NHTV EXP SERIES No1A:Opmaak 1
19-08-2008
15:10
Pagina 1
Een inventarisatie van het domein kusttoerisme Naar aanleiding van de rijksnota “Pieken in de Delta; Gebiedsgerichte Economische Perspectieven” (Ministerie van Economische Zaken, 2004) beoogt dit onderzoeksrapport vanuit een mondiaal en zo breed mogelijk perspectief de kennisontwikkeling en –ontsluiting omtrent kusttoerisme van nieuwe impulsen te voorzien. Het domein kusttoerisme blijkt immers veel meer te behelzen dan de traditionele drie-eenheid zon, zee en zand. Derhalve zullen in dit rapport de volgende zaken de revue passeren: maatschappelijke factoren die mogelijk van invloed zijn op kusttoerisme, een nadere definiëring, het prille begin van kusttoerisme tot aan kusttoerisme in de huidige postmoderne samenleving, verschillende beleidsopgaven en aan kusttoerisme gerelateerde kennisinstellingen, personen en gebieden. Uiteindelijk hebben al deze aspecten bijgedragen aan de totstandkoming van het transformational model of the coast. Dit model zou dan idealiter weer input moeten genereren voor zowel onderzoek, onderwijs als werkveld.
Kusttoerisme: een tour d’horizon
Kusttoerisme: een tour d’horizon
Martijn Smeenge, MSc, 2008
Martijn Smeenge
1
Kusttoerisme: een tour d’horizon Een inventarisatie van het domein kusttoerisme
Martijn Smeenge, MSc.
Martijn Smeenge MSc junior onderzoeker lectoraat Visitor management, Academie voor toerisme
NHTV Postbus 3917 4800 DX Breda T (076) 530 22 03 F (076) 530 22 05
[email protected] www.nhtv.nl
NHTV Expertise Series 1
NHTV Expertise Series
NHTV Expertise Series
NHTV EXP SERIES No1A:Opmaak 1
19-08-2008
15:10
Pagina 2
NHTV Expertise Series
NHTV.NXT
In het kader van de bijdrage aan kennisontwikkeling op haar vakgebieden digital entertainment,
NHTV is naast een onderwijsinstelling ook een kennisinstituut. NHTV hecht daarom veel waarde aan
hotel en facility, stedenbouw, logistiek en mobiliteit, toerisme en vrije tijd brengt NHTV internationaal
contacten met het midden- en kleinbedrijf (MKB), instellingen en (lokale) overheden. Door samenwerking
hoger onderwijs Breda de NHTV Expertise Series uit. Deze publicaties hebben een logische koppeling met
met het werkveld wordt een klimaat gecreëerd waarin kennisontwikkeling en kennisoverdracht optimaal
de strategie- en onderzoekslijnen van NHTV en dragen bij aan de profilering van NHTV als kennisinstituut.
worden benut en zo kenniscirculatie op gang komt. Het onderdeel NHTV.NXT speelt hierin een belangrijke
Het doel is deze serie verder uit te bouwen.
rol en bestaat uit 2 onderdelen. NHTV.NXT Research & Consultancy vertegenwoordigt alle onderzoeksactiviteiten met betrekking tot het werkveld en kan gezien worden als een interface tussen overheid, bedrijven en instellingen enerzijds en de NHTV op corporate niveau anderzijds. NHTV.NXT International Business School vertegenwoordigt alle onderwijsactiviteiten gericht op het werkveld, zoals short courses, een executive masteropleiding of maatwerkopleidingen.
Kusttoerisme: een tour d’horizon
Colofon Kusttoerisme: een tour d’ horizon ISBN: 9789051796117 Copyright © 2008, NHTV internationaal hoger onderwijs Breda. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de auteur/uitgever.
Dit is een publicatie van NHTV Expertise Series Meer informatie omtrent kusttoerisme kan worden verkregen via het lectoraat Visitor Management, NHTV internationaal hoger onderwijs Breda. Postbus 3917 4800 DX Breda Tel.: 076-530 2203 www.visitormanagement.nl
Kusttoerisme: een tour d’horizon Martijn Smeenge
NHTV Expertise Series
Voorwoord Voor u ligt mijn verkennend onderzoeksrapport naar het domein kusttoerisme in opdracht van het lectoraat Visitor Management. Sinds juni 2007 heb ik me op NHTV internationaal hoger onderwijs Breda bezig gehouden met dit domein. Aanvankelijk betrof dit voornamelijk het in kaart brengen van al datgene dat op enigerlei wijze een link heeft met kusttoerisme. Dit is onder andere uitgemond in een uitgebreid literatuuroverzicht, een overzicht van (kennis)centra en een overzicht van personen die actief zijn op het terrein van kusttoerisme. Daarnaast heb ik me ook afgevraagd wat eigenlijk precies onder kusttoerisme kan worden verstaan. Hierover blijkt namelijk geenszins eenduidigheid te bestaan. Tot slot heeft de vergaarde kennis mede bijgedragen aan de totstandkoming van een nieuw model; het transformational model of the coast. Dit moet als denkkader gaan dienen bij toekomstig onderzoek en zal tegelijkertijd als zodanig in de praktijk getoetst worden. Hoewel ik in aanzienlijke mate op mezelf was aangewezen, heb ik vanzelfsprekend wel de nodige steun gehad tijdens mijn werkzaamheden. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn twee meest directe collega’s van het lectoraat Visitor Management aan NHTV internationaal hoger onderwijs Breda, Elke Ennen en Ben Offringa. Bij hen kon ik altijd, ook buiten de geplande overlegbijeenkomsten, met mijn vragen terecht en mede dankzij hun inbreng heb ik dit onderzoeksrapport tot een goed eind kunnen brengen. Bovendien is het overleg met Margot Tempelman en Anja de Groene van de Hogeschool Zeeland ook uiterst vruchtbaar gebleken. Deze bijeenkomsten hebben bij tijd en wijle geleid tot nieuwe inzichten en brachten zaken die aanvankelijk over het hoofd werden gezien, boven tafel. Rest mij nog een blik te werpen op de toekomst. Mijn wens, en die van het lectoraat Visitor Management, is dat dit rapport, en in het bijzonder het transformational model of the coast, een substantiële bijdrage kan gaan leveren aan de kennisontwikkeling omtrent het domein kusttoerisme en van een dito betekenis kan zijn voor de praktijk. In de eerste plaats zal dit betrekking hebben op onderwijs en onderzoek. Wat onderwijs betreft, komt deze wens al spoedig uit: in september 2008 za binnen het lectoraat Visitor Management aan NHTV internationaal hoger onderwijs
Breda de Minor Kusttoerisme voor het eerst van start gaan. Hopelijk heeft dit een vervolg in de vorm van afstudeeropdrachten op het gebied van kusttoerisme. In het laatste geval moet worden gedacht aan concreet beleid en (vrijetijds)ondernemers. In beide gevallen is de uiteindelijke ideale situatie dat het model een bruikbaar instrument blijkt, het van zijn kwalificatie ‘conceptueel’ zal worden ontdaan en dat het domein kusttoerisme in zijn geheel een positieve impuls krijgt.
Samenvatting De kust. Al decennia lang dé toeristische bestemming, zowel nationaal als internationaal. Massa’s toeristen drommen bij goed weer samen langs relatief kleine kuststroken om te genieten van zon, zee en zand. Toch is niet alles even florissant. Dikwijls hebben kustgebieden te kampen met problemen als congestieverschijnselen, weersafhankelijkheid, een steeds veeleisender wordende consument, een groei van de internationale concurrentie, gebrek aan innovatie, veroudering van het product en een beperkte mogelijkheid tot uitbreiding (www.projecten.nederlandleeftmet water.nl). Dit geldt zeker voor de regio Zuidwest-Nederland. Een kwaliteitsimpuls van het toerisme aan de kust is derhalve hier, maar ook elders in internationale kustzones, zeker geen overbodige luxe. In de rijksnota “Pieken in de Delta; Gebiedsgerichte Economische Perspectieven” (Ministerie van Economische Zaken, 2004) geldt kusttoerisme als één van de drie speerpunten van beleid voor Zuidwest-Nederland. Een versterking en ontsluiting van de kennisinfrastructuur op het terrein van kusttoerisme is hierbij één van de programmalijnen. NHTV internationaal hoger onderwijs Breda probeert in samenspraak met de Hogeschool Zeeland (HZ) onder de vlag van het Kenniscentrum Kusttoerisme invulling te geven aan deze programmalijn. De diepgaande inventarisatie van het domein kusttoerisme In dit rapport poogt daartoe een eerste aanzet te geven. Dit zal verder moeten worden uitgebouwd door middel van de minor kusttoerisme, die in september 2008 door het lectoraat Visitor Management op NHTV internationaal hoger onderwijs Breda zal worden aangeboden. Zoals zo-even is vermeld, beoogt dit rapport gestalte te geven aan een uitgebreide rondgang langs het domein kusttoerisme. De doelstelling die hieraan ten grondslag ligt, luidt als volgt:
Inzicht verkrijgen in het domein kusttoerisme, teneinde het werkveld te kunnen aanscherpen en probleemgebieden beter te kunnen aanstippen.
Deze doelstelling heeft uitgemond in de volgende vraagstelling:
Welke aspecten maken deel uit van het domein kusttoerisme? De verkenning begint met een indeling van en voor kusttoerisme (zie figuur 2.1). Deze is grotendeels gebaseerd op het DESTEP-model (Kotler & Armstrong, 1993), dat met behulp van de demografische, economische, sociaal-culturele, technologische, ecologische en politiek-bestuurlijke factoren, met als extra een ruimtelijke component, het onderzoeksobject maatschappijbreed afdekt. Daarnaast komen alle stakeholders aan de orde en als laatste worden concrete toeristisch-recreatieve bestemmingen en activiteiten ondergebracht in vaste en tijdelijke bestemmingen. Dit schematisch overzicht probeert aan de ene kant de verkenning van het begrip te stroomlijnen door zoveel mogelijk aan kusttoerisme verwante factoren en processen weer te geven, variërend van algemene achtergrondkenmerken tot concrete bestemmingen. Anderzijds kan het dienst doen als fundament of vertrekpunt voor toekomstig onderzoek. De volgende stap van dit inventariserend onderzoek betreft de definiëring en daarmee ook de afbakening van het begrip kusttoerisme. Na een uitgebreid literatuuronderzoek en een diepgaande documentenanalyse blijkt hierover geenszins uniformiteit te bestaan. Wel is duidelijk dat kusttoerisme meer is dan alleen de traditionele drie-eenheid zon, zee en zand. Verschillende opvattingen en definities zijn uiteindelijk naast elkaar gelegd om zo tot een bruikbare omschrijving te komen die de basis vormt voor dit rapport, voor de minor en dat voor eventueel toekomstig onderzoek kan vormen. Deze luidt als volgt:
De activiteiten van personen die reizen en verblijven in plaatsen buiten hun normale omgeving die gelegen zijn in of op maximaal anderhalf uur reistijd van de kustzone, de kustwateren en het nabije achterland voor niet langer dan één aaneengesloten jaar om redenen van vrijetijdsbesteding, zaken en andere doeleinden die niet gerelateerd zijn aan het uitoefenen van een activiteit die beloond wordt vanuit de bezochte (kust)plaats. Deze definitie is hoofdzakelijk geënt op die van toerisme in het algemeen van de World Tourism Organization (WTO) en verder afgestemd op het kustgebied.
Kusttoerisme is echter niet van alle tijden. Pas sinds ongeveer tweeëneenhalve eeuw, met de opkomst van vakantieoorden als Brighton (Engeland), Heiligendamm (Duitsland) en Scheveningen in het laatste deel van de achttiende eeuw, kreeg de kust langzaamaan een toeristische aantrekkingskracht. Die aantrekkingskracht was oorspronkelijk grotendeels georiënteerd op gezondheid. Daarvoor boezemde het kustgebied alleen maar angst in. Deze omslag van angst naar fascinatie is terug te lezen in “Het verlangen naar de kust” van Corbin (1989). Aanvankelijk was kusttoerisme slechts voorbehouden aan de hogere klassen. Democratisering van vrijetijd hield nauw verband met de industrialisering en kwam pas geleidelijk op gang in de tweede helft van de negentiende eeuw en zette door in de twintigste eeuw (Shaw & Agarwal, 2007). Dit markeert het begin van massatoerisme aan de kust, zij het dat dit voornamelijk binnenlands toerisme betrof. Dit veranderde in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de concurrentie tussen internationale toeristische bestemmingen door de opkomst van relatief voordelige pakketreizen als gevolg van het Fordisme snel op gang kwam (ibid.). In deze periode zijn de kustresorts van de Spaanse Costa’s tot aan de Turkse Rivièra tot wasdom gekomen. Rond 1990 begonnen talrijke massatoerismebestemmingen aan de kust tekenen van verzadiging te tonen en dreigden ze in de stagnatiefase van de destination life cycle (Butler, 2001) te geraken. Een verschuiving van het Fordisme naar het postFordisme, terugtredende centrale overheden met decentralisatie en privatisering van voorheen publieke voorzieningen als gevolg, tegelijkertijd mondialisering én regionalisering op ruimtelijk gebied, democratisering van de smaak, individualisering en digitalisering lagen hieraan ten grondslag. Dit alles leidde tot de opkomst van een postmoderne cultuur die enerzijds voortborduurt op het bohémienkarakter van de jaren zeventig en anderzijds de opkomst van een commerciële markt weerspiegelt. Ten tijde van dit postmodernisme wordt de kwaliteit van gebieden steeds meer bepaald door vrijetijd en cultuur. Vrijetijd en cultuur worden een groeiende rol toebedeeld als bron voor ‘placemaking’, doordat plaats en markt steeds losser van elkaar raken en de markt de plaats gaat domineren, zo suggereert Zukin (1991). Er ontstaan vervolgens authentieke (‘vernacular’) en kunstmatig gecreëerde (‘landscape’) omgevingen, waarbij de laatste de eerstgenoemde gaat overheersen. Uiteindelijk leidt dit proces van ‘landscaping’ tot ‘liminal spaces’, plaatsen waarvan het onduidelijk is of ze
authentiek of kunstmatig gecreëerd zijn (Zukin, 1991), zoals het geval is in het Amerikaanse plaatsje Seaside (Florida). Een volgend belangrijk issue bij kusttoerisme is (overheids)beleid. Wat bestuurlijke afstemming betreft, vallen twee trends waar te nemen. Op de eerste plaats is sprake van een terugtredende overheid. Dit wordt door de Nederlandse overheid verwoord door middel van het sturingsprincipe ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2005). De Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS) is één van de zaken die grotendeels centraal geregeld blijft. Duurzaamheid en veiligheid zijn twee items die hoog op de beleidsagenda staan en een hoge relevantie hebben inzake het kustgebied. Duurzaamheid wordt doorgaans in de praktijk gebracht door middel van Integrated Coastal Zone Management (ICZM). Dit betreft volgens de Europese Commissie een dynamisch, multidisciplinair en iteratief proces om duurzaam beheer van kustzones te promoten (MiNaCouncil Environment and Nature Council of Flanders, 2001). Veiligheid heeft vooral betrekking op bescherming tegen de zee. Nederland geldt als pionier op dit terrein, nadat de watersnoodramp van 1953 noopte tot een omvangrijk Deltaplan. Sinds 1990 staan kust en veiligheid structureel op de beleidsagenda van de nationale overheid. Op internationaal niveau is de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling in Rio de Janeiro van 1992 het vermelden waard. Deze mondde uit in het actieprogramma Agenda 21, waarin 178 regeringen zich aan “geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kustgebieden en de mariene omgeving onder hun bevoegdheid” committeren (Ministerie van V&W et al., 2005). Een laatste punt dat wat betreft beleid de nodige aandacht verdient, is ruimtelijke kwaliteit. In de huidige postmoderne samenleving wordt het belang van (de kwaliteit van) vrijetijdsbesteding steeds groter. Dit heeft ook zijn weerslag op de fysieke ruimte. De Vromraad (2006) stelt derhalve dat het cluster van vrijetijd en toerisme een dubbelrol als coproducent van ruimtelijke kwaliteit en als bron van economische ontwikkeling moet spelen en niet langer moet worden opgevat als bedreiger van ruimtelijke kwaliteit. Een voorbeeld van een relatief nieuw ruimtelijk concept zijn grootschalige leisurecomplexen die aan populariteit groeien. Voor kustgebieden zou
een ruimtelijke kwaliteits-verbetering wellicht kansen kunnen bieden voor seizoensverlenging of zelfs jaarrondtoerisme. De tour d’ horizon heeft geleid langs de meest relevante zaken die van toepassing zijn voor het domein kusttoerisme. Gebleken is al dat dit domein veelomvattend is. Om nog meer structuur in het (toekomstig) onderzoek aan te brengen en beter te kunnen beantwoorden aan de doel- en vraagstelling, is bovendien een theoretisch denkkader opgesteld, het transformational model of the coast (figuur 6.1). Dit denkkader dient er grofweg toe het gehele toeristisch-recreatieve transformatieproces zo overzichtelijk mogelijk weer te geven en te analyseren. Dit proces begint bij de toeristisch-recreatieve kustresources, die door producenten en consumenten en met behulp van de media continu worden getransformeerd tot een commercieel toeristisch-recreatief kustproduct en moet uiteindelijk leiden tot een evenwicht tussen de bestemming, de bezoekers en de gebruikers van de bestemming. Dit vindt plaats door middel van de variabelen binding, beleving en verleiding, het gedachtegoed waaraan het lectoraat Visitor Management haar bestaansrecht ontleent. Een blik op de praktijk laat zien dat een breed palet aan bestemmingen en/of activiteiten geschaard kunnen worden onder de noemer van kusttoerisme. Dit varieert van de traditionele strandvakantie tot bijvoorbeeld pooltoerisme. Daarnaast biedt kusttoerisme tal van mogelijkheden voor onderzoek in verschillende disciplines. Aan de hand van de reeds eerder gebruikte DESTEP-indeling wordt een overzicht gepresenteerd van potentiële onderzoeksrichtingen. Tot slot worden in de bijlagen nog een aantal praktische inventarisaties aangereikt: overzichten van waar kusttoerisme bestudeerd wordt, wie kusttoerisme bestuderen en bestudeerde kustgebieden. Bovendien zal op de binnenkort te lanceren website van het lectoraat Visitor Management (www.visitormanagement.nl) een zeer uitgebreide databank worden geplaatst met relevante literatuur. Dit rapport moet een handreiking bieden voor de thema’s onderzoek, onderwijs en werkveld. Het transformational model of the coast en het overzicht van potentiële onderzoeksrichtingen leveren voldoende input voor mogelijk onderzoek. Dankzij de in september 2008 te starten minor kusttoerisme die door het lectoraat Visitor Management wordt georganiseerd en gegeven op NHTV internationaal hoger onderwijs Breda wordt het thema onderwijs al in de praktijk gebracht. In het werk-
veld, oftewel in een toeristisch-recreatief kustgebied of een vrijetijdsondernemer in een dergelijke omgeving, moet blijken of deze inventarisatie in de praktijk kan bijdragen aan kusttoerisme dat in alle opzichten duurzaam van aard is.
Inhoudsopgave 1.
Kusttoerisme in Pieken in de Delta............................................................. 15 1.1. Context .......................................................................................... 15 1.2. Inleiding ......................................................................................... 15 1.3. Doel- en vraagstelling ...................................................................... 17
2.
Een indeling voor kusttoerisme ................................................................. 19
3.
Wat is kusttoerisme?................................................................................ 21
4.
De kust door de eeuwen heen ................................................................... 25 4.1. Van vrees naar verworvenheid .......................................................... 25 4.2. Postmodernisme als reactie .............................................................. 27
5.
Kusttoerisme en beleidsopgaven............................................................... 33 5.1. Bestuurlijke afstemming .................................................................. 33 5.2. Duurzaamheid en veiligheid.............................................................. 34 5.3. Ruimtelijke kwaliteit........................................................................ 38
6.
Kusttoerisme in een model........................................................................ 41
7.
Kusttoerisme concreet ............................................................................. 51
8.
En nu verder ............................................................................................ 53
Literatuuropgave ............................................................................................. 57
Bijlage A: Waar wordt kusttoerisme bestudeerd? ................................................ 63 Bijlage B: Wie bestuderen kusttoerisme?............................................................ 67 Bijlage C: Overzicht bestudeerde kustgebieden .................................................. 69
1.
Kusttoerisme in Pieken in de Delta
1.1.
Context
De kust van Nederland is één van de belangrijkste toeristische trekpleisters van Nederland. Zowel binnen- als buitenlandse toeristen weten en masse de Nederlandse kust, die zich uitstrekt van het Waddengebied tot de Zeeuwse Delta, te vinden (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007). Desondanks voldoet de kust op een aantal punten niet meer aan de wensen van de hedendaagse, steeds veeleisender wordende consument en groeit bovendien de internationale concurrentie. Dikwijls blijft de bereikbaarheid van de kustgebieden in gebreke en is het product kust snel aan veroudering onderhevig. Daarnaast biedt de schaarse ruimte weinig mogelijkheden tot uit-
van het toerisme in de kustzone lijkt derhalve onontbeerlijk. In de rijksnota “Pieken in de Delta; Gebiedsgerichte Economische Perspectieven” (Ministerie van Economische Zaken, 2004) wordt Zuidwest Nederland als één van de zes landsdelen met unieke groeimogelijkheden bestempeld. Procesindustrie, logistiek en kusttoerisme vormen de zogenaamde pieken in deze regio. Dit rapport beoogt een inventarisatie van de derde pijler, kusttoerisme, maar dan in zijn algemeenheid, te bewerkstelligen, die op haar beurt kan leiden tot nieuw onderzoek, nieuwe kennis en dus een mogelijke kwaliteitsverbetering.
1.2.
Inleiding
De vaststelling van kusttoerisme als één van de drie speerpunten van beleid voor Zuidwest Nederland in “Pieken in de Delta” gaat samen met twee programmalijnen. Enerzijds moeten kwalitatief hoogwaardige, innoverende bedrijven en nieuwe markten op het gebied van kusttoerisme worden aangetrokken en aan de andere kant dient de kennisinfrastructuur omtrent kusttoerisme te worden versterkt en ontsloten (Ministerie van Economische Zaken, 2007). Tezamen met de Hogeschool Zeeland (HZ) in Vlissingen probeert NHTV internationaal hoger onderwijs Breda onder de vlag van
15
breiding (www.projecten. nederlandleeftmetwater.nl). Een kwaliteitsverbetering
het Kenniscentrum Kusttoerisme aan laatstgenoemde programmalijn vorm te geven. Door middel van een diepgaande inventarisatie van het domein kusttoerisme moet de kennisontwikkeling hieromtrent van een impuls worden voorzien. Dit zal uiteindelijk moeten leiden tot het ontwikkelen en uitvoeren van een gezamenlijke minor Kusttoerisme, die op haar beurt weer input voor de eerste programmalijn kan genereren. De noodzaak tot het aangaan van relaties tussen enerzijds de overheid en het toeristische bedrijfsleven en anderzijds onderwijsinstellingen wordt nog eens onderstreept door het Platform Toerisme en Recreatie (www.platformtoerismeenrecreatie.nl). Er wordt niet alleen naar Zuidwest Nederland gekeken; integendeel, bij deze inventarisatie wordt gebruik gemaakt van een internationale oriëntatie. Bij de inventarisatie van het domein kusttoerisme dienen zoveel mogelijk relevante factoren te worden opgenomen. Met andere woorden, kusttoerisme wordt vanuit een zo breed mogelijk perspectief bestudeerd. Daarvoor zal in eerste instantie een conceptuele indeling van het domein kusttoerisme worden gemaakt. Deze inde-
16
ling schetst een overzicht van de aan kusttoerisme gelieerde factoren en kan tevens als startpunt voor toekomstig onderzoek dienen. Aansluitend moet vastgesteld worden wat kusttoerisme daadwerkelijk inhoudt en wat allemaal tot dit domein gerekend kan worden. Daarnaast geeft hoofdstuk vier een beknopt inzicht in de opkomst en ontwikkeling van kusttoerisme en wordt uitvoerig ingegaan op het postmodernisme en de relatie daarvan met kusttoerisme. Een aanzienlijk deel van de informatie en literatuur omtrent kusttoerisme dat beschikbaar is, is terug te leiden tot de begrippen duurzaamheid en veiligheid. Ze nemen eveneens een prominente positie in op tal van beleidsagenda’s. Vandaar ook dat hier in hoofdstuk vijf uitvoerig aandacht aan wordt besteed. Bestuurlijke afstemming en ruimtelijke kwaliteit, twee andere maatschappelijke vraagstukken die aan kusttoerisme verbonden zijn, komen hier eveneens aan bod. Vervolgens is een conceptueel model voor kusttoerisme opgesteld. Met dit model moet meer grip worden verkregen op het domein kusttoerisme en het moet handvatten bieden voor toekomstig onderzoek dat is gericht op kusttoerisme. Om het domein kusttoerisme verder te concretiseren en tegelijk te completeren is tot slot eveneens een overzicht gemaakt van mogelijke bestemmingen, activiteiten en onderzoeksrichtingen. Tot slot is gekeken waar het domein kusttoerisme bestudeerd
wordt, wie zich er mee bezig houdt, welke onderzoeksmethoden daarbij gehanteerd worden en welke kustgebieden reeds onderwerp van onderzoek zijn geweest. Dit alles is voor een groot deel aan te treffen in de bijlagen. Een volledig overzicht hiervan is terug te vinden in de binnenkort te openen online databank van het lectoraat Visitor Management (www.visitormanagement.nl).
1.3.
Doel- en vraagstelling
Een meer nauwkeurige formulering van een inventarisatie van kusttoerisme leidt tot de volgende doelstelling van dit onderzoek.
Inzicht verkrijgen in het domein kusttoerisme, teneinde het werkveld te kunnen aanscherpen en probleemgebieden beter te kunnen aanstippen.
vraagstelling:
Welke aspecten maken deel uit van het domein kusttoerisme? Deze vraagstelling kan worden opgesplitst in meerdere onderzoeksvragen, te weten:
1.
Wat?
Welke verschillende definities, opvattingen en speerpunten worden gehanteerd door de verschillende internationale vak- en werkgroepen en welke literatuur/auteurs is/zijn daarbij toonaangevend?
2.
Waar?
Waar wordt het kennisveld van kusttoerisme bestudeerd en welke thema’s en/of speerpunten worden gehanteerd en waarom? In welke mate is een classificatie in de vorm van verschillende scholen mogelijk?
17
Deze doelstelling heeft op haar beurt geleid tot de formulering van de volgende
3.
Wie?
Welke onderzoekers, docenten, lectoren, professoren, promovendi zijn werkzaam in het veld van kusttoerisme?
4.
Hoe?
Welke methoden worden gehanteerd voor onderzoek naar kusttoerisme en welke cases zijn daarvan voorbeelden?
In de volgende hoofdstukken en bijlagen zullen deze vragen worden behandeld om een invulling aan de inventarisatie van het domein kusttoerisme te kunnen geven.
18
2.
Een indeling voor kusttoerisme
Om een tour d’horizon langs het begrip kusttoerisme te structureren en dus te vergemakkelijken, is in eerste instantie een conceptuele indeling van het domein kusttoerisme samengesteld (zie figuur 2.1). Deze indeling dient meerdere doelen. Enerzijds tracht ze de verkenning van het begrip te stroomlijnen door een zo compleet mogelijk overzicht te geven van de aan kusttoerisme gelieerde factoren en processen, variërend van algemene achtergrondkenmerken tot concrete bestemmingen. Aan de andere kant kan ze dienst doen als fundament of vertrekpunt voor toekomstig onderzoek. Om kusttoerisme vanuit verschillende perspectieven te kunnen beschouwen, is gebruik gemaakt van het DESTEP-model (Kotler & Armstrong, 1993). Met behulp van de demografische, economische, sociaal-culturele, technologische, ecologische
nent, wordt het onderzoeksobject maatschappijbreed afgedekt. Vervolgens komen de desbetreffende stakeholders aan bod. Alle bevolkingsgroepen en instellingen die enigszins betrokken kunnen zijn bij kusttoerisme, worden hier genoemd. Tot slot resten vaste, bijvoorbeeld (kust)steden en stranden, en tijdelijke bestemmingen als festivals en evenementen. Dit zijn de concrete toeristisch-recreatieve bestemmingen en activiteiten. Overigens hoeven die in eerste instantie niet per definitie een toeristisch-recreatieve inslag te hebben. Hoe dit alsnog kan geschieden, wordt in hoofdstuk zes uitgelegd. De onderling geschetste verbanden in dit model kunnen twee richtingen op gaan, afhankelijk van de gekozen invalshoek. De DESTEP-factoren kunnen als achtergrondvariabelen een sturende functie hebben bij de invulling van een toeristischrecreatief kustgebied in vaste en tijdelijke bestemmingen. Op deze wijze wordt het model als het ware van boven naar beneden doorlopen. Hetzelfde geldt grotendeels voor het schetsen van toekomstscenario’s; stakeholders kunnen met behulp van de DESTEP-factoren voor kusttoerisme relevante trends benoemen die hun weerslag op de toekomstige bestemmingen hebben. In het geval van categorisatie van kusttoerisme kan voor een belangrijk deel de omgekeerde weg worden bewandeld. Voor een
19
en politiek-bestuurlijke factoren, met daaraan toegevoegd een ruimtelijke compo-
toeristische kustbestemming wordt dan bijvoorbeeld bestudeerd welke stakeholders en DESTEP-factoren erbij betrokken zijn.
20 Figuur 2.1: Conceptuele indeling kusttoerisme Figuur 2.1 geeft een ruwe weergave van de aan kusttoerisme verwante processen en factoren. Deze indeling zal als leidraad dienen voor het verdere verloop van dit onderzoeksrapport en zal op de eerste plaats een bijdrage leveren aan de nadere definiering van kusttoerisme in het volgende hoofdstuk.
3.
Wat is kusttoerisme?
Wat kan allemaal tot kusttoerisme gerekend worden? Dat hier hedentendage nog geen uniformiteit over bestaat, blijkt wel uit de beschikbare literatuur. Sterker nog, het begrip kustzone is zelfs niet altijd duidelijk gedefinieerd. In Nederland wordt doorgaans de definitie uit de Nota Ruimte (2005) gebruikt: “het geheel van kustzee, strand, duinen/zeedijken en de strook landinwaarts daarvan met een functionele of culturele relatie met de kust”. Hierbij wordt de twintig meter dieptelijn als grens aan de zeezijde beschouwd. Over de grens aan de landzijde bestaan hieromtrent meerdere opvattingen, afhankelijk van de in het geding zijnde functie(s). Vanuit het perspectief van de natuur zal die grens dikwijls overeenkomen met de binnenduinrand en vanuit het oogpunt van veiligheid met de waterkeringszone. Bij een toeristische functie kan de grens echter een aanzienlijk stuk landinwaarts opschuiven. Deze flexibele
terie van V&W et al., 2005). Naast de omschrijving van de kustzone, wordt in dezelfde nota het kustfundament benoemd. Het kustfundament omvat het gehele zandgebied, nat én droog, en vervult een belangrijke rol in de waterkering, doordat het aan de landzijde de waterkerende functie van duinen en dijken ‘draagt’. Daarenboven draagt het de natuur- en recreatiefuncties van duingebieden en kustplaatsen (ibid.). Van oudsher wordt kusttoerisme gekenmerkt door de drie-eenheid zon, zee en zand, hetgeen enige mate van seizoensgebondenheid impliceert, zo stellen Noronha et al. (2002). Dit kan worden opgevat als kusttoerisme in enge zin. Deze indeling is echter bij lange na niet uitputtend. Zo kunnen allerhande zaken die iets met cultuur van doen hebben, zoals binnensteden, erfgoed, architectuur en excursies, (fun)shoppen, recreatieparken en sport eveneens deel uitmaken van het domein kusttoerisme, zolang deze maar in de nabijheid van de kust plaatshebben. In dat geval kan het worden beschouwd als kusttoerisme in brede zin. Dit is meteen ook de opvatting waarop in dit rapport de nadruk wordt gelegd, zoals reeds uit de conceptuele indeling is gebleken. Een meer complete en concrete omschrijving van het begrip kusttoerisme komt naar voren in een document van de Tanzania Coastal Management Partnership,
21
omschrijving is niet uniek voor Nederland; ze komt ook in andere landen voor (Minis-
Support Unit Coastal Tourism Working Group (2001). Daarin worden toerismeactiviteiten beschouwd als kusttoerismeactiviteiten zodra ze liggen binnen de kuststrook of zijn gebaseerd op of gebruik maken van kust- of zeebronnen, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig. Net als ‘gewone’ toeristische bestemmingen wordt kusttoerisme in hetzelfde document opgedeeld in drie basiscomponenten, te weten attracties, accommodaties en toegankelijkheid. Zodra één van deze componenten ontbreekt, wordt de kans op een succesvolle toeristische bestemming beperkt. Een holistische kijk op kusttoerisme wordt derhalve als noodzakelijk geacht. Dit beeld vertoont opvallend veel gelijkenis met het toeristisch-recreatief product van Jansen-Verbeke (1988), dat wordt gevormd door primaire, secundaire en additionele elementen. In hoofdstuk zes wordt hierop teruggekomen. Overigens komt eveneens het belang van visitor management naar voren. Dit kan worden opgevat als het streven naar een evenwicht tussen de bezoeker, de bestemming zelf en de gebruikers (inclusief de bewoners) van de bestemming (Ennen, 2007). Ook visitor management wordt in
22
hoofdstuk zes nader toegelicht. Fellenius (2002) maakt in zijn model (figuur 3.1) onderscheid tussen ‘coastal’ en ‘marine tourism’. Marine tourism, vrij vertaald zeetoerisme, wordt door Orams (1999) gedefinieerd als de recreatieve activiteiten die reizen buiten de woonplaats met zich meebrengen en die als gastheer of middelpunt de zeeomgeving hebben. De opvatting van Hall (2001), die suggereert dat zeetoerisme, in tegenstelling tot kusttoerisme, ook op zee gebaseerde toerismeactiviteiten als diepzeevissen en cruises omvat, sluit hierbij aan. Fellenius (2002) stelt dat toerisme in een kustomgeving veel meer met zich meebrengt dan alleen recreatieve activiteiten met een zeethema. Alhoewel mogelijkheden tot productontwikkeling in kustgebieden dikwijls gericht zijn op zeetoerisme, omvat kusttoerisme een uitvoeriger weergave van de diversiteit in goederen en diensten die planning en management behoeven. Zeetoerisme kan derhalve worden aangeduid als deel uitmakend van kusttoerisme. Dit is ook weergegeven in figuur 3.1. Desalniettemin blijft het verschil lastig aan te duiden, aangezien beide plaatsvinden in het kustgebied.
Uiteindelijk hebben de geraadpleegde literatuur en andere informatiebronnen geleid tot een definitie van het begrip kusttoerisme. Deze is grotendeels gestoeld op de omschrijving van toerisme in het algemeen van de UN World Tourism Organization (UNWTO), verder toegespitst op het kustgebied en luidt als volgt:
De activiteiten van personen die reizen en verblijven in plaatsen buiten hun normale omgeving die gelegen zijn in of op maximaal anderhalf uur reistijd van de kustzone, de kustwateren en het nabije achterland voor niet langer dan één aaneengesloten jaar om redenen van vrijetijdsbesteding, zaken en andere doeleinden die niet gerelateerd zijn aan het uitoefenen van een activiteit die beloond wordt vanuit de bezochte (kust)plaats. Het blijft problematisch een duidelijk afgebakende afstand voor het nabije achterland dat tot het bereik van kusttoerisme gerekend kan worden, aan te geven, hetgeen ook uit bovenstaande definitie naar voren komt. Dit kan per bestemming en bezoek verschillen en hangt onder meer af van de achtergrond(en) van het bezoek. Zo kan een dagje uit naar Utrecht vanuit een vakantieadres in Zuid-Holland ook worden
23
Figuur 3.1: Conceptual Model of Coastal and Marine Tourism, Fellenius, 2002, adapted for the coastal context from Mieckowski (1981, 189) and Murphy (1985, 9)
opgevat binnen het domein van kusttoerisme, terwijl een bezoek aan een museum in een kustplaats niet per definitie onder kusttoerisme hoeft te worden geschaard. Om verdere discussie omtrent de reikwijdte van het achterland zoveel mogelijk achterwege te laten, is gekozen voor de grens van een reistijd van anderhalf uur. De grens blijft echter arbitrair, net als de grens voor een periode van maximaal één jaar. De keuze voor een grens in tijd, in plaats van in afstand, is een bewuste; in een kustgebied met goede verbindingswegen is de actieradius van toeristen groter dan in een kustgebied met een slecht ontwikkeld wegennet. Met een conceptuele indeling en een bruikbare definitie van het domein kusttoerisme is de basis voor dit rapport gelegd. In het volgende hoofdstuk wordt een blik op de historie en ontwikkeling van kusttoerisme geworpen.
24
4.
De kust door de eeuwen heen
Kusttoerisme is niet net zo oud als de weg naar Rome. In vroegere tijden wekte de kust slechts afschuw op. Pas in de loop van de achttiende eeuw begon men geleidelijk de recreatieve mogelijkheden van en aan de kust in te zien. Dit hoofdstuk schetst een kort beeld van het kusttoerisme tot op heden. Paragraaf 4.1 laat zien hoe de vrees voor de kust langzaamaan omsloeg in bewondering en kustgebieden zelfs één van de voornaamste toeristische trekpleisters werden. Paragraaf 4.2 gaat in op de periode vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen het postmodernisme in opkomst was en de betekenis daarvan voor het kusttoerisme.
4.1.
Van vrees naar verworvenheid
die nu kennen, integendeel. Tot enkele eeuwen terug was het kustgebied een ‘no go area’, waar vrijwel niemand zich voor zijn of haar plezier vertoonde. In zijn boek ‘Het verlangen naar de kust’ (1989) schetst Corbin deze kentering in de beleving van de kust. Tot aan de Renaissance werd de kust gemeden, de kust boezemde angst in. Zij vormde de grens met de zee, die symbool stond voor afstotelijkheid, (be)dreiging, het oneindige en het onbekende. En onbekend maakt onbemind. Dit vloeide met name voort uit de manier waarop de bijbel de zee interpreteert. Een treffend voorbeeld hiervan is het verhaal van de zondvloed, dat het gevaar verzwolgen te worden in de zee vertelt. Corbin (1989: 18, 26) geeft de angst voor de kust als volgt weer: “De cha-
otische oceaan, ordeloze keerzijde van de wereld, woonoord van monsters dat wordt opgezweept door duivelse krachten, profileert zich als een van de nadrukkelijke gedaanten van de waanzin; uit de onvoorspelbare heftigheid van zijn winterstormen spreekt zijn redeloosheid.” en “De kust is, in de antieke visie, tevens de plek waar de zee haar afval deponeert; langs het strand reinigt ze zich en braakt ze haar monsters uit.” Daarenboven werd dit beeld nog versterkt door herinneringen aan ettelijke plagen die zich sinds de vroege middeleeuwen vanuit de zee kwamen aandienen. “De
sporen van invasies van Noormannen en Saracenen, de zeeroute die gevolgd is door
25
De kustomgeving heeft niet altijd de toeristische aantrekkingskracht gehad zoals wij
de zwarte pest, de wandaden van piraten maar ook die van schipbreukelingen, smokkelaars en strandrovers, dat alles drukt in die tijd een onheilspellend stempel op het beeld van de kust. En dan komen aan het eind van de zeventiende en in de achttiende eeuw nog de grote zeeoorlogen, die ertoe leiden dat aan weerszijden van het Kanaal, langs de kust, een stenen gordel oprijst (Corbin, 1989: 27). De schrijver Daniel Defoe gaf als één van de eersten een aanzet tot een andere kijk op het kustgebied. In zijn boek Robinson Crusoë (1719) heeft het onbewoonde
eiland “alle kenmerken van een Hof van Eden na de zondeval: er is uitzicht op een vredig geluk, mits de mens zichzelf niet ontziet, doeltreffend omgaat met zijn tijd en zijn werkzaamheden nauwgezet regelt” (Corbin, 1989: 27). Van een echte kentering was echter nog geen sprake; dit zou nog tot omstreeks 1770 duren, wanneer de afkeer van de kust geleidelijk omsloeg in fascinatie. Die fascinatie kwam onder andere tot uiting in de talrijke ‘toeristische’ tochten die langs verscheidene Europese kusten werden gemaakt. Aanvankelijk waren deze tochten slechts aan een beperkte elite
26
voorbehouden. Hetzelfde gold voor de trek naar de kust van de adel van het negentiende-eeuwse Londen, die vanwege ongezonde luchten leed aan ‘spleen’ en zo het gezondheidstoerisme op gang hielp (Corbin, 1989). Overigens waren de eerste vakantieoorden aan de kust er enkele decennia eerder. In het laatste deel van de achttiende eeuw kwam het zeebaden in Engeland en in het bijzonder in Brighton op gang. Praktisch tegelijkertijd kwamen aan de Noordzeekust van het Europese vasteland van Zuidwest Frankrijk tot en met Scandinavië talrijke badplaatsen tot wasdom. Heiligendamm aan de Duitse Oostzeekust was hiervan in 1793 de eerste (Rulle, 2008). Deze vakantiebestemmingen moeten echter niet worden opgevat als de luxe all-inclusive resorts van tegenwoordig, maar moeten meer vergeleken worden met traditionele kustplaatsen als het zojuist genoemde Brighton. Niet veel later, in het begin van de negentiende eeuw, zagen resorts het levenslicht in Noord-Amerika, onder andere aan Florida’s Gold Coast en aan de kust van New Jersey. Weer later, halverwege de negentiende eeuw, ontwikkelden zich vakantieoorden aan de Spaanse Atlantische kust en aan de Franse en Italiaanse Riviera, gevolgd door de Adriatische kust en Engelse kolonies als de Westkaap in ZuidAfrika en de kust van Queensland in Australië aan het eind van dezelfde eeuw. In het
begin van de twintigste eeuw volgde tenslotte de opkomst van kusttoerisme in Latijns-Amerika (Shaw & Agarwal, 2007). Een bezoek aan of een vakantie doorbrengen in één van de zonet genoemde kustgebieden was slechts voor weinigen weggelegd. Alleen welgestelden en vermogende personen konden zich vrijetijd veroorloven. Democratisering van vrijetijd hield nauw verband met de industrialisering en kwam pas geleidelijk op gang in de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit zette door in de twintigste eeuw (Shaw & Agarwal, 2007). Vrijetijd en vakantie werden mede dankzij verscheidene vakantieregelingen en de verbeterende infrastructuur langzamerhand een gemeengoed, met de opkomst van massatoerisme en –bestemmingen aan de kust als gevolg. Behoudens enkele (voornamelijk) Britse welvarenden die hun vakantie aan de Franse Rivièra doorbrachten, betrof dit eerste massatoerisme echter grotendeels binnenlands toerisme. Een omslag hierin kwam tot stand in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de con-
van de relatief voordelige pakketreizen snel op gang kwam (ibid.). Deze Fordistische of Tayloriaanse periode markeert de doorbraak van kustresorts zoals wij die nu nog kennen in bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied, waar deze als eerste aan de Spaanse Costa’s uit de grond zijn gestampt en allengs in oostelijke richting tot en met de Turkse Rivièra zijn uitgebreid en voor vrijwel iedereen bereikbaar zijn. Urry (2002) plaatst deze veranderingen in de context van de toenemende globalisering van het hedendaagse toerisme. Deze globalisering gaat gepaard met een mondiale concurrentiestrijd op alle denkbare gebieden en heeft zodoende ook zijn weerslag op kusttoerisme, dat meer en meer wordt gecontroleerd door grootschalige internationale reisorganisaties. Marktsegmentatie bestond hierbij destijds slechts uit het aanbieden van gestandaardiseerde producten en/of diensten voor verschillende bevolkingsgroepen als jongeren, gezinnen, senioren en dergelijke.
4.2.
Postmodernisme als reactie
In de jaren tachtig van de vorige eeuw raakten vele steden verzeild raakten in een structurele crisissituatie, die zich ondermeer uitte in een daling van populariteit en leegstand en gentrification. Niet veel later, omstreeks 1990, kwamen ook massatoe-
27
currentie tussen internationale toeristische bestemmingen als gevolg van de opkomst
rismebestemmingen aan de kust in de problemen. Ze begonnen tekenen van verzadiging te vertonen. Het gevaar in de stagnatiefase van de destination life cycle (Butler, 2001) aan te belanden, lag voor deze kustbestemmingen op de loer. Aan beide situaties lagen dezelfde achtergronden ten grondslag. Op economisch gebied vond een verschuiving plaats van het Fordisme naar het post-Fordisme: van massaproductie naar productdifferentiatie (Harvey, 1989; Hesmondhalgh, 2002). Daarnaast was op het politieke vlak sprake van terugtredende centrale overheden, met decentralisatie en privatisering van voorheen publieke voorzieningen als gevolg. Ruimtelijk was sprake van mondialisering én regionalisering: steden en regio’s moesten hun eigen identiteit versterken en zichzelf opnieuw positioneren om een steeds hoger niveau van faciliteiten, pluspunten en diensten te kunnen aanbieden, nu in mondiaal perspectief en met een internationale concurrentiestrijd als resultaat (Fainstein & Judd, 1999a; Judd, 1999; 2003; Perry, 2003; Van den Berg et al., 2003). De onderscheidingsdrang van steden en regio’s nam toe, hetgeen rijmt met de figuratietheorie van
28
Elias, die stelt dat naarmate maatschappelijke verschillen afnemen, de onderscheidingsdrang juist toeneemt (in Mommaas et al., 2000). Mondialisering en regionalisering zijn derhalve weliswaar elkaars tegenpolen, maar versterken elkaar tegelijkertijd. De (mondiale) commercialisering dreigt met haar grensoverschrijdende megaondernemingen de lokale, kleinschalige markt te overspoelen, die op zijn beurt probeert de eigen identiteit te waarborgen. Deze tegenstelling staat bekend als de ‘global-local paradox’ of met de term ‘glocalisation’ (Hitters & Richards, 2002). Dit alles ging op cultureel gebied ook nog eens gepaard met een democratisering van de smaak en individualisering, hetgeen leidde tot de opkomst van een postmoderne cultuur die enerzijds voortborduurt op het bohémienkarakter van de jaren zeventig en anderzijds de opkomst van een commerciële markt weerspiegelt. Daarenboven is het postmodernisme door de alsmaar verdergaande digitalisering in een stroomversnelling geraakt (Hall, 1999). Een gevolg van dit alles is dat marktsegmentatie niet langer (alleen) op basis van verschillende bevolkingsgroepen plaatsvond, maar steeds meer gericht is op verschillende leefstijlen en (sub)culturen. Dit leidde bijvoorbeeld tot productdifferentiatie en nichemarketing, met talrijke reizen en activiteiten speciaal op maat toegespitst op bepaalde doelgroepen, zoals ecotoerisme, zorgtoerisme, maritiem toerisme, sportvissen, walvissen spotten en dergelijke. Tegelijkertijd mar-
keert dit postmodernistisch tijdperk de opkomst van de beleveniseconomie (Pine & Gilmore, 1999). Niet zozeer het product of de dienst (‘commodities’) staan centraal, zoals het geval was ten tijde van het Fordisme, maar de daarmee geassocieerde beleving of sterker nog, transformatie. De zo-even genoemde onderscheidingsdrang ten tijde van de postindustriële of postmoderne samenleving laat zich vooral gelden op het gebied van vrijetijd en cultuur. De kwaliteit van steden en regio’s wordt hierdoor meer en meer bepaald door vrijetijd en cultuur. Zukin (1991) stelt dat vrijetijd en cultuur bijgevolg een groeiende rol worden toebedeeld als bron voor ‘placemaking’, doordat plaats en markt meer en meer los van elkaar raken en de markt de plaats gaat domineren. Er ontstaan zogenaamde vrijetijdslandschappen; enerzijds authentieke omgevingen en aan de andere kant doelbewust gecreëerde omgevingen, die Zukin (ibid.) aanduidt met respectievelijk ‘vernacular’ en ‘landscape’, waarbij de laatstgenoemde de eerste
gegoten Belgische Noordzeebadplaats De Haan en langs vrijwel de gehele Duitse Oostzeekust die na ‘die Wende’ in 1989 nagenoeg onaangetast is gebleven en niet ‘vervuild’ is met hoogbouw. De reeds eerder aangehaalde Spaanse en Turkse Rivièra’s, het Mexicaanse Cancún en het Venezolaanse eiland Isla Margarita zijn daarentegen concrete voorbeelden van landscapes in kustgebieden. Judd & Fainstein (in Judd, 2003) betitelen dergelijke voorbeelden van landscapes als ‘resort cities’, vakantiesteden die nadrukkelijk voor consumptie door bezoekers zijn gebouwd. Veelal is hier sprake van zogenaamde ‘tourist bubbles’; Club Med-achtige eilanden van vernieuwing in zeeën van verval (Fainstein & Judd, 1999a; 1999b; Judd, 1999; 2003). Toeristen zullen waarschijnlijk de omgeving in verval helemaal niet zien, alleen vanaf het vliegveld naar hun bestemming. De tourist bubble of versterkte stad (‘fortified city’, Fainstein & Gladstone, 1999), een door middel van militarisering en privatisering duidelijk van het omringende landschap onderscheiden en afgescheiden gebieden van rijkdom en consumptiegebied in optima forma, geeft dan het beeld weer dat toeristen van de hele omgeving hebben (Judd, 2003). Deze enclaves dragen zo eerder bij aan etnische spanningen en klassenverschillen dan dat ze een impuls voor de lokale gemeenschap zijn (Judd, 1999). Het bestendige karakter van dergelijke ‘pleasure
29
is gaan domineren. Vernacular komt nog goed tot uiting in de in een Belle Epoquestijl
peripheries’ (Turner & Ash, 1975; zie ook Gill & Welk, 2007; Henderson, 2007; King, 2007) is ondermeer hierdoor gering. Volgens Zukin (1991) omvat het begrip landscape veel meer dan het kunstmatig gecreëerde. Het behelst ook de controverse tussen het fysieke en symbolische, markt en plaats, hoge en lage klassen en economie en cultuur. Tevens onderscheidt zij een landscape in enge zin en in brede zin. De eerste betreft de architectuur van ongelijkheid die is opgelegd door machtige organisaties, oftewel het kunstmatig ontwerpen van een omgeving. De tweede slaat zowel op de landscape van de machtigen als van de ondergeschikten, hetgeen zoveel betekent als vormgeven. De machtige organisaties hebben in tegenstelling tot de oorspronkelijke vernacular de capaciteit om hun visie aan de landscape op te leggen en daarmee de visie van de vernacular te verzwakken, opnieuw vorm te geven en te verplaatsen (Zukin, 1991). Als gevolg daarvan valt tegenwoordig nauwelijks nog te onderscheiden of iets authentiek is of niet. Ruimtes worden voorzien van een identiteit en identiteit wordt op de eerste
30
plaats van de geschiedenis afgeleid. Historische elementen worden vervolgens kunstmatig gecreëerd en verliezen hun oorspronkelijke functie. Zo komen landscapes door de invloed van kapitaal terecht in een vicieuze cirkel van ‘creative destruction’ en ontstaan ‘landscapes of power’, waarin historische elementen worden getransformeerd tot moderne brandingstrategieën (ibid.) en commodificatie ontstaat. Theatrale authenticiteit vervangt echte authenticiteit en in het meest extreme geval worden (toeristische) gebieden compleet onthecht van hun sociale context, met een soort ‘virtual reality’ tot gevolg. Vervreemding is het resultaat van dat proces (Fainstein & Gladstone, 1999; Fainstein & Judd, 1999b). Urry (in Fainstein & Judd, 1999b) zegt hierover dat als het aantal gereconstrueerde Mediterrane dorpen en Mexicaanse restaurants blijft uitbreiden, toeristische ondernemers in het echte Mediterrane gebied en Mexico gedwongen zijn om nog meer gestileerde interpretaties van ‘authentieke’ cultuur aan te bieden. Derhalve gaat de vernacular deel uitmaken van de landscape en dus ook van de marketingstrategieën en vormen zich ‘liminal spaces’ (Zukin, 1991) of ‘theme park cities’ (Sorkin, 1992), plaatsen waarvan het onduidelijk is of ze authentiek of kunstmatig gecreëerd zijn, zoals het Belgische Brugge. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘instrumentalisation of culture’ (Zukin, 1991).
Al met al kan worden geconcludeerd dat landscaping in kustgebieden een veelvuldig voorkomend proces ten tijde van het postmodernisme is. Dit komt onder andere duidelijk naar voren uit het grote aantal onthechte kustresorts. Hoewel sprake is van ontstatelijking, ligt daar voor de desbetreffende overheden een taak hier op een correcte manier mee om te gaan. In het komende hoofdstuk worden deze en andere rollen van de overheid onder de loep genomen aan de hand van enkele voorname be-
31
leidskwesties.
5.
Kusttoerisme en beleidsopgaven
Kusttoerisme maakt doorgaans deel uit van en is tegelijkertijd onderhevig aan overheidsbeleid. Hoewel het zwaartepunt in dit hoofdstuk komt te liggen op de situatie in Nederland, wordt in de tweede paragraaf eveneens kort aandacht besteed aan internationale beleidskwesties. Eén van de meest essentiële vragen bij beleidsopgaven omtrent kusttoerisme is wie welke verantwoordelijkheid draagt. Paragraaf 5.1 gaat hier nader op in. Duurzaamheid en veiligheid zijn twee concepten die in sterke mate verbonden zijn met kusttoerisme. Dientengevolge wordt hieraan in de volgende paragraaf ruimschoots aandacht besteed. Verder wordt in paragraaf 5.3 ingegaan op het advies over vrijetijd, toerisme en ruimtelijke kwaliteit van de Vromraad (2006). Deze stelt dat veranderingen in het cluster van vrijetijd en toerisme die de ruimtelijke kwaliteit bevorderen noodzakelijk zijn om de mondiale concurrentie weerstand te
5.1.
Bestuurlijke afstemming
Bestuurlijke afstemming bij beleidsontwikkeling aangaande de kust is van eminent belang. Het is immers ongewenst dat verschillende overheidsinstanties met elkaar conflicteren. De kans daarop is zeker aanwezig, aangezien de kust dikwijls de lokale, regionale, of zelfs nationale beleidskaders overstijgt. Mede naar aanleiding daarvan wordt in Nederland door het rijk het sturingsprincipe ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ gehanteerd. Dit sluit aan bij de algemene uitgangspunten van het ruimtelijke rijksbeleid zoals verwoord in de Nota Ruimte (2005). Deze komen onder meer tot uiting in het decentrale planningsstelsel, waarbinnen gemeentelijke bestemmingsplannen centraal staan (Ministerie van VROM, 2005). Over de gehele linie kan gesteld worden dat het accent verschuift van zowel ordening naar ontwikkeling (van een toelatings- naar een ontwikkelingsplanologie) als van gedetailleerde Haagse sturing met veel regels en voorschriften naar sturing op hoofdlijnen, zodat verantwoordelijkheden gedeeld kunnen worden en samenwerking tussen alle stakeholders noodzakelijk wordt (ibid.). Dit houdt in dat aan provincies (met Interprovinciaal Overleg, IPO) en in mindere mate gemeenten, meer verantwoordelijkheden worden toegekend.
33
kunnen bieden.
Desondanks valt de kust wel onder de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). Voor de RHS heeft het rijk een grotere verantwoordelijkheid. Dit is ingegeven doordat de kustgebieden in aanzienlijke mate ruimtelijk structurerend voor Nederland zijn, bestuurlijke grenzen overschrijden, een complexe of kostbare opgave met zich meebrengen die tot rijksbemoeienis noopt of die anderszins voor het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn (Ministerie van VROM, 2005). Twee factoren die daarbij een aanzienlijke rol spelen, zijn duurzaamheid en veiligheid. Deze worden nu nader onder de loep genomen.
5.2.
Duurzaamheid en veiligheid
Het leeuwendeel van de beschikbare informatie omtrent kusttoerisme heeft een insteek die gebaseerd is op de begrippen duurzaamheid en veiligheid. Duurzaamheid komt met name tot uiting in de toepassing van Integrated Coastal Zone Management
34
(ICZM). Dit is volgens de Europese Commissie een dynamisch, multidisciplinair en iteratief proces om duurzaam beheer van kustzones te promoten. Het dekt de hele cyclus van informatieverzameling, planning (in de breedste zin van het woord), besluitvorming, beleid en monitoring van de uitvoering. ICZM maakt gebruik van de vakkundige mede- en samenwerking van alle stakeholders om de maatschappelijke doeleinden in een gegeven kustgebied vast te stellen en om actie te ondernemen om deze doelen te verwezenlijken. ICZM streeft erna op lange termijn een evenwicht te vinden tussen omgevingsgerichte, economische, sociaal-culturele en recreatieve doeleinden, alle binnen de grenzen die gesteld zijn door de natuurlijke dynamiek (MiNa-Council Environment and Nature Council of Flanders, 2001). Of anders gezegd, een duurzame ruimtelijke ontwikkeling beperkt de gevolgen van klimaatverandering, benut de kansen, en legt de basis voor een evenwichtige sociale, ecologische en economische ontwikkeling. Kortweg wordt rekening gehouden met people, planet en profit (Ministerie van VROM et al., 2007). “Integrated” in ICZM verwijst naar de integratie van doeleinden en evenzo de integratie van de vele instrumenten die nodig zijn om deze doelen te verwezenlijken. Dat houdt integratie van alle relevante beleidsgebieden, sectoren en bestuursniveaus in. Het betekent integratie van de land- en zeeonderdelen van het betreffen-
de grondgebied, zowel in tijd als in ruimte (MiNa-Council Environment and Nature Council of Flanders, 2001). Veiligheid komt in het geval van kusttoerisme vooral tot uiting door middel van Shoreline Management Planning (SMP). Dit is een algemene, strategische managementbenadering voor de strijd tegen erosie en overstromingen in kustgebieden als gevolg van klimaatverandering en zeespiegel-stijging. Dat veiligheid een belangrijk item voor kustzones en dus ook kusttoerisme is, mag als algemeen bekend beschouwd worden. Het bekendste voorbeeld hiervan in Nederland betreft hoogstwaarschijnlijk de Deltawerken naar aanleiding van de watersnoodramp van 1953. Deze ramp leidde tot de oprichting van de eerste Deltacommissie in datzelfde jaar door de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat Algera. De commissie moest advies uitbrengen over welke maatregelen noodzakelijk waren ter voorkoming van een volgende watersnoodramp van dergelijke omvang
Met name vanaf 1990 heeft het beleid op het gebied van kust en veiligheid een vaste plaats op de beleidsagenda van de landelijke overheid gekregen (zie ook figuur 5.1). Dit heeft geleid tot een constante beleidsontwikkeling. Vanaf 1990 trad iedere vijf jaar een nieuwe Kustnota in werking, totdat het kustbeleid in 2005 werd ondergebracht in de algemene Nota Ruimte. Hierin staat de hoofddoelstelling van het rijksbeleid in het kustfundament beschreven: ‘De kust is onderdeel van de natio-
nale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het Rijk heeft voor de kust de volgende doelstelling: waarborging van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee met behoud van de (inter)nationale ruimtelijke waarden waarbij de gebiedspecifieke identiteit een belangrijke kernkwaliteit is’ (Nota Ruimte, 2005, p.152). In de Derde en laatste Kustnota (2000) komen de zogenaamde zwakke schakels aan de orde. Uiteindelijk is in 2003 een extra toets uitgevoerd om na te gaan of de Nederlandse zeewering voldoet aan de eisen die aan de kustverdediging worden gesteld. Daaruit bleek dat op tien plaatsen langs de Nederlandse kust de duinen of dijken in de periode tot 2020 versterkt moeten worden, omdat ze daarna niet meer aan de veiligheidsnorm zouden voldoen (www.verkeerenwaterstaat.nl). Deze tien plaatsen betreffen aldus de zwakke schakels.
35
(www.zeeuwsarchief.nl).
1990------------------1995---1996-------1998-------2000-------2002-----------2005
Eerste Kustnota. Inzet: duurzaam handhaven van de veiligheid en duurzaam behoud van functies in het duingebied.
1995:
De Tweede Kustnota gaat op dezelfde voet verder.
1996:
Handhaven van de kustlijn wordt vastgelegd in de Wet op- de Waterkering.
1998:
De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) pleit voor veerkrachtige watersystemen
1999:
De interdepartementale voorstudie Kust op Koers verkent de langetermijnopgaven voor het kustgebied: o.a. een kwaliteitsimpuls voor kustplaatsen.
2000:
De Derde Kustnota werkt het NW4-streven uit voor de kust en onderkent ook de ‘zwakke schakels’ in de kustverdediging. De nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur bepleit een dynamischer kust.
2002:
De interdepartementale beleidsagenda Naar integraal kustzonebeleid formuleert de keuzes die gemaakt moeten worden om geïntegreerd kustzonebeleid te verwezenlijken, om een duurzaam kustfundament vast te stellen en om het ‘kustbewustzijn’ in Nederland te versterken.
2005:
Het kustbeleid maakt deel uit van een integrale nota over de ruimtelijke ordening (Nota Ruimte).
36
1990:
Figuur 5.1: Overzicht beleidsontwikkeling 1990-2005 (vrij naar Ministerie van V&W et al., 2005) Sinds 11 september 2007 is een nieuwe Deltacommissie in het leven geroepen onder leiding van Veerman, voormalig minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Deze heeft de opdracht voor de komende eeuw inzicht te geven in de te verwachten zeespiegelstijging en andere klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen die van belang zijn voor de Nederlandse kust. Voorts brengt de commissie advies uit over een samenhangend beleid dat leidt tot een duurzame ontwikkeling van het Nederlandse kustgebied. In 2008 moet dit advies aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat worden uitgebracht. Vervolgens gebruikt het kabinet dit om te komen tot de Kustvisie zoals die in het eerste Nationale Waterplan (2009) zal worden opgenomen. Dit Nationale Waterplan gaat één keer per zes jaar verschijnen en
legt de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid vast. (www.verkeeren waterstaat.nl). Daarnaast is de Commissie ‘Bescherming en Ontwikkeling van Buitendijks Gebied in Kustplaatsen’, ofwel de Commissie Poelmann, tot de conclusie gekomen dat de desbetreffende bescherming op dit moment afdoende is. Desalniettemin moet het huidige beschermingsniveau met het oog op de te verwachten klimaatverandering en daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging de komende decennia wel worden gehandhaafd (Ministerie van V&W et al., 2005). Op internationale schaal is eveneens de nodige beleidsontwikkeling aangaande kustgebieden waar te nemen. In 1992 mondde de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling in Rio de Janeiro uit in een actieprogramma: Agenda 21. Hierin committeren 178 regeringen zich aan “geïntegreerd beheer en duurzame ontwikkeling van kustgebieden en de mariene omgeving onder hun bevoegdheid”. Dit houdt in concreto in dat alle landen wordt verzocht om: te zorgen voor een samenhangend beleids- en besluitvormingsproces voor het kustbeheer, waarbij alle betrokken sectoren aan de orde komen; •
het huidige en toekomstige gebruik van kustgebieden in kaart te brengen, en de wisselwerking tussen verschillende functies;
•
bij projecten in kustgebieden het voorzorgsprincipe te hanteren om toekomstige knelpunten te voorkomen; en
•
relevante informatie over de kustzone beschikbaar te stellen aan alle stakeholders, en om hen de kans te bieden te participeren in plan- en besluitvorming (Ministerie van V&W et al., 2005).
Belangrijke activiteiten en voorlichtingsmaterialen die aan dit laatste punt bijdragen, zijn het jaarlijkse evenementenprogramma ‘de Week van de Zee’ en de educatieve website www.kustwijzer.nl (Ministerie van V&W et al., 2005). Diverse Interregprojecten en de North Sea Commission houden zich ook bezig met beleid voor de kustgebieden van de Noordzee. Een ander voorbeeld van mondiale ontwikkelingen betreffende kustgebieden is de Blauwe Vlag. Dit is een internationaal ecolabel dat in 2007 aan ruim
Figuur 5.2: Blauwe Vlag
37
•
3200 stranden en jachthavens is uitgereikt. Deze campagne heeft als doel overheden, ondernemers en recreanten blijvend te betrekken bij de zorg voor schoon en veilig water, mooie natuur en een gezond milieu (www.blauwevlag.nl).
5.3.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Nota Ruimte (2005) wordt de aandacht gevestigd op het feit dat het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen niet meer in voldoende mate aan de wensen van de huidige, postmoderne (zie paragraaf 4.2) samenleving voldoet. Als gevolg van de samenstelling van de bevolking en het groeiende belang dat wordt gehecht aan vrijetijdsbesteding, zijn nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en aanpassing van het huidige aanbod wenselijk. Het Ministerie van VROM stelt dientengevolge dat de vrijetijdssector de ruimte dient te krijgen om in te kunnen spelen op de veranderende behoefte(n) van de samenleving en om zich tot een economi-
38
sche drager van (delen van) het platteland te ontwikkelen. De Vromraad (2006) sluit hierbij aan en is van mening dat het cluster van vrijetijd en toerisme een dubbelrol als coproducent van ruimtelijke kwaliteit en als bron van economische ontwikkeling moet spelen en bijgevolg niet langer moet worden opgevat als bedreiger van ruimtelijke kwaliteit. Tot op heden opereren de verschillende organisaties in dit cluster teveel binnen hun eigen sector. Dit leidt ertoe dat het productaanbod te weinig samenhangend is en de regionale binding tekort schiet. Bovendien is sprake van een sectorale verkokering van het overheidsbeleid ten aanzien van vrijetijd en toerisme. Het gevolg is dat kansen voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit niet worden benut. Ook lijkt er binnen de ruimtelijke ordening nog te weinig begrip te bestaan voor de plaats en betekenis van het cluster van vrijetijd en toerisme en voor de veelsoortige relaties van het cluster met zijn omgeving, terwijl nieuwe ruimtelijke concepten als grootschalige leisurecomplexen groeien aan populariteit. Daarnaast is er een te geringe aandacht voor het meekoppelende belang van vrijetijd en toerisme bij de vormgeving van infrastructuur of grootschalige ruimtelijke projecten in de stedenbouw, het waterbeheer en de landschapsontwikkeling (Vromraad, 2006). Hier gaat de Vromraad dus verder dan het Ministerie van VROM in
de Nota Ruimte (2005), dat voor de vrijetijdssector slechts een rol als economische drager van (delen van) het platteland ziet weggelegd. In het manifest van dezelfde Vromraad (2007) wordt het bovenstaande nogmaals onderstreept. Tegelijkertijd wordt met dit manifest ingezet op een stimulerend beleid voor een duurzame leefomgeving. De notie van ‘mooi Nederland’ staat of valt met een cluster van vrijetijd en toerisme dat capabel is om economische ontwikkeling te koppelen aan de vormgeving van aantrekkelijke steden en vitale landschappen. Hiervoor acht de Vromraad twee organisatorische beleidsmaatregelen noodzakelijk. Ten eerste zou één bewindspersoon verantwoordelijk moeten worden gemaakt voor een nationale agenda van vrijetijd en toerisme. Dit maakt het enerzijds mogelijk gebieds- en themagerichte initiatieven van nationaal belang een integraal onderdeel te laten uitmaken van de planvorming en anderzijds kunnen onderzoeksen praktijkgelden worden gebundeld. Op de tweede plaats dient één platform voor
gaan bezighouden met allerhande zaken die een bijdrage kunnen leveren aan een gedegen fundament voor initiatieven uit en voor de sector en meer algemene doelen als duurzame ruimtelijke ontwikkeling (Vromraad, 2007). Ingrijpende veranderingen lijken aldus onontbeerlijk. Met name in de sfeer van product-ontwikkeling liggen volgens de Vromraad (2006) kansen om de mondiale concurrentiestrijd aan te gaan. Een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit waarbinnen het cluster van sectoren economisch kan gedijen vormt het speerpunt bij dit nieuwe perspectief. Dit perspectief stoelt op drie veranderingen: •
een andere denkwijze: van bedreiger naar drager van ruimtelijke kwaliteit en van sectoren naar clusters en ketens;
•
een andere aanpak: van nationaal naar regionaal en van aanbod naar vraag;
•
andere rollen: van passief naar actief, van overheid en markt naar vormen van coproductie en maatschappelijk verantwoord ondernemen (ibid.).
Overigens is deze opvatting van de Vromraad niet geheel nieuw. Reeds in 2000 wijzen Mommaas et al. op de veranderingsdynamiek binnen de vrijetijdssector en het toenemende belang van vrijetijd voor de inrichting en vormgeving van de ruimte. Het mag duidelijk zijn dat dit perspectief ook betrekking kan hebben op kustgebieden. Juist deze gebieden gaan dikwijls gebukt onder een grote weersaf-
39
vrijetijd en toerisme op nationaal niveau te worden opgezet. Dit zou zich moeten
hankelijkheid en een ruimtelijke kwaliteits-verbetering biedt wellicht kansen voor seizoensverlenging of zelfs jaarrondtoerisme. Daarenboven gaan kustregio’s dikwijls gebukt onder het proces van landscaping (Zukin, 1991, zie paragraaf 4.2). Vanuit dat oogpunt kan dit nieuwe perspectief dankzij die ruimtelijke kwaliteitsverbetering een antwoord aanreiken dat bijvoorbeeld verdere onthechting tegengaat. De exploratieve rondgang langs het domein kusttoerisme in dit rapport is hiermee grotendeels afgerond. Deze tour d’horizon mondt in het volgende hoofdstuk uit in een conceptueel model.
40
6.
Kusttoerisme in een model
De doelstelling van dit rapport betreft inzicht verkrijgen in het domein kusttoerisme, teneinde het werkveld te kunnen aanscherpen en probleemgebieden beter te kunnen aanstippen. Inmiddels is gebleken dat kusttoerisme maatschappijbreed kan worden opgevat. Bijgevolg kunnen talrijke bestaande theorieën en modellen dikwijls worden toegepast op het domein kusttoerisme. Dit draagt niet altijd bij aan de overzichtelijkheid van het begrip kusttoerisme. Om toch aan de doelstelling te kunnen beantwoorden, is een model samengesteld, te weten het transformational model of the coast (zie figuur 6.1). Dit model kan in de toekomst aan de hand van verschillende casestudies op toepasbaarheid worden getoetst. Formeel gezien is hier overigens geen sprake van een model maar van een theoretisch denkkader. Dit denkkader dient ertoe het gehele transformatieproces zo overzichtelijk mogelijk weer te geven en te
betreft en geenszins een vooropgezet stappenplan is dat van onder naar boven doorlopen wordt. De basis van dit model wordt gevormd door toeristisch-recreatieve kustresources of hulpbronnen, die door alle stakeholders, dus producenten en consumenten, continu worden getransformeerd tot een commercieel toeristisch-recreatief kustproduct. Met andere woorden: in de context van de kust bestaan talloze mogelijkheden om bronnen te selecteren en te transformeren tot gewenste producten. Bronnen kunnen alles zijn, zoals verschillende natuurlijke omgevingen, (historische) verhalen, objecten, en dergelijke. Door een selectie te maken uit deze bronnen worden in feite bronnen geïnterpreteerd, zodanig dat een product ontstaat. Consumenten geven echter ook zo hun betekenis aan de bronnen, afhankelijk van hun leefstijl, wensen en mogelijkheden. De betekenis die zij er aan geven bepaalt uiteindelijk de toeristisch-recreatieve waarde. Het is juist deze stap die zo belangrijk is maar toch in veel gevallen wordt genegeerd. Veelal wordt bij deze transformatie of commodificatie slechts gekeken naar de materiële component, bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe faciliteiten. De andere component, immateriële transformaties, is echter wellicht nog belangrijker. Zodra producenten een zekere toeristisch-recreatieve betekenis aan de
41
analyseren. Hierbij moet worden opgemerkt dat het een continu en dynamisch proces
hulpbronnen geven of deze manipuleren (codering) en de consumenten, in het gunstigste geval en al dan niet met behulp van de media, deze hulpbronnen ook als zodanig interpreteren, krijgen de hulpbronnen pas echt toeristisch-recreatieve waarde. Er wordt als het ware een verhaal of belevingswaarde aan de hulpbronnen toegevoegd. Al deze transformaties zijn slechts succesvol wanneer een evenwicht tussen de bestemming (getransformeerde hulpbronnen), de bezoekers en de gebruikers van de bestemming wordt bereikt. Dit vindt plaats door middel van de variabelen binding, beleving en verleiding. Dit transformational model of the coast is opgebouwd uit meerdere bestaande modellen. Het grootste deel is gebaseerd op het transformatiemodel van toeristisch-recreatieve productontwikkeling (Dietvorst, 1992). Feitelijk is dit een uitgebreide versie van het proces van commodificatie (zie Ashworth & Tunbridge, 1990), waarbij een bron wordt getransformeerd tot een verhandelbaar product. Kortweg beschrijft dit model de continue transformatie van hulpbronnen in een voor
42
de markt geschikt toeristisch-recreatief product, zoals een monument, een park, een stedelijk-publieke ruimte of een landschap. Dit product kan zowel uit materiële als immateriële elementen bestaan en komt tot stand door (interventies van) aanbieders én consumenten als gevolg van vier onderling samenhangende transformaties van de oorspronkelijke resource. Dit betreft materiële en symbolische transformaties door producenten alswel consumenten (Dietvorst, 1992). De oorspronkelijke resource uit het model van Dietvorst (1992) is in het nieuwe model vervangen door de postmoderne toeristisch-recreatieve kustresource. Hierdoor blijft de postmoderne tijdgeest gehandhaafd. Bovendien komt nog meer dan in het model van Dietvorst (1992) de nadruk te liggen op de indeling van het toeristisch-recreatief product volgens Jansen-Verbeke (1988). Dit model wordt doorgaans toegepast op binnensteden, maar is ook bruikbaar voor kustgebieden. Primair is het toeristisch-recreatief product gebaseerd op de ruimtelijke concentratie van verscheidene faciliteiten die toeristen en bezoekers aantrekken; de aanwezige vrijetijdsactiviteiten en de vrijetijdsomgeving. De secundaire voorzieningen bestaan uit zaken die niet direct een aantrekkings-kracht op toeristen en bezoekers uitoefenen, maar wel bijdragen aan een aangenaam verblijf, zoals horeca-, winkel- en verblijfsvoorzieningen en markten. Additionele elementen kunnen tenslotte worden
opgevat als noodzakelijke randvoorwaarden die de functionaliteit van toerisme en recreatie ten goede komen (Jansen-Verbeke, 1988). Hierbij kan gedacht worden aan parkeervoorzieningen en een goede (toeristische) infrastructuur, in dit geval allen
43
specifiek toegespitst op het kustgebied.
Figuur 6.1: Transformational model of the coast Bij de postmoderne toeristisch-recreatieve kustresource wordt eveneens het spanningsveld tussen dynamiek en duurzaamheid weergegeven. Dit is het vertrekpunt voor allerlei varianten van sturing en interventie. Vanwege een steeds meer doelgerichte vrijetijdsbesteding en een steeds grilliger wordende consument zullen nieuwe producten sneller achterhaald zijn nadat ze op de markt worden gebracht (Mommaas et al., 2000). Derhalve behoren de producenten van het toeristisch-recreatief product de grote verscheidenheid aan wensen en behoeften van de consumenten in acht te nemen (Dietvorst, 1992).
De producenten kunnen volgens Dietvorst (1992) worden aangeduid als georganiseerde sociale groepen (overheid, ondernemers en/of non-profitorganisaties) die op basis van doelstellingen ingrepen plegen in de toeristisch-recreatieve hulpbronnen. In de praktijk doen ze dit door aanleg, inrichting, beheer, marketing en promotie en trachten ze daarmee de kwaliteit van een stad of gebied te vergroten en bijgevolg de concurrentiepositie ten opzichte van andere steden of vrijetijdscentra te verbeteren. De verschuivende relaties tussen de staat en de markt laten hun invloed eveneens gelden op de aard en de richting van de toeristisch-recreatieve ontwikkeling in een gebied (Dietvorst, 1992). Kortweg komt dit erop neer dat de nationale overheid zich steeds verder terugtrekt en zich beperkt tot een faciliterende rol en de commerciële sector meer en meer de overhand krijgt, met commercialisering van de publieke omgeving als ruimtelijk gevolg. Voor kustgebieden ligt dit overigens iets anders. Vanwege de actualiteit omtrent kustverdediging is de invloed van de overheid hier (nog altijd) aanzienlijk.
44
Producenten kunnen door rechtstreekse ingrepen aanpassingen aanbrengen in de fysiekmateriële structuur (resource). Dit kan zich onder andere uiten in uitbreiding of wijziging van diensten en voorzieningen en sanering van voorzieningen. Dietvorst (1992) noemt dit materiële transformaties. In concreto valt daarbij te denken aan het bouwen van nieuwe faciliteiten of herbestemming van bestaande bouwwerken. Naast materiële transformaties kunnen producenten de fysiek-materiële structuur eveneens door indirecte ingrepen veranderen om zodoende de toeristischrecreatieve voorzieningen op een bepaalde manier te kunnen aanbieden. Dit is in het model aangegeven als codering en houdt in dat de materieel getransformeerde resource wordt voorzien van een code (Dietvorst, 1992), hetgeen doorgaans plaatsvindt middels marketing en promotie. Codering wil zeggen dat door de producent een extra betekenis aan het product wordt toegekend, waardoor het een meerwaarde krijgt en zo aantrekkelijker wordt voor de consument, die die meerwaarde ook als zodanig interpreteert. Niet de reis naar Parijs in de zin van een simpele verplaatsing is een toeristisch-recreatief product, maar het gecreëerde en als zodanig ook geïnterpreteerde ‘romantisch weekendje Parijs’ (ibid.). Lengkeek (1992) constateert dat in deze codering ook een element van manipulatie huist, aangezien bezienswaardighe-
den meer en meer bewust gecreëerd worden. MacCannell (1976) spreekt in dit verband over zogenaamde markers: informatie over bezienswaardigheden die zowel rechtstreeks naar de kenmerken van de bezienswaardigheid verwijst als een symbolische lading kan krijgen. Zo worden op het oog alledaagse zaken ineens bezienswaardigheden. Nauw hieraan verwant is de theorie van de beleveniseconomie van Pine en Gilmore (1999). Deze stelt dat om competitief te blijven, bedrijven hun producten of diensten (commodities) dienen te voorzien van iets extra’s; belevenissen die hun clientèle op een persoonlijke manier aanspreken en blijven hangen en uiteindelijk trans-
formaties, waarbij de consument zelf een verandering ondergaat (groeit) tengevolge van de activiteit. Kortom, bij de totstandkoming van een toeristisch-recreatief product is symboliek een vereiste. De fysiek-materiële structuur wordt door hun aanwezigheid in het gebied rechtstreeks door de consumenten getransformeerd, hetgeen zich manifesteert in
1992). Doordat de consumenten gebruik maken van de aanwezige hulpbronnen, treden allerlei veranderingsprocessen op. Zo is de toeristisch-recreatieve structuur (bijvoorbeeld banken, monumenten en bestrating) onderhevig aan slijtage en leidt uitstoot van uitlaatgassen tot kwalijke milieueffecten (Dietvorst, 1992). Dit vereist nieuwe maatregelen, die het transformatieproces van de oorspronkelijke resource weer bij het begin van het model doen aanbelanden (ibid.). Door het aangeboden toeristisch-recreatief product op een bepaalde wijze te interpreteren, veranderen ook consumenten de fysiek-materiële structuur van een gebied op een indirecte manier. De motieven, behoeften en preferenties worden als het ware gematcht met de symbolische transformatie van de producenten, ‘het van horen zeggen’ en de eerdere ervaringen om vervolgens tot een besluit te komen om wel of niet te gaan (assemblage). Producenten gebruiken op hun beurt de kennis van deze interpretaties om het product te assembleren door de coderingen telkens aan te passen aan het gedrag van consumenten, hun veranderende leefstijl en de heersende trends. Er wordt als het ware getracht een voor zowel de consumenten als de producenten van de bestemming zo optimaal mogelijke situatie te creëren met behulp van binding, beleving en verleiding (Ennen, 2006), drie centrale variabelen binnen visitor management.
45
een specifiek tijdruimte gedrag (Beckers, Dietvorst & Timmermans, in Dietvorst,
Visitor management betreft het streven naar een zo optimaal mogelijk evenwicht tussen de bezoeker, de bestemming zelf en de gebruikers (inclusief de bewoners) van de bestemming. De mate waarin het evenwicht wordt bereikt is bepalend voor de kwaliteit van de bezoekersbestemming. Zowel de bezoeker, de bezoekersbestemming zelf als de gebruiker (bijvoorbeeld de bewoner of de niet-bezoeker) ontlenen hun betekenis aan de unieke setting waarin zij zich bewegen. Immers, bezoekers van bijvoorbeeld erfgoedattracties verschillen van bezoekers van een hotel of een tuincentrum en stellen zodoende verschillende eisen aan de bezoekersbestemming. Maar ook gebruikers van de bestemming anders dan de bezoekers hebben op verschillende manieren te maken met de bestemming. Zo ervaren bijvoorbeeld bewoners van een historische binnenstad bezoekersstromen op andere manieren dan de plaatselijke ondernemers. Bovendien zijn zowel economische, sociaal-psychologische als politieke trends en ontwikkelingen op lokale, nationale of internationale schaal van invloed op het streven naar het optimale evenwicht. Het streven naar het optimale evenwicht
46
tussen bezoeker, bestemming en gebruiker is dan ook geen eenvoudige opgave. Een groot aantal aspecten van economische, sociaal-psychologische en ook politieke aspecten speelt mee dat afhankelijk van de verschillende subjectieve belangen van de betrokken partijen steeds verschillende betekenissen kent. Binnen het domein van visitor management staan bezoekersstromen centraal (Ennen, 2007). Deze stromen kunnen zowel kwalitatief (gewenste versus ongewenste bezoekers) als kwantitatief (te veel of te weinig bezoekers) worden geanalyseerd. De verschillende situaties vragen om verschillend manage-ment, afhankelijk van de effecten die een dergelijke situatie teweeg brengt. Zo kan een bestemming met (te) veel ongewenste bezoekers negatieve effecten teweeg brengen zoals verkeer en geluidsoverlast voor omwonenden of aantasting van objecten en plaatsen die van grote betekenis zijn. Een bestemming met (te) weinig gewenste bezoekers kan een bestemming economisch gezien in gevaar brengen terwijl een bestemming met (te) veel gewenste bezoekers weliswaar economisch aantrekkelijk kan zijn maar op sociaalpsychologisch gebied negatieve effecten kan veroorzaken voor plaatselijke gebruikers zoals bewoners. Hierbij valt te denken aan onthechting (zie paragraaf 4.2). Vooral binnen het managen van de gewenste effecten van bezoekersstromen nemen de drie variabelen binding, beleving en verleiding en centrale positie in
(Ennen, 2006). Zo beïnvloedt de mate waarin bezoekers zich met een bestemming, van welke aard dan ook, verbonden voelen, het gedrag van de bezoekers, hun beleving en hun keuzes om de bestemming (weer) te bezoeken (Ennen, 2007). Bij gewenste effecten kan worden gedacht aan sociaal-culturele effecten zoals het zich prettig voelen in een natuurgebied of een historische omgeving. Maar ook economische voordelen zoals direct gegenereerde opbrengsten uit bijvoorbeeld festivals en evenementen en indirecte economische voordelen zoals spin-off effecten door combinatiebezoeken. Dat betekent dat visitor management, net als kusttoerisme overigens, zich
over
verschillende
disciplines
heen
beweegt
waarbij
de
gedrags-
wetenschappelijke disciplines zoals sociologie, en psychologie steeds belangrijker worden. Immers, het is het totale concept dat een omgeving aantrekkelijk maakt voor bezoekers. Binding omvat onderzoeks-vragen als: wie zijn (gewenste) bezoekers van de betreffende bestemming, wat zijn hun voorkeuren, in welke mate voelen bezoe-
dragen aan sociale cohesie in de leefomgeving. Bij beleving spelen onderzoeksvragen een rol zoals: welke factoren dragen bij aan positieve beleving van bestemmingen en waar zit het omslagpunt van een positieve naar een negatieve beleving. Verleiden tot slot is de resultante van binding en beleving. Wanneer de binding en beleving van bezoekers van bestemmingen is geanalyseerd wordt het inzichtelijk op welke manier de bezoeker is te verleiden tot het maken van (andere) beslissingen (zie ook Ennen, 2006, 2007). Visitor management is juist vanwege het seizoensgebonden karakter dat doorgaans aan kusttoerisme kleeft van evident belang voor kusttoerisme. Bij goed weer zorgen omvangrijke bezoekersstromen voor economisch gewin, maar tegelijkertijd ook meermalen voor problemen en vergen derhalve veel aandacht van alle betrokken partijen, terwijl slecht weer juist negatieve economische effecten tot gevolg kan hebben. De wisselwerking tussen de producenten en consumenten wordt in hoge mate beïnvloed door de media, volgens Mommaas et al. (2000) samen met toerisme de twee distributeurs van de belevingscontent. De economie en de cultuur van de vrijetijd spreidt zich steeds verder uit over een toenemend aantal domeinen en contexten, met als belangrijkste product beleving. Drijvende kracht achter deze ontwikkeling is
47
kers zich thuis op de bestemming en op welke manieren kunnen bestemmingen bij-
de verscherpte concurrentie om de toegang tot de individuele wereld van de belevenisconsumptie en de toenemende noodzaak om die verscherpte concurrentie aan te gaan. De media, in alle mogelijke hoedanigheden, spelen hierbij een belangrijke rol (Mommaas et al., 2000). De betekenisgeving kan in een context geplaatst worden van processen als mondialisering en re-localisering. Historische wortels, culturele waarden en regionale en lokale identiteit worden in de huidige postmoderne samenleving meer en meer aangewend om een onderscheidend karakter te behouden in een steeds meer concurrerende omgeving (Dietvorst, 1992). Tot slot ontbreekt nog een tijdscomponent in het conceptuele kustmodel. Dit kan worden ondervangen door elke situatie van een toeristische kustbestemming volgens het conceptuele kustmodel te projecteren op de destination life cycle (Butler, 2001) of een afgeleide hiervan, de adaptive cycle (Holling et al., 2002). Elk product heeft een (economische) levenscyclus en dat is eveneens het geval bij een toeris-
48
tische (kust)bestemming. Butler (2001) onderscheidt drie vaste fasen, te weten exploitatie, ontwikkeling en instandhouding en aansluitend drie alternatieve fasen (reorganisatie, stilstand en achteruitgang) in de levenscyclus van een toeristische bestemming, zoals blijkt uit figuur 6.2. Met de vaststelling van de fase waarin een toeristische bestemming zich bevindt, kan, al naar gelang de situatie daarom vraagt, handelend worden opgetreden. Dit kan voor vrijetijdsondernemers zeer nuttig zijn bij het vaststellen van de te volgen strategie. Een variant op dit model is de aangepaste cyclus van Holling et al. (2002). Dit model toont aan wat kan gebeuren na de ‘releasefase’, die nauw verband houdt met de fase van verval in Butlers model en helpt de levenscyclus van een toeristisch gebied te verklaren in termen van verbondenheid en veerkracht in plaats van bezoekersaantallen. Verbondenheid is hier niet hetzelfde als binding binnen visitor management; verbondenheid is in dit geval gerelateerd aan de mate van specialisatie in toeristische activiteiten die het mogelijk maakt competitief te zijn in vergelijking met andere toeristische gebieden (Petrosillo et al., 2005).
Figuur 6.2: (a) The Life Cycle as a tourist resort (Butler, 1980, in Petrosillo et al., 2005) en (b) the Adaptive Cycle (Holling et al., 2002, in Petrosillo et al., 2005) Zoals in het begin van dit hoofdstuk is gesteld, kan dit transformational model of the coast worden getest met behulp van in de praktijk uit te voeren casestudies. Het vol-
49
gende hoofdstuk biedt een handreiking voor mogelijke onderwerpen.
7.
Kusttoerisme concreet
Tot op heden heeft een beschrijving plaatsgevonden van al datgene dat op de één of andere manier gerelateerd is aan het domein kusttoerisme. Waaraan bij kusttoerisme in concreto moet worden gedacht, is echter nog grotendeels onderbelicht gebleven. Daarom volgt nu een overzicht van bestemmingen en activiteiten met betrekking tot kusttoerisme, gerangschikt naar achtereenvolgens soort toerisme, accommodatie, cultuur en leisure.
Bestemmingen/activiteiten met betrekking tot kusttoerisme: Soort toerisme:
familievakantie,
seniorenvakantie,
jongerenvakantie,
strandvakantie, ecotoerisme, zorgtoerisme, agrotoerisme, pooltoerisme, cruises; campings, tweede woning, all-in resorts, bungalowparken, hotels/ appartementen, platteland; Cultuur:
kuststeden, erfgoed, architectuur, gastronomie, lokale cultuur, excursies, luxe/ mondain;
Leisure:
natuur, attractie(s/parken), naaktrecreatie, (fun)shopping, evenementen, watersport, fietsen/wandelen, sportvissen, wellness, uitgaan, sport, zeedieren kijken (walvissen, zeehonden, etc.).
Tot slot wordt een blik geworpen op de toekomst. De inventarisatie van het domein kusttoerisme in dit rapport dient met name als aanzet tot verder onderzoek. Dat dit domein een scala aan bestemmingen, activiteiten en invalshoeken herbergt, is reeds in al het voorafgaande gebleken. Er zijn derhalve legio onderzoeksrichtingen aangaande kusttoerisme te bedenken. Nu volgt een overzicht van mogelijke onderzoeksrichtingen, gerangschikt naar DESTEP-factoren, die kunnen bijdragen aan het versterken en ontsluiten van de kennisinfrastructuur op het gebied van kusttoerisme, één van de programmalijnen in Pieken in de Delta. Hierbij moet worden opgemerkt
51
Accommodatie:
dat de onderzoeksrichtingen bij de op het oog belangrijkste DESTEP-factor zijn ondergebracht, maar dat deze dikwijls bij meerdere geplaatst zouden kunnen worden.
Potentiële onderzoeksrichtingen: Demografisch:
demografie;
Economisch:
binding/beleving/verleiding, attracties, economische ontwikkeling, management & marketing, landbouw, visitor management,
toeristisch-recreatief
product
(Jansen-
Verbeke, 1988), transformatiemodel (Dietvorst, 1992), destination life cycle (Butler, 2001), innovatie, creative industries; Sociaal-cultureel:
evenementen, sport, postmodernisme, mondialisering, geschiedenis,
culturele
verschillen/overeenkomsten,
trends & hypes;
52
Technologisch:
technologie;
Ecologisch:
milieu, natuur, veiligheid, klimaatverandering, duurzaamheid, ICZM;
Politiek-bestuurlijk:
ruimtelijke ordening;
Ruimtelijk:
accommodaties, ruimtelijke ordening, achterland, bereikbaarheid.
8.
En nu verder
Het doel van dit rapport betrof een inventarisatie van het domein kusttoerisme, teneinde het werkveld te kunnen aanscherpen en probleemgebieden beter te kunnen aanstippen. Deze doelstelling is uitgemond in de volgende vraagstelling:
Welke aspecten maken deel uit van het domein kusttoerisme? Deze vraagstelling is opgesplitst in vier onderzoeksvragen, kortweg wat, waar, wie en hoe. Deze zullen zodadelijk nogmaals kort de revue passeren. Alvorens deze vragen zijn beantwoord, is een indeling van het domein kusttoerisme samengesteld. Deze indeling, die is weergegeven in figuur 2.1 en bestaat uit trends en achtergronden, stakeholders en vaste en tijdelijke bestemmingen, geeft een maatschappij-breed overzicht van factoren en processen die verband houden met kusttoerisme. Daaren-
Bij de eerste onderzoeksvraag, de wat-vraag, ging het hoofdzakelijk om verschillende gehanteerde definities, opvattingen en speerpunten in kaart te brengen. Deze verkenning heeft uiteindelijk geleid tot de volgende definitie van kusttoerisme:
De activiteiten van personen die reizen en verblijven in plaatsen buiten hun normale omgeving die gelegen zijn in of op maximaal anderhalf uur reistijd van de kustzone, de kustwateren en het nabije achterland voor niet langer dan één aaneengesloten jaar om redenen van vrijetijdsbesteding, zaken en andere doeleinden die niet gerelateerd zijn aan het uitoefenen van een activiteit die beloond wordt vanuit de bezochte (kust)plaats. De volgende drie onderzoeksvragen vormden de aanleiding voor een uitgebreide deskresearch. De resultaten hiervan zijn deels terug te vinden in de bijlagen en uitgebreider in de binnenkort te openen databank op de internetsite van het lectoraat Visitor Management (www.visitormanagement.nl). Alleen een classificatie van verschillende scholen en onderzoeksmethoden bleek niet reëel. Vrijwel alle onderwijsinstellingen die zich op het terrein van kusttoerisme begeven, herbergen één of meerdere
53
boven kan ze worden gebruikt als basis of startpunt voor toekomstige studies.
toerisme- en/of leisureopleiding(en). En wat onderzoeksmethoden betreft, is een casestudie de meest gangbare methode. Kusttoerisme omhelst meer dan op het eerste gezicht verwacht mag worden, zo mag geconcludeerd worden. De eerste gedachte gaat doorgaans uit naar zon, zee en zand. Maar daarnaast zijn tal van elementen en factoren te bedenken die eveneens onder de noemer kusttoerisme geschaard kunnen worden en houdt het kustgebied niet per definitie bij de toegangswegen op, zo is uit al het voorgaande gebleken. Vreemd genoeg is het domein kusttoerisme voor een aanzienlijk deel nog onontgonnen en wordt het vooralsnog nauwelijks op een integrale en zelfstandige wijze bestudeerd, ondanks de impact die het zowel regionaal, nationaal als mondiaal kan hebben. Dit blijkt ondermeer uit de geringe theorievorming omtrent kustoerisme tot op heden. Onderzoek, op vrijwel alle eerder aangehaalde gebieden, is derhalve wenselijk. Niet alleen vanuit wetenschappelijk oogpunt, maar zeker ook op basis van een economisch belang. Het transformational model of the coast (figuur 6.1) kan hierbij
54
een vooraanstaande rol spelen. Overigens roept dit model ook een aantal nieuwe vragen op. Op de eerste plaats betreft dit model een combinatie van meerdere bestaande modellen en is het tegelijkertijd niet uniek voor het domein kusttoerisme. Zo kan de postmoderne toeristisch-recreatieve kustresource worden ingewisseld voor andere resources, bijvoorbeeld een stad. De zoektocht naar een kusteigen toeristisch model duurt bijgevolg voort. Bovendien biedt elke pijl in het model mogelijkheden tot nieuw onderzoek. Voorbeelden hiervan, die nader onder de loep kunnen worden genomen, zijn de interveniërende rol van de media, de wijze waarop verschillende producenten en consumenten de kustresource respectievelijk coderen en interpreteren en de manier waarop of de mate waarin die codering en interpretatie de variabelen binding, beleving en verleiding beïnvloeden. Dit rapport over het domein kusttoerisme moet input verschaffen voor drie thema’s, te weten onderzoek, onderwijs en werkveld. Hiervoor dienen de nodige stappen te worden genomen. Wat betreft onderzoek zullen casestudies het transformational model of the coast moeten toetsen en de verbanden in dit model daar waar nodig moeten aanscherpen. Daarnaast zal de in dit rapport opgedane kennis moeten worden geïntegreerd in het onderwijs door middel van een minor kusttoerisme. Tot slot is een toetsing van deze inventarisatie van het domein kusttoerisme in
de praktijk noodzakelijk, oftewel een toetsing van het werkveld. Hoe het ook zij, wil een toeristisch kustgebied of een vrijetijdsondernemer in een dergelijke omgeving winstgevend blijven, dan is innovatie en dus kennisontwikkeling onontbeerlijk. Laat
55
dit rapport daartoe een eerste aanzet zijn.
Literatuuropgave
Ashworth, G.J. & Tunbridge, J.E. (1990). The Tourist-Historic City. London/New York: Belhaven Press. Berg, L. van den, Borg, J. van der & Russo, A.P. (2003). The Infrastructure of Urban Tourism: A European Model? A Comparative Analysis of Mega-Projects in Four Eurocities. In: Judd, D.R.
(ed.). The Infrastructure of Play: Building the Tourist City. Armonk: M.E. Sharpe, 296-319. Butler, R. (2001). The Resort Cycle Two Decades on. In: Faulkner, B., Moscardo, G. & Laws, E.
(eds.). Tourism in the Twenty-first Century. London: Continuum, 284–299. Centraal Bureau voor de Statistiek (2007). Toerisme en recreatie in cijfers 2007. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Dietvorst, A.G.J. (1992). Een model van toeristisch-recreatieve produktontwikkeling. In: Vrije-
tijd en Samenleving, 10 (2/3), 21-28. Ennen, E. (2006). Bindingen, belevingen en verleidingen. Bewegingen in onderzoek binnen het
domein van Visitor Management. Breda: NHTV/Academic Studies No.3. Ennen, E. (2007). Dilemma’s in bezoekersstromenland. Wat gaan we (nu weer) beleven? Breda: NHTV/Academic Essays No.1. Fainstein, S.S. & Gladstone, D. (1999). Evaluating Urban Tourism. In: Judd, D.R. & Fainstein, S.S.
(eds.). The Tourist City. New Haven: Yale University Press, 215-232. Fainstein, S.S. & Judd, D.R. (1999a). Global Forces, Local Strategies, and Urban Tourism. In:
Judd, D.R. & Fainstein, S.S. (eds.). The Tourist City. New Haven: Yale University Press, 1-17. Fainstein, S.S. & Judd, D.R. (1999b).Cities as Places tot Play. In: Judd, D.R. & Fainstein, S.S.
(eds.). The Tourist City. New Haven: Yale University Press, 261-272. Fellenius, K.B. (2002). Coastal Tourism Recognition in the Canadian Georgia Bassin: An Analysis of Tourism Policy in Local Government Planning. Simon Fraser University.
57
Corbin, A. (1989). Het verlangen naar de kust. Nijmegen: SUN.
Gill, A. & Welk, E. (2007). Natural Heritage as Place Identity: Tofino, Canada, a Coastal Resort on the Perifery. In: Agarwal, S. & Shaw, G. (eds.). Managing Coastal Tourism Resorts: A Global
Perspective. Clevedon, etc.: Channel View Publications, 169-183. Hall, C.M. (2001). Trends in Ocean and Coastal Tourism: The End of the Last Frontier? In: Ocean
& Coastal Management, Vol. 44, No. 9-10, 601-618. Hall, P. (1999). The Creative City in the Third Millennium. In: Verwijnen, J. & Lehtovuori, P. (eds). Creative Cities: Cultural Industries, Urban Development and the Information Society. Helsinki: University of Art and Design, 36-57. Harvey, D. (1989). The Condition of Postmodernity. Oxford: Basil Blackwell Ltd. Henderson, J. (2007). Malaysia’s Pleasure Periphery: Coastal Resort Development and its Consequences. In: Agarwal, S. & Shaw, G. (eds.). Managing Coastal Tourism Resorts: A Global Per-
spective. Clevedon, etc.: Channel View Publications, 154-168.
58
Hesmondhalgh, D. (2002). The Cultural Industries. London: Sage. Hitters, E. & Richards, G. (2002). The Creation and Management of Cultural Clusters. In: Creativ-
ity and Innovation Management, 11 (4), 234-247. Holling, C.S., Gunderson, L.H. & Peterson, G.D. (2002). Sustainability and Panarchy. In: Gunder-
son L.H. and Holling, C.S. (eds). Panarchy: Understanding Transformations in Human and Natural Systems. Washington DC: Island Press, 63–102. Jacobs, M., Berg, A. van den, Kralingen, R. van, Langers, F. & Vries, S. de (2002). Waterbeelden:
Een studie naar de beelden van waternatuur onder medewerkers van Rijkswaterstaat. Wageningen: Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Jansen-Verbeke, M. (1988). Leisure, Recreation and Tourism in Inner Cities: Explorative Case
Studies. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen – Geografisch en Planologisch Instituut. Judd, D.R. (1999). Constructing the Tourist Bubble. In: Judd, D.R. & Fainstein, S.S. (eds.). The
Tourist City. New Haven: Yale University Press, 35-53. Judd, D.R. (2003). Building the Tourist City: Editor’s Introduction. In: Judd, D.R. (ed.). The Infra-
structure of Play: Building the Tourist City. Armonk: M.E. Sharpe, 3-17.
King, B. (2007). The Postmodern Resort and the Pleasure Periphery: The Case of Australia’s Coastal Tourism Resorts. In: Agarwal, S. & Shaw, G. (eds.). Managing Coastal Tourism Resorts: A
Global Perspective. Clevedon, etc.: Channel View Publications, 137-153. Kotler, P. & Armstrong, G. (1993). Marketing: an Introduction. Englewood Cliffs: Prentice-Hall International. Lengkeek, J. (1992). Recreatie en toerisme: wiens belang?: over rolverdeling, kwaliteit en duurzame ontwikkeling. Wageningen: Landbouwuniversiteit Wageningen. MacCannell, D. (1976). The Tourist: a New Theory of the Leisure Class. London: Macmillan. MiNa-Council Environment and Nature Council of Flanders (2001). Advice of the fifth of April 2001 about the Integrated Coastal Zone Management (ICZM). Ministerie van Economische Zaken (2004). Pieken in de Delta: Gebiedsgerichte Economische
Beleid. Ministerie van Economische Zaken (2007). Pieken in Zuidwest-Nederland: Brochure voor subsi-
dieaanvragers 2007. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000). 3e Kustnota: Traditie, Trends en Toekomst. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit & ministerie van Economische Zaken (2005). De Europese aanbeveling voor geïntegreerd beheer van kustgebie-
den. Rapportage over de implementatie in Nederland. Rijswijk: Drukkerij Artoos Nederland. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2005). Nota Ruimte. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ministerie van Verkeer en Waterstaat, ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, ministerie van Economische Zaken, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten & Unie van Waterschappen (2007). Maak ruimte voor klimaat! Aanzet voor een nationale adapta-
tiestrategie (Notitie voor bestuurlijke discussie).
59
Perspectieven. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken, directie Ruimtelijk Economische
Mommaas, H., Heuvel, M. van den & Knulst, W. (2000). De vrijetijdsindustrie in stad en land: een studie naar de markt van belevenissen. Den Haag: Sdu Uitgevers. Noronha, L., Lourenco, N., Lobo-Ferreira, J.P., Lleopart, A., Feoli, E., Sawkar, K. & Chachadi, A. (ed.) (2002). Coastal Tourism, Environment, and Sustainable Local Development. New Delhi: TERI. Orams, M. (1999). Marine Tourism: Development, Impacts and Management. London: Routledge. Perry, D.C. (2003). Urban Tourism and the Privatizing Discourses of Public Infrastructure. In:
Judd, D.R. (ed.). The Infrastructure of Play: Building the Tourist City. Armonk: M.E. Sharpe, 1949. Petrosillo, I., Zurlini, G., Grato, E. & Zaccarelli, N. (2006). Indicating Fragility of Socio-ecological Tourism-based Systems. In: Ecological Indicators 6 (2006) 104-113.
60
Pine, B.J. & Gilmore, J.H. (1999). The experience economy: work is theatre & every business a
stage. Boston: Harvard Business School Press. Rulle, M. (2008). East German Spas: between Path Dependency and Tourism Life Cycle. Presentatie gehouden tijdens symposium ‘The future of historic spa towns’, Spa, België, 14 maart 2008. Shaw, G. & Agarwal, S. (2007). Introduction: The Development and Management of Coastal Resorts: A Global Perspective. In: Agarwal, S. & Shaw, G. (eds.). Managing Coastal Tourism Re-
sorts: A Global Perspective. Clevedon, etc.: Channel View Publications, 1-18. Sorkin, M (1992). Variations on a Theme Park: The New American City and the End of Public Space. Berkeley: University of California Press. Tanzania Coastal Management Partnership, Support Unit Coastal Tourism Working Group (2001). Tanzania: Coastal Tourism Situation Analysis. A joint initiative between the National Environmental Management Council, the University of Rhode Island/ Coastal Resources Center and the United States for International Development. Turner, L. & Ash, J. (1975). The Golden Hordes: International Tourism and the Pleasure Periphery. London: Constable.
Urry, J. (2002). The Tourist Gaze (2nd edn.). London: Sage. Vromraad (2006). Groeten uit Holland, qui è fantastico! Advies over vrije tijd, toerisme en ruimtelijke kwaliteit. Den Haag: OBT bv. Vromraad (2007). Een wereld te verdienen: vrije tijd, toerisme en ruimtelijke kwaliteit (Manifest). Den Haag: Vromraad. Zukin, S. (1991). Landscapes of Power: From Detroit to Disney World. Berkeley: University of California Press.
Internetbronnen 1.
http://www.blauwevlag.nl/
2.
http://www.platformtoerismeenrecreatie.nl/actuele_themas.php?id=19
3.
http://projecten.nederlandleeftmetwater.nl/html/topic_22_262.htm
4.
http://www.verkeerenwaterstaat.nl/actueel/nieuws/ceesveermanvoorzitterdeltacom
5.
http://www.verkeerenwaterstaat.nl/onderwerpen/water/kust%5Fen%5Fzee/project en/zwakke%5Fschakels/
6.
http://www.zeeuwsarchief.nl/strijdtegenhetwater/Commissie/index.htm
Illustratieverantwoording Figuur 5.2:
http://www.blauwevlag.nl
Foto omslag
Piscina El Laguillo, Los Gigantes, Tenerife (Martijn Smeenge)
61
missie.aspx
Bijlage A: Waar wordt kusttoerisme bestudeerd? Het kennisveld van kusttoerisme wordt veelal bestudeerd aan (onderwijs)instellingen die min of meer van nature al een connectie met de kust hebben, doordat zij gelegen zijn in of nabij het kustgebied. Nederland kent tot op heden geen specifieke kusttoerismeopleiding. Wellicht het meest gespecialiseerde orgaan in wording is het Kenniscentrum Kusttoerisme, een samenwerkingsverband tussen de Hogeschool Zeeland en NHTV internationaal hoger onderwijs Breda. Bij de eerstgenoemde, die is gehuisvest in Vlissingen, ligt de oriëntatie met name op het regionale bedrijfsleven, terwijl in Breda de nadruk ligt op (wetenschappelijke) kennisontwikkeling en een meer internationaal perspectief wordt gehanteerd. Wel kan aan de Van Hall Larenstein Hogeschool in Leeuwarden de opleiding ‘Kust- en zeemanagement’ worden gevolgd, waarbij toerisme één van de aandachtsgebieden is. De centrale focus ligt hier even-
instellingen mogelijk kusttoerisme aan bod te laten komen in bijvoorbeeld een afstudeerproject. Dit kan onder meer aan NHTV internationaal hoger onderwijs Breda, de Christelijke Hogeschool Nederland (CHN) in Leeuwarden, Groningen en Emmen, de Hogeschool Rotterdam (opleiding vrijetijdsmanagement), de Hogeschool InHolland Amsterdam/Diemen, Wageningen Universiteit (Master Leisure, Tourism and Environment) en de Universiteit van Tilburg, (Bachelor Vrijetijdwetenschappen en Master Leisure Studies). Voorts zijn er eveneens niet-onderwijsinstellingen die een link met kusttoerisme hebben. Voorbeelden hiervan zijn de Unie van Waterschappen, het Ministerie van Economische Zaken, dat de initiator van de nota Pieken in de Delta is en het voormalige Rijksinstituut voor Kust en Zee, onderdeel van Rijkswaterstaat (RWS RIKZ) en nu deel uitmakend van Deltares. Internationaal gezien is er een keur aan (onderwijs)instellingen die, al dan niet zijdelings, actief zijn op het vlak van kusttoerisme. Maar net als in Nederland bestaat er, voor zover bekend, geen zelfstandige studie kusttoerisme en maakt kusttoerisme dikwijls deel uit van algemene toerisme-opleidingen. Een classificatie van (onderwijs)instellingen is derhalve niet relevant. Desondanks zijn enkele kennisinstituten het vermelden waard. De Simon Fraser University in Vancouver, Canada, her-
63
wel op duurzaamheid en veiligheid. Daarnaast is het bij meerdere onderwijs-
bergt het Centre for Coastal Studies, dat weliswaar duurzaamheid als invalshoek heeft, maar waar kusttoerisme eveneens aan bod komt. Hetzelfde geldt grotendeels voor de School of Marine Affairs aan de University of Washington. In Nieuw Zeeland is het Department of Tourism van de University of Otago één van de voornaamste centra voor toerismeonderzoek van Azië en Oceanië. Een uitgebreider overzicht van universiteiten en (kennis)instituten die op enige wijze gelieerd zijn aan kusttoerisme is terug te vinden in het overzicht van universiteiten en (kennis)instituten op de binnenkort te openen online databank van het lectoraat Visitor Management (www.visitormanagement.nl). Kusttoerisme wordt vanuit verschillende perspectieven bestudeerd. Grofweg kunnen vijf perspectieven worden onderscheiden, te weten een ecologisch, technisch, ruimtelijk, marketing/ management- en een beleidsperspectief. Onderwerpen die bij vrijwel al deze invalshoeken aan de orde komen, zijn duurzaamheid en veiligheid. Deze zijn in hoofdstuk vijf behandeld.
64
Wat betreft verschillende onderzoeksmethoden die gehanteerd worden bij onderzoek met betrekking tot kusttoerisme valt (nog) niet heel veel te vermelden. Veelal wordt gebruik gemaakt van casestudies, dikwijls ingegeven door een link tussen de onderzoeker(s) en het desbetreffende kustgebied. Voorbeelden hiervan komen naar voren in het literatuuroverzicht op de binnenkort te openen online databank van het lectoraat Visitor Management en in het overzicht met bestudeerde kustgebieden in bijlage C. Een classificatie op basis van verschillende scholen blijkt eveneens overbodig. Het zijn voornamelijk toerisme- en leisureopleidingen die zich bezighouden met kusttoerisme. Onderzoeksrichtingen kunnen worden onderverdeeld volgens het DESTEP-model, waarmee maatschappelijke factoren kunnen worden gecategoriseerd. Dit is behandeld in hoofdstuk zeven. Het DESTEP-model is reeds uitvoerig aan bod gekomen in hoofdstuk twee.
1.
Kenniscentrum kusttoerisme, Vlissingen/ NHTV internationaal hoger onderwijs Breda,
2.
Centre for Coastal Studies, Simon Fraser University, Vancouver, Canada
3.
School of Marine Affairs, University of Washington, Seattle, Verenigde Staten
4.
Department of Tourism, University of Otago, Nieuw Zeeland
5.
Coastal Resource Centre, University of Rhode Island, Verenigde Staten
Figuur A1: Waar wordt kusttoerisme bestudeerd? Naast de bestudering van (kennis)centra die zich op het terrein van kusttoerisme bewegen, is het eveneens interessant en relevant in kaart te brengen wie zich ermee bezighouden. Hierop wordt in de volgende bijlage de aandacht gevestigd.
65
Nederland
Bijlage B: Wie bestuderen kusttoerisme? Vanzelfsprekend is het aantal personen dat zich bezig houdt met het kennisdomein kusttoerisme nog omvangrijker dan het aantal instellingen. Tal van namen komen reeds naar voren in de toekomstige databank van het lectoraat Visitor Management (www.visitormanagement.nl). Uit het literatuuroverzicht aldaar blijkt wie actief is op het terrein van kusttoerisme, een ander overzicht, dat hier straks eveneens is te vinden, is in zijn geheel gewijd aan personen die iets met dit kennisgebied van doen hebben en via de internetsites van de (kennis)instellingen in wederom dezelfde databank zijn eventueel nog meer stakeholders te achterhalen. Nochtans zullen net als dat in de vorige bijlage het geval was met (kennis)instellingen sommige op kusttoe-
67
risme gerichte personen kort nader worden toegelicht.
1.
Miller, Seattle, Verenigde Staten
2.
Auyong, Oregon, Verenigde Staten
3.
Hall, Otago/Wellington, Nieuw Zeeland
4.
Orams, Albany, Verenigde Staten
5.
Wong, Zuidoost Azië
6.
Coccossis, Middenlandse Zeegebied
7.
Tempelman, Zeeland/Offringa & Smeenge, Breda, Nederland
Figuur B1: Wie bestuderen kusttoerisme?
3
Miller, werkzaam aan de School of Marine Affairs en de School of Aquatic and Fishery Sciences van de University of Washington in de Verenigde Staten, heeft, zoals blijkt uit de het literatuuroverzicht, tal van publicaties omtrent kusttoerisme op zijn naam. Zijn vakgebied omvat tourism planning and development, coastal zone management, waterfront and port planning, natural resource management, marine affairs en marine parks and recreation. Iemand met wie hij dikwijls samen publiceert, is Auyong. Laatst-genoemde is verbonden aan de Oregon State University in de Verenigde Staten. Een ander vooraan-staand persoon op het terrein van kusttoerisme, hetgeen ook naar voren komt in het literatuuroverzicht, is Hall. Hij bekleedde voorheen posities als Professor in Tourism aan de eerder aangehaalde University of Otago en Professor in Tourism and Service Management aan de Victoria University of Wellington, eveneens in Nieuw Zeeland. Verder is de Nieuw Zeelander Orams een alom gerespecteerde weten-schapper op het gebied van de mariene omgeving. Tegenwoordig is hij directeur van de Coastal-Marine Research Group die is gevestigd aan de Massey Uni-
68
versity in Albany, Verenigde Staten. Voorts houden Offringa en Smeenge zich binnen het lectoraat Visitor Management aan NHTV internationaal hoger onderwijs Breda bezig met onderzoek en onderwijs betreffende het domein kusttoerisme. Naast bovenstaande voorbeelden die kusttoerisme vanuit een mondiaal perspectief bestuderen, is er eveneens een aantal grotendeels gericht op hun eigen regio. Zo richt Wong zich voornamelijk op kusttoerisme in Zuidoost-Azië en Coccossis op Griekenland en het Middellandse Zeegebied. Tot slot Tempelman, die als specialiste van de regio Zuidwest Nederland te boek staat.
Bijlage C: Overzicht bestudeerde kustgebieden Op de kaart op de volgende bladzijde (figuur C2) zijn alle onderzochte kustgebieden zoals die in de titels uit het literatuuroverzicht naar voren komen, weergegeven. Dit houdt automatisch in dat dit geen uitputtende lijst is; vanwege de omvang van het literatuuroverzicht bleek het vrijwel onmogelijk alle bronnen inhoudelijk te checken op (nog) meer casestudies. Deze zullen er ongetwijfeld zijn. Desalniettemin valt er wel een patroon waar te nemen. In acht grote internationale kustgebieden bevinden zich concentraties van relevante onderzoeken. Daarnaast zijn nog enkele onderzoeksgebieden die buiten deze concentraties liggen opgenomen in onderstaand
I.
Oostkust VS/Canada
a. b. c. d. e. f.
Maine (VS)/ New Brunswick (Can) Nova Scotia (Can) Bar Harbor (VS) Newport, Rhode Island (VS) Cape God (VS) Delaware (VS)
II.
Caraïben/Midden-Amerika
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m.
(Golf van) Mexico Caye Caulker (Belize) Caraïbische kust Nicaragua Costa Rica Bahama’s Jamaica Dominicaanse Republiek Rincón (Puerto Rico) Anguilla Dominica St. Lucia Barbados Bonaire
III.
Noordzeekust
a. b. c. d.
Noorse Noordzeekust Deense Noordzeekust Duitse Noordzeekust Nederlandse Noordzeekust/ Waddenzee Belgische/Vlaamse Noordzeekust Opaalkust (Fra)
e. f.
g. h. i. j. k. l.
Kanaaleilanden (Eng) Mer Iroise (Fra) Schotse Noordzeekust Engelse Noordzeekust Wales Isle of Man (Eng)
IV.
Oostzeegebied
a. b.
Duitse Oostzeekust Kust Baltische Staten
V.
Middellandse Zeegebied
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q. r. s. t. u.
Costa del Sol (Spa) Costa Blanca (Spa) Balearen (Spa) Costa Brava (Spa) Roses (Spa) Languedoc (Fra) Viareggio (Ita) Sardinië (Ita) Rimini (Ita) Malta Oostelijke Adriatische Zee Kroatische Kust Griekse Eilanden Bulgaarse Kust/Zwarte Zee Egeïsche Kust/Bodrum (Tur) Turkse Riviera Cyprus Gaza/Herzliya (Isr) Tunesië Algiers (Alg) Marokko
69
overzicht.
VI.
Zuidoost-Azië
a. b. c. d. e. f. g. h. i.
Hua Hin (Tha) Phuket (Tha) Singapore Bali (Indonesië) Indonesië Sarawak (Maleisië) Filippijnen Banda eilanden (Oost-Indonesië) Papoea – Nieuw Guinea
VII.
Australië/Nieuw-Zeeland
a. b. c. d. e. f.
Nigaloo Marine Park (Aus) Shark Bay (Aus) Oost-Australië Zuidoost-Australië Great Barrier Reef (Aus) Nieuw-Zeeland
70
VIII.
Oceanië
a. b. c. d. e. f. g.
Solomon Eilanden Vanuatu Tuvalu Fiji Tonga Niue Samoa
Figuur C1: Bestudeerde kustgebieden
h. i.
Cook Eilanden Kiribati
Overige Kustgebieden A B1 B2 C1 C2 D E F G H I1 I2 J K1 K2 L M N O P1 P2 Q
British Columbia (Can) Candies Noordpoolgebied Noordpoolgebied Costa Dourada (Bra) Zuid-Brazilië Patagonië (Arg) Zuidpoolgebied Asturias (Spa) Canarische Eilanden (Spa) Rode Zee Oost-Afrika: Kenia Oost-Afrika: Tanzania KwaZulu-Natal/Durban (Z-Af.) India Goa (India) Malediven Sri Lanka China Korea Japan Schiereiland Izu (Jap) Hawaii
Figuur C2: Kaart bestudeerde kustgebieden
71
NHTV EXP SERIES No1A:Opmaak 1
19-08-2008
15:10
Pagina 2
NHTV Expertise Series
NHTV.NXT
In het kader van de bijdrage aan kennisontwikkeling op haar vakgebieden digital entertainment,
NHTV is naast een onderwijsinstelling ook een kennisinstituut. NHTV hecht daarom veel waarde aan
hotel en facility, stedenbouw, logistiek en mobiliteit, toerisme en vrije tijd brengt NHTV internationaal
contacten met het midden- en kleinbedrijf (MKB), instellingen en (lokale) overheden. Door samenwerking
hoger onderwijs Breda de NHTV Expertise Series uit. Deze publicaties hebben een logische koppeling met
met het werkveld wordt een klimaat gecreëerd waarin kennisontwikkeling en kennisoverdracht optimaal
de strategie- en onderzoekslijnen van NHTV en dragen bij aan de profilering van NHTV als kennisinstituut.
worden benut en zo kenniscirculatie op gang komt. Het onderdeel NHTV.NXT speelt hierin een belangrijke
Het doel is deze serie verder uit te bouwen.
rol en bestaat uit 2 onderdelen. NHTV.NXT Research & Consultancy vertegenwoordigt alle onderzoeksactiviteiten met betrekking tot het werkveld en kan gezien worden als een interface tussen overheid, bedrijven en instellingen enerzijds en de NHTV op corporate niveau anderzijds. NHTV.NXT International Business School vertegenwoordigt alle onderwijsactiviteiten gericht op het werkveld, zoals short courses, een executive masteropleiding of maatwerkopleidingen.
NHTV EXP SERIES No1A:Opmaak 1
19-08-2008
15:10
Pagina 1
Een inventarisatie van het domein kusttoerisme Naar aanleiding van de rijksnota “Pieken in de Delta; Gebiedsgerichte Economische Perspectieven” (Ministerie van Economische Zaken, 2004) beoogt dit onderzoeksrapport vanuit een mondiaal en zo breed mogelijk perspectief de kennisontwikkeling en –ontsluiting omtrent kusttoerisme van nieuwe impulsen te voorzien. Het domein kusttoerisme blijkt immers veel meer te behelzen dan de traditionele drie-eenheid zon, zee en zand. Derhalve zullen in dit rapport de volgende zaken de revue passeren: maatschappelijke factoren die mogelijk van invloed zijn op kusttoerisme, een nadere definiëring, het prille begin van kusttoerisme tot aan kusttoerisme in de huidige postmoderne samenleving, verschillende beleidsopgaven en aan kusttoerisme gerelateerde kennisinstellingen, personen en gebieden. Uiteindelijk hebben al deze aspecten bijgedragen aan de totstandkoming van het transformational model of the coast. Dit model zou dan idealiter weer input moeten genereren voor zowel onderzoek, onderwijs als werkveld.
Kusttoerisme: een tour d’horizon
Kusttoerisme: een tour d’horizon
Martijn Smeenge, MSc, 2008
Martijn Smeenge
1
Kusttoerisme: een tour d’horizon Een inventarisatie van het domein kusttoerisme
Martijn Smeenge, MSc.
Martijn Smeenge MSc junior onderzoeker lectoraat Visitor management, Academie voor toerisme
NHTV Postbus 3917 4800 DX Breda T (076) 530 22 03 F (076) 530 22 05
[email protected] www.nhtv.nl
NHTV Expertise Series 1
NHTV Expertise Series
NHTV Expertise Series