Kenmerken van de langstudeerder Adviesrapport
Colofon datum 14-6-2012 auteur Van der Coelen status Definitief
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 2 van 16
Voorwoord Dit adviesrapport is gebaseerd op een onderzoek naar de kenmerken van langstudeerders. Dit rapport geeft een beknopte weergave van het onderzoek. Voor een volledige beschrijving verwijs ik u naar het onderzoeksrapport van Van der Coelen (2012). De conclusie en discussie zijn samengevoegd en het advies is uitgebreid.
Samenvatting Inleiding Er is gekeken of er verschillen zijn tussen nominale studenten en langstudeerders op de gebieden van life events, stress, coping en het negatief affect. Daarnaast is er gekeken of er voorspellers zijn voor de uitloop in jaren bij langstudeerders op de hiervoor genoemde gebieden. De enquête is ingevuld door 777studenten van Avans Hogeschool. Conclusie & discussie Er is gebleken dat enkel life events en het negatief affect een directe link hebben met langstuderen. Bij stress en coping werden er wel indirecte effecten gevonden doordat zij wel verband houden met het negatief affect en de life events. Advies Een intakegesprek kan uitval in het eerste jaar voorkomen. Het is dan ook aangeraden om een intakegesprek te houden met alle eerstejaars. Er dient een beleid te zijn of ontwikkeld te worden omtrent studieloopbaanbegeleiding waarbij men ook kijkt naar hoe effectief deze studieloopbaanbegleiding is. Studenten dienen gewaarschuwd te worden van het gevaar van veel werken en het hebben van veel herkansingen. Men zou in een longitudinaal of cross-sectioneel onderzoek de verbanden tussen langstuderen, life events, stress, coping en negatief affect nog beter in kaart kunnen brengen.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 3 van 16
Inhoudsopgave 1
Inleiding
4
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Resultaten 8 Algemene indicatoren 8 De invloed van life events op de studieduur 8 De invloed van stress op de studieduur 9 De invloed van copingstrategieën op de studieduur 10 De invloed van het negatief affect op de studieduur 11 De kijk van studenten op het kabinetsbeleid ten aanzien van de langstudeermaatregel 11
3
Beperkingen van dit onderzoek
12
4
Adviezen
13
5
Literatuurlijst
15
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 4 van 16
1
Inleiding In het schooljaar 2012/2013 gaat de langstudeermaatregel in (Rijksoverheid, 2012). Dit betekent dat hogescholen en universiteiten zesduizend euro gekort worden per langstudeerder die langer dan de nominale studieduur plus één jaar over hun studie doet. De helft van dit geld krijgen ze terug van de langstudeerder zelf. Jaren die ze bij een andere studie hebben verspeeld tellen ook mee voor de langstudeermaatregel. Voor Avans zou dit ongeveer een korting van €15.000.000 betekenen, waarvan de helft kan worden verhaald op de langstudeerder (Avans, 2012; Rijksoverheid, 2011) (indien men de algemene cijfers van de overheid overneemt en ervan uitgaat dat deze ongeveer overeen zullen komen met de situatie bij Avans). Het kabinet verwacht dat het studierendement zal toenemen en dat er uiteindelijk 25% minder langstudeerders zullen zijn (Rijksoverheid 2011). Het geld dat vrijkomt doordat er minder langstudeerders zijn zal worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs. De langstudeermaatregel dient dan ook gezien te worden als onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. De verbetering in het studierendement denkt men te kunnen behalen doordat studenten beter gaan nadenken over hun studiekeuze en een bewustere keuze zullen maken (Rijksoverheid, 2011). Aan de kant van de instellingen denkt men dat er nog terrein gewonnen kan worden door meer lessen te geven die ook meer diepgang en uitdaging bieden (Rijksoverheid, 2011). In twee voorgaande studies van Schmidt & Simons (2011) en Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport [Stichting OER](2011) zijn een aantal levensgebeurtenissen (life events) geïdentificeerd die volgens de langstudeerders van invloed zijn geweest op hun studie. Deze life events hebben zowel een vrijwillig karakter (zoals het volgen van extra vakken of het hebben van een bijbaan) als een niet vrijwillig karakter (denk aan ziekte, het uitgaan van een relatie of het overlijden van een dierbare). De mate waarin de verschillende life events meespelen en hoe zich dit verhoudt tot nominale studenten is echter niet bekend. In het onderzoek waar dit adviesrapport uit voortvloeit is onderzocht of er een verschil is tussen nominale studenten en langstudeerders in de life events die ze meemaken en in hoeverre deze van invloed zijn op de uitloop in jaren. In het onderzoek zijn deze life events gerapporteerd aan de hand van een enquête. Aangezien life events gepaard kan gaan met een bepaalde mate van stress afhankelijk van hoe iemand het life event interpreteert (Paulley, 1986), is er ook gekeken of er een verschil is in de stress die men ervaart en hoe men met stress omgaat (copingstrategieën) en of ze een voorspellende waarde hebben bij de uitloop van studenten. Verder is er gekeken naar de schaal negatief affect [NA]. Het NA kan worden gezien als een min of meer stabiele trek waardoor men geneigd is om dingen sneller in een negatief daglicht te zien. De verschillende variabelen zijn in het meetinstrument als volgt verwerkt: De life events werk, uitgaan, studievereniging, studentenvereniging, vrijwilligerswerk, sport, muziek maken & de zorg voor een ander werden gemeten naar het aantal uren per week dat men eraan besteed. De overige life events werden vooraf gegaan door de stelling: “Van hoeveel invloed zijn de volgende levensgebeurtenissen geweest op je studieloopbaan” de life events konden gescoord worden met een vijfpunt Likertschaal die liep van “helemaal geen invloed” tot “heel veel invloed” waarbij ook de optie niet van toepassing bestond.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 5 van 16
Het kabinetsbeleid werd aan de hand van stellingen gemeten door middel van een vijfpunt Likertschaal die liep van “helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens.” Bij de overige begrippen zijn constructen gebruikt die afkomstig waren uit gestandaardiseerde vragenlijsten: voor stress is dit de DASS (Beurs, Van Dyck, Marquenie, Lange & Blonk, 2001) geweest, voor coping de COPE-e-32 (Kleijn, Heck & Waning, 1996) en voor het [NA] is er gebruik gemaakt van de PANAS (Engelen, De Peuter, Van Diest & Van den Berg, 2006). Het onderzoek is uitgevoerd onder alle studenten van Avans die in of voor 2008 zijn begonnen aan hun studie bij Avans (N=5289). Deze gegevens zijn aangeleverd door DFS. Uiteindelijk heeft 15% (n=777) de enquête ingevuld. De langstudeerders zijn waarschijnlijk oververtegenwoordigd in dit onderzoek maar verder kwamen de populatie en de respondentengroep redelijk goed overeen. Er is in dit onderzoek gebruikt gemaakt van 2 groepen: de groep voltijdstudenten en de groep deeltijd en duale studenten. Bij de voltijdstudenten zijn de volgende resultaten gevonden (Van der Coelen, 2012): Mannen zijn vaker langstudeerder (p < 0,01). Vooropleiding en afkomst zijn niet significant hoewel voor afkomst de data beperkt was. Ook zijn er geen verschillen gevonden tussen de sector waarin men studeert en langstuderen. Langstudeerders geven iets vaker aan niet uit te gaan (p < 0,05). In Tabel 1 staan de life events die ze vaker aankruisten. Tabel 1: Life events die vaker zijn aangekruist door langstudeerders als van invloed zijnde op de studie Studiebegeleiding**
Het volgen van extra vakken of een extra stage lopen*
Niet goed op de hoogte zijn van de
De moeilijkheid van de opleiding**
opleiding** Het niet goed informeren naar een
Onvoldoende motivatie**
opleiding** Onvoldoende voorbereiding voor een
Dat de opleiding onvoldoende aansluit bij de
tentamen of werkstuk**
eigen capaciteiten, vaardigheden en interesses**
Dat de arbeidsmarkt te slecht was om af te studeren* Privéomstandigheden** *p < 0,05 **p < 0,01
Ziekte**
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 6 van 16
Langstudeerders besteden meer tijd aan vrijwilligerswerk (p < 0,05). Verder hebben ze meer invloed ervaren van: een lage motivatie (p < 0,01); het onvoldoende voorbereiden op een tentamen of werkstuk (p < 0,05); ziekte (p < 0,01) & privéomstandigheden (p < 0,01). Ze hebben echter minder invloed ervaren van: studeren of stage lopen in het buitenland (p < 0,05); reizen (p < 0,01); de keuze voor een opleiding met een hogere status, baankans of beter salaris (p < 0,01); het niet goed informeren naar een opleiding (p < 0,05) & een slechte arbeidsmarkt (p < 0,05). Verder bleek dat er een significant verband was tussen het aantal jaren dat men uitloopt en het aantal uren dat men werkt (r = 0,24). Verder werd er een verband gevonden tussen het aantal jaren dat men uitloopt en de volgende life events: studiebegeleiding (r = 0,18); de keuze voor een opleiding met een hogere status, betere baankans of een beter salaris (r = 0,14) & een lage motivatie (r = 0,12). Als men alle life events bij elkaar neemt dan scoren langstudeerders hoger dan nominale studenten (p < 0,01) en is er ook een verband tussen het aantal jaren uitloop en de som van de life events (r = 0,15). Deze som van life events is berekend door de life events die werden gescoord met behulp van een likertschaal bij elkaar op te tellen. In tabel 2 is per life event afgezet hoe deze op bovenstaande criteria scoort. Men ziet dat sport, muziek maken en de zorg voor een ander niet significant scoren bij een van de drie testen. De life events de keuze voor een opleiding met een hogere status, betere baankans of beter salaris; niet voldoende informeren naar een opleiding & arbeidsmarkt te slecht om af te studeren geven een gemengd beeld waar men zowel hoger en lager scoort dan nominale studenten of er een positief verband bestaat en een lager gemiddelde dan nominale studenten. De overige life events laten in ieder geval bij één van de twee testen een verschil tussen langstudeerders en nominale studenten of een verband met de uitloop in jaren zien waarbij langstudeerders hoger scoren. De life events vakken volgen of stage lopen in het buitenland & reizen wordt door nominale studenten gemiddeld genomen hoger gescoord dan door langstudeerders. Uitgaan wordt door langstudeerders minder vaak gedaan dan door nominale studenten. Er zijn geen verschillen gevonden tussen nominale studenten en langstudeerders bij de mate van stress en de copingstrategieën die ze gebruiken. Wel scoren langstudeerders hoger op het NA. Er is geen verband gevonden tussen het aantal jaren uitloop en de mate van stress, de copingstrategieën die ze gebruiken en hun NA. Er zijn wel indirecte verbanden gevonden doordat stress, copingstrategieën en het NA allen correleerden met verschillende life events en onderling. Hier zal later dieper op ingegaan worden Bij de groep deeltijd en duale studenten werden er minder verbanden gevonden dan bij de voltijdstudenten. De volgende effecten werden wel gevonden: Langstudeerders geven vaker aan dat de volgende life events van invloed zijn geweest op hun studieloopbaan: studiebegeleiding (p < 0,05); dat de opleiding te moeilijk is of was (p < 0,05); de keuze voor een opleiding met een betere baankans, status of salaris (p < 0,05) & privéomstandigheden (p < 0,05). Langstudeerders hebben gemiddeld meer invloed ervaren van de volgende life events: het te weinig doen voor een tentamen of werkstuk (p < 0,05) & privéomstandigheden (p < 0,01). Ook de som van de life events is hoger bij langstudeerders (p < 0,01). Verder werden ook bij de groep deeltijd en duale studenten geen directe verschillen tussen langstudeerders en nominale studenten gevonden op de gebieden van stress, coping & NA of verbanden gevonden tussen de uitloop in jaren en stress, coping & NA.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 7 van 16
Tabel 2: De life events afgezet naar gemeten verschil met nominale studenten en verband met de uitloop in jaren. Verschil Life event
Vaker aangekruist dan
Gemiddeldes met
Verband met
nominale studenten
nominale studenten
uitlopen in jaren
Werk bijbaan Uitgaan
+ -
Vrijwilligerswerk
+
Sport Muziek maken Zorg voor een ander Studiebegeleiding
+/+
+
Studeren of een stage lopen in het buitenland
-
Extra vakken volgen of een extra stage lopen
+
Reizen
-
Niet goed op hoogte onderwijs zijn van de vorm van het onderwijs
+
Opleiding die te moeilijk is of was
+/+
De keuze voor een opleiding met een hogere status, betere baankans of /+
-
opleiding
+
-
Een lage motivatie
+
+
+
+/+
beter salaris
+
Niet voldoende informeren naar een +
Te weinig gedaan voor een tentamen of werkstuk Opleiding sluit niet aan eigen capaciteiten, vaardigheden of interesses
+
Arbeidsmarkt te slecht om af te studeren
+
-
Ziekte
+
+
Privéomstandigheden
+/+
+/+
Som van de life events
N/A
+/+
/+, /- Verband (ook) gevonden bij deeltijdstudenten
+
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 8 van 16
2
Resultaten
2.1
Algemene indicatoren In het onderzoek is een duidelijk verschil gevonden tussen mannen en vrouwen wat betreft langstuderen. Mannen zijn vaker langstudeerder (p < 0,01) en lopen ook langer uit (p < 0,01). Er is geen verschil gevonden tussen nominale studenten en langstudeerders wat betreft de vooropleiding (p > 0,05) 1 ; sectoren en land van herkomst. Voor het land van herkomst was te weinig data beschikbaar om een goede analyse te kunnen doen aangezien slechts een klein aantal respondenten in het onderzoek niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Bij de sectoren is er geen significant verschil gevonden tussen de aantallen nominale studenten en langstudeerders maar lijkt het erop dat ICT relatief veel langstudeerders heeft en de kunstopleidingen relatief weinig. Echter door het lage aantal respondenten binnen een aantal sectoren dient men voorzichtig te zijn met definitieve uitspraken over sectoren waar relatief veel of weinig langstudeerders zouden zitten.
2.2
De invloed van life events op de studieduur Langstudeerders maken meer life events mee dan nominale studenten. Ze rapporteren iets vaker dan nominale studenten dat verschillende redenen van invloed zijn geweest. Alleen uitgaan is de uitzondering op deze trend bij life events die een significant verschil laten zien wat langstudeerders (voltijd) juist iets minder vaak aangeven te doen (p < 0,05). Dat men rapporteert minder uit te gaan als langstudeerder kan echter komen omdat het een moment opname is. Het kan zijn dat langstudeerders in het begin van hun studieloopbaan even vaak of vaker uit gingen maar er nu meer op gebrand zijn om hun diploma voor het einde van het schooljaar te behalen. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat studenten minder uitgaan minder sociale integratie hebben dan studenten die veel uitgaan. Sociale en academische integratie zijn een belangrijke indicator voor uitval (Onderwijsraad, 2008 & Feltzer & Rickli, 2009). Academische integratie wordt overigens als belangrijker gezien in het licht van studie uitval maar sociale integratie gaat vooraf aan academische integratie (Feltzer & Rickli, 2009). Gemiddeld besteden langstudeerders meer tijd aan vrijwilligerswerk (p < 0,05). Opvallend is dat er minder invloed wordt ervaren door langstudeerders bij de life events: de keuze voor een baan met een hogere status, betere baankans of hoger salaris (p < 0,01) & dat men niet goed heeft geïnformeerd naar een opleiding (p < 0,05). Echter uit onderzoek van Warps, Hogeling, Pass & Brukx (2009) bleek dat dit juist indicatoren zijn voor uitval in het eerste jaar. Dat langstudeerders minder invloed hadden ervaren van de indicatoren voor uitval in het eerste jaar zou mogelijk kunnen komen doordat niet alle studenten uitvallen die op basis van die indicatoren een keuze hebben gemaakt. Degenen die niet doorgaan zullen een nieuwe keus moeten maken, mogelijk beter doordacht waardoor ze lager scoren op die indicator.
1 Dit geldt voor alle niet significante verbanden.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 9 van 16
Verder werd door langstudeerders minder invloed ervaren door stage lopen of vakken volgend in het buitenland (p < 0,05); door reizen (p < 0,01) & door een slechte arbeidsmarkt (p < 0,05). Waar langstudeerders wel een hogere invloed ervaren hebben zijn: een lage motivatie (p < 0,01); het onvoldoende voorbereiden op een tentamen of werkstuk (p < 0,05); ziekte (p < 0,01) & privéomstandigheden (p < 0,01). Hiervan zijn ziekte en privéomstandigheden life events die duidelijk vallen onder ongekozen life events zoals men ook vermeld in het eerder onderzoek (Schmidt & Simons, 2011 & Stichting OER, 2011). In het aantal jaren dat men uitloopt zijn de volgende life events van belang: Het aantal uren dat men per week werkt (r = 0,24); de ervaren invloed van studiebegeleiding (r = 0,18); de keuze voor een opleiding met een hogere status, beter salaris of betere baankans (r = 0,14) & een lage motivatie (r = 0,12). Opvallend is dat nog het aantal uren werk nog de studiebegeleiding significant verschillen met nominale studenten en dat de keuze voor een opleiding met een hogere status, beter salaris of een betere baankans zelfs minder van invloed is dan bij nominale studenten. Alleen een lage motivatie werd vaker gerapporteerd door langstudeerders. Als laatste bleek er dat er bij de som van de life events een significant verschil is tussen langstudeerders en nominale studenten (p < 0,01) en is er ook een verband tussen het aantal jaren dat men uitloopt en de som van de life events (r = 0,15). Het is opvallend dat nominale studenten en langstudeerders evenveel werken en studiebegeleiding even veel invloed gehad heeft op de studieloopbaan maar dat het wel een indicator is voor uitloop. Een mogelijke oorzaak voor het werk zou kunnen zijn dat men best veel kan werken zonder problemen maar als iets gebeurt men dit niet (erbij) kan opvangen en daardoor uitloopt. Voor de studieloopbaan kan eenzelfde proces gelden, zolang men nergens tegenaan loopt is de kwaliteit van de studieloopbaan niet belangrijk maar zodra iets gebeurd is het een factor in het voorkomen van uitloop.
2.3
De invloed van stress op de studieduur Er is in het onderzoek geen verschil gevonden tussen nominale studenten en langstudeerders in de mate waarin men stress ervaart. Ook houdt de mate van stress geen direct verband met het aantal jaren dat men uitloopt. Een indirect verband is er wel gevonden. De mate van stress houdt namelijk verband met verschillende life events waaronder bij voltijdstudenten ook studiebegeleiding (r = 0,14) en de keuze voor een opleiding met een betere status, baankans of salaris (r = 0,10) die een directe invloed hebben op het aantal jaren dat iemand uitloopt. Verder was er een positief verband met de life events: de keuze om extra vakken te volgen of stage te lopen (r = 0,16); reizen (r = 0,21); dat men niet op de hoogte was van het onderwijs (r = 0,18); dat de opleiding te moeilijk is of was (r = 0,22); dat de opleiding niet aansloot bij de eigen interesses, capaciteiten of vaardigheden (r = 0,15); ziekte (r = 0,23) & privéomstandigheden (r = 0,26). Bij deeltijdstudenten was er ook een verband met privéomstandigheden (r = 0,27) & een opleiding te moeilijk was of is (r = 0,29) maar was er ook een verband met het niet goed informeren naar een opleiding (r = 0,36) & Dat de arbeidsmarkt te slecht was om af te studeren (r = 0,32).
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 10 van 16
Meer uren besteden aan sport (r = -0,17) of een studentenvereniging (r = -0,43) bleken een beschermende factor voor stress bij voltijdstudenten, bij deeltijdstudenten geldt uitgaan (r = -0,31) als een beschermingsfactor. Ook de som van life events correleerde met stress bij de groep voltijdsstudenten (r = 0,22). Dat er geen significant verband gevonden werd met de uitloop in jaren en stress kan verschillende oorzaken hebben. Studenten die momenteel aan het afstuderen zijn, zijn bezig met de laatste loodjes van stage of scriptie wat mogelijk veel stress met zich meebrengt. Hierdoor is mogelijk het verband tussen stress en uitloop in jaren of een verschil tussen nominale studenten en langstudeerders mogelijk niet waarneembaar. Een andere mogelijke oorzaak ligt in het feit dat de life events in het verleden liggen, het kan zijn dat de stress destijds hoog was en van invloed maar nu niet meer. Een laatste oorzaak is natuurlijk dat er totaal geen directe invloed bestaat en deze alleen indirect speelt als moderator of mediator variabele op life events of tussen life events en de uitloop in jaren.
2.4
De invloed van copingstrategieën op de studieduur Er is geen significant verschil gevonden tussen langstudeerders en nominale studenten in hun copingstrategie. Er werd verder geen verband gevonden tussen het gebruik van een bepaalde copingstrategie en het aantal jaren dat iemand uitloopt. Er werd ook hier een indirect verband gevonden tussen life events en de copingstrategieën. Steunzoekende coping correleerde onder andere met studiebegeleiding (r = 0,12) en een lage motivatie (r = -0,13); vermijdend gedrag en opgeven correleerde met een lage motivatie (r = 0,22) en actief probleemgerichte coping heeft een verband met onder andere studiebegeleiding (r = 0,14) en dat men een opleiding kiest met betere baankans, status of salaris (r = 0,13). Deze life events hebben weer direct invloed op de uitloop in jaren van langstudeerders. De som van de life events correleerde positief met vermijdend gedrag en opgeven (r = 0,25) en met positief herbenoemen (r = 0,10). Bij deeltijdstudenten was er een correlatie tussen vermijdend gedrag en opgeven & werk of bijbaan (r = -0,21) en een lage motivatie (r = 0,26), factoren die bij voltijdstudenten correleren met de uitloop in jaren. Het blijkt dus dat studenten die van een steunzoekende copingstijl gebruik maken een hogere motivatie hebben. Het is mogelijk dat studenten die kiezen voor deze copingstijl van nature een hogere motivatie hebben. Het is echter ook mogelijk dat door op tijd eventuele twijfels te bespreken men er op tijd iets aan kan doen voordat de motivatie te ver zakt. Een andere mogelijkheid is dat door de lage motivatie te bespreken de omgeving de student kan motiveren. Studenten die meer werken maken minder gebruik van de copingstrategie vermijdend gedrag en opgeven. Het kan zijn dat studenten die meer werken bepaalde eigenschappen hebben waardoor ze niet geneigd zijn om op te geven. Het kan ook zijn dat door te werken en een studie te volgen men leert om niet op te geven en moeilijke situaties te vermijden. Verder is er een significant verband gevonden met stress. Waarbij blijkt dat mensen die veel gebruik maken van vermijdend gedrag en opgeven (r = 0,41) over het algemeen duidelijk meer stress hebben dan mensen die veel gebruik maken van andere copingstrategieën. Dat er geen significant verband is tussen uitloop en coping of een verschil tussen nominale studenten en langstudeerders vloeit voort uit het ontbrekende verband tussen stress en uitloop in jaren en het verschil tussen nominale studenten en langstudeerders. Coping is
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 11 van 16
namelijk een mediator/moderator van stress volgens de theorie (o.a. van Rhenen, Schaufeli, Dijk & Blonk, 2008; Schaufeli & Bakker, 2007 & Morrisson & Bennet, 2010).
2.5
De invloed van het negatief affect op de studieduur Langstudeerders (m = 2,08) rapporteren gemiddeld een hogere score op NA dan nominale studenten (m = 1,91) (p < 0,01) maar er is geen verband gevonden met het aantal jaren dat men uitloopt. Een indirect verband is er wel gevonden doordat het NA bij voltijdstudenten correleerde met verschillende life events waaronder studiebegeleiding (r = 0,12) & een lage motivatie (r = 0,13) die een verband hebben met de uitloop in jaren van langstudeerders. De som van de life events correleerde ook met het NA (r = 0,28). Bij deeltijdstudenten bleek werk (r = 0,26) te correleren met het NA, wat bij voltijdstudenten correleert met de uitloop in jaren van langstudeerders. Verder blijkt er een sterk positief verband te bestaan tussen het NA en stress (r = 0,71). Er blijkt een matig verband tussen vermijdend gedrag en opgeven en het NA (r = 0,46) wat overeenkomt met het verband dat werd gevonden tussen deze copingstrategie en stress. Positief herbenoemen is negatief gecorreleerd met NA (r = -0,10). Religie (r = 0,12) en actief probleemgerichte coping (r = 0,17) hebben een zwak positief verband met NA. Opvallend is het dan dat NA wel een verschil laat zien tussen nominale studenten en langstudeerders. NA hangt ook samen met stress en coping, al is het niet geheel duidelijk hoe precies. Toch zijn langstudeerders over het algemeen blijkbaar iets negatiever dan nominale studenten.
2.6
De kijk van studenten op het kabinetsbeleid ten aanzien van de langstudeermaatregel In de meeste gevallen ontlopen voltijd & deeltijd en duale studenten en elkaar niet veel met betrekking tot de langstudeermaatregel. Deeltijd en duale studenten zijn echter meestal net iets stelliger dan voltijdstudenten. De meeste studenten geven aan redelijk tot goed op de hoogte te zijn van de langstudeermaatregel (v = 64% d = 73%) toch geeft nog een redelijke groep aan onvoldoende op de hoogte te zijn (v = 36% d = 27%). De overgrote meerderheid ziet de langstudeermaatregel als een bezuiniging (v = 76% d = 72%) en de helft van de studenten vindt de langstudeermaatregel geen goed idee (v = 58% d = 53%). Het kabinet verdedigdt de langstudeermaatregel door te stellen dat het geld dat vrijkomt door de maatregel zal worden gebruikt worden voor andere studenten (Rijksoverheid,2011) De groep die het eens is met deze onderbouwing (v = 36% d = 37%) is ongeveer even groot als de groep die het ermee oneens is (v = 36% d = 38%). Over de effectiviteit van de maatregel zijn studenten het niet eens. De groep die denkt dat er minder langstudeerders zullen zijn (v = 41% d = 39%) is ongeveer even groot als de groep die denkt dat de maatregel niet veel zal uithalen (v = 39% d = 35%). Men denkt wel dat het hoger onderwijs veel ontoegankelijker zal worden (v = 64% d = 58%). Slechts een zeer klein percentage (v = 4% d = 7%) zou echter niet aan een studie in het hoger onderwijs zijn begonnen als er als een langstudeermaatregel had bestaan. Het kabinet beoogt onder andere met de langstudeermaatregel dat men, voordat men begint in het hoger onderwijs, beter nadenkt over de opleiding die men gaat volgen (Rijksoverheid, 2011). Ongeveer 31% van de voltijdstudenten en ongeveer 24% van de deeltijd en duale
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 12 van 16
studenten geeft aan dit ook daadwerkelijk te zullen doen. Toch denkt bijna niemand dat hij of zij een andere keuze gemaakt zou hebben (v = 11% d = 8%). Een belangrijke motivatie voor het kabinet om de langstudeermaatregel in te voeren was om te zorgen dat studenten minder tijd zouden besteden aan andere zaken (Rijksoverheid, 2011). Slechts een klein percentage is het eens met de stellingen: “had ik minder uren op mijn werk gemaakt” (v = 17% d = 20%); “was ik minder vaak uitgegaan” (v = 8% d = 2%); “had ik geen bestuursfunctie gedaan” (v = 15% d = 15%) & “had ik me niet ingezet voor mijn vereniging of goed doel” (v = 9% d = 14%). Waar wel winst behaald zou kunnen worden volgens de studenten is dat 32% van de voltijdstudenten en 26% van de deeltijd en duale studenten aangeeft dat men niet tussentijds van opleiding zou zijn gewisseld. Een andere belangrijke motivatie voor het kabinet om de langstudeermaatregel in te voeren was dat men wilde dat studenten meer tijd besteden aan hun studie (Rijksoverheid, 2011). Voor 27% van de voltijdstudenten zou dat inderdaad het geval zijn. Vandaar ook dat meer voltijdstudenten dan deeltijd en duale studenten (30% om 19%) denken dat ze hun studievertraging hadden kunnen voorkomen. Veel deeltijdstudenten zou niet meer inzet kunnen tonen, slechts 13% geeft aan meer inzet te zullen tonen. Opvallend is dat langstudeerders niet significant hoger scoren op stress. (Zie ook paragraaf 2.3) blijkbaar is de langstudeermaatregel voor langstudeerders geen reden om extra stress te hebben zoals bijvoorbeeld als gevolg van extra tijd die ze steken in het behalen van hun diploma of door zorgen over hoe men diens verhoogde collegegeld kan betalen. Dit zou kunnen komen doordat er twee duidelijke groepen ontstaan waarbij één groep duidelijk weet dat men diens diploma gaat halen en een tweede groep die al weet dat die het diploma niet meer kan halen. De eerste groep ervaart geen extra stress doordat men niet denkt met de langstudeermaatregel te maken te krijgen. De tweede groep weet al dat men geen diploma meer kan halen voordat de langstudeermaatregel ingaat en zal dit mogelijk gelaten over zich heen laten komen.
3
Beperkingen van dit onderzoek De verschillen die gevonden zijn in dit onderzoek zijn relatief klein. Dit kan mogelijk komen doordat uitspraken worden gedaan over een student zijn of haar gehele studieperiode (van ~4 tot en met ~10 jaar). De langstudeerders in dit onderzoek zijn oververtegenwoordigd. Uit de literatuur zou men verwachten dat ongeveer 33% van de vierdejaarsstudenten langstudeerder is (CBS, 2012). In dit onderzoek is dat echter ongeveer de helft. De begrippen die de life events meten zijn over het algemeen containerbegrippen. Door de lengte van de vragenlijst was het echter niet mogelijk om deze verder uit te pakken in kleinere begrippen. Ook was de formulering “invloed op je studie” mogelijk wat vaag. Het is misschien beter om duidelijk te vragen naar een positive of negatieve invloed van deze life events.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 13 van 16
4
Adviezen Een behoorlijke groep studenten is nog onvoldoende op de hoogte van de langstudeermaatregel. Om studenten te helpen kan Avans zich inzetten om studenten voor te lichten over de langstudeermaatregel. Voorlichting zou per mail kunnen gaan met daarin de belangrijke algemene informatie met ook een verwijzing als men meer persoonlijk advies zou willen krijgen. Voor aankomende studenten zou men een brief met informatie kunnen opstellen. Via de website kan men de informatie bekend maken zodat studenten daar later nog eens rustig kunnen teruglezen wat de langstudeermaatregel inhoudt. Bij opleidingen die uitzicht bieden op een relatief hoog salaris, goede baankans of hoge status kan men een intakegesprek voeren om te voorkomen dat studenten een verkeerde keuze maken op basis van de beloftes aan het einde van de studie in plaats van een keuze voor datgene wat bij die persoon past. Uit het onderzoek van Warps, Hogeling, Pass & Brukx (2009) bleek dat studenten die een intake of welkomstgesprek hadden gehad minder vaak uitvielen dan studenten die dit niet hadden gehad. Voor overige opleidingen is een intakegesprek echter ook aan te raden aangezien langstudeerders vaker de redenen “Het niet voldoende informeren naar een opleiding;” “dat de opleiding niet aansluit bij de eigen capaciteiten, vaardigheden of interesses” & “een lage motivatie” hebben aangekruist wat volgens het onderzoek van Warps et al. (2009) indicatoren zijn voor uitval. Het is echter belangrijk om op te merken dat alleen een lage motivatie hoger wordt gescoord door langstudeerders en ook als enige uit het bovenstaande rijtje verband houdt met de uitloop in jaren. Bij de andere life events was er geen verschil of scoorden langstudeerders zelfs lager. Met andere woorden de bovenstaande redenen spelen vaker mee in het al dan niet langstuderen maar zijn niet per definitie een reden om uit te vallen. Studenten moeten zich bewust zijn dat (te) veel werken voor problemen kan zorgen als men extra belast wordt, bijvoorbeeld door privéomstandigheden of een zwaar tentamen. Tevens zorgt veel werken ervoor dat de student zich minder verbonden voelt met de opleiding en dat men minder tijd kan investeren de studie (Onderwijsraad, 2008). Studenten dienen daarnaast gewezen te worden op het gevaar dat men steeds meer moet gaan doen om nominaal te blijven lopen. Als men veel herkansingen heeft als gevolg van een lage motivatie of dat men te weinig doet voor een tentamen of werkstuk zal men het steeds moeilijker vinden om de gewone tentamens te halen. Studiebegeleiding is een factor die invloed heeft op langstuderen. Bestaand beleid ten aanzien van studiebegeleiding dient versterkt en uitgebreid te worden indien nodig. Er is veel geld gestoken in (studie)loopbaanbegeleiding maar er is nauwelijks gekeken naar de effecten hiervan en een systematische aanpak ontbreekt (Onderwijsraad, 2008). De Onderwijsraad geeft aan dat de (studie)loopbaanbegeleiding in de eerste fase van het hoger onderwijs uit drie onderdelen zou moeten bestaan: een startgesprek, heldere voorlichting en oriëntatie op het werkveld in het eerste half jaar van de studie en goede faciliteiten voor doorverwijzing. Verder is het belangrijk dat studenten zich gezien voelen en geen nummertje (Onderwijsraad, 2008). De studieloopbaanbegeleider of mentor is bij uitstek de persoon die bij de student een vinger aan de pols te houden, bijvoorbeeld door contact op te nemen bij een (grote) achterstand of langdurige afwezigheid. Tevens zou men in de studieloopbaanbegeleiding
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 14 van 16
aandacht kunnen besteden aan de gevaren van veel werken en het hebben van meerdere herkansingen. Het wordt aangeraden om in vervolgonderzoek de relatie tussen uitloop & life events, stress, coping en NA beter in kaart te brengen door middel van cross-sectioneel of longitudinaal onderzoek. Een longitudinaal onderzoek en een cross-sectioneel onderzoek zal mogelijk duidelijkere verschillen aan het licht brengen. Het voordeel van een longitudinaal onderzoek is dat men waarschijnlijk beter de verbanden kan aantonen omdat men geen momentopname maakt maar mensen volgt over een langere periode. Het voordeel van het cross-sectioneel onderzoek is dat het meestal kosteneffectief is en dat resultaten sneller beschikbaar zijn. Een tussenvorm is ook mogelijk waarbij wel een cross-sectie wordt gemaakt van de populatie maar waar men de populatie wel volgt gedurende een periode van 1 of 2 jaar bijvoorbeeld.
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 15 van 16
5
Literatuurlijst Avans (2012). Organisatie. Opgehaald http://www.avans.nl/?id=1224&em=1267.
op:
23
januari
2012
van:
Beurs, de, E., Van Dyck, R., Marquenie, L.A., Lange, A. & Blonk, R.W.B. (2001). De DASS: een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie, 34, 35-53.
Centraal Bureau voor de Statistiek (04 april 2012). Hoger beroepsonderwijs, studievoortgang vanaf startjaar 1995. Opgehaald op: 17 april 2012 van: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71200NED&D1=8-14,2229&D2=0&D3=0&D4=0&D5=a&D6=0&D7=a&HDR=G1,G2,G3,G5,T&STB=G4,G6&VW=T. Van der Coelen, M. (2012). Kenmerken van de langstudeerder: Life events – stress – coping & langstuderen. Breda: Avans Hogeschool. Engelen, U., De Peuter, S., Victoir, A., Van Diest, I. & Van den Bergh, O. (2006). Verdere validering van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) en vergelijking van twee Nederlandstalige versies. Gedrag en Gezondheid, 34, 61-70. Feltzer, M.J.A. & Rickli S.G. (maart 2009). De invloed van persoonlijkheidskenmerken en andere factoren op studieuitval in het hoger onderwijs. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Kleijn, W. Chr., Heck, van, G.L., Waning, van, A. (1996). COPE-e-32: COPE-Easy verkorte versie Oegstgeest: Centrum ‘45 Morrison, V. & Bennet, P. (2010). Gezondheidspsychologie. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Onderwijsraad (2008). Onderwijsraad.
Een
succesvolle
start
in
het
hoger
onderwijs.
Den
Haag:
Rhenen, van, W., Schaufeli, W., Dijk, van, F. & Blonk, R. (2008). Coping and sickness absence. International Archives of Occupational and Environmental Health, 81(04), 461-472. Rijksoverheid (16 maart 2011). Nota naar aanleiding van verslag langstudeerders. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/03/17/notan.a.v.-verslag-wetsvoorstel-verhoging-collegegeld-langstudeerders-32618.html Rijksoverheid (2012). Hoger collegegeld voor langstudeerders. Opgehaald op: 27 januari 2012 van: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hoger-onderwijs/collegegeld-enstudiefinanciering/hoger-collegegeld-voor-langstudeerders Schaufeli, W. & Bakker, A. (red.) (2007). De psychologie van arbeid en gezondheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Schmidt, E. & Simons, M. (maart 2011). De (on)schuld van langstuderen: Een kwantitatief onderzoek naar langstuderen. Utrecht: LSVb
datum 13-6-2012 auteur Van der Coelen pagina 16 van 16
Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport (februari 2011) Onderwijs Evaluatie Rapport. Utrecht: Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport. Warps, J., Hogeling, L., Pass, J. & Brukx, D. (oktober 2009). Studiekeuze en studiesucces: Een selectie van gegevens uit de Startmonitor over studiekeuze, studieuitval en studiesucces in het hoger onderwijs. Nijmegen: ResearchNed.