Kennis Maken met Onderzoek NLT-module voor 4/5 vwo Versie 1.0
Colofon De module Kennis Maken met Onderzoek is bedoeld als voorbereiding op het profielwerkstuk. Deze module kan ook gebruikt worden voor de lessen Natuur, Leven en Technologie. De module is gemaakt in opdracht van het Junior College Utrecht (www.uu.nl/jcu) onder leiding van W.H. van Ledden. Met bijdragen van: Drs. W.H. van Ledden (modulecoördinator), Dr. A.E. van der Valk (curriculumcoördinator) en collega’s van het Junior College Utrecht. Voor deze module geldt een Creative Commons Naamsvermelding-Nietcommercieel-Gelijk delen 3.0 Nederland Licentie http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/3.0/nl Het auteursrecht op de module berust bij de Universiteit Utrecht, het Junior College Utrecht. Aangepaste versies van deze module mogen alleen verspreid worden indien in de module vermeld wordt dat het een aangepaste versie betreft, onder vermelding van de naam van de auteur van de wijzigingen. De auteurs hebben bij de ontwikkeling van dit materiaal gebruik gemaakt van materiaal van derden. Waar dat is gebeurd, is zo veel mogelijk de bron vermeld en gaat het, tenzij anders vermeld, om een soortgelijke of ruimere licentie. Mocht er onverhoopt toch materiaal zijn opgenomen waarvan de bronvermelding of licentie niet correct zijn weergeven, dan verzoeken we u contact op te nemen met het Junior College Utrecht. De module is met zorg samengesteld. De Universiteit Utrecht aanvaardt geen aansprakelijkheid voor enige schade voortkomend uit (het gebruik van) deze module. Versie 1.0, augustus 2011
enkele
Kennis Maken met Onderzoek
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
1
Voorwoord
3
Hoofdstuk 1. Inleiding
4
1.1
Onderzoeksbekwaamheid
4
1.2
Opbouw module
5
1.3
Producten
7
1.4
Begeleiding en beoordeling
7
1.5
Planning
7
Hoofdstuk 2. Kennis maken
8
2.1
Analyse onderzoekende houding
8
2.2
Oriëntatiefase
8
2.3
Onderzoeksplanfase
10
2.4
Uitvoering onderzoek
11
2.5
Verwerken en interpreteren resultaten
11
2.6
Communiceren over onderzoek
12
2.7
Reflectie
13
Hoofdstuk 3. Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
14
3.1
Stappenplan
14
3.2
Typering van het onderzoek
16
3.3
Formuleren van onderzoeksvraag en hypothese
17
3.4
Maken van een onderzoeksplan
20
3.5
Verwerken van metingen
23
3.6
Conclusies en discussie
25
Hoofdstuk 4. Communiceren over onderzoek
27
4.1
Peer feedback
27
4.2
Verslag schrijven
27
4.3
Mondeling presentatie
32
Bijlagen
35
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
36
Bijlage 2. Checklist onderzoekende houding
41
1
Inhoudsopgave
2
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 3. Checklist peer feedback
42
Bijlage 4. Begeleidingsformulier I
42
Bijlage 5. Begeleidingsformulier II
44
Bijlage 6. Beoordelingsmodel opzet en uitvoering
45
Bijlage 7. Beoordelingsmodel verslag
46
Bijlage 8. Beoordelingsmodel presentatie
47
Kennis Maken met Onderzoek
Voorwoord
Voorwoord Onderzoek doen is niet iets wat je zomaar even tussendoor doet, want het vereist een onderzoekende en analytische kijk op de werkelijkheid. Een wetenschapper neemt de werkelijkheid waar en stelt zich daarbij de vraag waarom de dingen zo zijn als ze zijn. Het vinden van een antwoord op vragen vergt veel logisch denken, nauwgezet en gestructureerd werken, nieuwsgierigheid en creativiteit. Dit betekent niet dat wetenschappers precieze robots zijn. Er zijn sloddervossen en pietje preciezen, extraverte en introverte mensen, flamboyante figuren als Richard Feynman, internationals als Niels Bohr, clowns als Gamov, vaderlijke figuren als Lorentz, eigenwijze maar briljante als Pauli, doorzetters als Marie en Pierre Curie. Een wetenschapper moet zichzelf willen verbazen, niet alles voor zoete koek slikken en dingen zelf willen uitzoeken en verklaren. Dit alles kun je tot op zekere hoogte leren. Om hiermee te oefenen kun je met behulp van deze module zelf onderzoek gaan doen. Het doel van deze module is je voor te bereiden op je profielwerkstuk door het uitvoeren van een onderzoek. Het onderwerp van je onderzoek bepaal je in overleg met je docent. In deze module vind je algemene aanwijzingen hoe je je onderzoek kunt opzetten. Veel daarvan (bijvoorbeeld of je een experiment moet doen, en zo ja, welke apparatuur je nodig hebt en hoe je met die apparatuur moet omgaan) moet je zelf (met hulp van je docent) aanvullen, door informatie op te zoeken over je onderwerp in boeken, op internet e.d., en handleidingen bij te gebruiken apparatuur. Hoofdstuk 1 Inleiding geeft een beschrijving van de opbouw van de module en wordt uitgelegd wat de werkwijze en de eindproducten zijn. In Hoofdstuk 2 Kennis maken wordt middels opdrachten geleerd om onderzoek te doen. Het ontwikkelen van de onderzoekende houding neemt hierin ook een centrale plek in. In H3 Toelichting onderzoek en oefenopdrachten vind je nadere uitleg en oefenopdrachten bij de stappen in het onderzoeksproces. De oefenopdrachten kunnen gebruikt worden om de systematiek van onderzoek doen verder eigen te maken, zodat je die kennis en ervaring kan toepassen in je eigen onderzoek. In H4 Communiceren over onderzoek wordt een beschrijving gegeven over het schrijven van een verslag en het mondeling presenteren van onderzoeksresultaten en het feedback geven op elkaars producten. Namens het ontwikkelteam, Willem Hendrik van Ledden
3
Inleiding
Kennis Maken met Onderzoek
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1 Onderzoeksbekwaamheid In de module Kennis Maken met Onderzoek leer je als onderzoeker met elkaar een onderzoek op te zetten en uit te voeren. Van begin tot eind! Het hoofddoel van de module is leren onderzoeken, ervaren hoe je op een wetenschappelijke manier nieuwe kennis kunt construeren. Daarvoor moet je een onderzoeksbekwaamheid ontwikkelen. Een belangrijk deel van leren onderzoeken is het verder ontwikkelen van je onderzoekende houding. Verder doet leren onderzoeken een beroep op je creativiteit en durf, op je kennis van het te onderzoeken onderwerp en op verschillende onderzoeksvaardigheden die passen bij een onderzoekende houding. On onderzoekbekwaamheid komen onderzoekende houding, kennis van onderzoek en onderzoeksvaardigheden bij elkaar. Aan onderzoekende houding onderscheiden we vier aspecten: Nieuwsgierig zijn, dat wil zeggen op zoek gaan naar nieuwe kennis.
Enthousiasme en nieuwsgierigheid tonen voor het gekozen onderwerp. Het bedenken van een onderzoekbare onderzoeksvraag. Het beantwoorden van de onderzoeksvraag op grond van je bevindingen. Het bedenken van vervolgstappen op het onderzoek.
Kritische houding tonen, dat wil zeggen ervoor zorgen dat je nieuwe kennis kwalitatief goede kennis is.
Een kwalitatief goed onderzoek op zetten (validiteit en betrouwbaarheid, zie par. 3.4.2). Nauwkeurig verwerken van gegevens. Resultaten adequaat interpreteren. Kritisch kijken naar je eigen onderzoeksmethode. Jouw opzet en methoden vergelijken met die van anderen en de sterke en verbeterpunten ervan aangeven.
Staan op schouders van voorgangers, dat wil zeggen gebruik maken van wat anderen al gevonden hebben, in de vorm van theorie en literatuur.
Opzoeken van relevante literatuur Verwerken van literatuur/theorie in je onderzoeksvragen en conclusies. Gebruik maken van standaard meetmethoden en omgaan met standaard meetapparatuur.
Deel uit maken van een onderzoeksgemeenschap, dat wil zeggen je kennis delen met anderen en elkaars resultaten kritisch bespreken.
Samenwerken met je groepsgenoten: o het verslag als gemeenschappelijk product. o Elk groepslid kan het onderzoek presenteren Bediscussiëren van je onderzoek met je klas als onderzoeksgemeenschap: o Verkregen feedback op waarde schatten en verwerken in methoden en verslag o Feedback geven op het verslag en / of de presentatie van medeleerlingen.
Naast deze onderzoekende houding ‘onderzoeksvaardigheden’ nodig:
heb
je
ook
‘kennis
van
onderzoeken’
en
Kennis van onderzoeken, dat wil zeggen iets weten over het proces van wetenschappelijke kennisconstructie, door
4
Aan de hand van een keuzeonderzoek verdiepen in het onderwerp van het onderzoek De stappen in het proces van wetenschappelijk onderzoek doorlopen
Kennis Maken met Onderzoek
Inleiding
Onderzoeksvaardigheden, dat wil zeggen
Algemene vaardigheden die je bij onderzoeken nodig hebt zoals o Informatie opzoeken o Samen werken, taken verdelen o Een verslag schrijven o En dergelijke Specifieke vaardigheden, behorend bij je onderzoeksonderwerp zoals o Omgaan met specifieke apparatuur o (bij scheikundig onderzoek) structuurformules kunnen lezen en maken o Rekenvaardigheden, enzovoorts
1.2 Opbouw module Het onderzoek voer je uit bij een van de bètavakken op school of bij een natuurwetenschappelijk onderzoeksinstituut. Hoofdstuk 2 vormt de rode draad in de uitvoering van de module. De activiteiten en bijbehorende onderzoeks- en reflectieopdrachten worden beknopt beschreven. In Hoofdstuk 3 vind je een nadere toelichting op de stappen in het onderzoek en oefenopdrachten. Hoofdstuk 4 gaat over het communiceren over je onderzoek: hoe presenteer je je resultaten en hoe geef je medeleerlingen feedback op hun presentatie. In de module onderscheiden we 3 type opdrachten: ■ Onderzoeksopdrachten
Onderzoeksopdrachten vormen de leidraad in het uitvoeren van de activiteiten zoals beschreven in onderstaande tabel. De onderzoeksopdrachten zijn groepsopdrachten.
Reflectieopdrachten
Reflectieopdrachten zijn bedoeld om de ontwikkeling van de onderzoekende houding te stimuleren en vormt daarmee ook de input voor het reflectieverslag. De reflectieopdrachten zijn individueel.
► Oefenopdrachten
Oefenopdrachten zijn bijgevoegd om de theorie over onderzoek doen eigen te maken. Deze opdrachten vormen een naslagwerk op het moment dat de uitvoering van het onderzoek stokt. Deze opdrachten zijn individueel en facultatief,. Je docent kan je verplichten een oefenopdracht te doen als je een onderdeel van je onderzoek moet verbeteren (‘no go’).
5
Inleiding
Kennis Maken met Onderzoek
Hieronder vind je een overzicht van de onderzoeksfasen en activiteiten, inclusief begeleidings- en beoordelingsmomenten en de verwijzing naar bijbehorende paragraaf. Als je een onderzoeksfase doorlopen hebt, laat je het product ervan aan je docent zien. Als die het goed genoeg vindt, kun je met de volgende fase doorgaan (‘go’). Als het nog niet goed genoeg is, moet je het verbeteren (‘no go’) . Het doen van een oefenopdracht kan je dan helpen bij het verbeteren.
Onderzoeksfase
Activiteit
Paragraaf
Oriëntatiefase
Keuze van een (deel)onderwerp,
2.2
vormen van groepen,
inlezen en opstellen van onderzoeksvraag (hoofdvraag) en eventueel hypothese(s).
Go/no go: Begeleidingsformulier I, Bijlage 4 Onderzoeksplanfase
2.3
Verdiepen in beschikbare informatiebronnen,
schrijven van onderzoeksplan inclusief onderzoeksvragen (deelvragen), onderzoeksactiviteiten en eindproduct,
het uitvoeren van een pilot- of gidsexperiment, indien nodig het onderzoeksplan aanpassen.
Go/no go: Begeleidingsformulier II, Bijlage 5 Uitvoering onderzoek
Verwerken resultaten Communiceren over onderzoek
2.4
Uitvoeren van de experimenten.
Go/no go: beoordelingsmode opzet en uitvoering: Bijlage 6
Verwerken van resultaten in berekeningen, tabellen en grafieken
interpreteren van resultaten, conclusie, discussie
2.5
2.6
OF verslag schrijven
Schrijven van een concept verslag,
Feedback geven; checklist Bijlage 3
definitief verslag.
Beoordeling verslag: beoordelingsmodel verslag, Bijlage 7 _____ OF presenteren
Voorbereiden presentatie,
proefpresentaties,
feedback geven; checklist Bijlage 3,
eindpresentatie van het onderzoek.
Beoordeling presentatie: beoordelingsmodel presentatie, Bijlage 8 Reflectie
Evalueren van het onderzoek aan de hand van reflectieopdrachten,
schrijven van voornemens.
een
kort
reflectieverslag
inclusief
Het Reflectieverslag moet als ‘voldaan’ afgetekend zijn, als voorwaarde voor het beoordelen van de module.
6
2.7
Kennis Maken met Onderzoek
Inleiding
1.3 Producten Als resultaat van de module lever je de volgende producten in: Product Groep / individueel werk 1. Feedback op concept verslag/oefenpresentatie van andere groep groep 2. Een schriftelijk verslag òf presentatie over het onderzoek groep 3. Een reflectieverslag individueel
In Bijlage 1 worden de volgende hulpmiddelen beschreven: labjournaal, logboek en bronnenen materiaalboek. Overleg met je docent / begeleider hoe er met elk van deze hulpmiddelen wordt omgegaan. Indien gewenst: lever (één van) deze hulpmiddelen in bij de docent / begeleider (zet ze dus niet in het onderzoeksverslag).
Op je concept verslag of oefenpresentatie krijg je feedback van enkele leerlingen en van je docent en/of je begeleider. Die feedback gebruik je om je verslag of presentatie te verbeteren.
1.4 Begeleiding en beoordeling Je wordt, samen met andere groepen met hetzelfde onderwerp, begeleid door je docent en (zo mogelijk) door een medewerker van een wetenschappelijk onderzoeksinstituut en eventueel de TOA of ander laboratorium personeel. Deze begeleiders helpen met het opzetten van het onderzoek en begeleiden je bij de practica. Ze kijken over je schouder mee met het onderzoek wat je doet. Ze geven je feedback op je concept-verslag of bij je proefpresentatie. Na het inleveren van het definitieve verslag of het geven van je presentatie geven ze je daar een beoordeling voor. Daarnaast zal je docent je reflectieverslag lezen en er feedback op geven. Onderstaande tabel geeft een voorbeeld van de zwaarte van de onderdelen. Je docent kan daarvan afwijken! Onderdeel
%
hoe?
Opzet en uitvoering
50
Je begeleiders bepalen samen het cijfer
- Jouw feedback op het conceptverslag of proefpresentatie van medeleerlingen
0
Wordt door je docent ‘voldaan’ afgetekend
50
Je begeleiders bepalen samen het cijfer
als
- reflectieverslag Verslag of Presentatie
De module wordt beoordeeld op opzet en uitvoering, het verslag of de presentatie van het onderzoek. De beoordelingsformulieren vindt je in respectievelijk Bijlage 6, 7 en 8. Je levert de feedback op het concept-verslag of de proefpresentatie van de andere groep en het reflectieverslag in bij je docent. Volgens bovenstaande tabel krijgt je hier echter geen cijfer voor. Wel moet je het inleveren om te voldoen aan de eisen van de module (dus: geen reflectieverslag ingeleverd geen cijfer voor de module). Het gegeven cijfer zal een groepscijfer zijn, tenzij de docent en de begeleier redenen hebben (vanwege verschillen in inzet en bijdragen aan het onderzoek) de leden van de groep verschillende cijfers te geven.
1.5 Planning Je bent als groep zelf verantwoordelijk voor de planning van je onderzoek. Je docent geeft alleen aan wanneer het concept- en het definitieve verslag klaar moet zijn of wanneer je je proefpresentatie en definitieve presentatie moet houden.
7
Kennis maken
Kennis Maken met Onderzoek
Hoofdstuk 2. Kennis maken Hoofddoel van deze module is ervaren hoe je nieuwe kennis kunt maken en hoe een onderzoekende houding daarbij goed van pas komt. De reflectie- en onderzoeksopdrachten in dit hoofdstuk vormen daarbij de rode draad. Daarnaast worden er handreikingen gegeven die verwijzen naar hoofdstuk 3. Als jij of je docent daar aanleiding voor ziet, bijvoorbeeld bij een ‘ no go’, pak jij een van onderstaande handreikingen op, tijdens het onderzoek of na een begeleidingsof beoordelingsgesprek.
2.1 Analyse onderzoekende houding Om je onderzoekende houding te kunnen ontwikkelen is het van belang dat je eerst analyseert wat de stand van zaken is.
Reflectieopdracht 2-1. Ontwikkel je onderzoekende houding! a.
b. c.
Welke bekwaamheden denk je nodig te hebben om nieuwe kennis te ontwikkelen? Denk hierbij aan kennis over onderzoek doen en onderzoeksvaardigheden. Beschrijf ten minste 4 bekwaamheden. Aan welke onderdelen van een onderzoekende houding zou je willen werken? Gebruik bij het beantwoorden van deze vraag Bijlage 2 en kruis daar minstens drie onderdelen aan. Geef bij deze punten aan hoe je eraan zou willen werken.
2.2 Oriëntatiefase Kies je onderwerp en vorm een groep Ieder onderzoek begint natuurlijk met het vaststellen van wat je eigenlijk wilt onderzoeken, en waarom. In de huidige praktijk van de wetenschap is het meestal niet de individuele onderzoeker die bepaalt wat er onderzocht gaat worden. Dit is de taak van (de leiding van) het onderzoeksinstituut. Bijvoorbeeld, een kankerinstituut besluit om bepaalde vormen van kanker wel te gaan onderzoeken en andere niet (omdat die zeldzaam zijn, omdat die al door vele anderen onderzocht worden). Binnen de algemene keuze zal de onderzoeker wel deelgebieden aanwijzen waarin hij of zij in het bijzonder geïnteresseerd is. Zo kan een farmacoloog geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van een medicijn tegen een bepaalde kanker. In deze module biedt je docenten een aantal onderzoeksonderwerpen aan. Jij kunt je eerste en tweede voorkeur opgeven en je docent wijst (op basis van de voorkeuren) de beschikbare onderwerpen en onderzoeksplaatsen toe. Idealiter worden rond een onderwerp groepen van drie leerlingen gevormd. Een groep van drie is optimaal voor de samenwerking: als twee groepsleden het eens zijn met elkaar, is er altijd een derde om, door kritische vragen te stellen, de argumenten te verhelderen. Als meerdere groepjes aan ongeveer hetzelfde onderwerp werken kun je met elkaar een onderzoeksgemeenschap vormen. De groepjes kunnen werken aan verschillende deelonderwerpen. Dan is het eenvoudig om elkaars werk te becommentariëren en zo het eigen onderzoek te verbeteren.
8
Kennis Maken met Onderzoek
Kennis maken
■ Onderzoeksopdracht 2-2. Kies een onderwerp en vorm een groep. Je docent zal aangeven a. hoe je je eerste en tweede voorkeur voor de aangeboden onderzoeksonderwerpen kunt opgeven, b. hoe de onderzoeksonderwerpen worden toegewezen, c. en hoe er groepjes van ca. drie leerlingen gevormd worden. Je onderwerp verkennen Als je weet aan welk onderzoeksonderwerp je gaat werken en met wie, kun je aan de slag. Je gaat je onderwerp verkennen. Daartoe ga je tenminste het volgende doen: -
lees de informatie bij je onderwerp die je van je docent krijgt en bespreek dat met elkaar. Wat vinden jullie er leuk aan? Zijn er al dingen die je niet begrijpt of die je wilt weten?
-
ga na welke voorkennis je al hebt van je onderwerp. Aarzel niet om er een leerboek bij te pakken om die voorkennis nog even op te frissen
-
zoek meer informatie over het onderwerp. Vaak zal je docent aanwijzen welke boeken of links op internet je kunt gebruiken.
-
Bespreek met elkaar hoe je het onderzoek zou kunnen gaan aanpakken.
Niet alles is bij elk onderzoek precies hetzelfde. Daarom zul je altijd met je begeleider moeten overleggen over uit welke stappen het onderzoek bestaat en hoe je bijvoorbeeld het opzetten van een onderzoek het beste kunt aanpakken voor het type onderzoek wat je doet.
Handreikingen:
Wil je meer weten over stappen in het onderzoek, lees dan par 3.1 en maak bijbehorende oefenopdrachten. In par 3.2 kun je meer lezen over de typering van het onderzoek. Overleg met je docent over het gebruik van hulpmiddelen bij het onderzoek. Meer informatie over het logboek, het labjournaal en het bronnenboek kun je lezen in Bijlage 1. Wat is het probleem waarover je onderzoek gaat doen? Onderzoeken gaan meestal uit van een probleem. Na het oriënteren op de literatuur en het bespreken en afbakenen van het onderwerp met elkaar formuleer je het probleem uiteindelijk in een onderzoeksvraag. ■ Onderzoeksopdracht 2-3. Oriëntatie op het onderwerp a.
d.
Verken je onderwerp, zoals hierboven staat beschreven, en geef een korte beschrijving van jouw onderzoek. Probeer in samenwerking met je groepsgenoten het idee af te bakenen tot een onderzoekbaar geheel. Maak een inschatting of je onderzoek technisch uitvoerbaar en toetsbaar is binnen de beschikbare tijd? Vul begeleidingsformulier I, Bijlage 4 in. Als er groepjes zijn met hetzelfde onderwerp, maak afspraken met elkaar, baken de onderwerpen dusdanig af, zodat jullie onderzoeken elkaar aanvullen en dubbel werk voorkomen wordt. Licht dit kort toe in begeleidingsformulier I, Bijlage 4 Als je het hele formulier hebt ingevuld, lever je dat in bij je docent.
Handreiking:
b.
c.
Je docent heeft tijd nodig voor het nakijken van begeleidingsformulier I. Gebruik deze tijd om alvast te oriënteren op de volgende fase in het onderzoek.
9
Kennis maken
Kennis Maken met Onderzoek
Go/no go Bespreek begeleidingsformulier I, met je begeleider. Er zijn twee mogelijkheden: - je plannen zijn ‘goed genoeg’ om door te kunnen gaan: je krijgt een ‘go’. - Je plannen zijn nog niet ‘goed genoeg’: no go. Je begeleider geeft aan wat je zou moeten verbeteren. Hij/zij kan je nu verplichten bepaalde handreikingen te doen. Na het aanpassen van je formulier I bespreek je het resultaat opnieuw met je begeleider. Na goedkeuring ga je naar de Onderzoeksplanfase.
2.3 Onderzoeksplanfase Verdiepen in informatiebronnen en schrijven onderzoeksplan Met het doen van onderzoek hoop je iets nieuws te vinden, iets wat anderen nog niet ontdekt of bedacht hebben, Daarvoor moet je weten wat al bekend is over je onderwerp. Daarmee ga je staan op de schouders van voorgangers. Dat wil zeggen dat je met je onderzoek voortbouwt op de kennis die anderen al gemaakt of gevonden hebben. Literatuurstudie is noodzakelijk om onderzoeksvragen te stellen die nieuwe kennis oplevert. ■ Onderzoeksopdracht 2-4. Hoe stel ik beantwoordbare onderzoeksvragen? a. b. c. d. e.
Zoek naar artikelen over jouw onderwerp en verdiep je er met elkaar in. Wat ga je onderzoeken? Formuleer de onderzoeksvragen (de hoofdvraag en de deelvragen) en (zo mogelijk ook) hypothese(n). Beschrijf hoe de onderzoeksvragen een vervolg is op datgene wat al beschreven is over je onderwerp in de literatuur? Geef aan wat je precies gaat doen om deze vragen te beantwoorden (dwz: welke onderzoeksmethode kies je). Is je onderzoeksvraag onderzoekbaar? En toetsbaar?
Na het opstellen van de onderzoeksvragen (deelvragen) volgt de vertaling in een onderzoeksplan met een concreet ontwerp voor een experiment.
Handreikingen: Wil je meer informatie over het opstellen van onderzoeksvragen en een onderzoeksplan, lees dan par. 3.3 en 3.4 en maak de bijbehorende oefenopdrachten. Let bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek op de beoordelingspunten die vermeld zijn in het ‘beoordelingsformulier opzet en uitvoering’, Bijlage 6.
■ Onderzoeksopdracht 2-5. Stel je onderzoeksplan op. Vertaal de onderzoeksvragen in een onderzoeksplan met concrete onderzoeksactiviteiten. Let op, voor sommige activiteiten zijn standaard meetmethoden of standaard meetapparatuur, maak daar gebruik van. Maak een lijst met apparatuur, literatuur en andere benodigdheden bij je onderzoek. Ga na of die benodigdheden inderdaad beschikbaar zijn. Zo niet, pas je plan aan! Maak afspraken met degenen die de apparatuur beheert over jouw gebruik ervan en evt. benodigde assistentie.
Reflectieopdracht 2-6. Kijk kritisch naar je onderzoeksplan. a. b. c.
Hoe heb je de afweging gemaakt of je voldoende informatie hebt om je onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden / hypothese te toetsen? Kijk kritisch naar je eigen onderzoeksmethode. Vergelijk je eigen onderzoeksmethode met die van anderen en geef de sterke en verbeterpunten aan. Hoe houd je in de opzet van je onderzoek rekening met de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en validiteit (zie par. 3.4.2) van de resultaten?
Gidsexperiment of proefberekening Bij veel onderzoek is het handig een gidsexperiment (of pilotexperiment) uit te voeren. Vaak leidt het uitproberen van een experiment tot veel goede en praktische veranderingen. Op grond van zo’n experiment worden vaak niet alleen technieken bijgesteld, maar soms ook onderzoeksvragen aangescherpt of ingeperkt.
10
Kennis Maken met Onderzoek
Kennis maken
Afhankelijk van je experiment kun je ook een proefberekening uitvoeren, bijvoorbeeld door schattingen van metingen te doen en dan te berekenen tot welke uitkomst dat leidt. ■ Onderzoeksopdracht 2-7. Gidsexperiment a.
b.
Overleg met je begeleider over de wenselijkheid van een gidsexperiment. Let op: een gidsexperiment en een kritische analyse kan leiden tot een verbetering van het experiment, maar kost extra tijd. Verzamel de gegevens en pas, indien nodig, je onderzoeksplan aan.
■ Onderzoeksopdracht 2-8. Vul begeleidingsformulier II, Bijlage 5 in. Daaruit moet blijken of je een goede onderzoeksvraag, een duidelijke onderzoeksmethode en een haalbare planning hebt. Go/no go Na het invullen van begeleidingsformulier II bespreek je dit resultaat met je begeleider. Als je begeleider niet tevreden is over het resultaat, pak de handreikingen in deze paragraaf op, pas formulier II aan en bespreek het resultaat opnieuw met je de begeleider. Na goedkeuring ga je naar de uitvoering van het onderzoek.
2.4 Uitvoering onderzoek Om je onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is het nodig om je onderzoeksplan nauwkeurig uit te voeren en waarnemingen en metingen goed te verwerken. ■ Onderzoeksopdracht 2-9. experimenten en verwerken gegevens
Uitvoeren
Voer je onderzoeksplan uit en verzamel de gegevens. Dit kan veel tijd kosten. Aarzel niet om je plan bij te stellen als dingen anders lopen dan voorzien. Kun je met de verzamelde gegevens je onderzoeksvraag inderdaad beantwoorden? In uiterste geval (bijv. als je iets onverwachts ziet), pas je onderzoeksvraag aan.
2.5 Verwerken en interpreteren resultaten Het goed weergeven van je resultaten in tabellen en grafieken is de basis voor je conclusie, discussie en je verslag of je presentatie. Door een kritische houding te tonen kun je ervoor zorgen dat je nieuwe kennis kwalitatief goede kennis is.
Handreiking: Wil je meer informatie over het verwerken van metingen, lees dan par. 3.5.
Reflectieopdracht 2-10. Wees kritisch bij het verwerken van gegevens. Hoe is de uitvoering van het onderzoek en het verwerken van de metingen gegaan? Beschrijf en beoordeel de wijze waarop je dit gedaan hebt. Gebruik daarbij de begrippen nauwkeurigheid, validiteit en betrouwbaarheid.
Handreiking: Wil je meer informatie over het formuleren van een conclusie en het schrijven van een discussie, lees dan par. 3.6 en maak bijbehorende oefenopgaven.
■ Onderzoeksopdracht 2-11. Conclusie en discussie a. b.
Interpreteer de resultaten en beantwoord de onderzoeksvraag op grond van je bevindingen. Evalueer het totale onderzoek. Denk hierbij aan een discussie over de nauwkeurigheid (‘meetfouten’), de validiteit van je onderzoeksopzet en gebruikte begrippen en de betrouwbaarheid van je meetmethoden en metingen, mede in het licht van je ervaringen bij je metingen. 11
Kennis maken
c.
Kennis Maken met Onderzoek
Hoe sluit je conclusie aan bij relevante literatuur? Beschrijf dat in je discussie
Reflectieopdracht 2-12. a. b. c.
Hoe bepaal je of je de resultaten adequaat hebt geïnterpreteerd? Welke (voor jou/jullie) nieuwe kennis Heb je gemaakt? Bedenk vervolgstappen op het onderzoek.
2.6 Communiceren over onderzoek Communiceren over onderzoek is een belangrijk onderdeel in het proces van kennis maken. Er zijn verschillende manieren waarop er gecommuniceerd kan worden over de resultaten van het onderzoek. In deze module schrijf je òf een verslag òf houd je een presentatie en becommentarieer je elkaars producten. 2.6.1 Feedback Een verslag en een presentatie worden vaak beter als een ander er met een frisse blik naar kijkt. Elkaars producten becommentariëren, wat ook wel feedback geven of peer review wordt genoemd, is onderdeel van onderzoek doen binnen een onderzoeksgemeenschap. De groepjes die aan hetzelfde onderwerp werken geven elkaar feedback op het concept verslag of de proefpresentatie. Doe hier je voordeel mee! Geef dan opbouwende kritiek aan elkaar in de vorm van het noemen van sterke punten en verbeterpunten. Verwerk de punten die de anderen als feedback hebben gegeven in je definitieve verslag of je presentatie. En kijk of je uit het verslag of de proefpresentatie dat jezelf hebt becommentarieerd ook ideeën voor verbetering van je eigen verslag of presentatie kunt halen.
Handreiking: Wil je meer informatie over het geven van feedback, lees dan par. 4.1.
2.6.2 Mogelijkheid 1: Schriftelijke rapporteren: Verslag Je schrijft je verslag als groep. Verdeel de taken, lees elkaars bijdragen en bediscussieer verbeteringen. Ben je het wel ècht eens met elkaar over hoe de opzet nu precies was, over welke conclusie je mag trekken en welke niet? Je moet er natuurlijk voor zorgen dat de hoofdstukken goed op elkaar aansluiten. Het is de bedoeling dat je verslag gelezen wordt door je begeleiders en een aantal medeleerlingen die een onderzoek op hetzelfde gebied gedaan hebben. Het verslag is dus gericht op mede-experts. En van hun mag je ook een reactie op je verslag verwachten, waarmee je het kunt verbeteren. Het is de bedoeling dat je met behulp van het verslag laat zien welke (nieuwe) kennis je hebt opgedaan door middel van het onderzoek. Je schrijft het verslag over het onderzoek dat je hebt uitgevoerd tijdens de module. Overleg met je docent over de opzet van jullie verslag. Wat handig en wenselijk is kan afhangen van het type onderzoek, het vak en de onderzoekstraditie van de omgeving waar je het onderzoek verricht.
Handreiking: Wil je meer informatie over het schrijven van een verslag, lees dan par. 4.2.
■ Onderzoeksopdracht 2-13. Verslag a. b. c. d.
Schrijf een verslag Lees het verslag een of twee andere groepen (zo mogelijk de groepjes met hetzelfde onderwerp). Geef die groepen feedback op hun conceptverslag. Volg de instructie van je docent en maak gebruik van de Checklist peerfeedback in Bijlage 5. Verwerk de feedback die jullie zelf ontvangen en schrijf een definitief verslag Handreiking: Check je verslag, voordat je het definitief inlevert, extra beoordelingspunten die vermeld staan in het Beoordelingsmodel verslag, Bijlage 7.
op
de
2.6.3 Mogelijkheid 2: Mondeling rapporteren: Presentatie Bereid de presentatie samen voor. Verdeel taken, bijvoorbeeld: wie maakt welk deel van de powerpoint presentatie. Bekijk elkaars bijdragen en bediscussieer verbeteringen. Ben je het wel ècht eens met elkaar over hoe de opzet nu precies was, over welke conclusie je mag trekken en welke niet? Je moet er natuurlijk voor zorgen dat de delen goed op elkaar aansluiten. Spreek ook af wie wat vertelt tijdens de presentatie en wie vragen beantwoordt erna.
12
Kennis Maken met Onderzoek
Kennis maken
De presentatie houden jullie als groep voor een geïnteresseerd leken-publiek. Dit betekent dat je in de meeste gevallen niet alleen niet alles kunt vertellen wat je hebt onderzocht, maar wat je vertelt moet je op een vrij eenvoudige niveau brengen. Simpelweg omdat het anders onbegrijpelijk is voor het publiek. Er wordt wel van je verwacht dat je laat zien dat je boven de stof staat. Dus wat je vertelt moet duidelijk en helder zijn. En als er vragen uit het publiek komen, wordt er verwacht dat je die (tot op zekere hoogte) ook kunt beantwoorden (of kunt verwijzen naar jullie verslag). Jullie presenteren als groep de opzet, resultaten en conclusies van het onderzoek. Daarnaast geven jullie in de presentatie aan wat jullie als groep hebben geleerd voor het doen van een vervolgonderzoek (bijvoorbeeld je profielwerkstuk)! Je docent kan ervoor kiezen om docenten, directie, ouders en / of medeleerlingen van andere klassen uit te nodigen voor de presentatie.
Handreiking: Wil je meer informatie over het voorbereiden en geven van een mondelinge presentatie, lees dan par. 4.3.
■ Onderzoeksopdracht 2-14. Presentatie a. b.
c.
Bereid een mondelinge presentatie voor Je docent organiseert proefpresentaties. Geef de andere groepen feedback op hun proefpresentatie. Volg de instructie van je docent en maak gebruik van de Checklist peerfeedback, Bijlage 3. Verwerk de ontvangen feedback op jullie proefpresentatie en bereid je definitieve presentatie voor. Handreiking: Let bij de voorbereiding van je presentatie extra op de beoordelingspunten die vermeld staan in het Beoordelingsmodel presentatie, Bijlage 8.
2.7 Reflectie Naast het ‘maken van kennis’ en het aanleren van onderzoeksvaardigheden staat het ontwikkelen van je onderzoekende houding centraal in deze module. De reflectie opdrachten in dit hoofdstuk zijn erop gericht je onderzoekende houding te versterken. Gebruik deze opdrachten voor je reflectieverslag. In het reflectieverslag kijk je terug naar de module en vooruit naar een volgend onderzoek, bijvoorbeeld je profielwerkstuk. Wat zijn de belangrijkste punten die je hebt geleerd? Wat ging heel goed en wil je bij een nieuw onderzoek weer zo doen? En wat ging niet (zo) goed en wil je anders gaan doen? De voornemens zijn voor jezelf. Ze zijn erop gericht dat je de ervaring van deze module zo concreet mogelijk mee kunt nemen. Je levert je reflectieverslag in bij je docent zodat die er een reactie op kan geven. Beperk je tot jouw belangrijkste leerpunten.
Reflectieopdracht 2-15. Kennis maken en de ontwikkeling van je onderzoeksbekwaamheden Schrijf een reflectieverslag (individuele opdracht). Verwerk daarin de volgende aspecten: Welke aspecten van je onderzoekende houding heb je verder ontwikkeld?. Beantwoord deze vraag weer aan de hand van de Checklist onderzoekende houding, Bijlage 2. Beschrijf welke ontwikkeling je hebt gemaakt. Is er een keerpunt in het onderzoek geweest waardoor je denken, handelen of houding veranderde? Wat was dat keerpunt? Wat zijn de belangrijkste punten die je hebt geleerd betreffende ‘kennis over onderzoek’ en ‘onderzoeksvaardigheden’? Wat ging heel goed en wil je bij een volgend onderzoek (bijv. je profielwerkstuk) weer zo doen? Schrijf je voornemens voor vervolgonderzoek. Wat ging niet (zo) goed en wil je anders gaan doen? Schrijf je voornemens voor vervolgonderzoek.
13
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
Kennis Maken met Onderzoek
Hoofdstuk 3. Toelichting onderzoek en oefenopdrachten 3.1 Stappenplan In onderzoek is een aantal stappen te onderscheiden die wetenschappers doorlopen. Tijdens deze module doorloop je de stappen zoals beschreven in Hoofdstuk 2. Wetenschappers proberen deze stappen in deze volgorde te doorlopen. In ieder geval gebeurt dit bij onderzoeken die groot en duur zijn en dus sterk gepland moeten worden (CERN, Hubble, bepalen genetische code van de mens). Vaak echter verloopt het onderzoeksproces chaotischer en blijkt het moeilijk creativiteit en ontdekkingen te programmeren in een vast stappenplan. Bij sommige onderzoeken is bijvoorbeeld geen sprake van een hypothese omdat het doel in de eerste plaats is het verkrijgen van data (bepalen genetische code van de mens, inventariseren van alle planten in Nederland, bijhouden van klimaatgegevens). Bij andere onderzoeken leiden metingen direct tot een gewijzigde experimentele opzet. Soms leidt een conclusie tot herziening van de hypothese, of tot verandering van de experimentele opzet, of tot herhaling van metingen. In dergelijke gevallen is steeds geen sprake van een vaste volgorde van stappen in het onderzoek.
► Oefenopdracht 3-1. Uit welke stappen bestaat een onderzoek? Hieronder staat een voorbeeld van een onderzoek dat in de negentiende eeuw is uitgevoerd door twee beroemde biologen. In de tekst zijn de stadia van onderzoek onderstreept en genummerd. Vul in welke nummers bij welk stadium horen. onderzoeksvraag ... hypothese ... experiment ... resultaten ... conclusie ... Darwin en Hugo de Vries hielden zich bezig met het gedrag van planten. Wat zij zich afvroegen was: (1) Hoe kunnen ranken van klimplanten zich om een steun heen slingeren? De Vries dacht dat dat kwam (2) doordat de buitenkant van een klimrank harder groeit dan de binnenkant. Zo zou de rank vanzelf krom worden. Darwin testte dat (3) door inktstipjes op een klimplant te zetten en op gezette tijden de onderlinge afstand tussen de stipjes te meten. Zo bleek dat (4) de buiten- en binnenkant van een klimrank even hard groeiden. (5) Het idee van De Vries klopte dus niet. Na veel nadenken kwam deze op de volgende oplossing: (6) Wellicht is de celdruk van de plantencellen aan de buitenkant van de rank wel groter dan aan de binnenkant. Hij testte dat (7) door kromme klimranken in een zoutoplossing te leggen. * (8) De klimranken werden recht. Hieruit concludeerde De Vries dat (9) de beweging van klimranken bepaald wordt door drukverschillen tussen de cellen aan de binnen- en buitenkant van een klimrank. * Opmerking: hierdoor staan cellen water af.
► Oefenopdracht 3-2. Wat is een geslaagd experiment? Is het experiment dat Darwin uitvoerde mislukt en dat wat Hugo de Vries uitvoerde gelukt? Of zou je het anders willen formuleren? Hoe dan? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
14
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
► Oefenopdracht 3-3. Welke onderzoeksactiviteiten herken ik? Op de volgende pagina staat een (onvolledige) beschrijving van de denkprocessen van een wetenschappelijke onderzoeker tijdens het uitvoeren van een onderzoek. De bedoeling is om te laten zien wat voor patroon van logisch redeneren de onderzoeker volgt als hij zoekt naar antwoorden op vragen. Het voorbeeld toont hoe een probleem ontstaat, hoe de onderzoeker naar een oplossing zoekt, een hypothese opstelt en hoe hij begint met het verzamelen van materiaal voor zijn onderzoek. Het beschreven experiment betreft de migratie van zilverzalm en werd uitgevoerd door Hasler en medewerkers. Bestudeer de tekst. Vul in de linker kolom de regelnummers in waar de verschillende fasen in de tekst aan de orde komen.
15
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
Kennis Maken met Onderzoek
Fasen
Beschrijving
Waarneming en achtergrond van het verschijnsel
De zilverzalm komt uit het ei in de zoetwaterstromen van N.W.-
1
Amerika. De jonge vissen zwemmen stroomafwaarts naar de Stille
2
Oceaan, waar ze volwassen en geslachtsrijp worden. Hier doen ze
3
soms vijf jaar over, soms korter. Om kuit te schieten keren ze terug
4
(.…-….) Onderzoeksvraag
naar het zoete water. Kennelijk is er een of andere ons onbekende
5
(.…-.…)
drang die hen verhindert om kuit te schieten in het zeewater en die
6
Hypothese I
hen dwingt om het zoete water op te zoeken.
7
Nadat men de vissen gemerkt had, is na lange tijd een merkwaardig
8
feit ontdekt: de zalmen keren bijna altijd terug naar de stroom waar
9
ze geboren zijn. Hoe kunnende zilverzalmen precies de stroom vinden
10
waar ze geboren zijn? Dit is immers helemaal geen gemakkelijke
11
opgave. Sommige vissen moeten hoge watervallen “nemen” en heel
12
ver stroomopwaarts gaan om terug te keren op hun geboorteplaats.
13
Misschien vinden de vissen de weg naar hun geboorteplaats terug,
14
doordat ze bepaalde dingen die ze gezien hebben toen ze er vroeger
15
langs kwamen, nu weer herkennen. Een andere mogelijkheid is dat ze
16
de “smaak" of de “geur" van hun geboortestroom herkennen.
17
Als de zalm de weg naar zijn geboortestroom vindt uitsluitend met
18
behulp
19
(….-.…) Hypothese II (.…-….) Voorspelling grond hypothese I
op van
(.…-….) Voorspelling grond hypothese II (.…-….) Methode (.…-….) Resultaten (.…-….) Interpretatie (….-.…) Conclusie (.…-….)
op van
van
visuele
dan
zouden
zalmen,
die
het
gezichtsvermogen missen de weg niet terug kunnen vinden.
20
Als zalmen de weg naar de geboortestromen vinden uitsluitend met
21
behulp van een bepaalde geur van de stroom, dan zouden zalmen met
22
uitgeschakelde reukcentra de weg niet terug kunnen vinden.
23
In zee werd een aantal geslachtsrijpe zalmen gevangen. Een gedeelte
24
werd het gezichtsvermogen ontnomen. Van de overige werden de
25
reukcentra
de
26
vissen
27
teruggevangen. Daarbij was het aantal blinde vissen groter dan het
28
aantal vissen met niet functionerende reukcentra. Van de laatste
29
groep kwam echter wel een aantal terug. Uit statistische analyse bleek
30
dat
geboortestroom
31
terugkomt. Het aantal vissen dat ondanks uitgeschakelde reukcentra
32
in hun geboortestroom terechtkwam, was niet veel groter dan het
33
voorspelde aantal, dat volgens toeval verwacht mocht worden op de
34
paaiplaatsen. Het aantal teruggevangen blinde vissen was groter dan
35
dit voorspelde aantal.
36
Zalmen vinden de weg naar hun geboortestromen terug door gebruik
37
te maken van de geur van deze stromen.
38
uitgeschakeld.
paaiplaatsen
een
werd
aantal
3.2 Typering van het onderzoek
16
prikkels,
een
vissen
Alle
dieren
aantal
volgens
werden
van
toeval
de
in
gemerkt.
behandelde
hun
Op
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
Er zijn allerlei soorten onderzoek, als je een onderwerp hebt gekozen, kijk dan eerst wat voor soort onderzoek je wilt gaan doen. Dit helpt je bij het formuleren van een scherpe onderzoeksvraag. Typering onderzoek
Voorbeeld
Hypothese toetsen.
Regenwormen verkiezen natte grond boven droge als woonplaats.
Verschijnsel observeren. kaart brengen.
Het afnemen van de zeeijsbedekking rond de Noordpool in
Relatie zoeken tussen variabelen. van de temperatuur?
Hoe hangt de elektrische weerstand van een gloeidraad af
Apparaat ontwerpen en bouwen.
Ontwerpen en testen van een labopstelling voor het zuiveren van afvalwater.
Model maken.
Computermodel van de werking van een medicijn
► Oefenopdracht 3-4. Hoe zou je de volgende onderzoeken typeren? a. Het ontrafelen van de DNA-code. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b. Onderzoek naar het verband tussen de mate van zonnebrand en de beschermingsfactor van de crème. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
3.3 Formuleren van onderzoeksvraag en hypothese Onderzoeken (de meeste) gaan uit van een vraag of een probleemstelling. Een voorbeeld van een vraag waar je tegenaan kunt lopen is: bij het omspitten van de tuin vind je in één stuk veel regenwormen, terwijl je in een ander stuk nauwelijks regenwormen ziet. Je kunt je afvragen of dit iets met de bodem te maken heeft en er onderzoek naar doen. Het is echter lastig om deze vraag te beantwoorden, omdat er veel redenen kunnen zijn waarom regenwormen wel of niet in de bodem zitten. Een onderzoeker spitst zijn onderzoeksvraag daarom toe op basis van een vermoeden waar het mee te maken heeft. Een betere onderzoeksvraag zou zijn: komen regenwormen meer voor in natte grond dan in droge grond? Of bijvoorbeeld: komen regenwormen meer voor in mineralenrijke grond dan in mineralenarme grond? Dus de te onderzoeken vraag moet goed afgebakend worden, anders wordt je onderzoek onuitvoerbaar. Daarom zoek je, net als een echte wetenschapper, naar relevante informatie in je geheugen, raadpleeg je literatuur over dat onderwerp en bespreek je het met anderen. Daardoor kan een deel van de vraag al verklaard worden. De uiteindelijke formulering van het probleem wordt de onderzoeksvraag genoemd.
17
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
Kennis Maken met Onderzoek
Een heldere onderzoeksvraag bevat uiteindelijk altijd drie elementen: 1. Waar het precies om gaat (het voorkomen van wormen), 2. Welke variabele onderzocht wordt (hoeveelheid mineralen in de bodem), 3. Welk materiaal (of welke organismen) je onderzoekt (regenwormen). Vaak wordt er onderscheid gemaakt tussen hoofd- en sub-vragen. De hoofdvraag heeft een meer algemeen karakter. In het voorbeeld over regenwormen zou de hoofdvraag dan zijn: “Is het aantal regenwormen afhankelijk van de bodemsamenstelling”. In de sub-vragen wordt het onderzoek verder gespecificeerd naar te onderzoeken variabelen. In het voorbeeld zouden goede sub-vragen kunnen zijn: Wat is de invloed van de vochtigheid van de grond, wat is de invloed van de hoeveelheid zout in de grond, wat is de invloed van de verhouding klei/zand, etc. De sub-vragen kunnen direct onderzocht worden. Soms is het mogelijk om vooraf al een aantal mogelijke verklaringen voor een verschijnsel te bedenken. Dergelijke vermoedens noemen we hypotheses. Een onderzoek kan dan verder gespecificeerd worden door te kiezen welke hypothese onderzocht gaat worden. Een onderzoeker kiest meestal voor de meest waarschijnlijke of meest toetsbare hypothese. Voorbeeld Onderzoeksvraag en hypothese Onderzoeksvraag:
Hoe vinden zalmen de weg terug naar hun geboortestroom?
Hypotheses:
Ze zouden de stroom kunnen terugvinden door reuk, door de mineralensamenstelling van het water, op het zicht…
Gekozen hypothese:
Zalmen vinden de weg terug naar hun geboortestroom met behulp van visuele prikkels.
Onderzoek:
Van één groep zalmen wordt het gezichtsvermogen ontnomen, van een tweede groep niet, vervolgens wordt gekeken welke zalmen hun geboortestroom kunnen terugvinden.
► Oefenopdracht 3-5. Formuleren van een onderzoeksvraag. a.
“Wat is de invloed van licht op de groei van planten?” is een onderzoeksvraag die niet concreet genoeg is. Verbeter deze onderzoeksvraag. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… b. “Wat is de invloed van de luchtvochtigheid en van het aantal huidmondjes op de verdampingssnelheid van een plan?“, is een onderzoeksvraag met teveel variabelen. Verbeter deze onderzoeksvraag. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… c. “Wat is de invloed van 10, 15, 20 en 25 graden Celsius op het kiemingspercentage van tuinkerszaden?” bevat als onderzoeksvraag teveel details over de uitvoering. Verbeter deze onderzoeksvraag. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
18
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
► Oefenopdracht 3-6. Wat wil ik toetsen? Het onderzoek toont aan dat geur een belangrijke rol speelt bij zilverzalmen om de weg naar hun geboortegrond terug te vinden. Vaak spelen echter meerdere factoren gezamenlijk een rol. Bedenk nog een hypothese die een rol kan spelen in het terugvinden van de geboortegrond. Hoe zou je je hypothese kunnen toetsen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
►
Oefenopdracht 3-7. Formuleer een onderzoekbare onderzoeksvraag en toetsbare hypothese. Bedenk zelf een manier om de volgende onderzoeksvraag te onderzoeken: Onderzoeksvraag: “Waardoor buigt deze stengel naar het licht?” Hypothese: “De cellen aan de kant waar het licht op valt worden beschadigd en verschrompelen”. a. Onderzoek: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b. “Kinderen overlijden door een overmatige opname van aspirine”, is een hypothese die in de praktijk niet toetsbaar is. Bedenk een toetsbare hypothese over de maximale doses aspirine. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Een onderzoekster plaatste gistende druiven in vijf petrischaaltjes. Op een afstand van ongeveer een meter liet zij 20 fruitvliegen los. Een halve minuut later hadden de vliegen zich rond de schaaltjes gegroepeerd zoals je kunt zien in onderstaande afbeelding.
c. I II III IV a) b)
Naar aanleiding van de waarnemingen wordt een aantal hypotheses (a t/m f) geformuleerd. Geef bij elke hypothese aan of deze: acceptabel is uitgaande van de gegevens onacceptabel is uitgaande aande van de gegevens redelijk is, maar niet op de gegevens gebaseerd onacceptabel is vanwege de formulering Hongerige vliegen komen op de geur van druiven af omdat ze die lekker vinden. Vliegen komen op de geur van gistende druiven af.
19
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
c) d) e) f)
Kennis Maken met Onderzoek
Vliegen weten dat ze bij schaal IV geen voedsel kunnen krijgen omdat ze de druiven niet kunnen bereiken. Vliegen reageren alleen op zichtbare prikkels. Vliegen bewegen zich willekeurig tussen de verschillende schalen tot ze bij schaal I komen waar ze gaan eten. Het is mogelijk dat vliegen niet door glas heen kunnen kijken.
3.4 Maken van een onderzoeksplan Na het formuleren van de onderzoeksvraag en de hypothese volgt de vertaling in een onderzoeksplan met een concreet ontwerp voor een experiment. Met behulp van dit experiment ga je na of je de onderzoeksvraag kunt beantwoorden en de gekozen hypothese bevestigd kan worden. 3.4.1 Variabelen In een experiment zijn er allerlei omstandigheden die op dat experiment van invloed kunnen zijn (licht, temperatuur, vochtigheid, enzovoorts). Die omstandigheden worden variabelen genoemd, ook wel procesvariabelen. Variabelen zijn grootheden (bijvoorbeeld hoogte) die gemeten kunnen worden en die uitgedrukt kunnen worden in een getal met een eenheid (bijvoorbeeld 4,32 cm). Om een onderzoek goed te kunnen beoordelen moet je alle variabelen die een rol spelen bij het onderzoek identificeren. Om betrouwbare metingen te kunnen doen, moet je als onderzoeker weten welke variabele gemeten en welke variabele gevarieerd wordt. De volgende stappen zet je dan als onderzoeker: 1. Maak een lijst van alle variabelen die bij het verschijnsel een rol spelen 2. Stel vast welk effect je wilt meten. 3. Kies één van de andere variabelen en varieer deze. Alle overige variabelen en factoren moet je constant houden Onderzoekers onderscheiden drie typen (proces)variabelen: Onafhankelijke variabele: de variabele die wordt veranderd, ook wel stuurparameter genoemd. De waarden van de onafhankelijke variabelen kun je kiezen of instellen. Meestal wil je de invloed van één onafhankelijke variabele bestuderen. Dan ga je die variabele systematisch variëren. Het effect dat je daarmee teweegbrengt heet de afhankelijke variabele. Afhankelijke variabele: de variabele die wordt gemeten. De onderzoeker wil weten hoe deze verandert als hij de onafhankelijke variabele (stuurparameter) verandert. Dit doet hij op systematische wijze. Constanten: variabelen, factoren die constant (moeten) worden gehouden. Het zal duidelijk zijn dat je in één experiment bij voorkeur niet twee onafhankelijke variabelen tegelijkertijd moet variëren anders weet je niet of het gemeten effect door de ene dan wel door de andere variabele veroorzaakt wordt. Voorbeeld. Variabelen Je wilt onderzoeken of een bepaalde zoetstof kankerverwekkend is en je kunt dat testen op ratten waarbij je één groep wel zoetstof geeft en de andere groep niet. Voorbeelden van variabelen zijn dan de leeftijd van de ratten, het lichaamsgewicht, de soort, en omstandigheden in de omgeving zoals licht, voedsel, etc. De variabele die in dit geval wordt veranderd, de onafhankelijke variabele, is het dieet: het wel of niet geven van zoetstof. De afhankelijke variabele is of de ratten wel of geen kanker krijgen. Bij een dergelijk onderzoek, zoals hierboven beschreven, ben je niet alleen geïnteresseerd in het resultaat (wel kankerverwekkend of niet), maar wil je ook weten waarom het wel of niet kankerverwekkend zou zijn. Daar heb je een theorie voor nodig waarmee je het onderzoek kunt sturen en waarmee je kunt suggereren welke van de andere variabelen belangrijk zouden kunnen zijn. De theorie kan je bijvoorbeeld vertellen hoe de zoetstof ingrijpt op processen in de cel. Je moet bij een dergelijk onderzoek de twee groepen ratten zoveel mogelijk gelijk kiezen en de
20
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
omstandigheden voor beide groepen moeten gelijk gehouden worden (zelfde voedsel behalve de zoetstof, etc.). De ratten die geen zoetstof krijgen, vormen de controlegroep. Je kunt het experiment ook op een meer ingewikkelde manier uitvoeren door meer groepen ratten te nemen en de hoeveelheid zoetstof over de groepen te laten variëren. Eén groep krijgt dan geen zoetstof (controlegroep), één groep krijgt een klein beetje, een andere groep krijgt meer, etc.). De onafhankelijke variabele is dan het zoetstofgehalte in het dieet, dit varieert bijv. van 0 tot 10 milligram per g voer.
► Oefenopdracht 3-8. Wat is de afhankelijke en de onafhankelijke variabele? Beatrix krijgt de opdracht om de grip van diverse sportschoenen op een vloer te onderzoeken. Welke schoen heeft de beste grip? Zij doet dit door de schoenen op de vloer te zetten en te bepalen hoeveel kracht nodig is om de schoen van zijn plaats te krijgen. Ze gebruikt hierbij een unster = krachtmeter. a.
Wat zijn bij dit onderzoek de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b.
Welke variabelen moet je allemaal constant houden?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 3.4.2 Betrouwbaarheid, validiteit en nauwkeurigheid Betrouwbaarheid. Bij enig nadenken weet iedereen dat de massa van het eigen lichaam varieert tussen maaltijden en stoelgang. Wat je meet op een badkamerweegschaal (gewicht dus) is niet constant! Bij het meten van lichaamslengte kom je er bijvoorbeeld ook gauw achter dat je een goede procedure moet afspreken: er moet een duidelijke afspraak komen over een meetrecept. Bijvoorbeeld: schoenen uit, hakken duidelijk op de grond, plankje of boek horizontaal op het hoofd voor het aflezen van een meetlint aan de muur, niet speciaal diep inademen of helemaal uitademen, etc. Dat alles om metingen reproduceerbaar te maken en om de betrouwbaarheid van metingen te vergroten. Validiteit. Temperatuur, wat is dat eigenlijk? Het moet toch een gevoel van warmte of koude voorstellen? Wat wil je dan eigenlijk meten? Wat meet je in werkelijkheid? Zegt de lengte van die alcohol- of kwikkolom nu echt iets over warmte en koude? Dat is de vraag naar validiteit van de meting: meet je wat je echt wilt meten? De validiteit of geldigheid van een experiment is de mate waarin je meet wat je zou moeten meten. De meting van de lengte van een kwikkolom kan heel nauwkeurig zijn en dus heel betrouwbare resultaten opleveren, maar daarmee hebben we nog niet de essentie van temperatuur te pakken. Betrouwbare metingen hoeven dus nog niet valide te zijn. Aan de andere kant, onbetrouwbare metingen zijn altijd niet valide. Betrouwbaarheid is een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde voor validiteit. Nauwkeurigheid. Bij elk onderzoek treden fouten op, die de nauwkeurigheid van het antwoord beïnvloeden. We kunnen deze fouten onderverdelen in toevallige en systematische fouten. Toevallige fouten treden altijd op. Meetapparatuur heeft maar een beperkte nauwkeurigheid en bij elke manuele handeling is er kans op fouten. Als je bijvoorbeeld 100 ml wilt afmeten, maakt het een groot verschil in nauwkeurigheid of je dat doet in een bekerglas (1,0.102 ml), een maatcilinder (1,00.102 ml) of in een maatkolf (1,0000.102 ml). Bij het aflezen treden toevallige fouten op. Met de vuistregel voor de significantie kun je snel een verantwoorde nauwkeurigheid aan je antwoord toekennen. In het algemeen moet je proberen met je verschillende apparatuur in één experiment ongeveer dezelfde graad van nauwkeurigheid te bereiken. Omdat toevallige fouten de ene keer naar de ene kant en de andere keer naar de andere kant werken, moet elk experiment een aantal keren herhaald worden. De grootte van de toevallige fout en de praktische uitvoerbaarheid bepalen het aantal keren. Algemeen geldt: hoe vaker hoe beter, maar overdrijf
21
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
niet. Door het gemiddelde betrouwbaarheid.
te
nemen
Kennis Maken met Onderzoek
van
de
meetresultaten
verkrijg
je
een
grotere
Een systematische fout treedt op als de meetprocedure of meetopstelling systematisch een te hoge of een te lage waarde meet. De meting kan dus wel heel nauwkeurig zijn geweest, maar het antwoord zal ook systematisch te hoog of te laag zijn. Soms vind je systematische fouten pas achteraf. Als je bijvoorbeeld de invloed van de concentratie van één van de reagerende stoffen op de reactiesnelheid van deze reactie hebt gemeten en bij het grafisch uitzetten van de resultaten blijkt dat bij een concentratie van 0 mol/l de snelheid niet nul is, terwijl alle meetpunten bijvoorbeeld perfect op een rechte lijn liggen, dan is er waarschijnlijk een systematische fout opgetreden. Systematische fouten moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Komen ze toch voor dan moet er een verklaring voor gevonden worden.
►
Oefenopdracht nauwkeurigheid
3-9.
Analyse
variabelen,
betrouwbaarheid,
validiteit
en
Willem en Alex willen weten of ijzer van spijkers wel zuiver ijzer is. Zij besluiten een experiment te doen waarbij zij de dichtheid van ijzer gaan bepalen. Volgens een tabel in wikipedia bedraagt deze 7680 kg.m-3. Ze wegen de spijker op een analytische balans: 12,8321 gram. Het volume bepalen ze door de spijker in een maatcilinder van 10 mL met water te doen. Het beginniveau is 6,3 mL. Ze doen de spijker erin maar nu gaat het brandalarm af en Willem en Alex moeten het gebouw verlaten. De volgende dag lezen ze het water opnieuw af: 7,7 mL. a.
Welke toevallige fouten spelen in dit experiment een rol?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b.
Wat zijn bij dit onderzoek de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. c.
Welke systematische fouten?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. d.
Is de meting betrouwbaar?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. e.
Is de meting valide?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. f.
Geef 2 verbeterpunten voor dit experiment
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 3.4.3 Opstellen onderzoeksplan Om je wat op weg te helpen met een snelle methode om tot goed onderzoeksplan te komen is het handig de volgende vragen over je onderzoek in een schema te plaatsen: Wat
(wat ga je onderzoeken?)
Werkwijze
(hoe ga je dat doen?)
Waarmee
(wat heb je nodig?)
Wanneer
(wanneer ga je dat doen, planning?)
22
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
► Oefenopdracht 3-10. Voorbeeld onderzoeksplan Wat: Bevatten spruitjes na 5 minuten koken minder vitamine C dan ongekookte spruitjes? Werkwijze Afwegen van 2 gelijke hoeveelheden spruitjes. 5 minuten in kokend water. Klein maken spruitjes in water. Filtreren kleingemaakte spruitjes. …
Waarmee
Wanneer
Weegschaal, spruitjes.
…
Brander, brandergaasje, statief, bekerglazen van 1 liter.
…
Water, mes, vijzel, mortier. Erlenmeyers van 100 trechter, filtreerpapier.
… …
ml,
…
… a.
In onderstaande bron worden drie mogelijke oorzaken genoemd van het overbrengen van gekke koeienziekte. Maak er drie goede hypothesen van. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b. Bedenk bij de eerstgenoemde hypothese een experiment om te controleren of de hypothese juist is. Schrijf op hoeveel koeien je gebruikt, welke behandeling je ze geeft, en welk resultaat je hypothese ondersteunt. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Waardoor worden koeien gek gemaakt? In april 1985 werd in Engeland de eerste `gekke koe' door de wetenschap herkend. Het dier was afkomstig uit Kent. Het was als kalf al zenuwachtig, verloor allengs de beheersing over de spieren en kon ten slotte niet meer op haar poten staan. De ziekte zou ontstaan door veranderde prionen, eiwitten die in de hersenen werken bij de overdracht van signalen. De veranderde prionen zouden hersenbeschadigingen veroorzaken. Sindsdien zijn er diverse hypothesen over het overbrengen van de gekke-koeienziekte gevormd. Sinds begin jaren `80 werd het veevoer niet langer met stoom behandeld, waardoor de prionen niet langer onschadelijk zouden worden gemaakt. In de jaren zeventig werd overgegaan op tarwe in plaats van gerst als veevoer voor de koeien. Daardoor zouden ze andere bacteriën in hun darmen krijgen; de gifstoffen die deze bacteriën produceren zouden de koeien ziek maken. Ook is het mogelijk dat de nieuwe insecticiden die organisch fosfaat bevatten, gekke-koeienziekte veroorzaken. (Uit: Het Parool, 1998)
3.5 Verwerken van metingen Het is in een onderzoek erg belangrijk om je metingen goed te verwerken. Op basis van de berekeningen, grafieken en tabellen baseer je namelijk meestal de conclusie van een onderzoek. Wanneer metingen dus niet goed geïnterpreteerd of weergegeven worden kan dat zorgen voor een 23
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
Kennis Maken met Onderzoek
heel andere conclusie. Met het goed weergeven van de metingen staat of valt vaak een artikel, presentatie of verslag. 3.5.1 Significantie Bij het rapporteren van getallen zoals metingen en uitkomsten van berekeningen geldt een aantal regels die we bij alle vakken toepassen en die ook gelden bij de School Examens en bij Eindexamen. 3.5.2 Berekeningen Noteer bij berekeningen altijd
de gebruikte formule (eventueel herschreven), argumentatie waarom de formule van toepassing is, de waarden die je invult, het eindantwoord op de vraag met de goede eenheid en significantie.
3.5.3 Tabel Een tabel moet, uiteraard naast kolommen met getallen, de volgende gegevens bevatten:
Een titel die aangeeft waarop de tabel betrekking heeft, Een aanduiding waar de kolommen en de rijen betrekking op hebben, Een duidelijke aanduiding van de gebruikte eenheden (niet achter de getallen in de tabel).
3.5.4 Grafiek Uit een grafiek kunnen duidelijker relaties tussen variabelen worden afgeleid dan uit een tabel. Een grafiek bevat de volgende informatie:
Een verticale en horizontale as van ongeveer gelijke lengte met een goede schaalverdeling, De meetpunten, Een rechte of een vloeiende kromme door (tussen) de meetpunten, dus geen hakkelijn van meetpunt naar meetpunt, Als in een grafiek meerdere lijnen aangegeven worden, dan is er een duidelijk onderscheid door teken- of kleurgebruik, Een titel die aangeeft waarop de grafiek betrekking heeft, Een aanduiding waar assen van de grafiek betrekking op hebben, Een duidelijke aanduiding van de gebruikte eenheden, Zo nodig: een legenda die aangeeft welke lijn wat voorstelt.
Een voorbeeld van een goede grafiek zie je in de onderstaande afbeelding.
24
Kennis Maken met Onderzoek
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
3.6 Conclusies en discussie Het trekken van conclusies uit metingen en waarnemingen is niet altijd eenvoudig. In de volgende oefeningen leer je enkele valkuilen te herkennen. ► Oefenopdracht 3-11. Een onderzoeker wil de respons onderzoeken van meelwormen op licht en op vochtigheid. Daartoe plaatste hij meelwormen in vier opstellingen van rechthoekige stukken papier. Hij gebruikte lampen als lichtbron en bevochtigde waar nodig constant de stukken papier in de opstelling. In het midden van ieder papier plaatste hij 20 meelwormen. En dag later telde hij het aantal meelwormen dat naar de verschillende einden van de papieren was gekropen. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande figuren.
a.
Trek vanuit deze resultaten een conclusie over de voorkeur van meelwormen voor licht. Licht je antwoord toe. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. b. Over de voorkeur van meelwormen voor vocht is geen conclusie te trekken. Licht toe waarom niet. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. c. Met welke proefopstelling zou de onderzoeker alsnog antwoord kunnen verkrijgen over de voorkeur van meelwormen voor vocht? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
► Oefenopdracht 3-12. a. a.
In onderstaande column wordt een onderzoek bekritiseerd. Wat was de onderzoeksvraag van het beschreven onderzoek?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
25
Toelichting onderzoek en oefenopdrachten
b.
Kennis Maken met Onderzoek
Vat kort en krachtig de belangrijkste kritiek van de schrijver samen.
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Broodje bal Hebt u het gelezen? Mannen worden onvruchtbaar van computers! Een laptop op schoot produceert zoveel warmte dat de temperatuur van het scrotum oploopt en de zaadproductie inzakt. Het stond in Trouw, het AD en nog een paar duizend andere kranten. De mannelijke zaadbal hangt niet voor niets buiten het lichaam: een testikel werkt het best tussen 33 en 35 graden Celsius. Mannen die zich zorgen maken om hun vruchtbaarheid wordt soms geadviseerd wijde (onder)broeken te dragen. Maar nu de laptop. Het artikel in Human Reproduction beschrijft hoe de onderzoekers 29 mannen in vrijetijdskleding op een stoel zetten en pleisterthermometertjes aan weerszijden van hun scrotum plakten. Eerst hielden die een uur lang de knieën bijeen, zonder laptop. Later kregen ze een uur lang een warme laptop op schoot (de afstand tot het kruis blijft onvermeld). Het bijeenhouden van de knieën deed de temperatuur van het scrotum stijgen met 2,1 graad, zowel aan de linker- als de rechterzijde. Mét laptop was dat 2,8 rechts en 2,6 links. Conclusie: het werken met een laptop doet de edele delen broeien en tast de vruchtbaarheid aan. Wereldwijde krantenkoppen verzekerd. Wie beter kijkt, ziet echter rare dingen. Bij de proef met laptops begonnen de mannen met een iets kouder scrotum dan in de test zonder laptops, waardoor de stijging ook wat groter uitpakt. Terwijl in alle andere situaties de temperatuur een uur lang bleef stijgen, hield dat zónder laptop alléén aan de rechterkant van het scrotum na dertig minuten abrupt op. Dit raadselachtige fenomeen - wellicht stokte de thermometer? - vergroot het netto effect van de laptop verder. In feite lijkt de bijdrage van de computer hooguit 0,3 graad - heel klein vergeleken met het effect van het bijeenhouden van de knieën zelf. En dat doen, ook zonder laptop, elke dag miljoenen mannen: in de auto, in het vliegtuig, aan hun bureau. Ik ken zelfs mannen die soms met de benen over elkaar zitten! De onderzoekers adviseren tieners en 'jonge mannen in de vruchtbare leeftijd' het gebruik van de laptop te beperken. Maar als ze hun eigen werk serieus namen, was het advies geweest: Benen wijd! Beperk lange vliegreizen! En tijdens lange autoritten elk halfuur stoppen om de testikels te luchten! Natuurlijk had iedereen hen dan hartelijk uitgelachen. Nu werd het wereldnieuws. Dat er geen zak van klopt, kon blijkbaar niemand een bal schelen. Martin Enserink (Uit: Intermediair, 16 december 2004)
26
Kennis Maken met Onderzoek
Communiceren over onderzoek
Hoofdstuk 4. Communiceren over onderzoek 4.1 Peer feedback Het is voor de meesten best wel lastig om commentaar op een eigen verslag, artikel, poster of presentatie te krijgen. Zeker als je het van een medeleerling krijgt. Het is belangrijk om in je achterhoofd te houden dat wanneer je commentaar geeft of krijgt, dat het is om het resultaat te verbeteren. Het is niet iets persoonlijks. Het is alleen maar om ervoor te zorgen dat je artikel zo goed mogelijk kan worden. Ook kan jouw mening anders zijn dan die van een ander. Daarom moet je het advies altijd voorzien van een reden waarom. Dan kan de schrijver zelf beslissen of hij/zij het ermee eens is. Er kunnen namelijk meerdere manieren zijn om iets op te schrijven of te vertellen.
Tips voor het geven van commentaar/advies: Start met het benoemen van een goed punt. Geef je commentaar in de vorm van vragen. Bijv. waarom heb je dit hier neergezet? Wat bedoel je hier precies? Waar kan ik de literatuurlijst vinden? Spreek vanuit jezelf: Ik denk dat …., ik zou ervoor kiezen om…. Geef ook aan het eind nog een goed punt, of herhaal het eerste punt. Het klinkt misschien kinderachtig om te beginnen en te eindigen met een goed punt, maar vaak geef je alleen de punten door die verbeterd kunnen worden. Daar moet immers nog wat aan veranderd worden en daar heb je tenminste wat aan. Maar het is erg belangrijk om ook de positieve punten te benoemen. De ontvanger zal anders heel snel denken dat het hele artikel niks is terwijl er ook duidelijk hele goede punten in zitten. Op deze manier weet je uiteindelijk wat er goed is en wat je ook vooral zo moet houden. En weet je over welke punten je nog kunt nadenken om het te veranderen. Zo kun je uiteindelijk ervoor zorgen dat je product zo goed mogelijk wordt.
4.2 Verslag schrijven Een verslag is een belangrijk middel om anderen op de hoogte te stellen wat jij als onderzoeker hebt gedaan. Het hoort bij de eigenschap van de onderzoeker “willen communiceren”. Een verslag van een onderzoek wordt geschreven in een vaste volgorde, ook al was de volgorde waarin het onderzoek plaatsvond oorspronkelijk anders en verliep het onderzoeksproces eigenlijk chaotischer. Het is belangrijk dat iemand die nog niets over het onderzoek weet, kan begrijpen wat er allemaal is gebeurd. En iemand die de resultaten van een onderzoek niet gelooft, moet op basis van een verslag het onderzoek volledig kunnen overdoen.
27
Communiceren over onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Figuur 1 en 2: Hoe ziet onderzoek doen eruit? (Bron: www.PHDCOMICS.com) 4.2.1 Opbouw verslag Een onderzoek waarbij een vraagstelling en eventueel een hypothese het uitgangspunt vormen, vereist een volledig wetenschappelijk verslag. Zo’n verslag bestaat uit de volgende onderdelen:
een titelblad met namen, datum en illustratie een inhoudsopgave een samenvatting van het onderzoek een inleiding met onderzoeksvraag, persoonlijke motivatie en (eventueel) hypothese theoretische achtergrond het gebruikte materiaal en de onderzoeksmethode de resultaten en verwerkte resultaten een discussie de conclusie(s) Eindbeschouwing en suggesties voor verder onderzoek de bronvermelding eventuele bijlagen
Niet ieder verslag dat je de komende jaren gaat schrijven bevat al deze onderdelen. Dat is mede afhankelijk van het onderzoek dat je gaat doen en van de omvang van een onderzoek. Hieronder worden de onderdelen in detail uitgewerkt. Titelblad Hierop staat een passende titel, de namen van de auteurs, de datum en eventueel een illustratie. Inhoudsopgave Grotere verslagen bevatten een inhoudsopgave met paginanummers. Samenvatting Bij grotere verslagen staat hier een korte samenvatting (een “abstract”) met de onderzoeksvraag, de hypothese en de belangrijkste conclusie(s). De samenvatting kan pas geschreven worden als de rest van het verslag af is. Inleiding De inleiding bestaat uit drie onderdelen:
Het onderwerp en waarom je het onderwerp hebt gekozen De onderzoeksvraag en eventuele deelvragen (eventueel) de hypothese
Theoretische achtergrond
28
Kennis Maken met Onderzoek
Communiceren over onderzoek
Hierin wordt de theoretische achtergrond van het onderzoek weergegeven. Dus wat er al bekend is over het onderwerp, wat de kernbegrippen zijn, welke relaties er bestaan of worden verondersteld tussen de kernbegrippen. De informatie moet wel ter zake zijn. Wanneer je bijvoorbeeld een onderzoek doet dat betrekking heeft op “kleuren zien”, dan moet je wel de theorie van het “kleuren zien” bespreken, maar niet de theorie van de accommodatie van de ooglens. Als de theoretische achtergronden niet erg uitgebreid zijn worden deze vaak verwerkt in de Inleiding en is er dus geen apart hoofdstuk over theoretisch achtergronden. Materiaal en methode In dit gedeelte van het verslag beschrijf je zo nauwkeurig mogelijk hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd en welke gegevens je hebt verzameld. Denk hierbij aan zaken als meetmethode, aantal metingen, werkvolgorde, etc. Als je een opstelling hebt gebouwd, geef je hier een duidelijke schets of foto van die opstelling. Leg ook uit waarom je voor deze opzet hebt gekozen. Ook wordt beschreven welke materialen en eventueel organismen je gebruikt hebt voor het onderzoek. Vermeld alleen de materialen die echt relevant zijn voor je onderzoek. Papier, potlood, rekenmachine e.d. worden niet vermeld. Algemene zaken zoals glaswerk mogen onder een noemer, bijv. ‘glaswerk’ worden samengevat. Als je een controlegroep gebruikt of een controle-experiment doet, leg dan ook goed uit hoe je dat gedaan hebt. Dit alles moet zó nauwkeurig dat het voor een lezer mogelijk is om aan de hand van het verhaal het onderzoek exact te herhalen. Voor standaardmethoden geldt dat er naar verwezen mag worden. Wel moeten natuurlijk alle wijzigingen en bijzonderheden worden genoteerd. Bij veldwerk: motiveer de verschillende monsterpunten (teken eventueel een kaartje). Als je werkt met proefpersonen: noteer gegevens over je proefpersonen (geslacht, leeftijd en andere factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de resultaten). Resultaten Hierin staat een overzicht van de resultaten van het onderzoek. Dat doe je door zo overzichtelijk mogelijk je waarnemingen of meetwaarden weer te geven. De lezer moet de resultaten in één opslag kunnen overzien; daarom is een tabel of grafiek vaak handig. Het verslag moet echter wel een leesbaar verhaal blijven, dus leg minimaal in tekst uit wat de tabellen voorstellen. Geef in het verslag niet alleen de gemiddelden, maar alle gemeten resultaten: het moet de lezer mogelijk zijn om de spreiding in de waarnemingen te zien. Als je erg veel meetgegevens hebt, kun je de afzonderlijke resultaten als bijlage geven en in dit gedeelte volstaan met de gemiddelden. Wees je ervan bewust dat het onderzoek nooit mislukt kan zijn (mits je een goed onderzoeksplan hebt gemaakt en je je daaraan hebt gehouden). Het resultaat kan echter anders zijn dan verwacht. Noteer toch alle resultaten, ook al wijken ze sterk af. De betrouwbaarheid van het onderzoek hangt met name af van deze objectieve, eerlijke gegevens. Bij onderzoek is het belangrijk goed van elkaar te scheiden wat je werkelijk gezien hebt (waarnemingen) en hoe je dit vervolgens verder uitwerkt ("verwerkte resultaten"). Verwerkte resultaten: Hier verwerk je de resultaten. Bijvoorbeeld berekeningen aan de meetwaarden (geef dan een uitgewerkt voorbeeld), of een tabel of grafiek. Voorzie alle tabellen en grafieken van een titel en eenheden/grootheden. Ga na of je metingen extremen of anomalieën bevatten en geef duidelijk aan op welke wijze deze wellicht de gemiddelden kunnen beïnvloeden. In dit gedeelte worden geen uitgebreide beschouwingen gedaan over de interpretatie van de resultaten. Dat komt aan bod bij de discussie en conclusie.
29
Communiceren over onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Discussie: In de discussie onderwerp je de resultaten en je onderzoek zelf aan een kritische beschouwing. Je gaat na wat voor onzekerheden er in je metingen zitten en hoe die in je berekeningen en conclusies doorwerken (onzekerheids- of foutenanalyse). Uit de discussie volgt de conclusie. Dat betekent dat je een antwoord geeft op de onderzoeksvraag. Indien het onderzoek uitgaat van een hypotheses, moet de vraag worden beantwoord of je onderzoek de door jou opgestelde hypothese al dan niet heeft bevestigd. Geef daarbij precies aan op welke resultaten je de conclusie baseert (verwijs eventueel naar tabellen of grafieken). Soms wil een onderzoeker zijn hypothese zo graag bewijzen dat hij/zij de gegevens zo interpreteert dat ze de hypothese steunen. Maar van een afwijzing van de hypothese kan de wetenschap ook veel leren. Ook over een onderzoek waarin de hypothese niet wordt ondersteund, kun je een prima verslag schrijven. Maak bij het trekken van een conclusie nooit de (ernstige) fout dat je de conclusie te sterk formuleert. Je kunt meestal niet zeggen of je hypothese juist is, maar alleen maar of je hypothese ondersteund of niet ondersteund wordt door je onderzoek. Conclusie: De conclusies volgen automatisch uit de discussie over de resultaten. Daarom worden de discussie en conclusie meestal samen genomen als 1 onderdeel van een verslag. Heb je een uitgebreide discussie, dan worden de conclusies nog eens kort samengevat in een apart onderdeel. Eindbeschouwing en suggesties voor verder onderzoek: Mogelijk vind je ook de manier van werken achteraf niet goed en heb je ideeën voor verbeteringen van je onderzoeksmethode. Misschien was ook het materiaal of de methode die je gekozen hebt achteraf niet zo geschikt. In dit onderdeel geef je dan aan hoe het beter zou kunnen. Elk onderzoek roept nieuwe onderzoeksvragen op. Probeer daarom tenslotte aan te geven welk vervolgonderzoek zou kunnen worden verricht. Bronvermelding: De bronvermelding vermeldt alle informatiebronnen die zijn geraadpleegd voor het onderzoek. Vermeld bij Internetsites het volledige adres en de door te klikken pagina(’s). Vermeld bij boeken en tijdschriften de auteur, titel, boek/tijdschrift, pagina(‘s), jaar, uitgever. Verwijs in je verslag naar deze literatuur door de naam van de auteur en het jaartal tussen haakjes te schrijven, achter de informatie die je van hem/haar hebt overgenomen. Voor meer informatie over bronvermelding zie paragraaf 4.2.3. Bijlagen: De bijlagen bevatten informatie die niet direct in je verslag past, maar waarvan het wel nuttig is ze te noemen. Verwijs in je verslag naar deze bijlagen. Hieronder een aantal voorbeelden van bijlagen:
30
Een tabel met de getallen achter een gebruikte grafiek. Verklarende woordenlijst Product informatie Etc.
Kennis Maken met Onderzoek
Communiceren over onderzoek
4.2.2 Een voorbeeld van een eenvoudig schriftelijk verslag Hieronder staat een voorbeeld van een verslag van een eenvoudig onderzoek. Omdat het om een klein onderzoek gaat, zijn niet alle onderdelen opgenomen (titelblad, inhoudsopgave, samenvatting, achterliggende theorie, verwerkte resultaten). Merk op dat het verslag kort en krachtig is. En dat er geen overbodige informatie in staat.
Voorbeeld verslag Het openen van bloemen door warmte of licht Jan Jansen, Piet Pieterse & Willemijn Willemsen Inleiding: Onderzoeksvraag: gaan bloemen van de Krokus open door warmte of door licht? Hypothese: warmte zorgt voor het opengaan van bloemen van de Krokus (en dus niet licht of beide). Methode: In iedere bak zijn drie Krokusplanten geplant. Vervolgens zijn de bakken onder de volgende omstandigheden weggezet: bak 1: in het donker bij 10°C (in een donkere kast in de schuur). bak 2: in het donker bij 21°C (in een donkere kast in de huiskamer). bak 3: in het licht bij 10°C (voor het raam in de schuur). bak 4: in het licht bij 21°C (voor het raam in de huiskamer). Na 8 uur is gekeken of de bloemen open waren of dicht. Materiaal: 12 Krokusplanten met bloemen die bijna opengaan. 4 bakken met potgrond. Resultaten: Na 8 uur waren in de bakken 2 en 4 alle Krokusbloemen open. In de bakken 1 en 3 waren alle Krokusbloemen dicht. Discussie en conclusie: Bak 1 vergeleken met bak 2 (één variabele, namelijk de temperatuur) levert de conclusie op dat warmte zorgt voor het opengaan van de Krokusbloemen. Bak 1 vergeleken met bak 3 (één variabele, namelijk licht) levert de conclusie op dat licht géén invloed op het opengaan van de Krokusbloemen binnen een tijdsbestek van 8 uur. Bak 2 vergeleken met bak 4 (één variabele, namelijk licht) levert eveneens de conclusie op dat licht geen invloed heeft op het opengaan van Krokusbloemen binnen een tijdsbestek van 8 uur. Bak 3 vergeleken met bak 4 (één variabele, namelijk de temperatuur) levert eveneens de conclusie op dat warmte zorgt voor het opengaan van de Krokusbloemen. (Een vergelijking tussen de bakken 1 en 4 en tussen de bakken 2 en 3 kan niet worden gemaakt omdat er verschillen zijn in beide variabelen.) De hypothese is dus bevestigd: warmte zorgt voor het opengaan van bloemen van de Krokus (en dus niet licht of beide). Hoe verder: Een verklaring is op grond van dit experiment niet te geven. De vraag "Hoe kan warmte ervoor zorgen dat bloemen opengaan?" vereist nieuwe experimenten. Slechts een begin van theorievorming over het opengaan van bloemen is gemaakt, namelijk dat warmte een rol speelt. 4.2.3 Bronvermeldingen De bronvermelding vermeldt alle informatiebronnen die zijn geraadpleegd voor het onderzoek plus een lijst met namen en adressen van mensen met wie je contact hebt gehad. Zet de bronnen in alfabetische volgorde op achternaam. Het vermelden van bronnen in een verslag een artikel of een presentatie is van groot belang om meerdere redenen, namelijk:
Wetenschappelijk onderzoek bouwt verder op het werk van anderen. Ere wie ere toekomt. De referenties naar relevante bronnen geven de mogelijkheid om feiten te verifiëren en de betrouwbaarheid van conclusies te bepalen.
31
Communiceren over onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Bronvermelding is wettelijk verplicht. Een bronvermelding kan een belangrijke rol spelen in het oplossen van plagiaat, smaad of laster. Als je veel artikelen uit een zelfde vakgebied leest, of je doet onderzoek in een bepaald vakgebied, dan weet je vaak wie de auteurs zijn en dat zegt je vaak ook wat over het belang van het artikel. In de bronvermelding wordt naast de auteur ook het jaartal genoemd. Het voordeel daarvan is dat je weet of de kennis nieuw of misschien al verouderd is.
Er zijn verschillende manieren van bron vermelden: door een verkorte referentie in de lopende tekst zelf of door een nummerverwijzing. In beide gevallen verwijzen de bronvermeldingen naar een volledige referentie in een bronnenlijst aan het einde van een verslag of een artikel. Aanwijzingen om bronnen te vermelden. Verwijs in je verslag naar deze bronnen door de naam van de auteur en het jaartal tussen haakjes te schrijven, achter de informatie die je van hem/haar hebt overgenomen. Bijvoorbeeld: (J.Putz, 1990). In de literatuurlijst of bronnenlijst noteer je bij:
een boek: naam auteur, titel boek (cursief) , paginanummer(s), jaar, uitgever (in deze volgorde).Bijvoorbeeld: J. Putz, Opmaken, schminken en haarverzorging, pag. 70-71. Amsterdam, 1990, Schuyt en Co. een artikel: naam auteur, titel artikel (cursief), naam tijdschrift (cursief), jaargang of deel, jaar, paginanummers. Bijvoorbeeld: R. Ducastel, Milieuvriendelijk rijden op fritesvet, Archimedes, jrg. 34, nummer 2, 1997, pag. 2-5. een Cd-rom: titel en plaats, jaar, uitgever, eventueel titel artikel. Bijvoorbeeld: Het digitale archief IV, Maastricht 2002, Natuur & Techniek/Uitgeverij Segment. internet: de verwijzing naar de site: http//………… inclusief de door te klikken pagina(’s), gevolgd door de datum waarop de verwijzing is geraadpleegd. een persoon: (titel,) naam, eventueel de instantie waar hij/zij werkt, zijn/haar functie, adres en telefoonnummer, e-mail adres.
Nota bene:
In de bronvermelding staan alleen verwijzingen die je hebt gebruikt in de tekst, en je hebt in de tekst ernaar verwezen. Je mag alleen verwijzen als je het artikel hebt gelezen. Je kan erover discussiëren of dat betekent dat je het complete artikel hebt gelezen. Verwijzen naar iets dat je niet hebt gelezen is ontoelaatbaar, maar soms toch begrijpelijk: het originele artikel van Darwin is niet zo makkelijk te krijgen! Maak dan op een of andere manier duidelijk dat je verwijst naar een artikel dat verder verwijst en dus dat je het oorspronkelijke artikel niet hebt gelezen. De achterliggende gedachte is dat als je verwijst naar een artikel dat weer data gebruikt van een eerder artikel, je eigenlijk degene gelooft die verwijst. En de bedoeling is dat je zelf de gegevens op hun waarde en betrouwbaarheid inschat. (Er wordt al zoveel nagepraat tegenwoordig…)
4.3 Mondeling presentatie Mondeling presenteren is een uitstekende en persoonlijke manier van communiceren over je onderzoek. Je hebt tijdens een presentatie contact met het publiek, kunt inspringen op hun vragen. Daarnaast zie je ook hoe je onderzoek en ook je presentatie ontvangen wordt. Je krijgt dus, in tegenstelling tot een artikel, direct een reactie op je werk. Over het algemeen is dit heel prettig voor de onderzoeker. Een goede presentatie kenmerkt zich door.....>>
32
Hij praat erg duidelijk De spreker weet waar hij het over heeft Er zit veel logische lijn in het verhaal Dit is een kort en krachtig verhaal Dit is voor mij nieuwe informatie Wat is die spreker zelfverzekerd en enthousiasmerend! enzovoorts
Kennis Maken met Onderzoek
Communiceren over onderzoek
Goed presenteren kun je leren. Door vaak te oefenen met het presenteren gaat het steeds beter. Het lijstje gedachten dat hierboven staat geeft je in feite al een aantal aanknopingspunten voor het geven van een eigen presentatie. Wanneer je wilt leren presenteren is het belangrijk om open te staan voor feedback van anderen. Zij zien je presentatie en kunnen je tips geven om je presentatie te verbeteren. Maar jij bent degene die ook wat met de tips moet gaan doen! De volgende lijstjes helpen je bij de voorbereiding, het plannen en het houden van je presentatie. Probeer onderstaande vragen te beantwoorden. Verwerk deze antwoorden vervolgens in de lijst met aandachtspunten. Vragenlijst bij de voorbereiding Wat is het doel?
Wat is het doel van deze presentatie? Wat wil ik het publiek vertellen? Wat verwacht het publiek te gaan horen? Als het publiek 2 of 3 dingen zouden onthouden, wat zou dat moeten zijn?
Ken je situatie
Wie zijn je toehoorders? Wat weet het publiek al? Welke informatie heb ik dus nog nodig? Hoe lang duurt de presentatie? Hoe is de ruimte waar je de presentatie geeft? Welke hulpmiddelen heb je tot je beschikking
Ken je onderwerp
Weet ik voldoende over het onderwerp? Welke vragen kan men stellen? En kan ik die beantwoorden?
Aandachtspunten bij de voorbereiding van de mondelinge presentatie Voorbereiden op papier
Breng een heldere structuur aan in je verhaal. Dit bepaalt voor het grootste deel je succes. Zorg voor een pakkend begin. Maak je publiek nieuwsgierig naar jouw verhaal. Vertel kort het onderwerp van je verhaal en welke subonderwerpen je gaat bespreken. Het publiek zal dan de lijn in je verhaal beter kunnen volgen. Bespreek je subonderwerpen puntsgewijs. Je kondigt een punt aan en bespreekt het, daarna ga je naar het volgende punt. Vraag je bij alles af of je publiek het echt moet weten, het verhaal wordt anders snel te lang. Betrek je publiek erbij door bijvoorbeeld zelf vragen te stellen of het publiek de gelegenheid te geven vragen te stellen. Besluit je verhaal met een opsomming van de hoofdpunten en een conclusie. Bedenk iets waarin jouw verhaal zich kan onderscheiden. Dat kan zijn door een pakkend begin, een interessante ervaring, een demonstratie, gebruik van een 3-dimensionaal model, etc.
Controleer je presentatie als hij klaar is. Komen alle belangrijke zaken aan bod:
Bereik je je doel? Vormt het verhaal een logisch geheel? Loopt je verhaal soepel?
Boodschappenlijstje vóór de presentatie 1.
Leer je verhaal niet uit je hoofd en lees het verhaal ook niet van een blaadje voor, maar maak een spiekbriefje met hoofdpunten (of je PowerPoint dia’s vormen je spiekbriefje).
2.
Oefen je presentatie een aantal malen hardop. Dit helpt om a) de volgorde goed te krijgen, b) onnodige stukjes te elimineren, c) binnen de tijd te blijven, d) zelfvertrouwen op te bouwen.
33
Communiceren over onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
3.
Niet iedereen uit het publiek denkt en onthoudt op dezelfde manier. Gebruik dus niet alleen je stem, maar ook visuele informatie (plaatjes, grafieken, tekeningen of zelfs 3dimensionale modellen.
4.
Als afsluiting kun je je publiek een ‘hand-out’ geven, dit is een A4-blaadje waarop de samenvatting van je verhaal staat en / of achtergrondinformatie bij jouw onderwerp. Kondig aan het begin van de presentatie aan dat er na afloop een samenvatting wordt uitgedeeld, dan weet men dat er geen aantekeningen gemaakt hoeven te worden.
De presentatie zelf Tips:
Spreek duidelijk en in een rustig tempo. Laat het volume en de toonhoogte van je stem wisselen. Laat af en toe een stilte vallen in je verhaal, bijvoorbeeld tussen twee subonderwerpen. Zoek oogcontact, glimlach naar je toehoorders. Reageer op je publiek, bijvoorbeeld als je merkt dat mensen gaan praten of rondkijken. Wees jezelf. Wees enthousiast. Het ontspant als je met je buik ademt. Het geeft je rust als je stevig gaat staan, je benen iets uit elkaar.
Vermijd:
34
Te vaak ‘hm’ en ‘ja’: stopwoordjes. Gehaast zijn en praten zonder pauzes. Praten met je gezicht naar het bord of de poster, kijk altijd naar het publiek. Voorlezen van papier. Je verhaal opzeggen uit je hoofd.
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlagen
Bijlagen Bijlage 1. Hulpmiddelen bij het onderzoek Bijlage 2. Checklist onderzoekende houding Bijlage 3. Checklist peerfeedback Bijlage 4. Begeleidingsformulier I Bijlage 5. Begeleidingsformulier II Bijlage 6. Beoordelingsformulier opzet en uitvoering Bijlage 7. Beoordelingsmodel verslag Bijlage 8. Beoordelingsmodel presentatie
35
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek We zouden het wel graag willen, maar de meesten van ons kunnen het niet. Namelijk alles exact zo onthouden zoals het gebeurd is. Als je een onderzoek doet is het voor ons mensen niet mogelijk om alles wat we uitvoeren en welke resultaten we hebben te onthouden. Daarnaast is het voor de betrouwbaarheid van een onderzoek ook erg belangrijk voor anderen om te controleren wat jij hebt gedaan. Daarvoor zijn een aantal hulpmiddelen. Namelijk het logboek, het labjournaal en het materialen- en bronnenboek. Hieronder volgt een uitleg waarvoor het dient, waar het je bij helpt en hoe je het kunt opzetten. Niet overal gebeurt dit op dezelfde manier. Daarom is het belangrijk om het doel voor ogen te houden waarom je het bij houdt. Het bijhouden van de verschillende “boeken/journaals” zal vast niet in één keer goed gaan. Elke onderzoeker kan je vast wel een voorbeeld geven van een situatie dat hij/zij niet alles had opgeschreven. De ene keer valt de schade mee, de andere keer zal je een onderzoek opnieuw moeten doen. Vaak is het zo dat wanneer je één keer de fout in gaat, je direct weet waarvoor je het doet. De kans dat je het nog een keer dezelfde fout maakt wordt steeds kleiner.
Logboek Een logboek is een soort dagboek dat je bijhoudt tijdens het uitvoeren van een onderzoek. In dit dagboek noteer je alles wat je voor je opdracht gedaan hebt: wanneer, hoelang en met welk resultaat. Je zet er dus ook alle overwegingen in die je hebt gemaakt, alle beslissingen die je hebt genomen, je onderzoeksvraag en je deelvragen, je planning, je gegevens en je mislukkingen. Het is later de bron voor een verslag of andere presentatievorm.
Het logboek heeft over het algemeen twee doelen: Ten eerste voor jezelf. Een goed ingevuld logboek maakt het voor jezelf gemakkelijke om vast te stellen of jij (en je groepsgenoten) op een goede en effectieve manier hebben gewerkt. Daarnaast kun je aan de hand van je logboek nagaan of je op schema ligt en of je niet teveel of te weinig tijd aan het onderzoek besteed. Verder kan het logboek heel handig zijn om op terug te grijpen wanneer je bezig bent met de verslaglegging of presentatie van het onderzoek. Ten tweede wordt een logboek ook vaak gebruikt door een begeleider. Dit kan een docent van je op school zijn. Die kan bijvoorbeeld aan de hand van het logboek zien hoe jullie aan het werk zijn. De docent kan kijken naar overzichtelijkheid, duidelijkheid, het halen van de planning, samenwerking etc. Die begeleider kan ook een werkgever of opdrachtgever zijn van het onderzoek. Zij willen graag dat een werknemer zijn tijd effectief gebruikt. Hoe dit precies gebeurd hangt af wat een werkgever/opdracht gever wil weten van de onderzoeker. Wanneer een onderzoeker zich bezig houdt met verschillende onderzoeken zal die tenminste bijhouden hoeveel tijd er met het ene en met het andere project bezig gehouden wordt. Dit wordt ook wel tijdschrijven genoemd. Zorg ervoor dat je geen dubbelop werk doet door je logboek heel precies bij te houden. Wat je in onderstaand voorbeeld ziet staan bij “resultaat” kun je ook in een labjournaal of bronnenboek vermelden.
36
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
Hieronder volgt een voorbeeld van een indeling voor een logboek: Datum
Tijd
Activiteit
Resultaat
19-9-10
10.00-10.30
bibliotheek
Artikel gevonden: R. Ducastel, Milieuvriendelijk rijden op fritesvet, Archimedes, jaargang 34, nr. 2, 1997, pag. 2-5
19-9-10
12.10-12.30
Op internet gezocht
Geen informatie gevonden
27-9-10
8.30-9.20
Smeltcurve fritesvet bepaald
De volgende verkregen:
van
meetgegevens
zijn
tijd (min.) temp. (°Celsius) 0 20 1 22 enz. enz. Etc
Etc
Vaak is de kolomstructuur niet handig, omdat dat veel ruimte in beslag neemt. Als alternatief kan de gehele bladbreedte gebruikt worden voor aantekening. Iedere aantekening begint met datum, tijd. Daarna volgt de titel van de activiteit met de inhoudelijke informatie. Tijdens het onderzoek weet je nog niet wat de uitkomst zal zijn. Het is daarom handig om vanaf het moment dat je begint te denken over een onderzoek tot en met het eind van je onderzoek de volgende zaken precies te noteren:
de groepssamenstelling (tenzij je alleen werkt) hoe je gekomen bent tot je onderzoeksvraag en wat ieders rol daarbij was wat je al van je onderwerp wist en welke extra informatie je nodig had welke hulpbronnen je hebt geraadpleegd (vermeld gegevens in een bronnenboek) wat je van plan bent te doen en waarom: het onderzoeksplan wie wat heeft gedaan en welke afspraken je maakt met je partner alle gegevens die je verzamelt tijdens je onderzoek wat de metingen/waarnemingen van experimenten zijn hoelang je aan elk onderwerp hebt gewerkt
Ook mislukkingen moet je in je logboek schrijven. Soms blijkt dat het onderzoek dat je had willen uitvoeren niet haalbaar is. Dan moet je wel precies kunnen aangeven waaruit dat blijkt! In het logboek houd je dus alles bij wat ook maar relevant zou kunnen zijn voor het onderzoek.
Het logboek als basis voor je verslag/presentatie Als je klaar bent met je onderzoek ga je een verslag schrijven of een presentatie voorbereiden. Alle gegevens die je nodig hebt staan dan (als het goed is) al in je logboek. Het kan zijn dat je niet alle gegevens kunt verwerken in je verslag of presentatie. Je zult dan een keuze moeten maken welke gegevens je gaat gebruiken. Noteer de tijd die je hebt besteed aan dit laatste gedeelte wel in je logboek, zodat de totale studielast van het onderzoek berekend kan worden. Het bijhouden van bestede tijd wordt lang niet altijd gedaan in een professioneel logboek. In de schoolpraktijk kan het handig zijn om aan te kunnen tonen hoeveel tijd je werkelijk besteed hebt.
Labjournaal Een labjournaal is een speciale vorm van een logboek. Het labjournaal blijft echter op de experimenteerplek. Daarmee is het mogelijk dat de ene onderzoeker of analist het werk van een ander kan overnemen door het doorlezen van zijn of haar labjournaal.
37
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Het labjournaal is een schrift (meestal met harde kaft en van A4-formaat) waarin je een soort onderzoeksdagboek bijhoudt. Hierin schrijf je op welke handelingen je verricht voor je onderzoek en welke gemeten of berekende resultaten je verkrijgt. Alles schrijf je direct (dus niet pas na afloop) op en voorzie je van de datum.
Omdat men in de exacte wetenschappen erg beducht is op het later veranderen van meetresultaten, mag je uitsluitend met pen in je labjournaal schrijven en nooit potlood of typex gebruiken. Er zijn de afgelopen jaren namelijk een aantal spectaculaire rechtszaken geweest rond onderzoek. Het labjournaal werd daarbij belangrijk bewijsmateriaal. Onderzoeksinstituten hebben daarop gereageerd met het aanscherpen van regels voor het maken van een labjournaal opdat er niet mee geknoeid kan worden. Over het algemeen geldt dat elke onderzoeksinstelling zijn eigen eisen aan een labjournaal stelt. Het is wel altijd een chronologisch. Je schrijft per dag op wat je hebt gedaan. Samengevat: In een labjournaal staat WEL:
datum wat je precies gedaan hebt (ook etikettering buizen ed.) wat je gemeten hebt wat je berekend hebt (+ de berekening zelf)
In het labjournaal is het NIET de bedoeling dat:
je opschrijft hoeveel tijd je met iets bezig bent geweest je naderhand verslag doet van wat eerder is gebeurd of dat je eerdere meetresultaten aanpast alles zeer netjes (over)schrijft of (over)typt
Een labjournaal kan dus gedeeltelijk de informatie bevatten die anders in het logboek terecht komt. In je logboek kan je verwijzen naar het labjournaal en eventueel een kopie van de data bijhouden. Interessante achtergrondinformatie en een voorbeeld van journaalregels kun je vinden op de website van het Amsterdams Medisch Centrum (AMC) (http://www.amc.nl). Die tekst vind je hieronder in de Tekstbox. Het schrijven van een labjournaal Het bijhouden van een labjournaal geschiedt in de eerste plaats om de uitvoering van proeven en de daaruit komende data vast te leggen ten behoeve van het publiceren van de resultaten. Het bijhouden van een goed labjournaal dient daarnaast twee zeer belangrijke doelen: voorkomen dat data verloren gaan en voorkomen dat data worden gefraudeerd of verkeerd geïnterpreteerd. Het feit dat een aanzienlijk deel van het wetenschappelijk personeel een tijdelijke aanstelling heeft leidt ertoe dat personen die bepaalde experimenten hebben uitgevoerd of ontworpen vaak niet meer binnen het instituut aanwezig zijn wanneer deze data toch nog gebruikt moeten worden voor vervolgonderzoek. Onvoldoende documentatie over de verrichte proeven vertraagt het onderzoek dan aanzienlijk. Daarnaast moet in een labjournaal kunnen worden teruggezocht wat de ruwe data van experimenten zijn, om de mogelijkheid van fraude zoveel mogelijk te reduceren. Het is daarom van belang strikte richtlijnen voor het bijhouden van labjournaals te handhaven. In het kader van het kwaliteitssysteem worden deze richtlijnen per afdeling gedetailleerd omschreven in het kwaliteitshandboek. Hieronder volgen enkele algemene richtlijnen. Het labjournaal-boek Allereerst is het belangrijk dat het labjournaal-boek ingebonden is. Losbladige systemen, ringbanden of andere tijdelijke bindsystemen bieden gelegenheid voor het verwijderen, toevoegen en vervangen van bladzijden. Het papier en de gebruikte inkt dienen van voldoende kwaliteit te zijn. De bladzijden van het labjournaal moeten genummerd zijn. Een dergelijk systeem helpt de kans op geslaagde inbreuk op de validiteit van het labjournal te beperken.
38
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
Het bijhouden van een volledig elektronisch labjournaal is niet aan te raden computerbestanden en datum van invoering gemakkelijk veranderd kunnen worden.
omdat
Onderdelen van het labjournaal kunnen in elektronische vorm worden bewaard, maar er moet te allen tijde een papieren versie zijn in de vorm van een inhoudsopgave met de data waarop de experimenten zijn uitgevoerd evenals een korte omschrijving van het experiment en de resultaten. Er moet in de papieren versie altijd worden verwezen naar de elektronische bestanden die bij de desbetreffende experimenten horen. Omgekeerd moet in de elektronisch bestand eenduidig worden weergeven bij welk experiment het bestand behoort. Aantekeningen De aantekeningen in het labjournaal moeten goed leesbaar zijn en feitelijk compleet. Voor alle bevindingen, maar wellicht speciaal voor de chemische en biotechnologische gevallen, is het belangrijk dat de experimentele procedures zo gedetailleerd mogelijk worden beschreven. Dat omvat alle condities waaronder het experiment gedaan is en alle apparatuur, indien nodig met een schets. Bij mechanische / elektrische proeven dienen de volledige details van de apparatuur weergegeven te worden (inbegrepen de elektrische circuits etc). Tekeningen kunnen zeer belangrijk zijn, dus bij twijfel dienen deze te worden toegevoegd. Als algemene richtlijn geldt dat er voldoende informatie in het labjournaal moet staan om iemand die werkzaam is op hetzelfde onderzoeksterrein in staat te stellen het werk te herhalen. Resultaten en waarnemingen Alle resultaten dienen zorgvuldig te worden vastgelegd en alle waarnemingen genoteerd. Op het gebied van de chemie dient het labjournaal referenties te bevatten naar alle analytische data die verkregen zijn en naar de details van alle uitgevoerde berekeningen. Alle grafieken, tekeningen en andere losse vellen moeten zorgvuldig aan het labjournaal worden vastgehecht op een permanente wijze (bijvoorbeeld geniet). Indien data worden bewaard in elektronische vorm, moet er in het desbetreffende bestand een eenduidige verwijzing staan naar het papieren labjournaal en omgekeerd. Alle later toegevoegde gegevens in het labjournaal, bijvoorbeeld de resultaten van een analyse, dienen op een nieuwe bladzijde te worden toegevoegd met een verwijzing naar de oorspronkelijke bladzijde van de aantekening. Bladzijden in het labjournaal mogen nooit (gedeeltelijk) leeg blijven. Trek lijnen door ongebruikte bladzijden of delen van bladzijden. Feiten, geen meningen Registreer ook alle nieuwe concepten en ideeën die met het werk te maken hebben. Geef bij voorkeur geen meningen weer in het labjournaal. Deze kunnen leiden tot misinterpretaties. Het labjournaal dient zich te beperken tot feitelijke, kwantitatieve en kwalitatieve resultaten. Uitspraken zoals "het experiment is mislukt", "het idee is voor de hand liggend", "Ik denk dat dit niet patenteerbaar is", "misschien wordt patent X overschreden" dienen vermeden te worden. Vermijdt plat taalgebruik, afkortingen en apert technisch jargon. Het labjournaal dient begrijpelijk te zijn voor anderen, niet alleen patentgevolmachtigden, maar ook rechters en potentiële licentiehouders. Ondersteunende informatie Het toevoegen aan het labjournaal van ondersteunende informatie (bijvoorbeeld foto's) dient niet lukraak te gebeuren. Als ondersteunende informatie door bijvoorbeeld een grote omvang of format niet aan het labjournaal zelf kan worden toegevoegd, dan dient de verwijzing ernaar consistent te zijn en moet het materiaal opgeslagen worden op een overzichtelijke en snel terug te vinden wijze. Aftekenen Zorg ervoor dat ieder experiment gedateerd en afgetekend wordt. Begin ieder nieuw experiment op een nieuwe bladzijde.
39
Bijlage 1 Hulpmiddelen bij het onderzoek
Kennis Maken met Onderzoek
Fouten Fouten en vergissingen mogen niet uitgewist worden of onherkenbaar gemaakt. Ook mag geen correctievloeistof of correctielint worden gebruikt. Het eenvoudig doorhalen zodat duidelijk is wat de fout was is de juiste procedure. Leg de fouten en vergissingen uit indien ze voorkomen en voorzie die uitleg van een paraaf. Verwijder nooit bladzijden uit het labjournaal. Bewaren Een labjournaal moet beschouwd worden als een document in de zin der wet en als zodanig dient het gebruik aan regels gebonden te zijn. Als een labjournaal vol of afgesloten is, dient het opgeslagen en bewaard te worden op een veilige plaats. Labjournaals dienen niet gezien te worden als vrij toegankelijke publicaties. Labjournaals blijven te allen tijde in het bezit van het AMC. Na afsluiting van een labjournaal blijft het in beheer bij de onderzoeker, maar de plaats van bewaring moet bekend zijn bij de lokale kwaliteitsfunctionaris. Bij voorkeur wordt op dat moment een cd-rom met alle bijbehorende elektronische bestanden bij het afgesloten labjournaal gevoegd. Bij beëindiging van het contract, draagt de onderzoeker alle labjournaals met bijbehorende cd-rom's over aan de werkgroepleider. Ook dan is de plaats waar de desbetreffende labjournaals worden bewaard bekend en geregistreerd bij de kwaliteitsfunctionaris (en daarmee ook het afdelingshoofd). Tenslotte … Alle bovengenoemde punten zijn algemene suggesties en richtlijnen. Een goed opgeschreven en bijgehouden labjournaal is een uitstekend startpunt voor patentgevolmachtigden als de tijd rijp is om een patentaanvraag voor te bereiden en in te dienen. Deze bijlage is tot stand gekomen in samenwerking met prof.dr. R.P.J. Oude Elferink, afde-ling Experimentele Hepatologie, AMC Deze tekst is gebaseerd op de brochure "Keeping a laboratory notebook" van de British Technology Group, London UK Laatste wijziging:03-12-2004 Bron: http://www.amc.nl/ Bronnen- en materialenboek Een bronnen- en materialenboek is een hulpmiddel bij het systematisch verzamelen en ordenen van achtergrondliteratuur en overige gegevens. In het bronnen- en materialenboek neem je kladblaadjes met aantekeningen, krantenknipsels, een overzicht van geraadpleegde boeken en internetsites en dergelijke op. Het is handig om hier een map voor te gebruiken waar je gemakkelijk al de bronnen in kunt opbergen. Orden de gegevens in het boek vanaf het begin zo veel mogelijk. Dat kun je doen chronologisch, naar activiteit, naar deelonderwerp of naar onderzoeksvraag. Je kunt ook op een eerste pagina schrijven welk artikel je erbij ingestopt hebt. Op die manier ontstaat er automatisch een inhoudsopgave en heb jezelf (en je groepsgenoten) direct een overzicht van de gevonden literatuur. Het is erg handig als je het bij houdt. Het scheelt je veel tijd bij het maken van een presentatie (mondeling of schriftelijk) en bij het maken van een overzicht van bronvermeldingen! De informatie over de bronnen en materialen kan ook worden bijgehouden in het logboek. Als het erg veel wordt kan het echter handig zijn om een apart boek bij te houden.
40
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 2. Checklist onderzoekende houding
Bijlage 2. Checklist onderzoekende houding Kruis aan waaraan je wilt werken Ik ben nieuwsgierig, dat wil zeggen dat ik op zoek ga naar nieuwe kennis. Daarbij besteed ik aandacht aan: 1.
Enthousiasme en nieuwsgierigheid voor het gekozen onderwerp.
2.
Het bedenken van een onderzoekbare onderzoeksvraag.
3.
Het beantwoorden van de onderzoeksvraag op grond van je bevindingen.
4.
Het bedenken van vervolgstappen op het onderzoek.
Ik wil een kritische houding tonen, dat wil zeggen dat ik ervoor wil zorgen dat mijn nieuwe kennis kwalitatief goede kennis wordt. Daarom wil ik aandacht besteden aan: 5.
Een kwalitatief goed onderzoek opzetten (validiteit en betrouwbaarheid).
6.
Nauwkeurig verwerken van gegevens.
7.
Resultaten adequaat interpreteren.
8.
Kritisch kijken naar mijn eigen onderzoeksmethode. Mijn opzet en methoden vergelijken met die van anderen en de sterke en verbeterpunten ervan aangeven.
Ik wil staan op schouders van voorgangers, dat wil zeggen dat ik gebruik wil maken van wat anderen al gevonden hebben, in de vorm van theorie en literatuur. Daarom wil ik aandacht besteden aan: 9.
Opzoeken van relevante literatuur
10. Verwerken van literatuur/theorie in mijn onderzoeksvragen en conclusies. 11. Gebruik maken van standaard meetmethoden en omgaan met standaard meetapparatuur.
Ik wil deel uit maken van een onderzoeksgemeenschap, dat wil zeggen ik kennis wil delen met anderen en elkaars resultaten kritisch bespreken. Daarom wil ik aandacht besteden aan: 12. Samenwerken met mijn groepsgenoten:
het verslag als gemeenschappelijk product.
Elk groepslid kan het onderzoek presenteren
13. Bediscussiëren van ons onderzoek met de klas als onderzoeksgemeenschap:
Verkregen feedback op waarde schatten en verwerken in methoden en verslag
Feedback geven medeleerlingen.
op
het
verslag
en
/
of
de
presentatie
van
41
Bijlage 3. Checklist peer feedback
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 3. Checklist peer feedback Checklist peer feedback Algemeen Is er sprake van de juiste diepgang voor de doelgroep? (medeleerlingen) Wordt duidelijk om welk type onderzoek het gaat?
Is het duidelijk op welke vraag het onderzoek een antwoord wil geven en wordt de vraag inderdaad beantwoord? Is het verslag/presentatie interessant/leuk om te lezen/luisteren? Waarom? Inhoudelijk Is de inhoudelijk juist? Zitten er tegenstrijdigheden in het onderzoek? Is het inhoudelijk begrijpbaar voor de doelgroep? Wordt er in het verslag/presentatie verwezen naar de gebruikte bronnen? Wordt er op de juiste manier verwezen naar de bronnen? Vorm Is de titel pakkend? (en dekt de titel de inhoud) Is er een duidelijke inleiding? (bijv. aanleiding, noodzaak van het onderzoek, vraag etc) Is er een duidelijk slot (bijv. beantwoording van de vraag, etc)
samenvatting,
conclusie
=
Vormt het verslag / presentatie een geheel? Is de opbouw (volgorde) logisch? Zijn de figuren correct gebruikt en verhelderend? Anders Correct Nederlands? Wat maakt het eindresultaat leuk? Is de wijze van presenteren prettig? Waarom wel/niet? Lengte verslag/presentatie? Tips/complimenten: Geef tenminste eindresultaat.
één
(gemeend)
compliment
over
het
Geef de punten waarop het eindresultaat volgens jou zeker verbeterd moet worden.
Bijlage 4. Begeleidingsformulier I Onderzoeksvraag, Motivatie, Begrippen, en Relaties
42
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 4. Begeleidingsformulier I
Circa [datum] gereed en besproken met [docent/begeleider] en inleveren bij [docent/begeleider] Korte beschrijving van de (voorlopige) onderzoeksvraag ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Korte achtergrondbeschrijving (In sommige gevallen kan hiervoor de oorspronkelijke beschrijving van de begeleider gebruikt worden) Motivatie Lijstje van belangrijkste begrippen Lijstje van belangrijke relaties tussen begrippen Bijlage: Planning waarop je aangeeft welke werkzaamheden je in welke week doet. Namen leerlingen: 1. …………………………………………………………. 2. …………………………………………………………. 3. …………………………………………………………. Besproken met begeleiders: Datum:………………………. Gewenste aanpassingen: Goedkeuring, dd. Handtekening docent/begeleider [1]: ………………………………………………………….. Naam docent / begeleider [1]: ………………………………………………………….. Handtekening docent/begeleider [2]: ………… Naam docent/begeleider []:……………………………………………………………
43
Bijlage 5. Begeleidingsformulier II
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 5. Begeleidingsformulier II (Aangepast) onderzoeksvoorstel 1 Indienen: invullen, bespreken met je [docent/ begeleider], evt. aanpassen en toesturen aan je [docent / begeleider]. Het onderzoeksvoorstel wordt als bijlage bij dit formulier gevoegd. Het onderzoeksvoorstel kan desgewenst geschreven worden als eerste concept van de paragrafen a) inleiding, b) literatuur en c) methodologie van het toekomstige verslag. Natuurlijk zal dit later nog bijgesteld moeten worden. Dit formulier wordt dan afgevinkt om te zien of het onderzoeksvoorstel/onderzoeksplan volledig is.
Namen van leerlingen: ……………………………………………………………… Besproken met begeleider Datum: …………………. Gewenste aanpassingen: Goedkeuring, dd. Handtekening docent/begeleider:…………………………………………………………. Naam docent/begeleider:……………………………………………………………………….
1
Voor wiskunde en informatica opdrachten past dit formulier niet en zul je een eigen format voor een onderzoeksplan maken. Ook bij andere vakgroepen/onderzoeksgroepen is het mogelijk dat begeleiders af willen wijken van dit format.
44
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 6. Beoordelingsmodel opzet en uitvoering
Bijlage 6. Beoordelingsmodel opzet en uitvoering Namen leerlingen: __________________________________________________ Titel onderzoek:
__________________________________________________
Algemene indruk opzet en uitvoering:
Cijfer:
Het doel van de module is dat de leerlingen “leren onderzoeken”. Fouten maken mag dus! De beoordeling is afhankelijk van hoe zij met die fouten omgaan.
Aandachtspunten:
1=zwak - 5=sterk
In hoeverre zijn de leerlingen bereid en in staat om: 1.
te laten zien dat ze nieuwsgierig/enthousiast waren naar/voor het gekozen onderzoek (inzet)
2.
het onderzoek in te perken tot één of enkele onderzoekbare onderzoeksvragen
3.
een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag
4.
de validiteit van begrippen en onderzoeksmethoden kritisch te bekijken
5.
de gebruikte methode en resultaten op betrouwbaarheid te beoordelen
6.
netjes te werken om tot voldoende nauwkeurige antwoorden te komen
12345
7.
gebruik te maken van bestaande theorie en literatuur
12345
8.
gebruik te maken van standaard onderzoeksmethoden
12345
9.
als groep onderling goed samen te werken
12345
12345 12345 12345 12345 12345
10. samen te werken met de begeleider en andere betrokkenen (van de vakgroep)
12345
11. op het juiste moment met creatieve ideeën te komen
12345
12. een onderzoek van begin tot eind op te zetten en af te ronden
12345
13. een goede tijdsplanning te maken en zich daar aan te houden
12345
14. kennis van het onderwerp te verwerven en te gebruiken in het onderzoek.
12345
Opmerking(en) ten aanzien van één of meerdere van bovenstaande punten? Geef aan op welke onderdelen de leerlingen heel goed scoren en de punten die ze als aandachtspunt voor een volgende onderzoek moeten meenemen.
Datum: Naam en handtekening begeleider Naam en handtekening docent
45
Bijlage 7. Beoordelingsmodel verslag
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 7. Beoordelingsmodel verslag Namen leerlingen: __________________________________________________ Titel verslag
__________________________________________________
Algemene indruk verslag:
Cijfer:
Het verslag correct opgebouwd en bevat de onderdelen die in een verslag horen.
Aandachtspunten:
1=zwak - 5=sterk
In hoeverre zijn de leerlingen bereid en in staat om: 1.
een onderzoeksvraag te stellen en te beantwoorden
2.
de wetenschappelijke en/of maatschappelijke onderzoek en de resultaten aan te geven
3.
een kritische discussie te geven betrouwbaarheid en nauwkeurigheid
4.
op relevante plaatsen in het verslag correct naar bronnen te verwijzen
12345
5.
een (beknopt) theoretisch kader te geven voor het onderzoek
12345
6.
een helder, goed opgebouwd verslag te schrijven dat leesbaar en informatief is voor experts/medeleerlingen
12345
7.
blijk te geven van correcte en adequate kennis over het onderwerp
8.
verantwoorde conclusies te trekken
op
het
12345 relevantie
gebied
van
van
het
validiteit,
12345 12345 12345
12345
Opmerking(en) ten aanzien van één of meerdere van bovenstaande punten? Geef aan op welke onderdelen de leerlingen heel goed scoren en de punten die ze als aandachtspunt voor een volgend onderzoek moeten meenemen.
Datum: Naam en handtekening begeleider Naam en handtekening docent
46
Kennis Maken met Onderzoek
Bijlage 8. Beoordelingsmodel presentatie
Bijlage 8. Beoordelingsmodel presentatie Namen leerlingen: _________________________________________________ Titel onderzoek: _________________________________________________ Algemene indruk presentatie:
Cijfer:
Beoordeel de leerlingen op hun presentatievaardigheden. De doelgroep van de presentatie is: de geïnteresseerde leek.
Aandachtspunten:
1=zwak - 5=sterk
In hoeverre zijn de leerlingen bereid en in staat om: 1.
inzicht te geven in eigen nieuwsgierigheid/enthousiasme voor het onderwerp
12345
2.
het publiek nieuwsgierig te maken naar de resultaten van hun onderzoek en die nieuwsgierigheid te bevredigen
12345
3.
een voor het publiek geschikte inleiding en/of theoretische achtergrond te geven
4.
sterke en zwakke punten van het onderzoek aan te kunnen geven
5.
in eigen stijl een creatieve presentatie te geven
12345
6.
te laten zien hoe hun onderzoek in het grote geheel past (het belang van het onderzoek)
12345
7.
kort inzicht te geven in de opzet en uitvoering van het onderzoek
8.
gebruik presentatie technieken (stemgebruik, houding etc)
9.
kennis die zij hebben opgedaan te verwoorden voor een geïnteresseerd lekenpubliek
12345
12345 12345 12345
12345
Opmerking(en) ten aanzien van één of meerdere van bovenstaande punten? Geef aan op welke onderdelen de leerlingen heel goed scoren en de punten die ze als aandachtspunt voor een volgend onderzoek moeten meenemen.
Datum: Namen en handtekeningen juryleden:
47