Beeldende vorming binnen vmbo BB/KB Een verzamelnotitie met handreikingen voor het ontwikkelen van een leerlijn
Gerrit Dinsbach
september 2009
Verantwoording
© 2009 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Alle rechten voorbehouden. Mits de bron wordt vermeld is het toegestaan om zonder voorafgaande toestemming van de uitgever deze uitgave geheel of gedeeltelijk te kopiëren dan wel op andere wijze te verveelvoudigen.
Auteur: Gerrit Dinsbach Tekstredactie: Bureau Sproet In opdracht van de vakverenigingen: Vereniging Leraren Beeldende Vakken (VLBV), de Nederlandse Vereniging voor Beeldend Onderwijs (NVTO) en de Vereniging Leraren Schoolmuziek (VLS) Met speciale dank aan: Liesbeth Bijwaard, Yvonne Lebbink, Tineke Steenbergen, Jos Duurkoop en Jan Blaauwgeers Informatie SLO Secretariaat VO-Onderbouw Postbus 2041, 7500 CA Enschede Telefoon (053) 4840 660 Internet: www.slo.nl E-mail:
[email protected]
AN: 4.4730.223
Inhoud
Voorwoord
5
1.
Kader en visie
7
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Kerndoelen Vmbo-BB/KB Eindtermen CKV Eindtermen Kunstvakken 2 Visie op onderwijs
7 7 8 8 9
2.
Van visie naar vakinhouden
11
2.1 2.2 2.3
Kernconcepten Kunst- en cultuurschijf Koppeling aan eigen visie
11 13 16
3.
Ontwikkelen van een leerlijn
17
3.1 3.2 3.3
Het huidige programma Start- en eindniveau Vakken in samenhang
18 19 24
4.
Adviezen voor didactiek
27
4.1 4.2 4.3
Start met een impuls Gestructureerd beoordelen Adviezen vanuit de praktijk
27 29 30
Bijlagen
33
Bijlage1 Kerndoelen
35
Bijlage 2 Begrippenlijsten
37
Bijlage 3 Visietekst NVTO/VLBV
41
Bijlage 4 Voorbeelden van Leeropgaven
43
Bijlage 5 Relaties tussen muziek en de kernconcepten
53
Bijlage 6 Format voor lesmateriaal
55
Bijlage 7 Enkele literatuur- en internetverwijzingen
57
Voorwoord
Met de invoering van de nieuwe onderbouw is er in het vmbo een leemte ontstaan. Voor het leergebied Kunst en cultuur, met name de vakgebieden muziek en beeldende vorming, zijn er geen methodes voorhanden die speciaal voor het vmbo zijn ontworpen. Uitgeverijen geven aan hier geen markt in te zien. Ook pas afgestudeerden van lerarenopleidingen worden weinig voorbereid op het lesgeven aan leerlingen op dit niveau. De vakverenigingen Vereniging Leraren Beeldende Vakken (VLBV), de Nederlandse Vereniging voor Beeldend Onderwijs (NVTO) en de Vereniging Leraren Schoolmuziek (VLS) wendden zich met bovenstaand probleem tot SLO. De vraag was of SLO (beginnende) docenten kon voorzien van een methodiek, inclusief praktijkvoorbeelden en tips, om een leerlijn voor BB en KB op het gebied van de beeldende vakken en muziek in te vullen. Via een veldaanvraag heeft SLO dit samen met een groep docenten opgepakt. Een geheel nieuwe methodiek ontwikkelen lukte niet binnen de gestelde randvoorwaarden (geld en tijd) van het project. In overleg met de vakverenigingen en docenten is daarom gekozen voor een bundeling van inzichten (instrumenten, schema's, ordeningsprincipes). We hopen dat deze bundeling, ondersteund met lesvoorbeelden en tips, (beginnende) docenten een handreiking biedt om zelf aan de slag te gaan. Deze verzamelnotitie is opgezet in een soort stappenplan, zodat de docent zelf een leerlijn kan ontwikkelen of bijstellen: • In hoofdstuk 1 ’Kader en visie’ worden besproken: − de kerndoelen van de onderbouw en karakteristieken van vmbo-BB/KB; − de eindtermen CKV en die van Kunstvakken 2. Aan het eind van dit hoofdstuk betrekken we er de eigen visie van de school bij. • In hoofdstuk 2 ’Van visie naar vakinhouden’ beschrijven we twee instrumenten om vakinhouden in kaart te brengen en te ordenen: − de ’kernconcepten’; − de ’kunst- en cultuurschijf’. De kerndoelen als samenhangend geheel zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt. Aan het eind van dit hoofdstuk bespreken we het koppelen aan de eigen visie. • In hoofdstuk 3 ’Ontwikkelen van een leerlijn’ staan adviezen hoe de docent met behulp van de visie zicht kan krijgen op de kwaliteiten van het huidige programma. Gebruikmakend van de sterke en zwakke punten kan in een aantal stappen het programma worden bijgesteld en in een leerlijn worden geordend. • In hoofdstuk 4 ’Adviezen voor didactiek’ staan tips om de leerlingen zich de beschreven vakinhouden eigen te laten maken. Een belangrijk element daarin is de motivatie van de leerling. • Voor het gemak zijn in de bijlagen enkele schema’s en bronnen vermeld. Het ontwikkelen van een eigen programma op basis van een eigen visie is niet een kwestie van ’er even voor gaan zitten’, maar van een pittig ontwikkelproces. Praktijk en visie beïnvloeden elkaar wederzijds. De schoolsituatie verandert wel eens waardoor nieuwe problemen kunnen ontstaan, maar ook nieuwe mogelijkheden. Het kan een lange weg zijn, maar elke stap in het ontwikkelproces betekent een verbetering, groot of klein, en van elke verbetering profiteren de leerlingen.
⏐5
1. Kader en visie
In dit hoofdstuk beschrijven we in 1.1 kort de kerndoelen voor kunst en cultuur. Die gelden voor alle leerlingen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. En die verschillen per schooltype. Daar moet rekening mee worden gehouden. We noemen daarom in 1.2 enkele kenmerken van BB/KB-leerlingen. Die verbinden we niet direct met de kerndoelen, want er is nog een andere algemene invalshoek om de inhoud van de lessen in de onderbouw te bepalen. Die invalshoek is het vervolgonderwijs, de bovenbouw van het vmbo. Daarom staan we in 1.3 stil bij de eindtermen CKV. Voor een doorlopende leerlijn is het vanzelfsprekend dat kunst en cultuur in de onderbouw en CKV in de bovenbouw op elkaar aansluiten. Het ligt veel minder voor de hand om naar het examenprogramma van Kunstvakken 2 te kijken. Die worden alleen door GL- en TL-leerlingen gevolgd. Daarom stellen we in 1.4 de vraag wat de eindtermen van Kunstvakken 2 voor waarde kunnen hebben voor een leerlijn. Een antwoord op die vraag wordt gedeeltelijk bepaald door de eigen vakvisie. Daar komen we in 1.5 op terug.
1.1 Kerndoelen In de wet staat een inleiding op de vijf kerndoelen (48 t/m 52) voor het onderdeel kunst en cultuur. Daarin wordt een brede oriëntatie op kunst en cultuur als doel genoemd. Deze kerndoelen geven ook variatie in activiteiten aan: • Eigen werk maken en presenteren. • Andermans werk ervaren en plaatsen. • Verslag doen van activiteiten.; 1 • Reflecteren op eigen en andermans werk. Al deze activiteiten staan in dienst van de brede oriëntatie. Wat deze oriëntatie concreet moet opleveren wordt niet vermeld. Welke kwaliteitscriteria zouden moeten gelden voor bijvoorbeeld een ‘goed’ werkstuk of verslag is dus ook niet duidelijk. Kunnen docenten helemaal zelf bepalen welke leeropbrengsten ze wensen? Een rode draad is dat het bij kunst en cultuur (ook) gaat om eigen en andermans werk,met andere woorden ernaar te streven dat het werk dat je maakt van jezelf is en je er bewust van zijn wat andermans werk op het gebied van kunst en cultuur voor je kan betekenen. Het niveau hangt natuurlijk mede af van de mogelijkheden die de leerling heeft.
1.2 Vmbo-BB/KB Elke leerling is anders. Bij het kiezen van een schooltype wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met verschillen in capaciteit en belangstelling. En – als het goed is – heeft dat vervolgens consequenties voor het lesprogramma (onderwerpen, werkwijze, et cetera). Er zijn meer verschillen die invloed hebben op vorm en inhoud van het lesprogramma, met name de 2 ’leerstijlen’. De vier types leerstijlen zijn: • doener (wil actief aan de slag); • dromer (wil samen met anderen reflecteren); • denker (wil heldere informatie om mee aan de slag te gaan); • beslisser (gaat op zoek naar de relatie tussen kunstwerk en eigen leven). 1
In bijlage 1 staat de volledige tekst. Dat is bijvoorbeeld in praktijk gebracht door Bas Postma, Cultuurcoördinator Prisma van Cooth, Breda (zie (http://docenten.cjp.nl → goede voorbeelden → scholen) en geciteerd in Stefanie van Tuinen “Handreiking beeldende vakken voor schoolexamens”, SLO, 2007 blz. 18.
2
⏐7
BB/KB-leerlingen zijn vooral doeners. Ze zijn meer gericht op praktische dan theoretische activiteiten: ze leren door te doen. Ze leren vooral van hun ervaringen. Maar daar leer je pas van als je erbij ‘stilstaat’ (reflecteert en evalueert). Voor het bereiken van de gewenste leeropbrengsten hebben vmbo-leerlingen een relatief strakke structurering nodig. Zo is het voor het eigen maken van algemene vaardigheden (zoals verslag doen en reflecteren) belangrijk dat die verbonden zijn aan de taak of een beroep. Zo wordt voor de leerlingen zichtbaar waarvoor zij de vaardigheden nodig hebben en krijgen die vaardigheden betekenis. Koppel dus het leren maken van eigen keuzes aan heldere instructie, begeleiding en evaluatie bij een inhoudelijke taak. Voor deze leerlingen is het van belang dat die weg gestructureerd en gefaseerd verloopt.
1.3 Eindtermen CKV Oriëntatie op Kunst en cultuur in de onderbouw en het vak CKV in de bovenbouw zijn voor alle leerlingen verplicht. Daarom is een goede afstemming tussen beide in het belang van de leerling. Kerndoel 50 besteedt expliciet aandacht aan het kijken en luisteren naar culturele en kunstzinnige uitingsvormen. De leerling zal dus al in de onderbouw diverse kunstzinnige en culturele activiteiten gaan ondernemen en ook de nodige basiskennis en basisvaardigheden voor CKV-vmbo opdoen. Door hiermee al in de onderbouw te starten, valt bij CKV-vmbo tijdwinst en verdieping te behalen.
1.4 Eindtermen Kunstvakken 2 Kunstvakken 2 in de bovenbouw kan alleen door GL- en TL-leerlingen worden gevolgd en dan nog voor zover de school het aanbiedt. De docent kan zich daarom afvragen wat er voor of tegen is om de eindexamenprogramma’s te gebruiken als leidraad of streefdoel voor het opzetten van een leerlijn in de onderbouw. Organisatorisch is het natuurlijk handig om de vakinhoud van BB/KB af te stemmen op GL/TL. Materialen zoals een introductiefilmpje kunnen dan voor een grotere groep leerlingen gebruikt worden, al zal de didactiek per leerweg aangepast moeten worden. De eindtermen geven voor het schoolexamen ruimte om eigen inhoudelijke keuzes voor de uitwerking te maken. Voor scholen die deze ruimte willen benutten, heeft SLO handreikingen 3 gemaakt die niets voorschrijven, maar zijn bedoeld om docenten ideeën aan te reiken. Welke exameninhouden kunnen richting geven aan de invulling van de kerndoelen in de onderbouw? • Vanuit de vraag of kunstvakken te verbinden zijn met de beroepstoekomst van de leerling is koppeling aan Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) van belang. In het examenprogramma heeft de eerste exameneenheid (beeldende vakken BV/K/1; muziek MU/K/1) betrekking op 'Oriëntatie op leren en werken'. 4 • De CEVO heeft voor de centrale examens begrippenlijsten samengesteld. Met de keuze van inhouden uit deze lijst bestaat meer kans dat er lesvoorbeelden (methodes, internet etcetera) te vinden zijn die hier betrekking op hebben. De vraag is dan wat wel en wat niet over te nemen. In hoofdstuk 3 komen we op beide punten terug omdat ze belangrijk voor de leerlijn zijn. N.B.: De examenprogramma's voor het vmbo verschillen per kunstvak op soms essentiële punten. Het centraal examen voor de beeldende vakken bestaat bijvoorbeeld uit een centraal
3
De handreikingen voor de schoolexamens vmbo zijn te downloaden van www.slo.nl. Zie de syllabi (CEVO toelichting op centraal getoetste deel van het examen): www.examenblad.nl. 4
⏐8
schriftelijk examen (CSE) en een centraal praktisch examen (CPE). Dit in tegenstelling tot muziek, dat alleen een centraal schriftelijk examen kent.
1.5 Visie op onderwijs Een visie is pas nuttig als er consequenties voor de lespraktijk uit getrokken kunnen worden. Dan is het een steun voor het maken van keuzes en het opstellen van een leerlijn. Er zijn verschillende manieren om een visie op te stellen. • Het team gaat een middag rond de tafel zitten om zelf een visie op te stellen. • Teksten van bestaande visies opzoeken en daaruit de visie kiezen die het meest aanspreekt. Om er een eigen visie van te maken, kunnen er korte praktijkvoorbeelden bij geschreven worden. 5 Voor de beeldende vakken heeft NVTO/VLBV een visietekst opgesteld. Die tekst kan een goede start zijn voor een eigen visie, eventueel kan deze met collega’s van andere scholen worden besproken. Al werkend bijstellen Een visie zal nu en dan bijgesteld moeten worden, bijvoorbeeld als een leerlijn wordt opgesteld of bijgesteld of als er aan een project wordt deelgenomen. Hierdoor zullen er steeds betere praktijkvoorbeelden komen die de visie illustreren. Bovendien zal blijken dat bepaalde aspecten van de visie niet in de praktijk te brengen zijn of dat bepaalde praktijken niet kloppen met die visie. Het is dan zaak de praktijk te verbeteren of de visie aan te passen. Zo groeien visie en praktijk naar elkaar. Het lesprogramma wordt (nog) consequenter en beter toe te lichten naar buiten. Als eenmaal een (voorlopige) visie op schrift staat, kan een publicatie (bijvoorbeeld een artikel in een vakblad) soms stof tot nadenken geven. Zo’n tekst tussendoor ter sprake brengen kan een goede reden zijn om weer even naar de gekozen visie te kijken. Uitgangspunten van de school Het uitgangspunt dat vmbo-leerlingen een strakke structurering nodig hebben, zal door alle vakken onderschreven worden. Zijn er nog meer van die algemene uitgangspunten? Misschien is er wel een uitgeschreven schoolvisie beschikbaar. Bij een inventarisatie door de vaksectie zal bij sommige punten al meteen een link kunnen worden gelegd naar het eigen vakgebied. Het is aan te bevelen om alle punten te noteren, ook die zonder zo’n verband. Later kan blijken dat er toch relaties bestaan.
5
Zie bijlage 3 visietekst NVTO/VLBV.
⏐9
2. Van visie naar vakinhouden
Oriëntatie op kunst en cultuur is als doelstelling heel breed. Naar aanleiding van het vorige hoofdstuk zijn er de volgende vragen: • Hoe zorgt de docent voor de nodige diepgang, zoals het streven: − ‘dat het werk dat je maakt van jezelf is’'; − ‘dat je je bewust bent van wat andermans werk op het gebied van kunst en cultuur kan betekenen’? • Hoe zorgt de docent ervoor dat doen, reflectie en evaluatie voor de leerling zinvol met elkaar samenhangen? • Hoe zorgt de docent dat het onderbouwprogramma voor de culturele activiteiten goed aansluit op CKV-vmbo? In dit hoofdstuk gaan we dieper in op deze vragen vanuit twee invalshoeken: • Vakinhoudelijke kennis en inzicht (zie 2.1 Kernconcepten). • Vakinhoudelijk vaardigheden (zie 2.2 Kunst– en cultuurschijf). In 2.1 noemen we voorbeelden van thema’s die aan de beschreven kernconcepten kunnen worden opgehangen. In 2.2 koppelen we vaardigheden aan een paar van die thema’s. In de laatste paragraaf staan we stil bij de vraag hoe de inhoud van 21. en 2.2 gekoppeld kan worden aan de eigen visie.
2.1 Kernconcepten Met het begrip ’nodige diepgang’ kunnen we nogal wat kanten op: de professionele letterontwerper (die schoonheid en leesbaarheid combineert) en de galeriemedewerker (die tentoonstellingen organiseert en ontwerpen voor exposities maakt) hebben voor heel verschillende vormen van diepgang gekozen. In het algemeen vormend deel van het onderwijs gaan we uit van de mogelijke betekenissen van kunst voor de mens. Met dat uitgangspunt heeft SLO de volgende vier hoofdpunten of ’kernconcepten’ geformuleerd: 1. Identiteit en diversiteit 2. Inspiratie en vormgeving 3. Media en communicatie 4. Kunst en maatschappij Deze kernconcepten zijn ontwikkeld op basis van de kerndoelen en examenprogramma's van havo/vwo, maar bieden ook inspiratie voor de ordening van een schoolexamen vmbo beeldende vakken. In de hiernavolgende beschrijving per kernconcept (KC) staan voorbeelden van thema’s voor de beeldende vakken, maar ook voor muziek. Deze kernconcepten kunnen als overkoepelend begrip door de verschillende kunstvakken worden opgepakt. De thema’s zijn heel kort omschreven, maar in bijlage 4 “Voorbeelden van Leeropgaven” verder uitgewerkt. KC-1 identiteit en diversiteit (accent op autonome kunst) Iemands identiteit is zijn persoonlijkheid, zijn karakter. Wat vind iemand belangrijk in het leven, wat zijn zijn idealen en talenten? Hoe is zijn innerlijk en hoe zijn uiterlijk? Kunst en cultuur bieden de ruimte om de eigen identiteit te ontdekken en te ontwikkelen, door zichzelf te
⏐ 11
vergelijken met anderen, door kennis te maken met kunstuitingen van anderen en door zichzelf in beeld, muziek, taal en/of beweging uit te drukken. Voorbeelden van thema’s: Muziek 6 • Dit vind ik nou mooi! (Kies een stuk muziek en vertel waarom je het zo mooi vindt!) = bewustwording en analyse eigen voorkeur. • Karaoké (Ga lekker meezingen!); extra aandacht geven aan presenteren. • Umoja! (Zing eens een lied uit een andere cultuur!); liefst in samenwerking met M&M. Beeldend7 • Pimp to bling-bling (Verzamel tweedehands spullen en ga ze pimpen!) = afgedankte spullen worden voor een (fictief) persoon vermaakt, met als basis “hoe leven deze mensen?” • I’m dreaming of a... (Ontwerp de koffer voor je droomreis!) = vormgeven aan een bestaande koffer die terugkeert van een droomreis. • Wie ben jij? (Maak een portret van je klasgenoot!); in portret wordt ook achtergrondinfo (naar aanleiding van interview) verwerkt. • Multi Culti (Ontwerp je culturele kledingstuk en organiseer een modeshow!); bron: eigen of andere cultuur; zo mogelijk in samenwerking met M&M. KC-2 inspiratie en vormgeving (accent op toegepaste kunst) Inspiratie is de bron van de kunstenaar én van de ontwerper. Waar haalt hij zijn inspiratie vandaan? Uit zichzelf of uit zijn omgeving? Gaat hij op zoek of overkomt het hem? Inspiratie staat aan de ene kant van het ontwerpproces, de uiteindelijke vormgeving aan de andere kant. Welke rol speelt inspiratie bij een opdracht voor een opdrachtgever? En welke stappen zitten tussen begin- en eindproduct? Voorbeelden van thema's Muziek • Wat een stomme film! (Maak een stomme film!) = effect van beeld en geluid in films. Het gaat hier vooral om de beleving van muziek. • And the beat goes on! (Ga lekker overal op trommelen!); extra aandacht voor presenteren. • Ik hoor, ik hoor wat jij niet ziet! (Maak samen een hoorspel!); “passen geluiden bij verhaal”; liefst in samenwerking met Nederlands. Beeldend • Verre gezichten! (Maak een portret met alledaagse dingen!) = zet voorwerpen zo bij elkaar dat ze samen een geheel andere betekenis krijgen. • Beest (Maak een strand- of een kleefbeest!) = Fantasiedier dat qua vormgeving mede is bepaald door context (strand, kleven). • Ter land, ter zee en in de lucht (Ontwerp en maak samen een zeepkist!); groepswerk + wedstrijd. KC-3 media en communicatie (accent op nieuwe media) De nieuwe media en ICT spelen een belangrijke rol binnen de kunsten. Digitale media leveren snel resultaat en zijn voor iedereen toegankelijk. Zowel fotografie als video zijn voor leerlingen direct toegankelijk. Welke aspecten spelen een rol bij het maken van kunst met digitale media, 6 7
In bijlage 4b is deze les uitgewerkt. De thema’ s voor Beeldend zijn in bijlage 4a uitgewerkt.
⏐ 12
anders dan bij meer traditionele kunstvormen? Wat is de rol van manipulatie, kun je vertrouwen wat je ziet? Zie je wat je denkt te zien? Voorbeelden van thema’s Muziek • Niet te koop! (Dit artikel mag niet verkocht worden!) = werking van reclamemuziek. Beeldend • Moet ik dit geloven? (Interview een kunstenaar en manipuleer de volgorde van vragen en antwoorden!); manipuleer het gefilmde interview met behulp van montage en dergelijke. KC-4 kunst en maatschappij (accent op maatschappelijke betekenis) De manier waarop we met elkaar omgaan en wat we vanzelfsprekend vinden, vormen onze cultuur: dat wat breed geaccepteerd wordt in onze maatschappij. Kunst laat daar vaak de andere kant van zien. Kunst legt de vinger op de zere plek. Kunst kan nieuw licht werpen op iets, kunst kan vragen stellen. Bij dit kernconcept gaat het vaak om actuele gebeurtenissen en bewegingen in de maatschappij. Voorbeelden van thema’s Muziek • ’t Is cabaret!; Paul de Leeuw (Schrijf een protestlied en zing mee!); liefst in samenwerking met Nederlands of M&M. • Ter ontspanning ende vermaeck! (Schrijf een levenslied en zing mee!) = luisteren naar smartlappen en plezier krijgen in zingen en vertolken. Beeldend • Enter my sp@ce! (Maak een zelfportret op de computer!) = het portret wordt gemanipuleerd zodat ze er naar eigen wens ‘anders’ uitzien.
2.2 Kunst- en cultuurschijf De kernconcepten kunnen worden gebruikt om eigen inhoudelijke keuzes te maken en accenten te leggen, zowel in de onderbouw als bij Kunstvakken 2. Hebben deze concepten en eventuele keuzes daarbinnen consequenties voor te ontwikkelen vaardigheden? Om welke vaardigheden gaat het in dit verband? In de inleiding op de kerndoelen staat “Deze kerndoelen geven ook variatie in activiteiten aan: eigen werk maken en presenteren, andermans werk ervaren en plaatsen, verslag doen van activiteiten, en reflecteren op eigen en andermans werk.” In wezen is die inleiding een samenvatting van de vijf kerndoelen. Vervolgens heeft SLO elk kerndoel met één woord getypeerd. In onderstaand schema zijn kerndoel, samenvatting en typering naast elkaar gezet. Kerndoel 48. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen.
Samenvatting
Typering
eigen werk maken
produceren
49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren.
presenteren
presenteren
⏐ 13
Kerndoel 50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen.
Samenvatting
Typering
andermans werk ervaren en plaatsen
beleven
51. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer.
verslag doen van activiteiten
verslagleggen
52. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
reflecteren op eigen en andermans werk
reflecteren
In de kerndoelen gaat het om twee soorten ’werk’: eigen werk (kerndoel 48, 49, 51 en 52) en andermans werk (kerndoel 50, 51 en 52). Wat de leerling ziet in andermans werk leert hij te interpreteren (wat zou die ander daarmee bedoelen?) en te waarderen (deze aanpak van de ander werpt een heel ander licht op de zaak dan 'ik' zou doen) . En andersom. Dat geeft meer diepgang aan een leeropgave. De vijf woorden die de kerndoelen typeren zijn door SLO als volgt in beeld gebracht:
Deze 'Kunst- en cultuurschijf' symboliseert een leeropgave met in elke 'taartpunt' een kerndoel. Het biedt docenten structuur voor het ontwikkelen of inhoudelijk verantwoorden van leeropgaven. Zichtbaar wordt of in een leeropgave de vijf kerndoelen een plek krijgen. Hieronder een voorbeeld van een leeropgave Beeldende vorming en een van Muziek, beide 8 horend bij KC-1 identiteit en diversiteit.
8
De volledige omschrijvingen van deze opdrachten staan in bijlage 4a voor Beeldend en 4b voor Muziek.
⏐ 14
Beeldende vorming Titel: Wie ben jij? "Maak een portret van je klasgenoot!"
Muziek Titel: Dit vind ik nou mooi! "Kies een stuk muziek en vertel waarom je het zo mooi vindt!"
De verhouding tussen de vijf ’taartpunten’ is variabel, afhankelijk van de visie en keuzes van de school (de docent of het team). Een school kan bijvoorbeeld kiezen om meer nadruk te leggen op onderzoeken (als onderdeel van produceren), reflecteren of achtergrondkennis van kunst en cultuur (als onderdeel van beleven), waardoor deze onderdelen een groter aandeel zullen krijgen in de schijf. Daarnaast heeft de school de vrijheid om eigen ’taartpunten’ toe te voegen, zoals samenwerken of andere vaardigheden. Er zijn diverse volgordes mogelijk, bijvoorbeeld als je begint bij het bijwonen van een uitvoering (taartpunt 3). Dan kan de volgorde als volgt zijn: 3. Beleven Æ 4. Verslagleggen Æ (1. Produceren) Æ 2. Presenteren Æ 5. Reflecteren Æ (1. Produceren). De 1 tussen haakjes is een mogelijkheid. Het hangt af van het accent dat je bij de betreffende opdracht wilt leggen: het zelf werken van de leerling of het deelnemen aan een culturele activiteit.
⏐ 15
2.3 Koppeling aan eigen visie Voor docententeams en vaksecties die zoeken naar uniformiteit en verantwoording van hun leeropgaven kan de schijf houvast bieden. Ze kan gebruikt worden als: • Checklist: komen alle kerndoelen (voldoende) aan bod? • Ontwikkelformat: een leidraad voor het ontwikkelen van (uniforme) leeropgaven. Op deze manier hebben docenten meer zicht op kenmerken van het huidige programma. Vervolgens kan gekeken worden of opdrachten relaties hebben met de kernconcepten (2.1). Zo worden ook die kenmerken van het eigen programma duidelijker. Maar in hoeverre klopt het eigen programma met de visie? Blijkt bijvoorbeeld dat bepaalde aspecten te weinig of te veel aandacht krijgen? Een vergelijking maken tussen visie en praktijk kan lastig zijn als ze van verschillende modellen uitgaan. Hieronder een voorbeeld daarvan plus een advies hoe dit aan te pakken. Zoals al eerder is aangegeven, staan het begrijpen en maken van beelden niet los van elkaar. 9 Dat staat ook in de visietekst van NVTO/VLBV. In die tekst wordt gesteld dat het beeldend onderwijs zich richt op productie, receptie en reflectie. Deze drie aspecten vormen een eenheid en worden in samenhang onderwezen. Welk verband kan gelegd worden tussen de driedeling in de visie van NVTO/VLBV en de 5 taartpunten van de Kunst- en cultuurschijf? Bijvoorbeeld: NVTO/VLBV Productie Receptie Reflectie
Kunst- en cultuurschijf 1. Produceren 3. Beleven 4. Verslagleggen 2. Presenteren 5. Reflecteren
In dit voorbeeld is het begrip ’receptie’ verdiept door de begrippen beleven (gevoelsmatig) en verslagleggen (een manier om je bewust te worden van je beleving) aan elkaar te koppelen. Het koppelen van presenteren (van eigen werk) aan reflecteren zorgt ervoor dat de leerling nog eens goed op een rij zet wat hij heeft gedaan en waarom: reflecteren om goed te kunnen presenteren. Vervolgens zijn de reacties van anderen op de presentatie weer stof tot reflecteren. “Koppelen” = “samenhang creëren”. Om welke samenhang het gaat, is afhankelijk van de visie. Samenhang maakt het belang van activiteiten en van inhouden duidelijker, ook voor de leerling. De voorwaarde is wel dat die samenhang ook ervaren wordt. Dat is meer dan het ’in een logische volgorde achter elkaar zetten van onderdelen van een leeropgave’. Een leerling moet bijvoorbeeld ook gemotiveerd zijn om ergens aan te beginnen. Dat kan bijvoorbeeld door koppeling aan Loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Inhoudelijk gaan we daar in het volgende hoofdstuk op in. Manieren om een leerling te motiveren en andere didactische zaken komen in het laatste hoofdstuk aan bod.
9
Zie bijlage 3 “Visietekst NVTO/VLBV”.
⏐ 16
3. Ontwikkelen van een leerlijn
In dit hoofdstuk staan adviezen om met behulp van de eigen visie zicht te krijgen op de kwaliteit van het huidige programma. Door dit programma te inventariseren op de sterke en de zwakke punten kan het in een aantal stappen worden bijgesteld en in een leerlijn worden geordend. Van belang hiervoor is te kijken naar het start- en het eindniveau van de leerling en naar loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Om een goede leerlijn op te stellen is het ook van belang te kijken naar de samenhang met andere (kunst)vakken. Om te bepalen of het huidige programma voldoet of voor verbetering vatbaar is, zijn de onderstaande vragen van belang: a. Sluit het programma aan bij de visie van de school en de kunstvakken? b. Is in het huidige programma een leerlijn aanwezig? c. Zo ja, is er sprake van opbouw qua inhoud en vaardigheden? d. Zo ja, is er een evenwichtige verdeling van de activiteiten over de leerjaren? e. Waar is sprake van samenhang met andere vakken of leergebieden? Voor sommige vragen is afstemming met de sectie Kunst en cultuur nodig. Door te overleggen met andere kunstvakcollega’s worden eventuele blinde vlekken vermeden en is er sprake van een gemeenschappelijk referentiekader. 3.1 Algemeen De beginsituatie van de leerling in de onderbouw is onder meer afhankelijk van zijn kunstbagage van het primair onderwijs. De eindsituatie moet zodanig zijn dat de leerling is voorbereid op de bovenbouw. Formeel betekent dat: CKV voor iedereen, Kunstvakken 2 alleen voor TL en GL. Ook voor BB/KB kan Kunstvakken 2 echter waardevolle elementen bevatten. Die eindsituatie kan vakinhoudelijk worden beschreven (meer vakkennis en -vaardigheden), maar daar kan bijvoorbeeld aan worden toegevoegd: • Grotere zelfstandigheid van de leerling met betrekking tot keuzes. • Meer diepgang in het maken van persoonlijke keuzes. • Aanpakken, uitvoeren en verantwoorden van complexere opdrachten. In schema: Leerlijn van a werken aan gesloten opdrachten begeleid leren beperkte keuzes benoemen (van vormen en begrippen) het leer- en werkproces en de verslaggeving gebeuren naar aanleiding van richtlijnen
naar ⇒ ⇒ ⇒ ⇒ ⇒
beter werken aan meer open opdrachten zelfstandig(er) leren vrijere keuzes voor middelen toepassen steeds meer het eigen werkproces bepalen en vastleggen en op eigen wijze presenteren
Aandachtspunten wanneer 'vakinhoud' en 'algemene ontwikkeling' samenhang vertonen: • Bied eerst een aantal opdrachten aan waarbij de leerlingen algemene kennis en vaardigheden van het vak krijgen en werk dan naar meer autonomie, eigen zeggingskracht. • Begin in leerjaar 1 met gesloten opdrachten, ga over op meerkeuzeopdrachten en werk vervolgens naar vrijekeuzeopdrachten toe. Voor sommige groepen vmbo-leerlingen zullen
⏐ 17
• • •
daarom de leeropgaven uit de leerlijn iets moeten worden aangepast; met tussenstappen en minder (keuze)vrijheid. Dit om te voorkomen dat leerlingen gaan 'zwemmen'. Begin met kortdurende opdrachten van twee of drie lessen en bouw dit uit naar opdrachten die, misschien met tussenstapjes, een hele periode duren. De rol van de docent zal in het begin vooral sturend, motiverend en corrigerend zijn, maar het streven is om gaandeweg een meer adviserende, coachende rol aan te nemen. Onderwijs is ook een groepsproces en niet bij elke groep lukt het om een coachende rol aan te nemen of om leerlingen zelfstandig te laten kiezen en werken; ’geleide zelfstandigheid’ is dan misschien het hoogst haalbare.
3.1 Het huidige programma In paragraaf 2.2 werd aangegeven dat het in de kerndoelen gaat om twee soorten ’werk’: eigen werk (kerndoel 48, 49, 51 en 52) en andermans werk (kerndoel 50, 51 en 52). Je kunt deze opvatten als twee aparte terreinen of juist samenhang nastreven. In het laatste geval leert de leerling eigen ’werk’-ervaringen te gebruiken om dat wat hij bij een ander waarneemt te interpreteren en te waarderen. En andersom kan het product van een ander aanleiding zijn voor een oriëntatie op het beroep van de maker. Ook dat geeft meer diepgang aan een leeropgave. Eigen werk Om het programma in beeld te brengen voor wat betreft het eigen werk, waarbij het weer om kennis, inzicht en vaardigheden gaat, zijn de volgende stappen nodig: 1. Het inventariseren van de opdrachten die gericht zijn op eigen werk. Als de docent een methode hanteert, dan staat daar vaak al wat over in de docentenhandleiding en/of de teksten voor de leerlingen. Als er geen methode wordt gebruikt, biedt de Kunst- en cultuurschijf een bruikbare indeling (1. Produceren: “Wat leren de leerlingen hierover in deze opdracht?”, 2. Presenteren: “Wat leren ...” etc.). Voor vakinhouden (de beeldende middelen) is het handig om de indeling over te nemen van de begrippenlijst uit het programma van Kunstvakken 2 (zie bijlage 2 “Begrippenlijsten”). De inventarisatie kan later ook gebruikt worden als een eerste opzet voor een “afvinklijst” van vakinhouden. Op basis van de uiteindelijke lijst kan de docent ervoor zorgen dat de leerlingen geen zaken overslaan dan wel dubbel doen. In bijlage 2 staat een voorbeeld van een afvinklijst voor de onderbouw. 2. Het overzicht dat is gemaakt wordt kritisch bekeken. Klopt het met wat in de visietekst staat? Er zijn daarnaast andere referentiekaders: − de begrippenlijst van het vmbo-examen Kunstvakken 2; − de kernconcepten van SLO.De punten die de docenten opvallen als ze het overzicht met de referentiekaders vergelijken zijn aandachtspunten voor de opbouw of bijstelling van de leerlijn. De gesignaleerde aandachtspunten worden niet meteen gebruikt om het programma bij te stellen. Dat kan vaak ook niet omdat de docent vaak meer wil dan in de beperkte tijd mogelijk is. Om prioriteiten te stellen is het nodig om de relaties te leggen tussen het eigen werk van de leerling en dat van anderen. Daarom is het zinvol eerst te beschrijven wat er op het gebied van CKV-activiteiten wordt gedaan. Dat geldt voor zowel ’losse activiteiten’ als voor wat er binnen de praktijkopdrachten gebeurt.
⏐ 18
Werk van anderen Het kan over werk van medeleerlingen gaan, maar meestal betreft het CKV-achtige activiteiten.” De brede oriëntatie van kunst en cultuur in de onderbouw moet aansluiten op het zelfstandig kiezen en ondernemen van culturele en kunstzinnige activiteiten in de bovenbouw. Vanuit dit uitgangspunt zijn bij de kerndoelen in de onderbouw de volgende zaken voor CKV relevant: • Leerlingen ondernemen een aantal culturele en kunstzinnige activiteiten: zij gaan een keer naar het museum en bezoeken een theater-, dans-, muziek- en filmvoorstelling. • Leerlingen doen zowel mondeling als schriftelijk verslag van deelname aan culturele en kunstzinnige activiteiten. • Leerlingen leren reflecteren op hun persoonlijke ervaringen met kunst en cultuur. Om te inventariseren wat er in het huidige onderbouwprogramma gedaan wordt aan werk van anderen kande indeling van de Kunst- en cultuurschijf gebruikt worden. Om meer concrete vragen te stellen is het niet alleen handig, maar ook verstandig om specificaties te maken die herkenbaar zijn voor de CKV-collega’s in de bovenbouw. Dat maakt overleg over afstemming gemakkelijker. In paragraaf 3.3 komen we daar op terug met het advies de vragenlijst van de 10 ’CKV-methodiek’ te gebruiken. Overzicht De uitkomsten van de verschillende inventarisaties kunnen input zijn voor het samenstellen of verbeteren van een leerlijn. Wanneer die uitkomsten bestaan uit 'rijtjes en losse aantekeningen' is het raadzaam om die eerst te ordenen middels het gebruik van een format of model. In bijlage 6 “Format voor lesmateriaal” staan twee voorbeelden van een overzichtelijke ’lesstructuur’ , dit geeft zowel docent als leerling houvast. Na ordening kan gecheckt worden of in de leerlijn zaken worden overgeslagen dan wel dubbel worden gedaan. Vanuit de teamvisie kan vervolgens worden besproken: • In hoeverre overgeslagen zaken wel relevant zijn voor de betreffende leerlingen. • Wat noodgedwongen overgeslagen wordt (iets toevoegen betekent soms iets anders moeten schrappen). • In hoeverre ’dubbel doen’ niet een waardevolle herhaling en/of verdieping is. Bovenstaande afwegingen kunnen gemaakt worden met behulp van de visie, maar er zijn nog twee referentiekaders: • Het startniveau van de leerling. Vraag: in hoeverre houd de docent rekening met wat de leerling in het primair onderwijs heeft geleerd? • De bovenbouw en – wat verder doorgedacht – het vervolgonderwijs. Vraag: welk eindniveau voor de onderbouw is nodig om goed aan te kunnen sluiten op de bovenbouw? Over deze twee vragen gaat de volgende paragraaf.
3.2 Start- en eindniveau Voor het samenstellen van een leerlijn is het theoretisch 'vanzelfsprekend' om rekening te houden met het startniveau en een goed beeld te hebben van het noodzakelijke eindniveau. Maar ook voor de concrete motivatie van de leerling is het belangrijk: het is saai om les te krijgen in iets wat je al weet of kunt. En het geeft een heel vervelend gevoel om iets te moeten doen wat je niet snapt terwijl de docent ervan uitgaat dat iedereen wel weet hoe dat moet.
10
Viola van Lanschot Hubrecht, Astrid Rass, Stéfanie van Tuinen “Culturele en kunstzinnige activiteiten; Richtlijnen voor een leerlijn”, SLO december 2006, blz. 21.
⏐ 19
In deze paragraaf staan eerst wat tips om een beter beeld van het startniveau te krijgen en daarna worden aspecten van de eindexameneisen doorgenomen om te zorgen voor een goede aansluiting op de bovenbouw. Eindniveau primair onderwijs als startpunt Dat het eindniveau van het primair onderwijs (PO) de beginsituatie bepaalt in de onderbouw is een logisch gegeven en tegelijkertijd kan de docent daar niet zoveel mee. De kerndoelen van het PO zijn globaal geformuleerd zodat er veel vrijheid is voor de invulling. Die kan dus per aanleverende school verschillen. Er wordt maar zelden overleg gepleegd met PO-scholen en als dat al gebeurt, dan is het voor de kunstvakken vaak weinig gestructureerd. Vaak wordt daarom in de onderbouw maar bij een nulpunt gestart. Leerlingen leren echter niet niks in het PO. Om een beeld daarvan te krijgen, kan als referentiekader voor Beeldende middelen, Reflectie en Receptie kennis genomen worden van de PO kerndoelen 54, 55 en 56 (zie http://tule.slo.nl) waardoor de docent gericht kan nagaan in hoeverre de beschreven inhouden 11 door de leerlingen worden beheerst. Mogelijke stappen zijn: • Zelf noteren wat naar de eigen indruk leerlingen kennen en kunnen als ze op het vmbo beginnen. • Wat valt daarvan mee en wat ontbreekt spijtig genoeg? Die notities kunnen bijdragen aan een meer gericht overleg met PO-scholen, maar in de eerste plaats de docent iets bewuster maken van wat hij als vakdocent belangrijk vindt. Zo is in elk geval een beeld neergezet van de beginsituatie van de leerlijn. Het geeft ook stof tot nadenken over wat goede startopdrachten zouden moeten zijn. Beantwoorden de huidige opdrachten aan die eisen? Exameneisen Als leerlingen kiezen voor een kunstvak als examenvak, moeten zij een bepaald startniveau hebben en dient er sprake te zijn van een doorlopende leerlijn. Dat niveau is belangrijk voor de leerling om te weten wat het vak als examenvak inhoudt én of hij/zij voldoende interesse en capaciteiten heeft. Op een school waar een of meer kunstvakken als examenvak wordt aangeboden, kan men in de leerlijn van een breed aanbod (oriëntatie op kunst en cultuur) naar een smal aanbod gaan (toegespitst op de aangeboden examenvakken). Maar leerlingen die niets voelen voor een kunstvak als examenvak hebben voor hun algemene ontwikkeling meer aan een brede oriëntatie ten behoeve van CKV. Moet in leerjaar 3 de keuze worden geboden voor verdieping (in verband met de keuze voor een kunstvak als examenvak) of voor verbreding (geen kunstexamenvak)? Moet men dus allerlei gespecialiseerde leerlijnen naast elkaar aanbieden? Zo ja, is zoiets in de praktijk haalbaar? Realistischer is het om in de leerlijn van opdrachten een toenemend aantal keuzemogelijkheden in te bouwen, bijvoorbeeld: • Eerst per opdracht een bepaald materiaal voor iedereen verplicht stellen. • Dan na enige opdrachten een keuzemogelijkheid geven voor twee materialen. • Daarna een toenemende vrijheid bieden met de aantekening dat – als een leerling overweegt om een kunstvak te kiezen – er bepaalde materialen of technieken relevanter zijn dan andere. Voor het schoolexamen zijn overigens de eindtermen geglobaliseerd. Het onderscheid van de verschillende beeldende disciplines (tekenen, handvaardigheid, textiele werkvormen en audiovisuele vorming) is uit de beschrijving van de eindtermen verdwenen. Scholen kunnen dus
11
In bijlage 2 “Begrippenlijsten” staat als derde schema ook nog een indeling van beeldaspecten t.b.v. het basisonderwijs.
⏐ 20
tot en met het schoolexamen een heel grote keuzevrijheid aan de leerlingen aanbieden. Een valkuil is dan wel dat die vrijheid ook vrijblijvendheid in de opdrachten tot gevolg hebben, met andere woorden minder structuur. Startpunt CKV als eindniveau In paragraaf 2.2 ’Kunst- en cultuurschijf’ werd aangegeven dat het in de kerndoelen gaat om twee soorten ’werk’: namelijk eigen werk en andermans werk. Welk startpunt is nodig/wenselijk voor CKV in de bovenbouw dat voor iedereen verplicht is? Het ligt voor de hand te overleggen met collega’s die CKV in de bovenbouw verzorgen. Van hen zou een inventarisatie gevraagd kunnen worden, vergelijkbaar met wat de docenten in de onderbouw hebben gemaakt. Gebruik daarbij kerndoel 50 t/m 52 (’andermans werk’) als kader. Leg vervolgens beide inventarisaties naast elkaar, bespreek ze en stem ze op elkaar af. Een hulpmiddel voor de inventarisatie is de ’CKV-methodiek’. Deze methodiek, door SLO oorspronkelijk ontwikkeld voor het vak CKV-vmbo, biedt ook de onderbouw een richtlijn voor het inhoudelijk vormgeven van de culturele en kunstzinnige activiteiten. De CKV-methodiek wordt 12 gekenmerkt door de volgende stappen: 1. Oriëntatie op de begrippen kunst en cultuur. − Hoe worden kunst en cultuur gedefinieerd? − Wanneer wordt een kunstautobiografie opgesteld? − Wanneer beginnen leerlingen met het kunstdossier? 2. Verkennen van de culturele omgeving. − Hoe wordt de culturele omgeving in kaart gebracht? 3. Keuze maken voor een discipline. − Op welke manier onderzoeken leerlingen de verschillende kunstdisciplines? − Hoe maken leerlingen zelfstandig keuzes voor een kunstdiscipline, workshop of activiteit? − Hoe draagt men zorg voor een brede oriëntatie waarbij alle kunstdisciplines aan bod komen? 4. Uitvoeren van het onderzoek. − Hoe worden de activiteiten voorbereid? 5. Ondernemen van een culturele activiteit. − Hoe gaan leerlingen op pad: alleen, in groepjes of klassikaal? − Hoe zorgt men voor een evenwichtige verdeling tussen binnen- en buitenschoolsleren? − Hoe bewaakt men de samenhang tussen de activiteiten? 6. Kunstdossier aanleggen en reflecteren. − Hoe worden de activiteiten verwerkt? − Hoe wordt begonnen met het kunstdossier? 7. Presenteren. − Op welke manier wordt aandacht besteed aan presenteren? 8. Beoordelen. − Hoe wordt aandacht besteed aan beoordelen? − In hoeverre telt dit mee? De stappen zeggen niets over het niveau. De docenten onderbouw en bovenbouw zullen zelf per onderdeel de gewenste invulling wat betreft het niveau moeten bepalen en onderling moeten afstemmen.
12
Viola van Lanschot Hubrecht, Astrid Rass, Stéfanie van Tuinen “Culturele en kunstzinnige activiteiten; Richtlijnen voor een leerlijn”, SLO december 2006, blz. 19,20 en 24.
⏐ 21
Startpunt Kunstvakken 2 als eindniveau Wat kan – vanuit de eigen visie – van Kunstvakken 2 (keuzevak GT) worden overgenomen als aandachtspunten voor een eindniveau BB/KB? Uitgangspunt is dat het alle leerlingen mogelijk gemaakt moet worden om na te gaan in hoeverre ze interesse en talent hebben. De eindtermen geven globaal aan welke productieve en reflectieve vaardigheden worden getoetst. Verder heeft de CEVO een begrippenlijst vastgesteld (zie bijlage 2). Het ligt voor de hand om de genoemde vaardigheden al in de onderbouw te oefenen en een deel van de begrippen al te leren. Zo krijgt de leerling een beeld van wat het examenprogramma inhoudt en van zijn eigen bekwaamheid op dit gebied. Het gaat niet alleen om een bepaald niveau van ’kunstvakbekwaamheid’; er kan in de onderbouw ook een begin gemaakt worden met 'Oriëntatie op leren en werken' 13 (exameneenheid BV/K/1). Een voorbeeld van een opdracht uit de bovenbouw : Sector Economie: Sarah Sarah heeft binnen het programma Handel & verkoop de beeldende vakken als examenvak gekozen. Ze heeft veel interesse in moderne kunst, maar geen ambities om uitvoerend kunstenaar te worden. De docent ontdekt dat zij haar handelsgeest graag gebruikt binnen de kunstzinnige sector en daar later ook in terecht wil komen. Voor een CKV-opdracht heeft Sarah eens een galeriehouder geïnterviewd. Galeriemedewerker worden lijkt haar wel wat. De docent informeert de praktijkdocent over de ambities van Sarah. Samen brainstormen ze over een mogelijke opdracht voor haar. De opdracht wordt uitgevoerd tijdens de praktijkuren, economie en beeldende vorming. Het kinderatelier van het cultureel centrum wil z'n werk in de plaatselijke bibliotheek exposeren. Sarah krijgt opdracht om samen met een bibliothecaresse een tentoonstelling te organiseren. Ze inventariseert het werk, maakt een ontwerp voor de expositie, verzorgt de pr, ontwerpt een poster en flyer, en maakt een kostenberekening. Zij gebruikt hiervoor onderdelen uit de examenvakken Economie, Nederlands en CKV. Ze presenteert haar plan tijdens de les beeldende vorming aan de klas en verwerkt de feedback. Daarna presenteert ze het plan aan de opdrachtgever. Loopbaanoriëntatie en -begeleiding Bij de invulling van thema’s in de onderbouw kan de docent al denken aan voorbereiding op loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). Wat wordt hierover gezegd in toelichtingen op de examenprogramma’s Kunstvakken 2? • Bij de exameneenheid “Oriëntatie op leren en werken” gaat het erom dat leerlingen: − de eigen interesse en affiniteit kunnen benoemen met bepaalde arbeidsgebieden, functies en opleidingen; − de betekenis benoemen van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen; − de rol en het belang aangeven van het kunstvak in verschillende arbeidsgebieden en werksoorten; − de rol en het belang aangeven van het kunstvak in discussie over maatschappelijke vraagstukken. • Voor het maken van een goede keuze voor een vervolgopleiding is het van belang dat de leerlingen loopbaancompetenties en een beroepsidentiteit kunnen ontwikkelen. − loopbaancompetenties zijn vaardigheden van leerlingen om over de eigen motieven en kwaliteiten na te denken, om via het verkennen van mogelijkheden en het daadwerkelijk sturen van de eigen leerprocessen aan de loopbaan vorm te geven en om te netwerken;
13
Handreiking schoolexamens Beeldende vakken vmbo, SLO Augustus 2007, blz. 23.
⏐ 22
−
•
bij arbeidsidentiteit gaat het erom dat leerlingen zich identificeren met een arbeidsveld en daarbinnen met een specifieke arbeidsrol. Daarbij gaat het ook om de zekerheid die leerlingen hebben over zichzelf, de opleiding, de toekomst en het zelfvertrouwen dat zij hieraan ontlenen. De ontwikkeling van loopbaancompetenties en een beroepsidentiteit kan plaatsvinden in een loopbaangerichte leeromgeving. Kenmerken van zo'n leeromgeving zijn: − de leerlingen komen veelvuldig in contact met de 'echte' beroepspraktijk; − het maatschappelijk belang of nut van muziek of beeldende kunst en vormgeving wordt zichtbaar gemaakt; − leerlingen worden in staat gesteld te communiceren over zowel de maatschappelijke betekenis van bepaalde beroepsactiviteiten als over de persoonlijke zin ervan; − ze worden goed gecoacht en krijgen gelijkertijd een eigen verantwoordelijkheid wat betreft het maken van keuzes; − leerlingen worden in staat gesteld te spreken met ervaren beroepsbeoefenaars die als rolmodel functioneren.
Het Landelijk Platform Kunstonderwijs heeft voor het beroepencluster Kunst, Cultuur en Media mbo zes beroepsprofielen gemaakt. Hieronder staan die beroepsprofielen met korte typeringen. Beroepsprofiel Korte typering 1. Podiumkunstenaar Het gaat hier om beroepen met combinaties van muziek, dans en drama (waarvan 2 van de 3 goed worden beheerst), zoals popmusicus, showdanser, acteur en musicalartiest. 2. Creatief vormgever Het gaat hier om beroepen waarin beelden en vormgeving centraal staan, zowel in 2D (tweedimensionaal) en 3D (driedimensionaal) als in AV (audiovisueel) en zowel ambachtelijk als met behulp van moderne technologie. 3. Docent/assistent Hierbij gaat het om degenen die werken in de cultuureducatie (Begeleider cultuureducatie en die agogische en ondersteunende taken Kunst, Cultuur en Media) verrichten op het gebied van muziek, dans, drama of beeldende vormgeving. 4. Facilitair logistiek Het gaat hier om een relatief grote groep 'regelneven' medewerker achter de schermen in de KCM-sector, variërend van regieassistent tot impresariaatmedewerkers en tourmanager. 5. Publiciteitsmedewerker Dit zijn mensen die PR en marketing verzorgen. 6. Facilitair technisch medewerker
Dit zijn degenen die de technische voorwaarden scheppen voor (digitaal) licht, beeld, geluid en decor en de bijbehorende benodigdheden.
Een voorbeeld van een opdracht om leerlingen zich serieus te laten oriënteren op een mogelijk 14 toekomstig beroep staat in het kader hieronder. Opdracht: Kruip-in-de-huid-van de journalist en recensent De klas heeft twee van elkaar verschillende concerten uitgekozen om te bezoeken. Leerlingen vormen subgroepen. Elk groepje heeft een rol; of je bent journalist, of je bent recensent. De “journalisten” doen voorafgaand aan het concertbezoek hun werk en proberen een wervend 14
Uit Pascal Marsman “Handreiking schoolexamens Muziek vmbo” SLO, Augustus 2007, blz. 11.
⏐ 23
stuk te schrijven voor hun medeleerlingen (of maken videotip). Zij moeten hiervoor onderzoek doen, bedenken vragen voor de muzikanten, houden een interview etcetera De verschillende journalistengroepjes presenteren hun werk. De recensentengroepjes zijn vooral tijdens en na het concert aan het werk. Zij schrijven een recensie naar aanleiding van het concertbezoek. Maar ook: klopt voor hun gevoel wat de journalisten van te voren hebben geschreven? Waren journalisten in staat om hen te motiveren naar dit concert te gaan? Wat vonden andere bezoekers eigenlijk van dit concert? Uiteindelijk (proces) discussie over deze opdracht in de klas. Wat ging goed? Wat was nog moeilijk? Wat kan volgende keer anders/handiger? www.krantindeklas.nl (kijk bij journalist en recensent).
Deze opdracht is bedoeld voor leerlingen Muziek in de bovenbouw vmbo, maar kan als inspiratiebron dienen voor opdrachten in de onderbouw. Voor die leerlingen is het nog belangrijker dat het doel zo duidelijk mogelijk is. Daardoor krijgen de opdrachten betekenis. Voor opdrachten die over de samenhang tussen eigen werk en dat van anderen gaan, thema’s van het vmbo-examen zijn omdat KB/KG (het CSE) samenhangt met praktijkopdrachten CPE. Hieronder een citaat uit “Beeldende vorming GT; Syllabus centraal examen 2008 en 2009”, CEVO, Utrecht, mei 2007, blz. 5.
Relatie CPE en CSE Het CPE en het CSE zijn gebaseerd op hetzelfde thema. Het CPE vormt, omdat het eerder wordt afgenomen dan het CSE, indirect een voorbereiding op het CSE. In het CPE ligt het accent op het zelf produceren van beeldend werk. Het CSE legt het accent op het reflecteren op beeldend werk van kunstenaars en vormgevers. In beide examens wordt aandacht besteed aan het proces dat aan beeldend werk vooraf gaat.
3.3 Vakken in samenhang Tot voor kort zaten kunstvakdocenten vooral in aparte vaksecties: bijvoorbeeld een sectie voor muziek en een andere sectie dans/drama of sectie beeldende vakken. Met de invoering van de nieuwe onderbouw zijn op veel scholen kunstvakdocenten verenigd in een multidisciplinaire sectie Kunst en cultuur. Zij zijn daarbij gezamenlijk verantwoordelijk voor het programma. De leidende vraag bij het ontwerpen van een dergelijk programma is: Wat verbindt ons met elkaar? Pas als er gezamenlijke inhouden benoemd zijn, kan er een samenhangend programma gemaakt worden. Dit geldt met name voor thema's en kernvaardigheden. Onderstaande overwegingen zijn overgenomen van de toelichting op “Muziek en andere 15 kunsten” (eindterm 9) De kandidaat bekijkt hoe de verschillende kunstvormen samengaan en welke functie ze in het geheel vervullen: Wat dragen de toegepaste kunstvormen bij? Hoe ondersteunen ze? Wat is het effect van de specifieke manier waarop de verschillende kunstvormen samen gebruikt worden? Functies kunnen bijvoorbeeld zijn: • Verhalende functie. • Functie ter decoratie/verfraaiing. • Functie ter ontspanning.
15
Muziek GT Syllabus centraal examen 2008 en 2009, CEVO, Utrecht, mei 2007.
⏐ 24
Bijvoorbeeld: • Dans: de dans in een videoclip, waarin de dans een decoratieve functie heeft. • Drama: de dramatische structuur in een musical om een verhaallijn weer te geven (verhalende functie). • Beeldende kunst: in een opera, waarin de beeldende kunst (het decor) bijvoorbeeld een decoratieve functie heeft. • Filmprojectie om de dramatische en emotionele impact te versterken. Vanuit andere kunstvakken kunnen er (ook) andere functies geformuleerd worden en dat geeft andere voorbeelden. Het is aan te bevelen hierover als sectie Kunst en cultuur te brainstormen en de ideeën te noteren en uit te wisselen. In de SLO-publicatie 'De bindende factor' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd als 16 structuur om een samenhangend programma Kunst en cultuur op te stellen: • De kernconcepten Kunst en cultuur (ten behoeve van vakoverstijgende thema’s). • De Kunst- en cultuurschijf (ten behoeve van kernvaardigheden). • Het Kunst- en cultuurkompas. Houd bij het uitwerken er rekening mee dat in een leerlijn voor BB/KB overzichtelijkheid belangrijk is. Daarom kan het best gestart worden met leeropgaven die zo vakgericht mogelijk zijn. Bij de keuze van onderwerpen kan de vakdocent echter met een schuin oog kijken naar thema’s met een vakoverstijgende mogelijkheid. In de loop van de leerlijn kunnen dan een of meer van die thema’s gebruikt worden, waarbij in de leeropgave verwezen kan worden naar eerder gemaakte vakgerichte opdrachten.
16
Viola van Lanschot Hubrecht, Astrid Rass “De bindende factor; Praktische handreiking voor een leergebied Kunst en Cultuur” SLO december 2006.
⏐ 25
4. Adviezen voor didactiek
We onderscheiden extrinsieke en intrinsieke motivatie: • ’Extrinsiek’ is motivatie om iets te doen door een prikkel ’van buitenaf’. Een leerling maakt bijvoorbeeld zijn huiswerk omdat hij anders straf krijgt, hard leren voor proefwerken vergroot de kans op goede cijfers en voorkomt zittenblijven. Voorwaarde voor effectieve extrinsieke motivatie is wel dat huiswerk en proefwerken duidelijk en haalbaar zijn. Met name BB/KB-leerlingen hebben helderheid en structuur nodig. • ’Intrinsiek’ is motivatie ’van binnenuit’. In de kunstvakken is het maken van eigen keuzes essentieel. Dat kan alleen als de leerling een bepaalde mate van vrijheid heeft en gemotiveerd is om daar een goed gebruik van te maken. Wil een leerling zich inzetten voor een taak, dan moet hij/zij zelf, vanuit zijn eigen keuzes en motivatie, gemotiveerd zijn. In dit hoofdstuk kijken we eerst naar mogelijkheden om een leerling gemotiveerd aan een leeropgave te laten beginnen. In de tweede paragraaf vermelden we enkele mogelijkheden om de leerling –op een voor hem of haar gestructureerde manier– te begeleiden en beoordelen. De kunst is om motivatie en structuur in harmonie te houden. Tot slot geven we adviezen vanuit de praktijk.
4.1 Start met een impuls Een impuls binnen kunst- en cultuureducatie is: ''een krachtige kunstzinnige warming up die verder gaat dan alleen het tonen van afbeeldingen of referentiebeelden aan leerlingen, maar leerlingen op een voor hen niet alledaagse manier meevoert en betrokken maakt bij de aankomende kunstzinnige taak.'' Bij een impuls binnen kunst- en cultuureducatie gaat het om het beleven in totale onderdompeling van waar het in essentie binnen een kunstuiting of kunstopdracht om gaat. Deze onderdompeling, ook wel immersie genoemd, heeft betrekking op de mate waarin de leerling het gevoel heeft dat hij de (overrompelende) culturele of kunstzinnige uiting als het ware van binnenuit ervaart. Zorg er bijvoorbeeld voor dat leerlingen hun lokaal helemaal met doek ingepakt vinden (zoals bij Christo), verras de klas met een smaaktest als het gaat over Kunst en kitsch of begin de dag eens met 'een stille disco'! Het wel of niet 'gegrepen' worden door een impuls blijft echter een persoonlijke zaak. Het is daarbij de taak van de creatieve docent om een impuls te zoeken die net niet aansluit bij de belevingswereld van de leerlingen. Dat maakt het voor leerlingen uitdagend en spannend, maar niet te controversieel waardoor leerlingen mogelijk afhaken. Een impuls moet voor leerlingen wel van betekenis zijn voor de aansluitende opdracht, pas dan zal de intrinsieke motivatie om te leren en ervaren toenemen. Een eenvoudige doch doeltreffende manier om een impuls kracht bij te zetten, is door een verandering van omgeving, zoals bijvoorbeeld naar de bioscoop gaan of een theaterstuk bekijken in de gymzaal. Het gaat er vooral om dat de dagelijkse gang van zaken (even) wordt doorbroken. Welke impuls de docent kiest, is natuurlijk eveneens afhankelijk van factoren als de schoolsituatie, het budget en het type leerling.
⏐ 27
Voorbeelden In paragraaf 2.2 Kunst- en cultuurschijf gaven we twee voorbeelden van leeropgaven. Hieronder de titels van beide leeropgaven plus bijbehorende impuls: • Muziek Titel: Dit vind ik nou mooi! "Kies een stuk muziek en vertel waarom je het zo mooi vindt!" Impuls: Elke les start de docent met muziek die hem inspireert, verwarmt of verbaast en licht dit toe. • Beeldende vorming Titel: Wie ben jij? "Maak een portret van je klasgenoot!" Impuls: Workshop van een portretkunstenaar. In bijlage 4 “Voorbeelden van leeropgaven” (4a voor Beeldend en 4b voor Muziek) staan deze leeropgaven meer in detail beschreven, inclusief impuls en andere info en tips. Hoe kom je als docent op ideeën die passen binnen het eigen programma? • Maak een koppeling met de impulsen uit de leerlijn 'Culturele en kunstzinnige activiteiten binnen de school'. 17 • Houd rekening met de ’Betekenisvolle Context’ zoals in onderstaand citaat is te lezen Betekenisvolle Context Wat is de reden van het succesvolle CKV-programma? [..] een niet alledaagse benadering van kunst en cultuur binnen CKV. De ‘Betekenisvolle Context’ staat daarin centraal. Een scholier moet de leerstof koppelen aan zijn voorkennis. Iedere leerling heeft een ander referentiekader, en plaatst dus de informatie in een context die voor de leerling van betekenis is. Deze verschillende contexten leiden tot discussie omdat leerlingen geconfronteerd worden met de visie van een ander. •
Sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen. Prikkel leerlingen om zelf na te gaan denken over horizonverruimende opdrachten die aansluiten op 'het thema'. Of ga op zoek naar (externe) opdrachtgevers. Bijvoorbeeld: het ontwerpen van een sieraad voor het afscheid van de burgemeester (opdrachtgever: college van B&W) en het maken van hoofddeksels voor de paspoppen in de etalages van een stad (opdrachtgever: winkeliersvereniging). De docent speelt in dit proces natuurlijk een cruciale rol: hij zorgt voor de input en voor verdieping van de opdracht. Bij de introductie van een nieuwe 18 opdracht moet de docent zorgen voor 'een verschoven perspectief'.
De impuls werkt – als het goed is – in op het gevoel. Om er vervolgens iets mee te kunnen doen, zal de leerling zich eerst wat meer bewust moeten worden van wat hij/zij heeft ervaren. 19 Een goede structuur wordt geboden door de beeldbeschouwingsvragen. Het gaat om 5 kernvragen: 1. Wat is je eerste indruk? 2. Wat zie je? 3. Wat betekent het? 4. Hoe weet je dat? 5. Wat weet je ervan?
17
Zie http://docenten.cjp.nl →goede voorbeelden →scholen →Prisma van Cooth, Breda. Uit: "Erfgoed in de klas: een handboek voor leerkrachten" HEREDUC, Garant 2005, p. 29 t/m 31. 19 Inge Roozen en Hiltje Koopmans “Ogen open”, SLO 1999. Inmiddels wordt er gewerkt aan ‘Beschouwen en beluisteren’ voor PO. 18
⏐ 28
De publicatie “Ogen open” bevat didactische achtergrondinformatie over beeld beschouwen, lessen, lessuggesties en aanvullende achtergrondinformatie.
4.2 Gestructureerd beoordelen Beoordelen is meer dan een cijfer geven. Soms hoeft er niet eens een cijfer aan te pas te komen. Een oordeel is aan de ene kant de afsluiting van een opdracht en kan aan de andere kant een startpunt zijn voor de volgende activiteit. Bijvoorbeeld omdat een leerling nu beter weet wat zijn of haar sterke en zwakke punten zijn bij het uitvoeren van een taak. Of omdat de leerling door feedback van docent of medeleerling uitgedaagd wordt om een opdracht eens op een hele andere manier op te pakken en uit te werken. Daarom gaan we in deze paragraaf wat dieper in op de verschillende facetten van beoordelen. Algemeen In “Een 10+: Beoordelen in het leergebied Kunst en cultuur” worden beoordelingsvormen vanuit 20 verschillende onderwijsvisies en zeven richtvragen bekeken. Bij het beoordelen van een activiteit of opdracht spelen de volgende vragen een rol: 1. Waarom wordt er beoordeeld? 2. Wat wordt er beoordeeld? 3. Wanneer wordt er beoordeeld? 4. Wie beoordeelt? 5. Wie worden beoordeeld? 6. Hoe wordt er beoordeeld? 7. Wat wordt ermee gedaan? Beoordeling van presentaties 21 SLO heeft een rubric gemaakt die gaat over presenteren. Mogelijk te beoordelen onderdelen tijdens een presentatie zijn: • Inhoud: criteria ten aanzien van de kwaliteit. • Vorm: eisen ten aanzien van de vormgeving afhankelijk van de discipline. • Presentatievaardigheden: via ontwikkellijnen. Beoordelen van het creatieve proces Mogelijk te beoordelen onderdelen in de praktijkopdracht: • Oriëntatie: criteria en kwaliteit van de voorbereidende fase. • Onderzoek: eisen ten aanzien van schetsen, ontwerpen of informatie verwerven en verwerken. • Product: criteria ten aanzien van het eindresultaat. • Proces: algemene vaardigheden, zoals samenwerken, plannen en organiseren, informatie verwerven en verwerken, communiceren (rubrics). • Presentatie: vorm en tijd. • Verslaglegging: inhoud en vormgeving. Mogelijk te beoordelen onderdelen rondom onderzoek • Informatie verwerven, verwerken en verstrekken: criteria en kwaliteit onderzoeksproces, gebruik van bronnen. • Schetsen, ontwerpen en experimenteren: criteria en kwaliteit onderzoeksproces.
20
Zie www.slo.nl/kunstencultuur → publicaties: "Een 10+: Beoordelen in het leergebied Kunst en cultuur". 21 Zie www.slo.nl → sectoren → vo vmbo:"vmbo reeks".
⏐ 29
Kunstdossier als hulpmiddel Sinds de invoering van CKV en het leergebied Kunst en cultuur raken steeds meer leerlingen gewend te werken met een kunstdossier. Het kunstdossier of portfolio kan gebruikt worden als reflectiemiddel en legt tevens het werkproces vast. Denk daarbij aan een logboek, dummy, map, snelhechter of een digitale versie. Een eigen website of weblog is natuurlijk helemaal actueel. (www.cultuurportfolio.nl)
4.3 Adviezen vanuit de praktijk De volgende aandachtspunten zijn verzameld tijdens een veldadviesbijeenkomst met ervaren docenten. Algemeen • Zorg dat u de leerlingen kent voordat u aan 'het werk' gaat, Neem de tijd voor kennismaking en het bouwen aan een vertrouwensrelatie. • Creëer een veilige en vertrouwde omgeving; leerlingen moeten zich erkend voelen. Dit geldt natuurlijk voor iedere leerling, maar bij deze leerlingen weegt dat extra zwaar. • Bij veel van deze leerlingen speelt sociaal-emotionele problematiek een rol. Wees u daarvan bewust. • Zorg voor structuur, wees consequent, vertoon voorspelbaar gedrag. • Zorg dat er voor iedere leerling succeservaringen zijn. • Benader de leerling individueel, positief, eerlijk en met humor, toon respect, maar verlies daarbij de groep en algemene normen en waarden niet uit het oog. • Denk van tevoren na over uw grenzen. Geef deze in de klas duidelijk en consequent aan. • Vertoon zelf authentiek gedrag: blijf uzelf en verlies u niet in toneelspel, want daar prikken leerlingen zo doorheen. • Word nooit echt kwaad en vat niet alles wat gezegd of gedaan wordt persoonlijk op. • Veel van wat er in de les gebeurt heeft u niet in eigen hand; zie het dus niet direct als uw schuld als een les niet loopt. • Begint u net? Vraag dan coachende begeleiding van een ervaren docent. Ontwerp van lesmateriaal voor leerlingen • Gebruik zo min mogelijk tekst: leerlingen willen liever 'doen' dan lezen. • Maak veel gebruik van visueel materiaal. • Gebruik bij het materiaal steeds dezelfde lesstructuur. • Wees consequent in de lay-out van het materiaal. • Let op taalgebruik: schrijf en spreek niet 'over de hoofden heen'. • Gebruik een schreefloze letter. • Deel de inhoud van het lesmateriaal ook mondeling mee. • Schrijf per les de verwachtingen en planning op een vaste plek op het bord. • Zorg voor aansprekend lesmateriaal, met onderwerpen die aansluiten bij de belevingswereld van de leerling. • Neem de leerling serieus: behandel hem als klant! Regels en afspraken • Zorg voor duidelijke regels en afspraken. • Maak er vooral niet te veel; ze moeten wel waargemaakt kunnen worden. • Wees consequent en vertoon voorspelbaar gedrag. Start van de les • Ga bij de deur staan als leerlingen binnenkomen en maak even een praatje. • Inventariseer goed of leerlingen er klaar voor zijn: als er nog iets speelt, bijvoorbeeld een ruzie, dan heeft dit direct zijn weerslag op de les. En hoewel het probleem niet altijd direct
⏐ 30
• • •
op te lossen is, kan de lucht wel geklaard worden door er even kort aandacht aan te besteden. Begin pas te praten als u ieders aandacht hebt, ook al duurt dit naar uw gevoel te lang. Zorg voor een korte introductie die hooguit tien minuten duurt. Zet tijdens de introductie geen materialen of gereedschap op tafel en laat leerlingen pas hun spullen pakken als u helemaal klaar bent met uw verhaal.
Materiaal en techniek • Laat materiaal- en techniekhantering zien en laat leerlingen het nadoen. • Zorg voor alternatieven als het leerlingen niet lukt: kan het ook met ander materiaal of met een andere techniek? • Doe het eerst voor, laat het dan nadoen en vervolgens zelf doen. • Oefen zelf eerst van tevoren met de techniek en het materiaal of maak de opdracht zelf eens, zodat u weet wat moeilijk kan zijn voor leerlingen. • Organiseer een materiaal- en techniekenmarkt, zodat leerlingen in korte tijd in de vorm van workshops kennismaken met veel materialen en technieken. Dit vergroot hun keuzemogelijkheden. • Laat rustig geslaagde voorbeelden zien van andere leerlingen, maar benadruk de eigen inbreng van leerlingen. Aan het werk • Zorg voor persoonlijk en individueel contact. • Geef positieve feedback; geef schouderklopjes. • Luister naar de individuele leerling, maar blijf ook steeds aandacht houden voor de gehele groep. • Wissel het rondlopen af met zitten achter een bureau of bij een tafel. • Laat leerlingen hun spullen neerleggen als u iets aan de hele klas wil vertellen en eis ook dan de aandacht van alle leerlingen. • Corrigeer daar waar nodig en, hoewel dat soms moeilijk is, probeer ook eens iets niet te zien. (Het blijven natuurlijk wel pubers die willen experimenteren.) • Houd steeds de regie in eigen hand. Afsluiten van een les • Geef duidelijk aan wanneer leerlingen mogen opruimen, verdeel de taken en laat leerlingen elkaar controleren. • Controleer zelf of u tevreden bent over het opruimen. • Neem voldoende tijd voor het opruimen. • Sluit de les gezamenlijk af, vertel of uw verwachtingen zijn uitgekomen en sluit af met een compliment. Duur van een les • Voor muziek is een les van 45-50 minuten het meest ideaal, voor beeldende vorming werkt een blokuur van 100 minuten beter. • Las, indien mogelijk en wenselijk, binnen een blokuur een korte pauze in. Beoordelen • Geef zowel een beoordeling voor het product als voor het proces. Geef ook een beoordeling voor de werkhouding. • Licht de beoordeling altijd toe. • Beoordeel werkstukken samen met de leerling, met een groepje of laat leerlingen elkaar beoordelen. • Laat de opdrachteisen terugkomen in de beoordeling.
⏐ 31
Differentiatie • Bekijk per leerling wat het hoogst haalbare is en wees alert op snelle werkers. Zorg voor verdiepings- en verbredingsmateriaal. • De eisen voor leerlingen met BB-niveau liggen lager dan voor leerlingen met KB-niveau. Leg aan leerlingen uit waarom dit zo is, als ze er om vragen. • Iedere leerling moet zijn best doen, maar wat echt niet kan, kan niet. Leerlingen hoeven niet worstelend ten onder te gaan. Probeer een andere uitdaging voor deze leerling te zoeken.
⏐ 32
Bijlagen
⏐ 33
Bijlage1 Kerndoelen
versie augustus 2006 Onderdeel F: kunst en cultuur Met de vijf kerndoelen voor het onderdeel kunst en cultuur wordt het gemeenschappelijke en het gelijkwaardige van de verschillende kunstzinnige disciplines benadrukt. Doel is een brede oriëntatie op kunst en cultuur. Deze kerndoelen geven ook variatie in activiteiten aan: eigen werk maken en presenteren, andermans werk ervaren en plaatsen, verslag doen van activiteiten, en reflecteren op eigen en andermans werk. 48. De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen. 49. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren. 50. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- of filmvoorstellingen. 51. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer. 52. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
⏐ 35
Bijlage 2 Begrippenlijsten
In deze bijlage staan drie tabellen: 1. Categorieën uit de begrippenlijsten Kunstvakken 2. 2. Voorbeeld van een afvinklijst voor de onderbouw. 3. Indeling van beeldaspecten t.b.v. het basisonderwijs Deze kunnen gebruikt worden als richtlijn voor het afstemmen vakinhouden voor de onderbouw en CKV op elkaar, op het basisonderwijs en op de examenprogramma’s Kunstvakken 2. Op basis van deze lijsten kan ervoor gezorgd worden dat de leerlingen geen zaken overslaan dan wel dubbel doen.
1. Categorieën uit de begrippenlijsten Kunstvakken 2 met voorbeelden De CEVO heeft voor de centrale examens begrippenlijsten samengesteld. beeldende vakken Beeldende middelen: • Beeldende aspecten, met subcategorieën zoals compositie/ordening, kleur, vorm, ruimte, textuur • Materialen zoals plakkaatverf, hout, katoen, fotopapier • Technieken zoals pointilleren, gutsen, weven, storyboard maken Andere categorieën: • Verschijningsvormen zoals Toegepaste kunst, Tweedimensionaal • Beelddragers zoals affiche, cd-rom • Aspecten van de voorstelling zoals attribuut, genre • Zeggingskracht/ karakteristieken zoals eentonig, feestelijk • Functionaliteit zoals decoratief, religieus • Culturele en kunsthistorische context zoals klassiek, tegendraads
22
22
muziek • • • • • • • • • • • • •
Ritme zoals swing Maat zoals beat en afterbeat Tempo zoals allegro Toonhoogte Melodie zoals motief Dynamiek zoals fortissimo ff Samenklank zoals tweestemmig Articulatie zoals kort/ staccato Vormprincipes zoals contrast Vorm/structuur zoals refrein/ chorus Klankkleur zoals stemgebruik, b.v. rappen Speelwijze en effecten zoals tokkelen Algemene begrippen zoals playbacken
Zie de syllabi (CEVO toelichting op centraal getoetste deel van het examen): www.examenblad.nl
⏐ 37
2. Voorbeeld van een afvinklijst voor de onderbouw Beeldende middelen wat betreft materialen (met bijbehorende vormgevende handelingen/technieken) Beelddragers Constructies:
hout (plaat, blok, balk, stok) karton flexibele plastics plexiglas metaal (draad, plaat) papier maché vezel-draad-lap klei (massief, hol) gips(verband) bevestigingsmaterialen
Dekkend en transparant, apart of in gemengde techniek, gebruik maken van:
grijs potlood kleurpotlood oliepastel plakkaatverf oostindische inkt textielverf ecoline napjes plakkaat/waterverf houtskool hoogdruk (lino, stempel) sjabloondruk collage
Digitaal:
eenvoudig beeldbewerkingsprogramma op de PC digitale camera stilstaand/bewegend
⏐ 38
3. Indeling van beeldaspecten t.b.v. het basisonderwijs e Bron: Jos van Onna/Anky Jacobse “Laat maar zien”, Wolters Noordhoff/SLO, 2008 (3 druk) blz. 297
N.B.: Zie voor Beeldende middelen, Reflectie en Receptie in het basisonderwijs ook http://tule.slo.nl, kerndoelen 54, 55 en 56 voor primair onderwijs.
⏐ 39
Bijlage 3 Visietekst NVTO/VLBV
Versie februari 2007 (gepubliceerd in de vakbladen van april 2007)
Het beeldend onderwijs De invloed van beelden is ongekend sterk. Ze beïnvloeden niet alleen onze samenleving, maar ook ons persoonlijk ervaren, denken en doen. De hoeveelheid beelden blijft toenemen en voortdurend ontstaan nieuwe vormen. Het onderwijs is onderdeel van onze beeldrijke en zich steeds veranderende cultuur. Het beeldend onderwijs wil daarom dat de leerlingen zich bewust worden van de rol die zij daarin spelen en dat zij goed geïnformeerde, zelfstandige, actieve en kritische deelnemers worden. Ze moeten ‘beeldwijs’ worden, dat wil zeggen dat zij de vormen van beeldcommunicatie verstaan en gebruiken. Daartoe leert het beeldend onderwijs de leerlingen twee dingen: beelden begrijpen en beelden maken. Wat het eerste betreft: het beeldend onderwijs brengt leerlingen beeldbegrip bij, het denken óver en ín beelden. Wat het tweede aangaat: het leert leerlingen een eigen, beeldend vermogen ontwikkelen. Zij leren met beeldaspecten, materialen en technieken op persoonlijke wijze vormgeven. Het begrijpen en maken van beelden staat niet los van elkaar. Ze zijn nauw met elkaar verbonden. Het beeldend onderwijs richt zich op productie, receptie en reflectie. Deze drie aspecten vormen een eenheid en worden in samenhang onderwezen. Productie Wanneer het beeldend onderwijs zich richt op de productie, maken de leerlingen zelf beelden en brengen zij hun beeldend vermogen tot ontwikkeling. Hierdoor kunnen ze vormgeven aan wat ze ervaren, voelen en denken: verbeelden. Op deze wijze nemen ze deel aan een vorm van beeldcommunicatie. Receptie Bij receptie richt het beeldend onderwijs zich op het vermogen tot beleven, beschouwen en interpreteren van beelden. Onderwijs in het waarnemen en analyseren van beelden leidt tot inzicht in beeldcommunicatie, vooral in relatie tot de persoonlijke en culturele context. Reflectie Het beeldend onderwijs wil ook het vermogen tot reflectie ontwikkelen. Het brengt de leerlingen kennis bij van kunst- en cultuurhistorie en vaardigheid in het analyseren van beelden. Tegen deze achtergrond kunnen zij hun eigen vormen van beeldcommunicatie en die van anderen leren ervaren en verstaan, daarover nadenken, praten, schrijven en discussiëren.
⏐ 41
Bijlage 4 Voorbeelden van Leeropgaven Bijlage 4a Leeropgaven Beeldende vorming Titel:WIE BEN JIJ?
"Maak een portret van je klasgenoot!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
workshop van een portretkunstenaar. 6 X 2 uur (excl. workshop). klas 1 n.v.t. compositie, overlapping, afsnijding, kleur- en materiaalgebruik vriendenboekjes, portretten van Frida Kahlo identiteit en diversiteit.
Tips • Gebruik deze leeropgave als startopdracht in de eerste klas en bespreek hierbij ook de algemene regels en afspraken voor de lessen beeldende vorming over de lesopbouw, het gebruik van het kunstdossier, de omgangsnormen, enzovoort. • Combineer deze leeropgave met de leeropgave voor muziek: “Dit vind ik nou mooi!”
⏐ 43
Titel: BEEST
"Maak een strand- of een kleefbeest!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
bekijk de films over strandbeesten van Theo Jansen, plakbandkunst van Mark Jenkins en Willie Beckmans, een workshop van Willie Beckmans 8 x 2 uur. klas 1 n.v.t. omgevingskunst, construeren, ritme, structuur eigen ervaringen aan het strand, ervaring met beesten, film: ‘The Day of the Triffids’ inspiratie en vormgeving.
Tip Gebruik deze opdracht als groepsopdracht tijdens een introductieweek of kampeerweek aan zee!
⏐ 44
Titel: MULTI CULTI
"Ontwerp je culturele kledingstuk en organiseer een modeshow!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
een workshop naar keuze: grime, presentatietechniek, modeshow lopen, enzovoort, de multi-culti modeshow. 6 x 2 uur. klas 1 n.v.t. collage, decoratie, kleur- en materiaalgebruik. de aankleedpop met magneet en diverse kledingstukken. Identiteit en diversiteit.
Tips • Een verkleedpartij in de klas is natuurlijk minder omvangrijk en voor sommige leerlingen een stuk veiliger. • Beschilder de aankleedpop met magneetverf en plak aan de achterzijde van de kledingstukken magneetstrips. • Maak een keuze: voor verschillende culturen of voor verschillende subculturen. • Bied deze opdracht in samenhang met het vak Mens en maatschappij aan.
⏐ 45
Titel: I'M DREAMING OF A..............
"Ontwerp de koffer voor je droomreis!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
film: 'Transylvania', 'Les Triplettes de Belville', 'In de ban van de Ring', enzovoort 6 x 2 uur klas 1 n.v.t. ruimtelijk, assemblage, compositie, kleur werk van een surrealistische kunstenaar, het boek: 'Mijn droomreis door kunst en kleuren' Josien Broeren identiteit en diversiteit
Tips • Geef ver van tevoren aan dat leerlingen een oude koffer moeten meenemen! • Laat leerlingen een kledingstuk ontwerpen voor bij de droomreis. • Laat leerlingen muziek uitzoeken voor bij hun droomreis (of kies bijvoorbeeld een viertal muziekstukken uit en biedt die aan).
⏐ 46
Titel: VERRE GEZICHTEN
"Maak een portret met alledaagse dingen!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
tv-uitzending van 'Verre gezichten' VPRO, workshop teken- en schildertechniek, keramiek, film (stop-motion techniek) 7 x 2 uur. klas 1 n.v.t. animatie, assemblage. werk van Arcimboldo. inspiratie en vormgeving.
Tips • Laat leerlingen de stop-motion techniek ook gebruiken bij een klei-animatie of het tot leven laten komen van een gebruiksvoorwerp, animatiefilm (bijv. zoals 'Paniek in het dorp' VPRO). • Laat leerlingen het werkstuk live maken en laat andere leerlingen dit opnemen. • Maak in plaats van een film een diapresentatie van de verschillende stappen.
⏐ 47
Titel: TER LAND, TER ZEE EN IN DE LUCHT
"Ontwerp en maak samen een zeepkist!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
documentaires van Joost Conijn en Panamarenko 8 x 2 uur, afgesloten met een tweedaagse: een dag afwerking zeepkist, een dag zeepkistenwedstrijd klas 2 Samenwerken en leerlingen moeten eenvoudige verbindingen kunnen maken van hout, metaal, kunststof, enzovoort vorm, construeren, kleur, techniek aflevering van ‘Ter land, ter zee en in de lucht’, film van Pipi Langkous inspiratie en vormgeving
Tips • Vraag bij de plaatselijke fietshandel, schroothandel, houtzagerij om materiaal! • Bied deze leeropgave in samenhang met techniek aan. • Laat leerlingen een sponsor zoeken voor hun zeepkist, maak er een benefietwedstrijd van waarbij de sponsorgelden aan een goed doel besteedt worden. • Besteed extra aandacht aan de samenwerking binnen het groepje.
⏐ 48
Titel: ENTER MY SP@CE
"Maak een zelfportret op de computer!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
workshop photoshop, workshop modefotograaf 4 x 2 uur klas 2 basiskennis ict compositie, afsnijding, overlapping, collage documentaire: 'Beperkt houdbaar' van Sunny Bergman, werk van Micha Klein, second life kunst en maatschappij
Tip Gebruik een relatief eenvoudig computerprogramma zoals 'Paint' als leerlingen hier nog niet zo vaardig in zijn.
⏐ 49
Titel: MOET IK DIT GELOVEN?
"Interview een kunstenaar en manipuleer de volgorde van vragen en antwoorden!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
⏐ 50
workshop filmbewerken, het interview met een beroepsbeoefenaar in zijn werkomgeving 5 x 2 uur (incl. workshop) klas 2 filmen, interviewen; leerlingen hebben een workshop filmen gehad montage, manipulatie, media-educatie roddelbladen, shownieuws, enzovoort media en communicatie
Titel: PIMP TO BLING-BLING
"Verzamel tweedehands spullen en ga ze pimpen!"
Impuls: Tijdsindicatie: Doelgroep: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen:
Kernconcept:
Voorstelling van 'Het mobiele naaiatelier', een Bling-Bling party 8 x 2 uur klas 2 leerlingen moeten enige basiskennis hebben van materialen en technieken assemblage, 3dm., decoratie, kleur, expositie, decor, rekwisieten, regisseur werk van popart kunstenaars, readymades, tv-uitzending van 'De Grote Beurt' Veronica, websites over het oppimpen van kleding, bijvoorbeeld www.lodicha.nl identiteit en diversiteit
Tips • Maak er een groepsdracht van. • Giet de presentatie in een spelvorm, maak er bijvoorbeeld een puzzeltocht van. Op deze manier kun je op een speelse manier aandacht besteden aan reflecteren.
⏐ 51
Bijlage 4b Een leeropgave Muziek
Titel: DIT VIND IK NOU MOOI!
"Kies een stuk muziek en vertel waarom je het zo mooi vindt!"
Impuls: Tijdsindicatie: Voorkennis: Kernbegrippen: Bronnen: Kernconcept:
elke les start de docent met muziek die hem inspireert, verwarmt of verbaast en licht dit toe hele jaar, korte momenten leerlingen moeten een muziekinstallatie en mp3-speler kunnen bedienen afhankelijk van de ingebrachte muziek kunnen verschillende muziekbegrippen aan de orde komen n.v.t. identiteit en diversiteit
Tips • Bespreek van tevoren de gedragsregels: een leerling moet zich veilig voelen om iets van zichzelf te laten zien en daarbij moet ieders mening en gevoel gerespecteerd worden. • Laat leerlingen muziek kiezen en toelichten met behulp van selectiecriteria; anders verzanden leerlingen op BB- en KB-niveau. • De docent kan ervoor kiezen het 'beleven' voorop te stellen en het benoemen van muziekbegrippen (bewust) achterwege laten. • Een andere mogelijkheid met een tijdsindicatie van 4 x 50 minuten: Laat leerlingen in drie lessen hun lievelingsmuziek presenteren. Leerlingen verzinnen bij elke presentatie een vraag voor een proefwerk. Ook de docent verzint een vraag bij iedere presentatie. Uiteindelijk krijgen de leerlingen in de vierde les een proefwerk over de beluisterde presentaties. Dit om ze te prikkelen op te blijven letten en aantekeningen te maken! • Een vervolgopdracht zou kunnen zijn dat de docent enkele artiesten uit de popgeschiedenis aanreikt, waarna de leerlingen hier presentaties over geven.
⏐ 52
Bijlage 5 Relaties tussen muziek en de kernconcepten
Bron: “Muziek GT Syllabus centraal examen 2008 en 2009”, CEVO mei 2007 Eindterm MU/K/8 Muziek en maatschappij De kandidaat kan: • Muziek in verband brengen met betekenissen en functies ervan. • De eigen muzikale beleving verwoorden en bij het bepalen van een eigen standpunt de meningen van anderen betrekken. • In de argumentatie voor het standpunt verwijzen naar muzikale aspecten en/of functies en betekenissen van muziek. Toelichting bij deze eindterm Betekenis In veel gevallen heeft muziek betekenis omdat muziek gekoppeld is aan tekst (vocale muziek). Bijvoorbeeld melodie en ritme kunnen een neutrale drager zijn van de tekst, maar kunnen ook sfeer, stemming, emoties van een tekst onderstrepen/ versterken of omgekeerd een andere sfeer hebben dan de tekst. Een en ander is sterk afhankelijk van de muziekstijl. Hetzelfde onderscheid kan gemaakt worden voor de instrumentale begeleiding van vocale muziek. In de ene muziekstijl zal de begeleiding vooral neutraal zijn in de andere muziekstijl zal het streven zijn de inhoud van de tekst te versterken. Voor instrumentale muziek kan een onderscheid gemaakt worden tussen muziek met en zonder verwijzing naar een buitenmuzikale betekenis. Tussen het ene en het andere uiterste zijn vele varianten mogelijk. Filmmuziek, de muziek bij een dansvoorstelling, muziek in een toneelvoorstelling: er zal op een of andere manier een verband zijn tussen de inhoud van de film/ voorstelling en de muziek. Instrumentale muziek heeft vaak een titel die verwijst naar een buitenmuzikaal gegeven. Dit is in het bijzonder het geval bij 19de eeuwse (en latere) programmamuziek. In min of meerdere mate zal er sprake zijn van een illustratie met muzikale middelen van dat buitenmuzikale gegeven. Tempoaanduidingen in met name de klassieke muziek geven niet alleen aan hoe snel/langzaam een stuk gespeeld moet worden, maar geven ook een aanduiding van de stemming van het stuk. Muziek is een spel met klank en stilte en soms is de enige betekenis te vinden in het spel met de muzikale middelen. Functies Functies van muziek zijn onder andere: dansmuziek, filmmuziek, achtergrondmuziek, religieuze muziek, wereldlijke muziek, muziek en arbeid, muziek en concert, muziek als handelswaar, muziek als decoratie, muziek als ontspanning, muziek als illustratie en muziek als therapie. Er is een directe relatie tussen betekenissen en functies van muziek. Verbanden tussen muzikale kenmerken en functies zijn bijvoorbeeld bij: • Dansmuziek: sterke ritmische accenten; duidelijke vormstructuur. • Achtergrondmuziek: weinig verandering in dynamiek; een matig tempo; geen op de voorgrond dringende zangpartijen.
⏐ 53
•
Muziek als handelswaar (commerciële functie): meezingbaar refrein; makkelijke, herkenbare melodie.
Eindterm MU/K/9 Muziek en andere kunsten De kandidaat kan: • Binnen een muziekproductie andere kunstvormen dan muziek herkennen en de functies ervan benoemen. • Zich praktisch en theoretisch voorbereiden op een bezoek aan een voorstelling waarin meerdere kunstvormen aan de orde komen en verslag doen van de functies van de diverse kunstvormen in de voorstelling. Toelichting bij deze eindterm De kandidaat bekijkt hoe de verschillende kunstvormen samengaan en welke functie ze in het geheel vervullen: Wat dragen de toegepaste kunstvormen bij? Hoe ondersteunen ze? Wat is het effect van de specifieke manier waarop de verschillende kunstvormen samen gebruikt worden? Functies kunnen bijvoorbeeld zijn: • verhalende functie • functie ter decoratie/ verfraaiing • functie ter ontspanning Bijvoorbeeld: 1. Dans: de dans in een videoclip, waarin de dans een decoratieve functie heeft. 2. Drama: de dramatische structuur in een musical om een verhaallijn weer te geven (verhalende functie). 3. Beeldende kunst: in een opera, waarin de beeldende kunst (het decor) bijvoorbeeld een decoratieve functie heeft. 4. Filmprojectie om de dramatische en emotionele impact te versterken.
⏐ 54
Bijlage 6 Format voor lesmateriaal
Overzichtelijkheid is belangrijk voor de leerling. Het geeft houvast. De inhoud van een leeropgave wordt daardoor sneller duidelijk. Hieronder twee voorbeelden van een “lesstructuur”.
Lesstructuur A
Lesstructuur B
1.
Titel
1.
Titel
2.
Opdrachtgever
2.
Inleiding
3.
Situatiebeschrijving
3.
4.
Opdracht
4.
Bijzonder materiaal en gereedschap
5.
Eisen: • • •
5.
Werkvolgorde (in stapjes), inclusief eisen
Opdracht (met omschrijving van het doel van de opdracht(en) en een eventuele opdrachtgever) 3a Vooropdrachten - huiswerkopdrachten
onderzoek informatie ontwerp
6.
Presentatievorm
6.
Urenverdeling
7.
Groepsvorm (bijvoorbeeld drietallen)
7.
Beoordeling (product & proces) en weging opdrachten
8.
Urenbesteding (beschikbaar aantal uren voor de opdracht)
8.
Reflectie leerling
9.
Hulpbronnen
9.
Bijlagen: bronnen, werkbladen, vragenformulieren, materiaalomschrijving, enzovoort.
10. Beoordeling (wie en waarop, proces en product) 11. Evaluatie (logboek met reflectie leerling)
⏐ 55
Bijlage 7 Enkele literatuur- en internetverwijzingen Literatuurverwijzingen • Viola van Lanschot Hubrecht, Astrid Rass, Stefanie van Tuinen “Culturele en kunstzinnige activiteiten; Richtlijnen voor een leerlijn”, SLO december 2006 http://www.slo.nl/downloads/archief/leerlijnkenc.pdf/ • Viola van Lanschot Hubrecht, Astrid Rass “De bindende factor; Praktische handreiking voor een leergebied Kunst en Cultuur” SLO december 2006 http://www.slo.nl/themas/kunstencultuur/00025/map2/00043/00001/ • Inge Roozen en Hiltje Koopmans, “Ogen open; Beeldbeschouwen met kinderen uit groep 1 tot en met 8” Primair onderwijs, SLO 1999 http://www.slo.nl/downloads/archief/ogenopen/ • Handreikingen (SLO toelichting op schoolexamen) http://www.slo.nl/voortgezet/vmbo/themas/vmbohandreiking Stefanie van Tuinen “Handreiking schoolexamens Beeldende vakken vmbo”, SLO Augustus 2007 Pascal Marsman “Handreiking schoolexamens Muziek vmbo”, SLO, Augustus 2007 • Syllabi (CEVO toelichting op centraal getoetste deel van het examen): www.examenblad.nl “Beeldende vorming GT Syllabus centraal examen 2008 en 2009”, CEVO mei 2007 “Muziek GT Syllabus centraal examen 2008 en 2009”, CEVO mei 2007 • Viola van Lanschot Hubrecht, Gill Bollegraf: "Een 10+: Beoordelen in het leergebied Kunst en cultuur" SLO, december 2006 http://www.slo.nl/downloads/archief/Een_2010_2b.pdf/ • Rubric over te beoordelen onderdelen tijdens een presentatie www.slo.nl → sectoren →vo vmbo:"vmbo reeks" • Publicatie 'Visuele geletterdheid': www.slo.nl → sectoren → vo onderbouw: visuele geletterdheid
Websites • Website rondom de nieuwe onderbouw. http://www.onderbouwvo.nl Kijk bij cultuureducatie en de wegwijzer cultuureducatie voor diverse links. • Examenprogramma's voor het vmbo: www.examenblad.nl • Database lesmateriaal: http://leermiddel.digischool.nl/vo/leermiddel • Community Muziek: http://digischool.kennisnet.nl/community_mu Vaklokaal: Fout! De hyperlinkverwijzing is ongeldig. • Community CKV: http://digischool.kennisnet.nl/community_ckv (de 1 weglaten) Vaklokaal: http://www.digischool.nl/ckv1 CKV, kunstdossier of portfolio: www.cultuurportfolio.nl
⏐ 57