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.1.11 • Interpretatie: de operator moet beschikken over geschikte weeg/meetapparatuur. Al naargelang van de gewasbeschermingsmiddelen en de biociden die op het bedrijf worden gebruikt, moeten een voldoende nauwkeurige weegschaal en/of recipiënten met bekende inhoud beschikbaar zijn om de gewasbeschermingsmiddelen en de biociden te kunnen doseren. Deze apparatuur wordt niet gebruikt voor andere doeleinden. 1.1.12. Er wordt op een correcte wijze omgegaan met niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn voor gebruik in de buurlanden • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.1.12
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 57/250
• Wetgeving: KB 16-01-2006, art. 3, B III • Interpretatie: de operator die in België niet-erkende gewasbeschermingsmiddelen opslaat om ze te gebruiken op in de buurlanden gelegen gronden moet beschikken over een vergunning voor de invoer en de uitvoer van gewasbeschermingsmiddelen. De betreffende gewasbeschermingsmiddelen moeten erkend zijn in het land waar ze worden gebruikt. Die gewasbeschermingsmiddelen moeten duidelijk geïdentificeerd zijn.
1.2. BEWERKINGS – EN OPSLAGRUIMTE, PRODUCTIE- EN VERKOOPSRUIMTE 1.2.1. De gebouwen waar plantaardige producten bewerkt en / of opgeslagen worden, zijn proper en in goede staat • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.2.1 • Wetgeving:
KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 5
• Interpretatie: de muren, ramen, deuren en het plafond zijn intact en gemakkelijk reinigbaar. Onder plafond wordt het onderplafond verstaan of bij gebrek hieraan, het dak. 1.2.2. Er is voldoende en aangepaste verlichting in de ruimten • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.2.2 • Wetgeving:
KB 14-11-2003, art. 3, § 4
• Interpretatie: verlichtingstoestellen die boven producten zijn aangebracht, moeten beschermd zijn tegen glasbreuk. 1.2.3. De aanpak voor ongedierte voldoet • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.2.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: er moet een bestrijding van ongedierte worden uitgewerkt om de aanwezigheid van ongedierte in de productie-, opslag- en bewerkingsruimten in de mate van het mogelijke te vermijden. De daarbij gebruikte biociden moeten voor dat gebruik erkend zijn. De bestrijding mag niet leiden tot verontreiniging van de producten. Tijdens de audit gaat de auditor na of er geen sporen zijn van ongedierte. Als wel een bestrijding wordt uitgevoerd en de auditor vaststelt dat sporen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 58/250
van ongedierte aanwezig zijn, gaat hij na of het bestrijdingsprogramma geschikt is. Ook moet worden nagegaan of de registers over het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen correct worden ingevuld en of de gebruikte producten erkend zijn voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. 1.2.4. Er is geen glasbreuk in de gebouwen 1.2.5. Er mag niet worden gerookt in de ruimten waar goederen worden gehanteerd en opgeslagen 1.2.6. De pictogrammen zijn aangebracht in de loods en in de opslagruimten 1.2.7. De gevaarlijke stoffen en hun afval worden derwijze opgeslagen en gehanteerd zodat verontreiniging voorkomen wordt 1.2.8. Alle maatregelen werden getroffen om bevuiling van producten door fokdieren of huisdieren te voorkomen in de zones/ruimten waar goederen worden gehanteerd en opgeslagen • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.2.4, 1.2.6, 1.2.7, 1.2.8, 1.2.9 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 2 • Interpretatie: om productverontreiniging te vermijden, moeten de operatoren ten minste de volgende voorschriften in acht nemen: er mag geen glasbreuk voorkomen in de gebouwen. Glas dat stuk is (gebroken of gebarsten ramen, gesprongen lampen, beschadigde spiegels,...) wordt vervangen conform de glasbreukprocedure. Als bij de audit wordt vastgesteld dat gebroken glas aanwezig is, stelt de auditor aan de operator vragen om na te gaan of eventueel verontreinigde producten op gepaste wijze werden behandeld (bijvoorbeeld: uit de markt genomen), het gebruik van kwikthermometers moet worden vermeden. Als zij toch worden gebruikt, moeten ze zijn afgeschermd om bij breuk verontreiniging van de producten te vermijden. het rook-, eet- en drinkverbod in de ruimten waar goederen worden bewerkt, opgeslagen of verkocht, moet strikt worden nageleefd (geen sigarettenpeuken, geen asbak,…), de landbouwer voorziet volgende pictogrammen in de loods, verpakking-/bewerkingsruimten: pictogram 'Verbod op roken', pictogram 'Verbod op eten en drinken', pictogram 'Verboden voor huisdieren', gevaarlijke stoffen en hun afval (olie, brandstof, meststoffen) worden derwijze opgeslagen en gehanteerd dat verontreiniging
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 59/250
voorkomen wordt. De ruimten waar deze gevaarlijke stoffen en hun afval worden opgeslagen en gehanteerd, moeten van de ruimten waar plantaardige producten worden gehanteerd, opgeslagen en verkocht, gescheiden zijn door middel van volle en voldoende hoge wanden, er moet een afdoende materiële scheiding bestaan tussen plantaardige producten en fokdieren of huisdieren om verontreiniging van de producten te vermijden.
1.2.9. Het afval wordt geregeld verwijderd uit de ruimten waar goederen worden opgeslagen en gehanteerd • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 1.2.10 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 5 • Interpretatie: zichtbaar bedorven product en afval dat wordt verkregen in de ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen en gehanteerd, moet geregeld worden afgevoerd.
2. MACHINES, APPARATUUR EN GEREEDSCHAPPEN 2.1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING VOOR ALLE MACHINES (TRACTOREN, SPUITTOESTEL, OOGSTMACHINES, TRANSPORTMIDDELEN,…) 2.1.1. Lekken worden op een correcte manier aangepakt • Criterium in de gids: module B – 2.1. : 2.1.4 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 2 • Interpretatie: als een uitrusting stookolie, olie of andere technische vloeistoffen die de producten kunnen verontreinigen lekt, worden maatregelen getroffen om aan de verontreiniging, een einde te stellen (herstel van de uitrusting, vervanging van de uitrusting, …) en om de verontreinigde producten te verwijderen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 60/250
2.2. SPUITTOESTEL 2.2.1. De spuittoestellen waarmee vloeibare gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden op Belgisch grondgebied, zijn goedgekeurd volgens de wettelijke bepalingen 2.2.2. De toestellen die rechtstreeks in het buitenland aangekocht werden, zijn door de koper gemeld aan de keuringsdienst • Criterium in de gids: : module B – 2.2.: 2.2.1, 2.2.2. • Wetgeving: KB 13-03-2011 • Interpretatie: alle spuittoestellen die gebruikt kunnen worden om gewasbeschermingsmiddelen aan te wenden, moeten goedgekeurd zijn overeenkomstig de hierna volgende bepalingen: elke eigenaar van een spuittoestel dient om de drie jaar een verplichte keuring uit te laten voeren en dit op de datum, tijd en plaats van de oproeping, zelfs als het materieel pas verworven werd (nieuw of tweedehands), als de eigenaar van een spuittoestel 15 dagen voor de vervaldag van de vorige keuring geen oproeping heeft ontvangen, moet hij de keuringsdienst daarvan in kennis stellen, als de eigenaar van een spuittoestel zich niet voor de keuring kan aanmelden op de in de oproeping vermelde plaats en datum, stelt hij de keuringsdienst daarvan niet later dan 5 dagen voor de geplande keuringsdatum in kennis, de spuittoestellen moeten gekeurd zijn door ofwel het « Département de Génie rural du Centre Wallon de Recherches Agronomiques (CRA-W) de Gembloux » voor de Waalse provincies of door het Departement Mechanisatie, Arbeid, Gebouwen, Dierenwelzijn en Milieubeveiliging van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Gent (ILVO) voor de Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die vermeld is op de door de controledienst aangebrachte zelfklever, bij elke verkoop van een spuittoestel moet de keuringsdienst door zowel de koper als de verkoper in kennis worden gesteld binnen 30 dagen na de transactie. Er moet een bewijs van die kennisgeving beschikbaar zijn (kopie van faxbericht, mail,…), Rechtstreeks in het buitenland aangekochte toestellen, moeten ook door de koper gemeld worden aan de keuringsdienst binnen de 30 dagen. Er moet een bewijs van deze kennisgeving voorhanden zijn (kopie van de fax, de mail,…). Deze vereiste is niet van toepassing voor: de rugspuit- en lansspuittoestellen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 61/250
2.3. LANDBOUWTRANSPORT 2.4.1. De landbouwer treft de nodige voorzieningen om alle uitrustingen, recipiënten, kratten, voertuigen, laadbakken etc. (die worden gebruikt voor plantaardige producten) schoon te houden • Criterium in de gids: module B – 2.2.: 2.4.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, §4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, deel A, II, 5 • Interpretatie: de vervoermiddelen en in het bijzonder de onderdelen die met producten in contact komen, moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Zij moeten daarnaast in goede staat verkeren, wat o.a. betekent dat de vervoermiddelen geen lekken van de olie- of mazoutleidingen mogen vertonen bij bestaan van een risico voor contact met het plantaardige product en in geval van verontreiniging moeten de betreffende producten worden vernietigd, reiniging is verplicht voordat voor consumptie door mensen of dieren bedoelde producten worden vervoerd als het voertuig werd gebruikt om er risicoproducten zoals onverpakte meststoffen, potgrond, … mee te vervoeren.
3. BEDRIJFSLEIDER, PERSONEEL EN DERDEN 3.1. TOEPASSING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 3.1.1. De voorschriften betreffende het gebruik gewasbeschermingsmiddelen van klasse A worden nageleefd
van
de
3.1.2. De voorschriften inzake hygiëne van het personeel na elke toegepaste fytobehandeling worden nageleefd • Criterium in de gids:
module B – 2.3.: 3.1.1, 3.1.2
• Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X VO 852/2004, art. 4, 1, B I, A, II, 5 KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie: in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden moet de operator aan de volgende vereisten voldoen:
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 62/250
hij mag geen gewasbeschermingsmiddelen van klasse A gebruiken bij een derde, behalve als hij een door de FOD Volksgezondheid erkend gebruiker is. Daarnaast moet hij, wanneer hij, in zijn eigen bedrijf, producten van klasse A wil gebruiken die vermeld zijn in bijlage X bij het koninklijk besluit van 28/2/1994 (zie bijlage 3) ook een bijzonder erkend gebruiker zijn. Landbouwers mogen wel gewasbeschermingsmiddelen van klasse A gebruiken die niet vermeld zijn in bijlage X op hun eigen bedrijf in het kader van hun beroep, na elke fytosanitaire behandeling moet hij zijn handen wassen met vloeibare zeep en zich omkleden, behalve als hij gebruik maakt van een speciale spuitcabine met actieve koolstoffilter.
4. TEELTTECHNIEK EN NAOOGSTBEHANDELING 4.1. UITGANGSMATERIAAL 4.1.1. De producent beschikt over een plantenpaspoort voor het poot- en zaaigoed waarvoor dat vereist is • Criterium in de gids: module B – 2.4. : 4.1.1 • Wetgeving: KB 10-8-2005, art. 15, § 2 KB 14-11-2003, art. 11 • Interpretatie: de producent moet erop toezien dat plantgoed of zaaigoed dat paspoortplichtig is, voorzien is van een plantenpaspoort (zie bijlage 2). Dit plantenpaspoort moet minstens 1 jaar bewaard worden. Bij gebruik met het oog op de registratie van aangevoerde producten, moet het gedurende 5 jaar worden bewaard. 4.1.2. Een visuele controle van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal wordt verricht • Criterium in de gids: module B – 2.4: 4.1.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie: de producent voert een visuele controle uit van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal. De naleving van deze voorschriften wordt visueel nagegaan en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 63/250
4.2. BEMESTING 4.2.1. Enkel meststoffen en bodemverbeterende middelen die toegelaten zijn worden gebruikt 4.2.2. Alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen zijn voorzien van een etiket of begeleidend document (dit is voor de nietverpakte producten door de leverancier aan de landbouwer overgemaakt) 4.2.3. De meststoffen en bodemverbeterende middelen, die zijn afkomstig zijn van afvalstoffen, en zuiveringsslib zijn voorzien van een document verplicht door de regio’s. 4.2.4. De voorschriften betreffende het gebruik van zuiveringsslib dat officieel toegelaten is door de FOD worden nageleefd 4.2.5. De voorschriften in verband met beweiding na het uitrijden van organische mest en bodemverbeteraars met bijproducten van dierlijke oorsprong worden nageleefd • Criterium in de gids: module B – 2.4: 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5 • Wetgeving: AR 28-01-2013, art 3, 8, 9, 10, 12, 34, bijlage I VO 181/2006 • Interpretatie: in verband met het gebruik van meststoffen moet de operator de volgende algemene voorschriften naleven: alleen toegelaten meststoffen en bodemverbeteraars (zie bijlage I bij het koninklijk besluit van 7-1-1998 + bijlage I bij Verordening (EG) 2003/2003+ lijsten met uitzonderingen en toelatingen op website van de FOD Volksgezondheid: https://portal.health.fgov.be/>milieu>chemische stoffen>meststoffen>ontheffingen of toelatingen>lijst van ontheffingen of lijst van toelatingen) mogen worden gebruikt (meststoffen of bodemverbeteraars afkomstig van de natuurlijke hulpbronnen van het landbouwbedrijf zelf of in oorspronkelijke vorm afkomstig van het landbouwbedrijf van een derde mogen zonder toelating worden gebruikt, alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen dienen voorzien te zijn van een etiket of begeleidend document dat voor de niet-verpakte producten door de leverancier aan de landbouwer dient te worden overgemaakt, de toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen afkomstig van afvalstoffen (bv. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, …) moeten: in Wallonië: steeds vergezeld zijn van het begeleidend document (volgens OWD-model), in Vlaanderen: in de gevallen bepaald door OVAM vergezeld zijn van de grondstoffenverklaring (ter informatie, in Vlaanderen, is het gebruik van slib van
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 64/250
rioolwaterzuiveringsinstallaties op landbouwgrond verboden (Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen)), indien analyseresultaten aanwezig zijn, moeten deze gedurende 5 jaar bijgehouden worden. het gebruik van zuiveringsslib dat officieel toegelaten is door de FOD, is bovendien verboden op grasland en in voederteelten wanneer geen 6 weken verstrijken tussen het gebruik en het beweiden of de oogst, als organische meststoffen of bodemverbeteraars met bijproducten van dierlijke oorsprong worden uitgereden op weiland, mogen de dieren daar niet eerder dan 21 dagen daarna toegang toe krijgen. Ook mag op de gronden waarop organische meststoffen of bijproducten van dierlijke oorsprong zijn uitgereden niet eerder dan 21 dagen daarna worden geoogst. De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door aan de operator vragen te stellen zodat kan worden nagegaan of hij de voorschriften inzake het gebruik van de door hem toegediende producten kent. Eventueel wordt ook een documentencontrole uitgevoerd (etiketten, analyseresultaten,…).
4.3. GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 4.3.1. De teler gebruikt enkel in België erkende/toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden 4.3.2. De landbouwer treft de nodige maatregelen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van consumptiedieren en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten • Criterium in de gids: module B – 2.4: 4.3.1, 4.3.2 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X KB 14-11-03, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B I, A, II, 5 VO 1107/2009 • Interpretatie: in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden moet de operator aan de volgende vereisten voldoen: hij mag enkel in België erkende/toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden gebruiken en moet de gebruiksvoorwaarden vermeld op het etiket respecteren. Gebruikers die niet in België erkende gewasbeschermingsmiddelen stockeren om ze op hun percelen gelegen in het buitenland te gebruiken, moeten hiervoor een toelating voor inen uitvoer van
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 65/250
gewasbeschermingsmiddelen vragen bij het FAVV en moeten deze producten gegroepeerd opslaan met een bordje 'export', als hij gewasbeschermingsmiddelen aanwendt, dient hij de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van nuttige dieren en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten, hij moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het product, zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd. Het spuittoestel moet uitgespoeld worden.
4.4. IRRIGATIE 4.4.1. De algemene voorschriften op het vlak van irrigatie worden nageleefd • Criterium in de gids: module B – 2.4: 4.4.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, bijlage I, deel A, II, 3 • Interpretatie: voor irrigatie wordt enkel gebruik gemaakt van: - beekwater, - water van open put, - boorput, - stadswater, - regenwater, - water dat afkomstig is van het wassen van groenten en fruit (met uitzondering van waswater van wortelgroenten of knollen), - water dat afkomstig is van processen om producten vrij van verontreiniging te maken (water afkomstig van het blancheren/het steriliseren), - water dat afkomstig is van processen die plaatsvinden na alle bewerkingen die de producten vrij van verontreiniging maken (water afkomstig van het afkoelen na blancheren/steriliseren, water afkomstig van snel invriezen), - water dat afkomstig is van het reinigen van de blancheer/steriliseerlijnen en het reinigen en ontdooien van de koellijnen. De naleving van deze eis kan visueel worden nagegaan en/of door de inspectieverslagen in te kijken en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 66/250
5. SCHADELIJKE ORGANISMEN 5.1. ALGEMENE MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN VOOR PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN SCHADELIJKE ORGANISMEN 5.1.1. De algemene regels i.v.m. de bestrijding van de gereglementeerde schadelijke organismen worden nageleefd • Criterium in de gids:
module B – 2.5. : 5.1.1
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 KB 10-8-2005, art. 2, art. 5, B I, II, IV MB 22-3-2004, art. 2, art. 3, B 1 MB 14-4-2005, art. 3, art. 4, art. 5, art. 6 KB 19-11-1987, art. 9, art. 10, art. 11, art. 12, art. 15, art. 23, art. 32, art. 33, art. 34, art. 43 KB 23-06-2008 • Interpretatie: in verband met de algemene bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen moet de operator aan de volgende algemene voorschriften voldoen: hij is verplicht over te gaan tot de bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen zodra hij de aanwezigheid hiervan vaststelt of deze hem door een vertegenwoordiger van de overheid wordt gemeld (de lijst met belangrijkste gereglementeerde schadelijke organismen waarvan melding aan het FAVV verplicht is per teelt, zie bijlage 1), daarnaast moet hij de met gereglementeerde schadelijke organismen besmette planten of producten op gepaste wijze en in overeenstemming met de instructies van het FAVV behandelen. De controleur moet nagaan of het ontsmetten van machines, apparatuur, gereedschap, vervoermiddelen,… gebeurt volgens de specifieke voorschriften van het FAVV als de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen is vastgesteld. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden de kopieën van formulieren voor de eventuele meldingen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 67/250
5.1.2. De distels worden bestreden • Criterium in de gids:
module B – 2.5. : 5.1.2
• Wetgeving: KB 14-11-2003 KB 10-8-2005, art. 5 KB 19-11-1987, art. 43 • Interpretatie: de landbouwer is verplicht de bloei evenals de zaadvorming en de uitzaaiing van schadelijke distels met alle middelen te beletten. Als schadelijke distels worden beschouwd: akkerdistel, speerdistel, kale jonker en kruldistel. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd en/of worden de registers voor gewasbeschermingsmiddelen ingekeken. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van gereglementeerde distels, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en).
6. CORRIGERENDE MAATREGELEN 6.1.1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten passende herstelmaatregelen nemen wanneer zij in kennis worden gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 6 • Interpretatie: wanneer non-conformiteiten worden vastgesteld (bijvoorbeeld naar aanleiding van een inspectie, een audit, een analyse) moeten gepaste acties worden ondernomen, binnen de termijnen vastgesteld door de auditeur/controleur/inspecteur, om ze te verhelpen en moeten corrigerende maatregelen worden uitgevoerd om te vermijden dat het euvel zich opnieuw voordoet. Geen enkel niet-conform product of ander voorwerp dat gevaarlijk kan zijn voor consumenten, dieren of planten, mag op de markt worden gebracht of verdeeld om de verspreiding van gereglementeerde schadelijke organismen of andere verontreinigingen te vermijden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 68/250
B. Registraties (registers) 1. ALGEMENE EISEN 1.1. IDENTIFICATIE VAN PRODUCENT 1.1.1. De landbouwer is geregistreerd • Criterium in de gids:
module B, 3.1., 3.7 : 6.1.1., 6.1.2.
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 4 KB 16-1-2006, art. 2 KB 10-11-2005, art. 1bis • Interpretatie: elke landbouwer moet bij het FAVV geregistreerd zijn. De factuur voor het betalen van de heffing geldt als registratiebewijs. Opgelet: de operatoren van de sector van de primaire plantaardige productie die voldoen aan de hieronder vermelde voorwaarde, betalen geen jaarlijkse bijdrage en ontvangen dus geen factuur: - de opbrengst wordt voortgebracht door een oppervlakte van maximaal 50 are voor aardappelen en hoogstamfruit, of van maximaal 25 are voor laagstamfruit, of van maximaal 10 are voor andere plantaardige producten. 1.1.2. Elke productie-/teeltplaats kan duidelijk worden geïdentificeerd • Criterium in de gids: module B 3.2, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4 KB 22-12-2005, art. 7 • Interpretatie: elke landbouwer moet grondplannen kunnen voorleggen of moet een nummering (of elk ander document waarmee een eenduidige identificatie mogelijk is) van percelen, kassen, opslageenheden, … voorzien aan de hand waarvan de productieplaatsen of –eenheden waar een behandeling met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werd toegepast duidelijk geïdentificeerd kunnen worden. Ingeval op een perceel of in een kas meerdere partijen planten of plantaardige producten voorkomen, worden zij in de registers door middel van een partijnummer onderscheiden. Het is essentieel om percelen, serres,… of plaatsen waar behandelingen met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werden gedaan of plaatsen waar gereglementeerde schadelijke organismen werden vastgesteld, te kunnen identificeren.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 69/250
1.2. DOSSIER IN EN OUT 1.2.1. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van ontvangen producten • Criterium in de gids: module B 3.3, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 6, § 1, art. 11 • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van aangevoerde producten (gewasbeschermingsmiddelen, biociden, teeltmateriaal, meststoffen). Voor elk aangevoerd product moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product, hoeveelheid geleverd product, leveringsdatum, naam en adres van de leverancier (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product vandaan komt en niet het adres van de bedrijfszetel van de leverancier). Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor : plantaardig vermeerderingsmateriaal, gewasbeschermingsmiddelen en biociden, meststoffen. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de landbouwer zelf zijn toegevoegd. De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. 1.2.2. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van afgevoerde producten • Criterium in de gids: module B 3.3, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 6, § 2, art. 11 VO 183/2005, art. 5, B I • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van afgevoerde producten (deze verplichting heeft geen betrekking op producten die rechtstreeks verkocht werden aan de consument). Voor elk afgevoerd product, moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product, hoeveelheid geleverd product, leveringsdatum,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 70/250
naam en adres van de koper (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd en niet het adres van de bedrijfszetel van de koper). Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor: plantaardig vermeerderingsmateriaal, plantaardige producten. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de landbouwer zelf zijn toegevoegd. De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. Opmerking: gegevens van rechtstreeks aan de consument verkochte of geleverde producten hoeven niet bijgehouden te worden
2. REGISTERS REGISTRATIES
VOOR
DE
PRIMAIRE
PLANTAARDIGE
PRODUCTIE
EN
2.1. Een register over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is beschikbaar en dat wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module B 3.4, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9 KB 14-11-2003, art. 3, § 4 KB 22-12-2005, art. 7 VO 183/2005, art. 5, B I VO 1107/2009 • Interpretatie : elke operator uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden waarin hij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen opneemt. Die vermeldingen moeten binnen 7 dagen na de behandeling worden ingeschreven. Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. Voor producties die bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie zijn de gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven de volgende: kasnr., perceelnr. (de percelen waarop, of de kassen waarin de teelten aanwezig zijn, moeten door middel van een nummer geïdentificeerd worden), opslageenheidnr., partijnr. (niet noodzakelijk indien een perceel slechts één partij planten omvat), teelt, plantdatum, datum behandeling, aangewend bestrijdingsmiddel (volledige handelsbenaming), dosis/ha of per ton (in geval van behandeling na de oogst), behandelde oppervlakte of hoeveelheid (in geval van behandeling na de oogst),
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 71/250
oogstdatum (voor een bepaald perceel of een bepaalde serre moet de exacte datum van begin van oogst worden vermeld die onmiddellijk volgt op de laatste behandeling met een gewasbeschermingsmiddel. Het is bijgevolg mogelijk dat er voor eenzelfde perceel meerdere oogstdata geregistreerd zullen moeten worden) of datum van het in de handel brengen (in geval van behandeling na de oogst), datum van monstername (alleen in samenhang met het bemonsteringsplan), niet-conforme analyseresultaten (overschrijdingen van toegelaten maximumgehalten voor de betrokken producten). Elke operator uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden waarin hij het gebruik van biociden optekent (eveneens met inbegrip van bewaarmiddelen die bijvoorbeeld worden gebruikt voor kuilvoer). Die vermeldingen moeten binnen 7 dagen na de behandeling worden ingeschreven. Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. De gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven zijn de volgende: type behandelende uitrusting (machines, palletkisten, andere recipiënten, opslageenheid, voertuigen, infrastructuur), datum behandeling, aangewend biocide (volledige handelsbenaming), concentratie en gebruikte hoeveelheid. Voor producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie zijn de gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven de volgende: kasnr., perceelnr (de percelen waarop, of de kassen waarin de teelten aanwezig zijn, moeten door middel van een nummer geïdentificeerd worden), opslageenheidnr., teelt, datum behandeling, aangewend bestrijdingsmiddel (volledige handelsbenaming), dosis/ha of per ton (in geval van behandeling na de oogst), behandelde oppervlakte of hoeveelheid (in geval van behandeling na de oogst). De landbouwer mag de bestaande documenten gebruiken, bijvoorbeeld een spuitdagboek, of een teelt-/perceelfiche invullen of nog een ander type document gebruiken. Deze documenten kunnen dienen als register. Het register, d.w.z. de opgetekende gegevens, moet gedurende 5 jaar worden bewaard (3 jaar voor producties die niet bedoeld zijn voor menselijke of dierlijke consumptie). 2.2. Een register over de aanwezigheid van voor planten schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid van producten van plantaardige oorsprong kunnen aantasten, met inbegrip van de fystosanitaire aspecten, is beschikbaar en het wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module B 3.5 en 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.2 • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 72/250
VO 183/2005, art. 5, B I KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie: elke exploitant uit de levensmiddelensector die plantaardige producten voortbrengt of oogst, moet een register bijhouden over de aanwezigheid van schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid van de producten van plantaardige oorsprong of de plantengezondheid kunnen aantasten. Wanneer de landbouwer in zijn teelten de aanwezigheid vaststelt van gereglementeerde schadelijke organismen (zie bijlage 1), moet hij hiervan melding maken in een register (de kopie van de meldingsformulieren kan dienen als register). Daarnaast moet hij, als de meldingsplicht geldt, een kopie bewaren van het meldingsformulier. Deze meldingsformulieren (register) moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.3. Een register over de analyseresultaten is beschikbaar en het wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module B, 3.6 en 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.3 • Wetgeving: VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, III, 7, 9 VO 183/2005, art. 5, B I KB 14-11-2003, art. 3, § 4 • Interpretatie : de resultaten van de analyses die van belang zijn voor de menselijke gezondheid en die zijn uitgevoerd op monsters van planten of op andere monsters, moeten worden bewaard. Het gaat hier bijvoorbeeld om de resultaten van de analyses die zijn uitgevoerd in samenhang met de vooroogstcontrole of de analyses die zijn uitgevoerd door een telersvereniging of nog om wateranalyses. De registers, d.w.z. de opgetekende gegevens, moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.4. Er is een register beschikbaar over het gebruik van genetisch gemodificeerd zaaizaad en dat register wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module B, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., 6.3.4 • Wetgeving: VO 183/2005, art. 5, B I • Interpretatie: het gebruik van zaaizaad voor de productie van voor de diervoeding bestemde planten, moet worden genoteerd in een register. Niet-naleving van deze eis leidt tot toekenning van een +*. 2.5. Klachten worden geregistreerd • Criterium in de gids: module A, 3.7 : 6.1.1., 6.1.2. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 73/250
• Interpretatie: de operatoren moeten beschikken over een procedure voor het registreren van klachten in verband met de veiligheid van de voedselketen en het daaraan gegeven gevolg. De klachten van klanten moet worden geregistreerd maar ook de klachten van een operator ten aanzien van zijn leveranciers of dienstverleners. 2.6. De gegevens over het uitrijden van organische meststoffen en bodemverbeteraars met dierlijke bijproducten worden geregistreerd • Criterium in de gids: module B 3.7 : 6.1.1., 6.1.2., • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3 VO 181/2006 • Interpretatie: moeten worden geregistreerd: de data waarop organische meststoffen en bodemverbeteraars met dierlijke bijproducten worden uitgereden op gronden waartoe dieren toegang zullen krijgen, de data vanaf wanneer die toegang mogelijk is, de data waarop organische meststoffen en bodemverbeteraars met dierlijke bijproducten worden uitgereden op gronden die zullen worden geoogst met het oog op het vervoederen aan dieren, de data vanaf wanneer oogsten mogelijk is.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 74/250
C. Meldingsplicht 1. DE MELDINGSPLICHT IS GEKEND EN WORDT, INDIEN NODIG, TOEGEPAST • Criterium in de gids: module B, 4. • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 8 KB 10-8-2005, art. 4 MB 22-1-2004 VO 178/2002, art. 19 • Interpretatie: elke exploitant moet het FAVV onmiddellijk inlichten wanneer hij van oordeel is of redenen heeft om te denken dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, geteeld, gekweekt, bewerkt, gefabriceerd of verhandeld heeft schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Die melding dient te gebeuren bij middel van de formulieren die voorkomen in het ministerieel besluit van 22-1-2004. Om de naleving van dit voorschrift te controleren worden aan de operator vragen gesteld zodat kan worden nagegaan of hij zijn plichten dienaangaande kent en in staat is deze na te komen en worden de registers ingekeken. De bewijzen van eventuele meldingen (kopieën van meldingsformulieren) moeten worden bewaard. Besmettingen met cystenaaltjes moeten niet worden gemeld in het geval van consumptieaardappelen maar de operator moet wel de verplichte bestrijdingsmaatregelen toepassen en in een register de plaats en de getroffen maatregelen noteren. Besmettingen met bacterievuur van appelen en peren moeten niet worden gemeld.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 75/250
VII. PRIMAIRE PLANTAARDIGE PRODUCTIE (NIET VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN) A. Hygiënevoorschriften 1. BEDRIJF EN GEBOUWEN 1.1. OPSLAG VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 1.1.1. Het "fytolokaal" bevat alleen producten die daar aanwezig mogen zijn • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.1 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten worden opgeslagen in het “fyto”lokaal, in het fytolokaal worden uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen en biociden opgeslagen. Niet-erkende gebruikers mogen daar ook andere producten opslaan voor zover die producten aan de volgende voorwaarden voldoen : I. niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging vermijden), II. geen brand- of ontploffingsgevaar inhouden (geen brandstoffen, stikstofmeststoffen,…) (alle risico’s van rechtstreekse verontreiniging van voedselvoorraden als gevolg van een accident in het lokaal vermijden), III. apart zijn opgeborgen, op afzonderlijke rekken en zodanig dat alle risico van rechtstreeks contact met bestrijdingsmiddelen (bijvoorbeeld bij lekverliezen) wordt vermeden. Die andere producten kunnen o.a. zijn : bleekwater, zaaizaden, vloeibare meststoffen, sporenelementen,… In dit lokaal mag verder ook de specifieke uitrusting voor gebruik van de producten worden opgeslagen. Let op: erkende of bijzonder erkende gebruikers moeten alle voorschriften uit het koninklijk besluit van 28 februari 1994 voor wat betreft het bewaren van A- en Bbestrijdingsmiddelen integraal naleven. De naleving van die voorschriften wordt echter niet gecontroleerd tijdens de audit verricht op basis van deze leidraad en checklist.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 76/250
1.1.2. De gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen in een afsluitbare ruimte die niet toegankelijk is voor kinderen en onbevoegden • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.2 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: de ruimte waar gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden opgeslagen (= het fytolokaal dat zowel een echt lokaal kan zijn als een kast waarin alleen “fyto”producten worden opgeslagen) moet op slot zijn en mag niet toegankelijk zijn voor kinderen en onbevoegden (onbevoegde personen kunnen toegang krijgen tot de lokalen indien ze vergezeld worden van een bevoegde persoon). 1.1.3. De verplichte aanduidingen zijn op elke toegangsdeur aangebracht • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.3 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: Op elke directe toegangsdeur van een verschillende wand moet goed zichtbaar het verplichte pictogram worden aangebracht: "doodshoofd", samen met de vermelding "vergif” en (in geval van een lokaal) de vermelding “geen toegang voor onbevoegden”. 1.1.4. De verlichting is goed • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.4 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: De verlichting in het « fytolokaal » of nabij de « fytokast » moet zodanig zijn dat de etiketten van de bestrijdingsmiddelen en biociden altijd goed leesbaar zijn. Niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*. 1.1.5. De voorschriften betreffende de opslag van de gevaarlijke producten (klasse A-producten - bijlage X) worden nageleefd • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.5 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: Gewasbeschermingsmiddelen met actieve stoffen (klasse Aproducten die voorkomen in deel 1 van bijlage X bij het KB van 28/02/94 gewijzigd door het KB van 10.01.10 (giftige gassen of producten die deze afgeven : sulfurylfluoride, magnesium- of aluminiumfosfide, fosforwaterstof,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 77/250
trichloornitromethaan (chloorpicrine))) mogen niet opgeslagen worden in de woonplaats, stallen of bewerkingsruimten. In dit geval mag de deur van het opslaglokaal ook niet uitgeven in deze ruimten. 1.1.6. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is droog • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.6 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: De ruimte moet droog zijn (poedervormige producten mogen niet klitten, er mag geen schimmelgroei zijn,…). 1.1.7. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft een doelmatige verluchting • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.7 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: Er is voldoende verluchting, bijvoorbeeld via een specifieke opening, er is geen condensvorming. Niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*. 1.1.8. Het opslaglokaal voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vorstvrij • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.8 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: enkel van toepassing indien er vloeibare bestrijdingsmiddelen en biociden worden in opgeslagen. Niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*. 1.1.9. Gewasbeschermingsmiddelen worden in hun oorspronkelijke verpakking bewaard • Criterium in de gids: Module D – punt 2.1: 1.1.9 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 53 • Interpretatie: gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden in hun oorspronkelijke verpakking bewaard en zijn voorzien van hun oorspronkelijk etiket.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 78/250
1.1.10. Vervallen gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en biociden, en gewasbeschermingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de aanduiding "vervallen" en/of “privé” • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.1.10 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 7 • Interpretatie: vervallen gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) en biociden, en bestrijdingsmiddelen voor privé gebruik worden gegroepeerd opgeslagen met de aanduiding "vervallen" en/of “privé”. De volgende producten worden als vervallen beschouwd: de producten die niet meer erkend zijn en waarvan de eventuele opgebruiktermijn verstreken is (zie www.fytoweb.fgov.be) of deze waarvan de uiterste gebruikdatum vervallen is. De gegroepeerde opslag van bepaalde producten wordt niet langer getolereerd. Het betreft meer bepaald de producten die 2 jaar of langer, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar van inspectie, vervallen zijn; vervallen bestrijdingsmiddelen en lege verpakkingen worden aan “Fytofar Recover” overhandigd. Niet-naleving van de eis geeft aanleiding tot toekenning van een +*. 1.1.11. Geschikte weeg- en/of meetapparatuur is aanwezig • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.1.11 • Interpretatie: de operator moet beschikken over geschikte weeg/meetapparatuur. Al naargelang van de bestrijdingsmiddelen voor de landbouw en de biociden die op het bedrijf worden gebruikt, moeten een voldoende nauwkeurige weegschaal en/of recipiënten met bekende inhoud beschikbaar zijn om de bestrijdingsmiddelen en de biociden te kunnen doseren. Deze apparatuur wordt niet gebruikt voor andere doeleinden. 1.1.12. Er wordt correct omgegaan met in België niet-erkende gewasbeschermingsmiddelen die bestemd zijn voor gebruik in de buurlanden • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.1.12 • Wetgeving: KB 16-01-2006, art. 3, B III • Interpretatie: de operator die in België niet-erkende bestrijdingsmiddelen opslaat om ze te gebruiken op in de buurlanden gelegen gronden moet beschikken over een vergunning voor de invoer en de uitvoer van bestrijdingsmiddelen. De betreffende bestrijdingsmiddelen moeten erkend zijn in het land waar ze worden gebruikt. Die bestrijdingsmiddelen moeten duidelijk geïdentificeerd zijn met de aanduiding “EXPORT”.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 79/250
1.2. BEWERKINGS – EN OPSLAGRUIMTE 1.2.1. De gebouwen waar plantaardige producten bewerkt en / of opgeslagen worden zijn proper en in goede staat • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.2.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 3 • Interpretatie: de ruimten waar producten worden opgeslagen of bewerkt, worden geregeld schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. De muren, ramen, deuren en het plafond zijn intact en gemakkelijk reinigbaar. Bij handel in naaktwortelige planten (bosbouwplanten, laanbomen, rozen, …) is er vaak een aarden vloer in de loods, dit mag echter niet als een non-conformiteit beschouwd worden. Ook de opslag van substraat in de loods mag niet als een non-conformiteit beschouwd worden. Onder plafond wordt het onderplafond verstaan of bij gebrek hieraan, het dak. Het plafond moet minder vaak gereinigd worden dan de muren en vloeren. 1.2.2. Er is voldoende en aangepaste verlichting in de ruimten • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.2.2 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 1 • Interpretatie: de ruimten waar producten worden opgeslagen of bewerkt moeten zodanig verlicht zijn dat men in de ruimte gemakkelijk en veilig kan werken en machines kan gebruiken. De verlichting moet het mogelijk maken de staat van de ruimte en de inhoud ervan vlot te controleren en moet het, wanneer producten worden bewerkt, mogelijk maken om besmette of verontreinigde producten te herkennen. 1.2.3. De gevaarlijke stoffen en hun afval worden derwijze opgeslagen en gehanteerd zodat verontreiniging voorkomen wordt • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.2.3 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 3 • Interpretatie: gevaarlijke stoffen en hun afval (olie, brandstof, meststoffen) worden derwijze opgeslagen en gehanteerd dat verontreiniging van plantaardige producten voorkomen wordt. Er is een behoorlijke afscheiding tussen de ruimten waar deze gevaarlijke stoffen en hun afval worden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 80/250
opgeslagen en gehanteerd en de ruimten waar plantaardige producten worden gehanteerd en opgeslagen. 1.2.4. Afval wordt regelmatig verwijderd uit productie-, bewerkings- en opslagruimtes • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.2.4 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 3 • Interpretatie: zichtbaar bedorven product en afval dat wordt verkregen in de ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen en gehanteerd, moet geregeld worden afgevoerd. Voor zover mogelijk wordt voorkomen dat schadelijke organismen verontreinigingen veroorzaken. 1.2.5. Er wordt een visuele controle uitgevoerd van het uitgaand materiaal • Criterium in de gids: module D – punt 2.1: 1.2.5 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 1 • Interpretatie: de uitgaande partijen worden gecontroleerd aanwezigheid van symptomen van schadelijke organismen.
op
2. MACHINES, APPARATUUR EN GEREEDSCHAPPEN 2.1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING VOOR ALLE MACHINES (TRACTOREN, SPUITTOESTEL, OOGSTMACHINES, TRANSPORTMIDDELEN,…) 2.1.1. De machines, apparatuur en gereedschappen die voor, tijdens en na de oogst met het product in contact komen, zijn schoon en in goede staat • Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.1.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 3 • Interpretatie: de verschillende machines en in het bijzonder de onderdelen die met producten in contact komen, moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger of hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Zij moeten in goede staat verkeren, wat betekent dat de staat ervan geen mogelijke bron van verontreiniging mag zijn. De naleving van deze eis kan visueel worden nagegaan en/of door de inspectieverslagen in te kijken en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 81/250
2.1.2. Ent-, oculeer-, griffelschoongemaakt en ontsmet
en snoeimateriaal wordt regelmatig
• Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.1.2 • Wetgeving: KB 14.11.2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 1 • Interpretatie: om overdracht van ziektekiemen of schadelijke organismen te voorkomen wordt ent-, oculeer-, griffel- en snoeimateriaal ontsmet bij het wisselen van perceel, plantensoort of plantenvariëteit. Er is ontsmettingsmiddel aanwezig op het bedrijf. 2.2. SPUITTOESTEL 2.2.1. De spuittoestellen waarmee vloeibare gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden op Belgisch grondgebied, zijn goedgekeurd volgens de wettelijke bepalingen • Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.2.1 • Wetgeving: KB 13-03-2011, art. 2 • Interpretatie: alle spuittoestellen die gebruikt kunnen worden om gewasbeschermingsmiddelen aan te wenen in vloeibare vorm, moeten goedgekeurd zijn overeenkomstig de hierna volgende bepalingen: elke eigenaar van een spuittoestel dient om de drie jaar een verplichte keuring uit te laten voeren en dit op de datum, tijd en plaats van de oproeping, zelfs als het materieel pas verworven werd (nieuw of tweedehands); als de eigenaar van een spuittoestel 15 dagen voor de vervaldag van de vorige keuring geen oproeping heeft ontvangen, moet hij de keuringsdienst daarvan in kennis stellen, als de eigenaar van een spuittoestel zich niet voor de keuring kan aanmelden op de in de oproeping vermelde plaats en datum, stelt hij de keuringsdienst daarvan niet later dan 5 dagen voor de geplande keuringsdatum in kennis; de spuittoestellen moeten gekeurd zijn door ofwel het « Département de Génie rural du Centre Wallon de Recherches Agronomiques (CRA-W) de Gembloux » voor de Waalse provincies of door het Departement Mechanisatie, Arbeid, Gebouwen, Dierenwelzijn en Milieubeveiliging van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Gent (ILVO) voor de Vlaamse provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; alleen met gunstig gevolg gekeurde spuittoestellen mogen worden gebruikt in de periode die vermeld is op de door de controledienst aangebrachte zelfklever;
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 82/250
bij elke verkoop van een spuittoestel moet de keuringsdienst door zowel de koper als de verkoper in kennis worden gesteld binnen 30 dagen na de transactie. Er moet een bewijs van die kennisgeving beschikbaar zijn (kopie van faxbericht, mail…). Deze vereiste is niet van toepassing voor de rugspuit- en lansspuittoestellen (die over ten hoogste twee op het einde van een lans gemonteerde spuitdophouders beschikken), maar wel voor gietwagens en vaste spuitbomen op containervelden en in serres. 2.2.2. De toestellen die rechtstreeks in het buitenland aangekocht werden door de koper, werden gemeld aan de keuringsdienst • Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.2.2 • Wetgeving: KB 13-03-2011, art. 5 • Interpretatie: Rechtstreeks in het buitenland aangekochte toestellen moeten ook door de koper gemeld worden aan de keuringsdienst binnen de 30 dagen. Er moet een bewijs van deze kennisgeving voorhanden zijn (kopie van de fax, de mail,…).
2.3. KISTEN, CONTAINERS, VERPAKKINGSMATERIAAL EN PALLOXEN 2.3.1. Kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen zijn proper en in goede staat, en worden desnoods op passende wijze ontsmet • Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.3.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 3 • Interpretatie: kisten, containers, verpakkingsmateriaal en palloxen moeten geregeld worden schoongemaakt (bv. met borstel, stofzuiger, hogedrukreiniger, ...). Er mag geen grote hoeveelheid opgehoopte grond of stof noch aanzienlijke bevuiling voorkomen. Indien ze in contact zijn geweest met besmette plantaardige producten, worden ze op passende wijze ontsmet.
2.4. LANDBOUWTRANSPORT 2.4.1. De operator treft de nodige voorzieningen om alle uitrustingen, recipiënten, kratten, voertuigen, laadbakken etc. (die worden gebruikt voor plantaardige producten) schoon te houden, en indien nodig te ontsmetten • Criterium in de gids: module D – punt 2.2: 2.4.1
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 83/250
• Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 3 • Interpretatie: alle uitrustingen, recipiënten, kratten en voertuigen, laadbakken etc., worden proper gehouden. Vervoermiddelen die werden gebruikt om producten te vervoeren die fytosanitaire risico’s inhouden, worden ontsmet vóór ze gebruikt worden om voor de opplant bestemde planten te vervoeren. Op die manier wordt het eventuele risico voor overdracht van ziekteverwekkers verminderd. Als het vervoer door derden gebeurt, kan de operator een bewijs van ontsmetting vragen. De controleur controleert het ontsmetten van de voertuigen visueel en/of door het inkijken van de inspectieverslagen en/of het ondervragen van de operator en/of diens medewerkers.
3. BEDRIJFSLEIDER, PERSONEEL EN DERDEN 3.1. TOEPASSING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN VOOR LANDBOUWKUNDIG GEBRUIK EN BIOCIDEN 3.1.1. De voorschriften betreffende het gebruik gewasbeschermingsmiddelen van klasse A worden nageleefd
van
de
• Criterium in de gids: module D – punt 2.3: 3.1.1 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 77, B X • Interpretatie: de operator mag geen gewasbeschermingsmiddelen van klasse A gebruiken bij een derde, behalve als hij een door de FOD Volksgezondheid erkend gebruiker is. Daarnaast moet hij, wanneer hij, in zijn eigen bedrijf, producten van klasse A wil gebruiken die vermeld zijn in bijlage X bij het koninklijk besluit van 28/2/1994 ook een speciaal erkend gebruiker zijn. Operatoren mogen wel bestrijdingsmiddelen van klasse A gebruiken die niet vermeld zijn in bijlage X op hun eigen bedrijf in het kader van hun beroep. 3.1.2. De voorschriften inzake hygiëne van het personeel worden na elke toegepaste fytobehandeling nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.3: 3.1.2 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 78 • Interpretatie: de operator moet na elke fytobehandeling zijn handen wassen met vloeibare zeep en zich omkleden. Van kledij veranderen is niet vereist bij gebruik van een speciale spuitcabine met actieve koolstoffilter.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 84/250
3.2. REGISTRATIES EN ERKENNINGEN 3.2.1. De operator is geregistreerd voor alle activiteiten die onder de bevoegdheid van het FAVV vallen • Criterium in de gids: module D – punt 2.3: 3.2.1 • Wetgeving: KB 16-01-2006, art. 2, B I KB 10-08-2005, art. 11 • Interpretatie: een registratie bij het FAVV is vereist voor het binnenbrengen, het verzenden, het invoeren, het uitvoeren of de productie van planten of plantaardige producten, en voor het verdelen en/of bundelen van partijen van planten of plantaardige producten. De operator kan aantonen dat zijn activiteiten correct zijn geregistreerd in BOOD. 3.2.2. De operator die plantenpaspoorten aflevert, is daartoe erkend door het FAVV • Criterium in de gids: module D – punt 2.3: 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4 • Wetgeving: KB 16-01-2006, art. 3, B II KB 10-08-2005, art. 12, §2 • Interpretatie: de operator dient op de hoogte te zijn van het feit dat de plantensoorten die hij teelt al dan niet onderworpen zijn aan de paspoortplicht. Indien hij paspoortplichtige planten teelt, werd de erkenning aangevraagd vóór het aanvangen van die teelt(en). Dit geldt ook in het geval van handel, indien hij paspoortplichtige partijen planten samenvoegt of splitst.
4. TEELTTECHNIEK EN NAOOGSTBEHANDELING 4.1. UITGANGSMATERIAAL 4.1.1. De producent beschikt over een plantenpaspoort voor het plant- en zaaigoed waarvoor dat vereist is • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.1.1 • Wetgeving: KB 10-8-2005, art. 13, art. 15, § 2 KB 14-11-2003, art. 11 • Interpretatie: de producent moet erop toezien dat plantgoed of zaaigoed dat paspoortplichtig is, voorzien is van een plantenpaspoort. Dit plantenpaspoort moet minstens 1 jaar bewaard worden. Bij gebruik met het
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 85/250
oog op de registratie van aangevoerde producten, moet het gedurende 5 jaar worden bewaard. 4.1.2. Er wordt een visuele controle van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal verricht • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.1.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 1 • Interpretatie: de producent voert een visuele controle uit van de gezondheidstoestand van het geleverde uitgangsmateriaal. De naleving van deze voorschriften wordt visueel nagegaan en/of door de operator en/of diens medewerkers te ondervragen.
4.2. BEMESTING 4.2.1. Er worden enkel meststoffen en bodemverbeterende middelen gebruikt die toegelaten zijn • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.2.1 • Wetgeving: KB 28-01-2013, art 3, 8, 9, 10, 12, 34, bijlage I • Interpretatie: alleen toegelaten meststoffen en bodemverbeteraars (zie bijlage I bij het koninklijk besluit van 7-1-1998 + bijlage I bij Verordening (EG) 2003/2003+ lijsten met uitzonderingen en toelatingen op website van de FOD Volksgezondheid: https://portal.health.fgov.be/>milieu>chemische stoffen>meststoffen>ontheffingen of toelatingen>lijst van ontheffingen of lijst van toelatingen) mogen worden gebruikt (meststoffen of bodemverbeteraars afkomstig van de natuurlijke hulpbronnen van het landbouwbedrijf zelf of in oorspronkelijke vorm afkomstig van het landbouwbedrijf van een derde mogen zonder toelating worden gebruikt). De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door aan de operator vragen te stellen zodat kan worden nagegaan of hij de voorschriften inzake het gebruik van de door hem toegediende producten kent. 4.2.2. Alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen zijn voorzien van een etiket of begeleidend document (dit is voor de nietverpakte producten door de leverancier aan de operator overgemaakt) • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.2.2 • Wetgeving: KB 28-01-2013, art 3, 8, 9, 10, 12, 34, bijlage I
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 86/250
• Interpretatie: alle toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen dienen voorzien te zijn van een etiket of begeleidend document dat voor de niet-verpakte producten door de leverancier aan de operator dient te worden overgemaakt. De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door aan de operator vragen te stellen zodat kan worden nagegaan of hij de voorschriften inzake het gebruik van de door hem toegediende producten kent. 4.2.3. De meststoffen en bodemverbeterende middelen afkomstig van afvalstoffen, en zuiveringsslib zijn voorzien van een document, opgelegd door het Gewest • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.2.3 • Wetgeving: KB 28-01-2013, art 3, 8, 9, 10, 12, 34, bijlage I • • Interpretatie: de toegelaten meststoffen en bodemverbeterende middelen afkomstig van afvalstoffen (bv. zuiveringsslib, slijpkalk, compost, enkelvoudige organische meststoffen, …) moeten: voor Wallonië: steeds vergezeld zijn van het begeleidend document (volgens OWD-model); voor Vlaanderen: in de gevallen bepaald door OVAM vergezeld zijn van de grondstoffenverklaring (ter informatie, in Vlaanderen, is het gebruik van slib van rioolwaterzuiveringsinstallaties op landbouwgrond verboden (Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen)). Indien analyseresultaten aanwezig zijn, moeten deze gedurende 5 jaar bijgehouden worden. De naleving van deze voorschriften wordt gecontroleerd door aan de operator vragen te stellen zodat kan worden nagegaan of hij de voorschriften inzake het gebruik van de door hem toegediende producten kent. Eventueel wordt ook een documentencontrole uitgevoerd (etiketten, analyseresultaten…).
4.3. GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN 4.3.1. De teler gebruikt enkel in België erkende/toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden • Criterium in de gids: module D – punt 2.4: 4.3.1 • Wetgeving: KB 28-2-1994, art. 7 KB 16-01-2006, art. 3, B III
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 87/250
• Interpretatie: de operator mag enkel in België erkende/toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten biociden gebruiken en moet de gebruiksvoorwaarden vermeld op het etiket respecteren. Gebruikers die niet in België erkende bestrijdingsmiddelen stockeren om ze op hun percelen gelegen in een buitenland te gebruiken, moeten hiervoor een toelating voor in- en uitvoer van gewasbeschermingsmiddelen vragen bij het FAVV en moeten deze producten gegroepeerd opslaan met een bordje 'export', 4.3.2. De operator treft de nodige maatregelen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van consumptie dieren en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten • Criterium in de gids:
module D – punt 2.4: 4.3.2
• Wetgeving: VO 1107/2009, art. 55 KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 3 • Interpretatie: in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden moet de operator aan de volgende vereisten voldoen: wie een gewasbeschermingsmiddel aanwendt, dient de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat schade wordt berokkend aan de gezondheid van de mens en van nuttige dieren en dat schade wordt toegebracht aan naburige teelten, hij moet er zorg voor dragen dat elk werktuig, voorwerp of voertuig dat gediend heeft bij het gebruik van het product, zorgvuldig en onmiddellijk wordt gereinigd. Het spuittoestel moet uitgespoeld worden.
4.4. IRRIGATIE 4.4.1. De operator kan aantonen dat het recirculatiewater en/of het oppervlaktewater dat hij gebruikt voor irrigatie niet besmet is met schadelijke organismen • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 4.4.1, 4.4.2 • Wetgeving: Ver. 1107/2009, art. 55 KB 14-11-2003, art. 3, §4, bijlage IV, I, 3 • Interpretatie: de operator beschikt over een ontsmettingssysteem voor het recirculatie- en/of oppervlaktewater of over analyseresultaten waaruit blijkt dat er geen fytopathogenen aanwezig zijn in het water.
5. SCHADELIJKE ORGANISMEN
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 88/250
5.1. ALGEMENE MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN VOOR PLANTEN EN PLANTAARDIGE PRODUCTEN SCHADELIJKE ORGANISMEN
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 89/250
5.1.1. De operator (of zijn verantwoordelijke voor fytosanitaire aangelegenheden) is op de hoogte van de fytosanitaire eisen die van toepassing zijn op de planten die hij teelt en hij kan aantonen dat het FAVV alle nodige inspecties heeft verricht • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.1.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 2, art. 4, art. 5, B I, II, IV KB 19-11-1987 KB 23-06-2008 Beschikking 2002/757/EG Beschikking 2006/464/EG Beschikking 2007/365/EG Beschikking 2007/433/EG • Interpretatie: de operator (of zijn verantwoordelijke voor fytosanitaire aangelegenheden) weet of de planten die hij teelt waardplanten zijn van gereglementeerde schadelijke organismen. Hij weet welke officiële inspecties (of analyses), in het bijzonder degene met betrekking tot het plantenpaspoort, er door het FAVV verricht moeten worden en kan aan de hand van checklists of analyseverslagen aantonen dat dit gebeurd is (zie bijlage 1). Indien hij planten of plantaardige producten rechtstreeks invoert uit derde landen, is hij op de hoogte van de fytosanitaire invoervereisten. In dit geval beschikt hij over een kopie van het fytosanitair vervoersdocument dat de zending begeleidde van de plaats van binnenkomst in de EU tot de plaats van bestemming (de operator). Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden de kopieën van formulieren voor de eventuele meldingen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd. Zie bijlage 1 : de lijst van gereglementeerde schadelijke organismen is veel uitgebreider dan de 17 soorten die in detail in de gids worden besproken. 5.1.2. De operator (of zijn verantwoordelijke voor fytosanitaire aangelegenheden) voert regelmatig visuele controles uit om symptomen van schadelijke organismen op te sporen • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.1.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 1 KB 10-8-2005, art. 12, §2 • Interpretatie: om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd. Hij kan eventueel zijn bevindingen noteren of analyseresultaten voorleggen die aantonen dat hij op eigen initiatief monsters heeft opgestuurd naar een labo.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 90/250
5.1.3. Distels worden bestreden • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.1.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, §4, B IV, I, 2 KB 10-08-2005, art. 5 KB 19-11-1987, art. 43 • Interpretatie: de operator is verplicht de bloei evenals de zaadvorming en de uitzaaiing van schadelijke distels met alle middelen te beletten. Als schadelijke distels worden beschouwd: akkerdistel, speerdistel, kale jonker en kruldistel. Om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd en/of worden de inspectieverslagen ingekeken en/of worden visuele controles uitgevoerd en/of worden de registers voor bestrijdingsmiddelen ingekeken. Als het FAVV optreedt in aansluiting op de aanwezigheid van gereglementeerde distels, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en). 5.1.4. De operator levert plantenpaspoorten af voor de soorten waarvoor dat vereist is • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.1.4 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 13, B V, A • Interpretatie: om de naleving van deze voorschriften na te gaan, worden de operator en/of diens medewerkers ondervraagd. Hij kan van de planten die hij teelt aangeven of ze al dan niet paspoortplichtig zijn (zie bijlage 1). 5.1.5. De operator voerde bestrijdingsmaatregelen uit die hem door het FAVV desgevallend werden opgelegd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5 : 5.3.2, 5.4.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 5 KB 19-11-1987 KB 23-06-2008 Beschikking 2002/757/EG Beschikking 2007/365/EG • Interpretatie: de operator is verplicht de instructies van het FAVV op te volgen in verband met de bestrijding van gereglementeerde schadelijke organismen die hem bij officiële inspecties, audits of analyses werden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 91/250
meegedeeld. Als het FAVV optreedt omwille van de aanwezigheid van ziekteverwekkers, stelt het de operator schriftelijk in kennis van de maatregelen die moeten worden toegepast. De naleving moet eventueel tijdens de audit worden gecontroleerd op basis van het(de) door het FAVV toegezonden document(en). De bestrijdingsmaatregelen voor bacterievuur (Erwinia amylovora) en Phytophthora ramorum zijn specifiek beschreven in de wetgeving. Voor andere schadelijke organismen worden de opgelegde maatregelen schriftelijk aan de operator meegedeeld door het FAVV. Het gaat gewoonlijk om vernietiging van besmette en eventueel vermoedelijk besmette planten.
5.2. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN AALTJES (NEMATODEN) 5.2.1. De operator (of zijn verantwoordelijke voor fytosanitaire aangelegenheden) kent de wettelijke vereisten i.v.m. aardappelcysteaaltjes (Globodera rostochiensis en Globodera pallida), en leeft die na • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.2.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 22-06-2010 KB 10-08-2005, art. 9, B IV, A, II, 24 • Interpretatie: niet-eetbare tuinbouwproductie in volle grond mag uitsluitend geproduceerd worden op percelen die vrij zijn van aardappelcysteaaltjes. Dit betekent dat bij het aansnijden van een nieuw perceel dat voordien niet in gebruik was door de operator, vóór de opplant een staalname dient te gebeuren door het FAVV om na te gaan of het perceel vrij is. Indien het perceel niet vrij is, mag het niet aangewend worden voor de opplant van paspoortplichtige soorten. Een systematische bemonstering vóór de aanvang van elke teelt is verplicht voor bollen, knollen en wortelstokken van Dahlia, Gladiolus, Hyacinthus, Iris, Lilium, Narcissus en Tulipa, bestemd voor opplant m.u.v. die waarvoor op de verpakking of met andere middelen duidelijk wordt aangebracht dat ze bestemd zijn voor verkoop aan eindgebruikers die niet bij de professionele planten- of snijbloementeelt betrokken zijn. 5.2.2. De operator past, indien relevant, een bestrijdingsstrategie voor aaltjes toe • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.2.1 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 22-06-2010
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 92/250
• Interpretatie: aaltjes (uitgezonderd aardappelcysteaaltjes (Globodera rostochiensis en Globodera pallida)) kunnen bestreden worden door de inzaai van bijvoorbeeld Tagetes (aan te raden tegen Pratylenchus penetrans) of door het correct toepassen van nematiciden of middelen met een nematicide werking.
5.3. MAATREGELEN AMYLOVORA)
TER
BESTRIJDING
VAN
BACTERIEVUUR
(ERWINIA
5.3.1. De specifieke eisen inzake bacterievuur (Erwinia amylovora) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.3.1, 5.3.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 9 & B, IV, B, 21 KB 23-06-2008 • Interpretatie: waardplanten (Amelanchier spp., Chaenomeles spp., Cotoneaster spp., Crataegus spp., Cydonia spp., Eriobotrya spp., Malus spp., Mespilus spp., Photinia davidiana, Pyracantha spp., Pyrus spp.en Sorbus spp.). Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande waardplanten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Er is geen Cotoneaster salicifolius of Cotoneaster x watereri aanwezig op het bedrijf. Crataegushagen werden gesnoeid tussen 1 november en 1 maart. Indien de operator percelen heeft die gelegen zijn in een bufferzone (omschrijving wijzigt jaarlijks, zie website FAVV), nagaan of hij zijn teeltaangifte bij het FAVV heeft ingediend vóór 31 mei van elk jaar via een officieel aangifteformulier. Indien de operator voor waardplanten ZP-plantenpaspoorten heeft afgeleverd : nagaan of hij daarvoor een schriftelijke toelating heeft gekregen van het FAVV; nagaan of er kan aangetoond worden dat enkel ZPplantenpaspoorten werden afgeleverd voor de percelen waarvoor het FAVV een toelating heeft gegeven (interne tracering is toereikend).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 93/250
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 94/250
5.4. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN PHYTOPHTHORA RAMORUM EN P. KERNOVIAE 5.4.1. De specifieke eisen inzake Phytophthora ramorum en P. kernoviae worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.4.1, 5.4.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2002/757/EG • Interpretatie: waardplanten (Acer macrophyllum, Acer pseudoplatanum, Adiantum aleuticum, Adiantum jordanii, Aesculus californica, Aesculus hippocastanum, Arbutus menziesii, Arbutus unedo, Arctostaphylos spp., Calluna vulgaris, Camellia spp., Castanea sativa, Fagus sylvatica, Frangula californica, Frangula purshiana, Fraxinus excelsior, Griselinia littoralis, Hamamelis virginiana, Heteromeles arbutifolia, Kalmia latifolia, Larix sp., Laurus nobilis, Leucothoe spp., Lithocarpus densiflorus, Lonicera hispidula, Magnolia spp., Michelia doltsopa, Nothofagus obliqua, Osmanthus heterophyllus, Parrotia persica, Photinia x fraseri, Pieris spp., Pseudotsuga menziesii, Quercus spp., Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii, Rosa gymnocarpa, Salix caprea, Sequoia sempervirens, Syringa vulgaris, Taxus spp., Trientalis latifolia, Umbellularia californica, Vaccinium ovatum) Pieris spp., Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii, en Viburnum spp. zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien deze laatste plantensoorten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 2 inspecties door het FAVV zijn geweest tijdens het groeiseizoen. Indien enkel andere waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren die planten van Pieris spp., Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii, en Viburnum spp. rooien in bossen, parken of de (semi-)natuurlijke omgeving met het doel ze in het verkeer te brengen, moeten deze planten gedurende minstens 1 groeiseizoen in de kwekerij houden zodat de 2 vereiste officiële inspecties verricht kunnen worden. Omgevallen planten worden zo snel mogelijk opnieuw recht gezet als preventieve maatregel om besmetting te voorkomen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 95/250
5.5. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN HET SHARKA- OF PLUM POX VIRUS 5.5.1. De specifieke eisen inzake het Sharka- of Plum Pox Virus worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.5.1, 5.5.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 16 • Interpretatie: waardplanten (Prunus spp. met uitzondering van Prunus laurocerasus en Prunus lusitanica) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren passen een passende bladluisbehandeling toe en ontsmetten snoei- en entgereedschap tussen verschillende partijen.
5.6. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE OOST-AZIATISCHE BOKTOR (ANOPLOPHORA CHINENSIS) 5.6.1. De specifieke eisen inzake de Oost-Aziatische boktor (Anoplophora chinensis) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.6.1, 5.6.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU • Interpretatie: waardplanten (Acer spp., Aesculus hippocastanum, Alnus spp., Betula spp., Carpinus spp., Citrus spp., Corylus spp., Cotoneaster spp., Crataegus spp., Fagus spp., Lagerstroemia spp., Malus spp., Platanus spp., Populus spp., Prunus laurocerasus, Pyrus spp., Rosa spp., Salix spp. en Ulmus spp.) Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van waardplanten die binnenkomen en buitengaan, en letten op de volgende schadebeelden op bomen en struiken : ronde uitvlieggaten (doorsnede 9-15 mm); boormeel, zaagsel aan de voet van bomen of van takken; sapstromen (bloedingen) op de bast; bastvraat op dunnere takken in de kroon van de boom.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 96/250
5.7. MAATREGELEN TER (DRYOCOSMUS KURIPHILUS)
BESTRIJDING
VAN
DE
KASTANJEGALWESP
5.7.1. De specifieke eisen inzake de kastanjegalwesp (Dryocosmus kuriphilus) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.7.1, 5.7.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2006/464/EG • Interpretatie: waardplanten (Castanea spp.) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Een aangetaste kastanjeboom is te herkennen aan de karakteristieke gallen op twijgen, bladstelen en de hoofdnerf van de bladeren.
5.8. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE BANANENBOORDER (OPOGONA SACCHARI) 5.8.1. De specifieke eisen inzake de bananenboorder (Opogona sacchari) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.8.1, 5.8.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 • Interpretatie: zeer groot waardplantenspectrum, in het bijzonder planten met verdikte stengels, knollen en wortelstokken (o.a. Dracaena, Yucca, Cactaceae, Bromeliaceae, Chamadorea, Cordyline, Dieffenbachia) Sommige waardplanten (Araceae, Maranthaceae, Musaceae, …) zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van het materiaal dat binnenkomt en buitengaat. Ze kunnen bijvoorbeeld specifieke afspraken hebben met hun leveranciers (invoerders) en een strikte bedrijfshygiëne toepassen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 97/250
5.9. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE RODE PALMSNUITKEVER (RHYNCHOPHORUS FERRUGINEUS) 5.9.1. De specifieke eisen inzake de (Rhynchophorus ferrugineus) worden nageleefd
rode
palmsnuitkever
• Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.9.1, 5.9.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2007/365/EG • Interpretatie: waardplanten (planten met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm van Areca catechu, Arecastrum romanzoffianum, Arenga pinnata, Borassus flabellifer, Brahea armata, Butia capitata, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Chamaerops humilis, Cocus nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Howea forsteriana, Jubea chilensis, Livistona australis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus fortunei en Washingtonia spp.) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van materiaal dat binnenkomt en buitengaat. Preventieve en curatieve maatregelen houden vooral het gebruik van insecticiden in.
5.10. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN HARSKANKER (GIBBERELLA CIRCINATA) 5.10.1. De specifieke eisen inzake harskanker (Gibberella circinata) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.10.1, 5.10.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2007/433/EG • Interpretatie: waardplanten (Pinus spp. en Pseudotsuga menziesii)
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 98/250
Waardplanten zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Indien waardplanten afgeleverd werden met een plantenpaspoort, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Er is extra aandacht voor de kwaliteit van binnengebrachte zaden en planten.
5.11. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN POPULIERENROEST (MELAMPSORA MEDUSAE) 5.11.1. De specifieke eisen medusae) worden nageleefd
inzake
populierenroest
(Melampsora
• Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.11.1, 5.11.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 6 • Interpretatie: waardplanten (Populus spp.) Waardplanten zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Indien waardplanten met een plantenpaspoort afgeleverd werden, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van materiaal dat binnenkomt en buitengaat. Ze zorgen voor een goede afwatering van jonge planten.
5.12. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN DE DENNENHOUTNEMATODE (BURSAPHELENCHUS XYLOPHILUS) 5.12.1. De specifieke eisen inzake de (Bursaphelenchus xylophilus) worden nageleefd
dennenhoutnematode
• Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.12.1, 5.12.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2006/133/EG • Interpretatie: waardplanten (Abies spp., Cedrus spp., Larix spp., Pinus spp., Pseudotsuga spp., Tsuga spp.)
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 99/250
Abies spp., Larix spp., Pinus spp., Pseudotsuga spp., Tsuga spp. zijn paspoortplichtig bij handel tussen beroepsmatige telers. Waardplanten afkomstig uit continentaal Portugal en een klein besmet gebied in Spanje zijn vergezeld van een plantenpaspoort. Operatoren zijn waakzaam ten aanzien van houtproducten, schors, hout en houten verpakkingsmateriaal van oorsprong uit Portugal.
5.13. MAATREGELEN SOLANACEARUM)
TER
BESTRIJDING
VAN
BRUINROT
(RALSTONIA
5.13.1. De specifieke eisen inzake bruinrot (Ralstonia solanacearum) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.13.1, 5.13.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 • Interpretatie: Anthurium)
waardplanten
(o.a.
Solanaceae,
Pelargonium,
Musa,
Waardplanten zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Indien waardplanten met een plantenpaspoort afgeleverd werden, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van materiaal dat binnenkomt en buitengaat.
5.14. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN XANTHOMONAS ARBORICOLA PV. PRUNI 5.14.1. De specifieke eisen inzake Xanthomonas arboricola pv. pruni worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.14.1, 5.14.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II,12 • Interpretatie: waardplanten (Prunus spp.)
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 100/250
Waardplanten, m.u.v. P. lusitanica en P. laurocerasus zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien voor dergelijke planten een plantenpaspoort werd afgeleverd, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. P. lusitanica en P. laurocerasus zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Indien voor dergelijke planten een plantenpaspoort werd afgeleverd, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van materiaal dat binnenkomt en buitengaat.
5.15. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN HET APPLE PROLIFERATION FYTOPLASMA (CANDIDATUS PHYTOPLASMA MALI, AP) 5.15.1. De specifieke eisen inzake het Apple Proliferation fytoplasma (Candidatus Phytoplasma mali) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.15.1, 5.15.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 15 • Interpretatie: waardplanten (Malus spp.) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Bovendien kan aangetoond worden dat het uitgangsmateriaal (moerbedden en moederbomen) gedurende de laatste 6 jaar minstens éénmaal is getest. Operatoren passen preventieve maatregelen toe, zoals het eisen van gezond uitgangsmateriaal, vergroten van de plantafstand om wortelcontact te minimaliseren, vermijden van Crataegus-hagen rond Malus percelen, chemische behandeling tegen bladvlooien.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 101/250
5.16. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN HET PEAR DECLINE FYTOPLASMA (CANDIDATUS PHYTOPLASMA PYRI) 5.16.1. De specifieke eisen inzake het Pear Decline fytoplasma (Candidatus Phytoplasma pyri) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.16.1, 5.16.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 13 • Interpretatie: waardplanten (Cydonia spp. en Pyrus spp.) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren passen preventieve maatregelen toe, zoals het eisen van gezond uitgangsmateriaal, vergroten van de plantafstand om wortelcontact te minimaliseren, chemische behandeling tegen perenbladvlooien.
5.17. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN CHRYSANTENDWERGZIEKTEVIROÏDE (CHRYSANTHEMUM STUNT VIROID, CSVd) 5.17.1. De specifieke eisen inzake chrysantendwergziekteviroïde (Chrysanthemum Stunt Viroid) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.17.1, 5.17.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005, art. 9, B IV, A, II, 21.1 • Interpretatie: waardplanten (Dendranthema Chrysanthemum spp., Solanum jasminoides)
spp.,
Tanacetum spp.,
Waardplanten, m.u.v. Solanum jasminoides, zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Solanum jasminoides is paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien voor waardplanten een plantenpaspoort werd afgeleverd, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 102/250
Plantgoed van Dendranthema is ten hoogste van de derde generatie en komt voort uit materiaal dat bij toetsing vrij is bevonden van Chrysanthemum Stunt Viroid, of komt in rechte lijn voort uit materiaal waarvan een representatief monster van tenminste 10% bij een officiële controle tijdens de bloeitijd vrij is bevonden door het FAVV. Operatoren zijn zeer kritisch ten aanzien van aangekocht materiaal en passen hygiënemaatregelen toe.
5.18. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN TOMATENBRONSVLEKKENVIRUS (TOMATO SPOTTED WILT VIRUS, TSWV)
HET
5.18.1. De specifieke eisen inzake het Tomatenbronsvlekkenvirus (Tomato Spotted Wilt Virus) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.18.1, 5.18.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 • Interpretatie: de belangrijkste waardplanten zijn Dendranthema spp. en Impatiens spp., andere gevoelige planten zijn Alstroemeria, Anemone, Antirrhinum, Araceae, Aster, Begonia, Bouvardia, Calceolaria, Callistephus, Celosia, Cestrum, Columnea, Cyclamen, Dahlia, Eustoma, Fatsia japonica, Gazania, Gerbera, Gladiolus, Hydrangea, Iris, Kalanchoe, Leucanthemum, Limonium, Pelargonium, Ranunculus, Saintpaulia, Senecio cruentus, Sinningia, Tagetes, Verbena, Vinca en Zinnia. De belangrijkste waardplanten zijn paspoortplichtig indien ze verhandeld worden tussen beroepsmatige telers. Indien voor waardplanten een plantenpaspoort werd afgeleverd, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Operatoren hanteren een passende bedrijfshygiëne (isoleren van zaaibedden van waardplanten en gevoelige planten, onkruidvrij houden van de productieplaats, vangplanten hangen om de aanwezigheid van de vector (tripsen) te controleren).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 103/250
5.19. MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN HET AARDAPPELSPOELKNOLVIROÏDE (POTATO SPINDLE TUBER VIROID, PSTVd) 5.19.1. De specifieke eisen inzake het aardappelspoelknolviroïde (Potato Spindle Tuber Viroid) worden nageleefd • Criterium in de gids: module D – punt 2.5: 5.19.1, 5.19.2 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B IV, I, 2 KB 10-8-2005 Beschikking 2007/410/EG • Interpretatie: waardplanten (Brugmansia spp. en Solanum jasminoides) Waardplanten zijn paspoortplichtig tot het kleinhandelsstadium, met andere woorden alle inkomende en uitgaande partijen van deze soorten zijn voorzien van een plantenpaspoort. Indien waardplanten aanwezig zijn, nagaan of er minstens 1 inspectie door het FAVV is geweest tijdens het groeiseizoen. Bovenden werden de partijen waardplanten of hun moederplanten getoetst en vrij bevonden. Operatoren hanteren een passende bedrijfshygiëne.
6. CORRIGERENDE MAATREGELEN 6.1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten passende herstelmaatregelen nemen wanneer zij in kennis worden gesteld van tijdens de officiële controles vastgestelde problemen • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. I, 2 VO 852/2004, art. 4, 1, B. I, deel A, II, 6 • Interpretatie: wanneer non-conformiteiten worden vastgesteld (bijvoorbeeld naar aanleiding van een inspectie, een audit, een analyse) moeten gepaste acties worden ondernomen, binnen de termijnen vastgesteld door de auditeur/controleur/inspecteur, om ze te verhelpen en moeten corrigerende maatregelen worden uitgevoerd om te vermijden dat het euvel zich opnieuw voordoet. Geen enkel niet-conform product of ander voorwerp dat gevaarlijk kan zijn voor consumenten, dieren of planten, mag op de markt worden gebracht of verdeeld om de verspreiding van gereglementeerde schadelijke organismen of andere verontreinigingen te vermijden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 104/250
B. Registraties (registers) 1. ALGEMENE EISEN 1.1. IDENTIFICATIE VAN PRODUCENT 1.1.1. De operator is geregistreerd • Criterium in de gids: module D – punt 3.1 • Wetgeving: KB 16-1-2006, art. 2 KB 10-11-2005, art. 1bis • Interpretatie: elke sierteler moet bij het FAVV geregistreerd zijn. De factuur voor het betalen van de heffing geldt als registratiebewijs. Opgelet: de operatoren van de sector van de primaire plantaardige productie die voldoen aan de hieronder vermelde voorwaarden, betalen geen jaarlijkse bijdrage en ontvangen dus geen factuur: a) de opbrengst wordt voortgebracht door een oppervlakte van maximaal 10 are; b) ze zijn actief in de detailhandel in bloemen of ze zijn tuinaannemers zonder eigen productie. 1.1.2. Elke productie-/teeltplaats kan duidelijk worden geïdentificeerd • Criterium in de gids: module D – punt 3.2 • Wetgeving: KB 10-08-2005, art. 12, § 2 VO 1107/2009, art. 67 • Interpretatie: elke operator moet grondplannen kunnen voorleggen of moet een nummering (of elk ander document waarmee een eenduidige identificatie mogelijk is) van percelen, kassen, opslageenheden, … voorzien aan de hand waarvan de productieplaatsen of –eenheden waar een behandeling met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werd toegepast duidelijk geïdentificeerd kunnen worden. Het is essentieel om percelen, serres,… of plaatsen waar behandelingen met gewasbeschermingsmiddelen of biociden werden gedaan of plaatsen waar gereglementeerde schadelijke organismen werden vastgesteld, te kunnen identificeren.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 105/250
1.2. DOSSIER IN EN OUT 1.2.1. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van ontvangen producten • Criterium in de gids: module D – punt 3.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 6, § 1, art. 11 • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van aangevoerde producten (bestrijdingsmiddelen, biociden, teeltmateriaal, meststoffen). Voor elk aangevoerd product moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product; hoeveelheid geleverd product; leveringsdatum; naam en adres van de leverancier (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product vandaan komt en niet het adres van de bedrijfszetel van de leverancier). Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor : plantaardig vermeerderingsmateriaal; gewasbeschermingsmiddelen en biociden; meststoffen. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de operator zelf zijn toegevoegd. De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. 1.2.2. De exploitant beschikt over systemen of procedures voor de registratie van afgevoerde producten • Criterium in de gids: module D – punt 3.3 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 6, § 2, art. 11 Ver. 183/2005, art. 5, bij. I • Interpretatie: de operator moet over een systeem of procedures beschikken voor de registratie van afgevoerde producten (deze verplichting heeft geen betrekking op producten die rechtstreeks verkocht werden aan de consument). Voor elk afgevoerd product, moeten de volgende gegevens worden geregistreerd: identificatie en aard van het geleverde product; hoeveelheid geleverd product; leveringsdatum; naam en adres van de koper (het betreft hier het adres van de vestigingseenheid waar het product wordt geleverd en niet het adres van de bedrijfszetel van de koper).
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 106/250
Bovendien dient een register te worden bijgehouden voor: plantaardig vermeerderingsmateriaal; plantaardige producten. Het register mag worden vervangen door een rangschikking van de facturen of andere documenten op voorwaarde dat die alle vereiste gegevens vermelden, die eventueel door de operator zelf zijn toegevoegd. De gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en snel beschikbaar kunnen worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten die erom vragen. Opmerking: gegevens van rechtstreeks aan de consument verkochte of geleverde producten hoeven niet bijgehouden te worden
2. REGISTERS EN REGISTRATIES 2.1. Een register over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is beschikbaar en wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module D – punt 3.4 • Wetgeving: VO 1107/2009, art. 67 • Interpretatie : elke operator moet een register bijhouden waarin hij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen optekent. Deze vereiste geldt ook wanneer behandelingen door derden worden uitgevoerd. De gegevens die in dat verband moeten worden ingeschreven zijn de volgende: volledige handelsbenaming van het gebruikte bestrijdingsmiddel, datum van toepassing van het middel, omschrijving van het behandelde gewas, plaatsaanduiding van het behandelde gewas (kas-, perceelsnummer, …), gebruikte dosis. De operator mag de bestaande documenten gebruiken, bijvoorbeeld een spuitdagboek, of een teelt-/perceelfiche invullen of nog een ander type document gebruiken. Deze documenten kunnen dienen als register. Het register, d.w.z. de opgetekende gegevens, moet gedurende 3 jaar worden bewaard. 2.2. Een register over de aanwezigheid van voor planten schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid van producten van plantaardige oorsprong kunnen aantasten, met inbegrip van de fytosanitaire aspecten, is beschikbaar en wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module D – punt 3.5 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, II, 2a • Interpretatie: elke operator moet een register bijhouden over de aanwezigheid van schadelijke organismen of ziekten die de plantengezondheid kunnen aantasten. Wanneer de operator in zijn teelten
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 107/250
de aanwezigheid vaststelt van gereglementeerde schadelijke organismen (zie bijlage 1), moet hij hiervan melding maken in een register (de kopie van de meldingsformulieren kan dienen als register). Dit geldt ook voor schadelijke organismen waarvan niet gekend is dat ze voorkomen in België en die toch aangetroffen worden. Daarnaast moet hij, als de meldingsplicht geldt, een kopie bewaren van het meldingsformulier. Deze meldingsformulieren (het register) moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.3. Een register over de analyseresultaten is beschikbaar en wordt correct ingevuld • Criterium in de gids: module D – punt 3.6 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, II, 2b • Interpretatie : de resultaten van de analyses die van belang zijn voor de plantengezondheid en die zijn uitgevoerd op monsters van planten of op andere monsters (bijvoorbeeld grondmonsters) moeten worden bewaard. Het gaat hier bijvoorbeeld om de resultaten van de Globodera-analyses. De registers, d.w.z. de opgetekende gegevens, moeten gedurende 5 jaar worden bewaard. 2.4. Klachten worden geregistreerd • Criterium in de gids: module D – punt 3.7 : 6.3.4 • Wetgeving: KB 14-11-2003, art. 3, § 4, B. IV, I, 4 • Interpretatie: de operatoren moeten beschikken over een procedure voor het registreren van klachten en het daaraan gegeven gevolg. De klachten van klanten moet worden geregistreerd maar ook de klachten van de operator ten aanzien van zijn leveranciers of dienstverleners.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 108/250
C. Meldingsplicht 1. De meldingsplicht is gekend en wordt, indien nodig, toegepast • Criterium in de gids : module D – punt 4.1 • Wetgeving : KB 14-11-2003, art. 8 KB 10-8-2005, art. 4 MB 22-1-2004 • Interpretatie : elke exploitant moet het FAVV onmiddellijk inlichten wanneer hij van oordeel is of redenen heeft om te denken dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, geteeld, gekweekt, bewerkt, gefabriceerd of verhandeld heeft, schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Die melding dient te gebeuren bij middel van de formulieren die voorkomen in het ministerieel besluit van 22-1-2004. Om de naleving van dit voorschrift te controleren, worden aan de operator vragen gesteld zodat kan worden nagegaan of hij zijn plichten dienaangaande kent en in staat is deze na te komen en worden de registers ingekeken. De bewijzen van eventuele meldingen (kopieën van meldingsformulieren) moeten worden bewaard. De uitzonderingen op de meldingsplicht die werden toegestaan (Globodera spp. in consumptieaardappelen en bacterievuur in appel- en perenboomgaarden) zijn niet van toepassing voor siertelers.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 109/250
VIII. PRIMAIRE DIERLIJKE PRODUCTIE 1. Algemeenheden 1.1. REGISTRATIE VAN HET BEDRIJF F0 De operator en zijn activiteiten zijn geregistreerd in de databank van het FAVV en, in voorkomend geval, beschikt hij over de noodzakelijke toelating en erkenning • Criterium in de gids: 1.1, 2.1, 3.1, 4.1, 5.1, 6.1, 7.1, 8.1, 9.1, 10.1 • Interpretatie: het is niet de bedoeling een gedetailleerde I&R controle (identificatie en registratie) te doen. Nagaan of de operator op de hoogte is van de procedures voor de registratie van het bedrijf, het beslag, de dieren of de aflevering van een toelating. melkvee: • registratie in Sanitel beslagnr., registratie van ieder dier vleesvee: • registratie in Sanitel beslagnr., registratie van ieder dier vleeskalveren: • toelating FAVV vereist + registratie in Sanitel beslagnr., registratie van ieder dier varkens: • toelating FAVV vereist vanaf 4 varkens (registratie tot en met 3) + registratie in Sanitel vanaf 1 dier beslagnr. paarden: • individuele identificatie met chip per dier + paspoort reproductiepluimvee: • vanaf 200 stuks: toelating FAVV vereist + registratie in Sanitel + gezondheidskwalificatie A broeierijen: • toelating FAVV vereist legkippen: • vanaf 200 stuks: toelating FAVV vereist indien uitvoer + registratie in Sanitel + registratie volgens houderijsysteem (heeft de verantwoordelijke een producentennummer toegekend gekregen van het FAVV?) • gezondheidskwalificatie B • facultatief gezondheidskwalificatie A
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 110/250
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 111/250
braadkippen: • vanaf 200 stuks: toelating FAVV vereist indien uitvoer + registratie in Sanitel • gezondheidskwalificatie B* • facultatief gezondheidskwalificatie A loopvogels: • vanaf vier struisvogels of vanaf zes emoes, nandoes en kasuarissen: registratie in Sanitel beslagnr. eenden en ganzen: • vanaf 200 stuks: registratie in Sanitel beslagnr. • gezondheidskwalificatie B indien ≥ 5000 stuks • gezondheidskwalificatie C indien < 5000 stuks konijnen: • vanaf 20 voedsters of vanaf 100 vleeskonijnen registratie in BOOD kleine herkauwers en hertachtigen: • registratie Sanitel beslagnr.
1.2. DIERENVOEDER EN DRINKWATER F1 Voor de aanwezige dieren is voldoende, veilig en kwaliteitsvol voeder voorhanden F2 Voor de aanwezige dieren is voldoende, vers en proper water voorzien F3 Het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het gewicht van de dieren • Interpretatie: controle aan de hand van de etikettering van het diervoer. F4 Resten van voeder en water worden tijdig verwijderd, zodat het niet kan bederven of beschimmelen
Distributiesystemen (voor voeder) F5a Distributiesystemen worden voldoende gereinigd, zodat ze steeds proper zijn F5b De distributiesystemen moeten ervoor zorgen dat de juiste voeders naar de juiste bestemming gaan en zijn zo opgevat dat verontreinigingen worden vermeden (afval, olie,…)
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 112/250
• Interpretatie: bij gebruik van gemedicineerde voeders moet versleping worden vermeden. F6 Deze systemen worden dagelijks gecontroleerd op hun deugdelijke werking zodat de voeder – en drinkwatervoorziening gegarandeerd is Voederopslag F7 Dierenvoeder kan niet in contact komen met meststoffen, biociden, afval, enz. F8 Indien er beschimmeld voeder aanwezig is, is dit apart opgeslagen voor verwijdering F9 Er zijn maatregelen genomen zodat ongedierte niet bij het voeder kan komen zodat verontreiniging met uitwerpselen daarvan wordt voorkomen • Interpretatie: men moet er ook voor zorgen dat de veehouderijdieren het lokaas niet kunnen innemen. Voederopslag in mengvoedersilo’s F10 De mengvoedersilo’s staan op een verharde ondergrond F11 De voedersilo’s hebben een bedrijfsunieke identificatie • Interpretatie: bvb. door ze te nummeren. F12 Het mengvoeder is per diersoort apart opgeslagen • Interpretatie: versleping vermijden, in het bijzonder met betrekking tot dierlijk eiwit, coccidiostatica en geneesmiddelen. F13 De diervoeders zijn geregistreerde bedrijven
afkomstig
van
erkende,
toegelaten
of
• Interpretatie: fabrikanten, handelaars… Dit kan worden nagezien via foodweb. Plantaardige voedermiddelen moeten afkomstig zijn van een andere landbouwer die niet geregistreerd is als fabrikant van/handelaar in diervoeders. F14 Voor ruwvoeders die bij een collega landbouwer zijn aangekocht, zijn de datum, aard van het voeder, naam leverancier en hoeveelheid geregistreerd
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 113/250
• Interpretatie: de aankoop van grondstoffen of ruwvoeders bij een collegalandbouwer moet geregistreerd worden in een register. De facturen kunnen volstaan maar zij moeten zo zijn gerangschikt dat men de informatie makkelijk kan terugvinden.
Voedermiddelen F15 De operator heeft er kennis van dat bepaalde grondstoffen niet mogen gebruikt worden en heeft een lijst beschikbaar • Interpretatie: zie hiervoor bijlage F1 (1.9.2) in de gids (deze lijst omvat oa. hormonale en antihormonale stoffen, schadelijke stoffen, huishoudelijk afval, enz. ). De veehouder mag geen toevoegingsmiddelen of voormengsels gebruiken als hij zijn eigen voer klaarmaakt tenzij hij een erkenning of een toelating heeft (al naargelang van het gebruikte product). In geval van een erkenning of een toelating wordt deze activiteit niet afgedekt door de gids voor de primaire productie. F16 Er wordt geen dierlijk eiwit verwerkt in het diervoeder – m.u.v. de opgenomen uitzonderingen • Interpretatie: zie gids in bijlage F2 (1.9.3). Deze reglementering kadert in de beschermingsmaatregelen ten aanzien van BSE. Er wordt hierin opgesomd welk soort dierlijk eiwit mag gebruikt worden in voeders bestemd voor alle dieren en voor herkauwers. Indien toch dierlijk eiwit gebruikt wordt, dan is hiervoor een toelating nodig van het FAVV (activiteit: gebruik van voedermiddelen van dierlijke oorsprong volgens de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr 1774/2002). F17 Kijk na of er bij de geleverde voedermiddelen een analysebulletin aanwezig is indien kritische voedermiddelen (o.a. dierlijke vetten) worden gebruikt • Interpretatie: indien kritische voedermiddelen (o.a. dierlijke vetten) worden gebruikt, moeten deze op dioxines en dioxineachtige PCB’s gecontroleerd zijn, volgens de wettelijke procedure en normen. De notie kritisch voeder is met de tijd veranderd. Vismeel valt hier niet meer onder. Vanaf 16 september 2012 is een veehouder die zijn eigen voeders fabriceert en daarbij in verordening 225/2012 bedoelde producten gebruikt, onderworpen aan de dioxinemonitoring. Productie, vervoer en opslag van eigen mengvoeders F18 Voorzie hygiënische omstandigheden voor de productie, opslag en het vervoer van mengvoeder F19 Reinig regelmatig alle voorzieningen zodat ze proper blijven
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 114/250
F20 Registreer de volgende gegevens van de gebruikte grondstoffen: type, hoeveelheid, leverancier. • Interpretatie: dit kan gebeuren aan de hand van de aankoopfactuur of leveringsbon. F21 Registreer ook van het opgeslagen mengvoeder het type, de hoeveelheid en de betrokken diersoort F22 Neem een representatief staal van de bedrijfseigen grondstoffen • Interpretatie: dit kan belangrijk zijn in geval van intoxicaties of andere mogelijke ziekten bij dieren die dit voeder gegeten hebben. Aanbeveling, niet wettelijk verplicht. F23 Neem eveneens een representatief staal van de graanleveringen van een collega-landbouwer • Interpretatie: Aanbeveling, niet wettelijk verplicht. Gemedicineerd voeder
F24 Gemedicineerd voeder mag enkel aanwezig zijn op het bedrijf indien hiervoor een voorschrift is afgeleverd door de dierenarts • Interpretatie: voorschrift volgens het model in bijlage F3 (1.9.4) in de gids. Zie verder ook bij de bepalingen betreffende dierenartsen. Het gemedicineerd voeder moet gebruikt worden volgens de bepalingen vermeld op dit voorschrift. Gelinkt aan V.17. F25 Respecteer de op het etiket en voorschrift vermelde wachttijd, zodat de dieren en eventuele producten ervan niet in de voedselketen terecht kunnen komen voor het verstrijken van de wachttijd • Interpretatie: Indien meerdere behandelingen toegepast worden, is het de langste wachttijd die in rekening dient gebracht te worden. Gelinkt aan V.21 en V.22 Opslag van gemedicineerd voeder F26 Indien verpakt (zakgoed): in de originele verpakking verpakt en voorzien van het etiket F27 Indien in bulk: in een aparte silo, die leeg was op het moment van leveren
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 115/250
• Interpretatie: controleer of de houder van dieren op de hoogte is van deze verplichting om de silo te ledigen voor de levering van een gemedicineerd diervoeder.
F28 Het etiket is aanwezig op al het aanwezige gemedicineerd voeder • Interpretatie: bij de levering in een silo wordt door de fabrikant of de door hem gevolmachtigde persoon een etiket aangebracht aan de inlaatopening van de silo. Deze blijft hierop bevestigd zolang de silo niet volledig geledigd werd van de gemedicineerde diervoeders. Drinkwatervoorziening F29 Alle dieren hebben vlotte toegang tot vers drinkwater F30 De goede werking en de netheid van de drinksystemen en de zuiverheid van het water en de drinkbakken worden dagelijks gecontroleerd F31 De nodige voorzieningen zijn getroffen zodat de dieren geen verontreinigd water – bvb met rioolwater – kunnen drinken
1.3. DIERENGEZONDHEID • Criterium in de gids: 1.3, 1.8.5, 2.3, 4.4, 5.3, 6.3, 7.4, 8.3, 9.3, 10.2 Bedrijfsdierenarts V1 A. Er is een overeenkomst met een bedrijfsdierenarts afgesloten • Interpretatie: verplicht voor broeierijen, runderen, varkens, vleeskalveren, pluimvee V1 B. Er is in dezelfde overeenkomst als onder A. een plaatsvervangend bedrijfsdierenarts gecontracteerd • Interpretatie: verplicht voor runderen, varkens, vleeskalveren. V2 De overeenkomst (V.1) is aanwezig per diersoort • Interpretatie: deze overeenkomsten zijn er per diersoort in het kader van het epidemiologisch toezicht: er is een effectieve dierenarts en een plaatsvervanger (niet voor pluimvee of broeierij). Vleeskalveren (op vleeskalverhouderij met toelating FAVV) worden aanzien als een aparte
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 116/250
diersoort. Zie het model in de bijlagen V1 (1.9.9) in de gids. Er mag per diersoort een andere bedrijfsdierenarts aangesteld worden.
Bedrijfsbegeleidende dierenarts V3 A. Er is een contract met een bedrijfsbegeleidende dierenarts afgesloten • Interpretatie: Enkel verplicht wanneer er een reserve aan geneesmiddelen voor 2 maanden gehouden wordt voor een beslag (runderen, varkens, vleeskalveren, pluimvee, kleine herkauwers). Zie het model in de bijlagen V2 (1.9.10) in de gids. Indien V.3.A bestaat voor runderen, varkens en vleeskalveren, dan moet de dierenarts uit V.3.A dezelfde zijn als de dierenarts in V.1.A V3 B. Er is een contract met een plaatsvervangende bedrijfsbegeleidende dierenarts afgesloten • Interpretatie: Niet verplicht, en enkel mogelijk als V.3.A. is voldaan. Indien V.3.B bestaat voor runderen, varkens en vleeskalveren, dan moet de plaatsvervangende dierenarts uit V.3.B dezelfde zij als de plaatsvervangende dierenarts in V.1.B. Zie het model in de bijlagen V2 (1.9.10) in de gids. Het systeem van de bedrijfsbegeleiding is een VRIJWILLIG systeem. Wie kiest voor de bedrijfsbegeleiding, volgt de verplichtingen daarvan. V4 De veehouder ontbiedt de bedrijfsbegeleidende dierenarts minstens 6 maal per jaar met een tussentijd van 2 maanden, of per productieronde indien de productieronde korter is dan 2 maanden ( bijvoorbeeld bij braadkippen) • Interpretatie: enkel indien V.3 van toepassing is. Bewijs voor V4 = V.5. V5 Het geneesmiddelenregister is geviseerd • Interpretatie: (met datum) door de bedrijfsbegeleidende dierenarts,ook al zijn er geen behandelingen uitgevoerd = bewijs voor V.4 V6 Er zijn 4-maandelijkse evaluatierapporten aanwezig • Interpretatie: opgemaakt door de dierenarts in uitvoering van punt V.4 – 5 jaar te bewaren.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 117/250
Diergeneesmiddelenvoorraad V7 De wettelijke termijnen voor de stockage van diergeneesmiddelen worden gerespecteerd • Interpretatie: zonder contracten van bedrijfsbegeleiding als bedoeld onder V.3 mag er geen reserve aan geneesmiddelen aanwezig zijn, behoudens het lopende gebruik voor 5 dagen en de overschot daarvan; met contracten van bedrijfsbegeleiding als bedoeld onder V.3 mag er een reserve aan geneesmiddelen aanwezig zijn, overeenkomstig de behoefte voor maximaal 2 maanden. V8 Elk diergeneesmiddel moet in (flacon/doos/tube/…) bewaard worden
zijn
originele
verpakking
• Interpretatie: op de verpakking staat de identificatie van het geneesmiddel (zie V.9 en V.10) Identificatie van de geneesmiddelen V9 een sticker (vignet) van de dierenarts of de apotheker kleeft op het diergeneesmiddel en verklaart de herkomst • Interpretatie: vignet bevindt zich op de originele verpakking identificeert de verschaffer (zie ook V.10)
en
V10 op dit vignet moet een nummer staan, dat overeenkomt met het nummer op het Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD) of het voorschrift • Interpretatie: - indien verschaft door de dierenarts: nummer van het overeenstemmende Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD), - indien verschaft door de apotheker: nummer van het overeenstemmende voorschrift. Opslag van de geneesmiddelen V11 kast in een lokaal gescheiden van de dieren en de woonvertrekken • Interpretatie: mogelijkheden zijn onder meer het sanitair sas, het keizersnedelokaal, het administratief lokaal van de stal, een garage,… maar NIET in de woning
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 118/250
V12 indien nodig in een aparte koelkast • Interpretatie: overeenkomstig de instructies van dierenarts. Vb. vaccins en sommige antibiotica V13 De geneesmiddelen mogen niet vervallen zijn • Interpretatie: de vervallen geneesmiddelen moeten verwijderd worden. Het inkomend geneesmiddelen register V14 Het inkomend geneesmiddelenregister bevat de Toediening-en Verschaffingsdocumenten (TVD) • Interpretatie: van de dierenarts bij het afleveren van diergeneesmiddelen V15 Het inkomend geneesmiddelenregister bevat de voorschriften van de dierenarts • Interpretatie: als u medicamenten bent gaan afhalen bij een apotheker V16 Het inkomend geneesmiddelenregister bevat de voorschriften voor gemedicineerde voeders • Interpretatie: gelinkt aan F.24 V17 De documenten (V.14-15-16) worden chronologisch bewaard V18 De documenten (V.14-15-16) worden voorzien van een volgnummer • Interpretatie: beginnend bij nummer 1 Het uitgaand geneesmiddelenregister V19 Het uitgaand geneesmiddelenregister bevat de registratie door de veehouder van elk gebruik van diergeneesmiddelen vanuit de reserve tijdens de risicoperiode • Interpretatie: dit is enkel van toepassing wanneer het systeem van bedrijfsbegeleiding wordt gehanteerd (zie V.3). Het uitvoeren van de behandelingen in het kader van de 5-dagenregel (opvolgen van de instructies in het TVD of voorschrift) vragen geen bijkomende registraties
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 119/250
V20 Het uitgaand geneesmiddelenregister bevat elk gebruik (elke toediening) van diergeneesmiddelen tijdens de risicoperiode door de dierenarts • Interpretatie: voor de behandelingen van dieren tijdens de risicoperiode en uitgevoerd door de dierenarts, moet een Toediening-en Verschaffingsdocument (TVD) aanwezig zijn. De risicoperiode verschilt per diersoort: 2 maanden vóór het slachten: - runderen - varkens 1 maand voor het slachten: - paardachtigen - pluimvee vóór vleesproductie (ook reform legpluimvee) - konijnen - kleine herkauwers - hertachtigen vanaf de leeftijd van 16 weken: vleeskalveren altijd: - kippen in de leg – eieren voor menselijke voeding V21 Er worden maatregelen toegepast om te vermijden dat residuen van diergeneesmiddelen in de geslachte dieren of de dierlijke producten kunnen aanwezig zijn. • Interpretatie: Behandelde dieren worden gedurende de wachttijd na een behandeling met geneesmiddelen visueel of automatisch gekenmerkt, afgezonderd, geïsoleerd… Zie ook F.25 V22 Voor dieren als bedoeld in V.21 wordt bij verhandeling een attest meegestuurd zodat de koper ook op de hoogte is van de in V. 21 te nemen maatregelen • Interpretatie: dergelijke attesten zijn: opgemaakt in tweevoud; ondertekend door de veehouder en de overnemer. Niet verplicht bij het verhandelen van: kalveren jonger dan 30 dagen; biggen van minder dan 25 kg
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 120/250
V25 Noodslachtingen blijven beperkt tot welbepaalde gevallen en gebeuren volgens de geldende voorschriften • Wetgeving: VO 853/2004: B III, S I, HF VI. • Interpretatie: In geval van noodslachting buiten een slachthuis, is het vereist dat een bijgeroepen dierenarts het levend dier onderzoekt en besluit dat een noodslachting ter plaatse is aangewezen. Om tot een noodslachting te kunnen besluiten, dient gelijktijdig te zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. het dier moet een ongeval hebben gehad; 2. het dier moet gezond zijn op het ogenblik van het ongeval; 3. het dier is om welzijnsredenen niet geschikt voor transport en kan/mag dus niet levend naar het slachthuis worden vervoerd. Dieren die niet aan al de bovenvermelde voorwaarden voldoen, komen niet in aanmerking voor een noodslachting buiten het slachthuis. Dit is dus het geval voor bv.: een dier dat is gestorven (ook als dit ten gevolge van een ongeval zou zijn); een sterk vermagerd dier (want dat wordt geacht ziek te zijn); een dier dat is behandeld met antibiotica of andere geneesmiddelen en zich nog in de wachttermijn bevindt; een dier dat wordt afgemaakt omdat het een dreigend gevaar vormt voor personen of goederen; dieren met gewrichtsontsteking, infecties, longontsteking, rugpijn/lumbago, darmobstructie, moeilijke ademhaling, liesbreuk, lebmaagdilatatie, hartfalen,... Alvorens het dier wordt geslacht, dient een dierenarts een levende keuring van het dier te verrichten. Een dier dat niet levend is beoordeeld door een dierenarts is uitgesloten voor noodslachting. Het dier dient te worden gedood door verbloeding na te zijn bedwelmd. De maag en de darmen mogen onder toezicht van de dierenarts worden verwijderd. Verdere uitslachting van het dier dient evenwel plaats te vinden in een slachthuis. Verwijderde ingewanden moeten het geslachte dier naar het slachthuis vergezellen, en worden aangeduid als afkomstig van dat dier. Het geslachte en verbloedde dier dient zonder nodeloos uitstel onder hygiënische omstandigheden naar het slachthuis te worden vervoerd. Indien er tussen de slacht en de aankomst bij het slachthuis meer dan twee uur verstrijkt, moet het gekoeld worden, tenzij de weersomstandigheden een actieve koeling overbodig maken (omgevingstemperatuur van 4°C of lager). Op te merken valt dat, op grond van regels ter bescherming tegen de mogelijke verspreiding van varkenspest, het vervoer van varkens voor noodslachting verboden is.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 121/250
De in nood geslachte dieren dienen bij hun transport naar het slachthuis vergezeld te gaan van een vervoerdocument dat een verklaring bevat van de veehouder enerzijds en van de dierenarts anderzijds. De vermelding van de toegediende geneesmiddelen heeft betrekking op de geneesmiddelen die de laatste 2 maanden werden toegediend. Voor een deel bestaat er een overlapping van de gegevens die de exploitant dient te bezorgen in het kader van een noodslachting enerzijds en van de voedselketeninformatie (VKI) anderzijds, met name de gegevens m.b.t. het geneesmiddelengebruik. Daarom mag de veehouder, in voorkomend geval, voor de toegediende geneesmiddelen op het noodslachtingsdocument verwijzen naar de VKI die het dier vergezelt. De veehouder bewaart gedurende 3 jaar een kopie van het vervoerdocument.
1.4. DIERENWELZIJN • Criterium in de gids: 1.4, 1.8.6, 2.4, 3.4, 4.5, 5.4, 6.4, 7.5.1, 7.5.2, 7.5.3, 8.8, 9.4 W1 De veehouder volgt zijn dieren op, controleert de gezondheidstoestand en neemt maatregelen om welzijn te garanderen • Wetgeving: - toegankelijkheid tot voederbakken en drinkplaatsen: Voeder: Er is afhankelijk van de diersoort en haar fysiologische behoeftes voldoende, kwalitatieve voeding, KB 01/03/00 B P8a; b; d; - water van passende kwaliteit is proper en geurloos, KB 01/03/00 B P8c; d; - gezondheidstoestand en verantwoordelijkheid van de sanitaire verantwoordelijke: Er werd geen aanwezigheid van gewonde of zieke dieren vastgesteld die zonder verzorging zijn, KB 01/03/00 B P2c; - verplaatsing van het vee: het ruw behandelen van dieren wordt vermeden, de hokken dienen gereinigd te worden, de dode dieren worden afgevoerd…, KB 01/03/00 B P1; - toegelaten ingrepen: Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001, en in de sectorgids bij elk diersoortspecifiek hoofdstuk, KB 17/05/01 B1. • Interpretatie: hiermee wordt bedoeld: goede toegankelijkheid voor de dieren tot voeder- en drinkplaatsen continu voorziening van vers en schoon drinkwater (in de stal en op de weide); voorkomen van plots lawaai; voldoende toezicht (dagelijkse controle) van de verantwoordelijke op de algemene gezondheidstoestand van de dieren (huid, uier, klauwen, gewrichten, hoest, snot, diarree…);
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 122/250
gewonde en/of zieke dieren verzorgen, en zo nodig, een dierenarts raadplegen; verzorging van de klauwen (de dieren manken niet); propere buitenbeloop (de dieren staan niet tot de knieën in de modder); de dieren zijn proper; het verplaatsen van het vee gebeurt op een diervriendelijke manier en met aangepast materiaal (geen elektrische prikkelaar of scherpe voorwerpen); toegelaten ingrepen volgens de wetgeving; reform pluimvee: wordt pluimvee voor de slacht binnen de 2 dagen na het starten van het inladen volledig uitgeladen; dwangvoederen gebeurt volgens de wettelijke bepalingen (zie gids 3.12.3.).
W2 De huisvesting garandeert dierenwelzijn door voldoende ruimte, gepaste inrichting en materialen, voldoende verluchting en verlichting • Wetgeving: - Voorwerpen: Gevaarlijke voorwerpen waarmee de dieren in aanraking kunnen komen, worden vermeden, KB 01/03/00 B P5a; 5b; - Voldoende ruimte: runderen: de dieren moeten kunnen beschikken over een minimale bewegingsvrijheid, KB 01/03/00 B P4; - Verluchting: aangepaste verluchting, KB 01/03/00 B P5c; 7; - Verlichting: geen bijkomende inlichtingen, KB 01/03/00 B P5d. • Interpretatie: Hiermee wordt bedoeld: geen hindernissen, gevaarlijke voorwerpen, gebroken roosters, uitsteeksels in muren en vloeren, te gladde vloeren, … waardoor de dieren zich kunnen kwetsen; voldoende ruimte volgens het ras; voldoende verlichting (een tekst is leesbaar) en verluchting (= voldoende toevoer van verse lucht om vochtigheid en stof te verwijderen, opdat warmte zich zou kunnen verspreiden, en opdat voorkomen zou worden dat gassen zoals koolstofdioxide en ammonium zich zouden opstapelen). Wat CO2 en NH3 gas betreft, moet de exploitant in zijn autocontrole die gegevens kunnen bewijzen aan de hand van manuele of automatische registratie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 123/250
W3 Indien gebruik gemaakt wordt van een kunstmatig ventilatiesysteem dan moet dit voorzien zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd als het hoofdsysteem uitvalt en moet er een alarmsysteem zijn dat een signaal geeft wanneer het hoofdsysteem uitvalt • Wetgeving: KB 01/03/00 B P7 • Interpretatie: de goede werking van het alarmsysteem wordt nagekeken. W4 Zieke of gewonde dieren krijgen onmiddellijk een passende behandeling en worden indien nodig afgezonderd • Wetgeving: KB 01/03/00 B P2c • Interpretatie: Als er gewonde of zieke dieren aanwezig zijn, worden deze, indien ze door de aanwezigheid van hun soortgenoten zouden kunnen lijden, onmiddellijk afgezonderd.
1.5. UITRUSTING EN HYGIËNE • Criterium in de gids: 1.5, 1.8.7, 2.5, 2.7.2, 3.5, 3.5.2, 4.1, 4.5, 4.6, 5.6.1, 6.5, 7.6, 9.5, 9.7.2 H1 Het veebedrijf en de bedrijfsomgeving zijn verzorgd en proper • Interpretatie: gelinkt aan H.8. Er is watervoorziening. De reinigingsmiddelen worden correct gebruikt volgens de voorschriften van de fabrikant.De ontsmettingsmiddelen worden gebruikt volgens de voorschriften van de fabrikant en worden correct gebruikt. H2a Het veebedrijf is voorzien van verharde, goed reinigbare laad- en losplaatsen H2b Het veebedrijf is voorzien van een ontsmettingsvoetbad • Interpretatie: niet van toepassing voor pluimveebedrijven. Er dient een voldoende reserve (≥ 5l) aan toegelaten ontsmettingsmiddel aanwezig te zijn om voetbaden te kunnen aanmaken. H2c Het veebedrijf is voorzien van propere bedrijfskledij en –schoeisel H2d Het veebedrijf is voorzien van een handwasgelegenheid H2e Het veebedrijf is voorzien van een krengenbewaarplaats
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 124/250
H3 Op het veebedrijf moeten alle personeelsleden en professionele bezoekers zich houden aan de maatregelen van persoonlijke en bedrijfshygiëne H4 De veehouder reinigt en ontsmet stallen en hokken, laad- en losplaats, krengenbewaarplaats, materiaal en apparatuur en heeft daartoe reinigingsmateriaal ter beschikking, en een gepast volume toegelaten ontsmettingsmiddelen in voorraad • Interpretatie: er wordt van elke leegstand gebruik gemaakt om grondig te reinigen. Informeren naar de werkwijze: alvorens te ontsmetten, dient een grondige reiniging uitgevoerd te worden. Gelinkt aan H.7. H5 Ongedierte en insecten worden efficiënt geweerd en/of bestreden • Interpretatie: er zijn procedures of maatregelen aanwezig of beschikbaar om op een efficiënte wijze ongedierte en insecten te weren en/of te bestrijden. Deze bestrijding is afdoende. De hiertoe gebruikte producten worden op een veilige manier gebruikt zodat contaminatie van dieren en de dierlijke producten (vb. melk, eieren…) wordt voorkomen. Bij toepassing van ongediertebestrijdingsmiddelen moeten deze vergund zijn. De producten worden op een veilige plaats bewaard. H6 De veehouder streeft naar propere dieren • Interpretatie: Op het moment van het afleveren van de slachtdieren moeten deze zo rein als mogelijk zijn. De huid of vacht van de ter slachting aangeboden dieren moet schoon zijn. De aanwezigheid van zichtbaar vuil op de huid of vacht van het levende dier is immers rechtstreeks gerelateerd aan de karkashygiëne. De huid/vachtconditie wordt in het bijzonder beïnvloed door factoren als het dieet, de huisvesting, de gezondheidsstatus van het dier en de weersomstandigheden. De volgende maatregelen kunnen genomen worden: m.b.t. het dieet: vermijden van overmatige inname van mineralen en zout, wijzigingen van het dieet moeten geleidelijk doorgevoerd worden om diarree te vermijden, diëten met hoge gehalten aan droge stof resulteren in schonere dieren dan diëten met een laag droge stofgehalte…; m.b.t. de huisvesting: goede ventilatie, adequate drainage, strobedding die regelmatig wordt vervangen, goed geconstrueerde voeder- en drinkvoorzieningen (om concentratie van mest in de omgeving te vermijden), adequate stal-en weidebezetting, installatie van systemen in de stal of op de weide (bijvoorbeeld borstels) die de dieren kunnen gebruiken om zich schoon te wrijven…;
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 125/250
m.b.t. de gezondheidsstatus van het dier: preventieve maatregelen (huisvesting, therapeutisch) tegen infestaties met endo- en ectoparasieten, preventie (hygiëne, gebruik diergeneesmiddelen) van infecties met pathogenen, dieren rustig behandelen en ze niet blootstellen aan onnodige stress…; scheren/knippen van de dieren: scheren van de rug (ongeveer 5 cm langs weerszijden van de wervelkolom) en delen van de dijen reduceert zweten en de kans op een natte, vuile vacht, bijknippen van de staarten…; Op basis van de staat van de huid worden runderen ingedeeld in één van de 3 categorieën (categorie 1: schoon en droog tot licht vuil > aanvaardbaar voor slachting / categorie 2: vuil > maatregelen zijn nodig vooraleer over te gaan tot slachting van de dieren /categorie 3: zeer vuil > uitgebreide maatregelen zijn nodig vooraleer over te gaan tot slachting van de dieren). Het op het slachthuis aanvaarden van dieren uit categorie 3 is niet toegelaten. Meer info is terug te vinden op: http://www.favvafsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vachthuidcondities/default.asp H7 All-in all-out wordt toegepast waar mogelijk • Interpretatie: Gelinkt aan H.4. H8 Bedrijfsafval wordt passend opgeslagen en verwijderd • Interpretatie: Gelinkt aan H.1. Gelinkt aan T.3.
1.6. TRACEERBAARHEID • Criterium in de gids: 1.5, 1.8.7, 2.5, 2.7.2, 3.5, 3.5.2, 4.1, 4.5, 4.6, 5.6.1, 6.5, 7.6, 9.5, 9.7.2 T1 Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de ontvangen producten de nodige gegevens worden geregistreerd • Interpretatie: dit betreft de aanvoer van dieren en alle producten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de bij deze gids bedoelde activiteit(en). Facturen, etiketten, certificaten, leveringsbonnen, aankoopborderellen, analyseresultaten van compost en slib, controlebewijs spuittoestel. Teeltfiche (of alternatief) van het bedrijfseigen ruwvoeder: behandeling met bestrijdingsmiddelen en toedieningen T2 Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de afgevoerde dieren of producten een aantal gegevens worden geregistreerd
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 126/250
• Interpretatie: dit betreft de afvoer van dieren en alle producten die voortkomen uit het uitvoeren van de bij deze gids bedoelde activiteit(en) T3 Producten die niet meer geschikt zijn voor dierlijke of menselijke voeding of die een gevaar kunnen betekenen voor de gezondheid van mens of dier dienen op het bedrijf apart te worden opgeslagen en afgevoerd door een erkende ophaler/verwerker • Interpretatie: Gelinkt aan H.8
1.7. MELDINGSPLICHT • Criterium in de gids: 1.3.5, 1.7, 9.7.2.11 N1 Melding schadelijke producten aan FAVV N2 Melding schadelijk diervoeder aan FAVV N3 Melding aangifteplichtige (besmettelijke) dierenziekten en zoönosen aan FAVV • Interpretatie: de operator kent het principe van de meldingsplicht, hoe dit moet gebeuren en aan wie gemeld moet worden.
1.8. TRANSPORT VAN EIGEN DIEREN DOOR DE VEEHOUDER T0 De veehouder respecteert de voorschriften in het kader van het vervoer van dieren • Criterium in de gids: 1.3.5, 1.7, 9.7.2.11 • Interpretatie: de operator die enkel eigen vervoer doet van de eigen dieren (die geen toelating bezit), kent de criteria binnen de welke hij deze dieren kan vervoeren zonder te moeten beschikken over een toelating. Zie bijlage 1.9.18 en bijlage T3 in de gids.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 127/250
2. RUNDEREN 2.1. BEDRIJFSREGISTRATIE B1 Het bedrijf beschikt over een beslagnummer
2.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN B2 Alle rundveebewegingen worden tijdig en correct geregistreerd in Sanitel en in het permanent bedrijfsregister op het bedrijf • Interpretatie: correcte registratie in Sanitel: door correct gebruik van veeportaal (DGZ), VRS (enkel DGZ) of cerise (ARSIA) of door correct gebruik van paspoorten B3 Alle identificatiedocumenten van de runderen zijn aanwezig op het bedrijf • Interpretatie: uitzondering: runderen die zich in de aankoopprocedure bevinden B4 Alle aanwezige runderen zijn duidelijk en correct gemerkt met 2 officiële oormerken B5 Voor alle runderen die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de VKI overgemaakt worden aan het slachthuis • Interpretatie : voor alle dieren die naar het slachthuis worden gestuurd, moet voedselketeninformatie (VKI) worden bezorgd aan de slachthuisexploitant. Diegene die het dier levert aan het slachthuis, is verantwoordelijk voor het aan de slachthuisexploitant bezorgen van de VKI. Afhankelijk van het geval zal het gaan om de veehouder of een handelaar. De persoon die het dier levert aan het slachthuis, dient alle nodige informatie te bezitten. Indien men het dier nog niet voldoende lang in zijn bezit heeft om de volledige periode af te dekken waarover men de informatie dient mee te delen, dient men de ontbrekende informatie op te vragen bij de vorige houder(s) van het dier. Als een dier via tussenpersonen (al of niet via een markt) wordt verhandeld, dient elke tussenpersoon/handelaar de voedselketeninformatie op te vragen bij elke vorige houder en de voedselketeninformatie desgevallend aan te vullen. In elk geval dient de gehele periode waarover voedselketeninformatie vereist is, afgedekt te zijn door de finaal aan het slachthuis bezorgde informatie.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 128/250 Deze periode varieert naargelang het type informatie waarover het gaat: ziektes, sterfgevallen, behandelingen, … Meer gedetailleerde richtlijnen daaromtrent kunnen worden geraadpleegd op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/runderen/ . De veehouder dient in elk geval de nodige gegevens bij te houden in zijn bedrijfsregisters. In principe dient de voedselketeninformatie uiterlijk 24 uur op voorhand bij het slachthuis toe te komen. Er wordt evenwel toegestaan dat de voedselketeninformatie tegelijk met de dieren toekomt op het slachthuis als de dieren niet rechtstreeks van de veehouderij naar het slachthuis worden gestuurd. Concreet: als de dieren via bv. een veemarkt of een verzamelcentrum naar het slachthuis worden gestuurd, mag de voedselketeninformatie de dieren vergezellen en hoeft ze niet 24 uur op voorhand in het slachthuis aanwezig te zijn. De wijze van gegevensoverdracht (op papier, onder elektronische vorm) is vrij. Indien niet gekozen wordt voor een gegevensoverdracht langs elektronische weg, dient als volgt te worden gehandeld: op de achterkant van het paspoort dient een zelfklever te worden aangebracht (op de nieuwere paspoorten is het niet nodig om de zelfklever aan te brengen daar de tekst hier standaard aanwezig is) waarop wordt aangeduid of er al dan niet relevante informatie te melden valt. Enkel in het geval er effectief relevante informatie te melden valt, dient bijkomend het voorziene modelformulier (beschikbaar via www.favv.be) te worden ingevuld en 24 uur op voorhand te worden bezorgd aan het slachthuis. Om te garanderen dat de gegevens voldoende actueel zijn, zijn de formulieren maximum 7 dagen geldig. Indien evenwel in de periode van de geldigheidsduur van de voedselketeninformatie nieuwe behandelingen of analyses zouden zijn uitgevoerd en/of ziektes of abnormale sterfte zouden zijn vastgesteld, dient nieuwe voedselketeninformatie te worden opgesteld en te worden overgemaakt aan het slachthuis. Het modelformulier kan ook langs elektronische weg worden doorgestuurd. Verder kan de VKI ook elektronisch ter beschikking gesteld worden aan de slachthuizen via de Beltracetoepassing (e-VKI). Via deze toepassing kan een volledig nieuwe VKI worden aangemaakt of kan een reeds bestaande VKI worden aangevuld of aangepast. De bewaartijd van de gegevens bedraagt 5 jaar voor de veehouders. Voor het verzenden van dieren uit België naar een in een andere EUlidstaat gelegen slachthuis, wordt het formulier van het land van bestemming gebruikt. De formulieren, evenals specifieke begeleidende of overgangsmaatregelen, zijn -indien beschikbaar- terug te vinden op de FAVV-website. Bij afwezigheid van specifieke regels, kan de Belgische aanpak worden toegepast.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 129/250 2.3. DIERENGEZONDHEID B6 De dierenarts wordt binnen de 48u na aankomst van de dieren verwittigd en voert tijdig de aankooponderzoeken uit • Interpretatie: de veehouder biedt alle noodzakelijke hulp opdat de dierenarts de onderzoeken correct kan uitvoeren. B7 Aangekochte runderen worden in afzondering (quarantaine) geplaatst, en pas toegelaten in het veebeslag na een gunstig aankooponderzoek • Interpretatie: vb. door ze in een aparte stal of een afzonderlijke ruimte in de stal te plaatsen, gescheiden door hekwerk of een muur van ander aanwezig vee of door voldoende ruimte tussen te laten. Er worden enkel dieren binnengebracht afkomstig van bedrijven die vrij zijn van tuberculose, brucellose en leucose. B8 Het rundveebeslag heeft minstens een I2-, I3-, of I4-gezondheidstatus • Interpretatie: een rundveebeslag met een I1-statuut beantwoordt niet aan de IBR-regelgeving.
2.4. DIERENWELZIJN B9 Er worden geen andere ingrepen uitgevoerd dan deze die wettelijk toegestaan zijn. Er wordt hierbij een verdoving toegepast door de dierenarts indien dit vereist is • Interpretatie: zie tabel in de Gids onder 2.4.1. Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen, toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001
2.5. UITRUSTING EN HYGIËNE B10 Bij gebruik van een pootbad voor klauwbehandelingen moet het bad proper zijn en een passend ontsmettingsmiddel bevatten • Interpretatie : een leeg pootbad wordt als ‘ongebruikt’ beschouwd. De ontsmettingsmiddelen worden gebruikt volgens de technische fiches van de fabrikanten.
2.6. TRANSPORT
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 130/250 2.7. BIJKOMENDE BEPALINGEN VOOR MELKVEE 2.7.2.1 Tanklokaal en/of melkhuisje D1 Dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur • Interpretatie: In het tanklokaal en/of het melkhuisje wordt alleen materieel opgeslagen dat dient om de melk op te vangen, te behandelen en op te slaan ; er mag eventueel een met een sleutel afsluitbare apotheekkast in het tanklokaal en/of melkhuisje worden geplaatst. D2 De deuren zorgen voor een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal • Interpretatie: de deuren die voor afscheiding zorgen, moeten in goede staat zijn en goed sluiten. Er mogen geen dieren in het tanklokaal komen (geen koeien en ook geen huisdieren en ongedierte). D3a De verlichting moet dag en nacht voldoende zijn D3b Lampen moeten beschermd zijn D4 Zijn efficiënt geventileerd • Interpretatie: de verluchting gebeurt met verse buitenlucht en dus niet via de stallen. Er is een luchtinlaat en een luchtuitlaat voorzien. D5 Hebben ramen voorzien van vliegengaas indien ze openen naar de buitenlucht D6 De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden D7 Er is een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud leidingwater of water dat voldoet aan de normen voor het reinigen van de melkapparatuur D8 Er is een lavabo met stromend water, zeep en handdoek of wegwerppapier • Interpretatie: deze mag zich ook in een aanpalend lokaal, bv. de bedieningsruimte of de machinekamer bevinden. D9 Wanden, vloeren en plafond bestaan uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 131/250 D10 Zijn volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren D11 Bevatten geen ramen die opengaan naar een ander lokaal D12 De buitendeur is voorzien van een hor of een vliegenraam indien deze deur dienst doet als de verluchting D13 De koelgroep wordt beschermd tegen dieren en insecten 2.7.2.2. Koelen van de melk D14 Melk moet na het melken gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken • Interpretatie: Uitzonderingen: Indien de melk dagelijks opgehaald wordt moet de melk tot maximaal 8°C gekoeld worden; Indien de melk binnen de 2 uur na het melken wordt verwerkt. Als de temperatuur niet automatisch wordt geregistreerd, is er ten minste een goed werkende thermometer waarmee de temperatuur geregeld kan worden nagekeken. Als de temperatuur automatisch wordt geregistreerd, wordt dat systeem geregeld nagekeken. D15 De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is maximaal 6° C • Interpretatie: als de temperatuur niet automatisch wordt geregistreerd, is er ten minste een goed werkende thermometer waarmee de temperatuur geregeld kan worden nagekeken. Als de temperatuur automatisch wordt geregistreerd, wordt dat systeem geregeld nagekeken. Er mag niet meer dan 72 uur verstrijken tussen 2 opeenvolgende melkophalingen door een koper. 2.7.2.3. De koeltank D16 Heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme D17 Is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen D18 Wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 132/250 D19 Wordt systematisch gereinigd en nagespoeld met leidingwater of water dat voldoet aan de normen om gebruikt te worden voor de reiniging van de melkapparatuur 2.7.2.4. Melklokaal D20 Is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen D21 Heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren D22 Wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt D23 Beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken D24 Beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem • Interpretatie : in principe moet er een inlaat zijn waardoor buitenlucht rechtstreeks binnenkomt maar het melklokaal mag zich ook in het midden van de stal bevinden. 2.7.2.5. Melkwinningsapparatuur en toebehoren D25 Er is voorziening van leidingwater of water dat voldoet aan de normen voor het reinigen van de melkapparatuur • Interpretatie: zie D30 D26 Zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper D27a Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog D27b De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard maar wel in het tanklokaal of het melkhuisje D28 Wanneer gebruik gemaakt wordt van een verplaatsbare melkstand, gebeurt het melken op een hoge en droge plaats op de weide • Interpretatie: best wordt de melkstand regelmatig verplaatst. D29 De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 133/250 • Interpretatie: er wordt systematisch nagespoeld met leidingwater of water dat voldoet aan de normen om gebruikt te worden voor de reiniging van de melkapparatuur.(zie verder D30). 2.7.2.6. Normen voor water gebruikt voor de reiniging van de melkapparatuur D30 Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen leidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke drie jaar een analyse door een geaccrediteerd labo • Interpretatie: uit de resultaten moet blijken dat: het nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l, het nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l, het kiemgetal lager dan 100/ml, het totale aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml, het aantal E. coli’s lager dan 1/100 ml. Als de analyse niet voldoet aan de normen, moet u overschakelen op leidingwater, en maatregelen nemen om de kwaliteit van het water te verbeteren en een nieuwe analyse laten uitvoeren voor de afwijkende parameters, alvorens dit water opnieuw te gebruiken. Geaccrediteerd labo: lijst te vinden op www.belac.be De wateranalyseresultaten zijn beschikbaar (register van de wateranalyses). 2.7.2.7. Vereisten melk D31 Moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn D32 Mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren • Interpretatie: respecteer de officiële wachtperiode (vermeld op het TVD of de bijsluiter) voor melk mag geleverd worden. D33 De eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd. • Interpretatie: bij het melken in een bindstal wordt de voormelk in een passend recipiënt verwijderd. (Bij robotmelken worden deze eerste stralen beoordeeld op basis van geleidbaarheid en is dit punt niet van toepassing). Melk met afwijkende organoleptische of fysisch-chemische kenmerken wordt uitgesloten voor menselijke consumptie (niet in de handel gebracht, geen rechtstreekse verkoop aan consumenten op de hoeve, geen verwerking tot zuivelproducten op de hoeve). D34 Indien na het melken de spenen gedipt of gesprayd worden, dan gebeurt dit met een daartoe erkend product.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 134/250 • Interpretatie: enkele dipmiddelen zijn geneesmiddelen, de meeste zijn biociden Betreft het een geneesmiddel, dan moet het over een VHB (vergunning voor het in de handel brengen) beschikken. Dit nummer moet aanwezig zijn op het etiket van het geneesmiddel, en is als volgt opgebouwd: de letters BE gevolgd door 6 cijfers, bvb. BE123456. Betreft het een biocide, dan moet het terug te vinden zijn op de lijst met erkende biociden. D35 Melk geleverd aan de melkerij mag geen biestmelk bevatten. D36 Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken. 2.7.2.8. Melkers en bedieners van de melkinstallatie D37 Dragen propere en aangepaste melkkleding. • Interpretatie: bijvoorbeeld een tuinbroek, een schort, … De melkers en bedieners van de melkinstallatie moeten blijk geven van een voldoende kennis van hygiëne. Als een melker of bediener van de melkinstallatie gewond is, moet de wonde goed worden afgedekt. De kleefpleister of het verband worden geregeld vervangen. Er wordt niet gerookt, gedronken tijdens het melken en ook niet in het melkhuis/tanklokaal. D38 Wassen zorgvuldig de handen vooraleer te starten met melken en herhalen dit indien nodig. • Interpretatie: zeep, een schone en droge handdoek of wegwerppapier zijn aanwezig. D39 Zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn. 2.8.2.1. Transport van de rauwe melk D40 Gebruik propere en gesloten recipiënten die geschikt zijn om met levensmiddelen in contact te komen (vb. kruiken met deksel) voor het transport van de rauwe melk van de melkkoeltank naar de melkautomaat of naar een operator D41 De melk moet rechtstreeks uit de koeltank naar de automaat of naar een operator getransporteerd worden, zodat de temperatuur zo laag mogelijk blijft (max 6 °C). 2.8.2.2. Vullen/ledigen van de automaat D42 Hervul de automaat dagelijks
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 135/250 • Interpretatie: verwijder eerst de nog aanwezige melk. Breng deze melk niet meer in de voedselketen voor humane consumptie (voeg ze dus zeker niet bij de melk in de melkkoeltank op de boerderij).. D43 Reinig en ontsmet de automaat tussen het ledigen en het opnieuw vullen van de automaat.
2.8.2.3. Eventuele recipiënten D44 Indien de automaat zelf recipiënten voorziet (vb. plastic flessen, plastic bekertjes), vraag dan een “verklaring van overeenstemming” aan de leverancier van de recipiënten • Interpretatie: deze verklaring bewijst dat de recipiënten geschikt zijn voor levensmiddelen. D45 Bewaar de voorraad recipiënten op een propere en goed onderhouden plaats 2.8.2.4. Melkautomaat D46 De melkautomaat is correct opgesteld en de voorzieningen zijn beschikbaar voor het reinigen en ontsmetten van de automaat D47a De tapkraan wordt niet blootgesteld aan de omgeving D47b Er is een automatische verkoopblokkering bij overschrijding van de temperatuur in het voorraadvat D47c De koeling heeft voldoende capaciteit D48a De automaat moet voorzien zijn van een thermometer D48b De temperatuur moet continu automatisch aangeduid worden, zichtbaar voor de consument D49 De temperatuur van de melk in het voorraadvat, de tapkraan en de leiding tussen beide bedraagt maximaal 6°C D50 Hervul het voorraadvat dagelijks na het verwijderen van de restmelk D51 Afficheer goed leesbaar op de automaat de vereiste informatie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 136/250 • Interpretatie:. - “Rauwe melk”; - “Koken voor gebruik”. Ook info over de verantwoordelijke moet geafficheerd zijn: - uw naam of bedrijfsnaam; - uw adres of het bedrijfsadres; - uw telefoonnummer
2.8.2.5. Reinigen en ontsmetten D52 Er zijn reinigings- en ontsmettingsfrequenties voor het materiaal vastgelegd en deze worden nauwgezet uitgevoerd • Interpretatie: Reinig de automaat bij voorkeur dagelijks D53 Gebruik alleen toegelaten ontsmettingsmiddelen die geschikt zijn voor apparatuur waarmee voedingsmiddelen in contact komen. • Interpretatie: zie de lijst van de toegelaten producten op de website van de FOD Volksgezondheid: www.health.fgov.be > milieu > chemische stoffen > biociden > lijst van toegelaten biociden. Spoel na het ontsmetten na met drinkbaar water. D54 Gebruik water dat aan de reinigingsnormen voldoet • Interpretatie: vb. Leidingwater. Zie punt D30 voor de normen 2.8.2.7. Persoonlijke hygiëne D55 Leg een goede persoonlijke hygiëne aan de dag wanneer u rauwe melk hanteert om contaminatie ervan te voorkomen • Interpretatie: draag propere verzorgde kleding, was vooraf zorgvuldig uw handen, eet niet of rook niet. 2.8.2.8. Traceerbaarheid en registratie D56 Registreer de noodzakelijke gegevens en bewaar deze minstens 6 maanden alsook de analyseresultaten • Interpretatie: - de niet-conforme temperatuursindicaties + correctieve acties, - ieder probleem, vb. elektriciteitspanne, probleem met de koeling van de automaat…. Klasseer en bewaar alle analyseverslagen chronologisch.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 137/250
3. VLEESKALVEREN 3.1. BEDRIJFSREGISTRATIE Zie ook punt 1.1 Zie ook punten B1 K1 Toelating van het FAVV aanwezig 3.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN Zie ook punten B2-B5 K2 Alle kalverbewegingen, aanvoer, afvoer en sterfte, worden tijdig en correct geregistreerd in Sanitel en in het bedrijfsregister • Interpretatie: het register is steeds in overeenstemming met de aanwezige vleeskalveren op het bedrijf. K4 Elke wijziging (aanvoer, afvoer en sterfte) in het lot dieren wordt binnen de wettelijke termijn aan DGZ/ARSIA gemeld • Interpretatie: deze termijn bedraagt 3 dagen voor elektronische meldingen en 7 dagen voor papieren meldingen. K5 Alle aanwezige vleeskalveren zijn duidelijk en correct gemerkt met 2 officiële oormerken K6 Voor alle vleeskalveren die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de VKI overgemaakt worden aan het slachthuis • Interpretatie: voor alle dieren die naar het slachthuis worden gestuurd, moet de voedselketeninformatie (VKI) worden bezorgd aan de slachthuisexploitant. Diegene die het kalf (rund van maximaal 12 maanden) levert aan het slachthuis, is verantwoordelijk voor het aan de slachthuisexploitant bezorgen van de VKI. Afhankelijk van het geval zal het gaan om de veehouder of een handelaar. De persoon die het dier levert aan het slachthuis, dient alle nodige informatie te bezitten. Indien men het dier nog niet voldoende lang in zijn bezit heeft om de volledige periode af te dekken waarover men de informatie dient mee te delen, dient men de ontbrekende informatie op te vragen bij de vorige houder(s) van het dier. Als een dier via tussenpersonen (al of niet via een markt) wordt verhandeld, dient elke tussenpersoon/handelaar de voedselketeninformatie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 138/250 op te vragen bij elke vorige houder en de voedselketeninformatie desgevallend aan te vullen. In elk geval dient de gehele periode waarover de voedselketeninformatie vereist is, afgedekt te zijn door de finaal aan het slachthuis bezorgde informatie. Deze periode varieert naargelang het type informatie waarover het gaat: ziektes, sterfgevallen, behandelingen, … Meer gedetailleerde richtlijnen daaromtrent kunnen worden geraadpleegd op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/kalveren/ De veehouder dient in elk geval de nodige gegevens bij te houden in zijn bedrijfsregisters. De voedselketeninformatie dient 24 uur op voorhand bij het slachthuis toe te komen. De wijze van gegevensoverdracht (op papier, onder elektronische vorm) is vrij. Indien gekozen wordt voor een gegevensoverdracht op papier, dient om redenen van uniformiteit, gebruik te worden gemaakt van een modelformulier. De te gebruiken modelformulieren verschillen naargelang de kalveren al of niet gehouden worden onder het BCV-lastenboek: 1. voor de kalveren die gehouden worden onder het BCV-lastenboek: dienen 2 formulieren te worden ingevuld. Het gaat met name om: a. een slachtmelding, die wordt opgemaakt door SGS (maximum 14 dagen geldig), en b. een VKI-verklaring, die in opdracht van de kalverhouder wordt opgemaakt door de bedrijfsbegeleidende dierenarts (maximum 7 dagen geldig) 2. voor de kalveren die niet gehouden worden onder het BCVlastenboek: de kalverhouder dient het formulier opgesteld door het FAVV in te vullen (maximum 7 dagen geldig). Voor kalveren die individueel naar het slachthuis worden gestuurd, mag voor de gegevensoverdracht eveneens gebruik worden gemaakt van de zelfklever, zoals voorzien is, voor de runderen ouder dan 12 maanden. Concreet betekent dit dat voor deze kalveren de informatie-overdracht op papier als volgt dient te gebeuren: 1. indien er geen relevante informatie te melden is: ofwel gebruik van het modelformulier ofwel gebruik van de zelfklever 2. indien er wel relevante informatie te melden is: ofwel gebruik van het modelformulier ofwel gebruik van de zelfklever + het modelformulier. De formulieren kunnen ook langs elektronische weg worden doorgestuurd. Verder kan de VKI ook elektronisch ter beschikking gesteld worden aan de slachthuizen via de Beltracetoepassing (e-VKI). Via deze toepassing kan een volledig nieuwe VKI worden aangemaakt of kan een reeds bestaande VKI worden aangevuld of aangepast.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 139/250 In geval van ePP (bij levering van een groep kalveren aan een slachthuis in België) dient de e-VKI te worden toegepast. De bewaartijd van de gegevens bedraagt 5 jaar voor de kalverhouders. Voor het verzenden van dieren uit België naar een in een andere EUlidstaat gelegen slachthuis, wordt het formulier van het land van bestemming gebruikt. De formulieren, evenals specifieke begeleidende of overgangsmaatregelen, zijn -indien beschikbaar- terug te vinden op de FAVV-website. Bij afwezigheid van specifieke regels, kan de Belgische aanpak worden toegepast.
3.3. DIERENVOEDER EN DRINKWATER K7a Kalveren moeten minstens tweemaal per dag gevoederd worden • Interpretatie: kalveren krijgen voldoende ijzer om een gemiddeld haemoglobine gehalte van tenminste 4,5 mmol/l te bereiken; voor kalveren van 8 tot 20 weken oud. K7b Daarbij moeten alle kalveren tegelijkertijd kunnen eten • Interpretatie: alle kalveren kunnen tegelijkertijd eten - behalve bij ad libitum of automatische individuele voedering. K8 Vanaf twee weken na de opzet, krijgen de kalveren dagelijks vezelhoudend voeder • Interpretatie: twee weken na opzet krijgen kalveren dagelijks vezelhoudend voeder; de hoeveelheid wordt opgedreven van 50 g tot 250 g/dag. K9 In warme omstandigheden en bij zieke kalveren moet vers drinkwater ter beschikking gesteld worden • Interpretatie: bij warm weer moeten extra drinkbeurten met water voorzien worden, maar niet noodzakelijk ad libitum omdat kalveren de neiging hebben te veel water te drinken.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 140/250 3.4. DIERENWELZIJN Zie punt 2.4
3.5. UITRUSTING EN HYGIËNE K10 Het bedrijf voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, de toelating is aanwezig op het bedrijf K11 Actuele bedrijfsplattegrond K12 Laad- en losplaats • Interpretatie: verhard: rubberen mat, ingevoegde klinkers, beton, asfalt. K13 Afzonderlijk omkleedlokaal K14 Krengenopslagplaats • Interpretatie: deze bestaat uit een afgedekte ruimte met verharde ondergrond. Rubberen mat, ingevoegde klinkers, beton, asfalt. K15 Reinigings- en ontsmettingsinstallatie voor vervoermiddelen K16 Groepshuisvesting vanaf 8 weken • Interpretatie: uitgezonderd kalveren jonger dan 8 weken, of ouder dan 8 weken mits verklaring bedrijfsdierenarts. K17 De kalveren beschikken over voldoende ruimte volgens de wettelijke voorschriften • Interpretatie: Hierbij gelden volgende minimale vrije ruimtes Gewicht (kg) Minimale vrije oppervlakte (m²/dier) Minder dan 150 kg 1,5 m2 150 – 220 kg 1,7 m2 Meer dan 220 kg 1,8 m2 K18 De stallen zijn zo ingericht dat er minstens tussen 9u en 17u daglicht is – via natuurlijke lichtinval of kunstlicht • Interpretatie: is een tekst leesbaar?
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 141/250 K19 De kalveren mogen ten hoogste een uur per dag worden aangebonden tijdens het verstrekken van melk of melkvervanger K20 De kalveren mogen niet gemuilkorfd worden K21 Professionele bezoekers nemen de nodige voorzorgen betreffende hygiëne en ontsmetting bij het betreden van het vleeskalverbedrijf • Interpretatie : - gebruik van een ontsmettingsvoetbad bij het betreden en verlaten van het veebedrijf; - wassen van de handen bij het verlaten van het veebedrijf; - dragen van bedrijfskledij en –schoeisel; - reinigen en ontsmetten van voorwerpen die in contact kwamen met de dieren.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 142/250 4. VARKENS 4.1. BEDRIJFSREGISTRATIE Zie ook punt 1.1. P1a Toelating FAVV aanwezig P1b Afdoende hygiëne-uitrusting inclusief een omkleedlokaal • Interpretatie: zie ook punt 4.6
4.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN P2 De varkenshouder houdt een register bij van elke aan- en afvoer van varkens op zijn bedrijf • Interpretatie: zie bijlage P1, 4.8.1 van de gids. Hij noteert daarvoor in het register het referentienummer van de overeenkomstige laad- en losbon. P3 Voor alle varkens die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de VKI 24u op voorhand overgemaakt worden aan het slachthuis • Interpretatie: voor alle dieren die naar het slachthuis worden gestuurd, moet de voedselketeninformatie (VKI) worden bezorgd aan de slachthuisexploitant. Diegene die het dier levert aan het slachthuis is verantwoordelijk voor het aan de slachthuisexploitant bezorgen van de VKI. Afhankelijk van het geval zal het gaan om de veehouder of een handelaar. De persoon die het dier levert aan het slachthuis, dient alle nodige informatie te bezitten. Indien men het dier nog niet voldoende lang in zijn bezit heeft om de volledige periode af te dekken waarover men de informatie dient mee te delen, dient men de ontbrekende informatie op te vragen bij de vorige houder(s) van het dier. Als een dier via tussenpersonen wordt verhandeld, dient elke tussenpersoon/handelaar de voedselketeninformatie op te vragen bij elke vorige houder en de voedselketeninformatie desgevallend aan te vullen. In elk geval dient de gehele periode waarover voedselketeninformatie vereist is, afgedekt te zijn door de finaal aan het slachthuis bezorgde informatie. Deze periode varieert naargelang het type informatie waarover het gaat: ziektes, sterfgevallen, behandelingen, … Meer gedetailleerde richtlijnen daaromtrent kunnen worden geraadpleegd op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/varkens/ De veehouder dient in elk geval de nodige gegevens bij te houden in zijn bedrijfsregisters.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 143/250 De voedselketeninformatie dient 24 uur op voorhand bij het slachthuis toe te komen. De wijze van gegevensoverdracht (op papier, onder elektronische vorm) is vrij. Indien niet gekozen wordt voor een gegevensoverdracht langs elektronische weg, dient een modelformulier te worden gebruikt dat beschikbaar is op de FAVV-website. Verder kan de VKI ook elektronisch ter beschikking gesteld worden aan de slachthuizen via de Beltracetoepassing (e-VKI). Via deze toepassing kan een volledig nieuwe VKI worden aangemaakt of kan een reeds bestaande VKI worden aangevuld of aangepast. De bewaartijd van de gegevens bedraagt 5 jaar voor de varkenshouders. Voor het verzenden van dieren uit België naar een in een andere EUlidstaat gelegen slachthuis, wordt het formulier van het land van bestemming gebruikt. De formulieren, evenals specifieke begeleidende of overgangsmaatregelen, zijn -indien beschikbaar- terug te vinden op de FAVV-website. Bij afwezigheid van specifieke regels, kan de Belgische aanpak worden toegepast. P4 Alle op het varkensbedrijf aanwezige gespeende varkens moeten correct en duidelijk gemerkt zijn met een officieel oormerk • Interpretatie: een verloren oormerk wordt niet vervangen zolang het dier op het bedrijf blijft.
4.3. DIERENVOEDER EN DRINKWATER P5 Varkens worden minstens eenmaal per dag gevoederd P6 Zeugen en gelten beschikken over een toereikende hoeveelheid bulken vezelrijk voeder en energierijk voeder • Interpretatie: met het doel hun honger te verminderen en in hun behoefte tot kauwen te voorzien. P7 Varkens in groep moeten voldoende kunnen eten • Interpretatie: varkens in groep moeten allemaal tegelijk kunnen eten, behalve bij ad libitum of automatische individuele voedering. P8 De voedersilo’s worden van buiten de stallen gevuld P9 Drinkwater is beschikbaar voor varkens vanaf de leeftijd van twee weken
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 144/250
4.4. DIERENGEZONDHEID P10 Er is een overeenkomst met een bedrijfsdierenarts • Interpretatie: deze wordt driemaal per jaar met een tussentijd van minstens 3 maanden ontboden. Model in bijlage V1 (1.9.9) van de gids. P11 Tijdens deze bezoeken bezoekrapport voor varkens op
maakt
de
bedrijfsdierenarts
een
4.4.2. Salmonella P12a Het Salmonellabewakingsprogramma wordt uitgevoerd P12b De analyseresultaten zijn aanwezig op het beslag • Interpretatie: verplicht vanaf 31 dieren, 3x per jaar op sera genomen in het kader van de monitoring voor de ziekte van Aujeszky Om de 4 maanden worden stalen genomen door de bedrijfsdierenarts voor serologisch onderzoek naar Salmonella Bij drie opeenvolgende gemiddelde S/P ratio’s van >0,6 werden de nodige maatregelen genomen: a) bacteriologisch onderzoek: resultaten zijn aanwezig, b) ingevulde checklist: de checklist is aanwezig, de inhoud van de checklist komt overeen met de werkelijkheid, de ingevulde checklist werd binnen de termijn van 2 maanden, doorgestuurd naar DGZ of ARSIA, c) bedrijfsspecifiek Salmonella-aktieplan werd opgesteld: het actieplan is aanwezig op het bedrijf, het actieplan is ingevuld en bijgewerkt, het actieplan werd binnen een termijn van 2 maanden doorgestuurd naar DGZ of ARSIA, het actieplan werd opgevolgd. P13 De Salmonellastatus en het resultaat van het laatste onderzoek moeten meegedeeld worden als onderdeel van de VKI wanneer varkens naar het slachthuis worden verzonden • Interpretatie: de VKI-documenten zijn aanwezig en ingevuld overeenkomstig de beproevingsverslagen en de Salmonellastatus
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 145/250 4.5. DIERENWELZIJN P14 Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, voor zover de dierengezondheid daardoor niet in gevaar komt • Interpretatie: bijv. zaagsel, turf, stro, voedingbal, ketting… Banden zijn verboden! Voorlopig worden kettingen nog aanvaard als speelgoed. 4.5.2. In de varkensstal P15 Wordt plots lawaai vermeden, evenals een continu geluidsniveau van 85 dBA of hoger • Interpretatie: maximaal 85 dBA. Bij overschrijding van deze norm dient de oorzaak nagegaan te worden. Het geluid moet niet gemeten worden. Ter indicatie van de norm: 85 dBA komt overeen met het geluid veroorzaakt door zwaar verkeer. P16 Is de lichtintensiteit ten minste 40 lux gedurende ten minste acht uur per dag • Interpretatie: een tekst (krantenartikel) dient leesbaar te zijn. P17 Stallen hebben lichtdoorlatende openingen in het dak en/of muren ter grootte van minimaal 3% van de vloeroppervlakte • Interpretatie : stallen gebouwd na 1.1.2003. Op die wijze wordt natuurlijke lichtinval toegelaten. 4.5.3. Bij groepshuisvesting P18 worden maatregelen genomen om afwijkend gedrag, bijvoorbeeld agressie en vechten, te voorkomen P19 mogen varkens die buitengewoon agressief zijn of bedreigd worden, gewond of ziek zijn, tijdelijk worden opgesloten in een aparte box • Interpretatie: daarbij kan het dier zich gemakkelijk omdraaien in de box – indien niet strijdig met specifiek diergeneeskundig advies. P20 wordt zoveel mogelijk met stabiele groepen gewerkt. • Wetgeving: KB 15/05/03 B H2
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 146/250 • Interpretatie: zoals in punt P21 vermeld: eenmaal een groep gevormd, worden er zo weinig dieren toegevoegd. P21 Eenmaal een groep gevormd, worden er zo weinig mogelijk dieren toegevoegd • Interpretatie: het in groep plaatsen van biggen gebeurt zo vlug mogelijk – bij voorkeur voor of ten hoogste een week na het spenen. Als varkens worden toegevoegd, dan hebben zij voldoende mogelijkheden om aan andere varkens te ontsnappen of zich voor hen te verbergen. P22 Enkel in uitzonderlijke gevallen en op advies van een dierenarts kunnen kalmeermiddelen worden toegediend • Wetgeving: KB 15/05/03 B H2 • Interpretatie: op advies van de dierenarts, namelijk via het T&V document. Het systematisch toedienen van kalmeermiddelen om het toevoegen van dieren in een groep te vergemakkelijken, is verboden. P23 De vrije vloeroppervlakte die minimaal moet beschikbaar zijn voor varkens in groepshuisvesting is gerespecteerd • Interpretatie: de vrije vloeroppervlakte die minimaal moet beschikbaar zijn voor varkens in groepshuisvesting is: Levend gewicht varkens
Minimale vrije vloerruimte
Tot 10 kg Van 10 tot 20 kg Van 20 tot 30 kg Van 30 tot 50 kg Van 50 tot 85 kg Van 85 tot 110 kg Meer dan 110 kg Gedekte gelten Zeugen
0,15 m2 0,20 m2 0,30 m2 0,40 m2 0,55 m2 0,65 m2 1,00 m2 1,64 m2 2,25 m2
Deze oppervlakte wordt verminderd of vermeerderd met 10% al naargelang in een groep respectievelijk minder dan zes dieren of meer dan 40 dieren leven. Gedekte gelten beschikken minimaal over 0,95 m2 en drachtige zeugen over minimaal 1,30 m2 vaste vloer of vloer met maximaal 15% afvoergaten.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 147/250 P24 Betonroosters bij varkens in groepshuisvesting hebben de vereiste afmetingen • Interpretatie: betonroosters bij varkens in groepshuisvesting hebben:
Biggen Gespeende varkens Gebruiksvarkens Zeugen
Minimum balkbreedte
Maximum gleufbreedte
50 mm 50 mm
11 mm 14 mm
80 mm 80 mm
18 mm 20 mm
4.5.4. Zeugen en gelten P25 Zeugen en gelten worden niet aangebonden P26 Zeugen en gelten worden in groep gehouden vanaf vier weken na de inseminatie tot één week vóór de verwachte werpdatum • Interpretatie : Op bedrijven met minder dan tien zeugen, mogen zeugen en gelten apart worden gehuisvest – mits de dieren zich gemakkelijk kunnen omdraaien in hun hok of box Enkel voor stallen in gebruik of verbouwd na 01.01.2003, en van toepassing voor alle stallen vanaf 1/1/2013. P27 Zeugen en gelten hebben een hok met zijden langer dan 2,8 m – 2,4 m indien de groep minder dan zes dieren telt P28 Zeugen en gelten beschikken in de laatste week vóór het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij het gebruikte huisvestingssysteem hierop niet voorzien is P29 Zeugen en gelten beschikken in het kraamhok over voldoende ruimte achter zich om het natuurlijke of begeleide werpen te vergemakkelijken • Interpretatie: kraamhokken waarin zeugen zich vrij kunnen bewegen, zijn voorzien van een bescherming voor de biggen – bijvoorbeeld een zeugenbeugel. P30 Zeugen en gelten worden indien nodig behandeld tegen uitwendige en inwendige parasieten P31 Zeugen en gelten worden grondig schoongemaakt voordat zij in het kraamhok worden gebracht
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 148/250 4.5.5. Biggen P32 Biggen hebben in het kraamhok voldoende ruimte om ongehinderd te kunnen zuigen P33 Biggen beschikken over een vloeroppervlakte die groot genoeg is om alle biggen tegelijk te laten rusten en die bestaat uit een dichte vloer of voorzien is van een mat, van stro of ander geschikt materiaal P34 Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn – tenzij het welzijn van de zeug of de biggen anders in het gedrang komt • Interpretatie: biggen mogen vanaf 21 dagen gespeend worden als ze naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht. P35 Deze voorzieningen zijn conform – voor het binnenbrengen van de biggen • Interpretatie: deze voorzieningen zijn : volledig leeg; grondig gereinigd en ontsmet; gescheiden van de voorzieningen waar zeugen worden gehouden. 4.5.6. Volwassen beren P36 Het hok is zo gelegen en gebouwd dat de beer zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien P37 Het hok is volledig vrij van obstakels P38 Het hok heeft een vrije vloeroppervlakte van ten minste 6 m2 - 10 m2 als het hok tevens gebruikt wordt voor het dekken P39 Een deel van de totale vloeroppervlakte is groot genoeg voor de beer om te liggen • Interpretatie : een ligplaats is voldoende ruim om te liggen, is een dichte vloer of is voorzien van een mat of strooisel. 4.5.7. Toegelaten ingrepen P40 Er worden geen andere ingrepen uitgevoerd dan deze die wettelijk toegestaan zijn
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 149/250 • Interpretatie: er wordt hierbij de verdoving toegepast door de dierenarts indien dit vereist wordt volgens tabel onder punt 4.5.7 van de Gids 040. Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen, toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001.
4.6. UITRUSTING EN HYGIËNE (EN TOELATINGSVOORWAARDEN) P41 Het bedrijf voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, met afdoende hygiëne- uitrusting en een hygiënesluis P42 Derden zijn op een varkensbedrijf toegelaten op voorwaarde dat voorzorgen betreffende hygiëne en ontsmetting genomen worden • Interpretatie: de voorzorgen zijn: dragen van bedrijfskledij en –schoeisel voor de exploitatie; gebruik van ontsmettingsvoetbad bij het betreden en het verlaten van het omkleedlokaal; wassen van de handen bij het verlaten van het veebedrijf; reinigen en ontsmetten van voorwerpen die in contact kwamen met de dieren. P43 Het bedrijf moet zodanig afgesloten zijn dat het betreden van de stallen enkel mogelijk gemaakt wordt na aanmelding bij de verantwoordelijke P44 Een bezoekregister wordt chronologisch wordt geregistreerd
bijgehouden,
waarin
elk
bezoek
4.7. TRANSPORT Het betreft vervoer van propere varkens van het bedrijf P45 De veehouder houdt een register bij van de verplaatste dieren, onder de vorm van de laad- en losbonnen volgens het model, die moeten opgemaakt worden bij elk vervoer Interpretatie: model zie bijlage P2 (4.8.2) in de gids. P46 Indien de transportgegevens ingebracht worden via de PC, dan moeten de Sanitelgegevens (laden, lossen, reiniging/ontsmetting van het laatste vervoer) en een duplicaat van de laadbon met beslagvignet aanwezig zijn tijdens het transport
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 150/250 P47 De vervoersgegevens (gegevens van de laad- en losbonnen) moeten binnen de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL, door een kopie van deze laad- en losbonnen op te sturen naar DGZ/ARSIA of door de gegevens zelf te registreren in SANITEL via internet P48a Slachtvarkens worden geladen op een of meerdere bedrijven en vervoerd naar een slachthuis P48b Gebruiksvarkens worden geladen op een of meerdere bedrijven en gelost op slechts één bedrijf van bestemming P48c Fokvarkens worden geladen op slechts één bedrijf en worden gelost op één of meerdere bedrijven P49 Het overladen van varkens op een ander vervoermiddel is niet toegestaan P50 Geen enkel varken op een transport dat een slachthuis aandoet, mag eens aangekomen op de terreinen van een slachthuis, het slachthuis nog verlaten P51 De bezettingsdichtheid bij varkens van > 100 kg mag niet hoger zijn dan 235 kg/m2 • Interpretatie: de minimum grondoppervlakte per dier kan met 20% verhoogd moeten worden in functie van ras, grootte, fysieke conditie, weersomstandigheden en reisduur. De varkens moeten in ieder geval ruimte genoeg hebben om allemaal tegelijkertijd te gaan liggen. Varkens – bezettingsnormen bij wegvervoer volgens gewicht: Gewicht varkens (kg ) 15 kg 25 kg 50 kg 100 kg
Bezettingsnorm minimale oppervlakte (m2 / dier) 0,13 m2 / dier 0,15 m2 / dier 0,35 m2 / dier 0,51 m2 / dier
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 151/250 5. KLEINE HERKAUWERS EN HERTACHTIGEN 5.1. BEDRIJFSREGISTRATIE
5.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN C1 De veehouder houdt een register bij van de dieren op zijn bedrijf • Interpretatie: 1 register per diersoort; in te vullen binnen 3 dagen na elke veeverplaatsing; Telling: jaarlijks vóór 15/01 door te sturen naar Sanitel; omvat: administratieve gegevens, 15 december-telling, register van dieren gemerkt met 2 plastieken oormerken. C2 De veehouder zorgt ervoor dat alle op het bedrijf aanwezige schapen, geiten en hertachtigen correct geïdentificeerd zijn • Interpretatie: alle schapen en geiten geboren na 10/7/2005 moeten gemerkt zijn met 2 oormerken, ten laatste op de leeftijd van 6 maanden Oudere dieren zijn nog correct geïdentificeerd als ze 1 oormerk dragen; Slachtdieren (< 1 jaar) zijn correct geïdentificeerd als ze 1 beslagoormerk dragen, ten laatste op de leeftijd van 6 maanden. Hertachtigen moeten ten laatste gemerkt worden bij het verlaten van het bedrijf.
5.3. DIERENGEZONDHEID C3 Voor alle schapen en geiten die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de voedselketeninformatie (VKI) overgemaakt worden aan het slachthuis • Interpretatie: Schapen en geiten Voor alle dieren die naar het slachthuis worden gestuurd, moet de voedselketeninformatie (VKI) worden bezorgd aan de slachthuisexploitant. Diegene die het dier levert aan het slachthuis is verantwoordelijk voor het aan de slachthuisexploitant bezorgen van de VKI. Afhankelijk van het geval zal het gaan om de veehouder of een handelaar. De persoon die het dier levert aan het slachthuis, dient alle nodige informatie te bezitten. Indien men het dier nog niet voldoende lang in zijn bezit heeft om de volledige periode af te dekken waarover men de informatie dient mee te delen, dient men de ontbrekende informatie op te vragen bij de vorige houder(s) van het dier.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 152/250 Als een dier via tussenpersonen wordt verhandeld, dient elke tussenpersoon/handelaar de voedselketeninformatie op te vragen bij elke vorige houder en de voedselketeninformatie desgevallend aan te vullen. In elk geval dient de gehele periode waarover voedselketeninformatie vereist is, afgedekt te zijn door de finaal aan het slachthuis bezorgde informatie. Deze periode varieert naargelang het type informatie waarover het gaat: ziektes, sterfgevallen, behandelingen, … Meer gedetailleerde richtlijnen daaromtrent kunnen worden geraadpleegd op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/schapengeiten/ De veehouder dient in elk geval de nodige gegevens bij te houden in zijn bedrijfsregisters. In principe dient de voedselketeninformatie uiterlijk 24 uur op voorhand bij het slachthuis toe te komen. Er wordt evenwel toegestaan dat de voedselketeninformatie tegelijk met de dieren toekomt op het slachthuis als de dieren niet rechtstreeks van de veehouderij naar het slachthuis worden gestuurd. Concreet: als de dieren via bv. een veemarkt of een verzamelcentrum naar het slachthuis worden gestuurd, mag de voedselketeninformatie de dieren vergezellen en hoeft ze niet 24 uur op voorhand in het slachthuis aanwezig te zijn. De wijze van gegevensoverdracht (op papier, onder elektronische vorm) is vrij. Indien niet gekozen wordt voor een gegevensoverdracht langs elektronische weg, dient als volgt te worden gehandeld: op de achterzijde van het exemplaar van het verplaatsingsdocument dat bestemd is voor de losplaats (m.n. het slachthuis), dient een zelfklever te worden aangebracht waarop wordt aangeduid of er al dan niet relevante informatie te melden valt. Enkel in het geval er effectief relevante informatie te melden valt, dient bijkomend het modelformulier (beschikbaar via de FAVV-website) te worden ingevuld en 24 uur op voorhand te worden bezorgd aan het slachthuis (maximum 7 dagen geldig). Het modelformulier kan ook langs elektronische weg worden doorgestuurd. Verder kan de VKI ook elektronisch ter beschikking gesteld worden aan de slachthuizen via de Beltracetoepassing (e-VKI). Via deze toepassing kan een volledig nieuwe VKI worden aangemaakt of kan een reeds bestaande VKI worden aangevuld of aangepast. De bewaartijd van de gegevens bedraagt 5 jaar voor de veehouders. Voor het verzenden van dieren uit België naar een in een andere EUlidstaat gelegen slachthuis, wordt het formulier van het land van bestemming gebruikt. De formulieren, evenals specifieke begeleidende of overgangsmaatregelen, zijn -indien beschikbaar- terug te vinden op de FAVV-website. Bij afwezigheid van specifieke regels, kan de Belgische aanpak worden toegepast.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 153/250 5.4. DIERENWELZIJN C8 Er worden enkel toegestane ingrepen uitgevoerd bij schapen en geiten • Interpretatie: zie tabel in de Gids onder 5.4 Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen, toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001
5.5. TRANSPORT C9 De veehouder houdt een register bij van de verplaatste dieren, onder de vorm van de verplaatsingsdocumenten • Interpretatie: volgens het model in bijlage C4. verplaatsingsdocumenten moeten opgemaakt worden bij elk vervoer.
De
C10 De vervoersgegevens (gegevens van de verplaatsingsdocumenten) moeten binnen de 7 dagen geregistreerd worden in SANITEL • Interpretatie : door een kopie van deze verplaatsingsdocumenten op te sturen naar DGZ/ARSIA of door de gegevens zelf te registreren in SANITEL via Veeportaal of Cerise.
5.6. BIJKOMENDE BEPALINGEN VOOR MELKBEDRIJVEN 5.6.1. Tanklokaal en/of melkhuisje C11 Tanklokaal en/of melkhuisje dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur • Interpretatie: in het tanklokaal en/of het melkhuis wordt alleen materieel opgeslagen dat wordt gebruikt bij de opvang, de behandeling en de opslag van melk ; er mag eventueel een met een sleutel afsluitbare apotheekkast in het tanklokaal en/of het melkhuis worden geplaatst. C12 De verlichting moet dag en nacht voldoende zijn en de neonlampen moeten beschermd zijn C13 Tanklokaal en/of melkhuisje zijn efficiënt geventileerd • Interpretatie: de verluchting gebeurt met verse buitenlucht en dus niet via de stallen. Er is een luchtinlaat en een luchtuitlaat voorzien.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 154/250 C14 Tanklokaal en/of melkhuisje hebben ramen die voorzien zijn van vliegengaas indien ze te openen zijn C15 De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden C16 Er is een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit voor het reinigen van het materiaal C17 Er is een lavabo met stromend water, zeep en handdoek of wegwerppapier 5.6.1.2.Tanklokaal Bij nieuwbouw wordt gezorgd voor vloeren met voldoende afschot voor een natuurlijke afvoer C18 Wanden, vloeren, plafond in bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is C19 Het tanklokaal is volledig afgesloten van het melklokaal en is niet toegankelijk voor dieren C20 Het tanklokaal bevat geen ramen die opengaan naar een ander lokaal C21 Indien de buitendeur dienst doet voor de verluchting, is deze voorzien van een hor of vliegenraam C22 De koelgroep wordt beschermd tegen dieren en insecten 5.6.1.3. Koelen van de melk De melk moet zo snel mogelijk na het melken gekoeld worden. Vanaf bepaalde hoeveelheden is hiervoor een melkkoeltank aangewezen C23 Melk moet gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken • Interpretatie: als de temperatuur niet automatisch wordt geregistreerd is er ten minste een goed werkende thermometer waarmee de temperatuur geregeld kan worden nagekeken. Als de temperatuur automatisch wordt geregistreerd, wordt dat systeem geregeld nagekeken. C24 De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is maximaal 6°C
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 155/250 • Interpretatie: als de temperatuur niet automatisch wordt geregistreerd is er ten minste een goed werkende thermometer waarmee de temperatuur geregeld kan worden nagekeken. Als de temperatuur automatisch wordt geregistreerd wordt dat systeem geregeld nagekeken. Er mag niet meer dan 72 uur verstrijken tussen 2 opeenvolgende melkophalingen door een koper. 5.6.1.4. Koeltank C25 De koeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaal- of verwerkingsritme C26 De koeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen C27 De koeltank wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten 5.6.1.5. Melklokaal of plaats waar gemolken wordt C28 Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) is zo gebouwd of er op voorzien dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen • Interpretatie: er is een geschikte afsluiting tussen het melklokaal en de mesthoop / toiletten C29 Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren C30 Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt C31 Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen werken C32 Het melklokaal (of de plaats waar het melken plaatsvindt) beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem • Interpretatie: in principe moet er een inlaat zijn waardoor rechtstreeks buitenlucht binnekomt maar het melklokaal mag zich ook in het midden van de stal bevinden. 5.6.1.6. Melkwinningsapparatuur en toebehoren
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 156/250 C33 De melkwinningsapparatuur en het toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper. C34a Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog C34b De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard maar wel in het tanklokaal of melkhuisje (indien aanwezig) C35a De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten • Interpretatie: er wordt systematisch nagespoeld drinkwaterkwaliteit. Zie C36 voor de normen.
met
water
van
C35b De goede werking van de melkinstallatie is belangrijk, bij afwijkingen worden de oorzaken opgespoord en de nodige corrigerende maatregelen uitgevoerd 5.6.1.7. Normen voor water gebruikt voor de reiniging van de melkapparatuur C36 Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen leidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke drie jaar een analyse door een geaccrediteerd labo (lijst te vinden op www.belac.be). • Interpretatie : uit de resultaten moet blijken dat: het nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l; het nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l; het kiemgetal lager dan 100/ml; het totale aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml; het aantal E. coli’s lager dan 1/100 ml. Als de analyse niet voldoet aan de normen moet u overschakelen op leidingwater, en maatregelen nemen om de kwaliteit van het water te verbeteren en een nieuwe analyse laten uitvoeren voor de afwijkende parameters, alvorens dit water opnieuw te gebruiken. Geaccrediteerd labo: lijst te vinden op www.belac.be Wateranalyseresultaten zijn beschikbaar (register van de wateranalyses). 5.6.2. Vereisten voor melk Melk voor de productie van hoevezuivel of om te leveren aan de industrie of rechtstreeks aan de consument. C37 De melk moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 157/250 C38 De melk mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren waarbij de wachttermijn voor de melk nog niet verstreken is. • Interpretatie: de melk van zieke en/of met diergeneesmiddelen behandelde dieren krijgt een zodanige bestemming dat ze uitgesloten is voor menselijke consumptie (handel, verwerking op de hoeve of rechtstreekse verkoop aan de consument op de hoeve…). C39 De eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd. • Interpretatie: in een bindstal worden de eerste melkstralen opgevangen in een geschikt recipiënt. Melk met afwijkende organoleptische of fysischchemische kenmerken wordt uitgesloten voor menselijke consumptie (niet in de handel gebracht, geen rechtstreekse verkoop aan de consument op de hoeve, geen verwerking tot zuivelproducten op de hoeve). C40 Alle melk geleverd aan levensmiddelenbedrijven is onderworpen aan de reglementering betreffende de officiële bepaling van kwaliteit en samenstelling van rauwe melk • Interpretatie: minstens tweemaal per maand wordt een representatief monster genomen dat door een geaccrediteerd labo moet onderzocht worden op kiemgetal en remstoffen. C41 Als u alle melk zelf verwerkt of rechtstreeks verkoopt aan de consument en bijgevolg geen melk levert naar een melkverwerkend bedrijf, moet u zelf instaan voor de uitvoering van de analyses • Interpretatie: laat het kiemgetal minstens 2 keer per maand controleren. C42 Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken. C43 De voorschriften met betrekking tot de Q-koorts worden nageleefd. • Interpretatie: - er gebeurt tweemaandelijkse monitoring van de tankmelk, - de melk van positieve bedrijven wordt gepasteuriseerd, (bedrijven waar de Coxiella burnetii bacterie werd vastgesteld). Als er gevaccineerd wordt, moet er niet gepasteuriseerd worden, - er gebeurt een verplicht abortusonderzoek 5.6.3. Melkers en bedieners van de melkinstallatie C44 Dragen propere en aangepaste melkkleding.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 158/250 • Interpretatie: bijvoorbeeld een tuinbroek, een schort… C45 Wassen zorgvuldig de handen vooraleer te starten met melken en herhalen dit indien nodig. • Interpretatie: zeep, een schone en droge handdoek of wegwerppapier zijn aanwezig. C46 Zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn. 5.7.2. Goede praktijken bij verkoop van rauwe melk C47 Indien u zelf recipiënten voorziet (vb. plastic flessen, plastic bekertjes), vraag dan een “verklaring van overeenstemming” aan de leverancier van de recipiënten • Interpretatie: deze verklaring bewijst dat de recipiënten geschikt zijn voor levensmiddelen. C48 Bewaar de recipiënten op een propere en goed onderhouden plaats. C49 De tapkraan of het materiaal dat gebruikt wordt om een recipiënt te vullen, is steeds proper. • Interpretatie: via een tapkraan: zorg ervoor dat deze steeds proper is. Via een lepel: deze wordt voor en na elke manipulatie gespoeld, en minstens om de 3 dagen gereinigd. Indien er langer dan 3 dagen geen gebruik gemaakt wordt van deze lepel, wordt deze zo bewaard dat geen verontreiniging mogelijk is. C50 Ontsmet de voorwerpen die in contact komen met de melk regelmatig, en afgestemd op het gebruik • Interpretatie: gebruik alleen toegelaten ontsmettingsmiddelen. Zie de lijst van de toegelaten producten op de website van de FOD Volksgezondheid: www.health.fgov.be > milieu > chemische stoffen > biociden > lijst van toegelaten biociden. Spoel na het ontsmetten na met drinkbaar water. C51 Gebruik water dat aan de reinigingsnormen voldoet • Interpretatie: vb. leidingwater.Zie punt C36 voor de normen. C52 Leg een goede persoonlijke hygiëne aan de dag wanneer u rauwe melk hanteert om contaminatie ervan te voorkomen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 159/250 • Interpretatie: draag propere verzorgde kleding, was vooraf zorgvuldig uw handen, eet niet of rook niet. C53 registreer de noodzakelijke gegevens en bewaar deze minstens 6 maanden alsook de analyseresultaten • Interpretatie: de niet-conforme temperatuursindicaties + correctieve acties. Klasseer alle analyseverslagen chronologisch.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 160/250 6. BROEIERIJEN 6.1. BEDRIJFSREGISTRATIE X1 De broeierij beschikt over een zootechnische erkenning, afgeleverd door de gewesten • Interpretatie: de zootechnische erkenning is verplicht: vanaf 1.000 broedeieren voor loopvogels vanaf 250 broedeieren. Aan de zootechnische erkenning is een nummer gekoppeld, bestaande uit “BE” gevolgd door 4 cijfers Voor Vlaanderen kan die online aangevraagd worden via www.Vlaanderen.be > Landbouw en Visserij > Dier > Pluimvee & konijnen > Aanvraag erkenning broeierij. Voor Wallonië is dit terug te vinden op de site van SPW (Service Public de Wallonië, website: http://agriculture.wallonie.be). X2 De broeierij beschikt over de sanitaire toelating voor deze activiteit • Interpretatie: Het sanitaire toelatingsnummer en het zoötechnisch erkenningsnummer zijn hetzelfde X3 Een recente bedrijfsplattegrond met de noodzakelijke gegevens is aanwezig • Interpretatie: deze bedrijfsplattegrond moet minimaal volgende locaties aanduiden: hygiënesluis; laad- en losplaats; eiersorteerplaats; eierontvangst- en/of bewaarlokaal; ontsmettingslokaal; voorbroedlokaal; overlegruimte; uitkomstlokaal; afraaplokaal; kuikenlokaal; waslokaal. Moet eveneens vermeld worden: - de bedrijfsgrenzen; - alle toegangen tot het bedrijf; - de opslag- en aanbiedingsplaats van het destructiemateriaal; - de gebruikelijke loop- en rijroutes. Het moet voor bezoekers duidelijk zijn waar ze zich moeten melden.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 161/250 6.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN X4 Per activiteitsdag houdt de broeierij een broedregister bij met minimaal verplichte gegevens • Interpretatie: minimaal volgende gegevens: aantal ingelegde broedeieren per lot vermeerderingsdieren en per inlegdatum; bestemming klare eieren, met datum en aantal; datum uitkomst, uitkomstresultaten per lot vermeerderingsdieren en geconstateerde anomalieën; eventuele behandelingen van de eendagskuikens - voorbeeld inenting, soort, dosis en methode en het lotnummer van de toegediende entstoffen; bestemming en hoeveelheid van de niet-uitgekomen bebroede eieren en het broeierijafval; bestemming van de kuikens per vermeerderingskoppel en datum van aflevering; eventueel het toegekend uniek lotnummer per afgeleverd lot (per hok); eventuele opsplitsing hanen/hennen (sexen), het ras van de dieren; eventuele aangekochte eendagskuikens en bestemming. Handtekening bedrijfsdierenarts per uitkomstdag. Bewaring gedurende 5 jaar na afvoering betreffende kuikens.
6.3. DIERENGEZONDHEID Zie het hoofdstuk “dierenarts, geneesmiddelendepot en geneesmiddelenregister” uit het algemeen gedeelte van de gids
6.4. DIERENWELZIJN X5 Er wordt diervriendelijk omgegaan met de kuikens X6 Er mogen enkel toegestane ingrepen op de kuikens uitgevoerd worden • Interpretatie: een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen, toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 162/250 5.5. UITRUSTING EN HYGIËNE X7 De broeierij is zodanig afgesloten dat het betreden van de bedrijfsgebouwen enkel mogelijk is onder begeleiding van de broeier of zijn afgevaardigde X8 De bedrijfsgebouwen van een broeierij en het gebruik ervan is gebaseerd op het principe van eenrichtingsverkeer en ze bestaan minstens uit de nodige van elkaar gescheiden lokalen • Interpretatie: nodige lokalen: eierontvangst- en/of bewaarlokaal – ontvangen, sorteren en bewaren van de eieren kan in een lokaal gebeuren; ontsmettingslokaal; voorbroedlokaal; uitkomstlokaal; afraap- en kuikenlokaal; waslokaal. X9 De bedrijfsgebouwen, met uitzondering van het eierontvangst- en/of eierbewaarlokaal en de kantoren, worden enkel betreden na gebruik van de hygiënesluis • Interpretatie: de hygienesluis bevindt zich aan de hoofdingang van de bedrijfsgebouwen en omvat minimaal: degelijk ingerichte handwasgelegenheid: een wasbak met stromend water, een afvoer, zeep, ontsmettingsmiddel en een propere of wegwerphanddoek; schone, bedrijfseigen kleding en bedrijfseigen schoeisel bestemd voor personeel en bezoekers; visuele barrière waar personeel en bezoekers verplicht wisselen van schoeisel en kleding; douche en toilet. Nagaan of de douche gebruikt wordt. X10a De gebouwen dienen vogeldicht te zijn en moeten zo zijn ingericht dat knaagdieren normaliter niet kunnen binnendringen X10b Er worden geen huisdieren of landbouwhuisdieren toegelaten. X10c Het houden van pluimvee op hetzelfde bedrijfsperceel is enkel toegestaan mits volledige scheiding, materieel en functioneel, tussen de verschillende categorieën X11 De loop- en rijroutes van en naar de broeierij zijn verhard
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 163/250 X12 De opslag- en afhaalplaats voor broeierijafval bevindt zich op een vaste plaats op het bedrijf • Interpretatie: de ophaling gebeurt bij activiteit minimaal wekelijks en wordt georganiseerd zonder de bedrijfsgebouwen te besmetten. Er is een brievenbus aanwezig of er is steeds iemand aanwezig bij het ophalen van het broeierijafval X13 Dagelijks worden de lokalen waarin werkzaamheden hebben plaatsgevonden, gereinigd en ontsmet • Interpretatie: elke werkdag wordt een visuele controle uitgevoerd op de reinheid van de bedrijfslokalen en worden de bevindingen genoteerd in een register X14 De doeltreffendheid van de reiniging en ontsmetting van de broeierij en de inrichting wordt gecontroleerd middels een hygiënogram • Interpretatie: dat hygiënogram wordt uitgevoerd door DGZ/ARSIA ter gelegenheid van minimaal vier broeierijonderzoeken per jaar. Telkens wordt ook een controle uitgevoerd op Salmonella. Indien deze onderzoeken aantonen dat onvoldoende wordt gereinigd en ontsmet of indien Salmonella wordt aangetoond, dienen onmiddellijk acties ondernomen te worden. Salmonellaresultaten zijn eveneens aanwezig. De nodige maatregelen werden genomen bij onvoldoende resultaat. Zie bijlage X1 (6.8.1) van de gids. X15 Driemaandelijks wordt een monster genomen door de broeier voor bacteriologisch onderzoek op een mengstaal van dons en meconium, afkomstig van alle broedkasten, evenals een monster voor bacteriologisch onderzoek, bestaande uit een mengstaal van 10 liggenblijvers en 10 uitgeselecteerde kuikens, afkomstig van de verschillende op het ogenblik aanwezige tomen • Interpretatie: de monsters worden overgemaakt aan DGZ of ARSIA voor analyse op Salmonella gallinarum/pullorum. Alle beproevingsverslagen van DGZ of ARSIA zijn aanwezig. X16 Bij gebruik van putwater, wordt jaarlijks een wateronderzoek uitgevoerd • Interpretatie: zie bijlage X2 (6.8.2) van de gids. Alle beproevingsverslagen zijn aanwezig Bij onvoldoende resultaat werden de nodige maatregelen genomen. X17 Aangevoerde broedeieren zijn afkomstig van ouderdierenbedrijven met een geldige sanitaire toelating (indien afkomstig uit België of een EG-lidstaat) of ingevoerd met een geldig invoercertificaat
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 164/250 X18 Eieren van vermeerderingspluimvee waarvan het resultaat van bacteriologisch onderzoek na officiële bemonstering door het FAVV positief is voor te bestrijden zoönotische Salmonella’s (Salmonella enteritidis, Salmonella typhimurium, Salmonella hadar, Salmonella infantis en Salmonella virchow), mogen niet uitgebroed worden. • Interpretatie: reeds ingelegde eieren, geproduceerd na de datum van de staalname van het laatste negatief bacteriologisch onderzoek, worden uit de broedkasten en de voorraad gehaald en vernietigd.
X19 De broedeieren worden opgehaald in nieuwe karton trays of gereinigde en ontsmette plastic trays of voorbroedladen • Interpretatie: de voorbroedwagens of containers zijn gereinigd en ontsmet alvorens deze worden teruggebracht naar de ouderdierenbedrijven. Infrastructuur voor reiniging en ontsmetting van voorbroedwagens of containers is aanwezig en wordt gebruikt. Bij aanwezigheid controle van gereinigde en ontsmette trays. X20 Alle broedeieren zijn gestempeld voor de aankomst op de broeierij • Interpretatie: alle aanwezige broedeieren zijn gestempeld. Er is geen stempelmachine aanwezig in de broeierij. X21 De broedeieren worden op een hygiënisch verantwoorde manier op de voorbroedladen geplaatst • Interpretatie: de broedeieren worden bij aankomst visueel of macroscopisch gecontroleerd op tekorten zoals vuilschaligheid, breuk, misvorming. X22 Broedeieren worden uitsluitend per lot ingelegd • Interpretatie: er dient een deugdelijke administratie aanwezig te zijn waarbij de plaats van elke partij eieren in de broeierij op ieder ogenblik kan worden teruggevonden. Elke ingelegde partij broedeieren moet per herkomst en per inlegdatum visueel herkenbaar zijn. X23 De hygiëneregels worden door de directie van de onderneming vastgelegd • Interpretatie: er is een handleiding over de hygiëneregels aanwezig die door iedereen kan geraadpleegd worden. Het personeel is op de hoogte van dit handboek. X24 Elke partij kuikens moet per herkomst visueel herkenbaar zijn
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 165/250 X25 Aan het einde van het broedproces worden de kuikens gescheiden van het broedafval • Interpretatie: niet levensvatbare kuikens worden uitgeselecteerd. Daarbij wordt diervriendelijk omgegaan met de kuikens. X26 Er is een ééndagskuikens
installatie
voor
het
diervriendelijk
doden
van
• Interpretatie: uitgeselecteerde kuikens worden op een diervriendelijke manier gedood met gebruik van aangepaste apparatuur Om levende embryo's onmiddellijk te doden, wordt voor de destructie van al het afval van de broeierij gebruik gemaakt van mechanische apparatuur (zie 1). Toegestane methoden en voorwaarden voor het doden van kuikens zijn: Mechanische apparatuur (1): Dieren worden gedood door een apparaat met sneldraaiende, mechanisch aangedreven snijplaten, of met uitstulpingen in schuim. De capaciteit van het apparaat is voldoende om alle dieren direct te doden, zelfs wanneer het om grote aantallen gaat. Blootstelling aan koolstofdioxide (2): Dieren worden in een ruimte gebracht met een zo hoog mogelijke concentratie koolstofdioxide, afkomstig van een bron van 100 % koolstofdioxide. De dieren blijven in deze ruimte totdat zij dood zijn. X27 De kuikens worden verpakt in verpakking voor eenmalig gebruik of in voor hergebruik gewassen en ontsmette kuikenbakjes • Interpretatie: de kuikenbakjes dienen droog te zijn. X28 Alvorens kuikens op transport gaan, worden deze gestockeerd in het kuikenlokaal tot de kuikens voldoende opgedroogd zijn na de enting X29 Alleen bezoekers die voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk zijn, zoals occasionele helpers, en die handelen overeenkomstig de voorschriften van de persoonlijke en bedrijfshygiëne, krijgen toegang tot de bedrijfsgebouwen • Interpretatie: zie bezoekersregister. X30 Elke bezoeker moet met naam en reden van het bezoek geregistreerd zijn in het bezoekersregister
5.6. TRANSPORT
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 166/250 X31 Bij export of import en bij intracommunautaire handel is een lading broedeieren of eendagskuikens vergezeld van een gezondheidscertificaat • Interpretatie: dergelijk formulier wordt afgeleverd door het FAVV of door haar evenknie in een andere EU-lidstaat. Een kopie van dit document moet gedurende vijf jaar bewaard worden
7. PLUIMVEE 7.1. BEDRIJFSREGISTRATIE Zie ook punt 1.1. A1 De types bedrijven moeten geregistreerd zijn bij het FAVV voor zover dit noodzakelijk is voor hun activiteiten • Interpretatie: activiteiten: gebruikspluimvee niet bestemd voor uitvoer; productie van consumptie-eieren door legkippen; productie van consumptie-eieren, ander pluimvee; pluimvee voor de productie van Foie Gras. Zie eveneens A3 voor toelatingen. A2 Vanaf 100 stuks fokpluimvee moeten de bedrijven beschikken over een zootechnische erkenning, afgeleverd door de gewesten • Interpretatie : Aan de zootechnische erkenning is een nummer gekoppeld, bestaande uit “BE” gevolgd door 4 cijfers. Voor Vlaanderen kan die on-line aangevraagd worden via www.Vlaanderen.be > Landbouw en Visserij > Dier > Pluimvee & konijnen > Aanvraag erkenning vermeerderingsbedrijf, of via het formulier in bijlage A1 (7.9.1). Voor Wallonie is dit terug te vinden op de site van SPW (Service Public de Wallonie, website: http://agriculture.wallonie.be). Bijlage A1 (7.9.1). Bij een capaciteit van ≥100 stuks fokpluimvee beschikt het bedrijf over een zoötechnische erkenning afgeleverd door de gewesten met bijhorend nummer, bestaande uit ‘BE’ gevolgd door 4 cijfers. A3 De types bedrijven moeten over een toelating van het FAVV beschikken voor zover dit noodzakelijk is voor hun activiteiten • Interpretatie: activiteiten: fokpluimvee opfok en productie; gebruikspluimvee bestemd voor intracommunautaire handel of uitvoer.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 167/250 Toelating: hieraan is eveneens een nummer gekoppeld: voor fokbedrijven in productie is dat hetzelfde nummer als de zoötechnische erkenning (zie ook bij A2); voor opfok fokbedrijven is dit nummer door het FAVV toegekend. A5 Een recente bedrijfsplattegrond met de noodzakelijke gegevens is aanwezig • Interpretatie: deze bedrijfsplattegrond moet minimaal volgende locaties aanduiden: stallen en hokgedeelten, geïdentificeerd met een cijfer of letter en met de bruikbare oppervlakte; opslagplaatsen van voeder, mest en krengen; aanbiedingsplaats van destructiemateriaal; laad- en losplaatsen; bedrijfstoegangen; bedrijfsgrenzen; loop- en rijroutes; hygiënesluis; meldpunt voor bezoekers. Bijkomend voor legbedrijven en vermeerderingsbedrijven: eiersorteerplaats; eierbewaarlokaal. De identificatie van de stallen en hokgedeelten wordt goed nageleefd bij het nemen van stalen. A6 Bedrijven die consumptie-eieren van kippen produceren, moeten over een producentencode beschikken • Interpretatie: zie KB 3/5/2003 betreffende de registratie en de identificatie van de inrichtingen waar legkippen gehouden worden. Deze code moet aangevraagd worden via het formulier in bijlage A8 (7.9.8) van de gids. Deze producentencode moet o.a. gebruikt worden voor het stempelen van de eieren.
7.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN A7 Er wordt een register bijgehouden dat alle noodzakelijke gegevens bevat • Interpretatie: zie punt 7.2 in gids. De gegevens worden per productieronde/toom bijgehouden. Er wordt geen format opgelegd. Noodzakelijke gegevens worden bijgehouden: zie punt 7.2 in gids. A8 De voor de volgende schakel noodzakelijke gegevens worden correct doorgegeven
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 168/250 • Interpretatie: Relevante informatie wordt doorgegeven aan de volgende schakel Door de opfokker aan vermeerderaar: uitslagen van alle uitgevoerde onderzoeken voor Salmonella (zoönotische en S. Pullorum/Gallinarum). De monstername voor Salmonellaonderzoek mag niet langer dan 14 dagen voorafgaand aan de overplaatsing/bijplaatsing hebben plaatsgevonden; uitslagen van de laatste onderzoeken voor M.g. Door vermeerderaar aan broeierij: alle beschikbare uitslagen van onderzoeken voor NCD, M.g. en Salmonella en eventuele sectieonderzoeken. Door opfokker/vermeerderaar aan DGZ/ARSIA: elke opzet binnen de 8 dagen. Door leghennenhouders (opfok en productie) aan bedrijfsdierenarts: elke opzet. A9 De voedselketeninformatie (VKI) moet 24u op voorhand aan het slachthuis bezorgd worden • Interpretatie: zie: http://www.favvafsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/pluimveesector/
7.3. DIERENVOEDER en DRINKWATER A11 De dieren worden voorzien van schoon en vers drinkwater • Interpretatie: open drinkplaatsen, bijvoorbeeld drinkgoten en ronddrinkers, worden regelmatig gereinigd opdat de dieren steeds over proper drinkwater kunnen beschikken. A12 Op bedrijven met kwalificatie A en B moet jaarlijks een wateronderzoek uitgevoerd worden op een ogenblik dat de stal bevolkt is • Interpretatie: als er leidingwater gebruikt wordt is in bepaalde omstandigheden geen chemisch en/of bacteriologisch onderzoek noodzakelijk. Zie hiervoor tabel onder 7.3.2 in gids. Bacteriologisch onderzoek
Chemisch onderzoek
geen
Leidingwater •
Open systeem
jaarlijks alle stallen
•
Gesloten systeem
jaarlijks in een stal tenzij geen R&O na iedere leegstand
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 169/250 Eigen bron •
Open systeem
jaarlijks alle stallen
jaarlijks 1 stal/bron
•
Gesloten systeem
jaarlijks 1 stal/bron
jaarlijks 1 stal/bron
A13 Voor pluimvee voor productie van Foie Gras: dwangvoedering wordt toegepast met voldoende voorbereiding, geleidelijke toename van de voederhoeveelheid en beperkt in de tijd. • Interpretatie: zie onder 7.3.3 in gids.
7.4. DIERENGEZONDHEID 7.4.1. Salmonella A14 De nodige Salmonella-onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten zijn voorhanden. • Interpretatie : zie onder 7.4.1 in gids. Gezondheidskwalificatie Categorie Officieel/routine Tijdstippen eendagskuikens 4 weken routine om de 2 weken tijdens productie 16 weken Fok (Gallus gallus) 22 weken A 46 weken officieel 56 (type leg) of 62 (type vlees) weken ruitomen eendagskuikens Fok (eenden, ganzen, routine ingang productie parelhoenders) uitgangscontrole eendagskuikens 16 weken 24 weken routine 39 weken Leg (Gallus B* 54 weken gallus) uitgangscontrole ruitomen 1 toom per bedrijf per officieel jaar
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 170/250 eendagskuikens routine Vlees(Gallus uitgangscontrole B* gallus en 1 toom op 10% van de kalkoenen) officieel bedrijven per jaar routine uitgangscontrole B (eenden, ganzen en leg parelhoenders) vlees routine uitgangscontrole Vlees (Gallus C* gallus en routine 2 maal per jaar kalkoenen) C (eenden, ganzen en leg/vlees vrijgesteld parelhoenders) 7.4.1.1. Maatregelen indien Salmonella bij braadkippen en vleeskalkoenen is vastgesteld A15 Voor de opzet van een nieuwe toom pluimvee wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet • Interpretatie: de noodzakelijke sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd. Bewijzen van reinigen en ontsmetten (factuur gebruikte producten of van een externe firma). Voldoende tijd tussen reinigen/ontsmetten en opzet nieuwe toom (cfr. registers). A16 Voor de opzet van een nieuwe toom wordt een hygiënogram uitgevoerd door DGZ of ARSIA volgens de instructies van het Agentschap • Interpretatie: - Beproevingsverslag, inclusief nagaan resultaat. - Nagaan of bij onvoldoende resultaat van het hygiënogram bijkomende maatregelen genomen werden (cfr. A17). A17 Voor de opzet van een nieuwe toom wordt een swabonderzoek naar Salmonella uitgevoerd, door de bedrijfsdierenarts of door DGZ of ARSIA • Interpretatie: - Beproevingsverslag, inclusief nagaan resultaat. - Nagaan of bij positief Salmonellaresultaat volgende bijkomende maatregelen genomen werden Resultaat Resultaat Maatregelen hygiënogram swabcontrole X ≤ 1,5 Negatief voor Geen maatregelen Salmonella spp. X ≤ 1,5 Positief voor Na volgende Salmonella spp. leegstandperiode: swabcontrole
1,5 < X ≤ 3,0 1,5 < X ≤ 3,0
X > 3,0
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 171/250 Negatief voor Na volgende Salmonella spp. leegstandperiode: hygiënogram Positief voor Na volgende Salmonella spp. leegstandperiode hygiënogram en swabcontrole. Negatief of Na volgende positief voor leegstandperiode: Salmonella spp. • laten ontsmetten door een externe firma; • hygiënogram; • swabcontrole.
A18 Indien een toom voor een tweede of derde opeenvolgende keer positief is voor hetzelfde serotype Salmonella, wordt na een grondige reiniging, de ontsmetting van de stal uitgevoerd door een extern bedrijf • Interpretatie: de nodige sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd. Factuur extern bedrijf is aanwezig. Bij een derde opeenvolgend positief resultaat voor hetzelfde serotype wordt het bedrijf begeleid door de bedrijfsdierenarts (cfr SAP van DGZ/ARSIA): er werd een epidemiologisch onderzoek uitgevoerd: bijkomende salmonellaresultaten (voeder, omgevingsstalen …). er is een optimalisatie van de bioveiligheid en hygiëne: er werd een checklist ingevuld; er werden maatregelen getroffen. A19 Indien gebruik gemaakt wordt van een extern bedrijf voor het laden, gebeurt het laden als laatste activiteit van de dag. • Interpretatie: tijdstip laden – bij twijfel moet dit opgevraagd worden bij het extern bedrijf. 7.4.1.2. Vaccinatievoorwaarden bij fokpluimvee (enkel kippen) en leghennen A20 De verantwoordelijke van een toom fokpluimvee of leghennen in productie moet op elk ogenblik de vaccinatiemelding met de bijhorende TVD kunnen voorleggen • Interpretatie: Indien de toom in het buitenland gevaccineerd werd, moet een bewijs van vaccinatie, opgesteld door een officiële dierenarts van het land van vaccinatie, kunnen voorgelegd worden. De vaccinatiemelding bevat volgende gegevens: naam en adres van de overlater; nummer en adres van het beslag; hoknummer;
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 172/250 categorie pluimvee (fokpluimvee of leghennen: eendagskuikens, legpoeljen, ruidieren); aantal dieren waarop deze melding betrekking heeft; naam van het vaccin; data van de Salmonellavaccinaties, nummer(s) van de bijhorende TVD; datum van ondertekening handtekening van de verantwoordelijke ter verklaring van de echtheid van de gegevens. Een kopie van het TVD is niet nodig indien alle gegevens worden overgenomen op de vaccinatiemelding, inclusief de handtekening van de dierenarts. De inhoud moet eveneens gecontroleerd worden, bv data salmonellavaccinaties in overeenstemming met bijsluiter…).
7.4.1.4. Herkomst van dieren op reproductiebedrijven A21 Alle dieren van een toom worden binnen de 72 uur opgezet • Interpretatie: dit geldt niet voor het bijplaatsen van hanen. Raadpleeg register in en leverbonnen. A22 Aangevoerde legrijpe poeljen voor de productie van broedeieren zijn afkomstig van bedrijven waar tijdens alle uitgevoerde onderzoeken voor Salmonella geen te bestrijden zoönotische Salmonella’s zijn aangetoond • Interpretatie: aanvoer van behandelde of van in behandeling zijnde dieren is toegestaan, mits de afnemer hiervan op de hoogte wordt gesteld, met uitzondering van fokpluimvee dat positief is voor S. Enteritidis, Typhimurium, Hadar, Infantis, Virchow of S. Paratyphi B var. Java. Een antibioticatherapie is verboden voor het behandelen van pluimvee tegen zoönotische Salmonella. Raadpleeg beproevingsverslagen. Bijplaatsing van hanen: A23 Bij het koppel van herkomst, mag nooit een van de te bestrijden zoönotische Salmonella’s en M.g. zijn aangetoond • Interpretatie: bij het koppel van herkomst, mag nooit een van de te bestrijden zoönotische Salmonella’s en M.g. zijn aangetoond. Negatieve beproevingsverslagen die de toom vergezellen. A24 De laatste monstername voor Salmonella en M.g. onderzoek mag niet langer dan 14 dagen vόόr de bijplaatsing hebben plaatsgevonden • Interpretatie: negatieve beproevingsverslagen die de toom vergezellen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 173/250 A25 Een officieel gezondheidscertificaat is aanwezig bij import of intracommunautaire handel van hanen • Interpretatie: deze gegevens dienen uiterlijk gelijktijdig met de aflevering doorgegeven te worden aan de afnemer van de dieren. Ingeval van bijplaatsen van hanen tijdens een productieronde, gebeurt een ingangscontrole op Salmonella door bacteriologisch onderzoek van een mengmeststaal, verspreid genomen in de kratten die gebruikt worden voor het transport.
7.4.1.5. Herkomst van dieren op legbedrijven A26 Legpoeljen mogen niet overgeplaatst worden vooraleer het resultaat van het onderzoek op Salmonella gekend is en bij positief resultaat het bevestigingsonderzoek werd uitgevoerd of geweigerd • Interpretatie: indien het bevestigingsonderzoek lopende is, mag de toom worden overgeplaatst naar de legeenheid maar wordt de toom behandeld als een positieve toom (swabcontrole opfokstal, kanalisatie eieren, …) tot het resultaat van het bevestigingsonderzoek gekend is. 7.4.1.6. Aanvullend Salmonellaprogramma op bedrijven met braadkippen en/of vleeskalkoenen die enkel en alleen rechtstreeks vlees verkopen aan de eindconsument (C*) A27 De Salmonellamonitoring in het kader van het “aanvullend Salmonellaprogramma” wordt correct uitgevoerd op bedrijven met gezondheidskwalificatie C*. • Interpretatie: zie onder 7.4.1.6 in Gids 040. Parameter
Salmonella
Tijdstip Aantal monsters/analyses 2 maal per jaar in alle hokgedeelten op een ogenblik dat de dieren 2 paar overschoentjes, analyse minimaal 3 weken oud zijn Na S. Enteritidis of S. Typhimurium positieve toom of productieronde bij 2 X 25 swabs leegstand Na S. Enteritidis of S. Typhimurium positieve toom, volgende toom binnen 2 paar 21 dagen voor de eerste dieren analyse geslacht worden
Hygiënogram
1
overschoentjes,
1 maal per jaar in alle op dat ogenblik gedesinfecteerde, leegstaande en 2 X 25 Rodac-plaatjes droge hokgedeelten
1
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 174/250 Na S. Enteritidis of S. Typhimurium 2 X 25 Rodac-plaatjes positieve toom De beproevingsverslagen zijn aanwezig. De resultaten bevatten geen S. Enteritidis of S. Typhimurium. Indien S. Enteritidis of S. Typhimurium gedetecteerd werd, werden de nodige maatregelen genomen (zie tabel hierboven).
7.4.2. Pseudovogelpest of Newcastledisease (NCD) A28 De pluimveehouder laat al het pluimvee vaccineren door de bedrijfsdierenarts tegen Pseudovogelpest / Newcastle Disease (NCD). • Interpretatie: - Van toepassing op alle types bedrijven met meer dan 100 stuks pluimvee. - Het entschema is aanwezig en ondertekend door de bedrijfsdierenarts. - Het T&V-document is aanwezig en correct ingevuld. 7.4.3. Mycoplasma gallisepticum (M.g.) A29 Bij reproductiepluimvee zijn de analyseresultaten (serologie) voor M.g. aanwezig • Interpretatie: - Staalname en analyse 2 weken voor de overplaatsing, op 22 weken en nadien om de 12 weken. - Uitgevoerd door DGZ of ARSIA. - Telkens 60 stalen. - Controleren van beproevingsverslagen. A30 Bij vleeskalkoenen zijn de analyseresultaten (serologie) voor M.g. aanwezig • Interpretatie: - Staalname en analyse op 20 weken en nadien om de 12 weken. - Uitgevoerd door DGZ of ARSIA. - Telkens 60 stalen. - Controleren van beproevingsverslagen. 7.4.3. Aviaire Influenza (AI) A31 Bij legpluimvee en fokpluimvee zijn de analyseresultaten (serologie) voor A.I. aanwezig • Interpretatie: - Jaarlijkse bemonstering vleesduiven en fazanten.
bij
kippen,
parelhoenders,
patrijzen,
-
-
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 175/250 Twee bemonsteringen per jaar bij: eenden, ganzen en kalkoenen; bedrijven in de gevoelige gebieden; bedrijven met vrije uitloop. Aantal te bemonsteren dieren: 10; behalve bij eenden en ganzen: 50 dieren. Bij > 3% sterfte per week, >20% daling van de voeder- of wateropname: beproevingsverslagen van verder onderzoek aanwezig (staat niet in gids).
7.5. DIERENWELZIJN A32 Er worden geen andere ingrepen uitgevoerd dan deze die wettelijk toegestaan zijn • Interpretatie: zie tabel onder 7.5 in Gids. Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001 7.5.1. Bedrijven met vleeskuikens Alle stallen moeten voldoen aan de voorwaarden A33 Drinkvoorzieningen moeten zo zijn geplaatst onderhouden dat morsen tot een minimum wordt beperkt
en
worden
A34 Het voer moet permanent beschikbaar zijn, hetzij op gezette tijden worden aangeboden • Interpretatie: het voer mag niet vroeger dan twaalf uur voor de geplande slachttijd bij de vleeskuikens worden weggenomen. A35 Alle vleeskuikens moeten permanent toegang hebben tot droog en los strooisel op de vloer A36 De ventilatie moet voldoende zijn om oververhitting te voorkomen en, indien nodig om in combinatie met verwarmingssystemen, overmatig vocht te verwijderen A37 Het geluidsniveau dient zo laag mogelijk te worden gehouden • Interpretatie: ventilators, voedermachines en andere uitrusting moeten zo worden gebouwd, geplaatst, gebruikt en onderhouden dat zij zo weinig mogelijk lawaai produceren.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 176/250 A38 In alle gebouwen moet de lichtintensiteit tijdens de lichtperiode ten minste 20 lux bedragen • Interpretatie: een tekst (krantenartikel) dient leesbaar te zijn. Op ten minste 80 % van de bruikbare oppervlakte. Gemeten op ooghoogte van de dieren. Een tijdelijke vermindering van het verlichtingsniveau is toegestaan als dat volgens de dierenarts noodzakelijk is. A39 Binnen zeven dagen nadat de vleeskuikens in het gebouw zijn geplaatst, tot drie dagen voor de geplande slachttijd moet de verlichting een 24-uurschema volgen en donkerperiodes omvatten die in totaal ten minste zes uur duren, met ten minste een ononderbroken donkerperiode van ten minste vier uur, periodes met gedimd licht niet inbegrepen A40 Alle vleeskuikens die in het pluimveebedrijf worden gehouden, moeten ten minste tweemaal per dag worden geïnspecteerd • Interpretatie: er moet in het bijzonder worden gelet op tekenen die duiden op een verlaagd niveau van dierenwelzijn en/of dierengezondheid. Vleeskuikens die zwaargewond zijn of duidelijk blijk geven van een gezondheidsstoornis, bijvoorbeeld doordat zij moeilijk lopen, aan een ernstige vorm van ascites lijden of zwaar misvormd zijn en daar waarschijnlijk onder lijden, moeten een passende behandeling krijgen of onmiddellijk worden gedood. Telkens als dat nodig is, moet contact worden opgenomen met een bedrijfsdierenarts. A41 Pluimveehouders moeten in het bezit zijn van een door de Dienst (FOD) geaccepteerd getuigschrift of diploma dat uitgereikt wordt na het volgen van een opleiding die is toegespitst op welzijnsaspecten • Interpretatie: pluimveehouders die kunnen aantonen dat zij over minstens 1 jaar ervaring beschikken, opgedaan voor 30.06.2010, kunnen bij de Dienst of een door haar goedgekeurde instantie een certificaat bekomen dat als gelijkwaardig wordt beschouwd als het getuigschrift of diploma. A42 De maximale bezettingsdichtheid in een pluimveebedrijf of een stal op een bedrijf mag niet hoger zijn dan 33 kg / m² • Interpretatie: de maximale bezettingsdichtheid mag verhoogd worden tot maximaal 39 kg / m², mits de volgende bijkomende voorschriften nageleefd worden (zie verder) A43 De eigenaar of houder stelt de controlerende overheid schriftelijk in kennis van zijn voornemen om een bezettingsdichtheid van meer dan 33 kg/m2 levend gewicht aan te houden • Interpretatie: volgende documenten zijn vereist:
-
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 177/250 een plattegrond van de stal, informatie over het ventilatiesysteem, informatie over de voeder- en watervoorziening, informatie over de alarm- en reservesystemen, het vloertype en het normaliter gebruikte strooisel.
A44 De eigenaar of houder geeft het precieze cijfer aan en stelt de controlerende overheid ten minste 15 dagen voordat het koppel in de stal wordt geplaatst, op de hoogte van de wijzigingen van de bezettingsdichtheid • Interpretatie: noodzakelijke gegevens: a) het aantal binnengebrachte vleeskuikens; b) de bruikbare oppervlakte; c) de kruising of het ras; d) voor iedere controle, het aantal dood aangetroffen vleeskuikens; e) het resterende aantal vleeskuikens in het koppel. A45 De productiesystemen zijn in detail beschreven. Hierin moet met name informatie zijn opgenomen over de technische details van de stal en de uitrusting ervan, zoals: het ventilatiesysteem en, indien van toepassing, het koel- en het verwarmingssysteem en de locatie van deze systemen, het ventilatieschema met de beoogde parameters inzake luchtkwaliteit, zoals luchtstroming, luchtsnelheid en temperatuur • Interpretatie: volgend document is ook vereist: informatie over de alarmen reservesystemen. A46 De productiesystemen zijn in detail beschreven. Hierin moet met name informatie zijn opgenomen over de technische details van de stal en de uitrusting ervan, zoals: de voeder- en watervoorziening en de locatie ervan A47 De productiesystemen zijn in detail beschreven. Hierin moet met name informatie zijn opgenomen over de technische details van de stal en de uitrusting ervan, zoals: de alarm- en reservesystemen die in werking treden in geval van een storing van de automatische of mechanische apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren A48 De productiesystemen zijn in detail beschreven. Hierin moet met name informatie zijn opgenomen over de technische details van de stal en de uitrusting ervan, zoals: het vloertype en het normaliter gebruikte strooisel A49 Elke stal van het pluimveebedrijf is uitgerust met een ventilatiesysteem en, indien nodig, met koel- en verwarmingssystemen,
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 178/250 die zo zijn ontworpen en gebouwd en zo functioneren dat de concentratie van ammoniak (NH3) niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie van koolstofdioxide (CO2) niet hoger is dan 3000 ppm, gemeten ter hoogte van de kop van de vleeskuikens • Interpretatie: voor wat CO2- en NH3-gas betreft moet de exploitant in het kader van zijn autocontrole over manuele of automatische registraties beschikken om de naleving van eisen te kunnen bewijzen (een meting is dus noodzakelijk). A50 Elke stal van het pluimveebedrijf is uitgerust met een ventilatiesysteem en, indien nodig, met koel- en verwarmingssystemen, die zo zijn ontworpen en gebouwd en zo functioneren dat de binnentemperatuur de buitentemperatuur met niet meer dan 3 °C overschrijdt wanneer het buiten in de schaduw warmer is dan 30 °C A51 Elke stal van het pluimveebedrijf is uitgerust met een ventilatiesysteem en, indien nodig, met koel- en verwarmingssystemen, die zo zijn ontworpen en gebouwd en zo functioneren dat de gemiddelde relatieve vochtigheidsgraad in de stal over een periode van 48 uur niet hoger is dan 70 % bij een buitentemperatuur van minder dan 10 °C A52 De maximale bezettingsdichtheid mag verhoogd worden tot maximaal 42 kg / m², mits de volgende bijkomende voorschriften nageleefd worden: de door de bevoegde autoriteit op het pluimveebedrijf uitgevoerde monitoring heeft in de afgelopen twee jaren geen tekortkomingen met betrekking tot de welzijnsvoorschriften aan het licht gebracht A53 De maximale bezettingsdichtheid mag verhoogd worden tot maximaal 42 kg / m², mits de volgende bijkomende voorschriften nageleefd worden: de eigenaar of houder voert een monitoring uit met gebruikmaking van een gids voor goede praktijken • Interpretatie: het Belplume-lastenboek wordt aanvaard als gids voor goede praktijken maar er kan ook gebruik gemaakt worden van een eigen of een andere gids. A54 De maximale bezettingsdichtheid mag verhoogd worden tot maximaal 42 kg / m², mits de volgende bijkomende voorschriften nageleefd worden: de eigenaar of houder houdt dagelijks de mortaliteit van de koppels bij en kan aantonen dat in ten minste zeven opeenvolgende gecontroleerde koppels van een stal de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit onder 1 % + 0,06 % vermenigvuldigd met de slachtleeftijd van de dieren uitgedrukt in dagen ligt • Interpretatie: in afwijking hiervan mag de controlerende overheid beslissen om de bezettingsdichtheid niet te verlagen wanneer de eigenaar of houder een toereikende verklaring voor de buitengewone aard van een hogere
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 179/250 gecumuleerde dagelijkse mortaliteit heeft verstrekt of wanneer hij heeft aangetoond dat het om een geval van overmacht gaat. 7.5.2. Bedrijven met legkippen Voor bedrijven met legkippen bestaan er bijkomende dierenwelzijnsnormen. De minimumnormen ter bescherming van legkippen zijn van toepassing op bedrijven met minstens 350 legkippen, niet voor opfokbedrijven 7.5.2.1. Verlichtingsnormen A55 In geval van daglicht moeten de lichtopeningen zo aangebracht zijn dat een gelijkmatige verdeling van het licht in de lokalen gewaarborgd is
A56 De verlichting is afgesteld in een 24-uurcyclus • Interpretatie: - Duisternis: ongeveer acht uur ononderbroken, zodat de kippen kunnen rusten. - Halfduister periode, zodat de kippen op stok kunnen gaan. A57 Een inrichting met meer lagen op elkaar heeft passende voorzieningen of maatregelen die het mogelijk maken alle lagen rechtstreeks en moeiteloos te inspecteren en de kippen gemakkelijk te verwijderen
7.5.2.2. Verrijkte kooien A58 Elke kip beschikt over een kooioppervlakte van ten minste 750 cm2, een nest, een met strooisel bedekte ruimte om te scharrelen en te bodempikken en een geschikte zitstok met een lengte van ten minste 15 cm • Interpretatie: bedekte ruimte: strooisel: materiaal met een losse structuur waarin de kippen aan hun ethologische behoeften kunnen voldoen. A59 Er is een vrij beschikbare voederbak aanwezig, met een lengte van ten minste 12 cm vermenigvuldigd met het aantal kippen in de kooi A60 Elke kooi is voorzien van een passend watervoorzieningsysteem A61 De rijen kooien zijn van elkaar gescheiden door gangen van ten minste 90 cm breed A62 Voldoende drinkwatervoorziening
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 180/250 • Interpretatie: minstens 2 drinknippels of bakjes per hok of een drinkgoot waarvan de lengte gelijk is aan de voedergoot. A63 De onderste kooien bevinden zich ten minste 35 cm boven de vloer A64 De kooien zijn uitgerust met passende voorzieningen om het doorgroeien van de nagels tegen te gaan • Interpretatie: bij voorbeeld: nagelgarnituur. 7.5.2.3. Alternatieve houderijsystemen A65 Voederbakken respecteren de minimale normen • Interpretatie: - langwerpig: ten minste 10 cm lengte per kip; - rond: ten minste 4 cm lengte per kip. A66 Drinkgoten of -bakjes respecteren de minimale normen • Interpretatie: - langwerpig: ten minste 2,5 cm lengte per kip; - rond: ten minste 1 cm lengte per kip. A67 Bij gebruik van drinknippels of drinkbakjes worden de minimale normen respectereerd • Interpretatie: - ten minste een drinknippel of een drinkbakje per tien kippen; - ten minste twee drinknippels of twee drinkbakjes voor elke kip bereikbaar. A68 Minstens een nest per zeven legkippen A69 Bij gemeenschappelijke nesten: 1m2 beschikbare nestruimte per groep van maximum 120 kippen A70 Geschikte zitstokken met ten minste 15 cm zitruimte per kip A71 Ten minste 250 cm2 bedekt met strooisel per kip • Interpretatie: strooisel kan elk materiaal zijn dat de behoefte van de kippen om te scharrelen bevredigt.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 181/250 A72 De bodem van de voorzieningen moet zo geconstrueerd zijn dat daarop alle naar voren gerichte tenen van beide poten behoorlijk kunnen steunen A73 De bezetting: maximaal negen legkippen per m2 bruikbare oppervlakte 7.5.3. Bedrijven met pluimvee voor de productie van foie gras A74 De dieren mogen enkel gehouden worden in individuele kooien tijdens de periode van dwangvoedering • Interpretatie: de periode van dwangvoedering mag niet langer zijn dan: 14 dagen voor de eenden; 21 dagen voor de ganzen. A75 De dieren worden niet in individuele kooien gehouden. • Interpretatie: behalve op het moment van het eigenlijke dwangvoederen worden de dieren gehouden: ofwel in groepshuisvesting met ten hoogste zes eenden of drie ganzen per vierkante meter, ofwel in collectieve kooien waarbij ten minste drie eenden per kooi worden gehouden en met een minimale vloeroppervlakte van 1200 cm2 per eend. In geval van diergeneeskundige noodzaak kunnen minder dan drie eenden per kooi gehouden worden, op voorwaarde dat de totale oppervlakte van de kooi niet minder dan 3600 cm2 bedraagt. Als de kooien bovenaan gesloten zijn, laat de hoogte ervan de eenden toe in normale houding rechtop te staan en de vleugels te spreiden; A76 De dieren moeten ten allen tijde over een drinkbak met voldoende water beschikken • Interpretatie: voor eenden heeft het drinkwaterrecipiënt een minimale diepte van 75 mm en een minimale breedte van 65 mm en laat het de dieren toe de kop onder te dompelen. A77 Wanneer de temperatuur in het lokaal waar de dieren verblijven hoger is dan 25 °C, wordt mechanische ventilatie gebruikt
7.6. UITRUSTING EN HYGIËNE A78 Er worden alleen bezoekers toelaten die voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk zijn
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 182/250 • Interpretatie: - Nakijken van het bezoekersregister. - Enkel het betreden van de hokgedeelten is mogelijk. A79 Het bezoekersregister in, met naam en reden van het bezoek wordt ingevuld • Interpretatie: de hokkaart kan ook dienst doen als bezoekersregister. 7.6.1. Hygiënesluis A80 Het pluimveebedrijf dient te beschikken over minstens een ingerichte hygiënesluis die degelijk gescheiden is van de leefruimte van de dieren • Interpretatie: de hygiënesluis kan geïntegreerd zijn in de voorruimte van het hokgedeelte. A81 Per toom is er een hokgedeelte bestaande uit een voorruimte (voeder-en dienstlokaal met eventueel de hygiënesluis) en de leefruimte van de dieren • Interpretatie: indien productieronden zijn samengesteld, is een voorruimte per productieronde voldoende. A82 De hygiënesluis omvat een degelijk ingerichte handwasgelegenheid (lopend water, afvoer, lavabo, zeep, handdoek - liefst papier) en een kledingsruimte voorzien van propere bedrijfseigen kleding bestemd voor verzorgers en bezoekers • Interpretatie: niet alleen de aanwezigheid maar eveneens het gebruik van de hygiënesluis moet gecontroleerd worden. A83 Er wordt een visueel onderscheid gemaakt tussen het vuil en proper gedeelte van de voorruimte • Interpretatie: op de scheiding is hokeigen schoeisel beschikbaar voor verzorgers en bezoekers. Indien productieronden zijn samengesteld, is hokeigen schoeisel per productieronde voldoende. A84 Op bedrijven met geringe capaciteit mag het hokeigen schoeisel vervangen worden door een desinfecterend voetbad per toom dat dagelijks gereinigd en ververst wordt • Interpretatie: de aanwezigheid en reinheid van de voetbaden wordt nagegaan.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 183/250 A85 Als een productieronde gespreid is over meerdere hokken, moet er ook hokeigen kleding aanwezig zijn • Interpretatie: enkel voor legkippenbedrijven. Ingeval van meerdere hokken met dieren van eenzelfde productieronde die verbonden zijn door een centrale voorruimte, is hokeigen kleding niet verplicht want deze behoren allen tot dezelfde epidemiologische eenheid. A86 Bij nieuwbouw en verbouwing dient een douche geplaatst te worden • Interpretatie : niet voor gebruikspluimvee. - Controle op aanwezigheid, volledigheid en gebruik van de douche. - Bij elke nieuwbouw of verbouwing vanaf 2013. - Enkel bij fokpluimvee. 7.6.2. De voorruimte 7.6.2.1. Voor alle types bedrijven A87 De voorruimte is volledig afgesloten van de leefruimte van de dieren A88 De voorruimte omvat een voeder- en dienstlokaal 7.6.2.2. Voor bedrijven met leggend pluimvee A89 Een eiersorteerplaats waar de eieren worden gesorteerd, ingepakt en gestempeld A90 Het stempelen gebeurt met toegelaten kleurstoffen A91 een eierbewaarlokaal voor de opslag van de eieren • Interpretatie: - moet stofvrij zijn; - geïsoleerd en/of voorzien van klimaatregelingapparatuur condensvorming op de eieren wordt vermeden.
zodat
7.6.2.3. Voor vermeerderingsbedrijven A92 Beschikken over een opslagcapaciteit van 7 productiedagen A93 Nadat de eieren zijn opgehaald, wordt minstens de vloer van het eierbewaarlokaal gereinigd en ontsmet
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 184/250 • Interpretatie: ophaling van de eieren en ontsmetting moeten terug te vinden zijn in het register. A94 Indien er geen afzonderlijke dienstingang is voor de ophaling en de eieren dus via de voorruimte afgehaald worden, moeten alle looproutes gereinigd en ontsmet worden nadat de eieren zijn opgehaald 7.6.3. Bedrijfsgebouwen A95 Er worden geen huisdieren, landbouwhuisdieren of ander sier- en nutsgevogelte toegelaten • Interpretatie: er zijn geen tekenen van de aanwezigheid van andere dieren (voeder, uitwerpselen…). A96 Ander pluimvee of siervogels kunnen de pluimveestallen niet benaderen en hun verzorging gebeurt strikt gescheiden A97 De bedrijfsgebouwen zijn vogeldicht • Interpretatie: - Er worden geen openingen gedetecteerd. - Er worden geen vogeluitwerpselen gedetecteerd. Uitzondering: pluimveebedrijven speciaal geregistreerd volgens bijzondere houderijsystemen, waar er luiken zijn naar de uitloop in open lucht (buitenloop, bio). A99 De looproutes van en naar de pluimveehokken zijn verhard • Interpretatie : de looproutes van en naar de pluimveehokken moeten niet noodzakelijk afwasbaar zijn. 7.6.4. De krengenopslagplaats A100 Bevindt zich op een vaste plaats op het bedrijf • Interpretatie: de plaats is aangeduid op het bedrijfsplan. A101 Is op bedrijven met een kwalificatie A voorzien van een koelinrichting A102 Er is een brievenbus aanwezig bij de ophaalplaats
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 185/250 • Interpretatie: dit is niet zo voor Wallonië: daar worden geen documenten afgeleverd bij afhalen van de krengen; deze worden nadien opgestuurd. De ophaalplaats is niet noodzakelijk dezelfde als de krengenopslagplaats. 7.6.5. Bodem- en neststrooisel A103 Opgeslagen bodem- en neststrooisel en verpakkingsmateriaal moet zodanig opgeslagen zijn, dat deze schoon, droog en schimmelvrij blijven • Interpretatie: voorbeelden van geschikt strooisel zijn houtkrullen, stro, vlaslemen, boekweitdoppen, rijstvliezen, zand of turf,... Dit strooisel is schoon en vrij van toxische stoffen. A104 Kunststoffen nestbekleding dient visueel schoon te zijn • Interpretatie: dit strooisel is schoon en vrij van toxische stoffen. 7.6.6. Reiniging en ontsmetting A105 Gebeurt na elke productieronde • Interpretatie: een uitzondering geldt bij gebruikspluimveebedrijven van het type vlees met geringe capaciteit (<5.000 stuks). Hier moet het hokgedeelte minstens 2 maal per jaar volledig leeg komen te staan. Bij die gelegenheid moet reiniging en ontsmetting toegepast worden. A106 Er wordt hierbij ontsmettingsmiddelen
gebruik
gemaakt
• Interpretatie: het volledige hok met inbegrip drinkwatersysteem, voorraadtank, voedersysteem, worden. Aankoopfacturen. Facturen van externe firma’s.
van
erkende
van ventilatoren, moet behandeld
7.6.6.1. Hygiënogram A107 Het hygiënogram wordt ten minste volgens de verplichte minimale frequentie genomen • Interpretatie: overzicht van minimale frequentie voor bemonstering hygiëneonderzoek: zie onder punt 7.6.6.1 van de gids. Zie eveneens onder A17. Gezondheidskwalificatie Categorie Tijdstip
A
B*
fok leg
vlees
B
leg vlees
C*
vlees
C
leg vlees
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 186/250 Voor elke opzet Voor elke opzet Om de 3 tomen, minstens 1 maal per jaar Na elke Salmonella positieve toom of productieronde Voor elke opzet Om de 3 ronden 1 maal per jaar op alle op dat ogenblik leegstaande hokken en na een Se of St positieve toom of productieronde Vrijgesteld Vrijgesteld
A108 Indien het resultaat onbevredigend is, worden de geldende bijkomende maatregelen uitgevoerd • Interpretatie: zie bijlage A7, 7.9.7 in de gids. 7.6.7. Specifiek vermeerdering A109 Verzamelen van broedeieren gebeurt minimaal twee keer per dag • Interpretatie: nagaan of het aantal aanwezige eieren in de stal in overeenstemming is met het tijdstip van de laatste verzameling. A110 Alle broedeieren worden afzonderlijk gestempeld op het fokbedrijf met het zoötechnisch erkenningnummer van dit bedrijf A111 De letters en cijfers worden aangebracht met onuitwisbare zwarte inkt en zijn ten minste twee millimeter hoog en een millimeter breed A112a Broedeieren worden uitsluitend per bedrijf aangeboden A112b Per container wordt de dag vermeld, waarop begonnen is met het vullen van de container en is aangegeven van welke hok(ken) de broedeieren afkomstig zijn A113 Broedeieren worden op een voldoende wijze verzameld • Interpretatie: - niet herbruikbare kartontrays (nog nooit gebruikt en visueel schoon), of
-
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 187/250 plastic trays (ontsmet en visueel schoon), of voorbroedladen (gereinigd, ontsmet en visueel schoon.
A114 Bevuilde, buiten de legnesten gelegde broedeieren of gewassen broedeieren worden correct beheerd • Interpretatie: - een schriftelijke toestemming van de afnemer is vereist om deze te mogen leveren; - deze broedeieren moeten apart en herkenbaar aangeboden worden; - indien op dezelfde container met de andere broedeieren: moeten dan op een aparte etage staan of op de onderste broedladen; moeten gemerkt zijn. 7.6.8. Specifiek legpluimvee A115 Het verzamelen van de consumptie-eieren gebeurt op een hygiënisch verantwoorde manier • Interpretatie: nagaan of de transportbanden e.d. proper zijn, regelmatig gereinigd worden e.d.. A116 Op alle transportverpakkingen van eieren worden de noodzakelijke gegevens aangebracht • Interpretatie: de volgende gegevens moeten worden aangebracht in de productie-inrichting door de producent: naam en adres van de producent; producentencode; aantal eieren en/of gewicht; legdatum of legperiode; datum van verzending. Deze gegevens dienen ook voor te komen in de begeleidende documenten.
7.7. TRANSPORT A117 Bij export, import of intracommunautaire handel van kippen of broedeieren is de lading vergezeld van een gezondheidscertificaat • Interpretatie: - Certificaten zijn aanwezig. - Certificaten zijn correct ingevuld.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 188/250 A118 Alle transport van levende dieren, niet bestemd voor het slachthuis, is vergezeld van het begeleidingsdocument vervoer voor levende dieren • Interpretatie: zie bijlage T1 (1.9.7) in gids. A119 De maximale bezettingsdichtheid tijdens het transport wordt gerespecteerd • Interpretatie: Gewicht pluimvee (kg ) Eendagskuikens Minder dan 1,6 kg 1,6 – 3 kg 3 – 5 kg Meer dan 5 kg
Minimale oppervlakte (m² / dier) 21-25 cm² / kuiken 180 a 200 cm² / kg 160 cm² / kg 115 cm² / kg 105 cm² / kg
7.8. RECHTSTREEKSE VERKOOP AAN DE CONSUMENT VAN EIEREN 7.8.2. Goede praktijken bij rechtstreekse verkoop van eieren op de hoeve A120 Het verzamelen van de eieren gebeurt minstens eenmaal per dag A121 De eieren moeten tot op het moment van de verkoop aan de consument schoon, droog en vrij van vreemde geuren worden gehouden, en op afdoende wijze worden beschermd tegen schokken en rechtstreeks zonlicht A122 De eieren moeten worden opgeslagen en vervoerd bij een bij voorkeur constante temperatuur die de meeste garanties biedt voor het behoud van de hygiënische kwaliteit A123 De eieren moeten per legdatum bewaard worden zodat bij de verkoop van de eieren volgens het “First in - First out-principe” kan gewerkt worden • Interpretatie: het is voor de leghennenhouder op elk moment duidelijk wat de legdatum is van een partij eieren (vb. aanduiden met een marker met foodgrade inkt, of een potlood). A124 De eieren mogen uiterlijk tot 21 dagen na de legdatum aan de consument verkocht worden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 189/250 A125 De leghennenhouder informeert de consument over de aanbevolen uiterste verbruiksdatum • Interpretatie: maximaal 28 dagen na legdatum. Deze datum kan aangebracht worden op de verpakking, of kenbaar gemaakt worden in het uitstalraam, of meegedeeld worden aan de consument op het moment van de verkoop.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 190/250 8. LOOPVOGELS 8.1. BEDRIJFSREGISTRATIE R1 Het beslag moet geregistreerd zijn bij het FAVV en de operator moet over een beslagnummer beschikken • Interpretatie: enkel indien de operator het hieronder beschreven aantal of meer dieren houdt: ≥ 3 struisvogels ouder dan 15 maanden; ≥ 5 emoes, nandoes of casuarissen ouder dan 15 maanden. R2 Indien loopvogels geleverd worden aan het buitenland, is ook een toelating van het FAVV vereist R3 De bedrijven moeten beschikken over een zoötechnische erkenning, afgeleverd door de gewesten • Interpretatie: vanaf 100 stuks fokpluimvee. Aan de zoötechnische erkenning is een nummer gekoppeld, bestaande uit “BE” gevolgd door 4 cijfers Voor Vlaanderen kan die on-line aangevraagd worden via www.Vlaanderen.be > Landbouw en Visserij > Dier > Pluimvee & konijnen > Aanvraag erkenning vermeerderingsbedrijf Voor Wallonie is dit terug te vinden op de site van SPW (Service Public de Wallonie, website: http://agriculture.wallonie.be). Deze bedrijven moeten eveneens een toelating hebben van het FAVV. R4 De voedselketeninformatie (VKI) moet 24u op voorhand aan het slachthuis bezorgd worden • Interpretatie : zie ook volgende info op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/pluimveesector/ Gezondheidsstatus dieren; Toegediende geneesmiddelen tijdens risicoperiode; Resultaten van uitgevoerde laboratoriumanalyses. De VKI-documenten worden 5 jaar bewaard.
8.2. DIERENVOEDER EN DRINKWATER R5 Loopvogels beschikken over voederbakken en drinkplaatsen, voldoende in aantal en in grootte, opdat alle dieren tegelijkertijd kunnen eten en drinken
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 191/250 R6 Loopvogels krijgen van jongs af ruwvoer, vers groenvoer of voer dat voldoende ruwvezel bevat R7 Loopvogels hebben steeds toegang tot steengruis van aangepaste grootte • Interpretatie: de gemiddelde grootte van de steentjes mag niet groter zijn dan de grootte van de teennagel: kuikens krijgen dus fijner gruis dan volwassen vogels. De hoeveelheid steengruis wordt beperkt gedurende de eerste levensweken.
8.3. DIERENGEZONDHEID R8 De verantwoordelijke laat al het pluimvee vaccineren door de bedrijfsdierenarts tegen Pseudovogelpest / Newcastle Disease (NCD). • Interpretatie: - Van toepassing op alle types bedrijven met meer dan 100 stuks pluimvee. - Het entschema is aanwezig en ondertekend door de bedrijfsdierenarts. - Het T&V document is aanwezig en correct ingevuld.
8.4. DIERENWELZIJN R9 De hokken van loopvogels zijn aangepast • Interpretatie: - zijn overdekt en gesloten aan minstens drie zijden en kunnen ook volledig gesloten worden; - laten daglicht binnen; - hebben een hoogte van: 2,5 m voor struisvogels; 2 m voor emoes en nandoes,; - hebben een deuropening van minstens 1,5 m breed. R10 Loopvogels hebben dagelijks toegang tot een buitenloop. • Interpretatie: buitenbeloop = een (omheinde) ruimte in open lucht. De buitenloop: is beschikbaar vanaf de leeftijd van drie maanden; geeft vrije toegang tot een hok ter bescherming van de dieren; is voorzien van een natuurlijke bodem; is niet toegankelijk bij slechte weersomstandigheden; hebben de loopvogels toegang tot de buitenloop bij vriesweer; dan wordt zand gestrooid om uitglijden te voorkomen;
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 192/250 is voorzien op snellopende dieren en op het voorkomen van kwetsuren – bijvoorbeeld door voldoende lengte van de lange zijde, geen scherpe hoeken, voldoende zichtbare en elastische afsluiting; heeft een omheining van minstens: 1,8 m hoog voor volwassen struisvogels; 1,5 m voor jonge struisvogels (tot 5 maanden), emoes en nandoes; voor de omheining wordt geen elektrische draad of prikkeldraad gebruikt.
R11 Loopvogels worden steeds in groep gehouden – met uitzondering van erg agressieve, zieke of gewonde dieren • Interpretatie: bij het samenstellen van de groepen worden agressieve interacties zoveel mogelijk vermeden. R12 De loopvogels beschikken over een plek om een stofbad te nemen • Interpretatie: voor emoes is een waterbad voldoende. R13 De minimale oppervlakten van hokken en buitenlopen en de maximale groepsgrootte worden gerespecteerd • Interpretatie: Leeftijd
Maximale Hok groepsminimale grootte oppervlakte
Buitenloop minimale oppervlakte
m²/dier m²/groep m²/dier m²/groep Struisvogels Jonger dan 30 1 maand 1 – 3 40 maanden 3 – 12 maanden Ouder dan 1 jaar Emoes en nandoes Jonger dan 30 1 maand 1 – 3 40 maanden 3 – 12 maanden
0,75
5
1,5
16
10
50
2,5
20
200
600
4
20
300
800
0,35
5
0,75
10
5
25
1,5
20
125
350
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 193/250 Ouder 1 jaar
dan
2,5
15
150
450
9. PAARDACHTIGEN 9.2. IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE VAN DE DIEREN E1 Veulens geboren na 30/6/2009 en bestemd om geslacht te worden binnen de 12 maand en die rechtstreeks vervoerd worden van hun bedrijf van geboorte naar een Belgisch slachthuis, moeten beschikken over een microchip en een identificatieattest (zie bijlage E5) waarop de identificatiecode (het chipnummer) wordt vermeld, maar moeten niet geëncodeerd worden in de databank en moeten ook geen paspoort of mutatiedocument krijgen E2 De termijn om een veulen te identificeren is 31 december van het jaar waarin het is geboren, of binnen 6 maanden na de geboorte indien dit later is • Interpretatie: voorbeeld: een veulen geboren op 1/10/2009 moet tegen 1/4/2010 geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Een veulen geboren op 10/2/2010 heeft de tijd tot 31/12/2010. E3 De paardenhouder zorgt ervoor dat alle aanwezige paarden geïdentificeerd zijn aan de hand van een microchip en een paspoort E4 Elk paard dat definitief in België binnengebracht wordt, moet binnen de 30 dagen na aankomst geïdentificeerd worden • Interpretatie: definitief (= verblijf langer dan 90 dagen). E5 Bij elke mutatie wordt een nieuw mutatiedocument opgemaakt door de beheerder van de databank en dit wordt verzonden naar de eigenaar; dit wordt bij het paspoort gevoegd • Interpretatie : zie ook bijlage E6 (9.7.6) in de gids.
9.3. DIERENGEZONDHEID Paardenmelkerijen E6 Paardenmelk voor menselijke consumptie of de productie van zuivel moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 194/250 E7 Paardenmelk voor menselijke consumptie of de productie van zuivel mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren • Interpretatie: de paardenhouder respecteert de wachtperiode die vermeld is op de bijsluiter, voor melk mag geleverd worden. E8 Pas aangekochte of zieke dieren worden afzonderlijk en op het einde gemolken zodat er geen contact is met de gezonde dieren E9 Bij paardachtigen die afgevoerd worden naar het slachthuis moet minstens gelijktijdig met het dier de voedselketeninformatie (VKI) bezorgd worden aan het slachthuis. • Interpretatie: de voedselketeninformatie mag de paarden vergezellen naar het slachthuis. In tegenstelling tot de situatie bij andere diersoorten, hoeft de voedselketeninformatie bij paarden niet 24 uur van tevoren bij het slachthuis toe te komen. E10 Deze informatie kan zowel elektronisch als op papier aangeleverd worden, waarbij gebruik kan gemaakt worden van het modelformulier (bijlage E4, 9.7.4.). • Interpretatie: zie bijlage E4, 9.7.4. in de gdis. Zie ook http://www.favvafsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/paarden/ Voor alle dieren die naar het slachthuis worden gestuurd, moet de voedselketeninformatie (VKI) worden bezorgd aan de slachthuisexploitant. Diegene die het dier levert aan het slachthuis is verantwoordelijk voor het aan de slachthuisexploitant bezorgen van de VKI. Afhankelijk van het geval zal het gaan om de paardenhouder of een handelaar. De persoon die het dier levert aan het slachthuis, dient alle nodige informatie te bezitten. Indien men het dier nog niet voldoende lang in zijn bezit heeft om de volledige periode af te dekken waarover men de informatie dient mee te delen, dient men de ontbrekende informatie op te vragen bij de vorige houder(s) van het dier. Als een dier via tussenpersonen wordt verhandeld, dient elke tussenpersoon/handelaar de voedselketeninformatie op te vragen bij elke vorige houder en de voedselketeninformatie desgevallend aan te vullen. In elk geval dient de gehele periode waarover de voedselketeninformatie vereist is, afgedekt te zijn door de finaal aan het slachthuis bezorgde informatie. Deze periode varieert naargelang het type informatie waarover het gaat: ziektes, sterfgevallen, behandelingen, … Meer gedetailleerde richtlijnen daaromtrent kunnen worden geraadpleegd op de website van het FAVV: http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/paarden/ De paardenhouder dient in elk geval de nodige gegevens bij te houden in zijn bedrijfsregisters.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 195/250 De wijze van gegevensoverdracht (op papier, onder elektronische vorm) is vrij. Indien niet gekozen wordt voor een gegevensoverdracht langs elektronische weg, dient een modelformulier te worden gebruikt dat beschikbaar is op de FAVV-website (maximum 3 dagen geldig). De bewaartijd van de gegevens bedraagt 5 jaar voor de paardenhouders. Voor het verzenden van dieren uit België naar een in een andere EUlidstaat gelegen slachthuis, wordt het formulier van het land van bestemming gebruikt. De formulieren, evenals specifieke begeleidende of overgangsmaatregelen, zijn -indien beschikbaar- terug te vinden op de FAVV-website. Bij afwezigheid van specifieke regels, kan de Belgische aanpak worden toegepast.
9.4. DIERENWELZIJN E11 Er zijn geen dieren aanwezig waarvan de staart gecoupeerd is of die gebrandmerkt zijn in België na 2002 • Interpretatie: Uitzondering hierop zijn geblokstaarte dieren met een attest van de dierenarts van medische noodzaak, of dieren waar het blokstaarten of brandmerken uitgevoerd is in een land waar dit wel toegelaten is. Een lijst van de toegelaten ingrepen en van de voorwaarden waaronder deze ingrepen, toegelaten zijn, vindt men in het KB van 17 mei 2001.
9.6. TRANSPORT E12 Identificatiedocument – paspoort of identificatieattest E13 Het VKI-document indien het transport naar een slachthuis betreft • Interpretatie: zie ook 3.6.4. De voedselketeninformatie mag de paarden vergezellen naar het slachthuis. Het VKI-document mag evenwel ook vóór het aankomen van de paarden toekomen op het slachthuis. E14 Vervoersdocumenten die in het voertuig moeten aanwezig zijn, vermelden noodzakelijke gegevens • Interpretatie: - de herkomst en de eigenaar; - de plaats van vertrek; - datum en uur van vertrek; - de plaats van bestemming; - de verwachte duur van het voorgenomen transport.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 196/250 9.7. BIJKOMENDE BEPALINGEN VOOR PAARDENMELKERIJEN 9.7.2.1. De melkers en de bedieners van de melkinstallatie E15 De melkers en de bedieners van de melkinstallatie dragen propere en aangepaste melkkleding • Interpretatie: bijvoorbeeld een tuinbroek, een schort, … E16 De melkers en de bedieners van de melkinstallatie wassen zorgvuldig de handen vooraleer met het melken wordt gestart en herhalen dit, indien nodig, tijdens het melken • Interpretatie: zeep, een schone en droge handdoek of wegwerppapier zijn aanwezig. E17 De melkers en de bedieners van de melkinstallatie zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn 9.7.2.2. Het melken E18a Bij het melken in de stal wordt de voormelk van elk dier in een passend recipiënt visueel beoordeeld en verwijderd • Interpretatie: melk met afwijkende organoleptische of fysisch-chemische kenmerken wordt uitgesloten voor menselijke consumptie (niet in de handel gebracht, geen rechtstreekse verkoop aan de consument op de hoeve, geen verwerking tot zuivelproducten op de hoeve). E18b De geleverde melk bevat geen colostrum E19 Indien na het melken de spenen gedipt of gesprayd worden, dan gebeurt dit met een door de FOD Volksgezondheid erkend product 9.7.2.3. Het melklokaal E20 Het melklokaal is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen • Interpretatie: er is een geschikte afscheiding tussen het melklokaal en de mesthoop/toiletten. E21 Het melklokaal heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 197/250 E22 Het melklokaal beschikt over een voorziening van water van drinkwaterkwaliteit • Interpretatie: zie E 45 voor de normen. E23 Het melklokaal beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken E24 Het melklokaal beschikt luchtverversingssysteem
over
een
goed
functionerend
• Interpretatie: niet via de stallen. 9.7.2.4. De melkwinningsapparatuur en toebehoren E25 De melkwinningsapparatuur en toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper E26a Bij het melken in een stal is deze proper en droog E26b De melkklauwen worden niet in de stal bewaard – wel in het tanklokaal of melkhuisje 9.7.2.5. De melk E27 De melk wordt zo vlug mogelijk na het melken gekoeld d.m.v. een koeltank of een adequate koelruimte E28 De melk wordt bij maximum 6°C bewaard • Interpretatie: als de temperatuur niet automatisch wordt geregistreerd, is er ten minste een goed werkende thermometer waarmee de temperatuur geregeld kan worden nagekeken. Als de temperatuur automatisch wordt geregistreerd, wordt dat systeem geregeld nagekeken. 9.7.2.6. De melkkoeltank (indien aanwezig) E29 De melkkoeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme, de verkoop of de verwerking E30 De melkkoeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen 9.7.2.7. De plaats waar de melk bewaard wordt
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 198/250 E31 De plaats waar de melk bewaard wordt, dient enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur E32 De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft deuren met een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal • Interpretatie: er worden voorzorgen genomen om huisdieren uit het melkhuis te houden. Het melkhuis mag niet toegankelijk zijn voor katten, honden of andere dieren. E33 De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft afgeschermde lampen. Op die manier kunnen er bij breuk van de lamp geen stukjes glas in de melk terechtkomen E34 De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft ramen voorzien van vliegengaas indien openend naar buiten, zodat insecten en ongedierte buiten gehouden worden • Interpretatie: er worden voorzorgen genomen om insecten uit het melkhuis te houden. De buitendeuren (als ze worden gebruikt voor verluchting) en de buitenramen zijn voorzien van horren. E35 De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft wanden, vloeren en een plafond dat bestaat uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is E36 De plaats waar de melk bewaard wordt, heeft een toegang die goed reinigbaar is en bestaat uit een verhard, wasbaar en proper oppervlak • Interpretatie: de toegang tot het melklokaal is geasfalteerd en schoon om het binnenbrengen van vuil te vermijden. Als de melk wordt opgehaald met een tankauto moet men immers vermijden dat de luchtleidingen vuil worden. Anders bestaat gevaar voor verontreiniging van het melkbedrijf ! E37 De plaats waar de melk bewaard wordt, is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren • Interpretatie: er worden voorzorgen genomen om huisdieren uit het tanklokaal te houden. Het tanklokaal mag niet toegankelijk zijn voor katten, honden of andere dieren. 9.7.2.8. Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt E38 Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, bevat een spoelbak, met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 199/250 E39 Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, bevat een lavabo met stromend water, zeep en handdoek – of wegwerppapier E40 Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt, wordt na elke melkbeurt schoongemaakt en proper gehouden 9.7.2.9. Reiniging en ontsmetting melkinstallatie en/of melkrecipiënten E41 De melkinstallatie wordt direct na elke melkbeurt gereinigd en de melkkoeltank of melkrecipiënten iedere keer als ze leeg zijn E42 Er worden enkel geëigende producten gebruikt • Interpretatie: indien het etiket van het product ook ontsmetting claimt dan moet het product erkend zijn. Zie de lijst van de toegelaten producten op de website van de FOD Volksgezondheid: www.health.fgov.be > milieu > chemische stoffen > biociden. E43 Na de reiniging worden de melkinstallatie en de koeltank of de recipiënten systematisch gereinigd en gespoeld met water van drinkwaterkwaliteit 9.7.2.10. Wateranalyse indien geen leidingwater gebruikt wordt E44 Minstens driejaarlijks wordt een geaccrediteerd laboratorium uitgevoerd
wateranalyse
door
een
• Interpretatie: voor de lijst met labo’s zie www.belac.be E45 De parameters en normen worden gerespecteerd • Interpretatie: de parameters en normen zijn: het nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l; het nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l; het kiemgetal lager dan 100/ml; het totale aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml; het aantal E.coli lager dan 1/100 ml. Als de analyse niet voldoet aan de normen moet u overschakelen op leidingwater, en maatregelen nemen om de kwaliteit van het water te verbeteren en een nieuwe analyse laten uitvoeren voor de afwijkende parameters, alvorens dit water opnieuw te gebruiken. Geaccrediteerd labo: lijst te vinden op www.belac.be Wateranalyseresultaten zijn beschikbaar (register van de wateranalyses). 9.7.2.11. Melkkwaliteit
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 200/250 E46 Minimaal 2 keer per maand wordt een representatief monster genomen • Interpretatie: dit kan zowel door de afnemer gebeuren als door de veehouder zelf. E47 Dit monster moet geanalyseerd worden door een geaccrediteerd labo en beantwoorden aan de vereisten • Interpretatie: - kiemgetal (maximaal 1.500.000/ml); - remstoffen (afwezig). Niet-conforme resultaten vallen onder de meldingsplicht en moeten dus gemeld worden aan het FAVV. E48 Een overschrijding van het kiemgetal van de melk wijst op een onvoldoende reiniging van de melkinstallatie of een ontoereikende uiergezondheid; er moeten hiervoor corrigerende maatregelen genomen worden om de resultaten te verbeteren.
10. KONIJNEN 10.1. BEDRIJFSREGISTRATIE L1 Indien er meer dan 20 fokdieren of meer dan 100 vleeskonijnen gehouden worden, is het bedrijf correct geregistreerd bij het FAVV
10.2. DIERENGEZONDHEID L2 Indien konijnen van verschillende plaatsen samengebracht worden op markten, tentoonstellingen en prijskampen, zijn deze gevaccineerd tegen RHD (Rabbit Hemorrhagic Disease)
10.3. TRANSPORT L3 Het begeleidingsdocument ‘vervoer van levende dieren’ dient het konijnentransport te vergezellen. Dit document is terug te vinden als bijlage T1 van de Algemene Voorwaarden • Interpretatie: zie bijlage T1 van de Algemene Voorwaarden in de gids.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 201/250 L4 De voedselketeninformatie (VKI) moet 24u op voorhand aan het slachthuis bezorgd worden • Interpretatie: zie ook http://www.favvafsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dieren/vki/lagomorfen/
IX. TYPE VOORBEELDEN (NIET EXHAUSTIEVE LIJST) VAN A EN B NONCONFORMITEITEN Andere voorbeelden van NC’s worden eveneens hernomen in het document" Nonconformiteiten in het kader van de audits: richtlijnen". i)
Voor menselijke consumptie bestemde primaire plantaardige productie
A. Hygiënevoorschriften Non-conformiteiten A Ref. Melding 1 1.1.2. Het « fytolokaal » is niet slotvast afgesloten en/of is toegankelijk voor kinderen en/of onbevoegden 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen gaan niet vergezeld van hun oorspronkelijke etiket 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen bevinden zich niet in hun oorspronkelijke verpakking maar hun oorspronkelijke etiket is aanwezig 1.1.10. Zie bijlage 3 1.1.12. De operator beschikt niet over geschikte meetapparatuur 1.2.1. De ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen of bewerkt, zijn erg vuil en/of verkeren in zeer slechte staat 1.2.4. De verlichting volstaat niet om verontreiniging van de producten of niet voor consumptie geschikte producten te kunnen herkennen 1.2.5. De bestrijding van ongedierte is niet toereikend (aanwezigheid van ongedierte of geen of onvoldoende bestrijding) 1.2.6. De wijze waarop met glas wordt omgegaan, voldoet 2.1.2. niet (er is gebroken glas, de lampen zijn niet afgeschermd op plaatsen met een risico voor verontreiniging van de producten,…) 1.2.7. Gebruik van kwikthermometer zonder bescherming 1
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
1.2.8.
1.2.10.
1.2.13.
1.2.14.
1.2.12.
1.2.23. 1.3.1.
2.1.5. 2.1.6. 2.1.1. 2.3.1. 2.4.2. 2.1.5. 2.1.6. 2.2.1.
3.3.2. 3.3.5. 3.3.6. 3.3.7. 4.1.1. 4.1.1. 4.1.3.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 202/250 om verontreiniging van producten te vermijden Het drink-, eet- en rookverbod in ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen of bewerkt, wordt niet nageleefd Duidelijk risico van verontreiniging van de producten Ja met biociden of gewasbeschermingsmiddelen of met stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de consument De voorzorgsmaatregelen om de bevuiling van producten door de fokdieren of gezelschapsdieren te voorkomen, zijn onvoldoende Er is afval aanwezig in de ruimten waar de producten worden opgeslagen. Het afval wordt niet snel afgevoerd vanuit de ruimten waar de producten worden bewerkt De opslagmogelijkheden van zaden bestemd voor de Ja ontkieming zijn zorgwekkend en veroorzaken ernstige risico's op besmetting. De koudeketen wordt niet nageleefd voor de Ja kiemgroenten De operator heeft wanneer hij plantaardige producten bewerkt niet de mogelijkheid om na toiletbezoek zijn handen te wassen Voor de kiemgroenten : er is geen geschikte Ja voorziening om de netheid en de hygiëne van de uitrusting en installaties te garanderen. De voorzieningen die in contact komen met de plantaardige producten zijn zeer vuil en/of verkeren in zeer slechte staat (bijvoorbeeld lekkende mazout die de producten kan verontreinigen) Voor de kiemgroenten : er is geen geschikte Ja voorziening om de netheid en de hygiëne van de uitrusting en installaties te garanderen. Hoewel dat verplicht is, werd het spuittoestel niet Ja gekeurd door het officiële orgaan (geen zelfklever of vervalste zelfklever op het spuittoestel) De operator bereidt en/of verpakt aardappelen Ja zonder over een erkenning te beschikken De operator gebruikt plantenpaspoorten zonder Ja erkend te zijn De operator laat zijn pootaardappelen doorsnijden door een niet-geregistreerde loonwerker De producent van kiemgroenten beschikt niet over Ja een erkenning De plantenpaspoorten worden niet gedurende de vastgelegde tijd bewaard (1 of 5 jaar) De operator gebruikt vermeerderingsmateriaal Ja zonder plantenpaspoort ofschoon dat verplicht is De operator gebruikt niet-aangegeven Ja hoevepootgoed
4.1.4.
4.1.6. 4.4.2. 4.2.1. 4.2.2. 4.2.3. 4.2.4. 4.2.4. 4.2.4.
4.3.1.
4.3.2.
4.4.1. 4.5.1.
4.7.1.
5.1.1.
5.1.1. 5.2.1. 5.3.1. 5.3.2. 5.4.1. 5.5.1. 5.8.1. 5.1.2. 5.3.2. 5.3.3. 5.3.4.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 203/250 De producent van kiemgroenten beschikt niet over Ja een invoercertificaat voor elke ingevoerde partij zaden bestemd voor ontkieming Voor het wassen en bevloeien van kiemgroenten Ja gebruikt de producent water dat niet drinkbaar is. Er worden niet-toegelaten meststoffen gebruikt Ja Sommige meststoffen gaan niet vergezeld van een etiket of begeleidend document Er wordt niet-toegelaten zuiveringsslib gebruikt Ja Er wordt toegelaten zuiveringsslib gebruikt in groente- of in andere fruitteelten dan fruitbomen Er wordt zuiveringsslib gebruikt op gronden die bestemd zijn voor groente- of fruitteelten die normaliter rechtstreeks in contact komen met de grond en gewoonlijk rauw worden gegeten, tijdens de periode van 10 maand voor de oogst en tijdens de oogst De operator gebruikt gewasbeschermingsmiddelen/biociden die niet erkend zijn voor het gebruik dat hij ervan maakt De bij de toediening van gewasbeschermingsmiddelen/biociden gebruikte uitrusting wordt niet onmiddellijk schoongemaakt De algemene voorschriften met betrekking tot irrigatie worden niet nageleefd De voorschriften in verband met water worden niet nageleefd (bijvoorbeeld geen water van drinkwaterkwaliteit gebruikt om appelen, peren of tomaten een laatste maal te spoelen) De verplichte analyses voor kiemgroenten worden niet uitgevoerd of de vastgelegde normen worden hierbij niet nageleefd De voorzieningen worden niet ontsmet wanneer verontreinigde plantaardige producten met gereglementeerde schadelijke organismen worden bewerkt De operator respecteert de wettelijke regels voor de strijd tegen schadelijke organismen niet
Ja Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
De operator bestrijdt de distels niet De voorschriften op het vlak van beregening in de Ja beschermingsgebieden (bestrijding van bruinrot en ringrot) worden niet nageleefd
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 204/250 Non-conformiteiten B Ref. 1.1.4. De verlichting in het « fytolokaal » volstaat niet om vlot de etiketten van de gewasbestrijdingsmiddelen of de biociden te kunnen lezen 1.1.10. Er is geen bord met “vervallen – privé” in het opslaglokaal 1.2.7. Er zijn geen pictogrammen 2.2.1. Het spuittoestel werd gekeurd maar de zelfklever is niet zichtbaar op het toestel 3.2.2. Het personeel dat de plantaardige producten bewerkt, is niet in kennis gesteld van de gezondheidsrisico’s 3.3.1. Er worden consumptieaardappelen verkocht die niet eerst werden bereid 3.3.3. De infrastructuren waar de consumptieaardappelen bereid (en verpakt) worden, voldoen niet aan de voorwaarden 3.3.4. De infrastructuren waar de consumptieaardappelen verpakt worden, voldoen niet aan de voorwaarden 3.3.5. Er worden consumptieaardappelen verkocht zonder dat de eisen inzake presentatie worden nageleefd 4.1.2. Geen controle op de gezondheidstoestand van aangevoerd teeltmateriaal 5.6.1. De operator brengt de eerste koper niet op de hoogte van de verontreiniging van zijn granen met moederkoren
B. Registraties (registers) Non-conformiteiten A Ref. Melding 2 1.1.1. De operator is niet geregistreerd Ja 1.2.1. De operator schrijft de aangevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld meststoffen) 1.2.1. De gegevens over aangevoerde producten worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard 1.2.2. De operator schrijft de afgevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld teeltmateriaal) 2
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
1.2.2. 3.1.
3.2.
3.3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.6.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 205/250 De gegevens over afgevoerde producten worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard De operator houdt geen register bij voor gewasbestrijdingsmiddelen/biociden of doet dat op onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen) De operator houdt geen register bij over de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen De operator houdt geen register bij van de analyses die van belang zijn voor de menselijke gezondheid De registers worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard
Non-conformiteiten B Ref. 2.1.1. De operator schrijft de aangevoerde producten op onvolledige wijze in (systematisch ontbreken van een gegeven) 2.1.2. De operator schrijft de afgevoerde producten op onvolledige wijze in (systematisch ontbreken van een gegeven) 3.1. De operator houdt op onvolledige wijze een register bij van gewasbestrijdingsmiddelen/biociden (systematisch ontbreken van een gegeven) 3.5. De operator houdt geen klachtenregister bij 3.1. In de registers kunnen de gewenste gegevens niet meteen worden 3.2. teruggevonden (geen systematische rangschikking van de 3.3. leveringsbonnen als die als register geldt) 3.6.
C. Meldingsplicht Non-conformiteiten A Ref. Melding 3 1.1. De operator heeft niets gemeld terwijl hij dat wel had Ja moeten doen
Non-conformiteiten B Ref. 1.1. De operator kent de procedures met betrekking tot de meldingsplicht niet 3
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 206/250
ii)
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 207/250 Primaire plantaardige productie (ruwvoeder)
A. Hygiënevoorschriften Non-conformiteiten A Ref. 1.1.2. Het « fytolokaal » is niet slotvast afgesloten en/of is toegankelijk voor kinderen en/of onbevoegden 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen gaan niet vergezeld van hun oorspronkelijke etiket 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen bevinden zich niet in hun oorspronkelijke verpakking maar hun oorspronkelijke etiket is aanwezig 1.1.10. Zie bijlage 3 1.1.12. De operator beschikt niet over geschikte meetapparatuur 1.2.1. De ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen of bewerkt zijn erg vuil en/of verkeren in zeer slechte staat 1.2.3. De bestrijding van ongedierte is niet toereikend (aanwezigheid van ongedierte of geen of onvoldoende bestrijding) 1.2.4. De wijze waarop met glas wordt omgegaan, voldoet niet (er is gebroken glas, de lampen zijn niet afgeschermd op plaatsen met een risico voor verontreiniging van de producten,…) 1.2.7. Het rookverbod in ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen of bewerkt, wordt niet nageleefd 1.2.8. Duidelijk risico van verontreiniging van de producten met biociden of gewasbeschermingsmiddelen of met stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de consument 1.2.9. De voorzorgsmaatregelen om de bevuiling van producten door de fokdieren of gezelschapsdieren te voorkomen, zijn onvoldoende 1.2.10. Er is afval aanwezig in de ruimten waar de producten worden opgeslagen 2.2.1. Hoewel dat verplicht is, werd het spuittoestel niet gekeurd door het officiële orgaan (geen zelfklever of vervalste zelfklever op het spuittoestel) 4.2.2. Sommige meststoffen gaan niet vergezeld van een etiket of begeleidend document 4.2.3. Er wordt niet-toegelaten zuiveringsslib gebruikt 4.2.4. 4
Melding 4
Ja
Ja
Ja
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
4.2.4.
4.3.1.
4.3.2.
4.4.1. 4.5.1.
5.1.1. 5.1.2.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 208/250 Toegelaten zuiveringsslib wordt gebruikt op weiden Ja en voedergewasteelten zonder een wachttijd van 6 weken te respecteren vóór de beweiding of de oogst De operator gebruikt Ja gewasbestrijdingsmiddelen/biociden die niet erkend zijn voor het gebruik dat hij ervan maakt De bij de toediening van gewasbestrijdingsmiddelen/biociden gebruikte uitrusting wordt niet onmiddellijk schoongemaakt De algemene voorschriften met betrekking tot irrigatie worden niet nageleefd De voorschriften in verband met water worden niet nageleefd (bijvoorbeeld geen water van drinkwaterkwaliteit gebruikt om appelen, peren of tomaten een laatste maal te spoelen) De operator respecteert de wettelijke regels voor de Ja strijd tegen schadelijke organismen niet De operator bestrijdt de distels niet
Non-conformiteiten B Ref. 1.1.10. Er is geen bord met “vervallen – privé” in het opslaglokaal 2.2.1. Het spuittoestel werd gekeurd maar de zelfklever is niet zichtbaar op het toestel
B. Registraties (registers) Non-conformiteiten A Ref. Melding 5 1.1.1. De operator is niet geregistreerd Ja 1.2.1. De operator schrijft de aangevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld meststoffen) 1.2.1. De gegevens over aangevoerde producten worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard 1.2.2. De operator schrijft de afgevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld teeltmateriaal) 5
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
1.2.2. 3.1.
3.2.
3.3. 3.6. 3.1. 3.2. 3.3. 3.6.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 209/250 De gegevens over afgevoerde producten worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard De operator houdt geen register bij voor gewasbestrijdingsmiddelen/biociden of doet dat op onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen) De operator houdt geen register bij over de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen De operator houdt geen register bij van de analyses die van belang zijn voor de menselijke gezondheid De operator houdt geen register bij over de toediening De registers worden niet gedurende ten minste 5 jaar bewaard
Non-conformiteiten B Ref. 2.1.1. De operator schrijft de aangevoerde producten op onvolledige wijze in (systematisch ontbreken van een gegeven) 2.1.2. De operator schrijft de afgevoerde producten op onvolledige wijze in (systematisch ontbreken van een gegeven) 3.1. De operator houdt op onvolledige wijze een register bij van gewasbestrijdingsmiddelen/biociden (systematisch ontbreken van een gegeven) 3.5. De operator houdt geen klachtenregister bij 3.1. In de registers kunnen de gewenste gegevens niet meteen worden 3.2. teruggevonden (geen systematische rangschikking van de leveringsbonnen als die als register gelden) 3.3. 3.6.
C. Meldingsplicht Non-conformiteiten A Ref. Melding 6 1.1. De operator heeft niets gemeld terwijl hij dat wel had Ja moeten doen
Non-conformiteiten B Ref. 1.1. De operator kent de procedures met betrekking tot de meldingsplicht 6
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 210/250 niet
iii) Niet voor menselijke of dierlijke voeding bestemde primaire plantaardige productie A. Hygiënevoorschriften Non-conformiteiten A Ref. 1.1.2. Het « fytolokaal » is niet slotvast afgesloten en/of is toegankelijk voor kinderen en/of onbevoegden 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen gaan niet vergezeld van hun oorspronkelijke etiket 1.1.9. De gewasbeschermingsmiddelen bevinden zich niet in hun oorspronkelijke verpakking maar hun oorspronkelijke etiket is aanwezig 1.1.10. Zie bijlage 3 1.1.11. De operator beschikt niet over geschikte meetapparatuur 1.2.4. Er zijn bedorven producten of afval aanwezig in de ruimten waar de producten worden opgeslagen. De bedorven producten of het afval worden niet snel afgevoerd vanuit de ruimten waar de producten worden bewerkt, opgeslagen of verkocht 2.2.1. Hoewel dat verplicht is, werd het spuittoestel niet gekeurd door het officiële orgaan (geen zelfklever of vervalste zelfklever op het spuittoestel) 3.2.1. De operator is niet geregistreerd bij het FAVV alhoewel hij activiteiten uitoefent die onder de bevoegdheid van het FAVV vallen 3.2.2. De operator gebruikt plantenpaspoorten zonder 3.2.3. erkend te zijn 4.1.1. De plantenpaspoorten worden niet gedurende de vastgelegde tijd bewaard (1 of 5 jaar) 4.1.1. De operator gebruikt vermeerderingsmateriaal zonder plantenpaspoort ofschoon dat verplicht is 4.2.1. Er worden niet-toegelaten meststoffen gebruikt 4.2.2. Sommige meststoffen gaan niet vergezeld van een etiket of begeleidend document 4.2.3. Er wordt niet-toegelaten zuiveringsslib gebruikt 4.3.1.
7
Melding 7
Ja
Ja
Ja
Ja Ja
Ja
De operator gebruikt bestrijdingsmiddelen/biociden Ja die niet erkend zijn voor het gebruik dat hij ervan maakt
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
4.3.2.
4.4.1. 5.1.1.
5.1.3. 5.1.4. 5.2.2. 5.3.1. 5.3.2. 5.3.3. 5.4.1. 5.4.2. 5.5.1. 5.6.1. 5.7.1. 5.8.1. 5.9.1. 5.10.1. 5.11.1. 5.12.1. 5.13.1. 5.14.1. 5.15.1. 5.16.1. 5.17.1. 5.18.1. 5.19.1.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 211/250 De bij de toediening van bestrijdingsmiddelen/biociden gebruikte uitrusting wordt niet onmiddellijk schoongemaakt De algemene voorschriften met betrekking tot irrigatie worden niet nageleefd De operator is niet op de hoogte van de fytosanitaire Ja eisen die van toepassing zijn op de producten die hij teelt. Er is geen bewijs voorhanden dat de nodige inspecties door het FAVV werden verricht. (zie bijlage 1) De operator bestrijdt de distels niet De operator levert geen plantenpaspoort af voor de partijen waarvoor dit vereist is De operator respecteert de wettelijke regels voor de Ja strijd tegen schadelijke organismen niet
Non-conformiteiten B Ref. 1.1.4. De verlichting in het « fytolokaal » volstaat niet om vlot de etiketten van de gewasbeschermingsmiddelen of de biociden te kunnen lezen 1.1.10. Er is geen bord met “NBGM/vervallen” en/of “privé” in het opslaglokaal 1.2.1. De ruimten waar de plantaardige producten worden opgeslagen of bewerkt zijn erg vuil en/of verkeren in zeer slechte staat 1.2.2. De verlichting volstaat niet om verontreiniging van de producten of niet voor consumptie geschikte producten te kunnen herkennen 2.1.1. De voorzieningen die in contact komen met de plantaardige 2.3.1. producten zijn zeer vuil en/of verkeren in zeer slechte staat (bijvoorbeeld lekkende mazout die de producten kan verontreinigen)
2.2.1.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 212/250 Het spuittoestel werd gekeurd maar de zelfklever is niet zichtbaar op het toestel
B. Registraties (registers) Non-conformiteiten A Ref. Melding 8 1.1.1. De operator is niet geregistreerd Ja 1.1.2. Percelen, productie-, bewerkings- en opslagruimtes zijn duidelijk geïdentificeerd 1.2.1. De operator schrijft de aangevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld meststoffen) 1.2.1. De registers worden niet gedurende ten minste 5 jaar 1.2.2. bewaard (3 jaar voor bestrijdingsmiddelen en niet voor 2.1. biociden) 2.2. 2.3.. 1.2.2. De operator schrijft de afgevoerde producten niet in of doet dat op zeer onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen voor een categorie van producten, bijvoorbeeld teeltmateriaal) 2.1. De operator houdt geen register bij voor gewasbeschermingsmiddelen of doet dat op onvolledige wijze (systematisch ontbreken van meerdere gegevens, geen inschrijvingen) 2.2. De operator houdt geen register bij over de aanwezigheid van gereglementeerde schadelijke organismen 2.3. De operator houdt geen register bij van de analyses die van belang zijn voor de plantengezondheid
Non-conformiteiten B Ref. 1.2.1. In de registers kunnen de gewenste gegevens niet meteen worden 1.2.2. teruggevonden (geen systematische rangschikking van de 2.1. leveringsbonnen als die als register gelden) 2.2. 2.3. 1.2.1. De operator schrijft de aangevoerde producten op onvolledige wijze 8
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
1.2.2. 2.1.
2.4.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 213/250 in (systematisch ontbreken van een gegeven) De operator schrijft de afgevoerde producten op onvolledige wijze in (systematisch ontbreken van een gegeven) De operator houdt op onvolledige wijze een register bij van gewasbeschermingsmiddelen (systematisch ontbreken van een gegeven) De operator houdt geen klachtenregister bij
C. Meldingsplicht Non-conformiteiten A Ref. Melding 9 1.1. De operator heeft niets gemeld terwijl hij dat wel had Ja moeten doen
Non-conformiteiten B Ref. 1.1. De operator kent de procedures met betrekking tot de meldingsplicht niet
iv)
Primaire dierlijke productie Non-conformiteiten A Ref. Algemeen: het bedrijf is niet geregistreerd in Sanitel Algemeen: grove schending dierenwelzijn Algemeen: ontbreken of onvolledig register IN diervoeder Algemeen: ontbreken of onvolledig register IN dieren en diergeneesmiddelen Algemeen: ontbreken evaluatieverslagen dierenarts Algemeen: geen melding van aangifteplichtige ziektes in overleg met de bedrijfsdierenarts Algemeen: er kan geen schriftelijke overeenkomst met een bedrijfsdierenarts getoond worden ondanks de aanwezigheid van diergeneesmiddelen op het bedrijf Algemeen: de geneesmiddelen op het bedrijf kunnen niet in verband gebracht worden met een T&V-document of een voorschrift Algemeen: vervallen diergeneesmiddelen in geneesmiddelenvoorraad Algemeen: te weinig informatie over diergeneesmiddelen
Melding 10 ja
ja
ja ja
ja
ja
9
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat CI’s of KI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV. Als de audit wordt uitgevoerd door een personeelslid van het FAVV, vindt geen melding plaats. Het personeelslid treft onmiddellijk de maatregelen die vereist zijn om de veiligheid van de consumenten niet langer in gevaar te brengen.
10
Indien in deze kolom “ja” staat, wil dit zeggen dat OCI’s die een dergelijke vaststelling doen, dit dienen te melden aan het FAVV.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 214/250 (vb. ontbreken van primaire verpakking, bijsluiter, …) Algemeen: diergeneesmiddelenvoorraad aanwezig voor meer dan 2 maand Algemeen: fout gebruik van diergeneesmiddelen waarbij ja de voorschriften duidelijk overtreden worden (vb. overdosering, niet erkend middel, …) Algemeen: de ophaling van krengen gebeurt niet op een vaste plaats Algemeen: het bedrijf heeft, indien van toepassing, geen ja toelating Algemeen: voeder met wachttijd wordt niet afzonderlijk opgeslagen Algemeen: rioolwater als drinkwater voor de dieren toegediend Algemeen: geen duidelijke scheiding tussen melk van behandelde / zieke dieren en de rest van het beslag Algemeen: geen afzondering van nieuw aangekochte dieren van de rest van het beslag vooraleer de resultaten van verplichte onderzoeken gekend zijn Algemeen: gebruik van niet-erkende ontsmettingsmiddelen Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: niet respecteren van wachttermijnen voor diergeneesmiddelen Melkvee, paardachtigen, geiten en schapen: geen vernieuwing gezondheidsattest voor melkers en bedieners van de melkinstallatie Melkvee, paardachtigen, geiten en schapen: geen melding aan de koper van eventuele aanwezigheid van remstoffen in de melk, of afwijkende temperatuur van de melk in de melktank Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: onvoldoende naspoelen van de melkinstallatie na ontsmetting / naspoelen met water van nietdrinkbaarwaterkwaliteit Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: geen analyses op water van niet-drinkbaarwaterkwaliteit dat gebruikt wordt voor het naspoelen van melkinstallatie Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: onvoldoende reiniging van en/of gebreken aan de inrichting van stallen / voederopslag / melkinstallatie / melklokaal / melkhuisje / tanklokaal / toegang tot het tanklokaal Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: geen handwasgelegenheid Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: geen duidelijke scheiding tussen melk van behandelde / zieke dieren en de rest van het beslag Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: levering ja gedurende leveringsverbod Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten:
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 215/250 Onvoldoende koeling van de melk (> 6° C) Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: geen regelmatige controle van de bewaartemperatuur van de melk Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: onvoldoende verluchting van de plaats waar de melk bewaard wordt Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: te kleine koeltank waardoor de melk gedeeltelijk in kruiken bewaard wordt Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: Opslag en ja levering van melk niet afkomstig van het eigen productiebedrijf (uitgezonderd indien extra melk aangekocht wordt voor verwerking op het productiebedrijf) Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: geen ja monsterneming van de melk bij het ophalen voor de kwaliteitscontrole van de melk Melkvee, paardachtigen, schapen en geiten: ontbreken of onvolledig register UIT melkophaling Pluimvee en varkens: de controles van de ja gezondheidsprogramma’s werden niet uitgevoerd door DGZ of ARSIA Pluimvee en varkens: de controles op Salmonella werden ja niet of niet volledig uitgevoerd Pluimvee: de controles in het kader van de ja gezondheidskwalificatie worden niet uitgevoerd Pluimvee: de opslagplaats voor krengen is niet voorzien van een koelinrichting maar ligt er proper bij (bij gezondheidskwalificatie A) Pluimvee: er is geen bewijs dat er gereinigd en ontsmet wordt en de bedrijfsgebouwen en terreinen liggen er niet proper bij Pluimvee: de aanwezige trays/kratten/containers of kuikenbakjes binnen de bedrijfsgebouwen zijn niet gereinigd en ontsmet of worden herbruikt ondanks het feit dat ze voor eenmalig gebruik zijn Pluimvee: er zijn wilde vogels aanwezig binnen de bedrijfsgebouwen en het is duidelijk hoe de vogels binnen kunnen (niet voor bedrijven met buitenloop) Pluimvee: er zijn knaagdieren aanwezig en het bestrijdingsplan tegen knaagdieren wordt niet aangepast Pluimvee: het hokgedeelte/de broeierij kan betreden worden zonder begeleiding Pluimvee: de leefruimte van de dieren/broeierij kan betreden worden zonder gebruik te maken van de hygiënesluis of de hygiënesluis is afwezig Pluimvee: dieren/broedeieren zijn niet afkomstig van bedrijven met een toelating, erkende bedrijven (EU) of zijn ingevoerd zonder gezondheidscertificaat Pluimvee: de bedrijfsdierenarts onderzoekt niet elke toom ja
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 216/250 bij een reductie van meer dan 20% van de normale voeder- of wateropname of een sterfte van > 3% per week Pluimvee: het pluimvee is niet gevaccineerd tegen NCD ja Pluimvee: dieren van 1 productieronde/toom zijn niet binnen de 72 uur opgezet Pluimvee: het vermeerderingspluimvee is niet ja gevaccineerd tegen Salmonella Enteritidis, het selectiepluimvee is gevaccineerd tegen Salmonella Pluimvee: de broedeieren worden niet of onvoldoende gestempeld op het fokbedrijf Pluimvee: er zijn niet-gestempelde broedeieren aanwezig in de broeierij Pluimvee: de verantwoordelijke heeft positieve analyse(s) ja voor te bestrijden zoönotische Salmonella in voeder- of stofstalen niet gemeld Pluimvee: de verantwoordelijke heeft positieve analyse(s) ja voor Salmonella pullorum/gallinarum en/of Mycoplasma gallisepticum niet gemeld Pluimvee: de verantwoordelijke heeft positieve analyse(s) ja voor te bestrijden zoönotische Salmonella op aangevoerde legrijpe kippen voor de productie van broedeieren niet gemeld Pluimvee: de verantwoordelijke heeft positieve ja swabmonsters voor te bestrijden zoönotische Salmonella niet gemeld
Non-conformiteiten B Algemeen: het bedrijf is geregistreerd in Sanitel maar niet onder de juiste categorie Algemeen: geen correcte opslag van diervoeder (tussenschotten, te vochtig, …) Algemeen: geen plaatsvervangende dierenarts aangeduid Algemeen: andere onvolledige registers Pluimvee: er is geen bewijs dat DGZ of ARSIA verwittigd worden bij een nieuwe opzet fokpluimvee maar de controles in het kader van de gezondheidsprogramma’s worden wel goed uitgevoerd Pluimvee: er zijn knaagdieren aanwezig maar het bestrijdingsplan tegen knaagdieren wordt regelmatig aangepast Pluimvee: bij aanwezigheid van meerdere hygiënesluizen, bevat niet elke hygiënesluis stromend water of is er een noodoplossing voor voorzien Pluimvee: er is geen hokeigen schoeisel aanwezig Pluimvee: de schriftelijke werkinstructies bestaan volgens de werknemers maar zijn niet aanwezig op het bedrijf Pluimvee: bezoekers die niet strikt noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering worden occasioneel binnen gelaten maar nemen alle hygiënische voorschriften in acht Pluimvee: het logistiek broeden wordt niet altijd strikt toegepast in de
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 217/250 broeierij Pluimvee: broedeieren worden per bedrijf ipv per toom ingelegd. Eventuele maatregelen worden per bedrijf genomen
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 218/250 Bijlage 1: Belangrijkste gereglementeerde schadelijke organismen waarvan melding aan het FAVV verplicht is per teelt A. Voor menselijke en/of dierlijke voeding bestemde planten of plantaardige producten GEWAS
PLANTENDELEN
TYPE
NEDERLANDSE ENGELSE NAAM
WETENSCHAPPELIJKE NAAM
OF
ALGEMEEN Alle teelten
Alle teelten Alle kruidachtige planten waaronder prei, selder, koolgewassen, paprika, aubergine, komkommer, courgette, tomaat, andijvie, augurk, pompoen, sla, peterselie
Planten met wortels Nematode bestemd voor opplant, geteeld in volle grond Onkruid Plantgoed met Insect uitzondering van bollen, stengelknollen planten van de familie Gramineae, wortelstokken, zaden en knollen
Globodera pallida Globodera rostochiensis
& Aardappelcystenaaltjes
Cyperus esculentus Liriomyza huidobrensis Liriomyza trifolii
Knolcyperus Nerfmineervlieg Floridamineervlieg
Pear decline mycoplasm Erwinia amylovora Apple proliferation mycoplasm Erwinia amylovora Plum pox virus (Sharka) Apricot chlorotic leafroll mycoplasm
Pear decline mycoplasm Bacterievuur Apple proliferation mycoplasm Bacterievuur Sharka Apricot chlorotic leafroll mycoplasm
FRUIT Peer (Pyrus) & Plantgoed kweepeer (Cydonia) zaden) Appel (Malus) Plantgoed zaden) Prunus sp. Kers, kriek, perzik
Plantgoed pruim, zaden)
(m.u.v. Fytoplasm Bacterie (m.u.v. Fytoplasm Bacterie (m.u.v. Virus Fytoplasm
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 219/250 Braam, (Rubus)
Monilinia fructicola Arabic mosaic virus Strawberry latent ringspot virus Tomato black ring virus Rasberry ringspot virus Arabic mosaic virus Raspberry ringspot virus Strawberry crinkle virus Strawberry latent ringspot virus Straweberry mild yellow edge virus Tomato black ring virus Phytophthora fragariae Xanthomonas fragariae
Bruin vruchtrot Arabisch mozaiek-virus Latent aardbeiringvlekkenvirus Tomatenzwartkringvirus Frambozenringvlekkenvirus Arabisch mozaiek-virus Frambozenringvlekkenvirus Aardbeikrinkelvirus Latent aardbeikringvlekkenvirus Aardbeizwakgeelrandvirus Tomatenzwartkringvirus
Zaden en bollen Nematode bestemd voor de opplant Plantgoed Nematode Plantgoed (m.u.v. Virus zaden)
Ditylenchus dipsaci
Stengelnematode
Ditylenchus dipsaci Tomato spotted wilt virus
Stengelnematode Tomatenbronsvlekkenvirus
Plantgoed zaden)
Ralstonia solanacearum Potato stolbur mycoplasm Tomato spotted wilt virus Ralstonia solanacearum Potato stolbur mycoplasm Clavibacter michiganensis ssp. michiganensis Bemisia tabaci
Bruinrot Stolbur Tomatenbronsvlekkenvirus Bruinrot Stolbur Bacteriekanker bij tomaat
framboos Plantgoed zaden)
Aardbei (Fragaria)
Plantgoed zaden)
Schimmel (m.u.v. Virus
(m.u.v. Virus
Schimmel Bacterie
Roodwortelrot Aardbei olievlekkenziekte
GROENTEN Sjalot (Allium ascalonicum), plantui (Allium cepa) Prei (Allium porrum) Sla (Lactuca sativa) Komkommer (Cucumis sativa) Aubergine (Solanum melongena)
Tomaat (Lycopersicon Plantgoed esculentum) zaden)
(m.u.v. Bacterie Fytoplasm Virus (m.u.v. Bacterie Fytoplasm Bacterie Insect
Tabakswittevlieg
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 220/250
Virus
Zaad Paprika annuum)
(Capsicum Plantgoed zaden)
Virus (m.u.v. Bacterie Fytoplasm Virus (m.u.v. Virus
Selder (Apium Plantgoed graveolens) zaden) AKKERBOUW - NIJVERHEIDSGEWASSEN Haver, suikerbiet, tarwe, maïs, gerst, … Hop (Humulus Plantgoed (m.u.v. lupulus) zaden) Pootaardappelen Knollen bestemd voor (Solanum tuberosum opplant L.)
Aardappelen
Meloidogyne chitwoodi Meloidogyne fallax Tomato spotted wilt virus PSTVd - Patato spindle tuber viroïd Pepinomozaïek virus Ralstonia solanacearum Potato stolbur mycoplasm Tomato spotted wilt virus Tomato spotted wilt virus
Nematoden Meloidogyne chitwoodi Meloidogyne fallax Verticillium albo-atrum Schimmel Verticillium dahliae Synchytrium endobioticum Schimmel Clavibacter michiganensis Bacterie spp. Sepedonicus Ralstonia solanacearum Nematode Globodera rostochiensis en G. pallida Meloidogyne fallax Meloidogyne chitwoodi Ditylenchus destructor Virus Tomato spotted wilt virus PSTVd – Potato Spindle Tuber Viroïd Fytoplasm Potato stolbur mycoplasm Synchytrium endobioticum Consumptieaardappelen Schimmel
Wortelknobbelaaltjes Tomatenbronsvlekkenvirus Potato spindle tuber viroïd Pepinomozaïekvirus (via beschikking 2004/200/EG) Bruinrot Stolbur Tomatenbronsvlekkenziekte Tomatenbronsvlekkenziekte
Wortelknobbelaaltjes Ringvuur Aardappelwratziekte Ringrot Bruinrot Aardappelcystenaaltjes Wortelknobbelaaltjes Maïswortelknobbelaaltje Stengelnematode Tomatenbronsvlekkenvirus Aardappelspindelknolviroïde Stolbur Aardappelwratziekte
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 221/250 (Solanum L.)
tuberosum
Bacterie
Nematode
Maïs Tabak (Nicotiana)
Plantgoed zaden)
Clavibacter michiganensis spp. sepedonicus Ralstonia solanacearum Globodera rostochiensis en G. pallida Meloidogyne fallax Meloidogyne chitwoodi
Ringrot Bruinrot Aardappelcystenaaltjes Wortelknobbelaaltjes
Virus
PSTVd – Potato spindle tuber Potato spindle tuber viroid viroïd
Insect
Diabrotica virgifera ssp. Maïswortelboorder Virgifera Le Conté Ralstonia solanacearum Bruinrot Potato stolbur mycoplasm Stolbur
(m.u.v. Bacterie Fytoplasm
ZADEN Klaver, luzerne
Zaden
Bonen (Phaseolus Zaden vulgaris) Tomaat (Lycopersicon Zaden esculentum)
Nematode Bacterie Bacterie Bacterie Virus
Ditylenchus dipsaci Clavibacter michiganensis ssp. insidiosus Xanthomonas campestris pv. phaseoli Clavibacter michiganensis ssp. michiganensis Pepinomozaïekvirus PSTVd – Potato spindle tuber viroïd
Stengelnematode Vascular luzerne wilt Common blight, fuscous blight Bacteriekanker bij tomaat Pepinomozaïekvirus Potato spindle tuber virus viroid
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 222/250 Niet voor menselijke of dierlijke voeding bestemde planten en plantaardige producten
N PRODUCTEN R.
PLANTENDELEN
SCHADELIJKE ORGANISMEN
PLANTENPASPOORT EN GEW ZP OON
VEREISTE CONTROLES
OFFICIËLE
BOOMKWEKERIJGEWASSEN 1
Alle
2
Abies
Planten met wortels, opgeplant Clavibacter of bestemd voor opplant, michiganensis Globodera pallida geteeld in volle grond Globodera rostochiensis Synchytrium endobioticum Planten bestemd voor opplant, Melampsora medusae met uitzondering van zaden B, E Bursaphelenchus xylophilus Planten bestemd voor opplant, Gremmeniella abietina met uitzondering van zaden Planten > 3 m hoog, met Dendroctonus uitzondering van vruchten en micans Ips typographus zaden Ips cembrae Ips duplicatus Ips amitinus Ips sexdentatus
3
Acer
Planten bestemd voor opplant, Anoplophora chinensis met uitzondering van zaden
grondmonster van nieuw in gebruik genomen percelen
visuele inspectie
visuele inspectie
C
E
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 223/250
4
5
Adiantum aleuticum, Adiantum jordanii Aesculus
6
Alnus
7
Amelanchier
Planten van Acer macrophyllum en Acer pseudoplatanus, met uitzondering van vruchten en zaden Planten met uitzondering van vruchten en zaden
Phytophthora ramorum
Planten van Aesculus californica en Aesculus hippocastanum met uitzondering van vruchten en zaden Planten van Aesculus hippocastanum bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten en levende pollen voor bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
Phytophthora ramorum
Phytophthora ramorum
Anoplophora chinensis
Anoplophora chinensis Erwinia amylovora
visuele inspectie E visuele inspectie
E
visuele inspectie
E
visuele inspectie
C
Erwinia amylovora
C
8 9 1 0
Arbutus menziesii, Planten met uitzondering van Arbutus unedo vruchten en zaden Arctostaphylos Planten met uitzondering van vruchten en zaden Betula Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Anoplophora chinensis
E E E
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 224/250 1 1 1 2 1 3 1 2
1 3 1 4
Calluna vulgaris Camellia Carpinus Castanea
Cedrus Chaenomeles
Planten met uitzondering van vruchten en zaden Voor opplant bestemde planten met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten van Castanea sativa met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Anoplophora chinensis Phytophthora ramorum
Cryphonectria parasitica Popillia japonica Dryocosmus kuriphilus Planten met uitzondering van Bursaphelenchus xylophilus vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, Erwinia amylovora met uitzondering van zaden Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
visuele inspectie
E
visuele inspectie ten minste 2x/jaar visuele inspectie
C E
visuele inspectie E visuele inspectie C
visuele inspectie
E
visuele inspectie
C
C
1 5
Citrus
Planten, en hybriden daarvan, Anoplophora chinensis met uitzondering van zaden Spiroplasma citri Phoma tracheiphila C, E Citrus vein enation woody gall Citrus tristeza virus
Perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 225/250 Parasaissetia nigra Circulifer haematoceps Circulifer tenellus Eutetranychus orientalis 1 6 1 7 1 8
Cornus Corylus Cotoneaster
Anoplophora chinensis Anoplophora chinensis Anoplophora chinensis Erwinia amylovora Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
visuele inspectie
E
visuele inspectie
E
visuele inspectie C, E
C
1 9
Crataegus
Planten bestemd voor opplant, Anoplophora chinensis met uitzondering van zaden Erwinia amylovora Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie
C, E
C
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 226/250 2 0
Cydonia
Planten bestemd voor opplant, Pear decline met uitzondering van zaden mycoplasm C Erwinia amylovora Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
visuele inspectie
C
2 1
Eriobotrya
Planten bestemd voor opplant, Erwinia amylovora met uitzondering van zaden Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
C
C
2 2 2 3
2 4
Eucalyptus Fagus
Fortunella
Planten, met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten van Fagus sylvatica, met uitzondering van vruchten en zaden Planten, en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten en zaden
Gonipterus scutellatus Anoplophora chinensis Phytophthora ramorum
C
Perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie of vrij van grond en behandeld visuele inspectie
E
Spiroplasma citri Phoma tracheiphila Citrus vein enation C woody gall Citrus tristeza virus
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 227/250 Parasaissetia nigra Circulifer haematoceps Circulifer tenellus Eutetranychus orientalis 2 Frangula californica Planten met uitzondering van Phytophthora Frangula vruchten en zaden ramorum 5 , E purshiana 2 Fraxinus excelsior Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum 6 vruchten en zaden 2 Griselinia littoralis Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum 7 vruchten en zaden 2 Hamamelis Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum 8 virginiana vruchten en zaden 2 Heteromeles Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum 9 arbutifolia vruchten en zaden 3 Kalmia latifolia Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum O vruchten en zaden 3 Lagerstroemia Planten bestemd voor opplant, Anoplophora E chinensis 1 met uitzondering van zaden 3 Larix Planten met uitzondering van Bursaphelenchus xylophilus 2 vruchten en zaden B, E Planten bestemd voor opplant, Melampsora medusae met uitzondering van zaden Gremmeniella abietina Cephalcia lariciphila
visuele inspectie
visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie
visuele inspectie C
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 228/250
3 3 3 4 3 5 3 6 3 7 3 8
Laurus nobilis Leucothoe Lithocarpus densiflorus Lonicera hispidula Magnolia Malus
Planten > 3 m hoog, met Dendroctonus uitzondering van vruchten en micans Ips typographus zaden Ips cembrae Ips duplicatus Ips amitinus Ips sexdentatus Planten met uitzondering van Phytophthora ramorum vruchten en zaden Planten met uitzondering van Phytophthora ramorum vruchten en zaden Planten met uitzondering van Phytophthora ramorum vruchten en zaden Planten met uitzondering van Phytophthora ramorum vruchten en zaden Planten met uitzondering van Phytophthora ramorum vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, Anoplophora chinensis met uitzondering van zaden Erwinia amylovora Popillia japonica Apple proliferation mycoplasm
E E E E E
visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie
C, E
visuele inspectie + bemonstering van moerbedden en moederbomen ten minste 1x/6 jaar
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 229/250 Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden C
3 9
Mespilus
Planten bestemd voor opplant, Erwinia amylovora met uitzondering van zaden Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
C
C
4 0 4 1 4 2 4 3 4 4
Michelia doltsopa
Planten met uitzondering van vruchten en zaden Nothofagus obliqua Planten met uitzondering van vruchten en zaden Osmanthus Planten met uitzondering van heterophyllus vruchten en zaden Parrotia persica Planten met uitzondering van vruchten en zaden Photinia davidiana Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Erwinia amylovora
E E E E C
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 230/250 Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden C
4 5 4 6
4 7
Photinia x fraseri Platanus
Picea
Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten > 3 m hoog, met uitzondering van vruchten en zaden
4 8
Pieris
Planten met uitzondering van vruchten en zaden
Phytophthora ramorum Anoplophora chinensis Ceratocystis fimbriata f.sp. platani Bursaphelenchus xylophilus Melampsora medusae Gremmeniella abietina Gilpinia hercyniae Dendroctonus micans Ips typographus Ips cembrae Ips duplicatus Ips amitinus Ips sexdentatus Phytophthora ramorum
E
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie visuele inspectie
B, E
visuele inspectie B, E visuele inspectie
C
E
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 231/250 4 9
5 0
5 1
Pinus
Populus
Poncirus
Planten bestemd voor opplant, Bursaphelenchus xylophilus met uitzondering van zaden Melampsora medusae C, E Scirrhia pini Planten bestemd voor opplant, Gibberella circinata met inbegrip van zaden en kegels voor teeltdoeleinden Planten bestemd voor opplant, Gremmeniella abietina met uitzondering van zaden Planten > 3 m hoog, met Dendroctonus uitzondering van vruchten en micans Ips typographus zaden Ips cembrae Ips duplicatus Ips amitinus Ips sexdentatus Planten bestemd voor opplant, Anoplophora chinensis met uitzondering van zaden B, E Melampsora medusae Hypoxylon mammatum Planten, en hybriden daarvan, Spiroplasma citri met uitzondering van vruchten Phoma tracheiphila en zaden Citrus vein enation woody gall Citrus tristeza virus Parasaissetia nigra C Circulifer haematoceps Circulifer tenellus Eutetranychus orientalis
visuele inspectie
visuele inspectie
C
visuele inspectie
C
visuele inspectie visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 232/250 5 2
Prunus andere dan Planten, bestemd voor opplant, Plum pox virus P. laurocerasus en met uitzondering van zaden P. lusitancia
5 3
Prunus laurocerasus, Prunus lusitanica
5 4
Pseudotsuga
C Xanthomonas campestris pv. pruni Apricot chlorotic leafroll mycoplasm Planten van Prunus Anoplophora laurocerasus, bestemd voor chinensis B, E opplant, met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, Apricot chlorotic met uitzondering zaden leafroll mycoplasm Xanthomonas B pv. campestris pruni Planten van Pseudotsuga Phytophthora menziesii, met uitzondering van ramorum vruchten en zaden Planten van Pseudotsuga Gibberella circinata C, E menziesii, bestemd voor opplant, met inbegrip van zaden en kegels voor teeltdoeleinden Planten bestemd voor opplant, Bursaphelenchus xylophilus met uitzondering van zaden B Melampsora medusae Planten bestemd voor opplant, Gremmeniella abietina met uitzondering van zaden
visuele inspectie + bemonstering van moerbedden en moederbomen ten minste 1x/3 jaar visuele inspectie
visuele inspectie
visuele inspectie
C
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 233/250
5 5
Pyracantha
Planten > 3 m hoog, met Dendroctonus uitzondering van vruchten en micans Ips typographus zaden Ips cembrae Planten, bestemd voor opplant, Erwinia amylovora met uitzondering van zaden Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden
visuele inspectie
C
C
5 6
Pyrus
Planten bestemd voor opplant, Pear decline met uitzondering van zaden mycoplasm Erwinia amylovora C, E Anoplophora chinensis Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden C
5 7
Quercus
Planten bestemd voor opplant, Phytophthora ramorum met uitzondering van zaden Cryphonectria parasitica
B, E
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 234/250
5 8
5 9
6 0
6 1
Voor opplant bestemde planten + planten die klaar zijn voor verkoop aan de eindgebruiker bestemd voor de UK Rhododendron Voor opplant bestemde planten andere dan met uitzondering van zaden Rhododendron simsii (azalea) Rosa Planten bestemd voor opplant met uitzondering van zaden Planten van Rosa gymnocarpa met uitzondering van vruchten en zaden Rubus Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Salix
6 2
Sequoia sempervirens
6 3
Sorbus
Thaumetopoea processionea C (eikeprocessierups) Phytophthora ramorum
Anoplophora chinensis Phytophthora ramorum
C
visuele inspectie ten minste 2x/jaar
visuele inspectie E
Arabis mosaic virus Strawberry latent ringspot virus Tomato black ring B virus Raspberry ringspot virus Popillia japonica Planten bestemd voor opplant, Anoplophora E chinensis met uitzondering van zaden Planten van Salix caprea, met Phytophthora uitzondering van vruchten en ramorum E zaden Planten met uitzondering van Phytophthora E ramorum vruchten en zaden
visuele inspectie
Planten, bestemd voor opplant, Erwinia amylovora met uitzondering van zaden
visuele inspectie
C
visuele inspectie visuele inspectie
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 235/250 Planten en levende pollen voor Erwinia amylovora bestuiving, met uitzondering van vruchten en zaden C
6 4 6 5 6 6 6 7
Syringa vulgaris Taxus Trientalis latifolia Tsuga
6 Ulmus 8 6 Umbellularia 9 californica 7 Vaccinium ovatum 0 7 Viburnum 1 PALMEN Butia, 7 Brahea, 2 Chamaerops, Jubaea, Livistona, Phoenix, Sabal, Syagrus, Trachycarpus,
Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten met uitzondering van vruchten en zaden Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Bursaphelenchus xylophilus Melampsora medusae Anoplophora chinensis Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum Phytophthora ramorum
Voor opplant bestemde planten Paysandisia archon met een stamdiameter aan de voet van meer dan 5 cm
E E E
perceel gelegen in bufferzone (min. 2 jaar) + visuele inspectie perceel : ten minste 2x/jaar + visuele inspectie 500 m zone : ten minste 1x/jaar + bemonstering latente infectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie
B, E
E E E C
visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie visuele inspectie ten minste 2x/jaar visuele inspectie
B
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 236/250 Trithrinax, Washingtonia 7 3
Areca catechu, Arecastrum romanzoffianum, Arenga pinnata, Brahea armata, Borassus flabellifer, Butia capitata, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Chamaerops humilis, Cocos nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Howea forsteriana, Jubea chilensis, Livistona australis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus
Planten met een diameter aan Rynchophorus de voet van de stam van meer ferrugineus dan 5 cm, met uitzondering van vruchten en zaden
visuele inspectie
C
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 237/250 fortunei Washingtonia
en
BLOEMISTERIJGEWASSEN 7 Alle kruidachtige Planten bestemd voor opplant 4 planten met met uitzondering van bollen, uitzondering van stengelknollen, wortelstokken, planten van de zaden en knollen. familie Gramineae 7 Araceae Bewortelde planten met 5 aanhangend of bijgevoegd groeimedium 7 Begonia Planten, bestemd voor opplant, 6 met uitzondering van zaden, knollen en stengelknollen
Liriomyza huidobrensis Liriomyza trifolii
maandelijkse visuele inspectie gedurende 3 maanden vóór verkoop, of behandeling + inspectie vlak vóór verkoop visuele inspectie
B
Radopholus similis Opogona sacchari B Bemisia tabaci
B
7 7
Brugmansia
Planten bestemd voor opplant , Potato spindle met inbegrip van zaad tuber viroid
C
visuele inspectie om de 3 weken gedurende 9 weken voor verkoop, of behandeling (bij besmetting) en wekelijkse inspectie gedurende 3 weken voor verkoop visuele inspectie + bemonstering van de partijen of van de moederplanten
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 238/250
7 8
Dendranthema
Potato stolbur mycoplasm Helicoverpa armigera Planten, bestemd voor opplant, Chrysanthemum met uitzondering van zaden stunt viroid
visuele inspectie
Puccinia horiana B
7 9
Dianthus
Didymella ligulicola Tomato spotted wilt virus Helicoverpa armigera Spodoptera littoralis Planten, bestemd voor opplant, Erwinia chrysanthemi pv. met uitzondering van zaden dianthicola Pseudomonas caryophylli Phialophora B cinerescens Helicoverpa armigera Spodoptera littoralis
planten ten hoogste van de derde generatie + moederplanten getoetst, of rechtstreeks afkomstig uit materiaal waarvan een monster (min. 10%) tijdens bloeitijd vrij is bevonden maandelijkse visuele inspectie gedurende 3 maanden voor verkoop of adequaat behandeld visuele inspectie
visuele inspectie + moederplanten getoetst ten minste 1x/2 jaar
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 239/250 8 0
Euphorbia pulcherrima
Planten, bestemd voor opplant, Bemisia tabaci met uitzondering van zaden, planten waarvan blijkt dat ze bestemd zijn voor directe verkoop aan de eindgebruiker
B Stekken zonder wortels
8 1
8 2
Ficus
Hibiscus
Bemisia tabaci
Planten bestemd voor opplant, Opogona sacchari met uitzondering van zaden Planten bestemd voor opplant, Bemisia tabaci met uitzondering van zaden en planten waarvan blijkt dat ze bestemd zijn voor directe verkoop aan de eindgebruiker
Planten bestemd voor opplant, Rhizoecus hibisci met uitzondering van zaden
B
visuele inspectie om de 3 weken gedurende 9 weken voor verkoop, of behandeling (bij besmetting) en wekelijkse inspectie gedurende 3 weken voor verkoop en voldaan aan bijzondere voorwaarden voor de stekken visuele inspectie om de 3 weken gedurende 9 weken voor verkoop, of behandeling (bij besmetting) en wekelijkse inspectie gedurende 3 weken voor verkoop visuele inspectie visuele inspectie om de 3 weken gedurende 9 weken voor verkoop, of behandeling (bij besmetting) en wekelijkse inspectie gedurende 3 weken voor verkoop visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 240/250 Planten bestemd voor opplant, Bemisia tabaci met uitzondering van zaden en planten waarvan blijkt dat ze bestemd zijn voor directe verkoop aan de eindgebruiker
8 3
Impatiens
8 4
Marantaceae
8 5
Musaceae
8 6
Musa
8 7
Pelargonium
8 8
Persea
Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van alle rassen van Nieuw-Guinese hybriden Bewortelde planten met aanhangend of bijgevoegd groeimedium Bewortelde planten met aanhangend of bijgevoegd groeimedium Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden Bewortelde planten met aanhangend of bijgevoegd groeimedium Planten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden
Bewortelde aanhangend groeimedium
Tomato spotted wilt virus
B
visuele inspectie om de 3 weken gedurende 9 weken voor verkoop, of behandeling (bij besmetting) en wekelijkse inspectie gedurende 3 weken voor verkoop visuele inspectie
B
Radopholus similis Opogona sacchari B
visuele inspectie
Radopholus similis Opogona sacchari B
visuele inspectie
Pseudomonas solanacearum Radopholus similis B Opogona sacchari
visuele inspectie
Helicoverpa armigera Spodoptera littoralis B Rhizoecus hibisci Ralstonia solanacearum planten met Radopholus similis of bijgevoegd Opogona sacchari B
visuele inspectie
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 241/250 8 9
9 0
Solanum jasminioides
Planten bestemd voor opplant , Potato spindle met inbegrip van zaad tuber viroid C Potato stolbur mycoplasm Helicoverpa armigera Planten bestemd voor opplant, Potato stolbur met uitzondering van zaden mycoplasm Potato spindle tuber viroid Helicoverpa B armigera
Solanaceae andere dan S. jasminoides en Brugmansia spp (o.a. Petunia (surfina), Physalis pubescens, Cestrum, Lochroma, Solanum pseudocapsicum) 9 Strelitziaceae Bewortelde planten met 1 aanhangend of bijgevoegd groeimedium BLOEMBOLLEN 9 Camassia Bollen en knollen bestemd voor 2 opplant 9 Chionodoxa Bollen en knollen bestemd voor 3 opplant Bollen en knollen van Crocus 9 Crocus flavus bestemd voor opplant 4 Bollen en knollen bestemd voor opplant (minicultivars en hybriden inbegrepen) 9 Dahlia Bollen en knollen bestemd voor 5 het voortbrengen van planten
visuele inspectie bemonstering van partijen of van moederplanten visuele inspectie
visuele inspectie
Radopholus similis Opogona sacchari B
visuele inspectie
Ditylenchus dipsaci
visuele inspectie
Ditylenchus dipsaci
B B
Ditylenchus dipsaci Ditylenchus destructor Globodera rostochiensis
+ de de
visuele inspectie visuele inspectie
B
grondmonster planten of
vóór het officiële
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 242/250 bestemd voor opplant 9 6 9 7 9 8
9 9
Galanthus
Bollen en knollen bestemd voor opplant Galtonia candicans Bollen en knollen bestemd voor opplant Gladiolus Bollen en knollen bestemd voor het voortbrengen van planten bestemd voor opplant
Hyacinthus
Globodera pallida Ditylenchus dipsaci Ditylenchus dipsaci
B B
Globodera rostochiensis Globodera pallida
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus destructor opplant Meloidogyne chitwoodi/fallax Bollen en knollen bestemd voor Globodera het voortbrengen van planten rostochiensis Globodera pallida bestemd voor opplant
B
B
1 0 0
1 0 1 1 0 2
Iris
Ismene
Lilium
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci Ditylenchus opplant destructor Bollen en knollen bestemd voor Globodera het voortbrengen van planten rostochiensis Globodera pallida bestemd voor opplant
B
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus destructor opplant Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci opplant B Bollen en knollen bestemd voor Globodera het voortbrengen van planten rostochiensis Globodera pallida bestemd voor opplant
maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie visuele inspectie grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie
grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie
grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie visuele inspectie
grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 243/250 (wassen, borstelen, ...) 1 0 3 1 0 4
1 0 5 1 0 6 1 0 7 1 0 8 1 0 9
Muscari
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci opplant B
visuele inspectie
Narcissus
Bollen en knollen bestemd voor Globodera het voortbrengen van planten rostochiensis Globodera pallida bestemd voor opplant
grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie
Ornithogalum
B Bollen, met uitzondering van die Ditylenchus dipsaci die bestemd zijn voor directe verkoop aan de eindgebruiker Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci opplant B
visuele inspectie
Puschkinia
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci opplant B
visuele inspectie
Scillia
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus dipsaci opplant B
visuele inspectie
Tigridia
Bollen en knollen bestemd voor Ditylenchus destructor opplant
visuele inspectie
Tulipa
B
Bollen en knollen bestemd voor Globodera het voortbrengen van planten rostochiensis Globodera pallida bestemd voor opplant B Bollen, met uitzondering van die Ditylenchus dipsaci die bestemd zijn voor directe Ditylenchus destructor verkoop aan de eindgebruiker
SNIJBLOEMEN 1 Alle
plantendelen
Liriomyza
grondmonster vóór het planten of officiële maatregelen onder toezicht (wassen, borstelen, ...) visuele inspectie
visuele inspectie
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 244/250 1 0
huidobrensis Liriomyza trifolii
C = Plantenpaspoort vereist tot de eindgebruiker B = Plantenpaspoort vereist tussen beroepsmatige telers E = Plantenpaspoort vereist bij invoer uit bepaalde derde landen of bij binnenbrengen uit afgebakende gebieden in de EU ZP = Zona Protecta = Beschermd gebied
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 245/250
Bijlage 2: Lijst van de teelten waarvoor een plantenpaspoort voor het plantgoed of de zaden is vereist. Dat betekent dat de producenten-vermeerderaars erkend moeten zijn voor het gebruik van plantenpaspoorten. De plantenpaspoorten moeten worden bewaard door de landbouwer die het materiaal gebruikt voor de productie van consumptieproducten PLANTGOED: FRUIT Wetenschappelijke naam Fragaria L. Malus Mill. Mespilus L. Prunus L. Pyrus L. Rubus L. Vitis L. PLANTGOED: GROENTEN(*) Wetenschappelijke naam Allium sp. Apium spp. Beta vulgaris L. Brassica spp.
Nederlandse naam Aardbei Appel Mispel Kers, kriek, pruim (perzik, nectarine, abrikoos) Peer Frambozenstruik Druiven
Nederlandse naam Prei, (bies-, knof-)look, ui, sjalot Selderij (Chinese, bleek-, knol-) Plantgoed van bieten Koolsoorten (sluitkool, savooikool, rode kool, spruitkool, bladkool, broccoli, bloemkool, koolrabi, boerenkool, koolraap, Chinese kool, paksoi, …) Mosterd Cichorium sp. Andijvie Cucumis sp. Komkommer, augurk Cucurbita sp. Courgette, pompoen Humulus lupulus L. Hop Lactuca spp. Slasoorten Solanaceae Tomaten, paprika, aubergine, … Solanum L. Aardappel Spinacia L. Spinazie ZAAD: GROENTEN EN RUWVOERSOORTEN Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Allium ascalonicum L. Sjalot Allium cepa L. Ui Allium schoenoprasum L. Bieslook Helianthus annuus L. Zonnebloem Allium porum Prei Lycopersicon lycopersicum Tomaat (Lycopersicon esculentum) Medicago savita L. Luzerne Phaseolus L. sp. Verschillende soorten bonen (*) De planten van groenten, bestemd voor opplant, van kruidachtige soorten (met name planten van Cichorium sp. (witloof, cichorei), Daucus sp. (wortelen), Petroselinum sp. (peterselie), Phaseolus sp. (bonen), Pisum (erwten), Raphanus sp. (mierikswortel, radijs) alsmede van Spinacia L. (spinazie),...) moeten verplicht worden
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 246/250 vergezeld van een plantenpaspoort bij alle transacties tussen professionele producenten.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 247/250 Bijlage 3 Het aantreffen van niet-bruikbare gewasbeschermingsmiddelen (NBGM) (verlopen, verboden producten…) tijdens een audit leidt, tot een non-conformiteit waarvan de ernst afhangt van de termijn gedurende dewelke de NGBM niet meer mogen worden gebruikt. Deze manier van werken wordt overgenomen uit de toleranties toegepast door het FAVV tijdens controles. De non-conformiteiten en de te nemen maatregelen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Legende: Grijs = niet van toepassing * Apart opgeslagen en duidelijk geïdentificeerd ** Registratie van de naam van het product, de resthoeveelheid en de datum. De te nemen acties ingeval van non-conformiteiten zijn de volgende: -
NC van het type A1: melding aan het FAVV en ongunstige audit.
-
NC van het type A2: vernietiging van de NBGM via een gespecialiseerde firma en de overdracht van het bewijs van ophaling van de NBGM binnen de termijn vastgelegd door de OCI (maximaal 30 dagen). Bij gebrek aan bewijs van ophaling van de NBGM binnen de vastgelegde termijn, melding aan het FAVV en ongunstige audit. Deze manier van werken maakt het mogelijk: om de vernietiging in alle veiligheid te garanderen van de NBGM; dat het FAVV een controle kan vermijden; dat de OCI’s in voorkomend geval de non-conformiteit kunnen sluiten en de autocontrole kunnen valideren; de gevolgen voor de landbouwer te beperken (PV + voorwaardelijke sancties).
-
NC van het type B: actieplan (engagement om de NBGM bij de volgende inzameling door Phytofar-Recover te overhandigen – gratis, elke twee jaar). De OCI kan de audit gunstig afsluiten, hoewel de non-conformiteit niet noodzakelijk verholpen zal zijn binnen de 6 maand.
Phytofar-Recover organiseert de inzameling van NBGM buiten de inzamelingscampagne bij landbouwers (betalend). Bij de inzameling zal de overeenstemming tussen de lijst met overhandigde NBGM en de overhandigde producten worden geverifieerd en de gebruiker zal van Phytofar-Recover een attest krijgen dat aan de OCI zal kunnen worden voorgelegd met het oog op de sluiting van de non-conformiteit.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 248/250 Ophaling van NBGM buiten de inzamelingsperiode, hoe te werk gaan? -
De operator neemt contact op met Phytofar-Recover voor een ophaling van NBGM, in het kader van de validatie van een autocontrole.
-
De operator overhandigt aan Phytofar-Recover, op hetzelfde ogenblik als zijn ophalingsaanvraag, een kopie van de lijst met producten die moeten worden opgehaald (de lijst is opgesteld door de OCI tijdens de audit en bevat de handelsnaam van de producten en hun geschatte hoeveelheid).
-
Phytofar-Recover neemt contact op met de gespecialiseerde ophaalfirma voor een directe ophaling van de NBGM.
-
De gespecialiseerde ophaalfirma gaat over tot de ophaling van de NBGM.
-
De werknemer van de gespecialiseerde ophaalfirma controleert ter plekke tijdens de ophaling of alle producten op de lijst opgehaald zijn en zet de stempel van de ophaalfirma op de lijst met producten. Als de opgehaalde producten niet overeenkomen met de producten op de lijst, zal dat ook worden vermeld op het document door de werknemer van de ophaalfirma.
-
Phytofar-Recover ontvangt van de gespecialiseerde ophaalfirma de factuur voor de ophaling en een attest met de afgestempelde lijst die de naam bevat van de producten en hun geschatte hoeveelheid.
-
Phytofar-Recover overhandigt de factuur aan de operator.
-
De operator betaalt het factuurbedrag aan Phytofar-Recover.
-
Na betaling verstuurt Phytofar-Recover de lijst die de stempel draagt van de ophaalfirma naar de operator.
-
De operator stuurt de lijst door naar de OCI zodat deze de audit kan afsluiten.
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 249/250
NBGM
Nooit erkend in België Gebruik toegelaten op 1 januari van het jaar x-2
Opslag*
Registratie **
JA NEEN
Gebruik toegestaan JA tussen 1 januari van het jaar x-2 en 1 januari van het jaar x-4
NEEN
Registratie gemeld aan de PCE
Type nonconformiteit
Maatregelen
Opvolging
A1
Melding FAVV
FAVV
Actieplan (engagement om zijn NBGM te overhandigen tijdens de volgende inzameling door Phytofar-Recover) Actieplan (engagement om zijn NBGM te overhandigen tijdens de volgende inzameling door Phytofar-Recover ) Vernietiging van de NBGM via een gespecialiseerde firma met een bewijs van ophaling van de producten
Als de vernietiging plaatsvindt binnen de termijn, validatie van het autocontrolesystee m
Conform B
JA
B
NEEN
A2
PB 07 - LD 02 - REV 2 – 2014 - 250/250 binnen dagen.
Gebruik niet toegestaan op 1 januari van het jaar x-4, andere gevallen Producten JA afkomstig van de NEEN overname van een onderneming waarvan het gebruik niet langer toegestaan is
A1
JA NEEN
JA NEEN
Conform In functie van de NBGM, zie boven
de
Melding FAVV
30
In het tegenovergestelde geval wordt de nietconformiteit A2 A1 met melding aan het FAVV FAVV