Jurisprudentiebulletin 2011, aflevering 12 Nummers: 246 – 262 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel: JBS 2011, nr. 246 Rb. Breda 1 december 2011 LJN: BU6753 Kosten rechtsbijstand, overeenkomstig het in civiele procedures gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken. En ook kosten rechtsbijstand: eigen bijdrage gefinancierde rechtsbijstand.
JBS 2011, nr. 247 Rb. ’s-Hertogenbosch 8 december 2011 LJN: BU7241 Smaadschrift €500 immateriële schadevergoeding. Afwijzing kosten eerder gevoerd kort geding.
JBS 2011, nr. 248 Rb. Almelo 9 december 2011 LJN: BV0364 De enkele omstandigheid dat meer personen gelijktijdig slachtoffer zijn geworden van hetzelfde onrechtmatig handelen, heeft geen invloed op de omvang van de individueel geleden schade.
JBS 2011, nr. 249 Rb. Haarlem (politierechter) 9 december 2011 LJN: BW4027 Toewijzing vordering benadeelde partij, maar geen schadevergoedingsmaatregel (waarom?), maar verplichting tot schadevergoeding in termijnen tevens als bijzondere voorwaarde.
JBS 2011, nr. 250 Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BQ0834 Nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334 lid 1 Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen, staan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen.
JBS 2011, nr. 251 Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BU7712 Toewijzing van de vordering bp. is geen veroordeling in de zin van art. 457 lid 1 Sv. Er kan daarom geen herziening van worden gevraagd.
JBS 2011, nr. 252 Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BT8760 Gelet op art. 24 van de Faillissementswet waarin is bepaald dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is het onjuist dat door het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte.
JBS 2011, nr. 253 Hoge Raad 20 december 2012 LJN: BR0448 Het hof heeft ambthalve een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Dat het slachtoffer geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend betekent (i.c.) niet dat het slachtoffer geen prijs stelt op schadevergoeding.
JBS 2011, nr. 254 Rb. Arnhem 21 december 2011 LJN: BU8846 De reiskosten van de benadeelde partij komen voor vergoeding in aanmerking, aangezien het hier kosten betreffen die hij als wettelijk vertegenwoordiger heeft gemaakt ten behoeve van de minderjarige slachtoffers.
(Vervolg op blz. 2)
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
JBS 2011, nr. 255 Rb. Maastricht 23 december 2011 LJN: BU9184 Nu het slachtoffer ten tijde van haar verhoor bij de rechter commissaris heeft aangegeven dat zij het geldbedrag alsnog wil ontvangen, legt de Rb. ondanks dat zij zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd de schadevergoedingsmaatregel voor het verduisterde bedrag op.
JBS 2011, nr. 256 Hof ’s-Hertogenbosch 2011 LJN: BV0119
28 december
Het hof overweegt dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. Gelet op de zijdens verdachte inhoudelijke en gedetailleerde betwisting van (onderdelen van) de vordering van de benadeelde en de onvoldoende mate van onderbouwing van deze posten, zou de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Wet Tijdelijk huisverbod:
JBS 2011, nr. 25 Rb. Utrecht 2 december 2011 LJN: BW8429 Bestraffing van handelen in strijd met een ex art. 9 Wth gegeven tijdelijk huisverbod en ernstige bedreigingen.
het toestaan van bijwonen van het verhoor door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland zonder overleg met of toestemming van de verdediging geeft geen blijk van vooringenomenheid.
JBS 2011, nr. 261 Rb 's-Gravenhage (sector bestuursrecht, MK) 14 december 2011 LJN BV0439 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is af te leiden dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat een uitkering uit het Schadefonds ter zake van inkomensschade in haar geheel op de bijstandsuitkering wordt gekort. Voor zover in concreto grond bestaat voor een uitkering zowel krachtens de ene als overeenkomstig de andere regeling -hetgeen met name het geval kan zijn bij derving van inkomsten ten gevolge van een geweldsdelict- zal in overleg tussen het fonds en het bij de zaak betrokken gemeentebestuur moeten worden beslist. In casu heeft dat overleg (nog) niet plaatsgevonden.
JBS 2011, nr. 262 Rb. ’s-Hertogenbosch 2011 LJN: BU9341
28
december
Contactverbod opgelegd na grooming via computer en telefoon t.a.v. 11 jarige.
Nationale ombudsman: JBS 2011, nr. 258 NO 19 december 2011 Rapport: 2011/361 Een schadebemiddelaar van het OM mag niet buiten de raadsman om met de (vader van) de minderjarige verdachte contact opnemen.
Overige onderwerpen: JBS 2011, nr. 259 Rb. Rotterdam 2 december 2011 LJN: BU6600 Wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing de ter zitting verschenen benadeelde partij ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging niet aan te merken als een ter zitting verschenen getuige in de zin van artikel 287 lid 1 Sv is niet onbegrijpelijk.
JBS 2011, nr. 260 Rb. Utrecht 20 december 2011 LJN: BU8638 Wrakingsverzoek tegen R-C afgewezen. De RC mag ingrijpen bij het opnieuw stellen van een herhaalde vraag en de bejegening van de raadsman zo is dat emoties bij de getuige (slachtoffer) oplopen. Ook in samenhang met
www.slachtofferhulp.nl
2
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden zo: [cursief] weergegeven. Sommige uitspraken zijn door de redactie van (kort) commentaar voorzien. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt in beginsel maandelijks en is te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtoff erzorg/Jurisprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan
[email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie: mr. A.H. Sas Contact:
[email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/
www.slachtofferhulp.nl
3
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel 246. Rechtbank Breda 1 december 2011 LJN: BU6753 Kosten rechtsbijstand, overeenkomstig het in civiele procedures gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken. En ook kosten rechtsbijstand: eigen bijdrage gefinancierde rechtsbijstand. Art. 592a Sv. [De rechtbank:] [Gewapende overval, met name art. 310 en art. 312 Sr] […] 7 De benadeelde partijen De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van €58.000,= en €5.000,= aan kosten voor rechtsbijstand voor feit 1. […] De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden tot heden begroot op €2.682,= ter zake van kosten rechtsbijstand, overeenkomstig het in civiele procedures gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken (3 punten à € 894,= per punt) wegens opstellen en indienen voegingsformulier en het bijwonen van de zittingen). De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit standaardtarief af te wijken. Voorts wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. […] De benadeelde partij H. [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van €35.000,= voor feit 1. […] Tijdens de zitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Zijn eigen bijdrage hiervoor bedraagt €50,=. De rechtbank zal dit bedrag ter zake rechtsbijstandskosten toewijzen en veroordeelt verdachte in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
www.slachtofferhulp.nl
Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af. De benadeelde partij G. [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van €40.667,76 en €5.000,= aan kosten voor rechtsbijstand voor feit 1. […] De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden tot heden begroot op €894,= ter zake van kosten rechtsbijstand, overeenkomstig het in civiele procedures gebruikelijke liquidatietarief rechtbanken (1 punt wegens opstellen en indienen voegingsformulier). De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit standaardtarief af te wijken. Voorts wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. […]
247. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 8 december 2011 LJN: BU7241 Smaadschrift €500 immateriële schadevergoeding. Afwijzing kosten eerder gevoerd kort geding. Art. 361 Sv; art. 241 Rv. [De rechtbank:] [Smaadschrift art. 261 Sr] [Door het schrijven van een boek over een moordzaak heeft verdachte zich op onderdelen schuldig gemaakt aan smaadschrift. In zijn gedrevenheid als gevolg van een sterke betrokkenheid bij de maatschappelijke positie van Filippijnse vrouwen is verdachte door het schrijven van enkele passages over de schreef gegaan. De rechtbank heeft overwogen dat van verdachte niet kan worden gezegd dat hij te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de beschuldiging dat de vermeende moordenaar zijn vrouw heeft vermoord waar was en dat het algemeen belang deze beschuldiging eiste: het beroep op de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid Sr faalt. De rechtbank ontslaat verdachte toch van alle rechtsvervolging wat betreft de passage over de vermeende moord op de Filippijnse echtgenote omdat het recht op vrijheid van meningsuiting ex artikel 10
4
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
van het EVRM zwaarder weegt dan het feit dat verdachte onnodig grievend is geweest jegens de vermeende moordenaar op dit punt. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.] […] De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]. De benadeelde partij heeft om een immateriële schadevergoeding verzocht ten bedrage van €2750,00. Daartoe heeft de benadeelde partij aangevoerd dat door het verschijnen van het boek vrienden en kennissen met benadeelde hebben gebroken en dat het daarnaast voor benadeelde onmogelijk is geworden nieuwe sociale contacten aan te gaan. Ook zou zijn positie op de arbeidsmarkt zijn bemoeilijkt en krijgt hij op sollicitaties geen enkele reactie meer. De officier van justitie acht de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van €500,- en heeft gevorderd de benadeelde voor het overige nietontvankelijk te verklaring in diens vordering. De verdediging heeft in verband met de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, dat de door haar geschetste omstandigheden het rechtstreeks gevolg zijn van het verschijnen van het boek. Niet valt uit te sluiten dat een en ander deels ook is veroorzaakt door de publiciteit rond de strafzaak tegen benadeelde. Bovendien heeft benadeelde niet met nadere stukken onderbouwd dat de door hem gestelde gevolgen inderdaad zijn opgetreden. Het zorgvuldig vaststellen van de totale omvang van de rechtstreekse schade zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden acht de rechtbank €500,00 toewijsbaar als rechtstreeks door het bewezen feit toegebrachte schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum delict tot aan de dag der algehele voldoening en zal de rechtbank voor het overige de vordering van de
www.slachtofferhulp.nl
immateriële schade niet ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de advocaatkosten van de gevoerde kort geding procedure afwijzen. Artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering belet toewijzing van deze kosten. De proceskosten worden in een civiele procedure forfaitair vastgesteld. In dat stelsel is er geen recht op vergoeding van daadwerkelijke kosten, indien die hoger zijn dan de forfaitair bepaalde kosten. Er is derhalve ook geen plaats voor toewijzing van die extra kosten in het kader van een civiele vordering van de benadeelde partij in een strafzaak. Met betrekking tot de kosten van de gerechtsdeurwaarder zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. […] 248. Rechtbank Almelo 9 december 2011 LJN: BV0364 De enkele omstandigheid dat meer personen gelijktijdig slachtoffer zijn geworden van hetzelfde onrechtmatig handelen, heeft geen invloed op de omvang van de individueel geleden schade. [De rechtbank:] [Overval art. 310 en art. 312 Sr] […] Vordering tot schadevergoeding De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €9.343,21, vermeerderd met de wettelijke rente, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. Het betreft een schadevergoeding van €6.693,21 voor geld dat wordt vermist, €150,- voor het verschuldigde eigen risico met betrekking tot een schadeuitkering en €2.500,- voor immateriële schade. De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich ieder met een vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade ten bedrage van €2.500,- vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
5
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
De raadsman heeft gesteld dat het in de onderhavige zaak gaat om gedeeld leed, wat een matigende invloed heeft op de omvang van de per benadeelde partij geleden immateriële schade. Onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Almelo van 22 december 2010 (LJN: BO8227) meent hij dat een vergoeding van €1.750,- per persoon voor immateriële schade volstaat. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade acht de raadsman een bedrag van €5.150,- voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is het daar niet mee eens. Zonder nadere uitleg, welke niet is gegeven, heeft de enkele omstandigheid dat meerdere personen gelijktijdig slachtoffer zijn geworden van hetzelfde onrechtmatig handelen, geen invloed op de omvang van de individueel geleden schade. Onder die omstandigheden kan van eventuele matiging van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding evenmin sprake zijn, te meer daar niet is gesteld of gebleken dat toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het vonnis van de rechtbank Almelo, waarnaar de raadsman heeft verwezen, maakt dat niet anders. Ten aanzien van de materiële schade ziet de rechtbank geen aanleiding uit te gaan van een ander bedrag dan door aangever is verzocht. Aangever heeft dit bedrag voldoende onderbouwd. […]
249. Rechtbank Haarlem (politierechter) 9 december 2011 LJN: BW4027 Toewijzing vordering benadeelde partij, maar geen schadevergoedingsmaatregel (waarom?), maar verplichting tot schadevergoeding in termijnen tevens als bijzondere voorwaarde. Art. 361 Sv; art. 14c lid 2 onder 1 Sr. [De politierechter:] [Oplichting art. 326 Sr] […] 7.1. Hoofdstraf In het bijzonder overweegt de politierechter dat verdachte op brutale wijze een fa-
www.slachtofferhulp.nl
milie nagenoeg het gehele spaarsaldo afhandig heeft gemaakt, en daarmee deze familie enorm heeft benadeeld. Verdachte is in het verleden meermalen voor oplichting veroordeeld tot werkstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen. Het grote aantal veroordelingen voor oplichting baart de politierechter zorg. Daarom is de politierechter van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De politierechter acht in dit geval echter in de eerste plaats herstel van de rechtmatige toestand van belang. Verdachte zal de aangeefster zo snel als redelijkerwijs mogelijk schadeloos moeten stellen, en de verdachte genereert een eigen inkomen zodat terugbetaling mogelijk moet zijn. Het betalen van een schadevergoeding wordt evenwel bemoeilijkt als de verdachte een vrijheidsstraf of een taakstraf moet ondergaan, omdat verdachte alsdan geen inkomen kan genereren. Daarom zal de politierechter bepalen dat de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer wordt gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar. Om herstel van de rechtmatige toestand te waarborgen zal daarnaast als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijk op te leggen straf de verplichting worden verbonden dat verdachte voor het einde van voornoemde proeftijd de door het slachtoffer [slachtoffer/getuige 1] geleden schade van €4.888 zal voldoen. De politierechter zal bepalen dat deze betalingsverplichting desgewenst in termijnen kan worden voldaan. 7.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] De benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van €4.888,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: - overgeboekte gelden d.d. 21 december 2009, te weten €4.484,00; - wettelijke rente (4%), te weten €254,09; - kosten rechtsbijstand beklagprocedure bij het Hof, te weten €50,00 en - kosten rechtsbijstand (verhaal), te weten €100,00.
6
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
De politierechter is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag van €4.484,00 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2009. De politierechter zal voornoemde wettelijke rente in de periode van 21 december 2009 tot en met 21 mei 2011 vaststellen op €254,00. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op €150,00. […] 9. Beslissing […] veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaar; bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien: - verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij voor het einde van de proeftijd de door het slachtoffer [slachtoffer/getuige 1] geleden schade, te weten een bedrag van €4.888,00, zal voldoen al dan niet in acht (8) drie maandelijkse termijnen van €611,00, op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Visser onder vermelding van zaaknummer [zaaknummer] en daarvan betalingsbewijzen zal doen toekomen aan de officier van justitie in dit arrondissement; wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] geleden schade tot een bedrag van € 4.484,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer/getuige 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting vermeerderd
www.slachtofferhulp.nl
met de wettelijke rente vanaf 21 december 2009; stelt voornoemde wettelijke rente in de periode van 21 december 2009 tot en met 21 mei 2011 vast op € 254,00; veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op €150,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken; bepaalt dat verdachte voornoemde bedragen, samen groot €4.888,00, al dan niet in acht (8) drie maandelijkse termijnen dient te voldoen op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Visser onder vermelding van zaaknummer [zaaknummer]. […]
250. Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BQ0834 Nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334 lid 1 Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen, staan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen. Art. 334 lid 1 Sv. [De Hoge Raad:] […] 2. Beoordeling van het derde middel 2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof het verzoek van de verdediging om de meegebrachte getuige [getuige] te horen omtrent de vordering van de benadeelde partij, ten onrechte heeft afgewezen, althans deze beslissing onbegrijpelijk heeft gemotiveerd. 2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in: "Ik verzoek u als getuige te horen [getuige]. Hij kan verklaren over afspraken die zijn gemaakt tussen [getuige] en [slachtoffer]. [Getuige] zou ten opzichte van mijn cliënt acties moeten ondernemen, omdat hij een schuld had bij [slachtoffer]. Hij kan
7
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
verklaren over hoe de zaak heeft kunnen plaatsvinden, de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt en de vordering van de benadeelde partij. Er is een vordering van de benadeelde partij. Ik heb in eerste aanleg ook bepleit dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en [getuige] kan dat bevestigen. Het horen van [getuige] gaat dus om de vordering van de benadeelde partij. (...) De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mede als beslissing van het hof dat het verzoek om [getuige] als getuige te horen wordt afgewezen. Het betreft een meegebrachte getuige zodat het verdedigingscriterium dient te worden gehanteerd. [getuige] was bij de tenlastegelegde feiten niet aanwezig, zodat niet kan worden gezegd dat hij over de tenlastegelegde feiten kan verklaren. De verdediging heeft dit ook niet gesteld. Naar het oordeel van het hof valt redelijkerwijs aan te nemen dat door afwijzing van het verzoek de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Indien de vordering van de benadeelde partij wordt betwist is dat wellicht een reden die vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dan niet van eenvoudige aard is, maar niet om daarover een getuige te horen. Het hof wijst het verzoek af." 2.3. Art. 334, eerste lid, Sv luidt: "De benadeelde partij kan ter terechtzitting tot het bewijs van de ten gevolge van het strafbare feit geleden schade stukken overleggen, doch geen getuigen of deskundigen aanbrengen." 2.4. De nota naar aanleiding van het eindverslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1992, Stb 1993, 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, waarbij art. 334 Sv is ingevoerd, houdt onder meer in: "De leden van de CDA-fractie waren van mening dat de vraag of de vordering van de benadeelde partij eenvoudig van aard is en derhalve ontvankelijk, mede afhankelijk is van de bevoegdheden van de benadeelde partij. Zij constateerden dat de benadeelde partij geen zelfstandige bevoegdheid heeft getuigen of deskundigen op te roepen, maar dat zij wel de offi-
www.slachtofferhulp.nl
cier van justitie kan verzoeken een getuige of deskundige in het voorbereidend onderzoek of ter terechtzitting op te roepen en te horen. Het antwoord op de vraag van deze leden of de benadeelde partij bij de rechter-commissaris in beroep kan gaan tegen de weigering van de officier van justitie getuigen te horen, luidt ontkennend. Deze leden bepleitten een versterking van de rechtspositie van de benadeelde partij ten aanzien van het horen van getuigen. In de eerste plaats omdat het met behulp van getuigen eenvoudiger is te voldoen aan het ontvankelijkheidscriterium. In de tweede plaats omdat bij ontvankelijkheid van de vordering een civiele procedure wordt uitgespaard. Zij waren van mening dat een beroepsmogelijkheid voor de benadeelde partij tegen een weigering van de officier van justitie getuigen te horen, te verenigen is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het strafproces niet mag worden overschaduwd door de civiele vordering. De rechter-commissaris kan hiervoor waken. Ook de leden van de D66-fractie waren van mening dat de benadeelde partij de bevoegdheid moet hebben getuigen en deskundigen aan te brengen. Naar aanleiding van de beschouwingen van deze leden heb ik mijn voorstel om de benadeelde partij deze bevoegdheid te ontzeggen heroverwogen. Ik heb een voorstel om de benadeelde partij de bevoegdheid te geven maximaal twee getuigen ter terechtzitting mee te brengen ter staving van haar vordering tot schadevergoeding, om advies voorgelegd aan de Raad van State en aan de commissie die tot taak heeft de beleidsmatige en praktische consequenties van dit wetsvoorstel in kaart te brengen. Laatstgenoemde commissie heeft echter het voorstel om de volgende redenen ontraden. In de eerste plaats is de verwachting van deze commissie dat de benadeelde partij veelvuldig gebruik zal maken van deze bevoegdheid, met als gevolg dat in een belangrijk aantal zaken de zitting onvoorzien langer gaat duren of dat de zaak moet worden aangehouden, mede omdat de verdachte als het ware wordt uitgenodigd tegenbewijs te leveren. In de tweede plaats wijst deze commissie erop dat als de benadeelde partij conform dit voorstel de bevoegdheid krijgt getuigen op te roepen, er eveneens een voorziening zal moeten worden getroffen op basis waarvan de verdachte een dergelijk recht
8
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
krijgt teneinde zich te kunnen verdedigen tegen de vordering van de benadeelde partij. Mede gelet hierop vraagt de commissie zich af of het voorstel wel verenigbaar is met het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat de behandeling van de strafzaak niet mag worden overschaduwd door de behandeling van de civiele vordering. In de derde plaats vreest de commissie dat de rechter de benadeelde partij niet ontvankelijk zal verklaren omdat een vordering die moet worden bewezen met behulp van getuigen niet eenvoudig van aard is en derhalve niet voldoet aan het criterium van het voorgestelde artikel 361, derde lid. Tenslotte merkt de commissie op dat de consequenties van het voorstel in termen van procesorde en werklast niet moeten worden onderschat. Deze bezwaren van de commissie komen in belangrijke mate overeen met de argumenten van de Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces (Commissie-Terwee) om indertijd niet in dit voorstel te voorzien. Ik acht de bezwaren van deze beide commissies bij nader inzien overtuigend en zie derhalve thans van dit voorstel af. Daar komt bij dat, zoals de Raad van State in zijn advies opmerkt, niet valt in te zien waarom de benadeelde partij wel de bevoegdheid zou kunnen krijgen om getuigen mee te brengen ter terechtzitting en niet deskundigen. Een uitbreiding van deze bevoegdheid tot het meebrengen van deskundigen zal echter de bezwaren van bovengenoemde commissies alleen maar vergroten." (Kamerstukken II 1991-1992, 21 345, nr. 9, p. 1-2) 2.5. Voor zover het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van de getuige over de vordering van de benadeelde partij heeft afgewezen, geldt het volgende. Nu het de benadeelde partij ingevolge art. 334, eerst lid, Sv niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen, staan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, in het bijzonder de equality of arms, eraan in de weg dat wel aan de verdachte de bevoegdheid zou toekomen met betrekking tot deze vordering getuigen aan te brengen. Dat is, blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, ook de opvatting van de wetgever geweest. De klacht faalt. […]
www.slachtofferhulp.nl
[A-G Vellinga:] […] 15. Het derde middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek tot het horen van de door de verdediging in hoger beroep meegebrachte getuige [getuige]. 16. Blijkens het proces-verbaal in hoger beroep van 27 mei 2010 heeft de raadsman met betrekking tot de getuige [getuige] het volgende aangevoerd: "Ik verzoek u als getuige te horen [getuige]. Hij kan verklaren over afspraken die zijn gemaakt tussen [getuige] en [slachtoffer]. [Getuige] zou ten opzichte van mijn cliënt acties moeten ondernemen, omdat hij een schuld had bij [slachtoffer]. Hij kan verklaren over hoe de zaak heeft kunnen plaatsvinden, de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt en de vordering van de benadeelde partij. Er is een vordering van de benadeelde partij. Ik heb in eerste aanleg ook bepleit dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en [getuige] kan dat bevestigen. Het horen van [getuige] gaat dus om de vordering van de benadeelde partij." 17. Het Hof heeft naar aanleiding van voormeld verzoek het volgende overwogen: "De voorzitter hervat het onderzoek en deelt mede als beslissing van het hof dat het verzoek om [getuige] als getuige te horen wordt afgewezen. Het betreft een meegebrachte getuige zodat het verdedigingscriterium dient te worden gehanteerd. [Getuige] was bij de tenlastegelegde feiten niet aanwezig, zodat niet kan worden gezegd dat hij over de tenlastegelegde feiten kan verklaren. De verdediging heeft dit ook niet gesteld. Naar het oordeel van het hof valt redelijkerwijs aan te nemen dat door afwijzing van het verzoek de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Indien de vordering van de benadeelde partij wordt betwist is dat wellicht een reden die vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dan niet van eenvoudige aard is, maar niet om daarover een getuige te horen. Het hof wijst het verzoek af." 18. Voor zover het Hof het verzoek tot het horen van de getuige aldus heeft opgevat dat hij zou kunnen verklaren over de toe-
9
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
dracht van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft het Hof gelet op het bepaalde in art. 287, tweede lid, jo. art. 288, eerste lid en onder c, Sv de juiste maatstaf toegepast. Voorts getuigt het oordeel van het Hof niet van onjuiste toepassing van die maatstaf en is het niet onbegrijpelijk. 19. In aanmerking genomen dat verdachtes raadsman heeft gesteld dat het verzoek tot het horen van de getuige ging om de vordering van de benadeelde partij heeft het Hof er aan kunnen voorbijgaan dat de getuige, zoals door verdachtes raadsman is gesteld doch niet is toegelicht, ook zou kunnen verklaren omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. 20. Voor zover het Hof het verzoek tot het horen van de getuige overeenkomstig hetgeen verdachtes raadsman heeft gesteld aldus heeft opgevat dat het gaat om het horen van de getuige met het oog op de vordering van de benadeelde partij getuigt de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige evenmin van een onjuiste rechtsopvatting en is deze niet onbegrijpelijk. Nu het de benadeelde partij niet is toegestaan ter onderbouwing van haar vordering getuigen aan te brengen (art. 334 lid 1 Sv)(1), staan de eisen van een eerlijk proces (art. 6 lid 1 EVRM) er uit een oogpunt van equality of arms(2) immers aan in de weg dat de verdachte deze bevoegdheid voor zover het gaat om de vordering van de benadeelde partij wel zou toekomen. 21. Tegen deze achtergrond heeft het Hof terecht geoordeeld dat indien de vordering van de benadeelde partij zou worden betwist, dat wellicht een reden zou kunnen zijn die vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dan niet van eenvoudige aard zou zijn. Zoals de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 15 september 2006, NJ 2007, 484(3) moet art. 361 lid 3 Sv in het licht van art. 6 lid 1 EVRM aldus worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voorzover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Dat laatste is door of na-
www.slachtofferhulp.nl
mens verdachte ter terechtzitting van het Hof niet gesteld, ook niet nadat het verzoek tot het horen van de getuige was afgewezen. Daarom kan daarover in cassatie niet meer worden geklaagd. 22. Het middel faalt. […]
251. Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BU7712 1. Toewijzing van de vordering bp. is geen veroordeling in de zin van art. 457 lid 1 Sv. Er kan daarom geen herziening van worden gevraagd. 2. Onder "een minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457 lid 1 aanhef en onder 2° Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot nietontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. De Rechtbank heeft de aanvrager in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht onder meer veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting in een snookercentrum dat in eigendom toebehoorde aan [betrokkene]. De aanvrage houdt in de kern in dat de aanvrager dit feit heeft begaan tezamen en in vereniging met [betrokkene]. De aanvrager betoogt dat de rechter daarom ten onrechte de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] heeft toe-
10
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
gewezen en een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. 3.3. Voor zover de aanvrage is gericht tegen de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene], zal de aanvrage niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat die beslissing niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv en derhalve van een dergelijke beslissing geen herziening kan worden gevraagd. 3.4. Voor zover de aanvrage bedoelt te stellen dat het aangevoerde zou hebben geleid tot enige andere beslissing dan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, geldt dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. 3.5. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd, kan derhalve niet tot gevolg hebben dat, ware de Rechtbank daarmee bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot nietontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.6. De aanvrage dient daarom nietontvankelijk te worden verklaard. […]
252. Hoge Raad 13 december 2011 LJN: BT8760 Gelet op art. 24 van de Faillissementswet waarin is bepaald dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is het onjuist dat door het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte. Art. 36f Sr; art.24 Fw. [De Hoge Raad:] […] 2. Beoordeling van het middel
www.slachtofferhulp.nl
2.1. Het middel komt op tegen de door het Hof aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. 2.2. Het Hof heeft aan de verdachte een aantal betalingsverplichtingen in de zin van art. 36f Sr opgelegd. Dienaangaande heeft het Hof het volgende overwogen: "De verdediging is van mening dat het niet opportuun is in deze zaak om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu daarmee in het lopende faillissement de gelijkheid van de schuldeisers omzeild kan worden. (...) Het hof overweegt hieromtrent als volgt. (...) De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de speciale regelgeving met betrekking tot een gefailleerde. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en evenmin dat het opleggen als vanzelfsprekend neerkomt op een verkapte straf. (...)" 2.3. Het middel steunt onder meer op de opvatting dat door het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte. Die opvatting is onjuist, gelet op art. 24 van de Faillissementswet waarin is bepaald dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat. […] [A-G Jörg:] […] 1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 24 december 2009 het vonnis van de rechtbank alleen vernietigd ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Het hof heeft ver-
11
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
zoeker ten behoeve van zes slachtoffers de volgende betalingsverplichtingen in de zin van art. 36f Sr opgelegd: - €50.000 t.b.v. [slachtoffer 1], subsidiair 56 dagen hechtenis (feit 1); - €50.000 t.b.v. [slachtoffer 2], subsidiair 56 dagen hechtenis (feit 1); - €50.000 t.b.v. [slachtoffer 3], subsidiair 56 dagen hechtenis (feit 2); - €29.211 t.b.v. [slachtoffer 4], subsidiair 15 dagen hechtenis (feit 3); - €135.000 t.b.v. [slachtoffer 5], subsidiair 82 dagen hechtenis (feit 4); - €174.000 t.b.v. [slachtoffer 6], subsidiair 100 dagen hechtenis (feit 5). […] 2. Namens verzoeker heeft mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de zes schadevergoedingsmaatregelen ten laste van verzoeker heeft opgelegd, althans dat het een op dat punt gevoerd verweer op ontoereikende gronden heeft verworpen. 4. Het hof heeft in de bestreden uitspraak dienaangaande het volgende overwogen: "De verdediging is van mening dat het niet opportuun is in deze zaak om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu daarmee in het lopende faillissement de gelijkheid van de schuldeisers omzeild kan worden. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat, nu verdachte vanwege het faillissement geen mogelijkheid heeft om een op te leggen betalingsverplichting na te komen, oplegging van een dergelijke maatregel neerkomt op een verkapte straf. De verdediging bepleit daarom dat het hof zal afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het gestelde faillissement is bij de beoordeling van een individuele vordering benadeelde partij een bepalend gegeven. Dat bepalende karakter heeft het naar het oordeel van het hof niet bij de vraag of wel of niet een schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel
www.slachtofferhulp.nl
te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de speciale regelgeving met betrekking tot een gefailleerde. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en evenmin dat het opleggen als vanzelfsprekend neerkomt op een verkapte straf. Het verweer van de verdediging wordt verworpen en omdat verdachte op zich naar burgerlijk recht jegens [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot de hieronder te vermelden bedragen. De rechtbank heeft de vervangende hechtenis bepaald op een totaal van ruim 5 jaar. Dat is wettelijk echter niet toegestaan. Wanneer, zoals in deze, sprake is van samenloop als bedoeld in artikel 57 van het wetboek van strafrecht mag de vervangende hechtenis ingevolge de artikelen 60a en 24c van dat wetboek ten hoogste één jaar bedragen." 5. Art. 26 Faillissementswet (1: art. 26 Faillissementswet luidt: "Rechtsvorderingen, die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding (bij de curator, NJ) ter verificatie.") staat aan indiening van een civiele vordering als benadeelde partij bij de strafrechter jegens een gefailleerde in de weg: een benadeelde partij dient zich dan tot de curator te wenden. In de onderhavige zaak is (in het in zoverre bevestigde vonnis) vastgesteld dat verzoeker op 21 maart 2007 persoonlijk failliet is verklaard. Ten tijde van de strafzaak was dit faillissement niet opgeheven. Het hof heeft dan ook terecht de beslissing van de rechtbank, dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, bevestigd. 6. Het middel berust op de opvatting dat verzoekers faillissement ook aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen in de weg staat. Die opvatting is onjuist. Niets verzet zich ertegen dat naast
12
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
de executiemogelijkheden die een faillissement biedt, er extra hulp komt die het strafrecht een slachtoffer van een strafbaar feit bij de mogelijkheid tot schadevergoeding heeft te bieden. In zoverre is er geen verschil met de situatie dat de strafrechter de vordering van de benadeelde partij toewijst en daarnaast een schadevergoedingsmaatregel oplegt. Of de benadeelde partij nu wel of niet een civielrechtelijke titel tot executie heeft, is voor de vraag of een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd niet relevant.(2: Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 6 januari 2009, LJN BG4980, in welke zaak uw Raad met 81 RO volstond.) 7. De wetgever heeft bij de introductie van art. 36f Sr bewust gekozen voor een ruime kring van begunstigden, los van de vraag of zij zich als benadeelde partij hebben gevoegd of hebben kunnen voegen. De voegingsprocedure voor de benadeelde partij is immers met name vanwege proces-economische redenen geïntroduceerd en laat zich leiden door een civielrechtelijke beoordeling, terwijl de schadevergoedingsmaatregel een strafrechtelijke sanctie betreft die zowel de belangen van het slachtoffer kan dienen als ook de gebruikelijke sanctiedoeleinden.(3: Kamerstukken Tweede Kamer, 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 18 (§ 3.3) en p. 19-20 (§ 3.6).) De schadevergoedingsmaatregel laat zich enkel voor de aard en de omvang - dus inhoudelijk en niet procedureel - beperken door het civiele recht: de maatregel mag alleen worden opgelegd als de verdachte voor die door het strafbare feit veroorzaakte schade jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht verantwoordelijk is. Dat aan die voorwaarden in de onderhavige zaak jegens de zes slachtoffers is voldaan, heeft het hof op niet onjuiste en toereikende wijze vastgesteld. 8. De in rechte toegekende schadevergoeding betreft bovendien (kort gezegd) een rechtsvordering die pas bij onherroepelijkheid van de strafrechtelijke beslissing ontstaat. Daarmee wordt geen voldoening van een verbintenis uit de boedel beoogd, zodat ook om die reden art. 26 van de Faillissementswet niet aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de weg staat. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft aldus niets van doen met het eventueel omzeilen van de gelijkheid tussen schuldeisers bij een
www.slachtofferhulp.nl
faillissement, welke opvatting ook besloten ligt in de overweging van het hof. 9. Voor zover de steller van het middel nog een beroep doet op verzoekers gebrek aan draagkracht vanwege het faillissement, betreft het een stelling die mede een feitelijke beoordeling vergt. Daarover kan dus niet eerst in cassatie worden geklaagd. In hoger beroep is, gezien het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 december 2009, enkel aangevoerd dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en dat het leidt tot de onwettige en onwenselijke mogelijkheid van preferente vorderingen. Het hof heeft in de bestreden uitspraak toereikend gemotiveerd waarom het niet meegaat in deze namens verzoeker gevoerde verweren. 10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. […]
253. Hoge Raad 20 december 2012 LJN: BR0448 Het hof heeft ambthalve een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Dat het slachtoffer geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend betekent (i.c.) niet dat het slachtoffer geen prijs stelt op schadevergoeding. Art. 36f Sr. [De Hoge Raad:] […] 5. Beoordeling van het derde middel 5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd "ambtshalve" een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. 5.2. In het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen: "Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] Aangever [slachtoffer] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zijnde een voorschot op de door aangever [slachtoffer] geleden
13
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
immateriële schade. Aangever heeft immers bij de politie verklaard dat hij door de bedreigingen van verdachte heel erg bang is geworden en dat hij zijn laatste beetje zelfvertrouwen is verloren. Hij is zijn gevoel van eigenwaarde kwijtgeraakt en werd compleet geleefd door verdachte. Getuige [betrokkene 3] heeft aangegeven dat aangever een erg kwetsbaar persoon is, die door het handelen van verdachte erg aangetast is in zijn basisveiligheid. Daarmee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aangever rechtstreeks schade heeft geleden door het onder primair bewezenverklaarde feit. Verdachte is bovendien naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed dat verdachte aan aangever heeft toegebracht, het toekennen van een voorschot op de immateriële schade door middel van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. De als voorschot toe te kennen immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op €500,00." 5.3. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het slachtoffer geen prijs stelde op een schadevergoeding. Voor die feitelijke stelling is in het verhandelde ter terechtzitting geen grondslag te vinden. Daarop stuit het middel af. […] [A-G Silvis:] […] 16. Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, althans dat die beslissing ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd. 17. Het arrest houdt daaromtrent in: "Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] Aangever [slachtoffer] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zijnde een voorschot op de door aangever [slachtoffer] geleden immateriële schade. Aangever heeft immers bij de politie verklaard dat hij door de bedreigingen van verdachte heel erg bang
www.slachtofferhulp.nl
is geworden en dat hij zijn laatste beetje zelfvertrouwen is verloren. Hij is zijn gevoel van eigenwaarde kwijtgeraakt en werd compleet geleefd door verdachte. Getuige [betrokkene 3] heeft aangegeven dat aangever een erg kwetsbaar persoon is, die door het handelen van verdachte erg aangetast is in zijn basisveiligheid. Daarmee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aangever rechtstreeks schade heeft geleden door het onder primair bewezenverklaarde feit. Verdachte is bovendien naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed dat verdachte aan aangever heeft toegebracht, het toekennen van een voorschot op de immateriële schade door middel van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. De als voorschot toe te kennen immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op €500,00." 18. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat nu het slachtoffer zich in hoger beroep niet alsnog had gevoegd als benadeelde partij, hij kennelijk geen prijs stelde op een schadevergoeding van verdachte. De steller van het middel leidt vervolgens uit de wetsgeschiedenis af dat in een dergelijk geval de rechter moet afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Die wetsgeschiedenis houdt echter enkel in dat de wetgever 'ervan uitgaat' dat de rechter in een dergelijk geval af zal zien van oplegging van die maatregel, maar houdt daarnaast in dat de wetgever op grond van de praktische overweging dat het slachtoffer anders tegen zijn wil geconfronteerd kan worden met een schadevergoeding van de dader, geen wettelijke uitzondering heeft willen maken op het beginsel dat de rechter vrij is in zijn straftoemeting (9: Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 8). Maar daargelaten dat (dus) geen rechtsregel de rechter verbiedt om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen als het slachtoffer geen prijs stelt op schadevergoeding van de verdachte, dwingt de omstandigheid dat het slachtoffer ook na een gesprek met slachtofferhulp en terwijl hij op de hoogte was van de zitting in hoger beroep, zich in hoger beroep niet heeft gevoegd als benadeelde partij, mijns inziens niet tot de gevolgtrekking dat het slachtoffer geen prijs stelde op die
14
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
schadevergoeding. Het is immers ook mogelijk dat het slachtoffer zich niet heeft gevoegd vanwege de angst voor een confrontatie met verdachte of de vrees dat het zich voegen een aanzienlijke psychische en administratieve belasting met zich mee zou brengen. Gelet daarop en nu het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden, geeft de oplegging door het hof van de schadevergoedingsmaatregel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. […]
254. Rechtbank Arnhem 21 december 2011 LJN: BU8846 Rechtstreekse schade. De reiskosten van de benadeelde partij komen voor vergoeding in aanmerking, aangezien het hier kosten betreffen die hij als wettelijk vertegenwoordiger heeft gemaakt ten behoeve van de minderjarige slachtoffers. Art. 361 lid 2 sub b Sv [De rechtbank:] [Ontucht art. 247 Sr.] […] Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft verzocht dat de vorderingen van de benadeelde partijen beide geheel worden toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen respectievelijk 23 dagen hechtenis. De materiële reiskosten van de vader van de slachtoffers, die in de ingediende vordering zijn opgenomen bij de kosten van [slachtoffer1], dienen als verplaatste schade ook vergoed te worden door de verdachte. Het standpunt van de verdediging De materiële reiskosten betreffen verplaatste kosten en kunnen niet gevorderd worden in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank
www.slachtofferhulp.nl
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer1] toe tot een bedrag van €574,85. […] De materiële schade, te weten de kosten voor kleding en de reiskosten van [benadeelde partij] worden geheel toegekend voor het totaalbedrag van €74,85. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten van [benadeelde partij] voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien het hier kosten betreffen die hij als wettelijk vertegenwoordiger heeft gemaakt ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. […]
255. Rechtbank Maastricht 23 december 2011 LJN: BU9184 Nu het slachtoffer ten tijde van haar verhoor bij de rechter commissaris heeft aangegeven dat zij het geldbedrag alsnog wil ontvangen, legt de Rb. ondanks dat zij zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd de schadevergoedingsmaatregel voor het verduisterde bedrag op. Art. 36f Sr. [De rechtbank:] [Verduistering art. 321 Sr] […] 7 Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet alle aanleiding om bij de bestraffing van verdachte te betrekken dat hij het belangrijkste slachtoffer van zijn handelen, de weduwe van de vrachtwagenchauffeur, schadeloos dient te stellen. Haar is door toedoen van verdachte een bedrag van €70.500,-- onthouden en de rechtbank acht het op zijn plaats dat het betreffende bedrag alsnog door verdachte aan de weduwe wordt betaald. De weduwe heeft zich in het strafproces niet gesteld als benadeelde partij. Nu zij echter ten tijde van haar verhoor bij de rechter commissaris heeft aangegeven dat zij het geldbedrag alsnog wil ontvangen, neemt de rechtbank aan dat zulks het gevolg is van onwetendheid over deze mogelijkheid, maar niet omdat zij het geld niet meer zou willen hebben.
15
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
De rechtbank kan zelfstandig de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, ook als daarom niet gevraagd is. Nu verdachte ter zake van de hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte alsnog € 70.500,- dient te betalen aan de weduwe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze uitspraak. Voor het geval verdachte dit bedrag niet betaalt stelt de rechtbank het aantal dagen hechtenis dat verdachte moet ondergaan op 353 dagen, met dien verstande dat het ondergaan hiervan de betalingsverplichting niet opheft. […]
256. Hof ’s-Hertogenbosch 28 december 2011 LJN: BV0119 Het hof overweegt dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. Gelet op de zijdens verdachte inhoudelijke en gedetailleerde betwisting van (onderdelen van) de vordering van de benadeelde en de onvoldoende mate van onderbouwing van deze posten, zou de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Art. 361 lid 3 Sv. [Het hof:] [Doodslag art. 287Sr.;doorrijden na ongeval art. 7 WVW] […] Vordering van de benadeelde partijen De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €9.172,96. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €182,55. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, met uitzondering van de kostenpost affectieschade. Derhalve wordt in hoger beroep door [be-
www.slachtofferhulp.nl
nadeelde 1] een bedrag gevorderd van €4.172,96. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €2.518,17. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €466,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering is degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit gerechtigd om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces. Wanneer deze persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen de directe nabestaanden zich voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering tot schadevergoeding. Daarbij gaat het om zaakschade. Tevens kunnen zich voegen personen genoemd in artikel 6:108 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij gaat het om personen die een vordering kunnen hebben ter zake van schade wegens het derven van het levensonderhoud. Ten slotte kan zich op grond van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek voegen degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Ten aanzien van de diverse kostenposten die door de benadeelde partijen zijn opgevoerd is het hof van oordeel dat een deel daarvan, bezien van uit de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen, geen rechtstreekse schade vormen en dat deze posten in deze strafprocedure niet kunnen worden gevorderd maar dat de benadeelde partijen zich daarvoor tot de burgerlijke rechter moeten wenden. Ten aanzien van de wellicht wel voor vergoeding in aanmerking komende kosten, is het hof van oordeel dat, gelet op de zijdens verdachte inhoudelijke en gedetailleerde betwisting daarvan en de onvoldoende mate van onderbouwing van deze posten, de behandeling van de vorderin-
16
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
gen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partijen kunnen daarom thans in hun vorderingen niet worden ontvangen en kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. […]
Wet tijdelijk huisverbod
257. Rechtbank Utrecht 2 december 2011 LJN: BW8429 Bestraffing van handelen in strijd met een ex art. 9 Wth gegeven tijdelijk huisverbod en ernstige bedreigingen. Art. 11 Wth. [De rechtbank:] […] 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 4 juli 2011 te [woonplaats], als uithuisgeplaatste opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een door of namens de burgemeester op 24 juni 2011 opgelegd verlengd huisverbod (op grond van artikel 9 lid 1 Wet Tijdelijk Huisverbod) voor de periode van 27 juni 2011 tot en met 15 juli 2011, betreffende de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], door deze woning te betreden en in die woning aanwezig te zijn en contact op te nemen met [A] en [B], die in die woning wonen en zijn vermeld in voornoemd verlengd huisverbod; 2. op 4 juli 2011 te [woonplaats], [A] (zijn moeder) en [B] (zijn zus) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [A] en [verdachte] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je mij de huissleutels niet geeft, maak ik jullie dood.” 3. op 6 augustus 2011 te [woonplaats], [A] en [verdachte] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk dreigend een mes nabij zijn eigen keel gehouden en (daarbij) voornoemde [A] en [verdachte] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak jullie dood.” en “Ik maak
www.slachtofferhulp.nl
mezelf dood” en “Iedereen gaat dood” en “De kat gaat als eerste dood.” […] Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd, waarbij tevens bijzondere voorwaarden moeten worden gesteld, zoals een verplicht reclasseringscontact alsmede een contact- en locatieverbod ter bescherming van de moeder, zussen en het broertje van verdachte. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaar verbinden. De rechtbank merkt op dat zij geen meerwaarde ziet in het opleggen van een meldingsgebod, noch in behandeling van verdachte als bijzondere voorwaarden, nu verdachte elke medewerking aan het tot stand komen van een reclasseringsrapportage en een psychologisch rapport eerder al heeft geweigerd en zich ook overigens niet meewerkend heeft opgesteld in de richting van de reclassering. […] Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1 : Handelen in strijd met een met toepassing van artikel 9, lid 1 Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod; feit 2 en 3: telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van honderdtachtig (180) dagen, waarvan zestig (60) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
Nationale ombudsman
258. Nationale ombudsman 19 december 2011 Rapport: 2011/361 Een schadebemiddelaar van het OM mag niet buiten de raadsman om met de (vader van) de minderjarige verdachte contact opnemen. Artikel 40, lid 2 onder b sub II van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind; art. 489 Sv.
17
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
[De Nationale ombudsman:] [Verzoeker is advocaat van beroep. Door de kinderrechter was hij op 25 mei 2011 als advocaat toegevoegd aan de minderjarige jongen X. Op 31 mei 2011 nam een schadebemiddelaarster van het Openbaar Ministerie te Middelburg telefonisch contact op met verzoeker, met de vraag of zijn minderjarige cliënt de door hem toegebrachte schade wenste te vergoeden. Verzoeker gaf aan dat hij hier nog geen antwoord op kon geven, omdat hij het dossier nog niet had ontvangen waardoor hij zijn cliënt nog niet van juridisch advies had kunnen voorzien. Op dezelfde dag nam de schadebemiddelaarster telefonisch contact op met de vader van de minderjarige cliënt van verzoeker en legde hem dezelfde vraag voor. De vader stemde in met vergoeding van de schade. Verzoeker klaagt er dan ook over dat ondanks zijn kort daarvoor gedane mededeling aan de schadebemiddelaarster van het Openbaar Ministerie dat hij inhoudelijk nog geen antwoord kon geven op haar vraag, zij rechtstreeks telefonisch contact heeft opgenomen met de vader van zijn minderjarige cliënt en hem dezelfde vraag heeft voorgelegd. Zowel de Nationale ombudsman als de Kinderombudsman zijn zich er van bewust dat met name in jeugdzaken korte doorlooptijden zeer wenselijk zijn. Dit mag echter geen afbreuk doen aan het belang en het recht van een jeugdige op rechtsbijstand door een advocaat. De schadebemiddelaarster ondermijnde het recht op rechtsbijstand van de minderjarige X. door buiten hem en zijn advocaat om contact op te nemen met zijn ouders, te meer nu zijn advocaat bekend was en deze niet zozeer onwelwillend was om te reageren maar dat nog niet kon omdat hij nog niet beschikte over het dossier. De Nationale ombudsman en de Kinderombudsman zijn dan ook van oordeel dat door buiten verzoeker om contact op te nemen met de vader van X in strijd is gehandeld met het vereiste van fair play en dat de rechten van X op grond van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn geschaad. Een van de pijlers van ons rechtsbestel is het beginsel van fair play. Dit beginsel houdt voor overheidsinstanties onder meer in dat zij burgers de mogelijkheid geven om hun procedurele kansen te benutten. Om procedurele kansen
www.slachtofferhulp.nl
te kunnen benutten hebben burgers onder bepaalde omstandigheden recht op rechtsbijstand van een advocaat in het kader van een strafproces. Het recht van een verdachte op rechtsbijstand wordt beschouwd als een van de grondslagen van een eerlijk proces. Dit recht is in de Grondwet en in internationale verdragen vastgelegd. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.]
Overige onderwerpen
259. Rechtbank Rotterdam 2 december 2011 LJN: BU6600 Wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing de ter zitting verschenen benadeelde partij ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging niet aan te merken als een ter zitting verschenen getuige in de zin van artikel 287 lid 1 Sv is niet onbegrijpelijk. Art. 287 lid 1 Sv.
[De wrakingskamer:] […] 3.7 De enkele omstandigheid dat de rechters op het verzoek van de verdediging om de getuige [X] andermaal en in volle omvang ter zitting te mogen horen, hebben beslist op de wijze als hiervoor onder overweging 2.1.2 is geciteerd, levert naar het oordeel van de rechtbank niet een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief gerechtvaardigd is. In dit verband wordt overwogen dat de met een beroep op jurisprudentie onderbouwde stelling van verzoeker dat een op de zitting aanwezige (en in goede gezondheid verkerende) persoon op verzoek van de verdediging steeds als getuige moet worden gehoord, in zijn algemeenheid onjuist is. Het moet immers gaan om een ter zitting als getuige verschenen persoon. De beslissing de ter zitting aanwezige persoon, genaamd [X] die voor de zitting was opgeroepen en aldaar was verschenen als benadeelde partij - ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging niet aan te
18
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
merken als een ter zitting verschenen getuige in de zin van artikel 287, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, is niet onbegrijpelijk en is daarom evenmin een zwaarwegende aanwijzing als onder 3.3 bedoeld. 3.8 De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. […]
260. Rechtbank Utrecht 20 december 2011 LJN: BU8638 Wrakingsverzoek tegen R-C afgewezen. De R-C mag ingrijpen bij het opnieuw stellen van een herhaalde vraag en de bejegening van de raadsman zo was dat emoties bij de getuige (slachtoffer) opliepen. Ook in samenhang met het toestaan van bijwonen door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland zonder overleg met of toestemming van de verdediging geeft geen blijk van vooringenomenheid. Art. 187b en art. 187s Sv. [De wrakingskamer:] […] 2. Het verzoek tot wraking Mr. Boumanjal heeft aangevoerd dat hij vanwege de houding van mr. [X] en het verloop van het getuigenverhoor, waar mr. [X] de getuige herhaaldelijk had gemaand om geen antwoord te geven op zijn vragen, het verhoor heeft verlaten. Kort erna heeft hij telefonisch aan de griffier bericht dat hij mr. [X] wraakt. De beslissing van mr. [X] om daarna, ondanks dat zij telefonisch door hem was gewraakt, het getuigenverhoor door te zetten, althans buiten medeweten en afwezigheid van de verdediging af te ronden, is een onbegrijpelijke beslissing. In samenhang bezien met de houding van mr. [X] tijdens het verhoor en haar eerdere beslissing om aan een medewerker van Slachtofferhulp toegang te verlenen tot het verhoor zonder overleg dan wel medeweten van de verdediging, is de vrees van [verzoeker] dat mr. [X] jegens hem een vooringenomenheid koestert in ieder geval naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. […] 4.7 De rechtbank is uit de stukken gebleken dat op het moment dat mr. Boumanjal het getuigenverhoor heeft verlaten, mr. [X]
www.slachtofferhulp.nl
het verhoor had beëindigd. Tijdens het nakijken van de getuigenverklaring is mr. [X] door de griffier er van op de hoogte gesteld dat mr. Boumanjal telefonisch had meegedeeld dat hij haar zou gaan wraken en dat een schriftelijke toelichting zou volgen. Uit het proces-verbaal leidt de rechtbank af dat mr. [X] om 15.05 uur is aangevangen met het voorlezen aan de getuige van de afgelegde verklaring. Op dat moment was er nog geen wrakingsverzoek bij de rechtbank binnengekomen. Vast staat dat het wrakingsverzoek kort daarna om 15.08 uur per fax bij de rechtbank is binnengekomen. Mr. [X] heeft pas na het voorlezen van de verklaring aan de getuige kennis genomen van dat schriftelijke wrakingsverzoek. 4.8 Het feit dat mr. [X] voor aanvang van het voorlezen van de verklaring bekend was met het feit dat mr. Boumanjal haar telefonisch had gewraakt dan wel zou gaan wraken en zij desondanks met het voorlezen is aangevangen, geeft naar het oordeel van de rechtbank nog geen blijk van een schending van de regels omtrent de wraking van rechters. Op het moment dat mr. [X] met het voorlezen was aangevangen,was er immers nog geen schriftelijk wrakingsverzoek ingediend. De beslissing om in afwachting van een eventueel wrakingsverzoek de noodzakelijke handelingen af te ronden, kan noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien met de gang van zaken tijdens het verhoor, tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van vooringenomenheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de taak van een rechter-commissaris is om het verhoor van een getuige ordelijk te laten verlopen en toe te zien op het welzijn van de getuige. Uitgaande van de feitelijke weergave van het verhoor van de getuige had naar het oordeel van de rechtbank mr. [X] als rechter-commissaris de bevoegdheid op grond van artikel 187b van het Wetboek van strafvordering in te grijpen, nu een herhaaldelijk gestelde vraag opnieuw werd gesteld en de bejegening van de getuige door mr. Boumanjal zodanig was dat de emoties bij de getuige opliepen. 4.9 Ook in onderlinge samenhang bezien met de omstandigheid dat mr. [X] voorafgaand aan het getuigenverhoor zonder overleg met en instemming van mr. Boumanjal toestemming heeft verleend voor het bijwonen van het verhoor door een
19
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
medewerker van Slachtofferhulp, geeft geen blijk van (schijn van) vooringenomenheid. Gelet op het bepaalde in artikel 187c van het Wetboek van strafvordering kan de rechter-commissaris tot bijwoning van het verhoor van een getuige bijzondere toegang verlenen. Er is geen wettelijke grondslag die mr. [X] verplicht om vooraf met mr. Boumanjal te overleggen dan wel om diens toestemming te verzoeken. Ook dit aspect kan dan ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. 4.10 Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen. […]
261. Rechtbank ‘'s-Gravenhage (sector bestuursrecht, MK) 14 december 2011 LJN BV0439 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is af te leiden dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat een uitkering uit het Schadefonds ter zake van inkomensschade in haar geheel op de bijstandsuitkering wordt gekort. Voor zover in concreto grond bestaat voor een uitkering zowel krachtens de ene als overeenkomstig de andere regeling –hetgeen met name het geval kan zijn bij derving van inkomsten ten gevolge van een geweldsdelict- zal in overleg tussen het fonds en het bij de zaak betrokken gemeentebestuur moeten worden beslist. In casu heeft dat overleg (nog) niet plaatsgevonden. [De rechtbank:] […] [A], wonende te [plaats], eiser (gemachtigde: mr. M.S. Kerkhof-Pöttger), en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. I Procesverloop […]
vankelijk een Ziektewetuitkering, vanaf 11 april 2010 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGAuitkering). 1.2. In de periode daarvoor was hij werkzaam als bedrijfsleider bij een grandcafé. Op 13 april 2008 is hij na afloop van een werkdag op het moment dat hij zijn woning wilde binnengaan slachtoffer geworden van een gewapende overval. Daarbij is hij bedreigd met een vuurwapen en meermalen met een mes gestoken. 1.3. Op 29 maart 2010 heeft eiser in verband daarmee een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds). Hij heeft daarbij opgegeven dat hij vanaf 13 april 2008 arbeidsongeschikt is en als gevolg hiervan schade heeft geleden wegens verlies van arbeidsvermogen. Bij brief van 18 juni 2010 heeft de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan eiser bericht dat hij in aanmerking komt voor een uitkering ten bedrage van €8.387,00. Deze uitkering bestaat uit een bedrag van €2.750,00 wegens immateriële schade (smartengeld), €179,00 voor schade in verband met beveiligings- en telefoonkosten, en een bedrag van €4.640,00 wegens verlies van arbeidsvermogen. De schade ter zake van verlies van arbeidsvermogen is op basis van door eiser overgelegde stukken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vastgesteld op €40,00 per week gedurende een periode van 116 weken. De toekenning van de uitkering wegens verlies van arbeidsvermogen heeft geleid tot verweerders besluit van 8 september 2010. Verweerder heeft hierbij aangenomen dat het hier gaat om inkomsten uit een andere uitkering of voorziening. 1.4. Bij besluit van 21 september 2010 heeft het UWV aan eiser een toeslag toegekend op grond van de Toeslagenwet (Tw). Verweerder heeft geconstateerd dat eiser over de periode van 1 juli 2010 tot 1 oktober 2010 recht heeft op een eenmalige nabetaling van €308,64 in het kader van de Tw en heeft na herberekening vastgesteld dat eiser over deze periode van 1 juli 2010 tot en met 30 september 2010 een bedrag van €293,20 te veel aan bijstand heeft ontvangen dat met zijn uitkering zal worden verrekend.
II Overwegingen 1.1 Eiser ontving sinds 12 mei 2008 een bijstandsuitkering, in aanvulling op aan-
www.slachtofferhulp.nl
1.5. Bij genoemde besluiten van 22 november 2010 heeft verweerder de verrekening waartoe hij bij zijn besluit van 8
20
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
september 2010 had besloten gedeeltelijk omgezet in een terugvordering, omdat de Wwb verrekening alleen binnen 3 maanden toestaat. Hierdoor kan geen volledige verrekening plaatsvinden. 1.6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluiten gehandhaafd. Ten aanzien van het besluit van 8 september 2010 heeft hij daarbij overwogen dat volgens artikel 31, eerste lid, onder m, van de Wwb giften en vergoedingen die zijn bedoeld als materiële en immateriële schadevergoedingen niet tot de middelen worden gerekend als zij volgens het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Als het gaat om vergoeding van het verlies van arbeidsvermogen, is dit anders. Het deel van de uitkering van het Schadefonds dat voor het verlies aan arbeidsvermogen is toegekend, is bedoeld ter dekking van inkomensschade en uit artikel 32, eerste lid, van de Wwb volgt dat belanghebbende dit deel zal moeten aanwenden voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Volgens verweerder zijn er, ten slotte, geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. 2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Het is onlogisch dat aan de ene kant het Schadefonds, als onderdeel van de overheid, geld uitkeert voor materieel en immaterieel leed en aan de andere kant de gemeente vervolgens de door dezelfde overheid verstrekte tegemoetkoming terugvordert van een slachtoffer. Het doel van de schadevergoeding valt dan weg. Een en ander is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft verder ten onrechte geen dringende reden aangenomen op grond waarvan van de terugvordering moet worden afgezien. Eiser is slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf en is sindsdien volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft er blijvend letsel aan overgehouden, zowel lichamelijk als psychisch. Zijn inkomensderving is aanzienlijk. Door de uitkering wegens materiële schade komt hij niet in een betere financiële positie dan voorheen. 3.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wwb heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
www.slachtofferhulp.nl
Volgens artikel 31, eerste lid, van de Wwb, voor zover van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Ingevolge het tweede lid van artikel 31 worden niet tot de middelen gerekend: l. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade; g. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Wwb voor zover van belang, wordt onder inkomen verstaan de in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en deze betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan. Volgens artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Wwb is het college bevoegd kosten van bijstand terug te vorderen, voor zover bijstand onverschuldigd is betaald in het geval de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken. 3.2. Uit het besluit 18 juni 2010 van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt dat de uitkering van €4.640,00 aan eiser is gedaan op grond van het feit dat eiser als gevolg van het geweldsmisdrijf sinds 13 april 2008 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en als gevolg daarvan schade wegens verlies van arbeidsvermogen heeft geleden. 3.3. De rechtbank stelt vast dat de aan eiser toegekende uitkering niet betreft een uitkering of vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder l, van de Wwb. De ministeriële regeling, bedoeld in deze bepaling, de Regeling Wwb en WIJ (Stcrt 2003, 204), wijst in artikel 7 niet de uitkering ingevolge de Wet schadefonds geweldsmisdrijven aan als niet behorende tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de Wwb.
21
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
3.3.1.In de uitkeringen en tegemoetkomingen die in de Regeling Wwb en WIJ en de daaraan voorafgaande overeenkomende regeling onder de Algemene bijstandswet (artikel 43 van deze wet en artikel 1 van de Regeling vrijlating immateriële schadevergoeding Algemene bijstandswet) zijn aangewezen als niet behorende tot de voor de bijstand in aanmerking te nemen middelen, is geen compensatiecomponent voor inkomensverlies te onderkennen. De uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wijkt in zoverre af van deze uitkeringen en tegemoetkomingen, dat daarin in voorkomende gevallen wel een compensatie voor verlies aan arbeidsvermogen kan worden onderscheiden. 3.4. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is af te leiden dat het nochtans niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat een uitkering uit het Schadefonds ter zake van inkomensschade in haar geheel op de bijstandsuitkering wordt gekort. In de wetsgeschiedenis staat het volgende te lezen: "Voor zover in concreto grond bestaat voor een uitkering zowel krachtens de ene als overeenkomstig de andere regeling -hetgeen met name het geval kan zijn bij derving van inkomsten ten gevolge van een geweldsdelict- zal in overleg tussen het fonds en het bij de zaak betrokken gemeentebestuur moeten worden beslist. Doel van het overleg dient dan te zijn enerzijds een dubbele compensatie te voorkomen, maar anderzijds ook te vermijden dat het slachtoffer in het geheel geen baat heeft bij de uitkering uit het fonds doordat deze volledig in mindering wordt gebracht op de bijstand (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1972/73, 12131, nr. 3, p. 7). 3.5. Gelet op deze aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer kunnen vaststellen dat het hier niet gaat om een vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Wwb, nu het zou gaan om vergoeding van het verlies van arbeidsvermogen. Uit de brief van de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie van 30 mei 2011, die eiser nog in het geding heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat het Schadefonds te kennen heeft gegeven met verweerder contact op te zullen ne-
www.slachtofferhulp.nl
men om de zaak van eiser te bespreken. Bij gebrek aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat dit contact nog niet heeft plaatsgevonden. Dit contact kan zich dus nog lenen voor het in de wetsgeschiedenis bedoelde overleg. Vervolgens dient verweerder te beoordelen in hoeverre de uitkering buiten beschouwing gelaten kan worden. Deze beoordeling valt samen met de beantwoording van de vraag tot welk bedrag naar verweerders oordeel de uitkering uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is en om die reden niet tot de middelen wordt gerekend, als bedoeld in deze wetsbepaling. Nu deze beoordeling niet heeft plaatsgevonden, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en dient het wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. 3.6. Voor het geval verweerder bij zijn nieuwe besluitvorming tot de conclusie komt dat niet het volledige bedrag van de uitkering ter compensatie van het verlies aan arbeidsvermogen voor de bijstandsverlening buiten beschouwing moet worden gelaten, zal de rechtbank, ter bevordering van een snelle afwikkeling van het geschil, zich nog over de (verdere) vragen uitlaten die partijen verdeeld houden. 3.7. Verweerder heeft zich, met een verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 september 2005 (LJN: AU3195), naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de aan eiser uitgekeerde vergoeding ter compensatie van verlies van arbeidsvermogen - voor zover moet worden geconcludeerd dat deze tot de middelen moeten worden gerekend - dient te worden beschouwd als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb, inkomen dat naar zijn aard overeenkomt met inkomsten in verband met arbeid. Hierbij tekent de rechtbank aan -naar aanleiding van eisers opmerking ter zitting dat een verlies aan arbeidsvermogen niet gelijk mag worden gesteld aan verlies van inkomen- dat de uitgekeerde vergoeding ter compensatie van verlies aan arbeidsvermogen is aan te merken als een tegemoetkoming in inkomensschade die eiser lijdt doordat hij als gevolg van het door het misdrijf opgelopen letsel arbeidsongeschikt is geraakt. Deze uitleg is conform de wetsgeschiedenis, waarin over
22
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
"inkomstenschade" wordt gesproken, en het beleid van de Commissie (zie op www.schadefonds.nl, de Beleidsbundel, onder 2.5.10 Verlies van arbeidsvermogen2).
dewerkers die werkzaam zijn voor andere organisaties dan verweerders gemeente, jegens verweerder geen rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
3.8. Naar het oordeel van de rechtbank komt terugvordering van eiser van betaalde bijstand niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank begrijpt dat eiser het als hoogst onredelijk ervaart dat een bedrag ter zake van de uitkering uit het Schadefonds, waarvoor hij zoveel moeite heeft gedaan, van hem wordt teruggevorderd. Niet gezegd kan echter worden dat een terugvorderingsbeslissing de rechtszekerheid ondermijnt. De terugvordering van dit bedrag vloeit immers voort uit een wet die al ten tijde van de uitkering uit het Schadefonds gold en die derhalve toen reeds kenbaar was. Dat op deze wijze met de ene overheidsinstelling het geld weer terugneemt dat de andere overheidsinstelling heeft uitgekeerd, is in zekere zin juist, maar is het gevolg van de gedachte achter de Wwb: het bieden van een inkomensvoorziening wanneer geen inkomen uit andere bronnen beschikbaar is. De situatie dat toekenning van een uitkering ter zake van inkomstenverlies uit het Schadefonds kan leiden tot korting op de bijstandsuitkering, is blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven onderkend3, maar wet- of regelgeving om dit gevolg volledig uit te sluiten is niet tot stand gebracht. Aangezien in dit geval de uitkering uit het Schadefonds, voor zover daarmee inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid wordt gecompenseerd, kan worden aangewend voor levensonderhoud, kan worden gezegd dat er in zoverre geen behoefte is aan het financiële vangnet dat de Wwb biedt.
3.10. Verweerder voert het beleid dat alleen wordt afgezien van terugvordering, indien hiertoe een dringende reden aanwezig is dan wel als het bedragen betreft beneden de €113,00. Volgens verweerders beleid moet daarbij gedacht worden aan de situatie dat de terugvordering een zo grote belasting vormt voor de debiteur, dat sprake is van levensbedreigende omstandigheden; het hebben van (grote) schulden of een ernstige ziekte zijn geen dringende reden om dit aan te nemen. Volgens verweerder is weliswaar de aanleiding van de vergoeding van het Schadefonds een levensbedreigende omstandigheid, maar geldt dat niet voor de terugvordering als zodanig.
3.9. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog naar voren gebracht dat hij op grond van informatie van medewerkers van slachtofferhulp en/of het Schadefonds heeft aangenomen dat de uitkering van het Schadefonds niet bij de bijstandverlening in aanmerking zou worden genomen. Ook wanneer wordt aangenomen dat deze medewerker(s) daarbij specifiek de uitkering voor verlies aan arbeidsvermogen heeft (hebben) genoemd en is gezegd dat zelfs geen deel daarvan op de bijstand in mindering zou worden gebracht, geldt echter dat aan deze mededelingen van me-
www.slachtofferhulp.nl
3.11. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen dringende reden als bedoeld in dit beleid noch bijzondere omstandigheden op grond waarvan, met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, in afwijking van de beleidsregel geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten worden afgezien. 3.12. Tot slot merkt de rechtbank nog het volgende op. Ter zitting heeft eiser zich gegriefd getoond over de wijze waarop verweerder zijn zaak heeft behandeld. Nu verweerder zich ter zitting niet heeft laten vertegenwoordigen, heeft de rechtbank eisers grieven niet met verweerder kunnen bespreken en hem in de gelegenheid kunnen stellen daarop zijn reactie te geven. De rechtbank heeft hiervoor, onder 3.5., al vastgesteld dat verweerder het bestreden besluit op het in die rechtsoverweging genoemde punt niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft genomen. Voor het overige moet de rechtbank, in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, volstaan met de constatering - zonder derhalve een oordeel over eisers grieven uit te (kunnen) spreken dat uit het dossier niet blijkt dat de manier waarop verweerder de zaak heeft behandeld ertoe heeft geleid dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit tot een onjuiste of onvolledige vaststelling van feiten of belangen is gekomen.
23
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 12, nummers: 246 - 262
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal bepalen dat verweerder binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt. […]
262. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 28 december 2011 LJN: BU9341 Contactverbod opgelegd na grooming via computer en telefoon t.a.v. 11 jarige. Art. 14c Sr. [De rechtbank:] [Grooming art. 284e Sr] […] Specifiek Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grooming. Verdachte heeft met gebruikmaking van computer en telefoon ontmoetingen voorgesteld aan een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met het oogmerk ontuchtige handelingen te plegen met die persoon, terwijl verdachte enige handeling heeft ondernomen op het verwezenlijken van die ontmoeting. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht. De bepaling strekt ertoe het in de digitale wereld vatbaar maken van een minderjarige voor seksueel misbruik in de fysieke wereld strafbaar te stellen. De focus van de bepaling ligt op de communicatiefase, voorafgaand aan daadwerkelijk seksueel contact. De rechtvaardiging voor strafbaarstelling ligt in de noodzaak om minderjarigen een effectieve bescherming te bieden.
den, zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarden opleggen een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] en reclasseringstoezicht ook indien dit inhoudt controle van de computer en het computergebruik van verdachte. De rechtbank wil op deze manier enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. […]
Strafverzwarende omstandigheden De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft een zeer jong meisje, namelijk 11 jaar oud, via de computer en telefoon benaderd en ontmoetingen voorgesteld met het uiteindelijke doel om seksueel contact met haar te hebben. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte ook heeft geprobeerd andere jonge meisjes te benaderen. […] Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 6 maan-
www.slachtofferhulp.nl
24