Jos. Besselink Een beroemde operazanger uit Hengelo (Gld)
Slechts weinig Hengeloërs slaagden er in het verleden in om nationale of zelfs internationale furore te maken. Toch lukte het de geboren Hengeloër Jos. Besselink (met een punt achter Jos) om met zijn zangkwaliteiten grote bekendheid tot ver over de grenzen te krijgen. Zijn levensloop kon op papier worden gezet dankzij Wim Besselink, de enige zoon die in de Achterhoek bleef. De voormalige Doesburgse huisarts heeft een omvangrijke verzameling van muziekboeken en grammofoonplaten in zijn woning in Drempt. Bij het gastvrije onthaal trakteert hij je eerst op de klanken van zijn vader, want “je moet wel weten waar je over praat”. Op een draaischijf in een oude grammofoonkast legt hij een dikke 78-toerenplaat. Het mechaniek wordt met een slinger opgestart. Na het spannen van de veer komt de draaischijf op gang en klinkt het tachtig jaar oude geluid van de tenor Jos. Besselink als Don José in Carmen. Met het klappen van de deurtjes wordt het volume geregeld. Het krast een beetje, maar ondanks de beperkingen klinkt het prachtige stemgeluid van de tenor onmiskenbaar in de muziekkamer van Wim Besselink. “Elke keer is het een bijzondere belevenis dit geluid van mijn vader van tachtig jaar geleden te horen. Een stem van boven.” Hij verzamelde het muzikale erfgoed van zijn vader, maar moest daarmee met vrijwel niets beginnen. Jos had zelf geen archief opgebouwd en iemand anders was ook nooit op dat idee gekomen. Het was geen eenvoudige taak voor Wim, die advertenties in muziekbladen en periodieken naspeurde, markten en veilingen afstroopte en in antieke platenzaken snuffelde voor de zeldzame platen, krantenknipsels of andere overblijfselen van de zangcarrière van zijn vader. “Ondernemers in de muziekbranche hielpen mij op weg door hun contacten met andere verzamelaars. Soms kon ik wat kopen of ruilen. Het was net de begintijd van de plaatopnamen. Daarvoor moesten zangers van niveau naar Berlijn.” Inmiddels heeft hij toch een imposant archief op kunnen bouwen en heeft hij zo’n 30 van de vele 78 toeren-platen van het label His Master's Voice, Musola, Reneyphone, Columbia en Gramophone weten te achterhalen.
Het begin in Hengelo
Echtpaar Besselink-Hoekert
Jos. J. Besselink werd op 30 september 1894 in Hengelo geboren als jongste zoon van Johannes Hendrikus Besselink (1847-1925) en Anna Carolina Hoekert (1857-1927). In totaal kregen ze tien kinderen. Jos was de helft van een tweeling, maar zijn tweelingbroertje Henk stierf in het eerste jaar. Het ouderlijk huis stond aan de Spalstraat, waar zijn vader een café De Graafschap had (het pand tussen Leemreis en Egelantier). Jos had acht broers en zussen. Broer Herman nam het café van zijn vader over. Toen tegenover het café het tramstation verrees, werd het ook stalling en in 1904 waaggebouw. Herman werd in 1905 aangesteld als waagmeester. In deze functie bleef hij tot 1961. Herman trouwde met Marie Wissink van de Olde Kaste. Zus Grada Besselink trouwde met Peter Michels, die samen met Jan en Jo (een andere zus) Hollander met Hotel ’t Averenck begon. Het hotel telde 15 kamers, was ook restaurant met een grote keuken, gelagkamer en een prachtige serre. Ook hoorde er een kruidenierswinkel bij. Het echtpaar Hollander stapte er overigens snel uit. De overige kinderen trokken Hengelo uit. Jos zijn vader was rond de eeuwwisseling ‘president’ (voorzitter) en later erelid van muziekvereniging Concordia.
Jos ging naar de openbare lagere school aan de Ruurloseweg, een katholieke school was er nog niet. In zijn memoires schreef hij: “Geboren uit eenvoudige, brave ouders stond mijn wieg in het schoone dorpje Hengelo (Gelderland), bekend om zijn paardenmarkten. Een heerlijke afwisseling voor de schoolgaande jeugd van Hengelo, iets wat me steeds is bijgebleven.
Fam. Besselink ca. 1900. Jos tussen zijn ouders.
De laatste jaren op de openbare lagere school konden we lessen nemen in de Fransche taal bij de hoofdonderwijzer Torlij, waar ik later veel plezier van heb gehad. Op school
reeds moest ik met een zangeresje steeds de lied’ren voorzingen; een klein bewijs, dat stem en muzikaliteit zich in mij reeds vereenigd hadden.“ Een belangrijke jeugdvriend was Jan Tijdink, de latere wethouder, waarmee hij ook op een van de oudste Concordia-foto’s staat.
Concordia, vooraan liggend links Jos Besselink, rechts Jan Tijdink.
De ontdekking Na de lagere school ging Jos twee jaar naar de Ambachtsschool in Doetinchem, omdat hij kerk-decorateur wilde worden. Hierna kwam hij bij een patroon in Winterswijk. Ook hier bleef hij twee jaar en vertrok naar Borculo. Na een jaar moest hij in dienst. Op 17 januari 1914 werd Jos ingelijfd bij de 2de Compagnie 1e Bataljon 18de Reg. Inf. Te Arnhem. Op 1 augustus van dat jaar brak de wereldoorlog uit en moesten alle dienstplichtigen gemobiliseerd blijven. In Arnhem woonde Jos bij familie. Daar ging hij graag naar toe, want een neef speelde piano, waarbij Jos zong, want zijn stem had zich tot een donker getimbreerde tenorgeluid gevormd. Met zijn neef ging hij mee naar het zangkoor van de H. Eusebiuskerk waar hij snel een gevierde zanger was. Hij ging mee met reizen langs de Rijn naar Duitsland, die hem werden aangeboden. Hij leerde in Arnhem ook musici kennen. Een belangrijke was pianist Gerard Dekker, met wie hij veel oefende en later ook optrad bij concerten. In 1916 werd Jos lid van het Arnhems Mannenkoor, waar M. Brandts-Buys dirigent van was. De uitzonderlijk mooie stem viel onmiddellijk op. Brandts-Buys verzocht Jos de tenorsolo’s te willen zingen. Op het repertoire stond Te Deum van Verhulst. Het slaagde waarna hij een paar dagen later een brief ontving van de Nijmeegse zangpedagoog Ben de Bruyn uit Nijmegen. Daar zong Jos een Frans lied. De Bruyn was enthousiast over de stem en muzikale interpretatie en hem kwam de eer toe de stem direct op waarde te schatten en in de goede richting te leiden. Jos ging als sergeant twee maal per week naar Nijmegen om les te nemen. Hij vorderde snel, zodat hij al spoedig kleine concerten zong als solist, die ook wat geld in het laatje brachten, waar hij de reizen en lessen van kon betalen. Jos kon zich een concert in 1917 in Silvolde (hotel Kaak) op een carnavalsavond goed herinneren. Daar zong ook ene dubbelkwartet o.l.v. Willem Knuvers, toen een bekend dirigent in Terborg. Voor 50 gulden zong Jos in gehuurd rokkostuum enkele liederen, die geweldig insloegen. In de pauze was het erg gezellig en de saucijsjes vonden gretig
aftrek. Toen Knuvers weer wilde beginnen zei hij tegen het dubbelkwartet: “Zullen wi’j ‘m effe nemmen?”, waarop een van de heren gevat antwoordde: “Hoezo nemmen? De sauciezebreudjes bunt allemaol op!” De hervatting moest hierop enige minuten worden uitgesteld. Het contact met de Achterhoek was gemaakt en daar droeg men hem op handen. Jos zong weldra in Velp, Ellecom en Aalten met voornamelijk Hollandse liederen. Bij het Gemengde koor in Ellecom o.l.v. de blinde dirigent Nijenhuis. Zijn begeleider in die dagen was de bekende Arnhemse pianist Gerard Dekker. In Arnhem was intussen bij de militairen Het Geniekoor opgericht. Bij het opvoeren van Velleda van Brambach kreeg Jos zijn eerste recensie van P. van Westrhenen die zijn stem en muzikaliteit roemde: “Hij is de gelukkige bezitter van een mooi helder en klankrijk orgaan dat hij reeds in menig opzicht goed beheerscht en dat bij voortgezette studie mooie verwachtingen rechtvaardigt.” Met leerlingen van De Bruyn vormde Jos intussen een mannenkwartet en trad daarmee in veel plaatsen op.
In Arnhem bestond in die tijd een operettevereniging, waar Jos werd uitgenodigd om een paar hoofdrollen te vertolken in Musis Sacrum. De kritieken roemden zijn zang en niet in het minst de uitbeelding van de rollen. Jos zat intussen nog steeds in militaire dienst, maar kreeg veel gedaan van de overheid om de studies te volgen. In de kantine zong Jos ook dikwijls. Met veel collega-sergeanten en officieren had hij ook later nog contact. Er waren ook militaire muziekkorpsen, bij het 1 e Bataljon werd Jos de commandant. Later in 1918 werd het korps ontbonden. Jos werd hoofdfacteur bij de veldpost en hij zorgde voor de post van ‘onze jongens’. Naar de top In 1919 werd de opera van Amsterdam naar Den Haag overgeplaatst en kreeg de naam NV Nationale Opera. Iedereen die een betrekking kon krijgen mocht uit dienst. Ben de Bruyn zorgde toen voor een auditie, zodat Jos in zijn sergeants-uniform in de Hollandsche Schouwburg moest voorzingen. Hij werd daar ontvangen door de directie Willem van Korlaar jr., Albert van Raalte en Karel Bijleveld. Na 3,4 nummers kwam de directie op hem af en feliciteerde de 24-jarige Jos met zijn stem en ze zouden alles regelen met zijn leermeester. Bij terugkeer in de kazerne werd het succes gevierd en het contract werd afgesloten, zodat er een eind kwam aan zijn 5-jarige diensttijd.
In die zomer kreeg hij een uitnodiging voor een gastoptreden in het Kuhrhaus in Scheveningen. Onbewust van het belang van het concert liet Jos zijn hoge C zonder moeite horen. De kritieken waren veelbelovend. Pas de volgende dag bij een strandwandeling zag Jos in wat voor gebouw hij had opgetreden… Daarna ging Jos naar Hengelo om afscheid te nemen van zijn ouders en familie om via Nijmegen naar Den Haag te vertrekken. De rest van de zomer moest hij veel studeren voor de opera Butterfly samen een andere tenor Jan Steinmetz, de vader van Thérèse. Vooral met baritonzanger Jan Lubbers kon hij goed opschieten. Ze vulden de pauzes met moppen, zodat ze de intriges van vervelende collega’s vergaten. De oudere zangers stonden er bv. Op de orkestrepetitie te willen zingen, zodat de jongere zangers geen kans kregen met orkest te zingen. Zo gebeurde het dat Jos zich voor zijn eerste opvoering nerveus maakte en mede door een verkoudheid moest afzeggen. Dit was een heel onprettige herinnering aan de directie van Korlaar, die hem een orkestrepetitie hadden moeten geven. Op 30 september 1919, op zijn 25e verjaardag, maakte Jos zijn debuut in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag in Bastien et Bastienne van Mozart. De kritieken waren goed. Hij moest daarna op het kantoor van de directie komen en M. van Raalte, de algemeen muzikaal leider, vroeg hem veel rollen te leren, zodat hij in aanmerking kon komen voor grote rollen. Jos werd ‘speeltenor’ dat hem de grondslag gaf voor latere grote rollen en hij zong spoedig alle mogelijke karakter-rollen. Regisseur Pierre Versturme mocht hem graag en hij kreeg als Don José een rol in Carmen.
Jos Besselink als Don José in Carmen
Tussendoor deed Jos. Besselink auditie bij de grote dirigent A.B.H. Verhey in Rotterdam. Weer met succes, want hij kreeg een aanbieding om in Den Haag bij Toonkunst te zingen. Jos zong de generale repetitie, maar moest voor de uitvoering afzeggen, zodat Louis van Tulder voor hem moest invallen. Later was het andersom en heeft hij meer dan eens bij Toonkunst onder Verhey gezongen. Hij werd een alom geliefde operazanger en had veel gastoptredens overal in het land. Na een optreden bij de RK OratoriumVereeniging in Den Haag schreef een recensie: “Wanneer de tenor Jos Besselink een Italiaan was geweest, men had de zaal afgebroken.” Hij was de lieveling van het Haagse publiek en ’s zomers zong hij in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam bij verschillende operettegezelschappen. Zo zong hij in Fidelio bij gelegenheid van het bezoek aan koningin Wilhelmina. Met de opera ging het uitstekend; alle speeltenorpartijen werden grotendeels voor zijn rekening genomen, totdat op een zaterdagavond in Rotterdam Puccini's Butterfly op het affiche stond en alle tenoren ziek waren. Daarop vroeg de directeur of hij de hoofdrol van Pinkerton op zich wilde nemen: “Besje, als je ’t er vanavond goed afbrengt, krijg je iets extra’s”. Dit ging uitstekend, de directeur kwam zijn belofte na en voortaan zong Jos de hoofdrol. Hij reisde nu het hele land door met deze opera: Utrecht, Groningen, Nijmegen, Breda, Amsterdam, Haarlem. Hij beschreef het als “zeer vermoeiend, maar we waren nog jong en konden wel tegen een douwtje.”
Jos Besselink als Pinkerton in Butterfly, 1921
Ook voor concerten werd Jos Besselink veel gevraagd. De programma's uit die dagen vermelden zijn naam tussen alle grote namen uit de tijd. Hij vergat ook de Achterhoek niet en bezoeken aan het thuisfront werden gecombineerd met optredens. Jos was in die periode een goede vriend geworden van de bekende uitgevers uit Doetinchem C. en M.H. Misset. In 1921 gaf Jos enkele concerten samen met de Zutphense cellist Theo van Langen (zijn latere zwager) en Andries van Ingen, die
huisarts in Hengelo G. was geweest en later naar Zelhem vertrok. Van Ingen was weer vergezeld van zijn zingende echtgenote. Op 11 augustus van die zomer leidde hij de cantate van het koor bij het 25-jarig priesterfeest van de Hengelose pastoor Verheuvel en nam samen met Wim Groot Bruinderink de tenorpartijen voor zijn rekening. In 1922 vertrok Jos naar Berlijn, waar hij bij kennissen intrek nam. Daar wilde hij zijn studie vervolmaken. Zijn aankomst beschreef hij: “Ik kwam aan het station Friedrichstrasse en ik stapte met twee zwaar beladen handkoffers ’s morgens om 6 uur Berlijn in. Nadat ik een kwartier had geloopen, kwam ik pas tot het besef dat ik niet eens wist waar ik heen liep, maar was ondertusschen Unter den Linden aan het marcheeren, totdat ik even uitrustende ontwaarde dat ik recht tegenover het Staatsoperagebouw zat. Het gebouw waar ik de mooiste opera’s mocht zien en de beste artisten de revue passeerden.” Jos heeft daar Duitse opera’s gestudeerd en in verschillende theaters gezongen. Hij ontmoette er veel Hollandse vrienden, ook zangers die er om dezelfde reden verbleven. Bij een opera-dirigent in Charlottenburg studeerde hij zijn partijen in het Duits, zong er duetten voor de grammofoon (toen nog akoestische opnamen in een toeter) met de bariton Gerard Harmsen van de opera in Chemnitz en werd uitgenodigd voor een concert in Dantzig met Mahlers Lied van der Erde. In september 1923 werd Jos Besselink als eerste heldentenor geëngageerd aan het Stadttheater in Liegnitz. Hij kwam daar met een impressario in aanraking en kreeg verschillende aanbiedingen. De devaluatie van de Duitse mark dwong hem terug te keren naar Nederland. Glorietijden in Antwerpen In 1922 kreeg Besselink een contract bij de Koninklijke Vlaamsche Opera in Antwerpen waar Jos zijn glorietijden beleefde. Een van zijn grootste successen was de rol van Don José in de opera Carmen. Hij had het voordeel dat hij niet alleen een goed zanger was, maar ook goed zijn toneelrollen speelde, iets wat bv. Louis van Tulder helemaal niet kon. Jos trad op met de allergrootsten uit de Benelux, speelde alle mogelijke rollen en kwam in alle belangrijke operagebouwen. De recensies waren juichend, hij was een van de beste tenoren van de Benelux.
De Vlaamse Opera in Antwerpen
Op papier zijn de kwaliteiten van de heldentenor moeilijk weer te geven. Een journalist vergeleek hem met Caruso: "Nooit in ons leven hebben wij een Italiaanser stem gehoord dan die van deze Nederlandse tenor, die zo verrassend veel weg had van het onvergetelijk timbre van de legendarische Caruso. Laat ons proberen te vertellen hoe die stem van Jos Besselink op zijn auditorium werkte. We herinneren ons een concertavond welke hij opende met de aria Dieu que ma voix tremblante uit La Juive. Hij zette pianissimo in, biddend zou men kunnen zeggen, want deze aria is een gebed. Reeds tijdens het lang aangehouden eerste woord van Dieu hebben wij mensen naast ons zien verbleken van ontroering; reeds vanaf die eerste seconden waren zij als het ware ingesponnen door die gouden stem, die hen voor de rest
van de avond niet meer los zou laten. Men wist werkelijk niet wat de luisteraar aanvloeide, maar het was aards en hemels tegelijk. Zoals zijn beroemde Chant Indou uit de opera Sadko van Rimsky Korsakoff, waarmede hij zijn geliefde Antwerpenaren in verrukking heeft gebracht, zodanig dat dit lied zelfs wekenlang op iedere straathoek gehoord werd, omdat de draaiorgels het succesnummer hadden overgenomen. Zo ook heeft hij het Zwanenlied uit Lohengrin gezongen in Arnhem op het St. Vincentiusconcert op een wijze waar men geen woorden voor heeft; de kritiek heeft hem toen letterlijk onder lof bedolven. Jos Besselink stond toen op het hoogtepunt van zijn roem." Een van de rollen waarin hij schitterde was die van de astroloog in Le coq d'or, waarin hij stond met Jac. Urlus, Anton Dirks en mevrouw Poolman-Meissner. De directeur van de Grand Opera te Parijs kwam er speciaal voor om hem aan het werk te zien. Hij prees Besselink voor zijn uitermate sterke vocale kwaliteiten. Besselink trad in deze tijd ook op in de Opera de la Monnaie in Brussel en als solist bij de Maastreechter Staar.
In Tristan en Isolde, Besselink op de onderste foto 3e van rechts.
Jos Besselink als de astroloog in de Gouden Haan
Jos woonde in hotels, in vakanties gaf hij concerten in de Achterhoek, soms weer met Van Langen en het echtpaar Van Ingen. Het zou teveel zijn om op te noemen waar en in welke werken Besselink heeft opgetreden. In totaal had hij ca. 60 opera- en operetterollen op zijn naam staan. Steeds roemden recensenten zowel zijn prachtige stem als zijn muzikale intelligentie. Ze waren eenstemmig in hun lof over zijn prestaties, waarvan letterlijk gezegd werd dat hij zich door zijn vlekkeloze voordracht op het eerste plan plaatste, zelfs naast Urlus, de allergrootste van die tijd. In 1927 ging Jos naar de Nederlandsche Opera o.l.v. Nap de la Mar (1878-1930), de vader van de bekende Fien de la Mar. Voor ƒ800,- per maand zong hij twee maal per week in de Co-Opera-tie in Amsterdam. Ook zong hij in de Jansschouwburg in Haarlem met Johan Kaart sr. Hij had de pech dat het geen gunstige periode voor operagezelschappen was. Ze konden moeilijk het hoofd boven water houden en sommige gingen failliet. Toch vrij plotseling kwam er een eind aan de zangcarrière van Jos. Besselink. Op 1 oktober 1927 zong hij voor het laatst in een operagezelschap in Haarlem.
Besselink terug naar de Achterhoek Het waren zware economische jaren, ook voor de opera en zijn stem werd toch wat minder, hoewel zoon Wim verklaarde dat zijn vader bijna tot zijn dood de hoge C moeiteloos haalde. Maar voor de internationale top was het niet meer genoeg. Voor Jos was het geen probleem, hij begon met een andere voorliefde in de muziek, nl. het dirigeren. Dat had hem altijd al geboeid en hij had natuurlijk al de kunst afgekeken bij hele goede dirigenten. Hij begon daarmee in zijn geboorteplaats Hengelo om daar samen met zijn jeugdvriend Jan Tijdink de R.K. Zangvereniging Sancta Caecilia op te richten. Jos nam daartoe begin 1927 het initiatief. Tijdink was niet enthousiast, omdat een eerdere poging mislukte. Met Wim Groot Bruinderink, dirigent van het kerkzangkoor toog het drietal naar pastoor Verheuvel. Deze adviseerde het toch nog eens proberen. Hij deed vanaf de kansel een oproep en binnen een week meldde zich 80 leden. Na een test werd met 55 dames en heren gestart onder de naam Sancta Caecilia. Jos. Besselink werd als dirigent benoemd. Het eerste bestuur bestond uit voorzitter Jan Tijdink, penningmeester L. Geurts (hoofd r.k. school) en secretaresse Annie van Langen, onderwijzeres aan de r.k. school. Een jaar later werd in Hoog-Keppel ook een zangvereniging opgericht. Ook van ‘OldenKeppel’ werd Jos. Besselink tot directeur benoemd tegen een honorarium van vijf gulden per repetitie en tien gulden per uitvoering. Hij zou dit 25 jaar blijven doen. Onder Besselink behaalden beide koren veel successen. Bij concoursen werden veel 1 e plaatsen weggesleept. Annie van Langen In deze tijd kwam de liefde in beeld. In Hengelo kwam hij Annie van Langen tegen en tussen hen bloeide een romance op, zodat ze in 1930 met elkaar trouwden.
Het gezin Van Langen
Annie van Langen werd op 4 april 1901 aan de Deventerweg in Zutphen geboren, als dochter van Willem (1873-1949) en Maria (1878-1959) van Langen. Ze had één broer: Theo (1903-1957), inderdaad de cellist waar Jos in de jaren twintig veel concerten mee gaf. De familie Van Langen was ook zeer muzikaal, vooral aan vaders kant. Zij speelde allerlei instrumenten, vader de fagot in het Zutphens Symphonie Orkest, waar Theo later dirigent van werd. In 1920 werd Annie aangesteld als onderwijzeres (met akte vak K)aan de katholieke school in Hengelo, die sinds 1914 bestond. Annie gaf ook muzieklessen (piano). Ze logeerde tijdelijk bij de familie Michels in hotel ’t Averenck (tegenover het ouderlijk huis van Jos).
Ze gaven hun bruiloft in september 1930 in “De Laatste Stuiver” in Warnsveld. Hierna stopte Annie als onderwijzeres, want ze gingen in Arnhem wonen. Na een jaar verhuisden ze naar Dieren, waar ze ook bleven wonen (op twee adressen). Ze kregen in zeven jaar acht kinderen, waarvan twee tweelingen: Hans, Amy, Mya, Wim en Jos, Cecilia, Theo en Hanny. Al deze kinderen werden gezegend met muzikale gaven, daarover later.
Het gezin Jos Besselink in 1942
Besselink als dirigent Jos Besselink deed na zijn huwelijk vooral in de Achterhoek van zich spreken. Met OldenKeppel werden in de jaren dertig en in de oorlogsjaren openlucht-operettes gespeeld, die op de Ulenpas duizenden bezoekers trokken. Bekend was bv. de operette Cauber Elsje en Marion de Marketentster. Zijn rijke ervaring in de theaterwereld kwam hem hierbij goed van pas. Hij leidde niet alleen de solisten, koor en orkest, maar verzorgde ook de grime en de regie. Een enkele maal liet hij zich nog horen en dan verbaasde hij zijn toehoorders met het gemak waarmee hij een hoge C tevoorschijn toverde. Wanneer een operette of uitvoering van Olden-Keppel op het programma stond, was Keppel en omstreken wekenlang in de ban hiervan. Tientallen jaren was hij koor-, harmonie- en fanfaredirigent van de Dierense Harmonie en het Koninklijk Doesborghs Mannenkoor. Met beiden haalde hij zeer aansprekende resultaten. De uitvoeringen onder zijn leiding kenmerkten zich steeds door een uiterst correct optreden van de betrokken verenigingen. Grote discipline tijdens het zingen, in de pauze werd niet gedronken, de leden kwamen netjes het podium opmarcheren. Op kooravonden liet hij het ensemble op de voorgrond treden; zelf zong hij alleen nog op verzoek. Vanaf 1936 was Jos 23 jaar lang dirigent van het Doesborghs Mannenkoor. Toen hij begon nam hij genoegen met een heel bescheiden vergoeding, omdat er geen cent in kas was en het koor maar enkele leden telde. Onder Besselink vierde het koor grote triomfen en behaalde vele prijzen. Het hoogtepunt was het concours in Enschede in 1939 waar het 7 van de 10 ereprijzen won. Hiervoor werd het mannenkoor in Doesburg uitgebreid gehuldigd. In de oorlogstijd zong hij op bijeenkomsten van de ondergrondse om de vergaderingen te camoufleren. Toen de Duitsers eens een inval deden, konden ze niets vinden en om toch maar iets te doen namen ze als buit de muziek mee uit de opera La Juive van Halevy (een joodse componist) en van een lied van Rimsky Korsakoff, dat Besselink daar net had gezongen.
Jos Besselink als dirigent
In 1944 volgde hij bij het Dierense Harmonie Corps zijn vriend H. van Voorst uit Apeldoorn op, nadat deze in het Huis van Bewaring in Arnhem was gestorven. Na de
oorlog werd de draad met het Doesborghs Mannenkoor en Dierense Harmonie snel weer opgepakt. Met het Dierense Harmoniecorps won hij zelfs het vaandel met zes wimpels. Overigens werkte Jos overdag als directeur van de Zutphense wijnimportzaak Ketjen & Cavadino (opgericht in 1828). Hiervoor reisde hij ook het hele land af en zijn vele contacten en bekendheid waren hierbij een groot voordeel! In deze zaak had hij zijn schoonvader Van Langen opgevolgd. Hiervan bestaat nog een prachtig adresboek met alle ‘Clientèle’, handgeschreven. In 1959 nam Jos Besselink afscheid van de muziekwereld. Hij had meerdere hoge onderscheidingen en erelidmaatschappen gekregen voor zijn werk. In 1964 ontving Besselink vanwege zijn grote verdiensten de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice. Jos Besselink overleed op 80-jarige leeftijd in 1975, zijn echtgenote Annie in 1985. Talentvol nageslacht In zijn acht kinderen leeft de muzikaliteit van Jos en Annie voort. Annie voedde de kinderen met muziek op. Ze goot het bijna letterlijk met de paplepel in, er stonden meerdere piano’s in huis. Piano en viool spelen, noten leren, mee naar concoursen. Op zondagmiddag luisteren naar opera’s op de Belgische radiozender. Op Wim na kwamen alle kinderen in Limburg terecht. Van de resultaten heeft vooral Maastricht kunnen profiteren, waar vier Besselinks docenten waren aan het Conservatorium.
Alle acht broers en zussen in 2004
- Hans (1931) viel als jongen al op als begaafd pianist op de concerten van het Doesborghs Mannenkoor. Hij was dirigent in Doesburg en Steenderen (Sanclust) en organist in Dieren. Na zijn rechtenstudie volgde hij via zus Mya in twee jaar een opleiding aan het Conservatorium in Maastricht. Hij bleek een briljante leerling, waardoor hij direct leraar werd en vervolgens 10 jaar adjunct-directeur en 10 jaar directeur. Tegen zijn 60 e jaar kreeg hij eervol ontslag, waarna hij zich verdienstelijk maakte als componist. In 1992 werd hij benoemd tot bisschoppelijk inspecteur van de opleiding tot kerkmusicus. - Amy (1932) was onderwijzeres. Ze zat op het Brabants Conservatorium en maakte als Annemarie Oolders deel uit van het NCRV-Vocaal Ensemble en het Groot Omroepkoor, maar ook solistisch in oratoriums, cantates en passionen, voornamelijk in het westen van het land. Ze was een begaafde zangeres met een fraaie alt en speelde uitstekend piano. - Mya (1934) schopte het verste in muziekland. Ze was lyrisch sopraan, maar maakte vooral furore als lerares en begeleider van begaafde operatalenten. Ze genoot een zangen operaopleiding aan de Academie en vervolgens aan het Conservatorium van Maastricht. Ze maakte haar debuut als operasopraan aan het Stadstheater van Aachen, een fameus starttheater waar ook dirigent Herbert von Karajan zijn carrière begon. Daar heeft ze partijen vertolkt met grote zangers als Rudolf Schock, Walter Berry en Helga Dernosch. Tegelijk volgde ze een vervolmakingscursus bij Jeanine Micheau in Parijs en bij Luigi Ricci in Rome. Vier jaar later kon ze de overstap naar Stuttgart maken. Na meer dan 10 jaar als opera- en concertzangeres sloeg het noodlot toe: een motorgrasmaaier sloeg met zijn messen door haar tenen, waardoor ze jarenlang gehinderd was in haar beweeglijkheid op de bühne. Mya Besselink besloot haar beste krachten aan de zangpedagogie te wijden en velen in de muziekwereld zijn haar inmiddels zeer dankbaar voor deze keuze. Ze was verbonden aan het Conservatorium van Maastricht en was gastprofessor aan de Musikhochschule. Als pedagoge geniet ze wereldwijde faam. Haar leerlingen werden in wedstrijden vaak bekroond en kennen een mooie carrière als kunstenaar. Mya Besselink is dikwijls een zeer gewaardeerd jurylid als jurylid bij examens, wedstrijden en concours, zoals het beste concours van de wereld het Koningin Elisabeth-concours voor de Belgische tv, het Vocalistenconcours in Den Bosch en de Music Award Maastricht. Daarnaast was ze jaren lid van verschillende adviescomités aangaande Kunst en Cultuur in Nederland.
Mya Besselink tussen Willem-Alexander en Maxima bij hun bezoek aan het Conservatorium in Maastricht op 22 oktober 2001.
- Wim (1935) leerde piano spelen en noten lezen van moeder. Hij mocht mee op concoursen o.l.v. zijn vader. Hij kreeg een baantje bij Philips, waar hij een goede leerschool had door fagot te spelen in het Philips Harmonie Orkest. Via Nico van Wieringen kwam hij in het Symphonie-Orkest. Daarna ging hij medicijnen studeren en speelde in het studentenorkest (ook viool). Ook als huisarts in Doesburg bleef hij muziek spelen als eerste fagottist in het OostGelders Symfonie-Orkest. Met collega Van de Velde regelde hij dat ze diensten van elkaar overnamen (behalve de bevallingen), wat toen nog bijzonder was. Bij optredens nam hij de verlostas mee. - Jos jr., de tweelingbroer van Wim, werd beroepsmusicus, eerst in Arnhem. Na zijn opleiding aan het Conservatorium in Utrecht begon hij op 21-jarige leeftijd als jonge organist. Zijn muzikale kwaliteiten leidden uiteindelijk in 1970 tot zijn benoeming tot hoofdvakdocent aan het Maastrichtse conservatorium. Tal van studenten leidde hij op tot koordirigent, een beroep dat hij zelf ook bijna 50 jaar uitoefent. Hij was dirigent van diverse koren, volgde zijn vader op als dirigent van het Doesborghs mannenkoor. In Limburg dirigeerde hij het Sittards Mannenkoor. Voor kerkdiensten schreef hij complete concerten. Net als zijn avder kreeg hij een pauselijke onderscheiding. - Cecilia (1937) was mezzo-sopraan met een bijzondere natuurstem en zat op het Utrechtse Conservatorium. Ze speelde ook piano met Harry Pierik. Haar zoon Stefan van de Hagen is chirurg en tevens een voortreffelijk concertpianist. - Theo (1937) was wel muzikaal, maar op ander gebied: hij speelde gitaar en moest van moeder naar boven om dat instrument te bespelen. Hij was meer technisch aangelegd en werd stedebouwkundige. - Hanny (1939) zorgde lang voor vader en moeder. Ze werd kleuterjuffrouw en gaf vioolles in Hengelo. Tevens speelde piano en zong met een mooie sopraanstem in het kerkkoor. Zo leeft het muzikaal talent, dat zo opvallend gestalte kreeg in de carrière van Jos Besselink sr., voort in zijn nageslacht. En mogen we concluderen dat een gewone jongen uit Hengelo erin slaagde een fantastische internationale carrière op te bouwen, hetgeen maar weinigen lukte. Moge dit verhaal een eerbetoon zijn aan deze zanger en dirigent, zodat ook de jongere generaties hiervan op de hoogte zijn. Misschien kunnen we zijn naam laten voortleven door een straat naar Jos. Besselink te vernoemen!
Tot slot nog een foto van Old-Hengel: De hele familie Besselink bij elkaar op de bruiloft van Herman Besselink met Marie Wissink van Olde Kaste in 1926 voor hun café De Waag aan de Spalstraat. Jos Besselink in de deuropening.
©W.J.M. Hermans 2005