V.l.n.r. De hoofdingang, het terrein, het bekende tafereel van de koe die zijn einde ruikt, de Runderslachthal. Op 31 maart 1900 kon de burgerij het gereedgekomen slachthuis bezichtigen. Alles was die dag tot in de puntjes geregeld. ‘Bij den ingang der verschillende lokalen stonden beambten der inrichting of politieagenten geposteerd, die den bezoekers de richting aanwezen, die zij te volgen hadden,’ vertelde een krant later. De bezoekers betraden het terrein via de hoofdingang tussen directeurswoning en administratiegebouw. Achter deze in Zwitserse chaletstijl opgetrokken panden strekte zich het langgerekte slachthuis uit. Hoofdattractie was het koelhuis dat aan weerszijden door twee slachthallen, een voor runderen en een voor varkens, werd omsloten. Het Nijmeegse abattoir was weliswaar na Amsterdam, Rotterdam en Roermond al het vierde openbare slachthuis in Nederland, maar geen van die voorgangers beschikte over een koelhuis.
Kleurvariant 3 131
Keuringsdienst van waren Door herlocatie van de nieuwe Waalbandijk zuidwaarts kon het slachthuisterrein na de Tweede Wereldoorlog aanzienlijk worden vergroot. Op het nieuwe areaal verrezen onder meer een exporthal, afvalsilo, vetsmelterij, huidenloods en een zuiveringsinstallatie. Ook het oude gebouwencomplex stond regelmatig in de steigers om aan de steeds strengere hygiënische voorschriften en milieunormen te voldoen. Zo werden het administratiegebouw en de directeurswoning gesloopt en maakten plaats voor moderne varkensstallen. Het gevolg is dat bij het slachthuis, dat in 1977 werd geprivatiseerd, bijna alle historische bouwcomponenten zijn verdwenen. Slechts de zwaarlijvige muren van het voormalige koelhuis (1900), enkele veestallen aan de rivierzijde (1900 en 1932), het voormalige laboratorium van de Keuringsdienst van Waren (1915) en de kleed- en schaftlokalen voor slagers en slachters (1932) herinneren nog aan het verleden. In 1907 kreeg Nijmegen de beschikking over een gemeentelijke Keuringsdienst van Waren. De Waalstad was daarmee de vierde gemeente in Nederland die de gezondheid van haar inwoners beschermde met een plaatselijke verbodsbepaling op de verkoop ondeugdelijke eet- en drinkwaren. Omdat de leiding aan de directeur van het slachthuis werd opgedragen, vond de dienst eerst domicilie in het administratiegebouw van het abattoir. In 1915 kon de keuringsdienst een nieuw laboratorium betrekken dat de dienst Gemeentewerken op de noordoostelijke hoek van het slachthuiscomplex had gebouwd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het het voedsel wegens tekorten gedistribueerd. Er werd flink flink met surrogaten geknoeid en de keuringsdienst maakte overuren. Oud bruin bier bleek gewoon bier te zijn dat kunstmatig met zoethout en sacharine was gezoet. Melk werd stiekem met water aangelengd. De koffiemelange bestond uit een weinig koffie en erg veel gebrande gerst. In 1915 schreef de dienst in haar jaarverslag: ‘Het was ons ter oore gekomen, dat een meelfabrikant hier ter stede van uit Duitsland was toegezonden een wagon krijt. Nieuwsgierig te weten wat hij daarmee deed, onderzochten wij zijn voorraden meel, waarbij bleek, dat hij aan zijn maïsmeel, bestemd voor veevoeder, ruim tien procent krijt had toegevoegd.’ Nadat in 1921 de Warenwet van kracht werd, moest naarstig naar grotere behuizing worden gezocht. Het werkterrein van de Nijmeegse keuringsdienst verruimde immers tot een omvangrijk district rondom Nijmegen. Zo verhuisde de Keuringsdienst van Waren twee jaar later naar een nieuw onderkomen, een verbouwde sigarenfabriek aan de Van Nispenstraat. Het vrijgekomen laboratorium op het slachthuisterrein werd daarna door de Vleeskeuringsdienst in gebruik genomen. In 1932 kreeg het gebouwtje aan rivierzijde gezelschap van een uitbouw met kleed- en schaftlokalen voor slagers en slachters.
Industrie 132
Het slachthuis vlak voor afbraak 1988. Slagers en slachters waren een rauw en wonderlijk volkje. De gemeente had daarom een militair tot directeur benoemd die met vaste hand het slachthuis kon bestieren. Dit was kapitein E. Quadekker, tot dan paardenarts bij de cavalerie. Samen met de opzichter, een gewezen politieagent, stond hij garant voor orde en tucht. Elke zaterdagmiddag moest het personeel voor een inspectie aantreden. De knechts stonden dan met schone kleren en schoenen op post bij hun gepoetste kranen. Bij het betreden van een hal riep de opzichter ‘Orde!’ waarop de knecht zich in postuur zette. Betrad Quadekker het kleedlokaal dan moest degene die hem het eerst zag ‘In orde!’ roepen, waarna de oudst aanwezige ‘Staat!’ declameerde. Roken en pruimen waren op het gehele complex, ook buiten, streng verboden. Verder mocht men niet schreeuwen, zingen of fluiten.
Kleurvariant 3 133
Stijfselfabriek Hollandia De wieg van de Nijmeegse ‘stiefselkeet’ stond in het Overijsselse Nijverdal. Het was de verblijfplaats van de firma Stam & Co, leverancier van kristalstijfsel voor de Twentse textielindustrie. In 1905 brandde haar fabriek tot de grond toe af en na ampel beraad werd besloten deze niet in Nijverdal te herbouwen maar in Nijmegen. In 1910 werd de Nijmeegse ‘stiefselkeet’ daadwerkelijk gebouwd. Stam & Co raakte in een bikkelharde concurrentiestrijd gewikkeld met de stijfselfabriek van de gebroeders K.C. en E. Honig in Koog a/d Zaan. In 1913 werd de fabriek door de gebroeders overgenomen. De inrichting van het bedrijf ging volledig op de schop want de nieuwe eigenaren wilden niet werken met een voor hen onbekende productielijn. Er werd een bijna exacte kopie van de technische inventaris uit de Koogse maïsstijfselfabriek in Nijmegen geïnstalleerd. Om het mogelijk te maken de fabricage van maïzena naar Nijmegen over te hevelen, werden extra investeringen gedaan. Het bestaande drooghuis aan de westzijde werd uitgebreid en in het ketelhuis kwam een tweede stoomketel te staan. Tenslotte kreeg de Nijmeegse vestiging een nieuwe naam en ging voortaan als NV Stijfselfabriek Hollandia door het leven; een verwijzing naar het stijfselmerk ‘Hollandia’ dat de firma Honig voerde. Begin 1914 kon de productie starten. De tachtig arbeiders die eerder door Stam & Co waren ontslagen, vonden weer werk. Wekelijks verwerkten ze honderd ton Amerikaanse maïs die uit Rotterdam werd aangevoerd. De Eerste Wereldoorlog had verstrekkende gevolgen voor het bedrijf. De overzeese aanvoer van maïs stagneerde waardoor de stijfselproductie noodgedwongen werd stilgelegd. Een deel van het personeel in Nijmegen kon aan het werk gehouden worden door voor derden groenten te drogen in de droogkamers. Ook experimenteerde men met het winnen van stijfsel uit tulpenbollen, maar een doorslaand succes werd dat surrogaat niet. Betere tijden braken pas in 1919 aan toen de normale productie weer werd hervat. Eén jaar later stonden de eerste naoorlogse uitbreidingen op het programma. De Nijmeegse architect Oscar Leeuw, die al furore had gemaakt met het ontwerp van het concertgebouw De Vereeniging, werd gevraagd om boven het drooghuis een verdieping voor de inpakafdeling te tekenen. Dat was het begin van een standvastig huwelijk want Oscar Leeuw zou tot zijn dood in 1944 de huisarchitect van Hollandia blijven.
Industrie 134
Het stijfsel dat gebruikt werd om linnengoed te stijven en plaksel te maken, kwam tot stand door het verhitten van met water aangemengd zetmeel. Dat mengen gebeurde in het kuiphuis. Dan werd het sop in lange eikenhouten goten gezuiverd en verdikt. In dat tafelhuis schepten ‘tafelaars’ de geleiachtige massa na een tijdje uit de goten waarna het goedje in blokken werd geperst. Deze werden ten slotte in verwarmende kamers gedroogd. Al deze processen waren in Nijmegen in één fabrieksgebouw van twee verdiepingen samengebracht. De voorgevel bevond zich aan de Waalzijde en het meest in het oog springende detail was de robuuste toren met uurwerk en uitkragende kantelen.
Kleurvariant 3 135
Latenstein Rond 1920 kwam bij de gebroeders Honig het plan op om in de vestiging in Nijmegen vermicelli te gaan maken. De inpakafdeling boven het drooghuis verdween en Oscar Leeuw bouwde er in 1922 nogmaals een verdieping boven om ruimte te maken voor de deegproductie. Na de introductie van verpakte vermicelli en de komst van het zusje macaroni groeide de deegproductie snel. In 1939 werd al een weekomzet van 100 ton overschreden. In 1925 legde een brand Oostzaanse tarwestijfselfabriek Latenstein, eigendom van de firma Honig, volledig in de as. Herbouw in Oostzaan werd niet overwogen omdat de verbindingen over land en water slecht waren. Na aankoop van de failliete vlasfabriek ten westen van het Nijmeegse bedrijf, kon een nieuwe uitbreiding worden gerealiseerd. Oscar Leeuw kreeg de moeilijke taak om op een wigvormig terrein, tussen vermicelli-afdeling en vlasfabriek, een bedrijfspand van vier verdiepingen te ontwerpen. Het resultaat mocht er wezen. Aan Waalbandijk en Waal verrezen statige bakstenen gevels met pilasters die conform de zogeheten ‘kolossale orde’ over de volle hoogte van het gebouw opgingen. Tijdgenoten moet zijn opgevallen dat de detaillering overeenkomsten vertoonde met het uit 1922 daterende bankgebouw van de Nijmeegsche Bankvereeniging. Ook dit grote pand aan de Hertogstraat en het Mariënburg was door Leeuw ontworpen. Vooral de gemetselde druipsteenmotieven op de bovenste verdieping en de frontonvormige attieken die het platte dak maskeerden, vertoonden frappante gelijkenis. In de loop van de jaren groeide Hollandia uit tot een immens gebouwencomplex. In 1929 bestond het complex uit een kantoor, een laboratorium, de maïszetmeelfabriek, de vermicellifabriek en de tarwezetmeelfabriek. Een jaar later stond ‘de stiefselkeet’ in brand. De maïszetmeelfabriek ging verloren en de productie werd voortgezet in Koog a/d Zaan. Het trieste gevolg was dat enkele Nijmeegse arbeiders hun baan verloren. In 1931 keerden vele ontslagenen terug en gingen aan het werk in een nieuwe fabriek voor het vervaardigen van gedroogde soepen en bouillonblokjes.
Industrie 136
De brand bij Honig in 1930. Op een zondagavond in maart 1930 ging de kreet ‘de stiefselkeet staat in brand!’ door Nijmegen. De ijlings gealarmeerde brandweer was snel ter plaatse, maar door de lage waterstand kon er van blussen eerst geen sprake zijn. Snel improviserend werd een extra brandspuit op de veerpont gezet en zo werd het vuur vanaf het water bestreden.
Kleurvariant 3 137
Dijkverlegging De basis voor de laatste vooroorlogse uitbreiding van Honig werd in 1936 gelegd. Dat jaar kocht de firma de Koninklijke Rijststijfselfabriek v/h Duyvis & Co. Voor deze fabriek werden twee plaatstalen loodsen - direct grenzend aan de tarwestijfselfabriek - gebouwd die in 1938 gereed kwamen. Het zetmeel uit breukrijst bezonk in een aantal cementen bezinkbakken. Enkele exemplaren zijn nog steeds in de kelder van het huidige Latenstein te bewonderen, inclusief de drijfassen en poelies voor het aandrijven van de roerzeven. Hollandia had inmiddels met een nijpend ruimtegebrek te maken. De directie van het bedrijf vond een medestander in de persoon van J. Steinweg, burgemeester van Nijmegen. Onder zijn ambt werd bereikt dat de Waalbandijk enkele tientallen meters zuidelijker werd verlegd. De graafwerkzaamheden vonden eind jaren dertig plaats onder de vlag van de werkverschaffing en de uitvoering was in handen van de Nederlandsche Heidemaatschappij. Zo kon Hollandia in 1941 bijna één hectare aan haar fabrieksterrein toevoegen. Na het vergissingsbombardement werd het terrein tussen de oude en nieuwe dijk opgehoogd met puin. Na de bevrijding vonden de uitbreidingen van het bedrijf vooral plaats op het nieuwe areaal ten zuiden van de voormalige Waalbandijk. Hier verrezen achtereenvolgens Romney-loodsen, in 1948 een pakhuis en in 1951 een groot gebouw waarin de drukkerij werd gehuisvest. De NV Fabriek van Honig’s Artikelen, zoals het bedrijf toen werd genoemd, bleef ook daarna gedijen. Zo werden percelen op het oude Fort Krayenhoff in eigendom verkregen voor verdere uitbreiding van de zetmeelfabriek Latenstein. De meest markante uitbreiding was stellig de bouw van de bloemsilo, die in 1969 gereed kwam en nog steeds de skyline van Nijmegen op het westen beheerst. Behalve het tarwestijfselgebouw van Oscar Leeuw (1926) en de rijstkelder (1938) onder Latenstein zijn op het fabriekscomplex nog andere waardevolle relicten uit het verleden bewaard gebleven. Bijvoorbeeld in het huidige kantoor de twee tegeltableaus met vogelvluchtperspectieven van het bedrijf. Het oudste exemplaar is in 1926 gemaakt bij het twaalf en halfjarig bestaan en het jongste dateert uit 1939 en memoreert het vijfentwintigjarig jubileum. Elders prijkt op een buitenmuur het metaalplastiek van gepatineerd geelkoper dat werd ontworpen door de Nijmeegse beeldhouwer Charles Hammes. Het dateert uit 1964 en was een geschenk van het personeel bij het gouden jubileum.
Industrie 138
De expansiedrift van Hollandia heeft zelfs een dijkverlegging tot gevolg gehad. Entrepreneur F.A. de Iongh uit Hees besloot begin 1915 aan de Walbandijk op een buitendijks perceel ten oosten van het voormalige Fort Krayenhoff een vlasfabriek te bouwen. Het fabriekscomplex bestond uit een aantal in montagebouw opgetrokken houten loodsen. Zelfs de machinekamer en het ketelhuis hadden geen stenen muren. Voor het machinale braken, zwingelen en hekelen van de vlas vertrouwde directeur De Iongh op elektrische aandrijving. Zijn onderneming droeg dan ook de naam: Nederlandsche Electrische Vlasindustrie. De productie startte in augustus 1915 en tegen het einde van dat jaar werkten er bijna honderd arbeiders. De meeste waren geïnterneerde Belgen die hun bezette land waren ontvlucht. Zij werden vlak bij de fabriek ondergebracht in ‘een eenvoudige, doch alleszins voldoende barak’ en stonden onder commando van een sergeant. In de loop van de Eerste Wereldoorlog volgden er verschillende tegenslagen en conflicten. In 1924 moest De Iongh zijn fabriek verkopen. De nieuwe eigenaar werd de stijfselfabriek Hollandia.
Kleurvariant 3 139
Volkswoningen In 1901, het jaar waarin ook de Woningwet tot stand kwam, inventariseerde een onderzoekscommissie onder leiding van stadsarchitect J.J. Weve de woontoestanden in Nijmegen. De bevindingen waren schokkend. Zo telde de commissie nog zevenhonderdveertig eenkamerwoningen. Ruim een derde daarvan werd door meer dan vier personen bewoond. Twee keer zelfs trof men een woning aan waar tien mensen amper zestien vierkante meter moesten delen. Omdat veel bewoners van Nijmegen zo opeengepakt zaten, waren ze natuurlijk zeer bevattelijk voor besmettelijke ziekten zoals pokken en cholera. De Nijmeegse Gezondheidscommissie nam het rapport van Weve ter harte en gaf het gemeentebestuur in 1905 aanbevelingen hoe de volkshuisvesting kon worden verbeterd. De commissie adviseerde een woningbouwvereniging op te richten voor gezonde arbeiderswoningen. De woningen moesten bij voorkeur in Nijmegen-West worden gebouwd, omdat daar de industrie zich had gevestigd en de grondprijs bovendien laag was. In 1906 zag de woningvereniging “Nijmegen” het licht. In eerste instantie richtte de vereniging zich op het opkopen en slopen van krotwoningen in de binnenstad. Later ging men alleen tot sloop over wanneer er nieuwbouw werd gepleegd. “Nijmegen” zou tot de Tweede Wereldoorlog vrijwel uitsluitend arbeiderswoningen voor de lagere inkomensklasse bouwen in de westelijke wijken Waterkwartier, Willemskwartier en Wolfskuil. Voor de meer geschoolde bovenlaag van de arbeidersklasse realiseerden andere woningbouwverenigingen woningwetcomplexen in Nijmegen-Oost. In 1908 vroeg “Nijmegen” voor het eerst een gemeentelijk voorschot aan. Hiermee wilde de vereniging 75 arbeiderswoningen bekostigen. Eén jaar later konden slechts vijftien ‘volkswoningen voor sociaal achterlijken’ aan de Weurtseweg worden aanbesteed. Het ontwerp was van J.C. Hermans die tot 1929 de huisarchitect van Woningvereeniging “Nijmegen” zou blijven. Hij tekende de aaneengeschakelde woningen met een duidelijke knipoog naar de neorenaissance. Zo zien we in de gevels speklagen van gele baksteen en boven deuren en vensters segmentbogen met metselmozaïek. Het duurde even voordat de arbeidersbevolking de aantrekkingskracht van de binnenstad prijs gaf om gerieflijker en hygiënisch ingerichte woningen aan de buitenkant van de eigenlijke stad te betrekken. “Nijmegen” moest zelfs een oproep voor gegadigden in de krant plaatsen. Voor de twee iets grotere kopwoningen konden pas na een forse huurverlaging bewoners worden gevonden. De situatie veranderde toen de firma Stam & Co aan de Waalbandijk een stijfselfabriek in bedrijf nam. Voor woningvereeniging “Nijmegen” was dat het startsein om in 1912 ten noorden van de Weurtseweg - juist tegenover de eerder gebouwde woningen - 42 arbeidershuizen te realiseren. Architect Hermans verdeelde de woningen over vier blokken, waarvan alleen de beide blokken aan de Weurtseweg bewaard zijn gebleven. Die aan de Dijkstraat en Pater van Hooffstraat zijn door nieuwbouw vervangen.
Industrie 140
Het in twee fasen gebouwde complex woningwetwoningen aan weerszijden van de Weurtseweg - het vroegste voorbeeld van zijn soort in Nijmegen - maakt samen met een uit 1922-1924 daterende uitbreiding aan de Kanaalstraat deel uit van een beschermd stadsbeeld. Hoewel tijdens renovaties schoorstenen en oorspronkelijke vensterindelingen verdwenen, de dakkapellen werden vernieuwd en aan de achterzijde bergplaatsen verrezen, is de architectuur redelijk gaaf bewaard gebleven. Uniek zijn ook de smeedijzeren hekwerken die de voortuintjes van de straat scheiden.
woningencomplex
Kleurvariant 3 141
Kunstzijdespinnerij Nyma Het was geen toeval dat juist in 1928 - het jaar waarin de Nederlandse kunstzijdefabriek ENKA aankondigde te fuseren met de Vereinigte Glanzstoff-Fabriken in Duitsland - de NV Kunstzijdespinnerij Nyma werd opgericht. Enkele textielfabrikanten uit Twente waren bevreesd dat de toch al overheersende marktpositie van de ENKA na die fusie nog groter zou worden. Zij wilden voor de toelevering van kunstzijde niet van een enkel bedrijf afhankelijk zijn. Bovendien was er goud te verdienen met de fabricage van rayongaren. Het was een betrekkelijk nieuw product waarvoor afnemers bereid waren hoge prijzen te betalen. Toen de zakenman M.H.T. Bury het plan opperde om in Nijmegen een kunstzijdespinnerij te stichten, was de zaak snel beklonken. Nadat de oprichtingsakte in mei 1928 was gepasseerd, werd de initiatiefnemer tot directeur van de nieuwe vennootschap benoemd. De uit Maastricht afkomstige Bury had voor handelshuizen gewerkt in Wenen en Bremen. Tien jaar lang was hij directeur geweest van de Nederlandsche Plantenboterfabriek in Amsterdam. Hij had fortuin gemaakt met palmolieplantages op Sumatra. De locatie voor de nieuwe fabriek was snel gevonden. Een grondstuk aan de Waalbandijk, ten oosten van de voormalige scheepswerf ‘De Waal’. Na de officiële oprichting huurde de vennootschap een kantoor aan de Burchtstraat. Hierin werd het bouwbureau gevestigd dat onder leiding van ir J. Buining de fabriek ontwierp en toezicht hield op de bouwwerkzaamheden die in augustus 1928 begonnen. Enkele maanden later kon de kunstzijdefabriek in bedrijf worden gesteld. Na een proefproductie werd in januari 1930 het eerste garen verkocht. Voor Nijmeegse begrippen was een reusachtig fabriekscomplex tot stand gekomen. Een langgerekte blokkendoos van baksteen en gewapend beton - 253 meter lang en op het noordwesten bijna 100 meter breed - waaruit parmantig een kloeke watertoren en een 60 meter hoge schoorsteen omhoog rees. Vrijwel het gehele complex was eenlaags en bedekt met rijen zaagtanddaken (sheddaken). Dit bouwtype was sinds 1850 algemeen voor textielfabrieken. De moderne, zware machines draaiden met zo hoge toerentallen dat ze stevig op de fundamenten moesten worden verankerd. Een fabrieksgebouw van meerdere verdiepingen was in dit verband dus niet rendabel. Bovendien moest voldoende daglicht kunnen toetreden. Het meest ideaal hiervoor waren rijen sheddaken van beurtelings flauw en steil hellende dakschilden. De steile schilden waren in glas uitgevoerd en op het noorden gericht zodat direct zonlicht werd geweerd. Een watertoren bij de fabriek was geen overbodige luxe. Behalve voor het productieproces was een grote voorraad ook essentieel om in geval van brand de sprinklerinstallatie van bluswater te voorzien. Buining ontwierp het waterreservoir van de Nyma in een zakelijke en sobere architectuurstijl, zoals dat in die tijd ook gebruikelijk was voor watertorens van de waterleidingbedrijven. Een stalen tank die door een open, betonnen geraamte wordt gedragen. De enige opsmuk die Buining zich veroorloofde was de inmiddels verdwenen lantaarn met bliksemafleider in vorm van een kruis.
Industrie 142
Vanaf het begin was de watertoren met het opschrift Nyma een zinnebeeld voor de kunstzijdefabriek en een herkenningsteken in het industrielandschap.
Kleurvariant 3 143
Crisisjaren Eén week na het starten van de proefproductie schreef men 24 oktober 1929. De beruchte ‘zwarte donderdag’ waarop de beurs van New York instortte en de economische depressie van de jaren dertig veroorzaakte. Hoewel de afzet van rayongaren zou blijven toenemen, gingen de crisisjaren niet ongemerkt aan de Nyma voorbij. Eerst was er prijsbederf door de toenemende internationale concurrentie. Gedurende het eerste productiejaar 1930 daalden Nyma’s verkoopprijzen met zelfs dertig procent. Daarna gingen veel landen invoerrechten heffen om de eigen kunstzijde-industrie te beschermen. Slechts door de kostprijs drastisch te verminderen en loonsverlaging toe te passen, kon de Nyma het hoofd boven water houden. Zoals eerder vermeld bleef het gebruik van rayongaren ondanks de economische crisis jaarlijks stijgen. Het devies van de Nyma was daarom “pompen of verzuipen”. Behalve bezuinigingen stonden daarom ook uitbreidingen op het programma. In 1933 werd op de zuidelijke hoek van de fabriek, juist tegenover het kantoor, een nieuwe expeditiehal met magazijnen in gebruik genomen. Het twee verdiepingen hoge gebouw, een ontwerp van de Nijmeegse architect ir J.G. Deur, was opnieuw een toonbeeld van spaarzaamheid. Gebouwd in betonskelet met bakstenen gevels en eenvoudige stalen ramen. Tegenwoordig huist in deze hal een toonzaal van keukens en sanitair. Eén jaar later kwam parallel aan de Waalbandijk een tweehonderd meter lange uitbreiding tot stand. Opnieuw werd het twee verdiepingen hoge bedrijfsgebouw in betonskelet uitgevoerd. Hierin vonden de spoelenwasserij, een vernieuwde conerij, verscheidene afdelingen voor het spinproces en een vloeistofkelder onderdak. Het ontwerp werd in eigen huis getekend door een bouwbureau onder leiding van ir J.H. Tromp. Op de begane grond kregen de productieruimten daglicht via twee lange raampartijen met stalen kozijnen. De kantine en trappenhuizen werden door vlieswanden van glas en staal geaccentueerd. In 1937 werd langs de noordwestelijke perceelgrens een looggebouw in bedrijf gesteld. De smalle, langgerekte uitbreiding gaf onderdak aan tien stalen loogtanks en was ontworpen door het ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey (DHV). Het bureau uit Amersfoort zou daarna tot het einde van de Tweede Wereldoorlog alle uitbreidingen van de Nyma voor zijn rekening nemen. Bijvoorbeeld de nieuwe spinbad- en verdampingsinstallatie aan de Waalzijde die in 1941 werd opgestart, de toevoeging van een tweede rij loogtanks aan het looggebouw in 1942 en in datzelfde jaar ook de bouw van een spoelenlakkerij op de westelijke hoek van het fabrieksterrein.
Industrie 144
Crisisjaren en Tweede Wereldoorlog hadden z’n weerslag op Nijmegen. Op 20 september 1944 staken om 15.00 uur paratroopers van de 82ste Amerikaanse luchtlandingsdivisie met zesentwintig gammele vouwbootjes de Waal over om de Nijmeegse spoor- en verkeersbrug op de Duitsers te veroveren. Het verzamelpunt lag juist tussen de kunstzijdefabriek Nyma en de belendende elektriciteitscentrale. Het werd een zware overtocht, maar operatie slaagde, ook al konden maar elf bootjes terugkeren om de volgende vier groepen over te varen. Op de Lentse Waaloever staat sinds 1984 een gedenkteken ter herinnering aan die moedige Waaloversteek van het 504th Regiment, 82nd US Airborne, waarbij 47 militairen sneuvelden.
Kleurvariant 3 145
Continuspinnerij In tegenstelling tot de kunstzijdefabrieken van de ENKA die door de bezetter werden gesloten, mocht de Nyma tijdens de oorlog doorwerken. De productie gaf echter snel een dalende lijn te zien door het tekort aan cellulose, chemicaliën en kolen. Toen de Duitsers daarop steeds meer arbeiders wegvoerden voor tewerkstelling in Duitsland, weigerde de directie nog langer medewerking. Het gevolg was dat een Duitse ‘Berater’ in het bedrijf werd aangesteld. Zijn drukkende aanwezigheid zou duren tot de bevrijding. Op 17 september 1944, het begin van operatie Market Garden, werd de Nyma getroffen door brand- en brisantbommen. Twee arbeiders verloren het leven en drie loodsen brandden af. De wederopbouw in Nederland concentreerde zich in de eerste naoorlogse jaren op het herstel van de infrastructuur en het bedrijfsleven. Er moest zo snel mogelijk weer geproduceerd worden om deviezen binnen te halen. Industrialisatie en bevordering van de export werden de kernpunten van het economische herstelbeleid. Voor de Nyma opende dit nieuwe perspectieven. Als exportgericht bedrijf kreeg de onderneming voorrang bij de toewijzing van schaarse grondstoffen en bouwmaterialen. Medio 1947 kon Nyma bovendien in kader van de Marshallhulp licentiehouder worden van het door de Industrial Rayon Corporation in Amerika ontwikkelde continuspinprocédé. Deze nieuwe productiemethode berustte op het beginsel dat alle behandelingen voor het eerst ononderbroken op één en dezelfde machine konden worden uitgevoerd. Voor de nieuwe machines was een gebouw van flinke afmetingen onontbeerlijk. Het ontwerp voor de continuspinnerij werd gegund aan het Amsterdamse architectenbureau Zanstra, Giesen en Sijmons dat bekend stond om zijn functionalistische architectuur. Door het schrijnend tekort aan staal - het weinige dat restte werd gereserveerd voor het herstellen van vernielde spoor- en verkeersbruggen - was meteen duidelijk dat de fabriekshal in gewapend beton zou worden opgetrokken. Zanstra, Giesen en Sijmons kozen daarbij voor de toepassing van tonschaaldaken met overspanningen van ruim twintig meter. Een snelle en efficiënte bouwtechniek. Omdat de vier tonschalen identieke afmetingen hadden, kon men immers gebruikmaken van verplaatsbare bekistingen. Het nieuwe gebouw werd gebouwd aan de overkant van de Waalbandijk.
Industrie 146
Eén van de conerij-afdelingen van de Nyma (1950). De bouw van de continuspinnerij (VASIM-gebouw),1948. Grondstof voor de productie van kunstzijde was naaldhout dat in vorm van vellen cellulosepapier vanuit Noorwegen en Zweden werd geïmporteerd. Na aankomst werden deze vellen in een loogbad gedrenkt, daarna uitgeperst, vervolgens verkruimeld, dan naar de rijpkamers gebracht, daarna weer in een bepaalde chemische oplossing gedrenkt, en ten slotte in een andere chemische vloeistof opgelost waardoor een stroopgele vloeibare massa ontstond. Deze viscose werd gezuiverd, gefiltreerd, nog eens gefiltreerd en nogmaals gerijpt. Pas na al deze bewerkingen was men aan het spinnen toe. De viscose werd door heel fijne gaatjes, de zogeheten spindoppen, gestuwd en stolde in het spinbad tot dunne rayondraden die op spoelen werden gewikkeld. Om alle chemische resten te verwijderen moesten deze spoelen vervolgens met duizenden liters water, zeep en loog worden gereinigd. De spoelen gingen daarna naar de twijnerij waar de fijne spinsels tot een enkele, stevige draad ineen werden gedraaid. Tot slot moest de draad nog in de door de textielfabrikant gewenste opmaak worden gebracht. Dat gebeurde in de conerij waar het garen werd overgespoeld op conische kruisspoelen.
Kleurvariant 3 147
Glas in lood Het nieuwe procédé vereiste dat de fabriekshal voortdurend met lucht van gelijke vochtigheid en temperatuur werd ververst. Daarvoor moest een ingewikkeld en omvangrijk systeem van airconditioning zorgen. Lucht werd aangezogen en afgeblazen door twee ‘schoorstenen’ die boven op het machinehuis prijkten waarin enorme elektrische motoren de airconditioning aandreven. Met ventilatoren werd de lucht vervolgens door de pers- en afzuigkanalen getransporteerd die tussen de tonschalen waren gelokaliseerd. Het systeem moest er ook op toezien dat in de fabriek een constante overdruk heerste zodat ‘onzuivere’ buitenlucht niet door de glasoppervlakten zou binnenstromen. De bouwsculptuur van de continuspinnerij was door al deze zaken tamelijk helder en verwees naar de functie van de verschillende onderdelen. Nadat men eind 1949 met de proefproductie was begonnen, werd de continuspinnerij in juni 1950 door Prins Bernhard officieel in gebruik gesteld. Op dat moment waren op de zuidzijde van het gebouw al de fundamenten te zien van de nieuwe uitbreiding. De Nyma startte namelijk met de productie van rayonbandengarens die volgens hetzelfde continuprocédé gemaakt konden worden. Daarom werden aan de spinnerij nog eens vier tonschaaldaken vastgeplakt en verdubbelde het vloeroppervlakte. Eind 1951 dreunden daar dag en nacht de huizenhoge machines die de garens sponnen bestemd voor de autobandenindustrie. Ook elders onderging het fabriekscomplex vlak na de oorlog een complete metamorfose. Ten oosten van het kantoor verrezen, op de plek waar vroeger het Fort Krayenhoff had gelegen, verscheidene loodsen voor expeditie en opslag. In 1947 werd het noordoostelijke gedeelte van de oude fabriek tot een researchlaboratorium met hypermoderne proeffabriek omgetoverd. De sheddaken verdwenen daarbij achter bakstenen balustrades waarin kleine “nepvensters” het geheel enige distinctie gaven. Verantwoordelijk voor die verbouwing was het architectenbureau Zanstra, Giesen en Sijmons. Eén jaar later werd op de bovenverdieping van de voormalige expeditieloods een nieuwe kantine voor het vrouwelijke personeel ingericht. Het grote glas-in-loodraam dat dit ‘meisjesontspanningslokaal’ vroeger opfleurde, is op de oorspronkelijke plek bewaard gebleven; in het raam wordt het bedrijfslogo omgeven door zwevende garenklosjes. Na de bouw van de nieuwe kantine, zijn er bij voortduring verbouwingen en uitbreidingen geweest.
Industrie 148
Eén van de laatste aansprekende industriële gebouwen is het VASIMgebouw. Op het oosten van het voormalige fabrieksterrein van de Nyma, waar nu de NUON huist, is de in 1948 gebouwde cellulosehal van de kunstzijdefabriek bewaard gebleven. Deze 15 meter hoge opslagloods voor cellulosepapier werd door het Amersfoortse ingenieursbureau DHV ontworpen en bestaat uit een betonskelet met opvullingen van baksteen. De spanten zijn van consoles voorzien waarop vroeger de rails van de kraanbaan rustten. Het bouwwerk representeert in grote eenvoud en helderheid hoe vlak na de oorlog met geringe middelen industriegebouwen tot stand kwamen. (geen foto)
Kleurvariant 3 149
Massaontslag De Nyma was vanaf het begin de grootste werkgever in Nijmegen. In 1930 werkten er al zevenhonderd mensen en dat aantal zou geleidelijk oplopen tot achthonderd in 1939. Na de oorlog zette die groei door zodat in 1960 meer dan 1250 werknemers in dienst waren. Eén jaar later werden de eerste gastarbeiders uit Griekenland verwelkomd. Die moesten het personeelstekort aanvullen want werken in de Nyma was een vies karwei waarvoor Nederlanders nu niet bepaald in de rij stonden. Helaas markeerde het jaar 1961 ook het einde van de voorspoed. Voor het eerst in de geschiedenis van het bedrijf werd door tegenvallende resultaten geen dividend uitgekeerd. De productie van kunstzijde voor de textiel was toen al sterk teruggelopen omdat rayongaren de concurrentieslag met nylon verloor. De kunstzijdefabriek kwam in liquiditeitsproblemen en moest in augustus 1967 surséance van betaling aanvragen. Met minder personeel werd nog een tijdje doorgewerkt. Eind 1969 was het echt over en uit. De spinmachines werden definitief stilgelegd en zevenhonderdvijftig van de nog negenhonderd resterende werknemers verloren hun baan. Na dit massaontslag maakte Nyma een doorstart met het vervaardigen van carboxymethylcellulose, afgekort CMC, waarmee men al in 1948 was begonnen. Dit van cellulose afgeleid chemisch product vond toepassing in de meest verschillende sectoren zoals in de zeep-, verf-, papier-, levensmiddelen- en petroleumindustrie. Carboxymethylcellulose is bijvoorbeeld een ingrediënt dat kristalvorming in consumptie-ijs voorkomt. Tot op de dag van vandaag wordt dit in een gedeelte van de oude fabriek CMC gemaakt. Wel is de firmanaam Nyma inmiddels vervangen voor de naam Noviant. De werkloze continuspinnerij kreeg in 1985 een nieuwe bestemming toen de sinterfabriek Vasim er onderdak vond. Het bedrijf, een dochteronderneming van PGEM, verwerkte het vliegas uit kolengestookte elektriciteitscentrales tot kunstgrind en lytag, een ingrediënt voor lichte betonsoorten. Echt geliefd is de Vasim onder de bewoners van Nijmegen-West nooit geweest. De bergen afvalgruis rondom de fabriek veroorzaakten veel stofoverlast en na een storm van protesten ging het bedrijf in 2000 dicht. Het Vasim-gebouw, zoals de continuspinnerij in Nijmegen wordt genoemd, herbergt nu ateliers en kunstenaarswerkplaatsen. Gelukkig heeft het gebouw door die inwoning van de Vasim niets van zijn glans verloren. Nog steeds spreekt het symbool van de industriële wederopstanding van Nijmegen, dat zijn bestaan dankt aan het Marshallplan, tot de verbeelding. Het springt in het oog door zijn massiviteit en functionele architectuur en de betonnen schaaldaken geven in het interieur een sublieme ruimtewerking.
Industrie 150
Op de foto het VASIM-gebouw, de watertoren en midden onder het verdeelstation (zie pg.36 voor begeleidende tekst). De foto is in 1950 gemaakt.
Kleurvariant 3 151
Verdeelstation Winselingseweg In 1930 was de capaciteit van de in 1908 nabij de spoorbrug aan de Waalkade gebouwde elektriciteitscentrale volledig benut. Als locatie voor een nieuwe centrale werd gekozen voor het punt waar het in 1927 voltooide Maas-Waalkanaal de Waal instroomt. Het kanaal zou door de centrale gebruikt worden voor de aanvoer van Limburgse kolen en de rivier voor de koelwatervoorziening. De algemene leiding over het bouwproject berustte bij ir J.J. Fels. Deze ingenieur was bij de Gelderse elektriciteitsmaatschappij PGEM verantwoordelijk voor de bouw van alle centrales en onderstations. Zijn broer H. Fels - die tot 1955 de huisarchitect van de PGEM was - mocht de architectuur ontwerpen, terwijl het bouwtechnisch gedeelte door het ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey werd verzorgd. De nieuwe elektriciteitscentrale, later omgedoopt tot Centrale Gelderland I, werd in de jaren 1933 - 1936 gebouwd.Bij het ontwerp van de centrale paste architect H. Fels een strak compositorisch principe toe waarbij de vorm moest duiden wat de functie van de verschillende onderdelen was. Het centrale gedeelte bestond uit het ketelhuis met aan weerszijden de schoorstenen en tegen de kopwand het machinehuis met een reeks hoge, rechthoekige ventilatietorens. Rond deze monumentale kern lagen de overige, kleinere gebouwen. Aan de voorzijde werden de hoeken van de centrale door de symmetrische blokken van kantoorgebouw en bedieningszaal gemarkeerd. Deze gebouwen hadden een belangrijke positie binnen het complex: in het kantoorgebouw zetelde de leiding en vanuit de bedieningszaal werd de stroomopwekking gestuurd. Bovenstaande leidraad hanteerde H. Fels ook in zijn ontwerp voor het in 1950 gebouwde verdeelstation op de hoek Weurtseweg en Winselingseweg. Hier moest de vorm van het gebouw de samenwerking tussen twee partijen visueel benadrukken. De voor Nijmegen benodigde stroom werd vroeger uit de Centrale Gelderland I naar Lent getransporteerd waarna, na transformatie op 10kV, de terugtocht onder de Waal via grondkabels werd ondernomen. Omdat het Lentse verdeelstation in de oorlog zwaar beschadigd raakte en revisie te kostbaar leek, besloot de PGEM een nieuw onderstation te bouwen op de zuidelijke Waaloever nabij de centrale. Gelijktijdig bleek ook het Nijmeegse gemeentelijk energiebedrijf (GEB) behoefte te hebben aan een 10kV-verdeelstation. Fels ontwierp het verdeelstation als een uitgesproken hoekbebouwing met twee identieke vleugels op een V-vormige plattegrond. De PGEM-vleugel aan de Weurtseweg en de GEB-vleugel aan de Winselingseweg komen samen in een rechthoekig hoofdgebouw waarin de bedieningszaal is ondergebracht. Verder hebben de vleugels een gelijke opbouw: de begane grond is bestemd voor de smoorspoelen, daarboven bevindt zich een lage tussenverdieping voor de kabels en in de vijf meter hoge bovenverdieping staan de transformators. De bedieningszaal met gaanderij en ovale lichtkoepel werd vroeger dag en nacht bemand. Hier controleerde men ook de werking van het achtergelegen 50kV openluchtstation. Tegenwoordig wordt door de huidige eigenaar Nuon alles op afstand geregeld.
Industrie 152
Het verdeelstation is nu het eenzame restant van de ooit zo grandioze bedrijfsarchitectuur die H. Fels voor de PGEM in Nijmegen realiseerde. De Centrale Gelderland I werd tien jaar geleden samen met zijn jongere broer, de ook door Fels ontworpen en in 1954 in bedrijf genomen Centrale Gelderland II, gesloopt om plaats te maken voor uitbreidingen van de huidige in 1981 opgeleverde centrale.
Kleurvariant 3 153