Kroniek van driekwart eeuw LVSV-Gent
Wanneer men als oud-LVSV’er de tijd neemt om naar het Liberaal Archief te trekken en er de beduimelde foto’s en Neo’tjes uit lang vervlogen tijden door te nemen, wordt men al gauw getroffen door een gevoel van nostalgie. Niet alleen omwille van de vele goede herinneringen aan een periode van discussiëren, fulmineren en militeren, maar ook door de grote herkenbaarheid van de bekommernissen en activiteiten van die illustere en minder roemruchte voorgangers. Of het nu gaat om de waarden die het LVSV verdedigde, de goed voorbereide tussenkomsten op congressen van de liberale partij, het waakzame oog en de behulpzame hand van de oud-ledenbond of de herhaalde oproepen om meer vrouwen warm te maken voor het bestuur, al deze elementen lopen als even zovele rode draden doorheen het vijfenzeventigjarig bestaan van de vereniging. Om narratieve redenen zullen wij deze ontwarren en afzonderlijk de kenmerken en de werking van het LVSV-Gent bespreken. Het is dan aan de lezer om, met behulp van deze tekst, zijn herinneringen en zijn verbeelding, opnieuw het rijke weefsel van het LVSV-verleden te reconstrueren.
Kenmerken Op het ritme van de studentengeneraties worden in Neohumanisme, sinds 1936 het tijdschrift van het LVSV-Gent, de kenmerken en strijdpunten van het LVSV uiteengezet. Soms zijn deze naarstig overgepend uit een eerdere jaargang, meestal heeft de auteur een eigen inbreng betracht, maar telkens valt op hoezeer deze, enige accentverschillen daargelaten, een ankerpunt vormen doorheen de tijd. Zoals een slang die vervelt altijd een slang blijft, of zoals in een estafette verschillende lopers hetzelfde stokje doorgeven, kunnen de volgende vijf constanten worden onderscheiden: Vlaamsgezind, humanistisch, vrijzinnig, onafhankelijk en studentikoos. Dat is meteen de willekeurige volgorde waarin wij die in de volgende paragrafen zullen toelichten.
1. Vlaamsgezind Het LVSV werd niet toevallig opgericht in 1930, het jaar van de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Sedert lang bestond aan de universiteit een liberale studentenvereniging, de Société Générale des Etudiants Libéraux, kortweg Gé Libérale. Deze werd echter overwegend bevolkt door franskiljons en stelde zich uitgesproken conservatief op. Vlaamsvoelende liberalen konden in deze vereniging niet aarden, en de leuze van Julius Vuylsteke indachtig dat het liberalisme in Vlaanderen Vlaams zal zijn of niet zal zijn, gingen zij over tot de oprichting van een eigen vereniging. Op 8 december 1930 hielden Max Cosijns, Norbert Duponcheel, Jan Carre en Frans Versichelen het Liberaal Vlaams Studentenverbond boven de doopvont. Mede door de genereuze steun van graaf Maurice Lippens, in het begin van de jaren dertig minister van Openbaar Onderwijs, en door handige tussenkomsten op de congressen van de Federatie der Liberale Studenten te Luik (1932), Gembloers (1933) en Gent (1934), wist het LVSV de Gé Libérale op vijf jaar tijd te onttronen als de representatieve liberale studentenvereniging in het Gentse. De ontstaansgeschiedenis maakt duidelijk dat het LVSV niet gewoon een Nederlandstalige tegenhanger van de Gé Libérale was, een soort filiaal voor wie door gebrekkige kennis van de Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
1
taal van Voltaire slechts uit de tweede hand met diens scherpzinnige verlichtingsideeën kon worden bezwangerd. De eerste generatie LVSV’ers meende dat de geringe ontvankelijkheid van de Vlaamse bevolking vooral te wijten was aan de omstandigheid dat het liberalisme gepropageerd werd door een volksvreemde burgerij, waarvan de Gé Libérale in de Gentse studentenwereld de exponent was. Naast deze politieke logica was de oprichting van het LVSV echter ook ideologisch gemotiveerd. In zoverre de vrijheid van de mens afhangt van de geestelijke vrijheid en het bestaansrecht van de groep en cultuur waartoe hij behoort, zo redeneerden de LVSV’ers, hadden het liberalisme en de Vlaamse beweging dezelfde finaliteit, en zij aarzelden niet om zich geestdriftig te verbinden aan de Vlaamse zaak. Jan Carre, voorzitter van 1931 tot 1934, pleitte dan ook voor eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië en een bijzonder stelsel voor Brussel, tegen het standpunt van de toenmalige liberale partij in, en argumenteerde dat precies het franskiljonisme verantwoordelijk was voor een Vlaamsnationale reflex. Dit leidde vanzelfsprekend tot een hoogoplopende polemiek met de Gé Libérale en het overwegend Franstalige bestuur van de liberale associatie in Gent. Een hoogtepunt was de grote liberale Vlaamse meeting in de Handelsbeurs op de Kouter in 1935, georganiseerd door de LVSV’ers Albert Maertens en Willy Calewaert: tegen de verwachtingen in liep de zaal bomvol, waarop de bestuursleden van de Associaton Libérale schoorvoetend binnenkwamen én vooraan gingen zitten. Rond het midden van de jaren dertig kwam een gedeelte van de Vlaamse beweging echter in totalitair vaarwater. Het Verdinaso van Joris Van Severen en het Vlaams Nationaal Verbond van Staf de Clercq boekten grote vooruitgang bij de parlementsverkiezingen van 1936, en bezaten te Gent goed georganiseerde studentenverenigingen met eigen tijdschriften, respectievelijk De Dinasostudent en Volkskamp. In 1936 werd ook DeVlag opgericht, dat aanvankelijk de banden met het Duitse taalgebied wilde aanhalen en evolueerde tot een voorstander van de totale opslorping van Vlaanderen in de Groot-Duitse staat. Een deel van het LVSV, onder wie Albert Claes, nam afstand van de Vlaamse beweging, hetgeen aanleiding gaf tot lange en soms verhitte discussies. In ieder geval zetten de LVSV’ers zich af tegen separatisme: zij ijverden weliswaar voor een cultureel autonoom Vlaanderen, maar binnen een Belgisch staatsverband. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de werking van het LVSV stilgelegd maar LVSV’ers zoals Albert Maertens en Karel Poma waren van bij het begin actief in de weerstandspers. Pas in het begin van de jaren vijftig, wanneer het stof van de epuratiegolf na de Tweede Wereldoorlog was gaan liggen, kende de Vlaamsgezindheid binnen het LVSV weer een opleving. Het uitgangspunt bleef onveranderd: de Vlaamse beweging werd beschouwd als “een strijd voor de zelfstandigheid van een volk, voor de eenheid van een cultuurgebied, voor de morele en materiële bevrijding van een al te lang van beschaving beroofde gemeenschap”. In talrijke teksten, zoals het Vlaams Manifest van 1949, geven de LVSV’ers een meer concrete invulling aan hun streven: de Nederlandstalige cultuur moet worden gestimuleerd opdat “de volksmens zich niet meer naar franskiljonse voorbeelden zou spiegelen”, en door de uitbouw van de havens van Antwerpen en Gent moest de ontvoogding van het Vlaamse volk zich ook op economisch vlak verwezenlijken. Niettemin bleef de Belgische staat voor de LVSV’ers een economische, politieke en diplomatieke noodzakelijkheid. Zij verwierpen elke tegenstelling België-Vlaanderen en vreesden dat een federaal België de weg zou openen naar een “ultramontaans en klerikaal-fascistisch Vlaanderen”. Pas op het einde van de jaren zestig deden federalistische roerselen hun intrede in het LVSV, dat met vlag en spandoek meeliep in de betogingen rond Leuven-Vlaams. Op LVVcongressen in Knokke (11-12.5.1968) en Brussel (15.12.1968) ijverde het LVSV voor de Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
2
splitsing van de liberale partij in twee afzonderlijke vleugels, maar de tijd bleek nog niet rijp: op dat laatste congres werden ze zonder pardon buitengegooid. In 1977 was het LVSV aangesloten bij het anti-Egmontkomitee, omdat er volgens de Gentse liberale studenten van een pacificatie tussen de gemeenschappen geen sprake was en het pact de kiemen in zich hield voor een verdere en nog veel hardere strijd, en twee jaar later slikten ze hun laatste bezwaren tegen de federalisering in: “Vroeger jaren hadden wij ons steeds tegen de opsplitsing van ons land verzet, doch nu is federalisme noodzaak geworden (zeker uit economisch standpunt)”. In de jaren negentig evolueerde het LVSV van een federalistisch naar een confederalistisch standpunt. In een discussievergadering over de monarchie in 1993 bleek slechts één bestuurslid voorstander van de afschaffing van de monarchie, de overgrote meerderheid vond de situatie prima. De verdere radicalisering moet dan ook worden begrepen vanuit een pragmatische optiek, namelijk de nuchtere vaststelling dat ook de federale staatsstructuur te weinig hefbomen biedt voor een werkelijk liberaal beleid in Vlaanderen. Pas in 1999 wordt in een artikel in het Neo’tje, getiteld L’union fait la farce, voor het eerst ten persoonlijken titel gepleit voor de splitsing van België, waarbij een regeling wordt voorgesteld voor de schuldenberg, de solidariteit, de dynastie en Brussel. Dit vormt echter nog steeds geen meerderheidsstandpunt binnen het LVSV-Gent.
2. Humanistisch Omstreeks het midden van de jaren dertig eindigde een eerste periode in de geschiedenis van het LVSV. De strijd tegen de Gé Libérale was beslecht, het LVSV was uitgegroeid tot de toonaangevende liberale studentenvereniging aan de Gentse universiteit, en zijn bestaan en succes vormden op zich reeds een symbool van de Vlaamse bewustwording die het LVSV nastreefde. Onder Frans De Hondt, de bevlogen voorzitter van 1934 tot 1937, kwam een nieuwe generatie op de voorgrond, alsook een nieuwe ideologische cri de cœur: het humanisme. Aan de basis hiervan lagen de zorgwekkende ontwikkelingen in de internationale context en in het Belgische politieke klimaat. Het kennelijke onvermogen van de liberale democratieën om een antwoord te vinden op de Grote Depressie maakte de geesten rijp voor de collectivistische utopieën van marxisme en fascisme. Volgens de profeten van het totalitarisme, dat zijn perfide aantrekkingskracht verspreidde vanuit Berlijn en Moskou, moest het individu volledig worden ondergeschikt aan de belangen van de klasse of het volk waartoe hij of zij behoorde. Vrijheid werd synoniem van subversie. Ook België bleek niet immuun voor deze sirenenzang, en de verkiezingen van 1936, waarbij Rex, het Vlaams Nationaal Verbond en de Kommunistische Partij samen een vierde van de stemmen haalden, openbaarden de crisis van het Belgische parlementaire systeem in haar volle omvang. De strijd tegen de totalitaire denkbeelden en voor de liberale democratie werd dan ook de voornaamste basis van de LVSV-actie. De grote verdienste van deze generatie LVSV’ers is dat zij verder ging dan het louter ontkrachten en onttoveren van de schijnwaarheden en peperkoeken huisjes van de collectivistische profeten. Ze formuleerde een positief alternatief in de gedaante van het humanisme, dat zij als fundament van het liberalisme stelde, en zag het liberalisme niet zozeer als een economische doctrine, maar als een geestelijke en morele houding die de mens de volle mogelijkheid moet bieden om zichzelf te zijn. De kern van de filosofische overtuiging van het LVSV in deze periode is dat de mens als individu de enige scheppende kracht is in de maatschappij en dat alles gedaan moet worden om die creatieve vermogens tot volle ontplooiing te brengen. Dit betekent geen negatie van de sociale context van het individuele Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
3
handelen en van de inbedding van het individu in een maatschappij, wel het afwijzen van collectivistische dwang. Zoals de LVSV’er Albert Claes het verwoordde: “Aldus kan het belang van de gemeenschap nimmer iets anders worden, dan het belang van al de enkelingen die er deel van uitmaken, samen genomen.” De rol van de staat bestaat erin deze scheppende kracht te stimuleren en de voorwaarden tot stand te brengen waardoor het individu zijn creatieve vermogens kan ontplooien. De staat zelf is volgens de LVSV’ers niet bij machte om die creatieve rol op zich te nemen. Wel wordt staatsinterventie in de socio-economische sfeer verwelkomd wanneer het erop aankomt alle individuen gelijke kansen te schenken om hun persoonlijkheid te ontwikkelen. Een belangrijke rol bij het articuleren van dit humanistische ideaal werd gespeeld door het tijdschrift Neohumanisme, kortweg Neo’tje genoemd, waarvan het eerste nummer verscheen in 1936. De titel van het tijdschrift, voorgesteld door Albert Claes, getuigt reeds van de ideologisch gerichte inhoud die men voor ogen had, en een krachtig startschot werd gegeven door het wervende manifest van Herman Van Snick dat op de voorpagina van het eerste nummer verscheen: “Slaet opten trommele”. Daarin wordt gewaarschuwd voor de groeiende fascinatie voor de dictatuur. “Tegen deze ideologie zet het LVSV den strijd in. Het doel van onze studievergaderingen zal worden diktatuur van links (marxisme, sowjetisme) zoowel als diktatuur van rechts (korporatisme, autarchie, totalitaire staat) te ontzenuwen. Daarna gaan wij over tot den positieven opbouw van de Liberale Demokratie.” Nergens in de hele driekwart eeuw overspannende geschiedenis van het LVSV wordt de humanistische inspiratie zo kernachtig verwoord als in de vijf slagzinnen die daarop volgen: Neo-humanisme, omdat wij vol ontzag neerbuigen over elken kleinen mensch, hem zo grootsch voelen in zijn dagelijkschen slenter en banalen kommer, alleen omdat hij mensch is. Neo-humanisme omdat wij hem willen losmaken uit de transcendentale illusie, en hem doen beseffen dat alleen in hemzelf geluk te zoeken is, in eigen waarde en goedheid. Neo-humanisme opdat hij zou inzien dat adel niet groeit uit macht of geldaristokratie, maar uit stille kultuur. Neo-humanisme opdat man en vrouw eerlijk tegenover malkaar zouden staan, met gelijke rechten, maar ook gelijke plichten. Neo-humanisme opdat alle volkeren tot het bewustzijn komen, dat zij deel uitmaken van één groote humaniteit. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef het humanisme in de ogen van de LVSV’ers de basis van de liberale leer. In talrijke bijdragen in Neohumanisme - zoals “Het humanisme is een liberale zaak” uit 1948, een van de talrijke artikelen van Adriaan Verhulst in Neohumanisme probeerden zij dit ideologisch fundament verder uit te werken. In het algemeen verstaan de LVSV’ers onder humanisme een levensbeschouwing die tegenover het dogmatisme de gewetensvrijheid, het vrij onderzoek en de verdraagzaamheid stelt. Het is wonderlijk om vast te stellen hoe diezelfde humanistische boodschap telkens opnieuw opduikt in de pennenvruchten van de Gentse liberale studenten, zoals bijvoorbeeld in de beleidsverklaring van Sas van Rouveroij, voorzitter in 1978-79: “De liberale studenten moeten ervoor zorgen dat in deze tijden van verstarring en bekrompen geestelijk denken, kortom dat er tussen het onpersoonlijke kommunistische denken en het katholiek-rechtse dogmatisme een weg voor het individu blijft waar men in volle vrijheid zichzelf kan blijven.” Absolute primordialiteit van het individu, ruimte voor kritische zin tussen het dogmatisme van links en rechts, vrijheid met respect voor andermans vrijheid: ook voor de huidige generatie liberale studenten vormen deze beginselen nog steeds het ideologische ijkpunt. Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
4
Een logisch gevolg van deze humanistische inspiratie was dat het LVSV vanaf zijn oprichting het voortouw heeft genomen in de strijd tegen racisme en extreem rechts. De LVSV’er Albert Maertens is nog voorzitter geweest van de Vereniging van Antifascistische Studenten, opgericht in 1936 om de provocaties van fascistische studenten op doeltreffende wijze te beantwoorden, en jarenlang heeft hij een knoop van Léon Degrelles jas bewaard, die hij had buitgemaakt bij schermutselingen toen het LVSV een ordedienst vormde voor een toespraak van eerste minister Van Zeeland. Ook in de naoorlogse periode bleef het LVSV deze traditie in ere houden, zoals blijkt uit de episode van de Verschaeverellen uit 1974. Gewelddadige uiterst rechtse studentengroeperingen maakten toen amok naar aanleiding van een toneelstuk in de Blandijnberg over de dubieuze praktijken van pastoor Verschaeve tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij deze baldadigheden vielen vijftien gewonden en werd heel wat materiële schade aangericht. Nog diezelfde avond werd op het secretariaat van het LVSV overgegaan tot de oprichting van een Anti-Fascistisch Front, waarin het LVSV een leidende rol speelde. Twee weken later waren reeds vijftig verenigingen aangesloten bij dit platform. De oprechte anti-fascistische gezindheid van de LVSV’ers blijkt ook uit hun optreden tegenover de extreem-rechtse Nationalistische Studentenvereniging (NSV) binnen het overkoepelende Politiek Konvent (PK) in 1980. Het NSV diende toen een nieuwe aanvraag tot toetreding in, nadat ze uit het PK waren verwijderd wegens de betrokkenheid van NSV’ers bij het afrossen van de voorzitter van de sociale raad. Dit kon voor de LVSV’ers niet door de beugel. “Het LVSV wil hierbij alle andere P.K.-leden ertoe oproepen deze aanvraag niet te steunen. De verdraagzaamheid eigen aan een democratische structuur mag niet leiden tot zelfvernietiging.” De strijd tegen extreem rechts kreeg een nieuwe dimensie door de electorale opgang van het Vlaams Blok sinds het einde van de jaren tachtig en vooral sinds de beruchte Zwarte Zondag van 24 november 1991. We moeten vaststellen dat het LVSV in haar houding tegenover dit alarmerende fenomeen niet altijd even rechtlijnig en militant is geweest als de linkse en extreem linkse studentenverenigingen aan de Gentse universiteit. Zo werd de beslissing tot deelname van het LVSV aan een actieweek tegen het racisme in 1988 voorafgegaan door een geanimeerde discussie. In het artikel “Liberalisme en racisme” verwondert hoofdredacteur Marc Wauman zich erover dat daar überhaupt een discussie voor nodig was. Veelzeggend is dat Rudy Van Quaquebeke, voorzitter in 1975-76, op een algemene ledenvergadering in 1992 het toenmalige LVSV een gebrek aan engagement verweet in de strijd tegen racisme. “Vroeger stond het LVSV daarvoor op de barricaden.” Op een druk bijgewoond politiek comité naar aanleiding van de gemeentelijke en provinciale verkiezingen van 1994 gingen zelfs opportunistische stemmen op om op lokaal niveau bestuursverantwoordelijkheid te geven aan het Vlaams Blok, in de hoop dat de extreem rechtse partij op die manier door de mand zou vallen. Toch vormt dit tot op vandaag een minderheidsstandpunt binnen het LVSV, en zelfs de tactisch-strategische voorstanders van een dergelijk experiment zullen het ongetwijfeld eens zijn met de vaststelling van Egbert Lachaert uit 2000 “dat de extreem rechtse ideologie, vanuit historisch oogpunt bekeken, weinig gemeen heeft met de liberale opvattingen.”
3. Vrijzinnig Sinds 1852 konden vrijzinnige studenten aan de Gentse universiteit terecht in het van origine liberale genootschap ’t Zal Wel Gaan, dat daarmee de oudste nog bestaande Vlaamse Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
5
studentenvereniging is. Binnen de liberale beweging heeft het antiklerikalisme altijd een belangrijke onderstroom gevormd, en bijna alle LVSV’ers van het eerste uur waren dan ook overtuigd vrijzinnig. Dit leidde reeds in 1933 tot de oprichting van een Vrijzinnige Club, samen met en op voorstel van ’t Zal Wel Gaan, met als doel actie te voeren tegen de katholieke overheersing aan de Gentse universiteit. In die periode was ’t Zal in handen van socialisten en communisten, tot Albert Maertens in 1937 op het idee kwam om alle LVSV’ers lid te maken van ’t Zal. Bij de eerstvolgende bestuursverkiezingen werd hijzelf dan ook tot voorzitter verkozen en kreeg ’t Zal opnieuw een liberaal bestuur. Deze gebeurtenissen illustreren alvast dat het LVSV door zijn vrijzinnige inslag gemakkelijker tot samenwerking kwam met de linkse verenigingen dan met de rechts-katholieke studenten. De militante vrijzinnigheid van het LVSV blijkt ook uit zijn houding tegenover de koningskwestie. In de aanloop naar het referendum van 12 maart 1950 over de terugkeer van Leopold III raakte de studentenwereld steeds meer verdeeld tussen koningsgezinde studenten, onder leiding van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV), en antileopoldisten, uiteraard aangevoerd door het vrijzinnige ’t Zal Wel Gaan. Het overgrote deel van de LVSV’ers was hevig gekant tegen de terugkeer van de koning. Toen de katholieke studenten van de faculteit Geneeskunde begin 1950 met de steun van het KVHV een stakingsactie op poten zetten om te protesteren tegen de benoeming van een vrijzinnige professor, besloten enkele bestuursleden van het LVSV om de stakende studenten in hun hemd te zetten, en in de voornaamste straten van Gent deelden ze pamfletten uit met de tekst “Studenten, staakt! Eist de troonsafstand van Leopold III”, tot grote woede van de KVHV’ers. De LVSV’ers Willy De Clercq, Leon De Meyer en Adriaan Verhulst zijn toen halsoverkop het socialistische feestlokaal Vooruit moeten binnenvluchten. Toch werd op aandringen van ondervoorzitster Lucienne Michielsens besloten dat de houding tegenover Leopold een persoonlijke keuze moest zijn, zodat ook de zeldzame koningsgezinde LVSV’ers zich in de vereniging thuis konden blijven voelen. Want, zoals Lucienne Michielsens argumenteerde in het Neo’tje, “moest de liberale partij het woord liberaal vastkoppelen aan al dan niet koningsgezindheid, dan zou zij niet meer liberaal zijn”. In het midden van de jaren vijftig stond België opnieuw in rep en roer, ditmaal over de betoelaging van het vrije, katholieke onderwijs en de uitbouw van het officiële, nietconfessionele scholennet. Vooral de onderwijspolitiek van André Collard, minister van Onderwijs in de socialistisch-liberale regering van 1954-58, zette kwaad bloed bij de katholieken. Deze voorzag immers in de uitbreiding van het officiële scholennet en de verstrenging van de subsidievoorschriften voor het vrij onderwijs, tegen de besluiten van zijn katholieke voorganger Harmel in. Pas het Schoolpact van november 1958 maakte een einde aan deze turbulente periode, die bekend staat als de tweede schoolstrijd (de eerste dateert uit de jaren 1878-84). De LVSV’ers, waarvan velen tevens lid waren van ’t Zal Wel Gaan, waren overtuigde voorstanders van het officieel onderwijs. Vrijzinnigheid was voor hen verbonden met kritische zin en ruimdenkendheid, terwijl confessionalisme in hun ogen garant stond voor obscurantisme en indoctrinatie. Enkel in het officiële onderwijs konden alle levensbeschouwelijke en politieke opvattingen worden geëerbiedigd. In zijn artikel “De liberalen en de schoolstrijd” uit 1949 sprak de LVSV’er Willy De Clercq zich dan ook uit tegen de gelijkschakeling van de subsidies voor het vrij en het openbaar onderwijs. De subsidiëring van het vrij onderwijs moest volgens hem worden onderworpen aan een aantal dwingende voorwaarden in verband met de bekwaamheid van de leerkrachten en de inhoud van het leerprogramma. Het Schoolpact van 1958 werd door de LVSV’ers zeer kritisch onthaald, omdat het officiële onderwijs volgens hen op alle punten benadeeld werd in Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
6
verhouding met het vrij onderwijs. Het jaar daarop werd dit bekrachtigd door een motie van het overkoepelende Belgisch Liberaal Studentenverbond. Vanaf ongeveer 1961, toen de liberale partij door Omer Vanaudenhove expliciet werd opengesteld voor gelovigen, leek ook de antiklerikale ijver van de LVSV’ers af te nemen. Toch zijn er perioden geweest van vrijzinnig reveil, zoals de tweede helft van de jaren zeventig, toen figuren als Sas van Rouveroij, Dirk Verhofstadt en Fientje Moerman onvermoeibaar het obscurantisme en het ethisch conservatisme van het kerkelijk instituut aan de kaak stelden, met als belangrijkste strijdpunten de liberalisering van abortus en de uitbouw van een werkelijk pluralistisch onderwijsnet. Daarna ging het weer bergaf met de vrijzinnige inslag, en in 1995 verklaarde toenmalig voorzitter Wim Duran in een speech naar aanleiding van het 65-jarig bestaan: “Momenteel is het zo dat het LVSV zich niet meer uitgesproken vrijzinnig profileert maar de keuze van z’n leden hieromtrent respecteert.” De laatste tien jaar is daar opnieuw verandering in gekomen. In een scherp artikel in Neohumanisme van 2000 wees Steven Keirse erop dat de Kerk niet het monopolie heeft op de moraal. “Ik herinner bij deze aan de titel van dit blad “Neo-humanisme” dat erop wijst dat die humanistische waarden - we zijn nu al aan de 63ste jaargang toe - ook in ere gehouden worden door hoofdzakelijk vrijzinnige studenten.” Johannes Paulus II symboliseerde in zijn ogen het reactionair karakter van de kerk ten voeten uit. “Vanuit het Vaticaan zit een oerconservatieve stokoude Pool schijnbaar op het randje van de dementie brieven in het Latijn te schrijven, waarin hij - als onfeilbare kerkvader - ideeën ventileert die in onze huidige maatschappij al enige decennia achterhaald zijn.” Hieruit blijkt dat de recente opleving van het antiklerikalisme in het LVSV beschouwd moet worden als het logische verlengde van de hernieuwde beklemtoning van het ethisch progressieve karakter van het liberalisme in deze periode. Rekening houdend met zulke hevige uitingen van antiklerikale verontwaardiging, is het des te opmerkelijker dat het LVSV in zijn strijd tegen de kerkelijke dogma’s nooit de vrijzinnigheid tot dogma heeft verheven. De verklaring is dat niet godsdienstige beleving het doelwit vormde van deze verontwaardiging, maar wel alle vormen van monolithisch denken en intolerantie, of deze nu ideologisch of religieus gemotiveerd zijn. In het artikel “Liberalisme en geloof” in een Neo’tje uit 1987 verwoordde Stephan Wyckaert het als volgt: “De band tussen liberalisme, vrijzinnigheid en geloofsovertuiging is er niet een van absolute onverenigbaarheid. Uit de discussie mocht immers blijken dat liberalen niets hebben tegen godsdienst, althans voor zover die niet verdrukkend werkt.” Ook in het Radicaal Manifest, een stellingname van de LVSV’ers uit 1988, komt deze gedachte naar voren: “Voor zover als nodig, weze nogmaals beklemtoond, dat de liberale ideologie én de godsdienst én de vrijzinnigheid niet alleen als feiten erkent maar de beleving ervan als een fundamenteel recht eerbiedigt.” De regelmaat waarmee deze idee doorheen de 75-jarige geschiedenis van het LVSV wordt herhaald, illustreert dat de overwegend vrijzinnige inslag van de jonge liberale studenten niet ingegeven is door antigodsdienstigheid, maar door de humanistische idealen van pluralisme en levensbeschouwelijke verdraagzaamheid.
4. Onafhankelijk Een formeel kenmerk van het LVSV, zonder hetwelk de inhoudelijke werking in een geest van Vlaamsgezindheid, humanisme en vrijzinnigheid ernstig zou worden gehypothekeerd, is zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de partijpolitieke veruitwendiging van het liberalisme Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
7
in België en Vlaanderen. Tot 1961 was dit in de eerste plaats de Liberale Partij, opgevolgd door de unitaire PVV-PLP, waarvan de Vlaamse en Franstalige vleugels zich in 1971 zouden omvormen tot afzonderlijke partijen. In 1992 ten slotte werd de PVV (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang) vervangen door de VLD (Vlaamse Liberalen en Democraten). Aanvankelijk kwam deze onafhankelijkheid tot uiting in het stemgedrag van de statutair voorziene LVSVvertegenwoordigers binnen de liberale partij, later door de talrijke en goed voorbereide tussenkomsten op congressen. Sommige van die interventies haalden zelfs de nationale pers, zoals de toespraak van toenmalig LVSV-voorzitter Sas van Rouveroij op het PVVverkiezingscongres van november 1978, waarin hij de verhoging van de inschrijvingsgelden voor het hoger onderwijs antisociaal noemt, daarin bijgevallen door PVV-voorzitter Willy De Clercq. Door zijn onafhankelijkheid kon het LVSV vanuit een ideologische inspiratie proberen te wegen op de partijpolitiek, en het heeft zijn kritiek op de liberale partij, haar programma en haar mandatarissen niet gespaard. Een voorstel in de jaren dertig om nauwer aan te sluiten bij de liberale partij stuitte op algemeen verzet: de toenmalige liberale partij was voor de LVSV’ers veel te conservatief, te ideeëloos en te anti-Vlaams. In de jaren zeventig werden vooral pogingen ondernomen om de liberale partij in een meer progressieve richting te duwen, bijvoorbeeld met het opstellen van een Liberaal Sociaal Manifest, dat de leidraad vormde voor interventies op de congressen van Hasselt (1974) en Antwerpen (1975). Onder anderen minister van Onderwijs Herman De Croo kreeg de volle lading vanwege de liberale studenten omwille van de invoering van een numerus clausus. Het was dan ook niet zonder enige fierheid dat de LVSV’ers in 1978 konden zeggen: “De liberale studenten klagen op de diverse PVV-congressen steeds het conservatisme, de kleinburgerlijkheid en de franstalige houding van vele PVV-ers aan. Op die congressen werden vele liberale studenten dan ook reeds versleten voor kommunist, socialist of anarchist.” In het begin van de jaren negentig stonden de LVSV’ers bijzonder kritisch tegenover de manier waarop de verruiming in de liberale partij werd doorgevoerd. Vooral de benaming Vlaamse Liberalen en Democraten zette kwaad bloed, ten eerste omdat men blijkbaar geen liberaal hoefde te zijn om toe te treden tot de partij en ten tweede omdat liberalen toch vanzelfsprekend democraten zijn. Dat een ideologisch geïnspireerde werking ook bijzonder frustrerend kan zijn, blijkt uit een verslag in Neohumanisme van het VLD-congres over Burgerdemocratie (1993), waarop een aantal Gentse LVSV’ers aanwezig waren. Onder andere de afschaffing van de provincies stond toen op de agenda, lange tijd een van de stokpaardjes van het LVSV. “Dat het er vandaag [zaterdag 23 oktober] heviger zou aan toegaan bleek al snel toen maar liefst 3 verschillende dames me aanspraken om te weten of ik voor of tegen de provincies was. Deze waren namelijk als de dood voor de afschaffing omdat hun lieftallige echtgenoot dan zijn stoeltje zou verliezen.” De rest van het verhaal laat zich raden. “Bij de stemming bleken enkel de jongeren samen met enkele moedigen (o.a. André Denys) de kongreskommissie te steunen. Dat de provinciesupporters met ganse bussen waren aangevoerd en na deze stemming nergens meer te bespeuren waren, zal wel een detail zijn.” Niettemin mogen de liberale studenten zich door dergelijke confrontaties met de partijpolitieke realiteit niet laten ontmoedigen, zoals ook Guy Verhofstadt aanhaalde bij de viering van 60 jaar LVSV in 1990: “Ik hoop dat de liberale studenten, onbevooroordeeld, de liberale en radikaal liberale ideeën zullen blijven opzoeken, lezen en bestuderen, het liberalisme verder zullen herbronnen. In één zin: de liberale beweging ideologische impulsen zullen geven.” Het is de taak van de liberale studenten om de luis in de pels te zijn, voortdurend het liberalisme te actualiseren en zo de actualiteit te helpen liberaliseren, want wie zal het anders doen? Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
8
5. Studentikoos Een week nadat de VLD in Antwerpen in het leven geroepen werd, hield het LVSV zijn verruimingscantus. Het verslagje in Neohumanisme, met beeldende beschrijving van de Chinese pint, de kangoeroepint en de pint vanuit pomphouding, beweert trots dat dit de eerste cantus was in het bestaan van het LVSV. ‘Een historische aangelegenheid dus.’ Door zulke chronische amnesie is de hele geschiedenis van het LVSV werkelijk een aaneenrijging van historische aangelegenheden, want hoewel intellectuele bezigheden uiteraard een belangrijk onderdeel vormen van de werking van een politiek-filosofische studentenvereniging, hebben de LVSV’ers altijd ruimte gemaakt voor meer studentikoze activiteiten zoals cantussen, bowlingavonden en zelfs td’s, en menig student leerde in het LVSV pas echt pinten drinken. Terwijl de cantussen meestal zeer geslaagd waren, bleken td’s echter nooit een overdonderend succes. “First Blue Fever T.D.”, “Shadow-TD”, “BOMB-Party”, geen enkele van deze blitse affiches wist echt de grote studentenmassa te lokken. Deze lijn kan worden doorgetrokken op sportief vlak: de wil was aanwezig, maar er werden nooit potten gebroken. Tijdens vier memorabele deelnames aan de 12-urenloop tussen 1989 en 1992 eindigde het LVSV telkens als laatste. Zelfs het volksliberale enthousiasme van de LVSV-lopers of de pogingen om studenten van andere verenigingen voor de LVSV-kar te spannen in ruil voor soep en jenever konden die traditie niet doorbreken. De Olympische gedachte bleek ook een belangrijke troost in 1975, toen een voetbalmatch werd georganiseerd tussen het LVSV en de Vlaamsnationalistische studenten van het VNSU, op dat moment de twee grootste politieke studentenverenigingen van het Gentse. De wedstrijd eindigde op 3-4, met LVSV-doelpunten van Frank Hauspy (3’), Alex De Clercq (72’) en Leo De Backer (77’). Het engagement van de LVSV’ers reikte echter verder dan de politiek-ideologische of studentikoze activiteiten van de eigen vereniging. LVSV’ers waren vertegenwoordigd in tal van andere verenigingen en organen, zoals de Raad van Beheer, de Sociale Raad, het PolitiekFilosofisch Konvent (vroeger: Politiek Konvent) en de Gentse Studentenraad, en waren op die manier nauw betrokken bij het reilen en zeilen aan de Gentse universiteit. Deze studentgerichtheid blijkt ook uit de leuze “een universiteit door de student en voor de student”, waarmee het LVSV traditioneel de eigen kandidaten steunde voor de verkiezingen van de Raad van Beheer. Deze vormden meteen een barometer voor het succes van de vereniging. Een van de meest actieve LVSV-gekozenen in de Raad van Beheer was Leo De Backer in het midden van de jaren zeventig, die in Neohumanisme verslag uitbracht van zijn werkzaamheden. Van hem is onder andere het voorstel om het bewakingssysteem in de homes af te schaffen, de beruchte sekscontrole. “Dit systeem, dat door oerconservatieve krachten in de Raad van Beheer wordt in stand gehouden, kost ons 12000 frank, genoeg om de voorbije prijsstijging [van de maaltijden in de resto’s] teniet te doen en toch de balans in evenwicht te houden.” Een andere markante LVSV-gekozene in de Raad van Beheer was Dominique Bernard, die een vooraanstaande rol speelde in de rectoraatsbezetting en de algemene studentenstaking van 1986 tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld en de numerus clausus. Het LVSV is sinds zijn oprichting altijd een van de grootste studentenverenigingen aan de Gentse universiteit geweest, en in succesperioden zelfs de grootste. Toch leverde het slechts uitzonderlijk de voorzitter van het overkoepelende PFK (Politiek-Filosofisch Konvent) of diens voorganger het PK (Politiek Konvent). Toen LVSV-voorzitter Bart Ameye in 19992000 tevens voorzitter werd van het PFK, was dit reeds geleden van het PK-voorzitterschap van Fientje Moerman in 1978. De verklaring schuilt in het grote aantal linkse en extreem Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
9
linkse kringetjes, collectiefjes en eenmansverenigingen, die tot op vandaag de goede werking van het PFK ernstig bemoeilijken. Reeds in 1974 zuchtte Dirk Verhofstadt dat de zeven (!) linkse groeperingen in het PK, die elk 29000 frank subsidies verkregen, elkaar de hand boven het hoofd hielden en elk verzet tegen de 125000 frank van het Anti Militaristisch Front onmogelijk maakten. Pogingen om via moties een einde te maken aan dit subsidiegraaien en andere wantoestanden stuitten telkens op een defensieve Pavlov-reflex van de linkerzijde. In ieder geval strekt het de LVSV’ers tot eer dat zij consequent hebben geageerd tegen studentenverenigingen die de democratische spelregels niet eerbiedigen, of deze nu van extreem linkse of extreem rechtse signatuur waren.
Werking In het vorige gedeelte werd benadrukt dat het gewicht van de verschillende kenmerken van het LVSV-Gent afhing van de politieke actualiteit enerzijds en de personaliteiten binnen de vereniging anderzijds. In sommige perioden domineerde de Vlaamsgezindheid, op andere tijdstippen kwamen de antitotalitaire actie of de vrijzinnigheid bovendrijven. Dit patroon van ups en downs geldt ook voor de dynamiek van het LVSV in het algemeen. Door de snelle opeenvolging van de bestuursleden werden hoogtepunten onvermijdelijk gevolgd door inzinkingen en een moeizaam herstel, hetgeen zich tevens vertaalt in de kwaliteit van het studentenblad Neohumanisme. Daarnaast hing het mobiliserend vermogen van het LVSV ook af van de wisselende politieke interesse van de studentenwereld. Gelukkig vormden LVSVNationaal en de Oud-ledenbond elementen van continuïteit, die de Gentse werking ondersteunden wanneer dit nodig bleek.
1. Ups en downs Het is niet helemaal overdreven te stellen dat de geschiedenis van het LVSV-Gent kan worden geschreven als een opeenvolging van hoogtepunten. Een eerste piek werd reeds bereikt in de tweede helft van de jaren dertig. Onder het voorzitterschap van Frans De Hondt (1934-37), van wie men gezegd heeft dat “hij brandde van binnen en van buiten”, werd Neohumanisme opgericht, en onder zijn opvolgers Albert Claes en Albert Maertens telde de vereniging reeds 80 leden. Afdelingen werden uit de grond gestampt in Brussel (1937) en Antwerpen (1939). De uiterst geslaagde viering van het vierde lustrum in 1950 markeerde een tweede hoogtepunt. Na het KVHV was het LVSV onbetwistbaar de sterkste politieke studentenvereniging, er werd gemobiliseerd rond de koningskwestie en de schoolstrijd, het Neo’tje kende een enorme inhoudelijke diepgang, en vele bestuursleden van deze generatie zijn later in de politiek en in het openbaar leven gegaan: zo schopte Adriaan Verhulst het tot voorzitter van het Willemsfonds (1965-1984) en van de BRT (1969-1984), Léon De Meyer tot rector van de Gentse universiteit, Willy De Clercq tot vice-premier en EG-commissaris. Een derde climax werd bereikt in de jaren zeventig, onder het voorzitterschap van Daniël Peeters, Guy Verhofstadt, Rudy Van Quaquebeke, Frank Wijnakker, Sas van Rouveroij en Claire Tillekaerts. Voor het eerst in zijn bestaan kwam het LVSV uit de verkiezingen voor de Raad van Bestuur te voorschijn als de sterkste politieke studentenvereniging aan de universiteit, het LVSV haalde de pers met gedurfde standpunten, debatten over onder andere abortus en numerus clausus werden druk bijgewoond. In de jaren tachtig en negentig sprongen vooral de voorzitterschappen van Erwin Devriendt (1984-86) en Marc De Vos (1991-92) in het oog. Guy Verhofstadt en Boudewijn Bouckaert waren in die periode niet weg te denken van de debatten en gespreksavonden. Vooral vanaf het voorzitterschap van Stefaan Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
10
Noreilde (1997-99) kende de vereniging een nieuwe bloeiperiode, die doorloopt tot vandaag. Een website werd ontworpen, het Neo’tje is inhoudelijk hoogstaand en geniet een ruime naambekendheid, de activiteitenkalender is zeer gevuld. Bovendien laat de grote schare talentrijke jongeren in het huidige LVSV-bestuur het beste verhopen voor de levenskracht van de vereniging in de komende jaren. De crisissen in de geschiedenis van het LVSV-Gent hebben minstens de verdienste dat ze de hoogtepunten in reliëf zetten. Zo kreeg bijvoorbeeld de vereniging in 1988 na oplopende persoonlijke spanningen het collectief ontslag te verwerken van het vrijwel integrale oudbestuur, waardoor de kring gekortwiekt en met geringe ervaring het werkingsjaar moest voortzetten. Van een ander hiaat in de LVSV-werking getuigt een antwoord op een lezersbrief in Neohumanisme uit 1981, dat informeert waarom het LVSV niet in de FK-brochure stond en er, in tegenstelling tot de socialistische en katholieke studentenverenigingen, geen LVSVstand was tijdens de inschrijvingen. De langste en diepste kwakkelperiode brak aan omstreeks het midden van de jaren zestig, toen de inhoudelijke en ideologische werking werd overwoekerd door het studentikoze. Neohumanisme, met zijn typische ernstige en bijwijlen schools aandoende stijl, werd verdrongen door het nieuwe satirische en pretentieloze LVSVmaandblad Kruimels. Ook andere studentenverenigingen hadden te lijden onder een algemene malaise en apathie, en zelfs het machtige KVHV verdween in het midden van de jaren zestig tijdelijk van het politieke toneel. Verschillende pogingen werden ondernomen om het tij te keren en het LVSV een nieuw elan te geven, onder andere vanuit de Oud-ledenbond, maar uiteindelijk kreeg het te kampen met een fatale bloedarmoede. Ergens rond 1970 kende het LVSV-Gent een zware inzinking. Dat was gelukkig niet het einde van het verhaal. Vooral de beruchte raid van 1972 in Sint-Denijs-Westrem verdient een speciale plaats in de annalen van de vereniging. Guy Verhofstadt en enkele andere enthousiastelingen zijn toen binnengevallen bij een oud-secretaris die alleen was gaan wonen met zijn vriendin. Omdat hij geen meubelen bezat, had hij maar die van het LVSV meegenomen. De hele inboedel bleek eigendom te zijn van het LVSV: een tafel, zes stoelen, een klein salon in riet en een oud vissersnet. Deze werden, samen met de vlag die in de tuin hing te wapperen, opnieuw naar hun oorspronkelijke locatie verhuisd, in de lokalen van het LVSV op de Sint-Michielshelling, en zo kon de vereniging een nieuwe start nemen. De werking van het LVSV lag ook stil tijdens de Duitse bezetting van 1940-44. Op 9 mei 1940, aan de vooravond van de Duitse inval, was het voltallige bestuur nog bijeengekomen, onder andere om de verzending van Neohumanisme te regelen, en om 11 uur ging iedereen naar huis of een pint pakken. De volgende dag werden de cursussen aan de Gentse universiteit officieel geschorst, en reeds op 23 mei trok de Wehrmacht Gent binnen. Hoewel het LVSV in deze periode geen activiteit meer ontplooide, waren verschillende LVSV’ers en oudLVSV’ers actief bij verzetsactiviteiten en de sluikpers, waarbij Albert Maertens aan het hoofd kwam te staan van de in Gent opgerichte weerstandsorganisatie. Dat de jonge liberalen zich in de beginperiode, toen Hitler en Stalin nog bondgenoten waren, het meest principieel tegen de bezetter hebben gekeerd, blijkt ook uit de oprichting van het nieuwe, overkoepelende Gents Studentenverbond (GSV) op initiatief van het KVHV. Het LVSV was immers als enige vereniging niet uitgenodigd. Vanzelfsprekend hebben de clandestiene operaties van de LVSV’ers heel wat sterke verhalen opgeleverd. Bekend is de anekdote van Karel Poma, gewezen penningmeester van het LVSV, die tijdens de bezetting opereerde als verbindingsagent tussen de Gentse en de Antwerpse weerstandskern. In juni 1944, drie maanden voor de bevrijding, kroop hij immers door het oog van de naald, toen hij samen met twee andere studenten belast werd met de taak wapens van Antwerpen naar Gent te smokkelen. Ze wilden de trein nemen van Antwerpen-Linkeroever naar Gent-Dampoort, maar Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
11
alle coupés waren in een minimum van tijd volzet. Enkel in ‘Nur für Wehrmacht’ waren nog plaatsen vrij. Toen riep een Duitse officier hen of ze daar wilden plaatsnemen. De smokkelaars gingen op het aanbod in, ze gaven hem zelfs hun koffer met wapens om die in de coupé te plaatsen, ze werden dan ook niet lastiggevallen door de controleurs van de ravitaillering en konden de wapens zonder problemen naar een labo in de universiteit brengen, waarvan een van hen de sleutels bezat. Maar niet alle sterke verhalen liepen goed af. Vanaf eind 1940 was de oud-LVSV’er Frans De Hondt betrokken bij het sluikblad De Vrijheid. Op 29 december 1942 hielden de Duitsers echter een razzia, waarbij tachtig aanhoudingen werden verricht. Frans De Hondt sliep bij een vriend en kon dankzij de vastberadenheid van zijn moeder verwittigd worden dat de Gestapo hem thuis opwachtte. Frans stond voor een dilemma: als hij onderdook, zouden zijn moeder en broer in zijn plaats worden weggevoerd. De keuze was snel gemaakt. ‘Verantwoordelijkheid’ was steeds een van zijn leuzen geweest. Noch zijn moeder, noch zijn broer moesten voor hem boeten. Hij alleen, zo verklaarde hij alvorens zich bij de vijand te gaan aangeven, zou de verantwoordelijkheid dragen voor zijn daden. Aan zijn ondervragers verklaarde hij met fierheid: “Ik ben Vlaming en ik ben liberaal.” Hij werd prompt afgevoerd naar een concentratiekamp en keerde niet meer terug. Ter nagedachtenis van deze opmerkelijke persoonlijkheid begon de Oud-ledenbond na de Tweede Wereldoorlog met de uitreiking van de jaarlijkse Frans De Hondt-prijzen voor het beste artikel in Neohumanisme.
2. LVSV-Nationaal en Oud-ledenbond Zoals reeds aangegeven, vormden de Oud-ledenbond en de overkoepelende werking van LVSV-Nationaal en haar voorgangers elementen van continuïteit in de geschiedenis van het LVSV-Gent. Hoewel het nationale bestuur van de Belgische liberale studenten ouder is dan de Nederlandstalige Gentse afdeling, is niet zoveel bekend over zijn historiek, vooral omdat nog geen toegewijd kroniekschrijver zich over het wel en wee van het nationaal bestuur heeft ontfermd. Van groot belang voor het LVSV-Gent waren de congressen van de Federatie der Liberale Studenten van België in de eerste helft van de jaren dertig, omdat deze een forum boden aan de jonge vereniging om haar bestaansrecht op te eisen en haar doelstellingen te verdedigen. De Gentse afdeling groeide al snel uit tot een van de belangrijkste pijlers van de nationale werking, zeker nadat het Belgisch Liberaal Studentenverbond (BLSV) in 1974 geregionaliseerd werd tot de Fédération des Etudiants Libéraux (FEL) en het Liberaal Studentenverbond (LSV), dat in 1979 werd herdoopt tot LVSV-Nationaal. Hoewel de overkoepelende werking nooit rechtstreeks is tussengekomen in de Gentse aangelegenheden, bleef zij een oogje in het zeil houden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de boze brieven die de nationale praeses Frank Wijnakker stuurde aan de Gentse voorzitter Ivan Verspeelt (1977-78) wegens het geringe aantal activiteiten. De verkiezing van de Gentse ex-voorzitter Frank Wijnakker tot nationaal praeses vormde toen de culminatie van de heropstanding van het LVSV-Gent sinds 1972. Niet toevallig mocht de Gentse afdeling ook tijdens de jongste bloeiperiode in de persoon van Egbert Lachaert (1999-2000) en van Jules van Rie (2003-4) tweemaal de nationale voorzittershamer hanteren. Tot de inzinking van het midden van de jaren negentig organiseerde het nationaal bestuur jaarlijks een congres of studiedag, waar de delegaties van de verschillende afdelingen bijeenkwamen om te discussiëren, amendementen in te dienen en resoluties goed te keuren. Met een geslaagd Europacongres in 2005 werd de draad van die traditie weer opgenomen. Een andere vaste waarde in de geschiedenis van LVSV-Nationaal is de gezonde maar soms hoogoplopende wedijver tussen de afdelingen. De vergaderingen van LVSV-Nationaal Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
12
verliepen dan ook geregeld in een wanordelijke en antagonistische sfeer, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een verslag uit 1985 in Neohumanisme: “Zoals op elke Raad van Beheer schijnt er dus wel een agenda te zijn, maar door een zeker gebrek aan discipline en vooral door het feit dat de meeste van onze collega’s - waarschijnlijk allen kanshebbers voor één of andere ministerportefeuille - zich nogal au sérieux schijnen te nemen, loopt alles weer in het honderd.” Vooral sinds het voorzitterschap van Pascal Geerkens (1993-95), die sterk de sociaal-liberale kaart trok, ontstond een belangrijke ideologische rivaliteit tussen Gent en Leuven, dat van oudsher en tot op heden eerder bevolkt wordt door neoliberalen en libertariërs. Vandaar dat toenmalig voorzitter Wim Duran op de lustrumviering van 65 jaar LVSV-Gent opmerkte dat de Gentse afdeling “wel eens smalend het socialistisch bastion van de liberalen genoemd wordt door de andere afdelingen.” Zulke ideologische accentverschillen vormen echter eerder een troef dan een handicap, vermits dit interne pluralisme, deze voortdurende en onbevooroordeelde confrontatie van ideeën, precies de levenskracht uitmaakt van de liberale beweging. In 1945 werd de Oud-ledenbond opgericht, die op cruciale momenten de werking van het LVSV heeft ondersteund. Onmiddellijk na de oorlog was de Oud-ledenbond betrokken bij de vorming van een voorlopig bestuur en tevens bij de redactie van de eerste nummers van Neohumanisme, waarin het manifest “Slaet opten trommele” opnieuw werd afgedrukt. Al snel kon de toorts worden doorgegeven aan een nieuwe generatie geestdriftige studenten en trok de Oud-ledenbond zich op de achtergrond terug. Een tweede belangrijke tussenkomst deed zich voor in het begin van de jaren zeventig, toen het LVSV tijdelijk ter ziele was gegaan. Vanuit de Oud-ledenbond werden potentiële geïnteresseerden aangesproken, tot zij in 1972 in contact kwamen met een kandidaatsstudent uit de rechten, Guy Verhofstadt, die een bestuur samenstelde en, met het fiat van de Oud-ledenbond, de vereniging nieuw leven inblies. Twee jaar later werd ook het studentenblad Neohumanisme opnieuw uitgegeven. In het eerste nummer verscheen het artikel “Een wedergeboorte”, waarin toenmalig voorzitter van de Oudledenbond Gilbert Froment de rol van het LVSV in herinnering bracht als een “belangrijke kring voor onafhankelijke politieke studie en vorming”, en betreurde dat Neohumanisme in 1965 vervangen was door een “zielloos, anekdotisch bladje”. Vermelding verdient ook de genereuze steun van de Oud-ledenbond bij de inrichting van het lokaal in de Notarisstraat in 1997. Tijdens een etentje van de voorzitter van de Oud-ledenbond Jef Vandenbossche met LVSV-voorzitter Yoeri Note en voorzitter-elect Stefaan Noreilde werd afgesproken dat de Oud-ledenbond niet enkel de inrichting zou bekostigen, maar tevens de huur van het lokaal zou betalen. Ook voorheen had het LVSV dit lokaal ter beschikking gehad, en tijdens de werkzaamheden kon het tijdstip van de laatste vergadering worden vastgesteld op basis van de uiterste verbruiksdata op fruitsapkartonnen. Uit een verslagje in Neohumanisme blijkt de erkentelijkheid van de LVSV’ers: “De Oud-ledenbond heeft niet op een frank gekeken: alle muren en het plafond geverfd, een mooie vloerbedekking, en als top of the bill alle meubels die we ons maar konden inbeelden om te vergaderen.” Al zullen de huidige bestuursleden wellicht verrast zijn dat oorspronkelijk het kleinste van de twee ruimten bedoeld was als rooklokaal en niet omgekeerd.
3. Mobiliserend vermogen Het wervend karakter van het LVSV hing af van verschillende factoren, in de eerste plaats de studierichting en, niet onbelangrijk, het geslacht. Traditioneel zijn de LVSV’ers voornamelijk afkomstig uit de rechtenfaculteit, en in mindere mate uit de opleidingen economische wetenschappen en politieke en sociale wetenschappen, al was het maar omdat deze pas in de Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
13
jaren zestig werden ingericht. Met de regelmaat van de klok werden dan ook oproepen gelanceerd om door te dringen in andere faculteiten, zoals Geneeskunde en Letteren en Wijsbegeerte. Dat juristen altijd de ruggengraat hebben uitgemaakt van het LVSV, weerspiegelt zich ook in de inhoud van Neohumanisme. Veel aandacht gaat naar noodzakelijk geachte staatshervormingen en Europese verdragswijzigingen, hetgeen soms tot nogal droge en technische artikels leidt. In 1993 redigeerde Pascal Geerkens samen met Peter Crispyn en Tom Lacres niets minder dan een ontwerp voor een nieuwe Belgische grondwet. Het document werd opgestuurd naar Hugo Schiltz, die de tijd nam om het document door te nemen en enkele kanttekeningen te formuleren, die in Neohumanisme werden gepubliceerd. Deze dominantie van juristen neemt niet weg dat er altijd buitenbeentjes geweest zijn, die vanuit hun eigen interessesfeer en academische achtergrond een originele inbreng leverden, zoals bijvoorbeeld de bio-ingenieur Philippe De Backer, zoon van Leo, met betrekking tot de ethische aspecten en beleidsimplicaties van de biotechnologische revolutie. Frequenter nog dan de oproepen tot infiltratie in andere faculteiten, waren de aansporingen om meer vrouwen in de vereniging te krijgen. Het werkingsjaar 1992-1993 vormde op dat vlak een unicum, aangezien zowel de praeses (Ann De Backer), de vice-praeses als de politiek secretaris vrouwen waren, maar in andere perioden was het mager gesteld met de vrouwelijke vertegenwoordiging in het LVSV. De jongste jaren werd op vergaderingen van LVSVnationaal zelfs met enige afgunst opgekeken naar de voorbeeldige gender mix van de Brusselse delegatie. Toch hebben de mannelijke LVSV’ers hun ideologische rechtlijnigheid nooit laten compromitteren door deze frustratie. Tot op heden werden immers geen quota ingevoerd, wellicht vanuit de onwankelbare overtuiging dat de maatschappelijke emancipatie van de vrouw zich ooit zal doorzetten in een massaal engagement in een liberale studentenvereniging. Dat een grotere vrouwelijke participatie meteen heel wat leven in de brouwerij brengt, bleek in het begin van de jaren negentig. Enkele uitspraken van toenmalig PVV-jongerenvoorzitter Guy Serraes in een interview in Neohumanisme en dan vooral de zinsnede “Het is niet omdat je veel borsten hebt dat je minister moet worden”, veroorzaakten toen een storm van verontwaardiging onder de LVSV-vrouwen. Toen zij deze uitspraak in een interview voorlegden aan Fientje Moerman, reageerde deze gevat: “Het ergste is natuurlijk als je noch borsten noch verstand hebt.” Pas toen Guy Serraes zijn uitspraken kwam toelichten en nuanceren op een algemene ledenvergadering, kalmeerde de vrouwelijke furie. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in het LVSV - na de oorlog - heeft niet verhinderd dat vele vrouwelijke talenten zich in de vereniging hebben ontbolsterd, zoals Lea Verkein (voorzitster Oud-ledenbond 1947-49), Claire Tillekaerts (eerste vrouwelijke LVSVvoorzitster in 1979-80) en Fientje Moerman (eerste liberale voorzitster van het Politiek Konvent). Vóór de oorlog lag de situatie wel anders: ’t Zal Wel Gaan schreef het succes van het LVSV immers toe aan het grote aantal studentinnen dat lid was! Het was niet altijd even gemakkelijk om de studentenpopulatie warm te krijgen voor politiekfilosofische activiteiten zoals debatten en gespreksavonden. Geregeld staan in Neohumanisme dan ook oprispingen over de politieke apathie en desinteresse van de studenten, zoals een artikel uit 1979 van Fientje Moerman, die zich opwindt over het feit dat je op activiteiten steeds dezelfde gezichten ontmoet, zowel binnen als buiten het LVSV: “Ik doe een oproep aan alle bestofte blokbeesten en caféhangers om ook eens van achter de toog of de boeken te kruipen en een beetje andere lucht op te snuiven, dankuwel.” Ook in 1991 moest Marc De Vos cynisch vaststellen dat een studentenvereniging blijkbaar niet veel meer is dan “enkele idealistische individuen die - vaak vergeefs - pogen de amorfe massa te sensibiliseren, maar niet verder komen dan het verzamelen van een beperkt en vaak passief ledenbestand.” Deze malaise was wellicht het grootst in de jaren zestig, en een lezing van minister van Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
14
Binnenlandse Zaken Herman Vanderpoorten lokte toen slechts dertig man. Meer algemeen zou men kunnen stellen dat de LVSV-werking zich steeds heeft bewogen in een spanningsveld tussen kwantiteit en het gevaar van nivellering enerzijds, en kwaliteit en de dreiging van sectarisme anderzijds. Bijvoorbeeld verkoos Claire Tillekaerts (1979-80) een kleine vereniging met een duidelijk afgelijnde en voldoende radicale ideologie boven een grote die geen standpunten meer durft innemen uit vrees haar aanhang te verliezen. Onder het voorzitterschap van Pascal Geerkens (1993-95) werd bewust gekozen voor de tegenovergestelde optie: de bestuursvergaderingen werden openbaar gemaakt, de politieke comités werden omgedoopt tot open discussieavonden en de leden ontvingen maandelijks een brief. De bedoeling was de naambekendheid op te vijzelen en de leden zoveel mogelijk bij de werking te betrekken.
4. Neohumanisme Omstreeks het midden van de jaren dertig was het LVSV een van de weinige studentenverenigingen die geen eigen blad uitgaf. Onder impuls van toenmalig LVSVvoorzitter Frans De Hondt kwam in het begin van het academiejaar 1936-37 echter een talentrijke en gemotiveerde redactiekring tot stand, bestaande uit Baan Van Maele, Herman Van Snick, Raymond Wostyn, Albert Claes, Albert Maertens en Adelin Dewael. Er werd lang gediscussieerd over de algemene tendens en titel van het blad. Daar waar Albert Maertens meer voelde voor een gewoon strijdend studentenblad met een titel als ‘De Liberale Student’ of ‘De Blauwe Banier’, kwam Albert Claes met de titel ‘Neohumanisme’ voor de dag, en de gedachte aan een meer ideologisch gerichte inhoud. Deze laatste strekking genoot de voorkeur. Herman Van Snick werd belast met het opmaken van een manifest, hetgeen “Slaet opten Trommele” zou worden, en Albert Claes werd tot hoofdredacteur aangesteld. In december 1936 rolde het eerste nummer van de pers van drukkerij Lombaert te Lebbeke. Dit was de goedkoopste drukker in de omtrek, maar dit betekende wel dat de LVSV’ers zonder auto een hele organisatie moesten opzetten om de teksten in Lebbeke te doen belanden, de drukproeven daar op te halen, deze te verbeteren en terug te bezorgen, en uiteindelijk de gedrukte exemplaren in het station van Gent in ontvangst te nemen. Vóór de oprichting van Neohumanisme waren Frans De Hondt en Herman Van Snick reeds actief geweest in het letterkundig en algemeen tijdschrift Prisma, en door hun ervaring kon het blad onmiddellijk de vergelijking doorstaan met andere studentenbladen. Voor sponsoring werden adverteerders gezocht en werd graaf Lippens aangesproken, maar al snel bleek het niet houdbaar om het blad gratis uit te geven. Neohumanisme kende een ruime verspreiding en in de beginjaren deelden de LVSV’ers het blad uit in alle studiejaren van hun eigen faculteiten. Na de oorlog kreeg het blad een nog groter bereik, dankzij de genereuze steun van Julius Hoste die het op grote oplagen drukte en ook als kosteloos bijvoegsel bij Het Volksbelang, het LVV-orgaan, verspreidde. In het midden van de jaren zestig verdween Neohumanisme tijdelijk van het toneel, vooral als gevolg van de oprichting van het nieuwe, lichtvoetige studentenblad Kruimels. Pas vanaf 1974 verscheen het Neo’tje weer op een regelmatige wijze, mede dankzij de steun van de Oud-ledenbond, en wel ononderbroken tot op vandaag. Reeds vanaf de vroegste jaren moest Neohumanisme een dubbele functie vervullen: contactblad en spreekbuis. Als contactblad kondigde het de activiteiten van het verbond aan en nam het ook de verslagen op van de vergaderingen en activiteiten. Als spreekbuis publiceerde het artikels waarin leden hun ideeën uiteenzetten, alsook moties van het Gentse bestuur en resoluties van nationale congressen. Geregeld werden de al dan niet geamendeerde statuten van de vereniging opnieuw afgedrukt. In perioden van grotere studentgerichtheid Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
15
werd tevens ruimte gemaakt voor verslagen van de vergaderingen van de Raad van Bestuur, lijsten met nuttige adressen, overzichten van de politieke studentenverenigingen en in 197879 zelfs het menu van de studentenresto’s. In de loop van de 69-jarige geschiedenis van het LVSV-orgaan (tenminste indien men de hiaten meetelt), zijn enkele markante schrijvers de revue gepasseerd. De onbetwiste recordhouder wat het aantal artikelen betreft, is Adriaan Verhulst, hoofdredacteur van 1948 tot 1950, met niet minder dan twintig bijdragen. Bijzonder scherpzinnig waren ook de artikelen van Mick Daman uit de eerste helft van de jaren tachtig, met onderwerpen gaande van de onbehaaglijke coëxistentie tussen de twee Supermachten tot de Belgische staatshervorming. Laten we tenslotte ook Marc De Vos niet vergeten, die het laatste nummer van de jaargang 1990-91 helemaal op zijn eentje heeft gevuld. Toen zijn woordenvloed twee jaar later plotseling opdroogde, misschien door zijn in het LVSV gegroeide relatie met Karen Majelijne, verscheen dan ook de volgende oproep in het Neo’tje vanwege een ‘wanhopige praeses en hoofdredacteur’: “Dringend gezocht - Vriend om Karen bezig te houden zodat Marc De Vos artikels kan schrijven voor het Neo’tje.” De toon van Neohumanisme was over het algemeen ernstig en academisch, hetgeen soms dreigde te vervallen in een droge en schools aandoende stijl, zelfs met een heel notenapparaat. Op andere momenten werd dan weer gekozen voor een meer luchtige invulling, met cartoons, kruiswoordraadsels, humor en poëzie. Typerend voor de meest succesvolle perioden, zoals de jaren zeventig, is precies dat de LVSV’ers toen een hoogstaande inhoud wisten te verbinden met een studentikoze stijl. Het tijdschrift verscheen in verschillende formaten, soms als krant, soms als boekje, en kende tevens verschillende voorpagina’s. In 1939 verscheen voor het eerst het Vrijheidsbeeld ten tonele. Het titelblad was van dan af versierd met een Vrijheidsbeeld op een achtergrond gevormd door het Vlaamse wapenschild, ontworpen door het oud-lid Jan Cox. In de jaargang 1990-91 werd het Vrijheidsbeeld echter afgevoerd door de associatie met de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten, in het bijzonder de Golfoorlog. Zoals hoofdredacteur Bart Cools het verwoordde: “Het Vrijheidsbeeld is in lengte van jaren onherkenbaar verminkt door een imperialistische, a-sociale grootmacht die op een dictatoriale wijze geleid wordt door een president die van weinig verstandelijke vermogens getuigt en nu zelfs de CENSUUR heeft ingevoerd op de oorlogsberichtgeving.” Pas in 1997, onder het voorzitterschap van Stefaan Noreilde, keerde het Vrijheidsbeeld terug. Ook naar aanleiding van de Irakoorlog van 2003 gingen binnen het LVSV stemmen op om het Vrijheidsbeeld minder prominent af te beelden op het Neo’tje, affiches en flyers. Het tegenargument dat het beeld niet symbool staat voor een land maar voor een ideaal vond echter ruime bijval, en daarbij werd zelfs uit het gedicht van Emma Lazarus geciteerd, dat zich op de sokkel van het Vrijheidsbeeld bevindt: “Give me your tired, your poor, your huddled masses yearning to breathe free, The wretched refuse of your teeming shore, Send these, the homeless, tempesttossed, to me: I lift my lamp beside the golden door.” Inderdaad, in deze historiek van het 75-jarige bestaan van het LVSV, met al zijn hoogtepunten en crisissen, met zijn afwisseling van ernst en studentikoos amusement, met zijn bindende en verdiepende kracht op ideologisch én op menselijk vlak, werden zoveel rode draden, constanten en recurrenties geïdentificeerd dat we bijna de belangrijkste zouden vergeten: het vrijheidsideaal.
Tom Claerhout Oud-Bestuurslid LVSV-Gent Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
16
Noot: Voor deze tekst werd, ter aanvulling van het eigen archiefonderzoek, dankbaar geput uit het materiaal in de lustrumpublicatie naar aanleiding van 50 jaar LVSV, en deze naar aanleiding van 65 jaar LVSV en 50 jaar Oud-ledenbond, naast de licentiaatsverhandelingen van Isabelle Vanden Bulcke (1993-94) en Christian Vandevoorde (1987-88). Om de leesbaarheid te bevorderen, werden daarbij de normale referentieregels niet gehanteerd. Via deze weg wens ik toch mijn erkentelijkheid te betonen.
Hoofdstuk uit Tom Claerhout (red.), Slaet opten trommele. Feestpublicatie 75 jaar LVSV. Uitgave van het LVSV Gent i.s.m. het Liberaal Archief, 2006, 143 p.
17