Structureren en interpreteren – Kennis maken met filosofie REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN HOOGLERAAR
FILOSOFIE VAN WETENSCHAP IN PRAKTIJK AAN DE FACULTEITEN GEDRAGSWETENSCHAPPEN EN TECHNISCHE WETENSCHAPPEN VAN DE UNIVERSITEIT TWENTE OP DONDERDAG 10 MEI 2012 DOOR PROF.DR.IR. MIEKE BOON
1
MIJNHEER DE RECTOR MAGNIFICUS, LEDEN VAN HET BESTUUR VAN DE STICHTING UNIVERSITEITSFONDS TWENTE, GEACHTE COLLEGA’S, STUDENTEN, FAMILIE EN VRIENDEN, Tijdens de voorbereiding van mijn rede van vandaag dacht aan veel van de mensen die nu hier in deze zaal aanwezig zijn, en waar ik me erg op heb verheugd. Ik dacht aan u meneer de Rector, aan mijn vader en moeder, en aan familie en vrienden waarvan ik sommige lang niet heb gezien. En natuurlijk dacht ik ook aan mijn hooggeleerde collega’s in de filosofie en in de technische wetenschappen. Het verhaal schreef als een muziekstuk waarin diverse thema’s zich rondom elkaar ontwikkelen. Die tekst staat in het oratieboekje dat u één dezer dagen zult ontvangen. Maar wanneer ik die zou uitspreken, zou mijn rede minstens twee uur duren. En dat zal ik u niet aan doen. Vandaar dat ik hier een aantal van de verhaallijnen zal weglaten. In die voorbereiding dacht ik aan u, en aan manieren om te vertellen over de thema’s die mijzelf zo buitengewoon boeien en die het domein vormen van mijn leerstoel Filosofie voor wetenschap in praktijk. Ik dacht aan u omdat veel mensen wetenschap abstract vinden en filosofie ook, waardoor wetenschapsfilosofie gemakkelijk dubbel abstract wordt. Soms wordt de wetenschapsfilosofie zelfs het Siberië van de wijsbegeerte genoemd. Dat klinkt weinig aanlokkelijk. Wetenschapsfilosofie als een onherbergzaam oord waar geen normaal mens vrijwillig naartoe gaat. Toch wil ik u daar mee naartoe nemen. Want in mijn visie is het niet alleen een intellectueel uitdagend, maar ook een maatschappelijk belangrijk vakgebied dat eigenlijk iedereen aangaat. Daarvan probeer ik in deze rede iets te laten zien.
2
KIJKEN De ondertitel van mijn rede luidt: Kennis maken met filosofie. Nu heeft de filosofie soms een slechte pers omdat haar beoefenaren vaak beginnen met een triviale vaststelling waarover ze dan ook nog het soort vragen stellen waarop je alleen maar kunt antwoorden: “Nou gewoon,” en waarop je bij jezelf denkt, “Heb je dan echt niks beters te doen dan dáárover na te denken?” En inderdaad zal ik beginnen met zo’n schijnbaar triviale vaststelling, namelijk, dat wetenschap begint met waarnemingen. En de met “Nou gewoon!” beantwoordbare filosofische vraag is dan: Maar hoe kom je eigenlijk van een waarneming bij kennis? Om dit te onderzoeken wil ik beginnen met deze op het eerste gezicht vanzelfsprekende epistemische activiteit. Namelijk kijken. Wat ziet u eigenlijk als u kijkt?
Waarschijnlijk ziet u glimmende vatten verbonden met een wirwar van pijpen. Of u ziet hier een fabriek. Maar we kunnen er vrij zeker van zijn dat een olifant, een klein kind of de woestijnnomade dat niet in deze foto zien. Een chemisch technoloog zoals ik ziet hier weer meer dan andere mensen. Want ik zie hier het type fabriek in de mijnbouwindustrie waar ik jarenlang onderzoek naar heb gedaan. Het is een bioleaching installatie waar met behulp van bacteriën metalen zoals koper of goud worden gewonnen uit sulfidische ertsen. Er is achtergrondkennis nodig om dat te zien op deze foto. Gewoonlijk ziet u veel meer, en weet u ook veel meer, dan er strikt genomen kan worden waargenomen. Laat ik een ander voorbeeld nemen.
3
Wat ziet u op dit schilderij? De meeste mensen denken onmiddellijk dat dit een gaskamer van de Nazi’s is. Ook in dit geval zullen de olifant, het kind of de woestijnnomade dat er niet in zien. Dit schilderij is van één van de beroemde Duitse expressionisten, Ernst Ludwig Kirchner (1880-1938), die het schilderde tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1915. Het heet Soldaten onder de douche. Door deze additionele informatie begrijpt u nu dat dit schilderij niet is wat het lijkt.
4
INTERPRETATIEKADERS IN WETENSCHAP Als we kijken naar de wereld om ons heen interpreteren we onmiddellijk. Vaak doen we dat zonder er zelf erg in te hebben. Is het erg dat we interpreteren wanneer we kijken? Als het om wetenschappelijke kennis gaat zijn we geneigd om te denken van wel, omdat het de objectieve basis van wetenschap zou ondermijnen. In wetenschap moeten we objectief zijn en dus niet interpreteren.
Dat probleem wordt duidelijk wanneer we even stilstaan bij een standaardbeeld van de experimentele wetenschappen. Voor de meeste onderzoekers is dit een vertrouwd schema. Dit schema vertelt dat onderzoek begint met het doen van objectieve waarnemingen. In deze observaties mogen interpretaties dus geen rol spelen. Vervolgens stel je over die waarnemingen een vraag. Je wilt bijvoorbeeld begrijpen waarom een geobserveerd verschijnsel optreedt. Als u bijvoorbeeld zou zien dat mijn toga op dit moment van kleur verschiet en rood wordt, dan wilt u begrijpen hoe dat zomaar kan. Onderzoekers bedenken één of meerdere hypothesen die daarop antwoord geven. Vervolgens worden uit die hypothese langs deductieve weg voorspellingen afgeleid, die worden getoetst in experimenten, en zodoende wordt de hypothese dan bevestigd of weerlegd. Ik liet u het schilderij Soldaten onder de douche zien om aan den lijve te ervaren dat we in het kijken onmiddellijk, en zonder erbij na te denken betekenis geven, dat wil zeggen, interpreteren. Bij het zien van dit schilderij ‘ziet’ u een gaskamer van de Nazi’s doordat u beschikt over een hierbij passend interpretatiekader. De douches, de uitgemergelde naakte lijven, de mannen met holle ogen, en de officier die de leiding heeft.
5
Datzelfde geldt voor deze door Peter Struycken ontworpen postzegel. De meeste Nederlanders zien in deze verzameling roze puntjes onmiddellijk zes portretten van koningin Beatrix.
Maar is dat ook het geval in het wetenschappelijk onderzoek? Het antwoord is, ja, ook in wetenschappelijk onderzoek structureren en interpreteren we voortdurend. Ook daar leggen we bijvoorbeeld verbanden tussen puntjes.
6
Grafieken in de wetenschappelijke literatuur illustreren dat: onderzoekers trekken rechte lijnen door meetpunten. Deze grafiek is daarvan een willekeurig voorbeeld. In mijn promotieonderzoek naar de zogenaamde microbiologische oxidatie van metaalsulfiden maakte ik gebruik van literatuur waarin de chemische oxidatiesnelheid van metaalsulfiden met driewaardig ijzer was gemeten, zoals weergegeven in deze grafiek.
Deze grafiek is daarvan een gestileerde versie. Het principe van dit type metingen is heel eenvoudig. Je doet wat gemalen metaalsulfide, zoals zinksulfide of pyriet in een flesje, en gooit daar een oplossing met 7
driewaardige ijzer-ionen bij – in deze grafiek gesymboliseerd als Fe3+. Doordat Fe3+ chemisch reageert met het metaalsulfide neemt die concentratie af. Net zoals met de pixels van Beatrix, moet je structuur aanbrengen in deze roze meetpunten die de dalende Fe3+concentratie in de loop van de tijd weergeeft – anders kom je geen stap verder. Onderzoekers verbinden de gemeten punten door een wiskundige formule te construeren die zo goed mogelijk op die punten ligt. De constructie van zo’n formule gebeurt niet willekeurig, maar op grond van empirische en theoretische kennis in het vakgebied. Zodoende is voor deze meetpunten een zogenaamde eerste-orde relatie het meest geschikt. Deze wiskundige relatie is weergegeven door de blauwe lijn in deze grafiek. Maar het probleem is dat de roze meetpunten aan het begin van de meting niet op die blauwe lijn liggen. Daarom hebben diverse onderzoekers geopperd dat die punten aan het begin worden veroorzaakt door een meetfout. Eigenlijk, zeggen ze, zouden we de blauwe punten gemeten hebben als het experiment ideaal en zonder fouten zou verlopen. Sommige onderzoekers zullen geneigd zijn te denken dat hier geen sprake is van interpretatie als je tenminste goed gebruik maakt van statistiek. Ik zal heel kort laten zien dat dit idee in de praktijk echt een vergissing is.
In het genoemde onderzoek ontwikkelde ik een theorie voor de micro-biologische oxidatie van metaalsulfiden. Deze theorie bestond uit een causaal-mechanistisch model voor hoe bacteriën metaalsulfiden oxideren, en een wiskundig model voor de snelheid waarmee ze dat doen. 8
Deze nieuwe theorie bleek een heel andere interpretatie van de meetpunten toe te laten, waarbij de aanvankelijk uit de toon vallende eerste meetpunten juist wel passen. De nieuwe theorie vertelt dat de chemische oxidatie aan het begin van de meting razend snel gaat en wordt gedreven door de redoxpotentiaal van de vloeistof die op zijn beurt razendsnel afneemt. Dit betekent dat je de gemeten punten verbindt door een heel andere wiskundige formule. Maakt het uit of we de blauwe of de roze lijn trekken? Jazeker. Want de roze lijn laat zien dat de natuurlijke limiet aan de snelheid waarmee je metaalsulfiden kunt oxideren orden hoger ligt dan tot dan toe werd gedacht. En voor een chemisch technoloog is dat van belang, want het betekent dat je nieuwe procesconcepten kunt verzinnen, of dat bestaande ideeën misschien economisch haalbaar worden.
En dat is ook het bijzondere geweest van de nieuwe theorie die ik heb ontwikkeld. Het heeft in vrij korte tijd geleid tot dit type fabrieken in de mijnbouwindustrie. 9
Wat ik met dit voorbeeld wil illustreren is dat structureren en interpreteren ook in wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt, zelfs al op het niveau van de observaties. Welke data we al dan niet accepteren en welke verbinding we tussen die punten leggen heeft te maken met het interpretatiekader van waaruit we die data beoordelen. In dit voorbeeld is dat onder andere de relevante achtergrondkennis en theorie. In wetenschap spelen diverse typen interpretatiekaders een rol, zoals de theorieën, concepten en categorieën die verschillend zijn per wetenschappelijke discipline, en diverse typen wiskundige (of axiomatische) structuren.
10
Ook filosofische ideeën over wetenschap en over hoe de werkelijkheid in elkaar zit spelen een rol. Dat valt vooral op wanneer je naar de geschiedenis van de wetenschap kijkt. Thomas Kuhn was met zijn boek “The Structure of Scientific Revolutions” in 1962 één van de eersten die daarop wees. Het probleem is nu dat dit inzicht in de rol van interpretatiekaders, of paradigma’s zoals Kuhn het noemt, het gangbare beeld van wetenschap ondermijnt. Alleen al om van observaties, zoals datapunten, naar kennis te komen is interpretatie onvermijdelijk. Het lastige punt is dat die interpretatiekaders zelf niet onafhankelijk te toetsen zijn.
BEELDEN VAN WETENSCHAP Met het inzicht dat interpretatiekaders een rol spelen in hoe we van kijken naar kennis komen kun je een aantal dingen doen. Je kunt het negeren of proberen te repareren, en dat gebeurt het meest. Of je kunt in scepticisme vervallen en de conclusie trekken dat wetenschap dus niet de status en het vertrouwen verdient dat er vaak aan wordt toegedicht. Ook dat gebeurt nogal eens. Of je kunt je afvragen of er een alternatief beeld van wetenschap mogelijk is dat enerzijds recht doet aan wat wetenschap kan, en anderzijds de rol van interpretatiekaders serieus neemt. En dat is de aanpak waarvoor ik kies.
Laten we eerst het gangbare beeld van wetenschap eens wat uitdiepen. Dat omvat een aantal, vaak impliciete filosofische ideeën. Ten eerste dat ware kennis het doel is van wetenschap. Verder, dat ware theoretische kennis berust op ware empirische kennis die uit waarnemingen volgt. En ten vierde dat ware kennis in een soort afspiegelingsrelatie tot de werkelijkheid staat. 11
Hoe kunnen we ons het idee dat kennis in een afspiegelingsrelatie tot de werkelijkheid staat voorstellen?
Deze tekening gemaakt door Descartes verbeeldt het idee dat een objectieve waarneming tot stand komt doordat een object uit de buitenwereld wordt afgebeeld in het hoofd, zoals op de achterkant van het oog. Het is vergelijkbaar met hoe een object word afgebeeld op de achterkant van de Camera Obscura, of op de fotografische plaat van het fototoestel.
Deze voorstelling van zaken suggereert dat wat wij zien een rechtstreekse kopie of afspiegeling is van de buitenwereld in het hoofd. 12
Aan deze voorstelling kleven een aantal filosofische problemen. Eén ervan is hoe we kunnen weten dat de kennis die je uit waarnemingen afleidt waar is. Hoe kun je dat weten voor een uitspraak zoals “Dat is een eik”? Hoe je het ook wendt of keert: om te kunnen controleren of de buitenwereld daadwerkelijk correspondeert met wat er in het hoofd zit, heb je een buitenstaanders-positie nodig van waaruit je ze met elkaar kunt vergelijken. Dat is immers de manier waarop we het beeld in de Camera Obscura of op de foto kunnen vergelijken met het echte object. Maar het vervelende is dat zo’n soort buitenstaanderspositie niet mogelijk is voor het vergelijken van waarnemingen met de buitenwereld. Het idee dat ware empirische kennis een afspiegeling van de werkelijkheid is, is daarom problematisch.
Ware theoretische kennis is niet minder problematisch. Ook hier speelt het idee dat een ware theorie een soort afspiegeling van de werkelijkheid is. U ziet hier dat in die voorstelling het Bohr-model van het waterstofatoom (rechts) zou moeten corresponderen met de werkelijkheid.
13
En dan is er nog de vraag of die afbeelding in het hoofd überhaupt hetzelfde is als iets zien. Het lastige filosofische punt is hier dat een afspiegeling of projectie in het hoofd nog geen waarneming is. Immers, ons idee van de werking van de Camera Obscura of het fototoestel of geluidsbox is niet dat deze instrumenten het geprojecteerde signaal zien of horen. Je komt niet om het idee heen dat er een persoon nodig is om iets in die projectie te zien. Dus wanneer we ons het waarnemen op deze manier voorstellen zou er een soort innerlijk oog moeten zijn, of een mannetje in het hoofd, dat ook wel homunculus wordt genoemd. Het gezag van wetenschap is deels gebouwd op het idee dat wetenschap waarheid en objectiviteit biedt.
14
Samenvattend heb ik nu twee filosofische kwesties genoemd waardoor dat gezag onder druk is komen te staan, namelijk dat de afspiegelingsmetafoor van ware kennis problematisch is, en dat interpretatiekaders onvermijdelijk een rol spelen in het maken van kennis.
WETENSCHAPSFILOSOFIE VOOR DE TECHNISCHE WETENSCHAPPEN Ik zal nu betogen dat aan die wetenschapsfilosofische problemen een draai kan worden gegeven die zeer gunstig uitpakt voor het begrijpen van de technische wetenschappen. Mijn wetenschapsfilosofische belangstelling is gemotiveerd door de vraag hoe onderzoek in de technische wetenschappen tegelijkertijd van hoge wetenschappelijke kwaliteit en praktisch toepasbaar kan zijn. Dat heeft geleid tot het inzicht dat het zojuist beschreven gangbare beeld van wetenschap een aantal belangrijke facetten van de technische wetenschappen onzichtbaar maakt. Voorbeelden zijn de rol van instrumenten in het onderzoek, maar ook het feit dat de focus van de technische wetenschappen vaak is om kennis te maken over heel specifieke verschijnselen in plaats van de grote theorieën die ons vertellen uit welke basisbouwstenen de werkelijkheid is opgebouwd. Daarbij is bovendien bijzonder dat de technische wetenschappen vaak kennis maken voor verschijnselen die nog helemaal niet bestaan. Tegen deze achtergrond richt mijn filosofische werk zich op een beeld van wetenschap dat een alternatief kan vormen voor het idee dat echte wetenschap waarheid en zekerheid biedt.
15
Hoe ziet dat alternatief eruit? Mijn startpunt is geweest dat ik een wetenschapsfilosofie heb willen ontwikkelen die een geschikt alternatief biedt voor de afspiegelingsmetafoor van kennis, en die het idee dat interpretatiekaders een rol spelen een plaats geeft.
KANT’S KENNISTHEORIE De kennistheorie van Immanuel Kant vormt het uitgangspunt voor dit alternatief. Kant stapte af van het idee dat onze waarnemingen en kennis in een afspiegelingsrelatie staan tot de werkelijkheid. In plaats daarvan is zijn uitgangspunt dat mensen kennis maken doordat zijzelf structuur aanbrengen en betekenis
16
geven aan wat ze zien. Dit gebeurt niet willekeurig. Structureren en interpreteren vindt plaats dankzij interpretatiekaders, waar we ons echter vaak niet van bewust zijn. Dat is ruwweg wat Kant bedoeld met dit beroemde citaat. En de door Kant voorgestelde tabel der categorieën zijn volgens hem de meest basale concepten ofwel begrippen die ons in staat stellen om de meest elementaire zinnen over de werkelijkheid te vormen.
KENNIS ALS EPISTEMISCH GEREEDSCHAP De draai die ik daar vervolgens aan geef is dat kennis niet wordt gemaakt om het, bij wijze van spreken, als een schilderij aan de muur te hangen, zoals het idee van kennis als afbeelding suggereert.
In plaats daarvan valt het maken van kennis veel beter te begrijpen als het construeren van denkgereedschap. In dit alternatief is kennis epistemisch gereedschap dat ons in staat stelt om te denken over de werkelijkheid, bijvoorbeeld, over de manier waarop je bepaalde technologische functies zou kunnen creëren. Een veelvoorkomend voorbeeld in de technische wetenschappen is het creëren van kennis over nieuwe, niet bestaande materiaal- of proceseigenschappen voor specifieke technologische toepassingen. U kunt bijvoorbeeld denken aan de eigenschappen die verf zou moeten hebben: verf moet sterk en elastisch zijn, krasvast, duurzaam, en het mag niet vergelen of verkleuren. Het bijzondere is dat we in de technische wetenschappen dus kennis genereren over dingen of eigenschappen die nog niet bestaan! De pointe van mijn verhaal is daarom dat het niet erg is dat we structureren en interpreteren als we kennis maken. Integendeel. Het vermogen om te structureren en interpreteren is juist noodzakelijk om van kijken naar kennis over de werkelijkheid te komen. 17
Ik ga nog een stap verder, en volg daarin Kant, die het idee opperde dat ons vermogen om te structureren en te interpreteren zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis is. Anders gezegd, zonder het vermogen om verbanden te leggen, en zonder het vermogen om betekenis te geven aan wat we zien is het maken van kennis niet mogelijk. Dat geldt zelfs voor de meest basale vormen van kennis, zoals beschrijvingen van feiten in de werkelijkheid. Om uitspraken te kunnen doen zoals,“Er zijn 307 zitplaatsen in deze zaal.” “De nieuwe hoogleraar is geen man.” “Zij heeft een zwarte toga aan,” structureert en interpreteert u en daarbij maakt u gebruik van de meest elementaire interpretatiekaders, of, categorieën zoals Kant ze noemt. Bovendien is datzelfde vermogen ook nog eens nodig om de stap van dergelijke empirische kennis naar theoretische kennis te kunnen maken. Een andere manier om deze alternatieve, bij de Kantiaanse kennistheorie passende opvatting over kennis te omschrijven, wordt aansprekend verwoord door één van mijn Amerikaanse collega’s in de wetenschapsfilosofie, Joe Rouse. Ook hij wil af van het idee dat wetenschap uit is op ware beschrijvingen. Als alternatief stelt hij dat wetenschap draait om het articuleren van de werkelijkheid. Volgens hem vormt conceptuele articulatie het hart van het maken van wetenschappelijke kennis. Conceptuele articulatie is het vormen van concepten, en betekent bij Rouse ruwweg hetzelfde als wat ik versta onder structureren en interpreteren. Door het vormen van concepten verbreden en verdiepen de wetenschappen de ruimte waarin we kunnen denken.
Wat hij bedoelt, is vergelijkbaar met Kant’s beroemde idee dat we zonder concepten blind zijn. We gaan pas iets zien en kunnen pas over de werkelijkheid nadenken met behulp van concepten. Met andere woorden, conceptuele articulatie maakt de wereld denkbaar. Het vormen van concepten stelt ons in 18
staat om gedachten te hebben die daarvoor nog ondenkbaar waren, en om eerder ongearticuleerde aspecten van de wereld te begrijpen en erover na te denken. En dat is waar de titel van mijn rede op doelt. We maken kennis doordat we interpreteren en structureren. En we maken kennis met filosofie wanneer we dit soort ideeën gaan begrijpen en de consequenties ervan voor onze ideeën over kennis en wetenschap gaan inzien. De uitwerking van zulke ideeën is in de eerste instantie het werk van de filosofie. Maar het begrijpen ervan gaat ook de onderzoeker en de gebruiker van wetenschappelijke kennis aan.
FILOSOFIE VAN HET KIJKEN – VAN THEORIE NAAR ERVARING – ANDERS KIJKEN Het idee dat interpretatiekaders een rol spelen is al lang bekend. Maar het is mij vaak opgevallen dat mensen dit soort filosofische inzichten wel kennen en ook wel accepteren, maar niet integreren. Het blijft theorie.
Mijn boek ‘Filosofie van het kijken’ heeft als doel om die kloof tussen filosofische theorie en het ervaren te overbruggen, met het kijken naar kunst als vehikel. Wat ik met dat boek beoog is te laten ervaren dat filosofische ideeën werken als interpretatiekaders die invloed hebben op wat we zien en denken. Interpretatiekaders zijn de mogelijkheidsvoorwaarden om überhaupt iets te zien en te denken. Omgekeerd bieden nieuwe kaders daarom nieuwe kijk- en ervaringsmogelijkheden. Voorbeelden van filosofische interpretatiekaders zijn ideeën over kennis en kijken, over objectief en subjectief, over gevoel en verstand, over de werkelijkheid achter het waarneembare, over religie en wetenschap, over ethiek, en over wie we als mens zijn of willen zijn.
19
De draai die ik vervolgens binnen de wetenschapsfilosofie wil maken is het idee dat we in staat zijn onze eigen interpretatiekaders te onderzoeken. Ik werk dat idee uit aan de hand van de antropologie van Helmuth Plessner. In het oratieboekje ga ik daar iets verder op in, maar dat is één van de verhaallijnen die ik hier achterwege laat.
EPISTEMISCHE VERANTWOORDELIJKHEID – ONDERZOEKEN VAN INTERPRETATIEKADERS
20
Het bijzondere is dat we door het onderzoeken van die interpretatiekaders – zoals de specifieke kaders die in een wetenschapsgebied dominant zijn – de dingen anders kunnen gaan zien. Regelmatig biedt dat mogelijkheden voor nieuwe kennis. Maar maakt dit idee wetenschap niet nog subjectiever dan waar we al bang voor waren? Hier steekt het gangbare beeld van wetenschap waarin objectiviteit leunt op de afspiegelingsmetafoor van kennis, de kop weer op. Ik verdedig in die context dat we beter niet krampachtig zouden moeten vasthouden aan dit idee van objectiviteit. In plaats daarvan stel ik voor dat we de rol van interpretatiekaders volledig onder ogen zien. De volgende stap die ik maak is dat we in dit alternatieve beeld van wetenschap de zekerheid van wetenschappelijke kennis verliezen, en daar een vorm van vrijheid voor terugkrijgen. Die vrijheid zit in de mogelijkheid om interpretatiekaders te onderzoeken en te veranderen. Maar deze vrijheid brengt ook een vorm van verantwoordelijkheid met zich mee, die ik epistemische verantwoordelijkheid noem. Dit is niet een verantwoordelijkheid in de zin van aansprakelijkheid. Wat ik bedoel is dat mensen het op zich kunnen nemen om dit vermogen te ontwikkelen. Zeg maar, in de zin van de Aristotelische deugdethiek. Deze verhaallijn werk ik eveneens in het oratieboekje wat verder uit. Hebben wetenschappers daar iets aan? Ik ben ervan overtuigd dat dit het geval is, omdat het articuleren en onderzoeken van interpretatiekaders manieren geeft om zowel disciplinaire grenzen te kunnen overbruggen, als om bronnen voor creativiteit te vinden. Misschien kan ik dit idee nog iets toegankelijker maken. Want het idee dat vernieuwingen en doorbraken gepaard gaan met nieuwe interpretatiekaders geldt niet alleen voor wetenschap, maar ook voor de kunst en voor de filosofie.
21
Paul Cézanne is één van de kunstenaars die over die zoektocht naar nieuwe manieren van uitdrukken geschreven heeft.
U ziet hier zijn prachtige Vaas met tulpen uit 1890, dat hangt in het Norton Simon museum in Pasadena. Cézanne was een enorme tobber. Hij wilde losbreken uit de gangbare regels voor het schilderen van stillevens en landschappen, om iets anders van de zichtbare wereld te pakken te krijgen, waarschijnlijk zonder vooraf precies te weten waar hij op uit was. Zijn ideeën over het kijken naar en afbeelden van de werkelijkheid sluiten nauw aan bij die van Kant. Hij schrijft bijvoorbeeld: “Er zijn twee dingen in de schilder: het oog en de geest. Het een moet de ander helpen. Het is noodzakelijk om aan hun wederzijdse ontwikkeling te werken. Het oog door naar de natuur te kijken, de geest door middel van de logica van de georganiseerde ervaringen die de middelen voor expressie bieden.”
Dit citaat sluit nauw aan bij het idee dat we onze eigen interpretatiekaders kunnen onderzoeken om zo nieuwe manieren te vinden om de wereld onder woorden te brengen, af te beelden, met andere ogen te zien, en na te denken over mogelijkheden om in die wereld te handelen.
FILOSOFIE VAN WETENSCHAP IN PRAKTIJK Mijn leerstoel heet Filosofie van wetenschap in praktijk. Dit betekent dat ik wetenschapsfilosofie wil maken die uiteindelijk ook van belang is voor wetenschappelijke praktijken. Ik geef daar op verschillende manieren handen en voeten aan.
22
Mijn aanpak in de wetenschapsfilosofie is een typische ingenieursaanpak. In het ontwikkelen van een wetenschapsfilosofie voor de technische wetenschappen ben ik uitgegaan van een aantal voor die praktijk relevante problemen, en beoog daarvoor een oplossing te vinden. Ik doe dat door diverse wetenschapsfilosofische thema’s en ideeën te verbinden tot een samenhangend geheel dat past om meer adequaat over de technische wetenschappen na te denken. Een paar voorbeelden van zulke thema’s en vragen zijn: Wat het karakter is van empirische kennis? En wat verstaan we onder een fysisch verschijnsel, vooral als dat technologisch is geproduceerd?
Dit sluit aan bij het voorbeeld dat ik zojuist kort heb aangestipt, namelijk het idee dat fysische verschijnselen meestal niet worden ontdekt zoals Columbus Amerika ontdekte, maar veel vaker het resultaat zijn van de manier waarop we kennis maken, en die als resultaat daarvan technologische gecreëerd kunnen worden.
Een andere vraag is wat we bedoelen met wetenschappelijk begrijpen? Met name wanneer we afstappen van de afspiegelingsmetafoor van kennis. 23
En in datzelfde verband kunnen we ons afvragen waarom of hoe wetenschappelijke modellen eigenlijk kennis geven,
en wat wetenschappelijke concepten zijn, want die beschrijven immers aspecten van de werkelijkheid die niet direct waarneembaar zijn. Hier ga ik in op het idee dat alle vormen van wetenschappelijke kennis begrepen kunnen worden als epistemisch gereedschap. En tot slot: wat betekent het eigenlijk dat je met behulp van verschillende interpretatiekaders over hetzelfde fysisch-technologische systeem kunt denken?
INTERPRETATIEKADERS ARTICULEREN Zulk filosofisch werk is vergelijkbaar met het karakter van wetenschap zoals Joe Rouse het omschrijft: op deze manier maak je ongearticuleerde aspecten van de technische wetenschappen denkbaar. Daarnaast zie ik het als een belangrijke taak van wetenschapsfilosofen, om, liefst in samenwerking met wetenschapshistorici, interpretatiekaders te reconstrueren die in het maken van nieuwe kennis een rol spelen. In de eerste plaats heb ik me daarbij gericht op een aantal van de fundamentele vakgebieden, zoals de Newtoniaanse mechanica, de thermodynamica, de hydrodynamica, en de elektriciteit en magnetisme. Newton, Sadi Carnot, Ludwig Prandtl, Faraday en Maxwell zijn daar de grote voorbeelden, maar ik analyseer ook de meer complexe voorbeelden uit de huidige technische wetenschappen. Deze reconstructies gebruik ik om mijn filosofische claims aannemelijk te maken binnen de wetenschapsfilosofie, en daarnaast als didactisch materiaal in het wetenschapsfilosofie-onderwijs dat ik heb ontwikkeld voor de technische wetenschappen.
24
MULTI-DISCIPLINARITEIT EN METHODOLOGIE VOOR COMPLEXE SYSTEMEN Met het via de wetenschapsfilosofie ontwikkelde inzicht in de diverse manieren waarop wetenschappelijke kennis wordt gemaakt denk ik het wetenschappelijk onderzoek iets te kunnen bieden. Een voorbeeld hiervan is het beoogde onderzoeksproject samen van Vinod Subramániam, waar we op een meer fundamenteel niveau willen kijken naar de theoretische en experimentele methoden in het onderzoek naar de toxiciteit van nano-deeltjes.
Sommigen onder u zullen hier misschien de analogie met de titel van mijn proefschrift uit 1996 herkennen. Uiteraard laat ik me daarbij inspireren door mijn eigen onderzoekservaring in de biotechnologie, maar ik hoop dat tien jaar wetenschapsfilosofisch werk daarbij van toegevoegde waarde zal zijn. Mijn methodologische interesse gaat daarbij vooral uit naar één van de grote uitdagingen van het huidige technisch-wetenschappelijk onderzoek, namelijk betere manieren te vinden om complexe systemen te kunnen onderzoeken en voorspellen, dat wil zeggen, betere manieren om kennis over zulke systemen te maken. Daarbij is het cruciaal om multidisciplinair te werken, maar het ontbreekt wetenschappelijke praktijken vaak aan efficiënte methoden om dat te doen. Daarnaast zal dieper inzicht in de diverse wetenschappelijke interpretatiekaders wellicht tot nieuwe manieren kunnen leiden om dergelijke systemen te structureren en interpreteren.
25
ACADEMISCHE VORMING En daarmee kom ik op nog een belangrijke taak van deze leerstoel, namelijk het onderwijs. De Stichting Universiteitsfonds Twente draagt financieel bij aan deze leerstoel in de verwachting dat ik een bijdrage zal gaan leveren aan de academische vorming van studenten aan de UT. Door de filosofische inzichten die ik in de afgelopen jaren heb ontwikkeld, ben ik er steeds meer van overtuigd geraakt dat ook het onderwijs in de technische wetenschappen lijdt onder de genoemde kloof tussen fundamentele wetenschappelijkheid en praktische toepasbaarheid – zeg maar, onder het standaardbeeld van wetenschap.
In mijn ideaal van het onderwijs wordt die kloof gedicht. In dat onderwijs krijgen studenten wetenschappelijke kennis niet meer aangeboden alsof het ware beschrijvingen van de werkelijkheid betreft. In plaats daarvan leren studenten hoe wetenschappers kennis maken, en hoe daarbij diverse manieren om te structureren en te interpreteren een rol spelen. Pas als je begrijpt hoe kennis is gemaakt, weet je ook hoe je die toe kunt passen of aan kunt passen voor een ander gebruik. Het op een systematische manier leren kennen van de manieren waarop kennis is gemaakt – dat wil zeggen, het vertrouwd raken met diverse interpretatiekaders – leert studenten niet alleen op een verstandiger manier gebruik te maken van kennis, maar kan ook de wetenschappelijke en technologische creativiteit stimuleren, en hun vermogen vergroten om disciplinaire grenzen over te steken.
26
DANKWOORD Dames en heren, de conventie van een inaugurele rede is dat je afsluit met een dankwoord, en van die mogelijkheid maak ik graag gebruik. Al zolang als ik me herinner heb ik me dankbaar gevoeld over alles wat me is toegevallen, in het besef dat er in het leven maar weinig is dat je eigen verdienste is. Veel hangt af van wat je gegeven wordt. Dat geldt ook voor het feit dat ik hier nu sta. Hier wil ik mijn dank uitspreken aan de mensen die dat mogelijk hebben gemaakt. Mijn vader en moeder zijn de eersten naar wie mijn dankbaarheid uitgaat. Zij zijn er altijd voor mij geweest en hebben me gestimuleerd om mijn eigen weg te volgen en te worden wie ik wilde. Toen ik een jaar of acht was zei mijn moeder “jij wordt vast iets technisch.” Vreselijk leek me dat, maar ze kreeg wel gelijk. Zij heeft ervoor gezorgd dat het in mijn beleving geen verschil maakte dat je vrouw was. Pas veel later, nadat ik het Female Faculty Network Twente had geïnitieerd, ontdekte ik door harde feiten en getallen dat dit nog niet vanzelfsprekend is, en zeker niet toen mijn moeder nog een jonge vrouw was. Tijdens de eerste klas van de middelbare school adviseerde de leraar wiskunde aan mijn vader dat Mieke maar beter naar de huishoudschool moest, waarop mijn vader heeft gezegd, “meneer Banning, dan zijn wij verder uitgepraat,” en de daad bij het woord voegde. Ook hij stelde vertrouwen, en dat was een aanmoediging om mijn onafhankelijkheid te ontwikkelen. Ik ben heel blij dat hij samen met Gundula uit Turkije is gekomen om hier vandaag te kunnen zijn. Aan de Technische Universiteit Delft ontmoette ik in 1985 mijn belangrijkste mentor in de filosofie, professor S.J. Doorman. Met hem heb ik eindeloos veel gedebatteerd en zodoende een aantal ideeën kunnen slijpen, want we waren het over een aantal kwesties diepgaand oneens. Hij overleed in 2009 maar ik weet zeker dat hij vandaag heel trots zou zijn geweest. Ook mijn promotoren Karel Luyben en Sef Heijnen van de TU Delft dank ik voor de ruimte die ze mij gaven toen ik naast mijn promotieonderzoek in de biotechnologie filosofie wilde blijven studeren. Maar vooral voor het vertrouwen dat ze mij schonken voor de nogal eigenzinnige manier waarop ik dat onderzoek uitvoerde. Door latere ervaringen heb ik pas ingezien hoe bijzonder dat was. Mijn eerste man, Ted Meeder heeft mij 11 jaar lang gesteund in mijn keuze om technische wetenschappen en filosofie naast elkaar te doen, wat niet altijd gemakkelijk was. Ted overleed veel te jong, op 9 maart 1996, maar ik weet zeker dat hij het ermee eens was geweest, en daarbij ook zijn eigen bijdrage niet onderschat zou hebben. Ik ben heel blij dat zijn lieve ouders, Jos en Theo Meeder, hier nu aanwezig zijn. Hans Achterhuis ben ik dank verschuldigd omdat hij het aandurfde mij in 2001 een aanstelling als filosoof aan te bieden. 27
Daarnaast mijn collega’s, de vaste staf bij de vakgroep Wijsbegeerte. We zijn soms net een ploeg ontdekkingsreizigers die op elkaar zijn aangewezen. We werken in vertrouwen en in afhankelijkheid van elkaar, maar soms ook met grote meningsverschillen over de koers die we varen en de risico’s die we willen nemen. Op die ontdekkingsreizen loopt het steeds weer goed af, en dat versterkt de onderlinge banden. Ik ben blij om deel te zijn van deze ploeg en kijk uit naar onze gezamenlijke toekomst. Om een nieuwe onderzoekslijn te kunnen ontwikkelen heb je anderen nodig. Ik heb het geluk gehad een aantal mensen te ontmoeten om vruchtbaar mee samen te werken. Henk De Regt, Hasok Chang, Hans Radder, Marcel Boumans en Fokko-Jan Dijksterhuis. Met een aantal van hen kon in 2005 een stimulerend internationaal netwerk worden gesmeed, the Society for Philosophy of Science in Practice. En met die internationale gemeenschap kwamen ook de vrouwen in mijn leven met wie ik waardevolle samenwerkingen heb opgebouwd, zoals Isabelle Peschard, Tarja Knuuttila, Hanne Andersen, Léna Soler, Nancy Nersessian, Uljana Feest en Nancy Cartwright. Mijn dank gaat ook uit naar al diegenen die de leerstoel Filosofie van Wetenschap in Praktijk mogelijk hebben gemaakt: de rector magnificus Ed Brinksma, de interim-decaan van GW Erwin Seydel, NWO, en de Stichting Universiteitsfonds Twente. Deze leerstoel is gevestigd binnen de faculteiten Gedragswetenschappen en de Technische Natuurwetenschappen, en het onderzoek is ingebed in MESA+. Dit is bewerkstelligd door Gerard van der Steenhoven en Dave Blank, en ook de voormalige interim-decaan van TNW, Matthias Wessling speelde daar een eigen rol. Hen allen ben ik daar zeer erkentelijk voor. Met de nieuwe decaan van GW, Karen van Oudenhoven – van der Zee heb ik er het volste vertrouwen in ook een goede plek te hebben binnen GW. Bij TNW heb ik in de afgelopen jaren vele stimulerende contacten opgebouwd, maar dat zijn er teveel om hier te noemen. Dit neemt niet weg dat ik het buitengewoon waardeer dat een heel aantal van hen hier vandaag bij mijn rede aanwezig is. En natuurlijk verheug ik me op verdere samenwerking en de mogelijkheden die mijn nieuwe rol biedt. Ook de nieuwe onderwijsontwikkelingen aan de Universiteit Twente ervaar ik als zeer stimulerend en ik ben blij daarin steeds een rol te mogen spelen, zoals in het UT-brede Honours-onderwijs, het EWI-KNAW excellence onderwijs, het wetenschapsfilosofieonderwijs voor de technische wetenschappen, de Twente Graduate School, het nieuwe bacheloronderwijs, en de University College Atlas. Met name de samenwerkingen en inhoudelijke contacten voor het onderwijs zijn daarbij voor mij van grote waarde. In de eerste plaats met Fokko-Jan Dijksterhuis. Maar ook met Miko Elwenspoek, Ton Mouthaan, Gerard van der Steenhoven, Kees Ruijter en Jennifer Herek. Er zijn zoveel meer mensen die belangrijk voor mij zijn, en die ik ook allemaal zou willen noemen en beschrijven. De rest van mijn lieve familie, mijn andere collega’s, alle mensen van de ondersteunende 28
diensten aan de UT, studenten, vrienden, buren en bekenden. Allemaal op hun eigen manier zo waardevol. Maar ik zal mij beperken. Daarom tot slot, Henk Procee. Filosofen zijn vaak eenzaam, want hun ideeën en gedachten zijn aanvankelijk nogal onnavolgbaar. Misschien dat om die reden het gevoel van herkenning soms zo diep gaat. Dat ervoer ik toen ik voor het eerst iets van Henk las in 1997, en zo verging het hem toen hij in 1999 mijn eerste boek las. En zo gebeurde het toen we in oktober 2000 persoonlijk kennis met elkaar maakten. Sindsdien ben ik iedere dag opnieuw dankbaar dat me dat is toegevallen. Ik heb gezegd.
29