LESTIPS kLEUTERS
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters jeugdboekenweek 2010
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
KLEUTERS — Bijna jarig / Imme Dros en Harrie Geelen (ill.). Querido, 2005 — Het circusschip / Chris Van Dusen. Gottmer, 2009 — Mijn oma is een superster / Carl Norac en Ingrid Godon (ill.). Leopold, 2008 — Pas op voor de Gnaskop ! / Shel Silverstein. Mozaïek, 2008 — Wat het lieveheersbeestje hoorde / Julia Donaldson en Lydia Monks (ill.). Gottmer, 2010 — Zeg, wie zit er in de heg ? / Milja Praagman. Lannoo, 2009
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
1
Bijna jarig Imme Dros en Harrie Geelen (ill.) Querido, 2005
Over het boek
Ella ziet per ongeluk iets wat ze niet had mogen zien en daar voelt ze zich vreselijk schuldig om. Ze verjaart binnenkort en ziet, terwijl ze samen met haar vriendinnetje stiekem op de ladder van de timmerman kruipt, haar cadeau op zolder staan. Een dubbel geheim, want ze mocht helemaal niet op zolder en de ladder van de timmerman opklimmen is iets wat eigenlijk ook niet mag … Bijna jarig is een echt Dros-Geelenboek : met de ontwapenende tekeningen van Harrie Geelen telkens in een kadertje en daaronder het behoorlijk lange, maar helder geschreven verhaal van Imme Dros. Voor de oudere kleuters. Aan de slag Aanzet
Je vertelt dit verhaal het best in een week waarin één of meer kleuters jarig zijn en van wie je de verjaardag in elk geval ook die week zal vieren. Praat daar eventjes over. Hoe vinden de feestelingen het om nog ‘zo lang’ te moeten wachten voor ze jarig zijn ? Waar kijken ze precies naar uit ? En denkt er al iemand aan een mogelijk cadeautje ? Verwerkingsactiviteiten
— Een poppenhuis van de hele klas De binnenkant van de cover van Bijna jarig toont het poppenhuis dat Ella voor haar verjaardag krijgt in detail. We zien een bad-, slaap-, eet- en woonkamer, een toilet en een keuken. De kamers zijn kleurrijk en levendig weergegeven en daardoor ideaal als inspiratiebron voor eigen ontwerpen van je kleuters. Nu mogen zij aan de slag en zal de hele klas samen aan een prachtig poppenhuis werken. Je voorziet daarvoor een hele lading kosteloos materiaal. Zorg voor materiaal waarmee de kinderen in detail kunnen werken : behangoverschotjes, stukjes textiel (voor lakens, dekens, kussens, matten, handdoeken …), houten, kartonnen en metalen dingetjes om meubeltjes van te maken, stukken mousse … Verzamel ook een heel aantal schoendozen die allemaal ongeveer even breed zijn, maar wel verschillend qua lengte : op die manier zijn alle kamers even hoog, maar is de keuken bijvoorbeeld kleiner dan de woonkamer. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.4 Wiskundige initiatie – 3 Ruimte – 3.1 – 3.3 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.1
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
— Een filosofisch gesprek – geheimpjes Ella weet iets wat ze eigenlijk niet had mogen weten en dat komt dan ook nog eens doordat ze iets heeft gedaan dat al helemaal niet mocht. Een en ander zorgt voor heel wat gewetensnood bij het arme meisje. Gelukkig zijn er haar vriendinnetje en een begrijpende mama. Hou een groepsgesprek over geheimpjes : je wil ze niemand vertellen maar ze liggen je op de maag. Begin het gesprek met een reconstructie van het verhaal : aan de hand van vragen, vertellen de kleuters het boek zelf opnieuw. Let erop of de kleuters vatten hoe ellendig Ella zich wel voelt. Vraag hen of ze dat kunnen beschrijven, wat Ella dan echt zou voelen : buikpijn, keelpijn, hoofdpijn ? Herkennen ze dat gevoel, alsof er iets knijpt of knaagt in hun buik of alsof er een brok in hun keel zit : ze hebben iets gedaan, waarvan ze weten dat mama of papa (of …) er niet blij mee zal zijn en willen het niet zeggen, maar tegelijkertijd ook wel. Kunnen de kleuters daarover iets vertellen ? Om kleuters op weg te helpen, kan je zelf een aantal voorbeelden voorzien. Je komt net van een middagje bij oma en opa. Papa vraagt of je daar al snoepjes hebt gekregen. Jij zegt nee, krijgt er dan van papa, maar ze smaken je eigenlijk toch niet zo best. Of je hebt bij het ballen in de tuin per ongeluk mama’s nauwgezet aangelegd bloemenperkje omgewoeld, maar je zegt er toch maar lekker niets van. Als je dan ’s avonds in je bed ligt … Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.12 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.5 – 3.6
— Met de klas het dak op Tijd voor … een dakuitstap ! Het is enig om iets wat je erg goed kent van op de begane grond eens van bovenaf te bekijken. Alleen al enkele meters boven de grond en je hebt meteen een andere kijk op een alledaagse omgeving. Als er op je school een plat dak begaanbaar is (vanuit een groot raam), dan is dat het fijnst. Anders zoek je iets in de buurt : een groot terras van een flat, een toren … Het liefst is dat natuurlijk een plek van waaruit je de school kan zien. Uiteraard is het belangrijk alles op veiligheid te checken en enkele extra begeleiders op te trommelen. Zodra de kleuters op het dak staan, is het natuurlijk zaak hen veel tijd te geven om te kijken, te zoeken, te speuren. Zien ze de ballen op het dak van de school ? En hoe klein lijkt meester X die daar loopt ! En zien ze in de verte ook die speelgoedboompjes, -koeien, -autootjes ? Hoe zou het komen dat alles en iedereen er van hieruit zoveel kleiner uitziet ? Zijn zij dan gegroeid ? Zeg aan de kinderen dat ze alles heel nauwkeurig moeten bekijken en dat zo goed mogelijk moeten onthouden, omdat ze straks, terug in de klas, mogen tekenen wat ze zich nog herinneren van dat uitzicht hoog op het dak. Als je wil kan je van hun plattegronden zelfs achteraf nog een maquette laten maken, waarbij ze met karton de ‘speelgoedboompjes’ … aanbrengen. Wiskundige initiatie – 3 Ruimte – 3.1 – 3.2 – 3.3 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9
— De verjaardagsladder Zorg voor een lange strook wit, of tenminste onbeschreven papier : een rol behangpapier is prima. De hele klas werkt aan een verjaardagsladder : wie het eerst jarig is komt op de eerste sport, wie als tweede jarig is op de tweede … Teken zelf een ladder af met zoveel sporten als er kleuters in je klas zijn : kleuters tekenen zichzelf of hun symbooltje en schrijven daar hun naam bij, jij vult aan met verjaardatum (dag en maand)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
terwijl je duidelijk zegt wat je schrijft. Misschien kan je ook een Ellaatje knippen die de verjaardagsladder opklimt tot ze aan het zolderraam is … Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.9 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.3
— Cadeautjes raden Het cadeautje van Ella is te groot voor in de kast, want het staat op zolder. Dat heeft ze maar mooi zelf afgeleid : een leuke springplank naar allerlei raadseltjes. Jij hebt een pakje in je hoofd – ‘voor wie het kan raden’ – en je beschrijft het gaandeweg. Maak het niet te gemakkelijk – bouw op – en speel vooral met de groottes : het past niet in je hand maar wel in je beide handen, het past niet in je broekzak maar wel in je schooltas, het past niet helemaal in je mond maar je kan er wel stukjes van bijten … Na een tijdje zijn de kleuters aan de beurt. Ze houden een pakje in hun hoofd waarna de anderen vragen mogen stellen. Past het in de puzzelkast, in de vertelkring, in de klas … ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.2 – 1.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.8 Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.3 En verder
— Kaarten voor het feest Als je dit verhaal vertelt als aanloop tot een feestje later op de week, is dat de ideale kans om kleuters uitnodigingen te laten schrijven. Zorg voor een bureautje met een heleboel voorbeelduitnodigingen, duidelijke woordkaartjes, een lijst met foto’s of symbooltjes van de kleuters en hun naam erbij, alle mogelijke schrijf-, teken- en versierspullen, schaar, lijm, enveloppen, postzegels, papier en karton … Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 – 4.3 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4
— Parcours – een pakje voor Ella De kleuters mogen allemaal naar het verjaardagsfeestje van Ella ! Je hebt een heleboel cadeautjes in alle mogelijke kleuren inpakpapier. Maar Ella heeft zich ergens in haar huis verstopt en het wordt een hele zoektocht voor ieder met zijn pakje bij haar terecht kan. – Het klimrek wordt de ladder van de timmerman. Kunnen de kleuters met maar één hand vrij een eindje naar omhoog om te kijken of Ella soms op zolder zit ? – Een rekstok of slingertouw wordt schommel. Om te kijken of Ella misschien niet bij haar buurmeisje in de tuin zit, schommelen we tot we over de schutting kunnen kijken. – Een stel banken wordt het dak van Ella’s huis. Heel voorzichtig en goed in evenwicht trippelen we op de rand van het dak. Om het evenwicht te bewaren kunnen we misschien onze beide armen gebruiken en ondertussen het pakje op het hoofd leggen ? – Een zeil of stoffen kruipbuis wordt Ella’s bed. Misschien verstopt Ella zich wel onder haar donsdeken ? De kleuters sluipen onder het dekbed en duwen het pakje met hun kin voor zich uit. – Een labyrintje van kartonnen dozen wordt de zolder. Misschien moeten de kleuters zich een weg banen tussen en over de grote kartonnen dozen op zolder en zit Ella daar ergens verstopt ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
De kleuters eindigen in Ella’s tuin, waar ze samen een dansje maken voor de jarige. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.1 – 1.3 – 1.7 – 1.16
Meer lezen
Het kleine geheim van Pieter / Bettie Elias, Anne Westerduin (ill.). Clavis, 2000 Jan en het gras / Harrie Geelen. Van Goor, 1995
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
2
Het circusschip Chris Van Dusen Gottmer, 2009
Over het boek
Het circusschip is een nieuw prentenboek dat eruitziet als een oud : de prenten hebben een glimmende, gedetailleerde retrolook. Het verhaal is eenvoudig en klassiek, met een twist : humoristisch berijmd, met grappige, karikaturale personages en een leuke vondst in de climax. Het circusschip vaart op een klip, strandt en de bemanning – de circusdieren – komt aan in een vredig dorp, waar aanvankelijk niemand op de drenkelingen zit te wachten. Na verloop van tijd en een reddingsactie van de tijger raken de dieren echter volop geïntegreerd in het dorp en willen ze voor geen geld nog terug op het schip. Een ziedende circusdirecteur komt dan ook van een kale reis terug als de driemaster gerepareerd is en hij zijn beestige personeel opdraagt weer in te schepen. Een heerlijk boek voor de oudste kleuters. Aan de slag Aanzet
Breng een miniatuurschip mee naar de klas, een dat de vergelijking met het schip in het boek kan doorstaan : een oude stomer, een Titanic-achtige boot, een ‘groot’ zeilschip (in een fles) … Vraag de kleuters wie of wat er zo allemaal met zo’n boot zou kunnen meevaren. Wat voor schepen kennen ze zoal ? Hebben ze ooit al van een circusschip gehoord ? Laat de kleuters vertellen over de vracht- en piratenschepen, over cruises en militaire vaartuigen … Verwerkingsactiviteiten
— Uit hun vel Dankzij hun vacht weten de dieren in dit verhaal zich prima te camoufleren en op te gaan in het dorp waar ze onderdak hebben gevonden. Rond dieren en hun vel zijn allerlei leuke spelletjes uit te werken … Extra inspiratie vind je in Verborgen dieren, Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam en Hoe de zebra aan haar strepen komt (zie : bibliografie). – Zorg voor kaartjes met afbeeldingen van dieren, maar kleur hun vacht babyroze, en maak kaartjes met enkel een kenmerkende pelskleur of -motief. Je hebt met andere woorden een reeks met ‘blote’ dieren en een reeks met dierenhuiden. Hiermee spelen de kleuters memory of lotto. Dat kan je natuurlijk graderen zoals je wil : alle ‘motieven’ samen (tijger, luipaard, giraffe, zebra, okapi) is moeilijker dan veel uiteenlopende dierenhuiden bij elkaar. – Zoek een aantal gipsen beeldjes van dieren of maak – met een mal – zelf een collectie koeien, paarden … in het gips (ander materiaal kan ook, als het maar beschilderbaar is). Zorg ook voor afbeeldingen van dieren met een motievenvacht en liefst ook van hun vacht in close-up. De kleuters mogen zich daarop baseren om – ofwel zeer natuurgetrouw ofwel met zin voor afwijking en fantasie – de kleurloze dierenbeeldjes te beschilderen en een vreemde ‘pelsmantel’ te bezorgen. Hebben ze ook een nieuwe naam voor het beest ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.4 Muzische vorming – 1 Natuur – 1.5 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5
— Een marine schilderen De eerste dubbelzijdige plaat in het boek is een mooie afbeelding van de zee bij nacht, in allerlei tinten van blauw, zwart en grijs met in de verre mist het circusschip waarin één lichtje brandt. Verbind die prent met een aantal reproducties van marines – zeegezichten, meestal met een schip op de achtergrond – van bijvoorbeeld Turner, Constable of Monet. Laat de kleuters zelf aan de slag gaan. Ze krijgen enkel blauw, zwart en wit, en geel en rood voor eventueel licht in een schip. Dit wordt vooral een leuke opdracht als je de kleuters er meteen laat bij verzinnen wat voor schip daar in de verte drijft. Ook zo’n circusschip ? Of een spookschip, een kermisschip, een piraten- of vikingschip ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 – 1.4
— Camouflage De auteur speelt in het boek met de mogelijkheden van de dieren tot camouflage : een tijger verstopt zich door voor een deken met tijgermotief te gaan staan, een zebra wordt één met een wit hek en het is handig dat de apen nog zo op hun mensbroertjes en -zusjes lijken. Zouden de kleuters ook zo kunnen opgaan in de omgeving ? Gebruik de woorden ‘camoufleren’ en ‘camouflage’ herhaaldelijk bij het aanbieden van het verhaal, het terugblikken, het verwerken. Neem de kleuters mee naar een bosje of park in de buurt – vraag aan de ouders om hen kleren te laten aantrekken die vuil mogen worden – en zeg hen dat ze een soort verstoppertje zullen spelen. Ze stoppen niet zichzelf weg, maar ze zorgen ervoor dat ze sterk lijken op de omgeving rondom hen. Dat kan met moddervegen op de wangen, losse blaadjes en takken op het hoofd en aan de kleren. En dan maar geruisloos wachten tot (n)iemand hen vindt … Nederlands – 1 Luisteren – 1.4 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.13 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.3 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
— Meneer Van Spruit en Meneer Venijn Het contrastrijke duo meneer Van Spruit, kapitein van het circusschip, en meneer Venijn, circusdirecteur, komt in het boek mooi uit de verf en biedt ruime kans tot dramatische (stem) expressie en inleving. Laat de prent zien waarop ze discussiëren over verder varen of ankeren : Venijn ziet er brallerig, boos en briesend uit, Van Spruit verbouwereerd en bang maar toch beheerst. Klassikaal of – liever – met een groepje kleuters speel je een rollenspel. Begin met prentlezen. Laat de kleuters verwoorden wat ze zien, wat de twee zouden zeggen en hoe ze dat zouden doen. Laat ze vervolgens echt met elkaar in dialoog gaan : iemand is Venijn, en tweede is Van Spruit. Hoe klinken hun stemmen ? Zet de kinderen aan tot spelen met volume, emotie, gebaren, blikken … Om de rolneming te vergemakkelijken kan je van de twee figuren een stokpopje maken : je kopieert de plaat en knipt de twee personages uit. Zo kunnen kleuters echt tegen elkaar en met elkaar spelen. Als dat goed lukt, zou je ook verder kunnen fantaseren. Wat als de dieren er zich mee gaan bemoeien ? Wat zeggen zebra en aap (die je op de prent ziet meeluisteren) ? Hebben zij zin om voor anker te gaan ? Waarschijnlijk wel, want leuk lijkt het ‘Venijnige’ regime op het circusschip niet … Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3 – 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.13
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
— Waar wilde dieren wonen Zorg voor een hoekje waarin allerlei informatieve boeken (zie : bibliografie) en bronnen over de circusdieren uit het boek uitgestald staan. Het is wellicht niet slecht de kleuters kennis te laten maken met hun natuurlijke habitat : olifanten en leeuwen horen niet echt in een circus. Een leeuw hoort in de savanne, een nijlpaard in Afrikaanse meren en moerassen, tijgers en apen in een bos, kamelen in woestijnen. Laat de kleuters in de eerste plaats zelf ontdekken en neuzen, maar organiseer ook gesprekjes, kijk samen met hen in de boeken en platen, ga samen op zoek naar antwoorden op hun vragen. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3 – 1.4 Nederlands – 3 Lezen – 3.3 – 3.4
— A la Flintstones Laat de kleuters nog eens goed kijken naar de plaat waarop te zien is hoe de dieren allemaal op hun manier geïntegreerd zijn en aanvaard worden in het dorp. Zien ze hoe de olifant zich nuttig maakt als speelfontein met de kleintjes ? Kijk ook samen eens naar de plaat waarop alle dieren zich verstoppen : de kameel verandert in twee hooibergen, de struisvogel is niet te onderscheiden van een boompje, de giraffe van de vlaggenstok, de aap van de baby, het nijlpaard van het rotsblok in een vijver … Stel nu eens dat er in de stad of het dorp van de kleuters zo’n ongeregeld wild dierenzootje zou opduiken. Hebben de kleuters al een idee wat die onverwachte gasten zouden kunnen gaan doen ? Iemand zin om kersen te plukken op de kop van een giraffe bijvoorbeeld ? Of wellicht is zo’n kangoeroe met zijn buidel wel handig om je vergezellen bij het boodschappen doen ? (Denk daarbij aan de spitsvondig ingezette oerbeesten uit de Flintstones : een mammoetenjong wordt stofzuiger, de reuzenkrab een grasmaaier, een langnekdino een hijskraan, een draakje toast het brood, een pelikaan is postbus …). Stimuleer de kleuters om hun fantasie ongebreideld haar gang te laten gaan en noteer al hun vondsten, zodat ze die achteraf kunnen uittekenen en bundelen. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.4 Bibliografie
Boeken
Hoe het varken aan zijn krulstaart kwam / Gerda Dendooven. Querido, 2009 Aap Beer Cheeta / Henriette Boerendans. Nieuw Amsterdam, 2009 Beestenbaby’s / Béatrice Fontanel en Karel Verleyen (vert.). Davidsfonds/Infodok, 2004 Beestenboek / Joëlle Jolivet en Pieter van Oudheusden (vert.). De Harmonie, 2003 De geïllustreerde dierenatlas / Virginie Aladjidi, Emmanuelle Tchoukriel en Tjitske Veldkamp (vert.). Nieuw Amsterdam, 2010 Dieren aan kinderen verteld / Steve Bloom en Christian Havard en Emmanuelle Zicot (ill.). Lannoo, 2005 Kijk, wat een dierenrijk / Stéphanie Ledu en Gemma van Leeuwen (vert.). Biblion, 2005 In de dierentuin / R. Priddy. Van Goor, 2010 Van wie zijn die billen ? / Stéphane Frattini en Lidewij van den Berg (vert.). Gottmer, 2010 Verborgen dieren / Pittau en Gervais. Lannoo, 2008 Website
www.beleven.org 0 volksverhalen 0 zoeken op zebra - Hoe de zebra aan haar strepen komt
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
3
Mijn oma is een superster Carl Norac en Ingrid Godon (ill.) Leopold, 2008
Over het boek
Mijn oma is een superster is een prentenboek in een reeks van (voorlopig) vier : samen met Mijn papa is een reus, Mijn mama kan toveren en Mijn opa is een kampioen. Een jongetje beschrijft in enkele rake zinnen zijn oma : ze is een ster, een raket die door de supermarkt vliegt, een clown die kunstjes met kussens kan, een geheim agent en een koningin. De innemende tekeningen van Ingrid Godon en de sobere tekst van Norac zorgen opnieuw voor een herkenbaar boek, waaraan elk kind zijn eigen ervaringen en belevingen kan haken om er verder over te vertellen, samen met mama, opa, juf of klasgenoten. Voor oudere kleuters. Aan de slag Aanzet
Zorg voor twee grote papierflappen of -stroken en schrijf op de ene mama/papa en op de andere oma/opa. Kunnen de kleuters toevallig lezen wat er staat ? Of enkele letters herkennen ? Zeg de kleuters wat je schreef en vraag hen wat ze het liefst bij of met mama en papa doen en wat het liefst bij/met oma en opa. Door wie worden ze het liefst ondergestopt ? Door wie het liefst naar school gebracht ? Wie kookt er het lekkerst ? Met wie spelen ze het liefst een spelletje ? Bij wie zouden ze het liefste wonen ? Verwerkingsactiviteiten
— Mijn oma/opa is … In dit prentenboek is de oma van het jongetje afwisselend een ster, een zon, een raket, een koningin, een clown en een geheim agent. Kortom : oma is een superster. Dit spel met metaforen is enerzijds natuurlijk heel sprekend, maar voor sommige kleuters wellicht ook moeilijk : moeten we al die beelden letterlijk nemen ? Wat bedoel je precies als je zegt dat je oma een ster is ? Zoiets vraagt natuurlijk om een gesprek met de kleuters. Omdat een en ander voor sommige kleuters nogal vaag zou kunnen blijven, help je hen op weg door zelf al een aantal dingen (voorwerpen, foto’s) mee te brengen, waarmee ze oma zouden kunnen vergelijken : een grote knuffelbeer, een lantaarntje, een sprookjesboek … Vraag ook aan de kleuters om een foto van oma/opa mee te brengen en laat ze in de loop van de week ook uitwerken wat hun oma en opa wordt : een ‘oud’ boek wordt helemaal versierd met oma op de cover, een kleuter tekent een lieve knuffelbeer met oma-/opahoofd, een andere bouwt met kosteloos materiaal oma’s auto na en kleeft haar foto op de motorkap …
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Op die manier wordt beeldspraak erg concreet. Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.12 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.6 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.3
— Onder oma’s winterjas Laat je moeder, een vriendin of een collega een verhaal uit een boek van de boekenhoek inlezen op een geluidsdrager. Zoek de allergrootste, lange winterjas die je kan vinden. Maak er met behulp van stoelen, stokken of planken een soort tentje van waaronder 1 of 2 kleuters kunnen : als ze de jas openknopen of -ritsen kunnen ze naar een verhaal luisteren dat de oma uit Mijn oma is een superster vertelt. Zorg ook voor een brandveilig lampje. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.2
— Koning(in) opa/oma komt koken Nodig een koningin oma of koning opa uit om een prinsheerlijk lievelingsgerecht van een van de kleuters in de klas te komen maken. Of misschien kunnen alle oma’s en opa’s die willen een hapje of dessertje komen maken ? Dan wordt het een gezellig drukke hapjesmarkt vol verwengrootjes en trotse kleinkinderen, multicultureel in alle betekenissen van het woord. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.5 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1
— Onder (of in) de vertelboom Aan je kleuters vertel je een boek zo goed als altijd in de onthaal- of vertelkring, dat is ook logisch en daar is plaats voor alle kinderen. Maar net daarom is het zo fijn om daar eens van af te wijken … In het boek zie je oma vertellen aan haar kleinzoon van op een tak in een grote boom. Wellicht is het geen optie om met de hele klas een boom in te klimmen, maar onder een grote oude eik of kastanje heeft natuurlijk ook wel iets. Elke vertelplek die anders is en op zijn manier sfeer- en betekenisvol is, kan een verhaal extra betekenis geven. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1
— Oma zo zacht als een kussen Plan een uitvoerige waarneming van kussens. Bespreek formaten, stoffen, slopen, vulsel, zachtheid en ga zo maar door. Let ook op de moeilijker woordenschat : kussensloop, dons, mousse/schuim, (kapok), hoofdkussen … Laat kleuters die daarvoor kiezen daarna zelf een kussen maken. Dat is het leukste als hun creatieve vrijheid het grootst is, dus laat hen kiezen welke vorm hun kussen zal hebben, hoe ze de sloop zullen decoreren, welke vulling ze verkiezen. Voorzie lappen witte stof in verschillende formaten, textielverf en mogelijke vullingen (restjes wol, watten, veertjes, pitjes, kiezeltjes, mousse, stro …). Je kan ervoor kiezen om te werken met stoffen zakken of lappen stof die je zelf al aan twee zijden hebt dichtgenaaid. Als je kleuters al enige naai-ervaring hebben, kunnen ze – met stompe naalden – ook zelf aan de slag. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
— Versje Verkeer Dit is de supermarkt, dit is verkeer. Wagens en weggetjes, doorgaan maar weer ! Rechts is de chips, mama, links is het brood. Rechts moet dus voorgaan en links loopt dus dood. Ik weet de weg, want die moet ik wel weten : ik ben de taxichauffeur van het eten. Ik ben de motor, en ik ben de wielen. Op naar de kassa, en ja hoor ! Een file. Uit : Superguppie krijgt kleintjes / Edward van de Vendel en Fleur van der Weel (ill.), Querido, 2005
Kader dit – behoorlijk moeilijke – versje een beetje in. Begin bijvoorbeeld met de prent waarop we het jongetje en oma in de supermarkt bezig zien : ‘Maar soms is ze een raket. Dan schiet ze met haar winkelwagentje door de supermarkt. Het lijkt wel of ik vlieg.’ Laat de kleuters beschrijven wat ze zien en daarop verder borduren met eigen ervaringen of aanvullingen uit hun eigen winkelfantasie. Daarna lees je dit versje. Misschien moet je er ook afbeeldingen bij zoeken of maken. Aan de hand van vragen, herhaling en reactie op beelden die de kleuters herkennen, wordt dit stukje poëzie werkelijkheid. Dan is het tijd voor een bewegingsmomentje. De kleuters gaan per twee staan en de een houdt de ander bij de schouders vast, iemand is oma en de ander is ‘taxichauffeur van het eten’. Gebruik in je opdrachten stukjes uit het versje en vul aan of laat kleuters improviseren … – Alle karretjes rijden kriskras door elkaar. – Even stoppen : links is het brood, dat laad je in. – Ai, file : alle karretjes staan in een rij en gaan maar erg traag vooruit. – Oma is in een raketbui en sjeest pijlsnel door de rekken heen. – De taxichauffeurs nemen links en rechts al wat ze grijpen kunnen en laden hun karretje helemaal vol. – … Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.2
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
En verder
— Sterrendoosje vouwen Aan de hand van een stappenplan en stevig papier of karton kan je kleuters hun eigen ‘sterrendoosje’ laten vouwen, zoals oma er op de eerste dubbele plaat eentje bij zich heeft : een klein doosje waaruit een zwerm gouden sterretjes richting het jongetje zweven. De buitenkant versieren ze naar believen. Vanbinnen kan je hen bijvoorbeeld een pop-upsterretje laten kleven : een zelf ontworpen ster die aan een muizentrapje kleeft en opspringt zodra iemand de deksel van het sterrendoosje oplicht. Of je maakt er een soort sterrenstrooibus van. Zorg voor blinkend materiaal waarvan kleuters zelf glinstertjes kunnen maken : aluminiumfolie, zilverpapier, plasticfolie … Daarmee maken ze een soort confetti die klein genoeg is om door hun strooigaatjes heen te kunnen. Ze houden het sterrendoosje eerst vast met de geperforeerde kant naar boven en draaien het dan om : het regent sterretjes ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
4
Pas op voor de Gnaskop ! Shel Silverstein Mozaïek, 2008
Over het boek
Pas op voor de Gnaskop ! is een lijvige bundel met hilarische versjes over lekker vergezochte monsters en griezels met onmogelijke namen : de Grote Blauwe Kneuzegrauw, de Gumpelguts en de Groelt om er maar drie te noemen. Ze worden stuk voor stuk raak getypeerd, met veel gevoel voor humor en absurdisme, voor muzikaliteit en klankspel, voor teugelloze fantasie. Virtuoos vertaald door Rikkert Zuidervelt (die van Elly en Rikkert). Een boek voor vijf- tot zesjarigen en ouder. Aan de slag Aanzet
Je neemt je voor om een hele week rond de griezelige fantasiebeesten en -monsters uit dit boek te werken. Kies er voor elke dag eentje uit waarin je je met de klas zal verdiepen. Niet alle gedichten zijn even toegankelijk of begrijpelijk voor kleuters. De volgende twintig zijn dat – al hangt alles natuurlijk af van je doelgroep – wel : – vooraf – per ongeluk – de croffie – de slurgende slatvoet – de zrbangdraldnk – de bibbelaar – de baarlijke bolwien – de glibberdegliet – de wilde gazaan – iets – de chirobapt – de bloenker – de schrok – de grook – de kale gnijs – hoe vang je een glurp – de zumby’s – de gumpelguts – de wildebont – de aardige slaapoog Je begint misschien het best met het ‘vooraf ’ voor te lezen … Wat voor creaturen stellen de kleuters zich voor bij namen als de ‘Bochelrug Bij’ of het ‘Ringstaart-Geproetelde Krentzwijn’ ? Hoe zouden zulke beesten er uitzien ? En zouden ze gevaarlijk zijn ? Vertel de kinderen dat ze in de loop van de week kennis zullen maken met een heleboel raadselachtige griezels …
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Verwerkingsactiviteiten
— Vijf monsters in vijf versjes
4 Speelversje De Slurgende Slatvoet Ik ben bang voor de wraak van de Slurgende Slatvoet. Durf jij hem te zeggen dat-ie in bad moet ? Knoop met de kleuters vooraf een gesprekje aan over persoonlijke hygiëne : hoe en wanneer ze zich wassen. Weten ze ook of dieren zich wassen ? Zijn er kleuters die thuis een poes hebben rondsluipen ? Wast die zich ook met een washandje of onder de douche ? En met zeep ? En poetst die haar tanden ? Aan de hand van beeldmateriaal kan je ook het was- of reinigingsritueel van olifanten (die zijn hun eigen douche), kanaries (gaan in bad), kippen (nemen een zandbad), varkens (tja …), apen (helpen elkaar een handje) aanhalen. Maar jij kent een schepsel dat zich nooit of te nimmer wast … Vertel de kleuters vervolgens over de Slatvoet, maak het hanteerbaar griezelig, en vergeet het niet uitgebreid te hebben over de fenomenale stank van het beest. Plots klinkt er een rare pruttelende brom en vanachter een hoekje haal je de Slurgende Slatvoet, een oude grote knuffel die je helemaal toegetakeld hebt tot het stinkdier in kwestie : één oog of oor eruit, de muil vergroot, vlekken op de pels, allerlei aanhangsels aangenaaid. Laat het volop ‘slurgen’ : slurpende, reutelende geluiden maken en zeg het versje een drietal keer. Je mimiek laat duidelijk zien hoe walgelijk het monster ruikt en dat je er toch wel bang van bent. Maak er op die manier een speelversje van waarmee de kleuters angst, walging en stank met hun mimiek, lichaamstaal en stemgebruik moeten uitdrukken. Eerst is de Slatvoetpop het monster van dienst, daarna word jij Slatvoet die wraak wil nemen als kleuters je erop wijzen dat je in bad moet, vervolgens mag een kleuter het Slatvoetjasje aan. Als de Slatvoet half ligt te slapen, moeten ze het versje natuurlijk erg stil zeggen, als hij de kleuters achternazit zeggen ze het heel luid en paniekerig … Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.3 – 3.4 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.3
4 Een versje om aan te brengen Hoe vang je een Glurp ? Als je een Glurp wilt vangen : neem een papieren zak, zoek een kartonnen doos, graaf een gat, stop de zak in de doos, stop de doos in het gat, stop de Glurp in de zak en … dat was dat.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Dit is een versje dat je makkelijk kan aanbrengen : je laat de kleuters de poëzie begrijpen en beleven op zo’n aanstekelijke wijze dat ze het versje achteraf misschien wel uit het hoofd kennen. Werk eerst naar het versje toe. Breng de genoemde spullen – papieren zak, kartonnen doos – mee naar de klas en ook een schop, een vlindernet, een vislijn en een lasso. Leg alles om je heen verspreid in de onthaalkring. Vertel de kleuters of ze een Glurp kennen ? Die probeer je namelijk al de hele tijd te vangen, maar het wil maar niet lukken. Een moeilijkheid is namelijk dat het beestje onzichtbaar is, maar niettemin erg gevaarlijk. Probeer het zelf eerst met een lasso – kennen de kleuters dit ? Willen ze ook eens proberen ? – en onderneem daarna verdere pogingen samen met de kleuters, tot je op het laatst het maffe idee krijgt om het eens met die papieren zak te proberen. Dat lukt je, haastig moffel je de heftig bewegende zak in de kartonnen doos, die je sluit. Na rijp beraad met de kleuters besluit je de doos straks in een gat in de grond te stoppen. In een tweede stap zeg je het versje nu een drietal keer, terwijl je met de attributen doet wat je zegt. Tot slot laat je de kleuters spelen met het versje, zodat ze het echt beleven. Aan de hand van een aantal werk- en spelvormen, waarbij je telkens het hele versje zegt, beleven de kleuters het versje : – Geef alle kleuters een papieren zak en laat ze de hele klas doorjagen om die vervelende Glurp te vangen. Als het versje uit is, lopen ze terug naar de kring en stoppen ze hun zak-met-Glurp in de grote kartonnen doos. – De Glurp is dan wel onzichtbaar, maar hij maakt wel geluid. Hebben de kleuters enig idee ? Laat hen glurpgeluiden bedenken die je dan tussen de versregel door laat klinken : stil, luid, één Glurpje, een troep Glurpen, een vaderglurp, een babyglurpje … – Ontwerp samen met de kleuters een handleiding ‘Hoe vang je een Glurp ?’. Gebruik een grote flap en laat de kleuters de verschillende stappen ‘opschrijven’ (= tekenen), schrijf er zelf telkens de precieze versregel bij. Aan de hand van die handleiding is het versje nog tal van keren op te roepen en te herhalen. Nederlands – 1 Luisteren – 1.3 – 1.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.10 – 2.13 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.3 – 5.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.5
4 Tikspel De Baarlijke Bolwien Hij is wel zeven meter lang, de Baarlijke Bolwien. Ssst, ssst … want volgens mij heeft hij ons niet gezien. of De Glibberdegliet De Glibberdegliet, hij kruipt uit het riet. Hij pakt alle and’ren, maar mij pakt hij niet. Nee, mij pak je niet, jij Glibberdegliet, de anderen pak je, maar mij p …
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Het grote griezelgrijpspel ! Ideaal om tikspelletjes een nieuw leven in te blazen zijn versjes zoals deze twee. Laat zo’n versje al geregeld vallen in de klas en speel er korte spelletjes mee, zodat de kleuters het in hun hoofd hebben tegen het gymuurtje. Op die manier maak je een doordeweeks tikspel ineens veel sensationeler : tikkers heten geen tikkers maar glibberdeglieten en bolwienen die in hun nest of hol liggen te wachten tot waaghalzerige kleuters hen komen uitdagen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.32 – 1.33 – 1.40
4 Geblinddoekt schilderen De Wilde Gazaan e.a. Vannacht in het donker verscheen een Gazaan met vlammende ogen, rood als een vulkaan, en blinkende tanden met mesjes eraan. Hij wilde mij bijten, begon mij te slaan … Maar ik heb gewonnen : het licht aangedaan. De afbeeldingen van de gedrochten in Pas op voor de Gnaskop zijn erg knap : ze zien eruit alsof ze in één guts op papier zijn gezet, hebben de meest grillige, onwezenlijke vormen en kleuren. De Slurm is bijvoorbeeld niet meer dan een lichtjes bijgewerkte verfvlek, net als de Gnaskop himself. Dat kunnen de kleuters natuurlijk ook ! Eender welk vers komt voor deze opdracht in aanmerking, het hangt er maar vanaf hoeveel concrete info over het uiterlijk van het monster je de kinderen al wil meegeven : van de Wilde Gazaan weten we bijvoorbeeld al heel wat. Nadat ze het monster goed kennen, mogen de kleuters aan de slag : er liggen papier en verf klaar, tafel en vloer zijn afgedekt, schorten worden aangetrokken. Nadat de kleuters de tafel nauwkeurig hebben bekeken, blinddoeken ze elkaar en op de tast mogen ze kleuren mengen en vervolgens naar hartenlust vlekken maken. Geef ze daarvoor niet té veel tijd, want daarna kunnen ze – met de blinddoek af – hun vlekken en spatten stileren tot een heuse Gazaan, Gnaskop of wat dan ook. Ze brengen oogjes, tanden, poten, klauwen, oren … aan. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.3 En verder
— Monsterencyclopedie Deze verzenbundel is één en al taalcreativiteit en fantasie. Zet de kleuters, geïnspireerd door Silverstein, zelf op weg om de afzichtelijkste monsters te bedenken, ze een naam te geven en af te beelden. Bundel hun creaturen, maak er een monsterencyclopedie van, waarbij je de bijzonderheden noteert die kleuters over hun schepsels weten te vertellen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
5
Wat het lieveheersbeestje hoorde Julia Donaldson en Lydia Monks (ill.) Gottmer, 2010
Over het boek
De boer uit Wat het lieveheersbeestje hoorde heeft een prijskoe waar hij – uiteraard – dol op is. Voor de rest wonen er op de hoeve een varken, een schaap, een paard, een eend, een gans, twee katten een hond, een kip en … een lieveheersbeestje. Twee dieven zijn onderweg om Koe te stelen, maar het anders zo zwijgzame beestje weet de andere dieren te waarschuwen. Samen bedenken ze een ingenieus plan en zetten ze het geboefte op een dwaalspoor. Het verhaal is dynamisch geïllustreerd en de tekst is op rijm. Op elke pagina staat het lieveheersbeestje afgebeeld, wat nog leuk zoeken kan worden in de boekenhoek, of als je het verhaal met een groepje kleuters herneemt. Een amusant boek voor vier- en vijfjarige kleuters. Aan de slag Aanzet
Vraag de kinderen naar hun dierbaarste bezit. Wat zouden ze absoluut niet kunnen missen ? Hun knuffelbeer ? Hun tekenspullen ? De foto met oma ? Hun favoriete prentenboek ? Hebben ze dan een speciaal of zelfs geheim plekje voor dat kleinood, waar zij het altijd en niemand anders het ooit weet te vinden ? En is het al eens zoek geraakt of weggenomen ? Wat heb je toen gedaan ? Een verhaal op rijm is dikwijls erg catchy en ritmisch en moet natuurlijk worden voorgelezen, maar dat doe je beter niet bij de eerste vertelbeurt. Vertel Wat het lieveheersbeestje zag dus eerst – een tweetal keer – in je eigen woorden en lees het dan pas voor op rijm. Op die manier struikelen de kleuters niet meer over inhoudelijke dingen of moeilijkere woorden. Verwerkingsactiviteiten
— Verteltafel Allicht heb je in je klas of school een speelgoedboerderij staan. Aangevuld met een aantal extra mannenpopjes is die ideaal om van dit prentenboek een verteltafel te maken. Zet het parcours zo precies mogelijk uit op een tafel die groot genoeg is. Zorg ervoor dat alle dierenpersonages van de partij zijn. Je lieveheersbeestje kan je het best aan een ijzerdraadje vastmaken, zodat het echt van de ene plaats naar de andere kan vliegen, net zoals in het boek. Nadat je eerst (een aantal keer) zelf met de verteltafel aan de slag gegaan bent, komt die terecht in de klas – in een speciale hoek of in de boekenhoek – en kunnen de kleuters het verhaal heropbouwen of er van alles omheen fantaseren. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.10 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
— Schoolplattegrond Vraag aan de kleuters waarom de dieven dachten dat ze de prijskoe meteen zouden vangen ? Hoe hadden ze zich op de kidnapping voorbereid ? Bespreek de plattegrond uit het boek uitvoerig. Als zij nu eens een bende dieven waren, op zoek naar de prijskleuter van klas X … Maak met de kleuters een fikse wandeling doorheen de hele school en begin daarvoor bij het begin, aan de ingang. Jullie zijn een bende dieven die van plan zijn om de prijskleuter van klas X te ontvoeren, daarom gaan jullie op verkenning. Zorg voor smoezelige mutsjes, sjaaltjes, dievenmaskers. Natuurlijk is het de bedoeling dat deze operatie in het geheim gebeurt. Als er iemand langskomt verstoppen ze zich zo snel mogelijk tot de kust weer veilig is. Daarna maken de kleuters samen met jou een grote plattegrond van de school : ze reconstrueren de verkenning van start- tot eindpunt, tekenen de belangrijkste herkenningspunten uit en maken de looprichting duidelijk. Jij kan bij de aanknopingspunten ook effectief schrijven wat er getekend staat. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Wiskundige initiatie – 3 Ruimte – 3.2 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Emotioneel kringgesprek Breng iets mee naar de klas wat je erg dierbaar is en wat je niet zou willen missen. Mocht het branden bij jou thuis dan zou je dat van de vlammen redden. Vraag aan kleuters om hetzelfde te doen. Zo’n gesprek kan je klassikaal doen, maar is uiteraard het meest effectief in een klein groepje. Waarom is dat spulletje hen zo dierbaar ? Hebben ze het misschien van iemand bijzonder gekregen ? Hoe beschermen ze het tegen ‘Lou en Leen’ : wat is hun geheime plekje ? Of mag er best wel eens iemand aankomen, als die het kleinood maar teruggeeft ? Nederlands – 2 Spreken – 2.3 – 2.12 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.6
— Old McDonald of Oom Donald Breng het liedje ‘Old McDonald’ aan : Old MacDonald had a farm, EE-I-EE-I-O. And on that farm he had a cow, EE-I-EE-I-O. With a moo moo here and a moo moo there Here a moo, there a moo, everywhere a moo moo Old MacDonald had a farm, EE-I-EE-I-O. (traditional)
Of, in Nederlands dat een beetje bekt : Op oom Donalds boerderij, hie-a hie-a hoo Hoort een koe er zeker bij, hie-a hie-a hoo Van je mui mui hier en je mui mui daar Mui mui hier, mui mui daar, overal klinkt mui mui Op oom Donalds boerderij, hie-a hie-a hoo (vertaling : Stijn De Paepe)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Dit liedje is een gedroomde oefening in talensensibilisering, waarbij je kleuters in aanraking brengt met andere talen dan hun moedertaal, zonder dat je er onnodig diep op ingaat en de vergissing maakt de kleuters een bepaalde taal te willen ‘leren’. Door de dierengeluiden weten kleuters meteen wat een ‘cow’, ‘horse’, ‘duck’ of ‘pig’ is en de herhaling zorgt ervoor dat het Engelse liedje blijft hangen. Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.13 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.5
— Allemaal prijskoeien Wijs de kleuters op de medaille van de prijskoe. Misschien weet je zelf nog wel ergens zo’n type te vinden : een stoffen, bloemachtig ereteken met brede linten onderaan. Laat de kleuters aan de slag gaan met stofoverschotjes, linten, schaar, lijm en karton. Zorg ook dat ze op de medaille kunnen aanbrengen waarin de medaillewinnaar uitblinkt. De bedoeling is namelijk dat ze voor iemand uit de klas zo’n erepenning maken en dat ze ook kunnen tonen en zeggen waarom. Laat de kleuter een medaille maken voor hun buurmeisje of -jongetje in de kring, zodat iedereen ‘prijskoe’ wordt. Het helpt om kleuters een symbool of foto van een van hun klasgenootjes te laten trekken. Zo komt zeker iedereen aan bod. Misschien vertellen de kleuters liever nog niet door voor wie ze zo’n medaille maken en blijft dat een geheim tot het moment van de ‘plechtige uitreiking’. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.7 En verder
— Bewegingsverhaal Als de kleuters Wat het lieveheerstbeestje zag goed kennen, kan je het samen met hen als bewegingsverhaal uitwerken. Je reconstrueert het verhaal dan in een aantal stappen, waarbij de kleuters samen scènes uit het verhaal in beweging en inleving omzetten : – Alle dieren lopen zorgeloos en vrolijk rond op de boerderij. Kleuters mogen kiezen wat voor beest ze zijn, draven of scharrelen of zwemmen rond, maken daar ook het nodige geluid bij. Je geeft één van de kleuters een cape of mutsje met lieveheersbeestjesprint (‘en het lieveheersbeestje zei geen woord’, maar fladdert natuurlijk dartel in het rond). – Lou en Leen komen aangereden met hun snode plan. Alle kleuters samen worden één grote pruttelende vrachtwagen. Het lieveheersbeestje – een nieuwe kleuter – fladdert stiekem langs de kant en slaat de boel gade. – Het lieveheersbeestje brieft de dieren, die ongerust en zenuwachtig rond beginnen te trippelen tot het kriebeldiertje zijn plan uit de doeken doet. Elke kleuter oefent zijn nieuwe dierengeluid in. – De dieren groeperen zich : paardenkleuters, eendenkleuters, poezenkleuters … Iedereen weet welk vreemd dierengeluid ze zullen maken. Twee kleuterboeven sluipen langs de dierengroepjes, alsmaar sneller en verbaasder. – Lou en Leen sukkelen de vijver in. De dieren kunnen hun plezier niet op.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
– De kleuters zijn nu een lawaaierige politiepatrouille – ze scheuren richting boerderij, met zwaailicht en sirene – die de boeven komt inrekenen. – Alles eindigt zoals het begon : de dieren dartelen weer vrolijk rond en klinken helemaal zichzelf. Het lieveheersbeestje fladdert trots en glimlacht. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.40 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4
Meer lezen
Feest ! / Brigitte Minne en An Candaele (ill.). De Eenhoorn, 2004
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Lestip
6
Zeg, wie zit er in de heg ? Milja Praagman Lannoo, 2009
Over het boek
Met Zeg, wie zit er in de heg ? heb je een echt peuterboek in handen en voor de allerkleinsten zijn goede prentenboeken heel zeldzaam. Het ‘verhaal’ is erg eenvoudig : de peuter mag raden van wie de oogjes zijn die we in de uitsparingen in elke kartonpagina zien. De ‘ik’ van wie de ogen zijn, geeft telkens een tip : hij weet heel veel, wordt graag vies, is erg lief … Vervolgens kunnen de peuters raden : een lammetje is heel lief, een biggetje wordt graag vies, een muisje houdt van verstoppertje … Tot iedereen op het eind kan zien wie die ‘ik’ is : een peuter ! Aan de slag Aanzet
Dit boek vraagt natuurlijk om een hele reeks kiekeboespelletjes. Je kan er al eentje spelen als je het voor het eerst vertelt. Maak een (kartonnen) wand met op ooghoogte van je peuters twee gaatjes. Als je wil, kan je er – met verf of blaadjes – een heuse heg van maken : dan is dat rare woord, het enige moeilijke in het hele boekje, meteen al geconcretiseerd. Peuters mogen raden wiens oogjes ze van achter de heg zien piepen. Het is nog leuker en duidelijker als je dit spelletje achter/in een echte heg zou spelen. Met een beetje geluk heb je er zo eentje in de buurt van je school. Verwerkingsactiviteiten
— Verteltafel Maak van Zeg, wie zit er in de heg ? een verteltafel : zorg voor een uil-, biggetjes-, poezen- en schaapjespop en een ‘mensje’ en vertel het verhaal eerst een aantal keer met die attributen. Je kan zelf meespelen, zodat jij het bent die zich afvraagt wie daar in de heg zit. Of je kan voor een extra pop – vriendje, broertje/zusje vàn – zorgen die de vraagstaart van dienst is. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5
— Piephuisje Peuters zijn gek op kijkgaatjes (en peutergaatjes). Zorg voor een piephuisje of -hoekje, met gaatjes op allerlei hoogtes en in allerlei vormen, waardoorheen ze naar elkaar kunnen piepen, waar knuffels en poppen doorheen kunnen kijken, waar vormpjes en balletjes door kunnen, lichtjes doorheen kunnen schijnen … Peuters in het huisje kunnen naar buiten piepen, peuters buiten het huisje kunnen naar binnen piepen. En dan maar raden wiens oogjes ze zien blinken ! Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.28 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.9
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
— Tiktak Zorg – als tussendoortje doorheen de week, als groeps- of zelfstandig spelletje – voor een aantal ‘tiktakpuzzels’ : een grote, duidelijke prent verstopt onder een plaat van dezelfde grootte met klepjes of gaatjes, zodat maar deeltjes van wat afgebeeld staat te zien zijn. Je hebt natuurlijk minstens foto’s van de dieren uit het boekje nodig, maar daarbuiten kan dat met eender welke prent. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.5
— Kijkgaatjesdoos Verzamel in een grote box alle spulletjes die je maar kan vinden met kijkgaatjes erin : een caleidoscoop, een viewmaster, een verrekijker, brillen, kokers, buisjes, een loep, flesjes, rietjes, botte scharen, een dikke naald, een schuimspaan, gaas, geperforeerd papier, een vergiet, een zeef, een oud fototoestel … Laat de peuters volop ontdekken. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.9 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.28
— Klasheg Verzamel een heleboel bladeren in alle kleuren of schakeringen groen. Zorg voor een stevig paneel waarop je papier kleeft dat je, vlak voor de activiteit, insmeert met traag drogende lijm. Peuters die zin hebben bevestigen de blaadjes kriskras door elkaar op het paneel te bevestigen, langs beide kanten. Maak vooraf ook, op peuterhoogte, verschillende kijkgaatjes in de heg. Als de heg klaar is kunnen ze het verhaal naspelen met een poezen- of schapenknuffel bij de hand en eindeloos ‘kiekeboe’ of verstoppertje spelen. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
— Gaatjespapier Vind jij het leukste aan eten aan een lange tafel met papieren tafellaken ook dat je er stiekem gaatjes in kunt maken ? Daarvoor hoef je heus geen peuter te zijn … Hang in je klas, op peuterooghoogte zo’n strook tafelpapier en laat kleuters er met hun vingers, maar ook met potloden, penselen, latjes, stokjes … gaatjes, gaten en scheuren in maken. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.9 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.28 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2
— Versje zeg zeg zeg wie zit er in de heg ? is het Muis of Poes of Beer wil je ’t weten ? kijk een keer ! zeg zeg zeg kiekeboe ! en weer weg (Stijn De Paepe)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Dit versje breng je aan door te doen wat je zegt : zorg voor een ‘heg’ (zie : hierboven), een knuffelmuis, -poes en -beer en een kinderpop. Maak er een kiekeboespelletje van dat je keer na keer speelt, maar telkens zit er iemand anders in de heg. Nu eens piept – ‘kiekeboe ! en weer weg’ – Muis tevoorschijn, dan weer Poes, Beer of het kindje. Daarna gaan de peuters aan de slag : ze kruipen zelf achter de heg en komen piepen nadat je een tweede keer ‘zeg zeg zeg’ hebt gezegd, of ze spelen poppenkast en laten een knuffel tevoorschijn komen. In een verder stadium kan je er ook een vingerversje van maken : een hand is de heg – de peuters houden de hand vlak, met een spleetje tussen een van de vingers – aan de andere hand is één vinger Muis/Poes/Beer. Zo herhalen ze het versje zo vaak ze er zin in hebben. Het werkt het makkelijkst met een echt vingerpopje op die vinger … Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.13
Meer lezen
Jop en Boeboe / Marijke ten Cate en Elly van der Linden (ill.). Clavis, 2007
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178492 De lestips voor kleuters werden geschreven door Stijn De Paepe. Hij is germanist en geeft Nederlands en taalvaardigheid aan studenten Bachelor Kleuteronderwijs van de Gentse Arteveldehogeschool. Hij combineert een kritische kijk op kinderliteratuur met een grote liefde voor het genre en schrijft zelf al eens een verhaal of een gedicht voor kleuters. Verder is hij docent aan het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde waar hij taaldidactiek in de kleuterschool samen met mensen uit het werkveld behandelt. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor kleuters
LESTIPS EErSTE LEErJa ar
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Eerste leerjaar — Een boef op school / Ann Lootens en Tineke Meirink (ill.). Clavis, 2010 — Goudlokje en de drie beren / Lauren Child en Polly Borland (ill.). Gottmer, 2010 — Huisbeestenboel / Loes Riphagen. De Fontein, 2009 — Klop klop klaar … ben je daar ? / Riet Wille en Noëlle Smit (ill.). Lannoo, 2009 — Lekker zelf lezen met Jacques Vriens / Jacques Vriens en div. ill. Van Holkema en Warendorf, 2008 — Meer verhalen van de sprookjesverteller / Thé Tjong-Khing. Gottmer, 2009
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
1
Een boef op school Ann Lootens en Tineke Meirink (ill.) Clavis, 2010
Over het boek
Op een ochtend zien de kinderen uit de klas van juf Sien een boef. Of dat denken ze tenminste : de man ziet eruit als een boef, en de geluiden die ze horen passen volledig in het plaatje. Samen met juf Sien gaan ze achter hem aan. Maar heeft de boef niet een beetje weg van het schoolhoofd ? Dit eenvoudige verhaal werd geschreven op AVI-Start, AVI-M3 : een doorsnee eersteklasser kan het dus tijdens de Jeugdboekenweek al zonder veel moeite zelfstandig lezen. De auteur speelt met de stereotiepe kijk van kinderen op ‘een boef ’ en dat zorgt voor spanning en een vleugje humor. Aan de slag Aanzet
— Boek verkennen Kaft het boek zodat de omslag onzichtbaar is. Vraag de kinderen wat ze zien. Wellicht volgt ‘een boek’ als antwoord. Vraag welk soort boek het nìet kan zijn en waarom. Terwijl het ene kind aangeeft dat het geen strip kan zijn omdat het boek een harde cover heeft, kan een ander kind daarop inpikken met een voorbeeld van een strip die ook geen slappe cover heeft. Zo ontstaat een gesprek waarin ze zoveel mogelijk soorten boeken benoemen en hun eigen kennis over boeken verwoorden. Geef een zelfgemaakte microfoon door aan wie het woord vraagt. Toon de titelpagina van het boek, de cover hou je nog steeds ingepakt. Op die pagina staan de titel, de namen van auteur, illustrator en uitgeverij. Vraag verder : – Welk soort boek is het nu, denk je ? Waarom ? – Waar kan je dit soort boek vinden ? – Voor wie is dit soort boek geschreven ? – Wie las al eens zo’n boek ? – Waar staat de titel op deze pagina ? – Verklapt de titel iets over de inhoud van het boek ? – Hoort de titel bij een verhaal dat echt gebeuren kan of bij een fantasieverhaal ? Sta stil bij het woord ‘boef ’ : – Ken je een synoniem, een woord dat hetzelfde betekent ? – Waar denk je aan bij dit woord ? Die laatste vraag beantwoorden ze niet hardop. Maar ze houden hun antwoorden wel in het achterhoofd tijdens de volgende aanzetopdracht, waarin ze zich gaan inleven in een boef. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 5 Strategieën
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
— Bewegen als een boef In een lokaal met voldoende vrije ruimte, laat je de kinderen bewegen als een boef, in slow motion. Ze spinnen dus elke beweging traag uit, ze moeten zich bewust zijn van hun lichaam : ook een boef moet voortdurend alert blijven. Waak erover dat ze zich niet laten afleiden door andere kinderen. – Zet je beide voeten op de grond als een boef. – Boots ook met je benen, buik, armen een boef na. – Kijk en wandel in het rond als een boef. – Je hoort iets onverwachts en stopt. – Maak jezelf voorzichtig onzichtbaar, sluip een andere richting uit. – Je staat voor een muur, gluurt erover heen – voorzichtig, want je weet niet wie of wat daarachter schuilt. – … Je kan de opdrachten ook laten uitvoeren achter een doek waarop je een spot richt. De bewegingen worden dan uitvergroot en krijgen iets geheimzinnigs. De ene klashelft voert uit, de andere kijkt toe. Nadien wissel je. Wellicht vervallen de meeste kinderen in stereotiep gedrag en laten ze zich inspireren door boeven uit films en verhalen. Ook al zijn eersteklassers nog jong om dit te begrijpen, toch kan je hen erop wijzen hoe ze zich laten beïnvloeden door beelden uit de media. Muzische vorming – 4 Beweging – 4.1 – 4.2
— Nieuwe cover Verzamel zoveel mogelijk boekjes voor eerste lezers, bekijk ze samen : – Wat staat er op de cover ? – Hoe zijn de illustraties gemaakt (techniek, materialen) ? Laat hen zelf een cover voor het boek ontwerpen. Materialen en techniek kiezen ze zelf. Naast hun illustratie schrijven ze ook zelf de naam van de auteur en die van de illustrator – hun eigen naam in dit geval. Stel de covers tentoon en laat twee kinderen bij elke cover verwoorden wat ze knap, origineel … aan de prent vinden. Zo nodig je hen uit om elkaars werk positief te beoordelen. Verwijder nu pas de kaft van het boek zodat ze de originele cover zien : – Welke tekeningen lijken op de echte cover ? – Wat vind je mooi of speciaal ? – Wat zou jij anders doen ? Sta nog even stil bij de verschillende boeven die ze getekend hebben. Hebben die het stereotiepe strepenpakje aan ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Stel, met de illustraties op pagina 5, de klas van juf Sien voor. Meteen hebben ze een overzicht van wie er meespeelt in het verhaal. Daarna lees je het verhaal voor tot en met pagina 20. Wie over de mogelijkheid beschikt, projecteert het verhaal zodat de kinderen kunnen meelezen terwijl je zelf voorleest. Al is dit geen echt voorleesverhaal, gebruik je intonatie om het inlevingsvermogen van de kinderen te bevorderen en het tekstbegrip te ondersteunen : sta stil bij verwijswoorden als ‘ze’ in ‘Wie zijn ze’ op pagina 5, ga na of ze woorden als ‘kil’ en uitdrukkingen als ‘ze gaat door haar dak’ begrijpen. Stel achteraf vragen : – Elk kind heeft een pak bij zich : wat kan daarin zitten en wordt dat verklapt in het verhaal ? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Zelf lezen Van pagina 22 tot en met pagina 25 lezen de kinderen zelfstandig, onder de vorm van hoekenwerk, contractwerk of huiswerk. Spreek vooraf af dat niemand mag verklappen wie de boef is tot iedereen het vervolg gelezen heeft. Bespreek daarna klassikaal : – Is iedereen met een strepenpak een boef ? – Is iedereen met een witte jas een dokter ? – Kan iedereen die cowboylaarzen draagt een paard temmen ? Nederlands – 3 Lezen – 3.5 En verder
— Eerste lezers Ga in de bib op zoek naar het eerstelezersaanbod. Als dat kan, toon je klas dan meteen de weg in de bib naar ‘hun’ boeken. Laat je niet volledig leiden door de AVI-bepaling. Enerzijds is het handig : boeken met een laag AVI-niveau zijn leestechnisch eenvoudig, en het motiveert kinderen om alles te begrijpen wat er zich afspeelt. Anderzijds is een eenvoudig AVI-dieet te eenzijdig. Blijf daarom niet hangen bij het niveau dat kinderen haalden tijdens de AVI-test en ga breder. Presenteer naast AVI-boekjes ook prentenboeken, informatieve boeken op maat en voorleesverhalen. Als gouden regel geef je mee aan wie zelfstandig wil lezen dat een boek nog te moeilijk is als er op de eerste pagina meer dan vijf woorden staan die moeilijk zijn om te lezen of te begrijpen. Kinderen bij wie het lezen minder vlot loopt, begeleid je met extra zorg. Om het leesplezier niet te verliezen, lees je hen regelmatig voor. Speel met intonatie en ritme, toon aan dat verklanken en betekenis geven vanzelfsprekend bij elkaar aansluiten. Wie nieuwsgierig is naar het vervolg, leest het boek zelfstandig na je voorleessessie. Het voorlezen helpt hen om zich een beeld te vormen van wat er zich in het verhaal afspeelt, zodat het zelfstandig lezen en begrijpen nadien makkelijker lukt. Nederlands – 3 Lezen – 3.1
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
2
Goudlokje en de drie beren Lauren Child en Polly Borland (ill.) Gottmer, 2009
Over het boek
Goudlokje lijkt een perfect meisje, een echt prinsesje. Alleen brengt haar nieuwsgierigheid haar vaak in de problemen. Bijvoorbeeld wanneer ze het huisje van de drie beren binnengaat en haar sporen nalaat. Dit grote prentenboek is een bewerking van het bekende Engelse sprookje ‘Het verhaal van de drie beren’ uit 1837. Hoewel Goudlokje en de drie beren qua opzet dicht bij het originele verhaal blijft, is het een levendig verhaal dat zich uitstekend laat voorlezen. Dat de auteur hier en daar als verteller optreedt, verhoogt de betrokkenheid. Origineel zijn de paginavullende kleurenfoto’s van kunstzinnige decors : met zorgvuldig uitgekozen attributen en poppen die als personages optreden. Het prentenboek nodigt dan ook uit tot lang kijkplezier. Aan de slag Aanzet
— Kijkdoos met geheim Maak een kijkdoos : een grote kartonnen doos met een kijkopening. Elke ochtend zet je een voorwerp in de doos. Na een aantal dagen heb je zo een aantal voorwerpen verzameld (bijvoorbeeld : ontbijtkommetjes in drie verschillende maten, lepels in drie verschillende maten, een knuffelbeertje, een blonde pruik met krullen, drie poppenbedjes, rode schoentjes …) die allemaal iets met elkaar te maken hebben, en met een sprookje. De kinderen mogen raden om welk sprookje het gaat, elke dag opnieuw. Aan het eind van de dag schrijven ze hun antwoord op een blaadje dat ze in een klein doosje naast de kijkdoos stoppen. Tegen de volgende ochtend noteer je telkens op het bord hoeveel kinderen het antwoord goed hadden. De titel zelf hou je geheim. Heeft bijna iedereen het antwoord juist, breng je klas dan aan het twijfelen met een moeilijker voorwerp. Raadt niemand het antwoord, dan zorg je voor voorwerpen die meer voor de hand liggen. De laatste dag stop je het boek in de doos en wordt het geheim onthuld. Probeer de kinderen waarvan je weet of vermoedt dat ze moeite hebben met de taal en het leggen van verbanden, bewust te betrekken in het aansluitende gesprek. – Wie heeft nog nooit van dit sprookje gehoord ? Dat kan best want als je zeven bent, ken je nog niet alle sprookjes die er bestaan. – Wat heeft elk voorwerp met het sprookje te maken ? – Wanneer wist je zeker over welk sprookje het ging ? – Welk voorwerp bracht je aan het twijfelen ? Waarom ? Nederlands – 2 Spreken – 2.10
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Lezen, luisteren, kijken Breng het boek bij de kinderen. De illustraties zijn bij dit boek erg belangrijk : alle kinderen moeten ze goed kunnen zien. Projecteer bijvoorbeeld scans van de prenten. Verder treedt de auteur doorheen het verhaal als verteller op, ze spreekt de luisteraars als het ware aan. Doe dat ook bij het voorlezen om de betrokkenheid bij de klas zo groot mogelijk te houden. Kijk de kinderen geregeld aan, schenk aandacht aan toon en ritme om de spanning in het verhaal te brengen en te bewaren. Lees niet te snel. Verduidelijk onbekende woorden onopvallend met een synoniem, korte verklaring of een gebaar : zo bewaar je de sfeer van het verhaal. Laat de kinderen daarna vrij reageren op de inhoud : – Wie kende dit verhaal al ? – Kan dit echt gebeuren ? – Vond je het eerlijk wat Goudlokje deed ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Opnieuw Laat kinderen het verhaal opnieuw vertellen door de voorwerpen uit de kijkdoos in de goede volgorde te leggen. Voer je deze opdracht uit in kleine groepjes, werk dan met een aantal tekeningen van de voorwerpen, of fragmenten waarin de voorwerpen vermeld staan. De kinderen overleggen met elkaar, bepalen de volgorde. Nadien worden de verschillende resultaten vergeleken. Nederlands – 6 Strategieën – 6.6
— Wat nu ? Wanneer de kinderen goed vertrouwd zijn met het verhaal nodig je ze uit om een vervolg te bedenken. Als voorbereiding stel je volgende vragen : – Weten de beren wie er in huis is geweest ? – Zouden de beren daar boos om zijn ? – Hoe vindt Goudlokje het, denk je, dat ze haar rode schoentjes kwijt is ? – Hoe reageert Goudlokjes moeder ? Per twee spelen de kinderen de dialoog tussen moeder en dochter na. Observeer. Duo’s die dat willen tonen hun dialoog. Is de fantasie van de kinderen te beperkt, kan je meer sturen : – Wat zou een erg boze moeder zeggen ? Welke gebaren zou ze maken ? – Wat zou een verdrietige moeder zeggen ? Welke gebaren zou deze maken ? – Wat zou Goudlokjes moeder kunnen bedenken om Goudlokjes schoenen terug te vinden ? Daarna kan je de kinderen de confrontatie tussen de drie beren en Goudlokje laten naspelen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— Berenbrief Laat Goudlokje een brief schrijven naar de beren waarin ze laat weten dat ze haar schoentjes graag terug wil. Dit briefje stel je klassikaal op.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
– Hoe spreekt Goudlokje de beren aan ? – Hoe leidt ze haar briefje in ? – Hoe stelt ze zichzelf voor ? – Hoe verwoordt ze het beste wat ze wil ? – Denkt ze aan een beloning ? Differentieer bij de verwerking. Begeleid wie moeite heeft met taal. Iets taalsterkere kinderen vullen standaardzinnetjes aan. Echt taalvaardige kinderen ontwerpen zelf een briefje. Wie wil voorziet het briefje van tekeningen. Voorzie ook een omslag met een verzonnen adres. Aansluitend op de opdracht lees je het briefje van het kleinste beertje uit De puike postbode voor. Nederlands – 4 Schrijven – 4.3 En verder
— Fotosprookje Bekijk samen de laatste pagina in het boek. Stel de verschillende medewerkers voor : – Lauren Child schreef de tekst, – Polly Borland maakte de foto’s, – Emily Jenkins ontwierp de verschillende decors. Leg uit hoe de illustraties werden gemaakt. Kennen ze nog boeken die geïllustreerd werden met foto’s ? Een volledig sprookje in decor omzetten is voor eersteklassers te moeilijk. Ze kunnen wel een decor voor de voorflap ontwerpen en fotograferen. Voer je de opdracht klassikaal uit, kies dan een sprookje waarmee alle kinderen vertrouwd zijn, bijvoorbeeld eentje uit Meer verhalen van de sprookjesverteller. De kinderen krijgen een aantal dagen de tijd om attributen bij het sprookje te verzamelen. Inventariseer, bespreek, bouw, kijk van op afstand, herschik en fotografeer met de hele groep zodat de kinderen een aantal richtlijnen meekrijgen die kunnen ze gebruiken wanneer ze in kleine groepjes de cover van een ander sprookje ontwerpen. Meer suggesties om met de hele klas te fotograferen vind je in de lessuggesties van Jeugdboekenweek 2010 bij Het toverstokje van Annie M.G. Schmidt. Muzische vorming – 5 Media – 5.3 Wereldoriëntatie – 2 Technologie – 2.4
— Luisterhoek Geef het boek een plaats in de klasbibliotheek en, voor een nog langer leven, in de luisterhoek. Spreek de tekst in, laat een belletje het einde van elke bladzijde aankondigen. Met een koptelefoon beluisteren de kinderen jouw ingesproken tekst terwijl ze het boek doorbladeren. In de loop van het eerste leerjaar lukt het ze wellicht steeds beter om alsmaar meer woorden te herkennen. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
Bibliografie
Boeken
De Sprookjesverteller / Thé Tjong-Khing. Gottmer, 2007 De puike postbode / Janet Ahlberg, Allan Ahlberg en Ernst van Altena (vert.). Gottmer, 2007 Website
www.jeugdboekenweek.be/Archief/suggesties/suggesties2010.pdf (pagina 42 en verder)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
3
Huisbeestenboel Loes Riphagen De Fontein, 2009
Over het boek
Zodra hun baasjes de deur uit zijn, grijpen de dieren in dit woordeloze prentenboek hun kans. Ze maken er een enorme beestenboel van. Wanneer de baasjes thuiskomen lijkt het alsof de rust is weergekeerd. Maar kleine details – de ene opvallend, de andere heel subtiel – verklappen dat er een en ander in de kamer is gebeurd. Dit boek nodigt uit tot zoeken, kijken en ontdekken. Telkens opnieuw, telkens meer ! Verder kan je eersteklassers op een aantrekkelijke manier trainen om verbanden te leggen tussen opeenvolgende gebeurtenissen, een basisvaardigheid die ze nodig hebben voor het begrijpen van verhalen. Aan de slag Aanzet
Vraag de kinderen welke dieren er bij hen in en rond het huis leven. Noteer de namen op het bord. Laat hen breed zoeken : naast poezen, hamsters en kippen, komen ook spinnen en huisstofmijt aan het bord. Elk dier beschrijven ze zo uitgebreid mogelijk, want nadien tekent elk kind een van de dieren. De tekeningen moeten niet levensecht zijn – in het boek zijn ze dat ook niet – maar uit de beschrijvingen moeten de kinderen voldoende info halen om het dier herkenbaar te kunnen weergeven. Gebruik tekenbladen van dezelfde grootte. Tekeningen die klaar zijn hang je aan een wand. Maak bij elk dier een naamkaartje, zodat de wand lijkt op een nieuwewoordenwand uit de leesmethode. Laat de lijst een tijdje groeien voor je het boek in de klas brengt. Nadien kan je de bladen bundelen tot een beeldwoordenboek over dieren. Hou tussendoor een gesprek waarin je voldoende aandacht schenkt aan de minder voor de hand liggende dieren : – Welke dieren heb je bewust gekozen of gekregen ? – Welke dieren leven ongevraagd in en om je huis ? – Welke dieren zie je dagelijks ? – Welke dieren zie je nauwelijks ? – Wanneer noem je een dier een huisdier ? – Zijn er dieren die een geheim leven leiden ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Verwerkingsactiviteiten
Breng het boek bij de kinderen. Scans van de prenten projecteren is ideaal als je het boek klassikaal bespreekt. Kan dat niet, integreer de verkenning van dit boek dan in je hoekenwerk.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Bekijk de cover van het boek : – Wat zie je ? – Welke titel heeft het boek ? – Wie heeft het geschreven ? – Wie zorgde voor de illustratie ? – Welke dieren zie je op de cover ? – Wat valt je op als je de dieren op de cover met de titel Huisbeestenboel vergelijkt ? (Een beer, olifant en varken zijn geen huisdieren). – Welke dieren komen ook op de tekeningen op de klaswand voor ? – Wat voor soort boek is dit volgens jou ? – Denk je dat wat er in dit boek staat echt kan gebeuren ? – Hoe noem je een verhaal dat niet echt kan gebeuren ? – Zou je dit boek zelf kiezen lenen of kopen ? (Laat de kinderen hun antwoord motiveren, koppel er geen oordeel aan). Op de schutbladen vooraan worden de verschillende dieren met een eigennaam voorgesteld – de diersoort wordt niet vermeld. Weten ze welke dieren het zijn ? Wellicht is dat enkel voor het viertal Mo, Ot, Mi en Ep en het drietal Pieter Jaap, Boudewijn en Olivier moeilijk. Vertrek bij Pieter Jaap, Boudewijn en Olivier, stel later soortgelijke vragen over Mo, Ot, Mi en Ep : – Hoeveel pootjes hebben deze diertjes ? – Hoe ziet hun onderlijf eruit ? – Hoe zou hun rug eruit kunnen zien ? – Zijn ze groot of klein in vergelijking met de andere dieren ? – Ken je een diertje dat op hen lijkt ? Verwacht niet dat de kinderen de dieren meteen juist benoemen. Het is belangrijk dat je hen vragen aanreikt die uitnodigen om bewust na te denken over iets nieuws. Naarmate je het boek samen verder doorbladert, wordt wellicht duidelijker om welke soort dieren het gaat. Kopieer de tien verschillende dieren op de schutbladen vooraan. Hang ze goed zichtbaar op, ze vormen een houvast tijdens het bekijken van de rest van het boek. Laat hen eerst de inleidende zin in de benedenhoek lezen op het rechterschutblad. Die verklapt waarover het boek gaat : – Heb je een idee van wat er in dit boek kan gebeuren ? – Wie wilde dit boek niet lenen of kopen, maar denkt daar nu anders over ? Waarom ? Bekijk daarna samen de rest van het boek. Doorblader het boek zelf op voorhand : je neemt vast ook telkens nieuwe details waar. Vestig de aandacht van de kinderen op de details, nodig hen uit om verbanden te leggen. Sla de eerste dubbele pagina open : – Waar speelt het verhaal zich af ? – Ziet jouw woonkamer er thuis ook zo uit ? – Wat vind je vreemd, mooi, grappig, speciaal ? – Vind je alle tien dieren die ophangen terug ? – Wat doen ze ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
– –
Gebeurt er iets bijzonders ? Hoe zou het komen dat er nog niets bijzonders gebeurt ?
Het is belangrijk dat de kinderen begrijpen dat de eerste dubbele pagina een totaalbeeld geeft : je ziet wie er meespeelt in het verhaal en waar het zich afspeelt. Grijp telkens terug naar de gekopieerde dieren die je opgehangen hebt en laat hen verwoorden wat die dieren doen op elke pagina. Zo begrijpen ze stap voor stap en pagina per pagina de handelingen van de dieren (en de gevolgen daarvan) beter. Stel bijkomende vragen als : – Zijn de beer, het varken en de olifant nu plots ‘huisdieren’ geworden ? – Zie je nu beter wat voor diertjes Mo, Ot, Mi, Ep, Pieter Jaap, Boudewijn en Olivier zijn ? Bij de laatste dubbele pagina vestig je de aandacht op details die nog niet aan bod kwamen, bijvoorbeeld : – Waar komen de rode stippen op de trap vandaan ? – Hoe komt het dat er een hoekje uit de stoel ontbreekt ? Wellicht moeten de kinderen terugbladeren om de antwoorden te vinden. Ook als volwassen lezer herlees je vaak passages om een fragment verderop in het verhaal goed te begrijpen. Die leesstrategie hebben jonge lezers nog niet onder de knie, maar je kan hen die met dit boek perfect aanleren. Herlees (of beter : herbekijk) de pagina’s daarom een paar keer gericht samen, terwijl je met de kinderen naar de oplossingen zoekt. Lukt dat goed, stel dan de vragen die je vindt op de schutbladen achteraan, en laat de kinderen de antwoorden zelfstandig zoeken. Na het lezen kom je terug op het eerste gesprek. – Doen jouw huisdieren wel eens iets in het geheim als er niemand thuis is ? – Doe jij zelf soms iets stiekems als je alleen thuis bent ? – Welk personage vond je zelf het leukst ? Waarom ? – Weet je nu of wat in dit boek gebeurde ook in het echt kan gebeuren ? – Tot welke soort van boeken behoort dit boek ? Waar vind je het terug in de bibliotheek ? – Heb je dit boek nu ‘gelezen’ ? Waarom (niet) ? Sommige kinderen vinden dat prenten kijken niet echt lezen is. Wijs hen erop dat er zich toch een verhaal heeft afgespeeld in het boek. Laat hen het verhaal mondeling navertellen. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 En verder
— Eigen huisbeestenboel Stel voor om zelf een verhaal als Huisbeestenboel te maken. De kinderen bedenken een plek en één of meerdere personages. Ze kunnen zich laten inspireren door het gesprek over de dingen die ze zelf of hun huisdieren stiekem deden als er niemand thuis was. Het decor voor hun verhaal tekenen ze één keer. Die kopieer je drie keer. De kinderen nummeren het origineel en de drie kopieën van 1 tot 4 en laten hun personages daarin iets beleven. Verwijs nogmaals naar het achtergronddecor in het boek : dat bleef globaal hetzelfde doorheen het boek, er veranderden alleen kleine details. Op het origineel stellen ze het tafereel in zijn geheel voor. Twee kopieën geven weer wat er gebeurt : wie de personages zijn en welke details ze veranderen. Op de derde kopie zie je het resultaat. Wie woorden of korte zinnen wil gebruiken mag dat, enkel tekenen mag ook. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
— Langer leesleven Integreer het boek in het dagelijkse leesleven van de klas. Dat kan op verschillende manieren : – Laat kinderen het boek vrijblijvend inkijken tijdens vrij lezen. Wat nog niet ontdekt werd, kunnen de kinderen nu ze vertrouwd zijn met het opzet, rustig alleen of per twee verder verkennen. – Integreer het boek in hoeken- of contractwerk. De vragen op de laatste pagina bieden een goed vertrekpunt. Kopieer de vragen en bijbehorende illustratie op kleine kaarten. De kinderen kiezen een kaart met een vraag en gaan bladerend en kijkend op zoek naar het antwoord. Afhankelijk van hun mogelijkheden geven ze het antwoord mondeling of schriftelijk. – Omdat boeken na schooltijd meestal toch onbruikbaar in de klas staan, kan je ze ook laten meenemen naar huis. Ontwerp samen een contractje waarin jij je verbindt tot het uitlenen van een boek en de kinderen zich verbinden tot het zorg dragen voor dit boek. Wat ‘zorg dragen’ inhoudt, laat je hen zoveel mogelijk zelf bepalen. Zo voelen ze zich nog meer aangesproken om respectvol met het boek om te springen. Thuis vragen ze een broer, een zus, een (groot)ouder, een babysit … om samen met hen in het boek te kijken. Ze kiezen een vraag uit die hun ‘meelezer’ moet beantwoorden. De kinderen kunnen als ‘expert’ controleren of het antwoord juist is. Zo betrek je het thuisfront ook bij de Jeugdboekenweek. Nederlands – 3 Lezen – 3.4 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.3
— Slaapbeestenboel Breng de kinderen ook in contact met het eerder verschenen Slaapkamernachtdieren van dezelfde auteur. In dit boek geeft Riphagen met een grenzeloze fantasie weer welke nachtdiertjes in de donkere hoeken van een slaapkamer op de loer liggen.
Bibliografie
Slaapkamernachtdieren / Loes Riphagen. De Fontein, 2008
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
4
Klop klop klaar … ben je daar ? Riet Wille en Noëlle Smit (ill.) Lannoo, 2009
Over het boek
Dries en Lies, broer en zus, spelen verstoppertje. Hun spel vormt de rode draad doorheen dit boek. Over de pagina’s heen zie je hoe Dries Lies zoekt in de verschillende kamers van het huis. De poes volgt hem op de voet, al zie je soms maar een stukje van haar staart. De pagina’s zijn kleurrijk, de kamers worden met veel oog voor detail afgebeeld. Eenvoudig geschreven gedichtjes sluiten aan bij wat in de kamer te zien is, of ze verwijzen naar bekende spelletje en aftelrijmpjes. Dit boek brengt jonge lezers in contact met eenvoudige, speelse poëzie. Aan de slag Aanzet
Vertrek van de beginzin van één van de gedichten in dit boek : ‘Een geheim is iets weten wat bijna niemand anders weet’ : – Is dat zo ? – Als je een geheim verteld hebt, is het dan geen geheim meer ? – Is het moeilijk om een geheim te bewaren ? – Blijft een geheim van iemand anders een geheim als jij het niet verder vertelt ? – Is het altijd fijn om een geheim te hebben ? Bewaak dit gesprek goed. Nodig kinderen niet uit om moeilijke geheimen prijs te geven. Laat wel merken dat je weet dat moeilijke of vervelende geheimen kunnen bestaan. Geef aan wat ze kunnen doen als ze met een lastig geheim zitten : een volwassen vertrouwenspersoon inschakelen of de Kindertelefoon bellen (102) of naar hun website surfen (www.kjt.org). Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Poëzie herkennen Lees het gedicht uit de aanzetopdracht voor (met beginzin : ‘Een geheim is iets weten wat bijna niemand anders weet’). Vraag welk geheim de jongen uit het gedicht heeft. Laat hen vergelijken met eigen ervaringen. Toon het gedicht daarna in zijn oorspronkelijke vormgeving en vraag wat voor soort tekst het is (een verhaal, een weettekstje, een strip … ). Vestig even de aandacht op de poëtische kenmerken van het gedicht. Eersteklassers moeten die kenmerken nog niet in elk gedicht kunnen terugvinden of benoemen. Maar wie regelmatig op de kenmerken van gedichten gewezen wordt, zal poëzie later makkelijker herkennen, en ook leren waarderen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Laat de kinderen het volledige gedicht nu een aantal keer voor zichzelf hardop lezen. Zo raken ze vertrouwd met het ritme en de melodie. Is de tekst te moeilijk, oefen je eerst klassikaal. Vraag daarna om het gedicht zo geheimzinnig mogelijk voor te lezen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lezend zullen ze vaststellen dat het gedicht rijmt. Schrijf het gedicht op bord en laat ze de rijmwoorden in eenzelfde kleur onderstrepen. Eenzelfde klank wordt niet altijd op eenzelfde manier gespeld (bijvoorbeeld : ‘spet’ en ‘bed’). Stel vragen : – Wie kent er nog woorden waarvan de eindletters hetzelfde klinken, terwijl ze anders worden geschreven ? – Wie kent er woorden die op het einde én hetzelfde geschreven worden én hetzelfde klinken ? De auteur gebruikt niet alleen eindrijm, maar ook klinkerrijm : bijv. ‘donder rolt’, ‘bliksem flitst’. Maak de kinderen daarop attent door hen die klinkers eenzelfde kleur te laten geven. – Wie vindt nog meer woorden die dezelfde letter als buik hebben ?
— Rijmspelletjes Geef zoveel mogelijk rijmvormen aandacht door rijmspelletjes te spelen als tussendoortje : – Laat veel rijmraadsels en versjes horen. Schrijf ze daarna op en laat de kinderen de rijmwoorden dezelfde kleur geven. – Maak woordkettingen van rijmwoorden. In een kring vullen de kinderen elkaar aan met woorden die eenzelfde beginklank hebben, woorden die eenzelfde buik hebben of woorden die eenzelfde eindklank hebben. Woordkettingen kunnen ook schriftelijk. Hang een lijstje op in de klas. Laat het een poosje hangen. Wanneer ze een woord weten, vullen de kinderen het aan. Ze mogen daarvoor ook het thuisfront inschakelen. – Noem zelf twee woorden, de kinderen geven aan of de woorden al dan niet rijmen. Nadien neemt een kind jouw rol over. – Bij een versje laat je de laatste rijmende woorden weg. De kinderen vullen ze aan. De woorden moeten niet alleen rijmen, maar ook qua betekenis passen. – Ontwerp samen een rijmpjeswoordenboek. Op elke dubbele pagina staan twee rijmwoorden en bijbehorende tekeningen. – Ontwerp samen een rijmdomino. Op elke dominosteen staan twee woorden of twee afbeeldingen van woorden die rijmen. Deze en nog meer rijmspelletjes vind je terug in Het huis lijkt wel een schip (zie : bibliografie). Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
— Poëzie kijken In gedichten worden de verzen omgeven door veel witruimte. Ze worden ook op onverwachte plaatsen gesplitst. Daarmee wil de auteur een bepaald effect bereiken bij de lezer. Doorblader het boek, vestig de aandacht op de vormgeving, zonder de versjes te lezen. Sta langer stil bij het volgende versje : Van eten en drinken word ik groot. Mijn haar en nagels worden niet groot, maar lang. Pas op voor de schaar … dan zijn we samen bang.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Situeer het gedicht tot slot in het boek (nl. de badkamerscène). Dat is de aanleiding om het volledige boek te verkennen.
— Boek verkennen Laat kinderen de titel van het boek lezen en het rijm in de titel ontdekken. Lees daarna de tekst op de achterflap voor : – Wat denk je in dit boek te vinden ? – Wat wil de auteur van de lezer ? Wie de zoektocht van Dries klassikaal wil doorlopen, kan de tips bij Huisbeestenboel gebruiken. In de lessuggesties bij Goudlokje en de drie beren staan alternatieven om een boek in kleine groepjes te doorlopen. Gebruik die om dit boek te introduceren. Daarna kunnen kinderen het onder de vorm van vrij lezen verder verkennen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
— Overal poëzie In de versjes verwijst de auteur vaak naar voorwerpen die lezers op de tekeningen kunnen terugvinden. Laat de kinderen rijmwoorden zoeken in de tekeningen, een opdracht die je op de achterflaptekst terugvindt. Daarna laat je kinderen rondkijken in de klas. Ze noteren de naam van een voorwerp dat ze zien. Help met de correcte spelling van moeilijkere woorden. Deel de blaadjes met rijmwoorden willekeurig uit. Elk kind zoekt nu een rijmwoord bij het voorwerp op hun kaartje waarmee ze de andere kinderen naar hun voorwerp laten zoeken. Om beurten vullen ze hun rijmwoord aan op de zin ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het rijmt op …’. De rijmwoorden kunnen ook de aanzet zijn voor een zelfgeschreven versje. De kinderen kiezen één voorwerp en zoeken zoveel mogelijk woorden die iets zeggen over het voorwerp. In een andere kleur noteren ze zoveel mogelijk woorden die rijmen op hun voorwerp. Twee van die ‘gewone’ en één rijmwoord verwerken ze in een miniversje, bijvoorbeeld : ‘Een klein wit papiertje / daarop teken ik een diertje’ of ‘De luide, harde bel / rinkelde ze maar snel’. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Een raam is net een schilderij In één van de versjes bij de prent van de woonkamer vergelijkt de auteur het raam met een schilderij. Lees het versje, sta stil bij de poëziekenmerken en nodig de kinderen uit om van op een afstand uit één van de ramen van de klas te kijken. – Wat zie je ? – Wat verandert er ? Wat blijft hetzelfde ? Verwijs naar het versje : daarin is de grond bruin, de heg groen en de weg grijs en loopt een vriendje voorbij. Laat hen ‘hun’ klasraam, en wat er daarachter te zien is, schilderen. Daarna vullen ze hun schilderij aan met figuren uit tijdschriften. Inspireer met volgende vragen : – Wie of wat komt wel eens voorbij als jij uit het raam kijkt ? – Wie of wat zou jij wel eens voorbij jouw raam willen zien komen ? Verwijs ook naar de cover van het boek : de kleuren van het jurk van het meisje lopen er over in het behang, alsof het meisje in het behang opgaat. Nodig hen uit om te experimenteren met kleuren die opgaan in de achtergrond, en met kleuren die contrasteren. Hang de resultaten – anoniem – op :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
de kinderen mogen niet weten wie welke tekening maakte. Bij elke tekening bedenken ze één vraag voor de ontwerper. Die vragen stellen ze aan elkaar in een aansluitend gesprek. Als handig hulpmiddeltje kan je voor elk kind een raam in karton maken, bijvoorbeeld een ‘echt’ raam met een kruisvorm in het midden. Met dit ‘kijkraam’ ga je met de klas naar buiten. De kinderen zoeken, kijkend door het raam, iets dat ze willen tekenen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 En verder
— Meer Wille Riet Wille heeft wel meer werk voor eerste lezers op haar naam staan. Een bibliotheek is de uitgelezen plek om naar haar aanbod op zoek te gaan. Bespreek je initiatief tijdig met de bibmedewerkers zodat ze ervoor kunnen zorgen dat er zoveel mogelijk boeken van deze auteur aanwezig zijn. Verken samen de bibliotheek. Maak de kinderen vertrouwd met het boekenaanbod en laat ze kennismaken met boeken die speciaal voor eerste lezers werden geschreven, waaronder ook een aantal van Riet Wille. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
— Zingen Dit boek bevat een heel aantal gekende kinderliedjes en spelletjes. Zing en speel ze samen. Stuur ze met een opdracht naar huis. Voor een familielid zingen ze één van de liedjes of dragen ze één van de versjes voor. In ruil daarvoor vragen ze de persoon in kwestie een liedje en versje dat hij of zij als zesjarige leerde, netjes op een A4-vel te noteren. Anderstalige versjes en liedjes uit een andere cultuur vormen uiteraard een meerwaarde. Elk kind illustreert het nieuwe versje of liedje, brengt het mee naar de klas en stelt het eventueel aan de rest van de klas voor. De A4-vellen verzamel je in een mooie map. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
Bibliografie
Dit huis lijkt wel een schip, handleiding voor poëzie op de basisschool / Jacques Vos. HB Uitgevers, 2002 Leesbeesten en boekenfeesten : hoe werken met kinder- en jeugdboeken / Jan van Coillie. Davidsfonds/ Infodok, 2007
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
5
Lekker zelf lezen met Jacques Vriens Jacques Vriens, Els van Egeraat (ill.), Marja Meijer (ill.), Annet Schaap (ill.), Juliette de Wit (ill.) en Alex de Wolf (ill.) Van Holkema & Warendorf, 2008
Over het boek
Zes verhalen, van AVI-M3 tot AVI-E4, werden in deze bundel samengebracht. Over ‘s nachts in het geniep op zoek gaan naar je verdwenen kat of ‘s morgens stiekem gaan spelen beneden terwijl je ouders nog slapen. Of over in het geheim een konijn in huis halen. De verhalen stijgen in moeilijkheidsgraad en richten zich dus tot kinderen die het lezen net onder de knie hebben en door oefening de leestechniek steeds beter gaan beheersen. De verhalen die zich afspelen in de leefwereld van het jonge kind zijn bijzonder uitnodigend voor beginnende zelfstandige lezers. De herkenbare belevenissen stimuleren het inlevingsvermogen en het leesbegrip, en de kleurrijke illustraties verrijken en verduidelijken de tekst. Jacques Vriens’ vlotte schrijfstijl maakt van Lekker zelf lezen ook een aantrekkelijk voorleesboek. Aan de slag Aanzet
Lees volgend gedicht van Ted van Lieshout voor : Als ik nou een hondje mag, dan zal ik nooit meer zeuren. Dan eet ik steeds mijn bordje leeg en ga op tijd naar bed. Maar als ik nou géén hondje krijg, dan zal d’r wat gebeuren ! Dan gooi ik limonade op het pas geboend parket. Dan prop ik zeven rollen in het gat van het toilet. Dan zul je het betreuren, ga ’k het gordijn afscheuren ; dan rook ik deze avond nog mijn eerste sigaret ! Een hondje met een lieve snuit ? Je krijgt geen hond en daarmee uit ! Als ik nou een poesje mag, dan zal ik nooit meer zeuren. Dan jok ik niet en loop niet weg en blijf uit het café. Maar als ik nou géén poesje krijg, dan zal d’r wat gebeuren ! Dan spuug ik in de yoghurt en dan hoest ik in de thee. Dan kom ik alle trappen afgegleden met een slee. Dan ga ’k de muur besmeuren en het behang inkleuren ; dan neem ik snoepjes aan en ga met kinderlokkers mee !
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Een poesje met een lieve snuit ? Je krijgt geen poes en daarmee uit ! Als ik nou een Nijlpaard mag, dan zal ik nooit meer zeuren. Dan was ik me haast elke dag en doe mijn wanten aan. Maar als ik nou géén Nijlpaard krijg, dan zal d’r wat gebeuren ! Dan ga ik ouwe opa’s met een klerenhanger slaan. Dan laat ik al het warme water lopen uit de kraan. Dan smijt ik met de deuren en ga je broek verscheuren. Dan laat ik jou nooit meer me met een spelletje verslaan ! Een nijlpaard met een lieve snoet ? Natuurlijk lieverd dat is goed. Uit : Hou van mij / Ted van Lieshout, Leopold 2009
Sta even stil bij het gedicht : – Wat dacht je tijdens of na het luisteren ? – Welke zinnen of gedachten vond je mooi, grappig, … ? – Kan wat je hoorde echt gebeuren ? – Wat is je opgevallen aan deze tekst ? Bespreek aansluitend, op een eenvoudige manier, de kenmerken van poëzie : de tekst rijmt en leest ritmisch, bijna als een liedje ; er zit herhaling in ; … Ga ook na in welke mate de klas de humor in het gedicht herkent. Nodig de kinderen uit om in stilte na te denken over het dier dat zij heel erg graag zouden hebben. Ze mogen erop los fantaseren, maar niemand verklapt zijn geheime dier. In plaats daarvan tekenen ze het met wit waskrijt op een wit blad zodat het lijkt alsof wat er op het blad staat geheim is. Wil je de geheime sfeer nog meer accentueren dan laat je de kinderen werken op een geheime plek waar niemand ze kan zien. Hang de onherkenbare tekeningen op. Later kom je nog op de getekende geheime dieren terug. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Verwerkingsactiviteiten
— Een geheim konijn De tekst van Een geheim konijn (p. 75) lijkt eenvoudig. Toch blijft het aan te raden hem zelf voor te lezen. In het stadium waarin eerste lezers zich bevinden tijdens de Jeugdboekenweek, gaat alle energie naar het juist verklanken. Daardoor dreigt het zelfstandig stilstaan bij de betekenis van de tekst naar de achtergrond te verdwijnen. Klassikaal aandacht schenken aan tekstbegrip hoeft niet saai te zijn. Begrijpen wat er tussen de regels geschreven staat, is voor vele kinderen een aangename ervaring. Lees daarom niet te snel, met aandacht voor intonatie. Sta geregeld stil bij fragmenten die meer verdieping vragen, alsof je je bij die passages afvraagt wat er geschreven staat. Bijvoorbeeld :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
– ‘Het konijn tilt zijn kop op. En kijkt naar Joep. Hij wil naar mij, denkt Joep.’ Is dat werkelijk zo, denk je ? – ‘Het konijn blijft zitten. ‘Nu weet ik het zeker,’ zegt Joep. ‘Hij wil gezellig bij mij zijn.’ Denk jij dat ook ? – Kas zegt dat hij het konijn kent uit een voorleesboek. Is dat zo ? – ‘Elke dag maken ze het hok schoon. Soms vergeten ze het. Soms een beetje vaak.’ Wat wil dat zeggen : ‘een beetje vaak’ ? Nadat de kinderen kennismaakten met het verhaal, pols je naar hun reacties : – Kan dit verhaal echt gebeuren ? Waarom (niet) ? – Zou je dat zelf ook doen of durven ? Waarom (niet) ? – Vind je het een goed idee van mama om Kees Konijn op zolder te laten wonen ? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Geheim onthuld Elk kind neemt, willekeurig, één van de tekeningen met geheime dieren die ze eerder maakten. Met ecoline overschilderen ze het met wit waskrijt getekende dier dat op die manier tevoorschijn komt. Ze bedenken een (eigen)naam voor het dier en schrijven de naam op de tekening. Daarna hang je de tekeningen weer op. De kinderen bekijken nu hun eigen tekening. Ze vertellen of de naam die een klasgenootje bij hun dier verzon overeenkomt met hun verwachtingen. Om ervoor te zorgen dat elk kind zijn tekening makkelijk terugvindt, kan je bij de eerste tekenbeurt vragen dat elk kind zijn naam klein vermeldt op de ommezijde van de tekening. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 En verder
— Meer (voor)lezen Jacques Vriens verstaat de kunst om kinderen serieus te nemen. Wie tussen de regels leest, ziet dat de verhalen vaak getuigen van een groot respect voor anderen. Dat maakt ze stuk voor stuk de moeite waard om voor te lezen. Voorlezend breng je de inhoud van het verhaal tot leven. Kinderen kunnen zich voorstellen wat er gebeurt, en de praktijk toont aan dat wat eens werd voorgelezen, daarna des te meer gegeerd is om zelf te lezen. De verhalen bieden ook een basis voor kringgesprekken waarin de kinderen de belevenissen, gevoelens en uitspraken van de personages leren koppelen aan hun eigen belevingswereld. Enkele richtvragen en mogelijke aandachtspunten bij de andere verhalen vind je hieronder.
4 Poes is weg (p. 5-26)
– – – – –
Daan gaat zelf op zoek naar Ties. Zou jij dat durven ? De vader in het verhaal zegt : ‘Ik ben dom. Ik denk dat jij klein bent. Maar je bent al groot. Jij zoekt al zelf ’ (p. 22-23). Vind jij jezelf soms ook groot, al denken volwassenen dat je nog klein bent ? Heeft iemand jou ook al eens gezegd dat je al groot bent ? Wanneer ? Kan wat er in het verhaal gebeurt in het echt gebeuren ? Waarom (niet) ? Welke delen uit het verhaal zou je zelf graag meemaken ? Welke niet ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
4 Zondagmorgen (p. 27-46)
– – – – – –
Wie heeft ook een jonger broertje of zusje ? Herken je wat Kleine Jan doet ? Eerst is papa boos op Katja en Kleine Jan. Vind je dat juist ? Daarna zegt papa dat het hem spijt. Wat spijt hem precies ? Vind je het goed dat papa spijt heeft ? Kan wat er in het verhaal gebeurt in het echt gebeuren ? Waarom (niet) ? Welke delen uit het verhaal zou je zelf graag meemaken ? Welke niet ?
4 Tinus-in-de-war (p. 47-74)
Voor volwassenen met meer levenservaring is dit een gevoelig verhaal over een licht dementerende opa. De grootvader in dit verhaal vergeet immers veel, denkt vaak dat hij nog jong is en wordt soms erg boos. Zijn hoofd lijkt wel in de war. Veel van die wisselende stemmingen én de reacties van de buitenwereld kunnen eersteklassers herkennen, ook al is de dieperliggende thematiek voor hen nog moeilijk te vatten. Benadruk bij het voorlezen vooral de positieve passages waarmee de auteur duidelijk maakt hoeveel Anke en oma om opa én om poes Tinus (die eveneens een beetje in de war raakt) geven. Benader vanuit die positieve houding ook de kinderen die over gelijkaardige situaties vertellen.
4 Geen schoenen voor Bram (p. 89-108)
Voor het lezen vraag je : – Kijk eens naar je eigen schoenen, herinner je je nog wanneer je die kocht ? – Vond je het fijn om schoenen te kopen ? – Mocht je ze zelf kiezen ? Na het lezen vraag je : – Kan wat er in het verhaal gebeurt in het echt gebeuren ? Waarom (niet) ? – Welke delen uit het verhaal zou je zelf graag meemaken ? Welke niet ?
4 Zaterdagmorgen (pag. 109 – 142)
Voor het lezen vraag je : – Wie doet er wel eens samen met papa of mama boodschappen in een warenhuis ? – Wat is daar (niet) prettig aan ? Na het lezen vraag je : – Kan wat er in het verhaal gebeurt in het echt gebeuren ? Waarom (niet) ? – Welke delen uit het verhaal zou je zelf graag meemaken ? Welke niet ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
Bibliografie
Hou van mij / Ted van Lieshout. Leopold, 2009
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
6
Meer verhalen van de sprookjesverteller Thé Tjong-Khing Gottmer, 2009
Over het boek
Het taalgebruik van oude sprookjes is vaak te moeilijk voor jonge kinderen, zo stelde Thé TjongKhing vast. Om die prachtige verhalen voor zijn kleinkinderen toegankelijk te maken, herschreef hij in De sprookjesverteller elf van de bekendste sprookjes. Meer verhalen van de sprookjesverteller is daar het vervolg op. Auteur en illustrator Thé Tjong-Khing maakte van deze voorleesbundel een aantrekkelijk geheel van woord en beeld. In eenvoudige taal spreekt hij de jonge luisteraar als het ware toe, de humoristische en toegankelijke aquareltekeningen versterken de tekst. Dit boek blaast al dan niet gekende sprookjes zoals Repelsteeltje, De gelaarsde kat, Blauwbaard, De rattenvanger van Hamelen … nieuw leven in. Aan de slag Aanzet
— Wat zie ik, wat denk ik ? Toon de kinderen de cover van het boek, de titel dek je af. In kleine groepjes verwoorden ze wat ze zien en waaraan ze denken. In de grote groep worden de verschillende antwoorden vergeleken. Benadruk in dit gesprek de wijze waarop ze ‘aan het denken gaan’ : hoe ze beelden koppelen aan wat ze al weten over een onderwerp, en hoe ze hun gedachten vergelijken met wat er nog meer op het beeld te zien is. – Wie of wat staat er in het midden ? – Is het een mens of een dier, een hij of een zij ? – Wat doet ze ? – Ken je dit personage ergens van ? – Wat zie je nog meer op de tekening ? – Wat hebben de personages met elkaar te maken ? – Waar doet dat beeld je aan denken ? Kinderen die vertrouwd zijn met sprookjes, verwijzen wellicht snel naar De wolf en de zeven geitjes. Laat ze uitgebreid verwoorden waarom ze dat verband leggen. Toon aansluitend de illustratie op de achterflap : de staande klok bevestigt de link met het sprookje van De wolf en de zeven geitjes. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2
— Boek verkennen Laat de kinderen na het bekijken van de volledige omslag van het boek verwoorden wat ze nu meer zien en weten. Wijs hen op het verband tussen de illustraties, hun veronderstellingen en de titel Meer verhalen van de sprookjesverteller. Lees de achterflaptekst voor, vraag wie al van Thé TjongKhing heeft gehoord. In de klas voorzie je een plek waar je meer boeken van deze auteur en illustrator uitstalt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Bekijk samen de inhoudstafel van het boek. Je gaat nog niet dieper in op de titels. Laat de kinderen verwoorden wat de bedoeling van een inhoudstafel is. Verdeel de klas daarna in elf groepjes. Je geeft elk groepje een kopie met daarop een of meerdere illustraties van een sprookje uit het boek. Hang ook een kopie van de inhoudstafel aan bord. In hun groepje praten de kinderen over wat ze zien op de illustratie en welk sprookje bij hun prent past. Als ze samen een besluit hebben genomen, hangen ze hun prent naast de bijbehorende titel uit de inhoudstafel. Met de klassieke sprookjes lukt dat wellicht sneller dan met de onbekendere. Richtvragen voor een nabespreking achteraf zijn bijvoorbeeld : – Wist je bij welk sprookje je tekening hoorde, nog voor je de titels uit de inhoudstafel zag ? – Welke details op de tekeningen zorgden ervoor dat je wist over welk sprookje het ging ? – Welke sprookjes herkende je ? Van welke sprookjes had je nog nooit gehoord ? – Herinner je je nog waar je sommige van deze sprookjes hebt gehoord ? Wie las ze voor ? Nederlands – 5 Strategieën Leren leren – 3 Verwerkingsactiviteiten
–
Voorlezen
Spreek af dat je alle sprookjes uit het boek zal voorlezen tijdens de Jeugdboekenweek. De volgorde waarin de sprookjes worden voorgelezen, het voorleestijdstip en – omslachtiger, maar ook spannender voor zes- en zevenjarigen – de voorleeslocatie, laat je aan het toeval over. Voorzie drie doosjes. In het eerste doosje komen alle mogelijke tijdstippen waarop de kinderen willen voorgelezen worden (bijvoorbeeld : ’s ochtends bij het begin van de dag, voor of na de speeltijd, op het eind van de dag, …) ; in het tweede doosje komen alle titels uit Meer verhalen van de sprookjesverteller ; in het derde doosje komen de voorstellen met mogelijke voorleeslocaties. Elke dag van de Jeugdboekenweek trekt een kind ‘s ochtends een blaadje uit elk van de doosjes om zo de ‘randvoorwaarden’ van het voorleesmoment van die dag te bepalen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
–
Geheim
Is een sprookje minder bekend, stop dan met voorlezen op cruciale momenten en vraag de kinderen een mogelijk vervolg te bedenken. Omdat het Jeugdboekenweek-thema ‘Geheim’ is, kan je vooral stilstaan bij de momenten waarop in de sprookjes een geheim onthuld of misbruikt wordt. Die momenten betekenen meestal dat het leven van de personages een andere wending krijgt. Laat de kinderen de verschillende geheimen verwoorden : – Repelsteeltje wil zijn naam geheim houden. – De molenaar uit Repelsteeltje heeft erg opgeschept tegen de hebberige koning, waardoor zijn dochtertje als straf gevangen genomen wordt. – De molenaarsdochter uit hetzelfde Repelsteeltje wil zich laten helpen door Repelsteeltje, maar durft niemand verklappen welke zware belofte ze hem maakte. – In Blauwbaard verbergt een kamer een groot geheim, maar ook het meisje dat het verbod heeft gekregen het kamertje binnen te gaan, heeft een geheim. Alleen zij weet van de afspraak die ze met haar broers maakte.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
– De prinses uit De gelaarsde kat heeft nooit kunnen begrijpen waarom haar man die kat zo verwende. Dat weten alleen hij en de kat. Geef de kinderen meteen ook mee dat zij als lezer of luisteraar natuurlijk ook op de hoogte zijn van de geheimen die de verschillende personages met zich meedragen. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Moraal van het verhaal Thé Tjong-Khing besluit een aantal van zijn sprookjes met een wijze les. Zo rekent hij op het einde van Tafeltje dek je, ezeltje strek je af met de valse geit uit het verhaal. In De visser en zijn vrouw laat hij met één ‘tja’ merken wat hij van de vissersvrouw denkt. Het sprookje van Blauwbaard eindigt hij met de bedenking dat vooral de vader een flink pak slaag verdiende … Laat ook de kinderen na het beluisteren van elk sprookje hun mening over één of meer personages neerschrijven, help waar nodig. Hun briefjes prikken ze naast de titel van het betreffende sprookje op de inhoudstafel. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Kwartetspel Laat de kinderen na elke voorleessessie de inhoud van het sprookje navertellen. Dat doen ze aan de hand van de prenten. Zoek daarna samen de belangrijkste woorden uit het verhaal. Varieer ! De eerste keer noteer jij bijvoorbeeld op het bord de woorden die de kinderen aangeven, bij een volgend verhaal laat je ze per twee zoeken voor je samen inventariseert, een andere keer laat je iedereen gelijktijdig een kernwoord op het bord schrijven. Het is de bedoeling dat elk kind per verhaal vier woorden overhoudt, die ze gebruiken voor het samenstellen van een eigen kwartetspel. Instructies geef je zo : – Verdeel een A4-vel in vier gelijke rechthoeken. – Schrijf in elke rechthoek de titel van het sprookje. – Schrijf in elke rechthoek, onder de titel, vier woorden. – Geef telkens één van de vier woorden een kleur, dat is het kernwoord. – Maak een herkenbare, passende illustratie bij het kernwoord (zoals de illustraties bij de eerste letter van de beginzin van elk sprookje uit het boek). Gebruik materiaal waarmee je gedetailleerd en kleurrijk kan werken. – Geef de achterkant van je kaarten allemaal eenzelfde kleur. Verklap niets over het ‘geheime kernwoord’ op de voorkant van je kaart. Plastificeer of lamineer de vier kaarten. Laat de kinderen minstens vier sprookjes tot kaarten verwerken. Zo bekomen ze zestien speelkaarten, voldoende om een kwartetspel te spelen. Het spel mag meer naar huis zodat het thuisfront betrokken wordt bij de Jeugdboekenweek. Nederlands – 5 Strategieën Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
En verder
— Sprookjes doorgeven Thé Tjong-Khing herwerkte klassieke en onbekendere sprookjes om ze zo aantrekkelijk mogelijk aan zijn kleinkinderen te kunnen voorlezen. Vraag de kinderen of hun grootouders ook sprookjes voorlezen : – Lezen opa of oma dezelfde sprookjes voor als uit dit boek ? – Durven opa of oma iets aan die sprookjes te veranderen, of leken hun sprookjes op die uit het boek ? – Welk sprookje zou jij willen bewaren om het later verder te kunnen vertellen ? Laat kinderen ervaren dat je verhalen die al eeuwenoud zijn, steeds opnieuw kan doorgeven. Dat kan je doen door verschillende uitgaven te tonen van de sprookjes die in Meer verhalen van de sprookjesverteller staan (zie bibliografie). Laat afsluitend grootouders van de kinderen aan het woord. Nodig hen uit om hun lievelingssprookje voor te lezen of te vertellen. Heb je het geluk over grootouders te beschikken uit een andere etnische cultuur, die niet-westerse sprookjes kennen, maak daar dan dankbaar gebruik van. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Meer Thé Geef de kinderen de kans om een aantal van de boeken die door Thé Tjong-Khing werden geïllustreerd in te kijken en te lezen. Op de website www.thetjongkhing.nl staat een overzicht van zijn werk. Vooral de kijk- en zoekboeken, en alle delen uit de Vos en Haas-reeks zijn zeer geschikt voor deze leeftijdsgroep. Laat de kinderen naar de website surfen en titels noteren. Daarna laat je hen zelf op zoek gaan naar de boeken die hen het meest aantrekkelijk lijken. ICT – 6
Bibliografie
Boeken
De bekendste sprookjes voor kleuters / Vivian den Hollander, Alex de Wolf (ill.). Van Holkema & Warendorf, 2010 De sprookjesverteller / Thé Tjong-Khing. Gottmer, 2007 Eerste gekke sprookjesboek / Tony Ross, Tim Gladdines (vert.). Zirkoon, 2010 En ze leefden nog lang en gelukkig : de mooiste sprookjes opnieuw verteld / Henri van Daele, Thé Tjong-King (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2003 Mijn dierensprookjeskijkboek / Hilde Vandermeeren, Kristien Aertssen (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2009 Roodkapje was een toffe meid : stoere sprookjes om te rappen / Marjet Huiberts, Wendy Panders (ill.). Gottmer, 2010 (+cd) Sprookjesboek / Rotraut Susanne Berner, Sylvia Vanden Heede (vert.). Lannoo, 2008 Sprookjesboek van de Efteling / Anton Pieck (ill.). Ploegsma, 2009 Website
www.thetjongkhing.nl
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het eerste leerjaar werden geschreven door Hedwige Buys. Zij werkt als zorgcoördinator en boekenjuf in een lagere school, waar ze zoveel mogelijk het lezen wil stimuleren. Daarnaast werkt ze mee aan cursussen voor ouders en leerkrachten. Op die manier ziet ze wat er leeft in scholen die buiten haar dagelijkse werkdomein vallen en kan ze de theorie meteen aan de praktijk koppelen. Verder bespreekt ze kinderboeken in Klapper-Pluizer. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor het eerste leerjaar
LESTIPS r a a J r E E L E D r E D & TWEEDE
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Tweede en derde leerjaar — De geestige spookschool / Margaret Mahy. Clavis, 2007 — Dummie de mummie en de gouden scarabee / Tosca Menten en Elly Hees (ill.). Van Goor, 2009 — Durf voor drie / Bart Moeyaert en Rotraut Susanne Berner (ill.). Querido, 2007 — Het zakmes / Sjoerd Kuyper. Leopold, 2009 — Meneer Kandinsky was een schilder / Daan Remmerts de Vries. Leopold, 2010 — Super Jan en het griezelkasteel / Harmen van Straaten. Pimento, 2010
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
1
De geestige spookschool Margaret Mahy Facet, 2007
Over het boek
Meneer en mevrouw Sprinkelman hebben zorgen : hij kocht een auto die niet deugt, zij doet mee met het Nationale Legpuzzelkampioenschap en heeft nog geen idee voor het vrijevormonderdeel. Hun zoon Monty draagt een groot geheim met zich mee : als er een onzichtbare geest in de buurt is, begint hij te niezen tot die geest ervandoor gaat of zichtbaar wordt. Zijn vriendschap met Lulu, een geest die in een roestige auto achter in de tuin woont, doet zijn ouders besluiten hem naar de Bernhard Codd School voor Verstandige Gedachten te sturen. Wanneer de geest van Bernhard Codd zich aan Monty laat zien, ontvouwt zich een avontuur waarbij verschillende geheimen, en niet alleen die van geesten, onthuld worden. Snelle actie, fijne humor en een uitgesponnen happy ending maken van De geestige spookschool het ideale voorleesboek. Aan de slag Aanzet
Monty Sprinkelman uit De geestige spookschool heeft een zeldzame allergie. Leid het boek in met een gesprekje over allergieën : – Wie is er ook allergisch ? Waarvoor ben je allergisch ? – Wat gebeurt er als je in contact komt met de oorzaak van je allergie ? – Wat doe je om allergische reacties te voorkomen ? – Geregeld duiken er nieuwe allergieën op. Stel je voor dat je allergisch zou worden voor trappenlopen, woorden met de letter ‘o’ of blauwe balpen. Wat zou er dan kunnen gebeuren ? En hoe vermijd je dan allergische reacties ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 Verwerkingsactiviteiten
— Hoofstukken één tot en met vier De eerste vier hoofdstukken lees je na elkaar voor. Een aantal belangrijke personages en hun bekommernissen worden erin voorgesteld. Aan elk personage en hun eigenaardigheid koppel je een opdracht die je aanbiedt als hoekenwerk. Leerlingen kiezen voor één van de opdrachten. Als er meer hoofdstukken zijn voorgelezen, bied je de opdrachten (of een variant erop) opnieuw aan.
4 Puzzelen
De moeder van Monty, mevrouw Sprinkelman, maakt zich klaar om deel te nemen aan het Nationaal Legpuzzel Kampioenschap. Eén van de tests is een groot stuk blauwe lucht puzzelen. Daar is ze sterk in. In tijdschriften en oude kalenders gaan de leerlingen op zoek naar blauwe luchten die ze uitknippen en stevig vastkleven op gekleurd papier. Daarna verknippen ze de lucht tot een legpuzzel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
De vorm van de puzzelstukken (stroken, vierkanten, grillige vormen …) en het aantal puzzelstukken (9, 12, 16, 24) kiezen ze zelf. De stukken steken ze in een stevige envelop of in een doosje. Daarop schrijven hun naam en alle gegevens over de moeilijkheidsgraad van hun puzzel (de vorm, het aantal en de grootte van de stukjes). Ten slotte verzinnen ze een nieuwsgierig makende titel voor hun blauwe lucht (bijvoorbeeld : De blauwste lucht ooit, Tien kleuren blauw …). Die schrijven ze op de envelop of het doosje. Als het hoekenwerk opnieuw wordt aangeboden leggen de kinderen eerst de puzzel van een klasgenootje voor ze zelf een puzzel maken. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
4 Autoquiz
De vader van Monty, meneer Sprinkelman, kocht een tweedehands auto. Helaas : de motor heeft het laten afweten. Meneer Sprinkelman, filosoof van beroep, is daarom zijn vertrouwen in autoverkopers kwijt. Hij betreurt dat hij zelf zo weinig afweet van auto’s en pleit voor een spoedcursus autokennis voor zijn zoon Monty. Laat je leerlingen interessante info over auto’s opzoeken. Ze mogen daarvoor kwartetspelen, vertelplaten, boeken en websites gebruiken (zie bibliografie). De weetjes verwerken ze tot quizvragen. De vraag en drie antwoordmogelijkheden (A, B en C) komen op de voorkant van een kaartje, op de achterkant komt het juiste antwoord (A, B of C). Als nieuwe leerlingen vragen over auto’s gaan zoeken, proberen ze eerst de gemaakte quizvragen te beantwoorden. Nederlands – 4 Schrijven – 4.6
4 Lulu’s ruimteschip
Monty Sprinkelman speelt ruimtescheepje met zijn vriendin Lulu, het geestmeisje dat in de oude auto achter in de verwilderde tuin woont. Met stoelen, kussens, grote kartonnen dozen, kistjes, een stuur … fantaseert een groepje kinderen hoe Lulu’s auto (of ruimteschip) er uitziet. Tijdens en na het bouwen mogen ze het spel van Lulu en Monty naspelen. Als een groepje een auto heeft gebouwd, is het fijn om enkele digitale foto’s te laten maken of een stukje te filmen. Een volgende groep mag voortbouwen aan de auto of opnieuw beginnen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
4 Verstandig Gedachten-spel
Mevrouw Sprinkelman denkt dat haar zoon-die-geesten-ziet beter af is in een school waar Verstandige Gedachten vooraan op het leerprogramma staan. Onder het motto ‘Nooit Verstandig Genoeg’ speelt een groepje leerlingen het Verstandige Gedachten-spel.
O Spelmateriaal
– – – –
lintmeter één wasknijper per deelnemer vijf dozen met Verstandige Gedachten-kaarten(*) in een bepaalde kleur ((*) : voor meer uitleg, zie ‘Verstandige Gedachten-kaarten’ verderop) een (zelf te maken) dobbelsteen met vijf kleurvlakken (in dezelfde kleuren als de Verstandige Gedachten-kaarten) en één vlak met een sterretje
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
O Doel
Verzamel zoveel mogelijk Verstandige Gedachten-kaarten in twintig minuten. Wie op het einde van het spel de meeste kaarten heeft, is de winnaar. Al wie iets bijgeleerd heeft ook.
O Speelwijze
– – – – –
Wie de grootste hoofdomtrek heeft – gebruik de lintmeter – mag spelleider zijn. Hij krijgt een fiche met de antwoorden op de vragen. De speler met de kleinste hoofdomtrek mag beginnen. Daarna gaat het spel in wijzerzin verder. Neem een wasknijper, gooi met de kleurendobbelsteen en kijk welke kleur boven ligt. Neem een Verstandige Gedachten-kaart in dezelfde kleur. Lees de vraag hardop en beantwoord ze zonder hulp van de andere spelers. De spelleider zegt of je antwoord goed of fout is, hij verklapt het juiste antwoord niet. Bij twijfel vraagt hij raad aan de juf of meester. Is je antwoord goed, steek de kaart dan tussen je wasknijper. Je eerste Verstandige Gedachte is binnen ! Is je antwoord fout, dan leg je de kaart in het midden van de tafel. Daar bovenop komen ook de kaarten die andere spelers fout beantwoord hebben. Als je het sterretje gooit, probeer je de vragen op de kaarten in het midden van de tafel te beantwoorden. De kaarten die je goed hebt, steek je tussen je wasknijper. De andere kaartjes blijven op tafel liggen. Liggen er geen kaarten op tafel, dan gaat je beurt verloren. Is de afgesproken speeltijd om, tel dan wie de meeste kaarten verzameld heeft.
O (*) Verstandige Gedachten-kaarten
Hier volgt een lijst met mogelijke vragen voor de Verstandige Gedachten-kaarten. Je kan ze aanvullen met thema’s die in jouw klas aan bod kwamen. Hou in de vraagstelling rekening met het leesniveau van je klas.
De gele vragen (aarde, natuurkunde) – Welke kleur komt níet voor in de regenboog : oranje, groen, blauw, bruin ? (bruin) – Waar kan je géén papier van maken : hout, vodden, mos, stro ? (mos) – Wat gebeurt er als je een ijzeren voorwerp lang op een vochtige plaats laat liggen ? (Het roest.) – Edelmetalen behouden hun glans, ook als ze lang op een vochtige plaats liggen. Noem één edelmetaal. (goud, zilver, platina) De oranje vragen (natuur) – Waarvoor dienen de stekels bij cactussen ? (Ze beschermen tegen dieren.) – Wat bestaat níet : zoethout, zoetgras, zoutgras, zeegras ? (zoetgras) – Wat is géén boom : spar, lavendel, eik, els ? (lavendel) – Wat is géén bloem : linde, roos, madelief, aster ? (linde) De rode vragen (dieren) : – Hoeveel poten heeft een mug ? (zes) – Hoeveel poten heeft een gier ? (twee) – Welk dier heeft de langste tong ? (de kameleon) – Wat is het snelste landdier ? (de jachtluipaard)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
De blauwe vragen (in de keuken) – Noem drie ingrediënten die je nodig hebt om pannenkoeken te maken. (bloem of meel, melk, eieren, boter of olie, suiker) – Waarvan wordt chips gemaakt ? (aardappelen) – Waarvan worden rozijnen gemaakt ? (druiven) – Waarvan wordt wijn gemaakt ? (druiven) De groene vragen (gezondheid) – Wat doe je eerst als je je verbrand hebt ? (Je koelt de brandwonde af met water.) – Welk nummer bel je als iemand in nood is ? (112) – Hoeveel grote glazen water moet je ongeveer per dag drinken : twee, vier, zes, acht ? (vier) – Hoe lang moet je per dag minstens bewegen om gezond te blijven : een kwartier, een halfuur, een uur, twee uur ? (een uur) Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3 – 1.5 – 1.9 – 1.17 – 1.20 – 1.21 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.1 – 2.4 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5
— Hoofdstuk zes Na hoofdstuk zes bespreek je de nieuwe personages.
4 Marianne Hoofd
Mevrouw Marianne Hoofd is het hoofd van de school. Ze lijkt gek op het verbeteren van huistaken. Of houdt ze zich met iets anders bezig ? De leerlingen geven suggesties.
4 Bernhard Codd
In het bureau van mevrouw Hoofd hangt het portret van de stichter van de school, Bernhard Codd. Weten de leerlingen wie de stichter is van hun school ? Wat vond die stichter belangrijk ? Hangt er ergens een portret van de stichter ? Kijkt hij of zij ernstig, schuldig of verdrietig ? Zou hij of zij tevreden zijn met hoe de school nu draait ? Zou de stichter graag iets veranderd zien ? Wat ze niet weten, mogen ze verzinnen.
4 Meester Emmerputz
Meester Emmerputz van klaslokaal dertien wilde graag schoolhoofd worden, maar werd nooit verkozen. Hij draagt een oud koffertje met zich mee en doet daar heel geheimzinnig over. Welk geheim verbergt het koffertje ? Laat je leerlingen hun idee op een kaartje schrijven. Zonder iets te verklappen, ruilen ze hun kaartje met dat van een klasgenootje. Ze werken zijn of haar idee verder uit. Bijvoorbeeld : – Leerling één schrijft : ‘Er zit een machine in om Verstandige Gedachten te maken.’ – Leerling twee leest vult aan : ‘Hij wil zo de slimste meester worden en daarna schoolhoofd worden.’ Zijn alle kaartjes aangevuld, verzamel ze dan (bijvoorbeeld in een oud koffertje), en lees ze voor. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk zeven Na het zevende hoofdstuk, schets je volgens aanwijzingen van de kinderen, het portret van Bernhard Codd in een voorgetekende lijst op het bord (lang, smal gezicht, verwilderd haar en een pukkel op het puntje van zijn neus, schuldgevoel en verborgen verdriet). De kinderen kunnen dit ook ieder voor zich doen. Hang hun tekeningen op en laat hen elkaars werkjes bekijken. Ga verder met een kringgesprek : – Als je tegenover iemand anders iets verkeerds gedaan heb, dan kan je je daar schuldig over voelen. Voelde jij je al eens schuldig ? Tegenover wie ? Wat was de reden ? – Verdriet ken je, maar wat is ‘verborgen verdriet’ ? Heb je ooit ergens verborgen verdriet over gehad ? Wil je daar nu iets over vertellen ? – Als je met een schuldgevoel zit of met een groot, verborgen verdriet, wie of wat helpt jou dan ? Eindig dit kringgesprek met de opmerking dat Meneer Codd, de stichter van de B. Codd School voor Verstandige Gedachten, zich schuldig voelt, verborgen verdriet heeft en dat niet langer voor zichzelf wil houden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.3
— Hoofdstuk acht Na het achtste hoofdstuk hang je drie vragen op : – Wat is er gebeurd met Ollie Kirkengaard, de leugenaar ? – Waar is André Puikstee die niet van tekenen en gedichten hield, maar valsspeelde om geld te verdienen ? – Hoe gaat het met Jessica van Botervlok die geen meisjesdingen wou doen ?
— Hoofstuk negen tot elf Je leest hoofdstuk negen tot elf voor.
4 Meer Lulu
Monty probeert meer te weten te komen over de kinderen die jaren geleden niet hardhandig werden aangepakt door meneer Codd, hoewel de geruchten gingen dat hij strenge straffen zou uitdelen. Met de extra informatie over Lulu kan je het dramatische spel met de oude auto in de klas verrijken : kranten op de achterbank, rozen in kristallen vaasjes, (plastieken) champagneglazen met appelsap, een doek waaronder Lulu oplost en in een vaasje verdwijnt …
4 Dubbelzijdig puzzelen
De leerlingen horen in deze hoofdstukken hoe Bella Sprinkelman aan een dubbelzijdige puzzel bezig is. Pas de opdracht in de puzzelhoek daaraan aan. De leerlingen zoeken twee leuke prenten die ongeveer even groot zijn. Ze kleven die stevig tegen elkaar en maken daar een dubbelzijdige puzzel van.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Stiftgedicht
Ollie Kirkengaard adverteert met een poëtische tekst : Monty en Lulu vinden zijn gedicht als ze oude kranten doorbladeren. Laat je leerlingen zelf een stiftgedicht te voorschijn toveren uit oude kranten. In Vlaanderen was Dimitri Antonissen de eerste om stiftgedichten te maken en te publiceren (zie : bibliografie). Door met een dikke zwarte viltstift woorden te schrappen in krantenartikels houdt hij gedichten over. Laat de leerlingen in oude kranten leuke (tussen)titels en korte artikels zoeken. Door hier en daar woorden of letters te schrappen met een donkere stift, verschijnen er nieuwe, verrassende zinnen. Zijn ze tevreden, dan knippen ze hun stiftgedicht uit en kleven het op een gekleurd blad. Alle gedichten komen in een map. Je kan deze activiteit voor de hele klas tegelijk organiseren. Bied je de opdracht meermaals aan in het hoekenwerk, dan kan je variëren door elke keer een ander thema op te geven. Vind je zelf een tekst met mogelijkheden, dan kan je die vergroten en enkele keren kopiëren. In dat geval is het interessant om te bekijken hoeveel de stiftgedichten op basis van dezelfde tekst kunnen verschillen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Hoofdstuk twaalf en dertien Je leest hoofdstuk twaalf en dertien voor. Van de handgeschreven sprookjes van mevrouw Hoofd blijven enkel papiersnippers over waarop soms opmerkelijke woorden staan zoals ‘gilliegaloe’, een vogel die eieren legt in de vorm van een kubus. Toon de klas de Dikke Van Dale en vertel dat er in het Nederlands alleen al erg veel woorden bestaan. En dat er nog steeds woorden bij komen. Aansluitend geef je de opdracht – klassikaal of via hoekenwerk – om nieuwe woorden voor een klaswoordenboek te maken. De kinderen nemen een oude krant. Ze knippen eerst een grote titel uit, vervolgens verknippen ze de woorden tot lettergrepen, niet tot afzonderlijke letters. Met de lettergrepen puzzelen ze nieuwe woorden in elkaar. Die nieuwe woorden en hun – zelfverzonnen – betekenis komen in het klaswoordenboek. Organiseer daarna de verkiezing van het leukste woord. Spreek ook af dat de klas dit woord elke dag minstens één keer gebruikt, tot het einde van het schooljaar. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.4
— Hoofdstuk veertien tot zeventien Je leest hoofdstuk veertien tot zeventien voor. In deze hoofdstukken komen allerlei geheimen aan het licht. Zet ze samen met de leerlingen op een rijtje, en vraag hen aansluitend wat ‘de geheimen van het leven zijn’. Op die filosofische vraag bestaat natuurlijk geen pasklaar antwoord. Voor meester Emmerputz krijgen de Verstandige Gedachten altijd voorrang op wat hij voelt en droomt. Dat wat hij niet zelf in handen heeft, maakt hem bang. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk achttien tot twintig De kinderen proberen te raden welk geweldig idee Monty bedacht heeft. Daarna lees je hoofdstuk achttien tot twintig voor. Monty vreesde voor een saaie dag, maar hij beleefde een dag vol verrassingen. Samen met de leerlingen zet je alle andere personages op een rijtje. Je laat hen vertellen welke problemen of zorgen ze hadden en hoe het avontuur voor hen eindigt. Het begrip happy ending kan je meermaals gebruiken. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Afsluitend hoekenwerk Voor het afsluitende hoekenwerk selecteer je opdrachten die mooi aansluiten bij het einde van het verhaal. – Laat de leerlingen puzzelen, de autoquiz of het Verstandige Gedachten-spel spelen of nieuwe avonturen verzinnen die Lulu in haar auto beleeft. – Experimenteren met het Foetsieroest-middel van Ollie is een extra mogelijkheid. Hiervoor verdeel je een fles cola over miniflesjes. Daarop kleef je een etiket ‘Foetsieroest van Ollie Kirkengaard’. De leerlingen leggen roestige spijkers, oude miniatuurautootjes … in een badje Foetsieroest en onderzoeken wat er gebeurt. – Een groepje leerlingen maakt voor de hele klas Jus de Puzzèl naar een eigen, geheim recept. Voor ze het sapje opdrinken, brengt elke leerling een toost uit op een personage, bijvoorbeeld : ‘Ik toost op Lulu omdat zij weer zal kunnen rondrijden in haar auto.’ Gebruik de toost eventueel om de verwerkingsactiviteiten te evalueren : wat was leuk, minder leuk, verrassend ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6 En verder
— Portretten Laat (ingelijste) oude portretten meebrengen of haal ze in een kringloopwinkel. Net als Monty zijn de leerlingen licht allergisch geworden voor geesten : Van welk portret krijgen ze een niesbui ? Achter welk schilderij schuilt een geest ? Wat heeft die te vertellen ? Zoals in een museum maken ze een bordje bij hun schilderij. Op het bordje stellen ze hun personage voor en schrijven er iets bijzonders bij dat toeschouwers uitnodigt om aandachtiger naar het portret te kijken. Bijvoorbeeld : ‘Mevrouw Y. Zuurkool. Haar naam is geen toeval.’ Elk portret werken ze bij tot de geportretteerde geest helemaal beantwoordt aan de bijzondere eigenschap die ze ervoor verzonnen. Dat kan met diverse soorten verf maar ook met papier en lijm, stof, wol … De nieuwe portretten samen met het bordje tentoonstellen, is een fijne afsluiter. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 – 4.8 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
Alles over auto’s / Richard Hammond, Lidy Bouwhuis (vert.). Lannoo, 2009 Auto / Nicholas Harris, Tim Hutchinson (ill.), Dennis Friedhoff (vert.). Atrium, 2010 De auto en wij zijn mooi : hét autoboek voor kinderen / Jet Manrho e.a. Autoped, 2008 (Boekie Boekie 71) De geschiedenis van de auto / Zeger van Mersbergen, Anke Nobel (ill.). Wolters-Noordhoff, 2008 Op weg (Kididoc) / Michele Longour. Biblion, 2003 Schrap me : stiftgedichten / Dimitri Antonissen. Wintertuin, 2010 Wat een auto’s ! Van Audi tot Volvo / Björn Bergenholtz, Bette Westera (vert.). Gottmer, 2010 Websites
www.datbedoelik.nl/indexl.php 0 kies : groep 4 of 5 0 typ : auto www.schooltv.nl/beeldbank/clippopup/20081231_oldtimers01 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20071113_brandweer01 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20081124_karten01 www.stiftgedichten.com
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
2
Dummie de Mummie en de gouden scarabee Tosca Menten en Elly Hees (ill.) Van Goor, 2009
Over het boek
Goos Guts is een onopvallende jongen die een weinig bijzonder leven leidt in een dorp waar normaal gezien niets gebeurt. Tot hij Dummie, een vierduizend jaar oude mummie, ontmoet. Uit schrik dat voor wat wetenschappers met een levende mummie zouden aanvangen, verzinnen Goos en zijn vader Klaas dat Dummie een neefje uit Egypte is dat een zware brand overleefde en bij hen komt herstellen. Maar alle leven lijkt uit zijn lijfje van botten en doeken te verdwijnen, wanneer Dummie zijn kostbaarste bezit verliest : de gouden scarabee van Mukatagara. Dummie de Mummie biedt een mix van buitengewoon vreemde, griezelige, spannende en gekke gebeurtenissen enerzijds en weetjes uit het Oude Egypte anderzijds. En er is meer. De auteur stelt – heel subtiel – een aantal wezenlijke vragen : Wat gebeurt er als je geconfronteerd wordt met iemand die heel anders is ? Hoe ga je daar mee om ? En hoeveel wil je opofferen voor iemand anders ? Aan de slag Aanzet
— Oude Egypte Je legt foto’s, tekeningen, kaarten, boeken en voorwerpen uit het Oude Egypte in het midden van de kring. Belangrijke begrippen die in het verhaal voorkomen, laat je aan bod komen zodat kinderen er tijdens het voorlezen niet over struikelen : woestijn, piramide, grafkamer, sarcofaag, mummie, farao, hogepriester, hiernamaals, scarabee, museum … Je nodigt de kinderen uit te vertellen wat ze over het Oude Egypte weten. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 – 5.9
— Darwishi Ur-Atum Msamaki Minkabh Ishaq Eboni Op een wereldkaart duid je Egypte, Nederland en België aan. Je toont het boek Dummie de Mummie en leidt het in. Dit verhaal begint in het Oude Egypte, zo’n 4000 jaar geleden. Je maakt kennis met Darwishi Ur-Atum Msamaki Minkabh Ishaq Eboni, kortweg Dummie. Dan maak je een sprong in de tijd en leer je Goos Guts kennen. Die woont in een dorp in Nederland en bereidt zich met zijn klas voor op een scholenwedstrijd over Egypte. Goos zal iets vreemds meemaken … De echte naam van Dummie is eigenlijk te lang en te moeilijk om te onthouden. Sommige kinderen zullen zich uitgedaagd voelen om het toch te proberen. Je hangt de lange naam van Dummie bij een poster van een mummie of bij een tekening van Dummie, de beginletters geef je een opvallende kleur. Leer ze voor de aardigheid ook een woordje Egyptisch aan : ‘maashi’ betekent ‘oké’, ‘sirsar’ geeft aan dat iets niet goed is. Zo kan je feedback geven als iemand Dummies echte naam probeert uit te spreken. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Schelden Lees de inleidende hoofdstukken en hoofdstuk één voor. Goos en zijn vader mogen niet écht schelden van elkaar. Als iets misloopt of als ze boos zijn, gebruiken ze krachttermen die ze zelf bedacht hebben als ‘Lelijke Pimpoffel !’, ‘Plofzak Drollemans’ en ‘Bomkak Dinges’. Waarschijnlijk mogen de leerlingen thuis en op school ook niet schelden. Toch kan het deugd doen om het bij pijn, frustratie of kwaadheid uit te schreeuwen. Gebruiken zij bepaalde uitdrukkingen in de plaats van scheldwoorden ? Kunnen ze een aanvaardbaar scheldwoord verzinnen ? Alleen of per twee demonstreren ze wanneer het scheldwoord te pas komt en hoe ze het willen gebruiken. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— Pictionary Het verhaal van Dummies ongeval en vlucht wordt met tekeningetjes weergegeven. Dummie en Goos spreken niet dezelfde taal : ze behelpen zich met een beeldtaal die ze min of meer delen. Speel een variante van pictionary. Je verdeelt de klas in twee groepen : één groep links en één rechts. Van elke groep komt er een afgevaardigde aan het bord. Zij krijgen een kaartje met een begrip op rond Egypte, geheimen of boeken … Op jouw signaal tekenen ze wat op het kaartje staat. Met enkele krijtlijnen moeten ze de essentie proberen weer te geven. De leerling die als eerste het juiste antwoord zegt, scoort voor zijn groep. Daarna zijn twee nieuwe tekenaars aan de beurt. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Tussendoor Gebruik uitspraken of situaties uit het boek als aanleiding voor een gesprek tussendoor : – Op pagina 45 zegt Klaas : ‘Je kunt wennen aan hoe iemand eruit ziet. Het is veel erger als je rot bent vanbinnen.’ Wat bedoelt hij daarmee ? – Op pagina 49 raakt Goos niet in slaap. Hij heeft nu immers een erg groot geheim. Kan een geheim je uit je slaap houden ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Hiëroglyfen Lees hoofdstuk twee voor. Op de plaats van het ongeval ontdekken Klaas, Goos en Dummie een boekje met hiëroglyfen. Zet een aantal woorden in hiëroglyfenschrift op het bord. Leerlingen ontcijferen ze met het hiëroglyfenalfabet dat je downloadt van internet of opzoekt in een boek over Egypte. Daarna tekenen de leerlingen hun eigen naam in een cartouche – een ovalen vorm waarin het hiëroglyfenschrift past. Krassen in een plak klei is ook mogelijk. Dummie leert Nederlands. Van een ‘s’ en een ‘z’ maakt hij een ‘sh’ (spreek uit : ‘sj’) : shtaan, shitten. Van ‘h’ en ‘g’ maakt hij een ‘gh’ (spreek uit : ‘ch’) : ghras, ghuis, gheel ghoed. Dat precies die lettertekens in het Oude Egypte anders werden uitgesproken dan wij gewoon zijn, wordt duidelijk als je er een meer gedetailleerde hiëroglyfenkaart bijneemt : sommige letters of tweeklanken ontbreken. Dat verklaart waarom Dummie een andere uitspraak van het Nederlands heeft. Misschien hoor je het ook als een vriendje in de klas Nederlands spreekt, maar thuis een andere taal gewoon is. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid – 7.1 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Lied Je leest hoofdstuk drie voor. Over Dummie vind je een lied op het internet. Je kan dit lied introduceren en het voor of na een voorleessessie samen zingen. Als leerlingen het lied kennen, verzinnen ze er bewegingen bij. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.4 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.5
— Liegen Je leest hoofdstuk vier voor. Om hun grote geheim te bewaren, moeten Klaas en Goos niet alleen de waarheid verzwijgen, ze moeten zelfs liegen, bijvoorbeeld tegen die goede meester Krabbel : – Heb jij al eens een leugen verteld ? – Mag je liegen om iets goeds geregeld te krijgen ? Ken je de uitdrukking ‘een leugentje om bestwil’ ? – Waaraan merk je dat iemand liegt ? (Een leugenaar praat wel eens met een andere stem dan je gewend bent : luider, sneller of net trager ; Een leugenaar kan met zijn handen aan zijn gezicht wriemelen, beginnen zweten, wegkijken of rood worden). Enkele leerlingen vertellen zo overtuigend mogelijk een gebeurtenis die waar of niet waar is. De andere leerlingen raden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— Anders Je leest hoofdstuk vijf voor. Anna-Lies en Lissy pesten Dummie. Ze houden niet van iemand die anders is. Doordat Dummie uit een ander land komt, vinden ze dat hij hier niet thuishoort : – Wanneer is het fijn als iemand anders is ? – Wanneer vind je het moeilijk ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6
— Scarabee Je leest hoofdstuk zes voor. Dat is gewijd aan de scarabee van Mukatagara. In het Oude Egypte dachten ze dat de scarabee of mestkever zomaar tot leven kwam uit bolletjes mest. Ze wisten niet dat de oude kevers daar eerst hun eitjes hadden gelegd. Zo werd de scarabee symbool voor nieuw leven. De Oude Egyptenaren zagen de scarabee zijn mestballetjes voortrollen. Dat deed hen denken aan de zonnegod die de zonneschijf de hemel induwt. Zo werd de scarabee ook symbool voor de zon. De scarabee werd – soms met magische formules - als amulet gebruikt om de drager te beschermen tegen onheil. Aan een dode werd een scarabee meegegeven om hem bescherming te bieden tegen ongeluk en boze machten op zijn tocht door het hiernamaals. In opdracht van de farao gaf hogepriester Hepsetsoet Dummie de machtige, gouden scarabee van Mukatagara mee op zijn reis door het hiernamaals. Wie de amulet steelt, haalt een vloek over zich. Je leest er meer over in hoofdstuk zeven.
— Amulet Vertel je leerlingen aansluitend op hoofdstuk zeven over amuletten (ter bescherming) en bij uitbreiding over talismannen (geluksbrengers). Je kan voorwerpen of afbeeldingen meebrengen die de begrippen concreter maken : een kruisje (een christelijke amulet), het boze oog (een blauwe amulet met zuiverende kleur die boze oog wegkijkt, bekend in de Islamwereld), een konijnenpoot …
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Amuletten werden vaak gemaakt van natuurlijke producten zoals hout, steen, klei, bot, veertjes, kruiden en schelpen. Ze werden meestal aan een kettinkje gedragen of bevestigd aan kledij. Leerlingen mogen zelf een amulet of talisman maken. Waartegen moet deze amulet hen beschermen ? Hebben ze liever een talisman ? Voor welk geluk moet die dan zorgen ? Je kan vooraf kiezen voor één bepaald materiaal, bijvoorbeeld klei, maar je kan ook verschillende materialen aanbieden en de kinderen vanuit het materiaal tot een idee laten komen. Ze maken in elk geval een soort sierraad aan een ketting of speld. Wie dat wil kan tekens aanbrengen die iets meer zeggen over de bedoeling van de amulet of talisman. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5
— Tot slot Je leest de laatste hoofdstukken na elkaar voor. Je laat de leerlingen reageren op de problemen die zich stellen en de oplossingen die zich aandienen. En verder
— Dummie schuift door Buiten of in de turnzaal organiseer je speelse activiteiten die met Dummie te maken hebben. De leerlingen vormen groepjes van vier. Er zijn minstens zoveel doorschuifactiviteiten als groepen. Opruimen en doorschuiven gebeurt op het lied ‘Dummie de Mummie’. Suggesties voor activiteiten :
–
Is er een grote zandbak of kan je een zandtafel gebruiken, dan maken de leerlingen daar een voorstelling van het Oude Egypte met de Nijl, piramiden, palmbomen … Dat kan ook met blokken, karton en papier. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.26 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
–
Dummie kan zijn evenwicht meestal goed bewaren. Hij houdt erg van klimmen en klauteren. Je voorziet een opdracht met toestellen (evenwichtsbalk, klimrek …). Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.9 – 1.14
–
Toen Dummie nog in Egypte was, voetbalde hij wel eens met het hoofd van een vijand. Je laat de leerlingen voetballen met een ongewone bal. Van krantenpapier maak je een flinke prop. Je windt er lappen stof omheen. Je maakt alles vast met stukken touw. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.17
–
De leerlingen mogen elkaar inpakken als een mummie. Ze maken gebruik van witte t-shirts, toiletpapier, oude lakens, touw … Je zorgt voor minstens twee kopieën van het binnenkaft van het boek. Eén mummie neemt een houding aan van het kaft. De andere mummies raden welke. Wie het goed geraden heeft, is daarna aan de beurt. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
–
Fietsen is voor Dummie een hele ervaring. In het begin komt hij heel wat hindernissen tegen. De leerlingen mogen een hindernissenparcours afleggen. Met krijt teken je een weg. Je plaatst er hindernissen op, bijvoorbeeld :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
• • •
•
Een grote doos vouw en snijd je helemaal open. Je zet die als een tunnel neer. Op een balkje leg je een lange, brede houten plank : een fietswip. Met kegels maak je een smalle doorgang. Met blauw krijt teken je er een beek naast. Dummie moet oppassen voor water ! Kleine blokjes zijn scherpe steentjes of spijkers en moeten vermeden worden. Iedere fietser telt zijn fouten en probeert er bij een tweede beurt minder te maken. Lichamelijke opvoeding – 2 Gezonde en veilige levensstijl – 2.5
– De leerlingen maken een reportage voor de plaatselijke krant. Ze schrijven eerst een kort artikel. Zijn ze klaar, dan nemen ze een kijkje bij de andere groepjes en nemen om een foto. Leerlingen uit het derde leerjaar kunnen de artikels uittikken. Bij de foto’s bedenken de leerlingen titels. Er zijn zoveel artikels als groepjes : • Wie is Dummie ? (groep één) • Hoe is Dummie bij Goos en Klaas terechtgekomen ? (groep twee) • Dummie is een vrolijke mummie. Hij gaat graag naar school. Waar houdt hij van ? (groep drie) • Dummie wordt gepest op school. Door wie ? Hoe gebeurt dat ? (groep vier) • Dummie verliest zijn gouden scarabee. Hoe komt dat ? Waarom is het zo erg ? (groep vijf ) • Hoe geraakt de gouden scarabee terug in het bezit van Dummie ? (groep zes). Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Quiz De klas van Goos en Dummie neemt deel aan een scholenwedstrijd over Egypte. Parallel met het verhaal, kan je veel informatie meegeven over het Oude Egypte. Een quiz waarin je op een leuke manier peilt naar wat de leerlingen onthouden hebben, sluit zeker aan bij het boek. Een vragenreeks uit het Verstandige Gedachten-spel (zie : De geestige spookschool) kan je vervangen door een aantal vragen over Egypte. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 – 5.9
Bibliografie
Boeken
De mestkever / naar het verhaal van HC Andersen, bewerkt door Stuffmakers. Het geluidshuis, 2008 [audioboek] Dummie de Mummie en de tombe van Achnetoet / Tosca Menten en Elly Hees (ill.). Van Goor, 2010 Het oude Egypte (Kididoc) / Sylvie Baussier. Biblion, 2007 Websites
www.dummiedemummie.nl 0 met informatie, spelletjes, het lied en filmpjes van Dummie www.patricklagrou.be/hierogliefen.htm 0 hiërogliefenalfabet
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
3
Durf voor drie Bart Moeyaert en Rotraut Susanne Berner (ill.) Querido, 2007
Over het boek
Drie bekroonde verhalen zijn in Durf voor drie verzameld. In De brief die Rosie vond vindt Rosie een brief op de stoep. ‘Aan mijn hart’ staat er op de voorkant van de envelop, ‘Van de man van je leven’ op de achterkant. Wat er ín de brief zou kunnen staan, laat Rosie niet los. Het tweede verhaal, Een kuil om in te wonen, gaat over Tom. Hij graaft een kuil tussen de sla en daar is zijn mama niet blij mee. Tom besluit in het Bosje van Vier een nieuwe kuil te maken, een kuil om in te wonen. Boven hem, tussen de bladeren, heeft Bas zijn eigen hut : topgeheim én verboden voor Tom. Het boek eindigt met Het beest heet Mona. Mona is een geheime pestkop. Op school heeft niemand door dat ze Sam, Do en Marta elke dag van de week krabt, schopt, bijt, stompt of knijpt. Marta gaat Mona te lijf met een slim en mooi plan. De verhalen op niveau AVI-3 zijn kort en inhoudelijk sterk. Je kan ze voorlezen, maar door het eenvoudige technische leesniveau kunnen kinderen ze net zo goed zelf lezen. Aan de slag
De brief die Rosie vond Aanzet
Je toont de eerste illustratie – liefst vergroot – en laat de leerlingen vertellen : – Wat zie je ? – Wat betekent het ? – Heb je ook gezien dat er enkel rood- en zwarttinten worden gebruikt ? – Wie staat er om de hoek van het huis ? Wat doet ze ? – Zou de poes bang zijn om buiten te komen ? – Hoe kijkt het masker op de deur ? Boos ? Vrolijk ? – Zie je het plantje ? Door de hartvormige bloempjes wordt het plantje ‘gebroken’ hartje genoemd. Je leest De brief die Rosie vond voor. Vanuit de illustraties laat je de leerlingen het verhaal aanvullen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Post … Op de banken of op vrije plaatsen in de klas leg je brieven. Op de voorkant staat : ‘Aan (omschrijving die naar een bepaalde leerling verwijst)’. De leerlingen gaan bij een willekeurige brief staan die niet voor hen bestemd is. Ze mogen de brief niet aan anderen tonen, en ze mogen niet verklappen wat op hun brief staat.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Je leest het eerste hoofdstuk opnieuw voor. De leerlingen leven zich in in de figuur van Rosie en beelden uit wat je leest. In hoofdstuk twee verbergt Rosie de brief onder haar trui. De leerlingen mogen de brief ook onder hun trui of t-shirt stoppen en in de kring gaan zitten. Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
— …voor jou Verdiep het verhaal met een aantal vragen en opdrachtjes : – Rosie vond het moeilijk om de brief te laten liggen. Ze wilde de brief op de bus doen, maar ze deed het niet. Waarom niet ? – Op de brief van Rosie stond : ‘Aan Mijn Hart !’ Wist Rosie dan voor wie de brief bedoeld was ? – Rosies hart bonkte hevig. Hoe kwam dat ? – Op jullie brief staat ook iets geschreven. Je mag nog eens kijken, maar zorg ervoor dat niemand anders het ziet. We houden geheim voor wie de brief is ! (Op de brieven heb je bijvoorbeeld geschreven : ‘Aan de grootste fan van Anderlecht’, ‘Aan de liefhebber van balletjes in tomatensaus’ …) – Rosie las de achterkant van de brief waarop stond ‘Van De Man Van je Leven’. Begreep Rosie wie daarmee bedoeld werd ? – Mama dacht dat Rosie een liefdesbrief gevonden had, maar Bertie dacht juist dat het een heel enge brief was. Waarom dachten ze dat ? – Van wie komt de brief die jullie gevonden hebben ? Kijk eens op de achterkant. (Op de achterkant heb je bijvoorbeeld een vraagteken of een uitroepteken geschreven of ‘Rara’, ‘Van Je Weet Wel’ of ‘Onverwacht !’ …) – Toen mama zag dat Rosie de brief probeerde te openen, werd ze boos, zowel op Rosie als op haar broer Tommie. Waarom ? – Met de straf die Rosie kreeg, raakte het mysterie van de brief ook opgelost. Wat moest Rosie doen ? – Hoe reageerde die ‘Man Van je Leven’ ? – Was Rosie verrast ? Ben jij verrast ? Waarom ? Aansluitend geef je de leerlingen de opdracht om hun geheime brief aan de juiste bestemmeling te bezorgen. Ze stappen op een klasgenootje af en vragen of hij of zij supporter is van Anderlecht, graag balletjes in tomatensaus eet … Als ze denken dat ze de juiste bestemmeling hebben gevonden, geven ze de brief af. Hebben ze ook hun eigen brief gekregen, dan gaan ze op hun plaats zitten. Heeft iedereen zijn brief, dan maken ze die open en lezen. In de brief staat een opdracht die ze onmiddellijk uitvoeren : Hallo, Een brief krijgen is spannend en leuk. Een brief schrijven is dat ook. Een brief kan over leuke dingen gaan, ook over verdriet of over iets dat je niet durft zeggen. In een brief kan alles. Een brief is geheim. Alleen wie de brief krijgt, mag hem lezen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Jij mag een brief schrijven naar …(leerling van de klas) Is jouw brief klaar, steek hem in een envelop. Zoek een bijzondere manier om jouw brief te bezorgen. Van juf … of : Van meester … Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.3 En verder
De brief bezorgen kan een activiteit op zich zijn. Zit de brief in een pakket ? Wordt de brief gebracht door een beroemde voetballer, een postduif, het hondje van de buren, De Zus Van je Leven … ? Iedere leerling kan een idee uitwerken en zijn of haar plan één van de volgende dagen uitvoeren. Een kuil om in te wonen Aanzet
Stel een paar vragen : – Naar welke plek in (de buurt van je) huis ga je als je alleen wil zijn ? – Mag er ook bezoek komen of is het een geheime plek ? In Een kuil om in te wonen wil Tom ook een plek voor zichzelf. Lees het verhaal voor met aandacht voor de illustraties. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Verhaal verdiepen
– Mama is boos omdat Tom een kuil maakt in het slabed. Hoe voelt Tom zich als mama hem wegstuurt ? – Tom denkt dat hij rustig en alleen in het Bosje van Vier een kuil kan graven om in te wonen. Is dat zo ? – Waarom is de jongen in de boom niet blij met het onverwachte bezoek ? – Mama is op zoek naar Tom. Waarom gaat Tom niet met mama mee terug naar huis ? – Tom en Bas sluiten vriendschap. Hoe gebeurt dat ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Time-outplek verzinnen Bespreek samen met de leerlingen een mogelijke plek in de klas waar ze terechtkunnen als ze verdrietig, humeurig of boos zijn, geen zin hebben om te praten, als ze rustig willen lezen, of te veel energie hebben om op hun stoel te blijven zitten : – Waar maak je ‘een kuil’ of ‘een hut’ om even in te verdwijnen ? (Bijvoorbeeld : uit het zicht van de anderen en toch niet helemaal weg). – Welke sfeer moet die plek uitstralen ? (Bijvoorbeeld : ze moet klein en knus zijn, geborgenheid geven).
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– In het boek vindt Tom het fijn om achter Bas’ boek weg te kruipen. Welke spullen wil jij graag op de geheime plek hebben ? (Bijvoorbeeld : kussens, knuffel, beker water, mp3-speler met eigen muziek, foto’s, stickers, een boek, pen en papier, een speelgoedje, plaats voor nog één vriendje …). Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 En verder
— Time-outplek inrichten Is de klas het eens over een goeie time-outplek ? Laat de leerlingen dan materialen verzamelen en maken om de time-outplek in te richten. Zo kunnen ze boekjes maken als remedie tegen verdriet, een slecht humeur, kwaadheid of angst. In zo’n boekje kleven ze foto’s, tekeningen, tekstjes die troosten, blij of moedig maken … Ze kunnen ook dozen versieren en vullen met voorwerpen die ‘helende’ gaven hebben. Tot slot bedenken ze een bijzondere naam voor deze bijzondere plek. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 Het beest heet Mona Aanzet
Sta even stil bij de betekenis van ‘een beest’ (een woest en wild dier). Daarna toon je de tekening van Mona (p. 51). Daarop zien ze dat Mona geen dier is, maar een meisje. Vraag daarna wat de auteur met de titel zou bedoelen (Net als sommige dieren, is Mona woest en wild. Door Mona met een beest te vergelijken, kan de schrijver met weinig woorden uitleggen dat Mona ongewoon woest en wild tekeer gaat.) Tijdens het voorlezen besteed je aandacht aan uitdrukkingen, zegswijzen en vergelijkingen (‘Ik lust haar rauw’, ‘Ze veegde het plein aan met Sam’, ‘Ze liet Sam alle hoeken zien’, ‘Jij bent (als) een varken’, ‘Kijk uit je doppen’, ‘Mona is de school. De school is Mona’, ‘Do en Sam houden zich sterk’, ‘Ze zijn als de dood voor Mona’ …). Lees het verhaal voor tot en met pagina 65 : ‘Ineens heb ik een slim idee’. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Verwerkingsactiviteiten
Mona pest in het geheim. Niemand ziet het. Klikken bij de meester of de juf doet Marta niet. Marta wil samen met Do en Sam terugvechten, maar dat mag ze niet van haar moeder. Die zegt dat een mens geen beest is, of dat Marta slimmer moet wezen dan haar vuist. Op pagina 65 kondigt een keerpunt zich aan. De leerlingen bedenken hoe het verhaal verder kan lopen en werken dit naar keuze uit : – Met rode en zwarte stiften, kleurpotloden, waskrijtjes of verf maken ze een prentenband. Ze rollen de tekeningen of schilderijtjes uit en weer op terwijl ze het einde van het verhaal vertellen. – Met rode en zwarte stiften of kleurpotloden tekenen ze de personages die ze nadien uitknippen en op rietjes kleven. Hiermee spelen ze het einde van het verhaal. – Met popjes (bijvoorbeeld Playmobil-ventjes) spelen ze het vervolg van het verhaal op een verteltafel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– In een aantal korte zinnen schrijven ze neer wat er na maandag, de dag waarop het keerpunt valt, gebeurt. Alle groepjes stellen hun einde aan elkaar voor. Je gaat met de leerlingen telkens na of Marta in al die gevallen slimmer was dan haar vuist. Pas daarna lees je het originele einde van het verhaal voor. Laat de leerlingen reageren : – Wat Marta en haar vrienden meegemaakt hebben, voelde aan als een strijd op leven en dood, net als in de dierenwereld. Iedereen is levend uit de strijd gekomen, Mona ook. Waarom is Mona zo stil geworden ? Waarom bloost ze de hele tijd ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.7 Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 En verder
— Beest en diertje Tegenover het beest Mona lijken Marta, Do en Sam tamme, weerloze diertjes. Je laat de leerlingen in boeken en tijdschriften op zoek gaan naar een beest dat er zo wild en woest uitziet als Mona in de gedachten van Marta. Ze schilderen Mona als beest : groot, wild en woest, bladvullend. Waar nog een plaatsje wit overblijft, schilderen of tekenen ze Marta, Do en Sam : klein, lief en slim. Of : ze tekenen Marta, Do en Sam op kleine blaadjes en hangen die met lintjes aan het beest. Als het beest wild tekeer gaat, vliegen Marta, Do en Sam naar alle kanten. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
— Pesten In de kring vertellen de leerlingen wanneer ze gepest werden, op welke manier, wat het met hen deed … Het is niet de bedoeling om pesters bij naam te noemen. Andere leerlingen spelen de vertelde situatie na. Ze leven zich zo goed mogelijk in in hun rol. Als de verteller geen einde heeft aangegeven, mogen ze zelf een einde improviseren. Ze kunnen scènes volgens aanwijzingen van de verteller herspelen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4 – 3.6 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.7
Bibliografie
Timmie en zijn plekje / Ed Franck en Kris Nauwelaerts (ill.). Davidsfonds-Infodok, 1993
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
4
Het zakmes Sjoerd Kuyper Leopold, 2009
Over het boek
Het zit Mees niet mee : zijn beste vriend Tim verhuist naar een andere stad. Een dag voor Tim vertrekt, laat hij Mees zijn nieuwe zakmes zien. Mees wil zelf al zo lang een zakmes, maar daar vindt zijn vader hem te jong voor. Wanneer de juf plots opduikt, stopt Mees het mes in zijn zak. Hij vergeet het mes terug te geven en de volgende dag komt Tim niet meer naar school. Mees is bang dat Tim hem ervan zal verdenken dat hij het mes voor zich wil houden. Zonder zijn vader in te lichten – die mag niet weten dat hij met een mes rondloopt – gaat Mees op zoek naar zijn vriend. Het zakmes is een spannend en ontroerend relaas van een zoektocht. Het boek vertelt een tijdloos verhaal en werd daarom in 2009 heruitgegeven. Ook de verfilming van het boek (die als dvd bij het boek zit) blijft een groot succes. Aan de slag Aanzet
Haal een zakmes uit je zak, vouw het open en vraag : – Wie heeft thuis ook een zakmes ? – Waarvoor gebruik je het ? – Mag je je zakmes gebruiken als je alleen bent ? – Wie zou er een zakmes willen ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 Verwerkingsactiviteiten
Je leest het verhaal hoofdstuk per hoofdstuk voor.
— De verhuizing In het hoofdstuk De verhuizing verzinnen Mees en Tim vreemde talen, bijvoorbeeld de kippentaal. Omdat kippen ‘tók-tók-tók …’ zeggen, komen Mees en Tim op het idee om klinkers en tweeklanken te vervangen door een ‘ó’. Alle leerlingen zeggen nu hun naam in de kippentaal. Nadien voeren ze in duo een gesprekje in de kippentaal. Laat hen bijkomend andere talen bedenken : – Waarvoor kan je een vreemde taal gebruiken ? (geheime boodschappen vertellen of schrijven) Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Het lege huis Na Het lege huis vertellen de leerlingen met eigen woorden hoe Mees probeert om het zakmes terug te geven aan Tim, en hoe dat mislukt. Zowel de vader als de juf van Mees luisteren niet wanneer Mees hen zijn geheim wil toevertrouwen. Dat spelen de leerlingen na in duo’s : de ene speelt Mees, de andere zijn vader of juf. Terwijl Mees zijn verhaal probeert te vertellen, geven zij
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
hem daar de kans niet toe. Ze wisselen van rol. Nadien vertellen ze hoe het voelt om niet gehoord te worden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— De brief Lees van hoofdstuk De brief pagina 32 tot de helft van pagina 34 voor. Mees wil het verhaal aan zijn moeder vertellen, maar dat kan niet : ze slaapt en dan mag Mees haar niet storen. Dus vertelt Mees zijn verhaal tegen de televisie waarop hij een opname van zijn zingende moeder afspeelt. De leerlingen bedenken een plan voor Mees – wat kan hij nog doen om Tim zijn mes te bezorgen ? – dat ze mogen uitschrijven of uittekenen. Wie wil mag over zijn plan vertellen in een opnamestudiootje dat je opstelt in een hoekje van de klas. Film de leerlingen één voor één. Ze houden hun plan voor Mees nog strikt geheim. Lees daarna het hoofdstuk door tot pagina 40 en vat samen. Mees schrijft een brief voor Tim. Hij steekt het zakmes samen met de brief in een envelop. Op de voorkant schrijft hij : aan tim, flevoland, op de achterkant : van mees, paradijslaan 17, amsterdam. Dan post hij de brief. Vraag de leerlingen wat ze van Mees’ plan vinden. Zou hij in zijn opzet slagen ? Daarna lees je verder. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— De trein Na De trein vertellen de leerlingen wat ze zelf ooit kwijt geraakt zijn : – Hoe voelde dat ? – Heb je het verloren voorwerp of huisdier teruggevonden : via een affiche, een advertentie … ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— De advertentie Je leest De advertentie voor. Ook de vierde poging van Mees mislukt en hij verliest de moed : – Schiet er echt geen enkel goed plan meer over ? – Welk plan heb jij zelf bedacht ? Naar aanleiding van de laatste vraag verklappen de leerlingen hun eigen getekende, uitgeschreven of vertelde plannetje.
— Het liedje Met Het liedje introduceer je de vijfde poging van Mees. Je leest ook De televisie voor. Daar zingt Mees een lied dat voor Tim bestemd is. Tim ziet Mees, hoort het lied en komt naar de studio. Je laat de leerlingen vertellen wat ze van het door de schrijver bedachte einde van het verhaal vinden. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Zelf liedjes maken Samen met de leerlingen maak je een nieuwe aflevering voor het muziekprogramma Drie maal drie is negen. In groepjes of als duo maken de leerlingen een lied over een echt of fictief geheim. Ze doen dit, net als Mees, in stapjes. Ze schrijven eerst een korte tekst die ze daarna op muziek zetten :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– Welke instrumenten passen bij je lied ? – Wanneer en hoe zal je de instrumenten gebruiken ? – Hoe duid je dit aan op hun liedjestekst ? Elk groepje oefent zijn nummer eerst een paar keer in en neemt daarna deel aan de ‘auditie’ : de juf of meester en een aantal (wisselende) leerlingen vormen de jury. Die vertelt wat goed is aan elk nummer en wat nog beter kan. Alle groepjes werken verder tot hun nummer klaar is voor de televisieshow. Elk groepje mag zijn lied brengen en laten filmen. Twee leerlingen kondigen de groepjes aan en wuiven hen uit. De film wordt gemonteerd en getoond aan een nieuw publiek (grootouders, een andere klas, website van de school …). Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 – 2.4 – 2.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 En verder
— Film De verfilming van Het zakmes heeft drie prijzen gewonnen : de Cinekid Film Award in 1992, een Gouden Kalf in 1993 voor Beste regie – regisseur is Ben Sombogaart – en een Emmy in 1993 voor Beste jeugdprogramma. De dvd van de film zit bij het boek (achteraan). Mees die zijn lied zingt, is te zien vanaf 1 uur 18 minuten. Dit fragment kan je laten zien voor je de leerlingen hun eigen lied laat maken.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
5
Meneer Kandinsky was een schilder Daan Remmerts de Vries Leopold, 2010
Over het boek
Meneer Kandinsky is een schilder die keurig schildert zoals het hoort. Tot uit één van zijn schilderijen een blauw paardje ontsnapt. Het huppelt overal met hem mee en fluistert meneer Kandinsky dingen in het oor. Kleuriger en vreemder worden zijn schilderijen daardoor. Wanneer het paardje verdwijnt, laat meneer Kandinsky zich overrompelen door geluiden van buitenaf en ontdekt hij dat hij ook op zijn eigen manier kan schilderen. De prenten in Meneer Kandinsky was een schilder zijn collages van bekende schilderijen van Kandinsky waaraan Daan Remmerts de Vries eigen vormen en illustraties toegevoegd heeft. Enkele zinnen per pagina waarvan een enorme poëtische kracht van uitgaat, meer is er niet nodig om het verhaal van deze bijzondere schilder tot leven te brengen. Dit is een schitterend boekje waar kinderen samen of alleen in kunnen duiken, op elk moment van de dag. Aan de slag Opmerking vooraf
Als uitgangspunt voor Meneer Kandinsky was een schilder baseerde auteur en illustrator Daan Remmerts de Vries zich op het leven van Wassily Kandinsky en op de veeleer abstracte schilderijen die Kandinsky maakte. Met het blauwe paardje verwijst hij naar de groep ‘De Blauwe Ruiter’ die Kandinsky mee oprichtte. Als een geheime vriend vergezelt dit blauwe paardje meneer Kandinsky in een wereld die hij geleidelijk aan anders gaat bekijken én schilderen. Aanzet
Je tekent het huppelend blauw paardje – zo’n twintig centimeter groot – vooraf na en knipt het uit. Een dag voor je het boek introduceert, hang je het ’s morgens op een opvallende plek in de klas, bijvoorbeeld net boven of naast het raam dat op een kier staat. Als een kind het diertje opmerkt, speel je mee dat je verbaasd bent. Mogelijke verklaringen van de leerlingen, corrigeer je niet. Je kan zelf enkele aanvullingen geven : Wat een gek beestje huppelt daar. Het lijkt wel een blauw paardje. Misschien is het ontsnapt ? Zouden ze het niet best met rust laten ? Tijdens de speeltijd of lunchpauze geef je het paardje een andere, liefst verrassende plek. Dat herhaal je tot je het boek voorstelt : dan hang je het paardje vlakbij Meneer Kandinsky was een schilder. Je laat de leerlingen hun verwachtingen over het boekje uitspreken voor je het verhaal voorleest en de illustraties toont. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Vraaggesprek Nadat je het verhaal een eerste keer hebt voorgelezen en de illustraties getoond hebt, bied je het prentenboek opnieuw aan en stimuleer je de leerlingen om samen verder (of anders) te kijken.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Geef veel aandacht aan het blauwe paardje : de muze en de geheime vriend van Kandinsky. Heb je een digitaal schoolbord in de klas of kan je gebruik maken van een pc met beamer, scan dan de illustraties in. Je kan ook foto’s van de illustraties maken en die in een PowerPoint zetten. De projectie geeft leerlingen de mogelijkheid om klassikaal te speuren naar details, maar ze kunnen het net zo goed in kleine groepjes doen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 – 1.4 Als de leerlingen spontaan veel ontdekken, zullen verschillende vragen overbodig zijn. Vooral in het begin kunnen ze richting geven aan het gesprek.
4 Prent 1
– – – –
4 Prent 2
– –
4 Prent 3
– –
4 Prent 4
– – – –
4 Prent 5
– – – – –
4 Prent 6
– – – –
Is een huppelend paardje vrolijk of bedroefd ? Wat zou meneer Kandinsky denken op het moment dat het paardje ontsnapt ? Welke kleuren zie je op zijn schilderij ? Vind je dat blije of sombere kleuren ? Wie herken je op de foto links boven ?
Waarom kan alleen meneer Kandinsky het paardje zien ? (Het is zijn geheime vriendje. Het paardje zit in zijn hoofd, hij ziet het niet echt. Het is misschien een fantasiepaardje.) Vindt hij het gezelschap van het blauwe paardje fijn ?
Meneer Kandinsky vindt het paardje soms zelfs een beetje lastig. Waarom ? Hoe reageren de bakker en de wachtende vrouw ?
Meneer Kandinsky’s hoofd zit vol met kleuren. Wat vraagt hij in de schoenenwinkel ? Hoe reageert zijn geheime vriendje ? Wat vindt de winkeljuffrouw ? Hoe gaat de winkeljuffrouw gekleed ?
Meneer Kandinsky houdt erg veel van muziek. Tegen een pianospelende barones zegt hij iets vreemds. Wat zegt hij ? Hoe reageert het paardje ? Hoe kijkt meneer Kandinsky ? Wat vindt de barones van zijn opmerking ? Als je naar de kleuren op deze prent kijkt, wat valt je dan op ?
Wat fluistert het paardje in het oor van meneer Kandinsky ? Wat bedoelt het paardje daarmee ? Wat heeft meneer Kandinsky bij zich ? Wat herken je in de zwarte vormen ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Prent 7
–
4 Prent 8
–
4 Prent 9
– –
4 Prent 10
–
4 Prent 11
– –
4 Prent 12
–
4 Prent 13
– –
4 Prent 14
–
4 Prent 15
– –
4 Prent 16
– –
4 Prent 17
–
Het paardje blijft in het oor van meneer Kandinsky fluisteren. Wat zegt het nog meer ? (Dat je eigen gevoel bij wat je ziet mag meespelen. Dat was heel nieuw voor die tijd, meer dan 100 jaar geleden.)
Meneer Kandinsky kijkt samen met zijn geheime vriendje naar de nieuwe landschappen die hij nu schildert. Wat maakt deze landschappen zo anders ?
Heeft meneer Kandinsky veel vrienden ? Hoe denk je dat meneer Kandinsky zich hierbij voelt ?
Wat kan je uit dit schilderij afleiden ?
Meneer Kandinsky stoort zich niet aan de mensen. Maar is dat omgekeerd ook zo ? Waar op het schilderij herken je deze mensen ? Hoe zie je dat ze kwaad zijn ?
Die griezelige, strenge figuren die zijn schilderijen lelijk vinden, maken meneer Kandinsky echt bang. Ze inspireren hem om dit schilderij te maken. Wat stelt het voor ?
De blauwe vriend van meneer Kandinsky is verdwenen. Wat lijkt er nog meer verdwenen ? Is meneer Kandinsky helemaal alleen ?
Zonder zijn blauwe vriendje zou meneer Kandinsky weer kunnen schilderen zoals vroeger. Doet hij dat ook ?
Lukt het Meneer Kandinsky om te schilderen ? Hoe voelt hij zich daarbij ?
Meneer Kandinsky wordt opgeschrikt door iets dat van buiten komt. Wat ? Hoe inspireert het geluid hem ?
Er beginnen meneer Kandinsky meer geluiden op te vallen. Hoe maakt hij daar schilderijen mee ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Prent 18 en 19
–
4 Prent 20
– –
Wat zou meneer Kandinsky hier gehoord hebben ?
Meneer Kandinsky schildert wat hij hoort, buiten zichzelf én binnen in zichzelf. Herken je iets daarvan op zijn schilderij ? Hoe voelt meneer Kandinsky zich daarbij ?
4 Prent 21 en 22
–
4 Prent 23
– –
Meneer Kandinsky werkt aan een reusachtig groot doek. In de verte lijkt er iets te galopperen. Wat hoort meneer Kandinsky ?
Meneer Kandinsky heeft zijn geheime vriendje teruggevonden en is nu heel gelukkig. Waar denk je dat ze zijn ? (Ze zijn in de lucht. Ze zijn dood en in de hemel. Het oorspronkelijke schilderij heet Hemelblauw.) Het lijkt of meneer Kandinsky nog meer vriendjes heeft in die mooie hemel van hem. Wie zou daar nog meer zijn ?
En verder
— Met het blauwe paardje op stap Je neemt de leerlingen mee op wandel rond de school. Samen met het blauwe paardje proberen ze om anders te kijken en te luisteren naar een voor hen bekende omgeving. Met twee halve kokosnoten boots je een galopperend paard na. Als de leerlingen het paard horen, houden ze halt. Uit de zwarte hoed van meneer Kandinsky mag één leerling een blauw paardje vissen. Daar hangt een brief met een opdracht aan. Die voeren ze onder jouw leiding uit. Daarna stappen ze verder tot ze opnieuw het paardje horen. Een andere leerling neemt nu een opdracht uit de hoed. Deze opdrachten niet je aan de paardjes : 1. Het paardje fluistert Meneer Kandinsky allerlei kleuren in zijn oor. Hij geraakt ervan in de war. Kan je hem verbeteren ? – Met mijn laatste schilderij heb ik een mooie grijs gewonnen. (prijs) – Ik wit zo goed, hier in het park. (zit) – Kijk, die blauwen hebben hun veren opengezet. Wat een mooie vogels ! (pauwen) – Om pannenkoeken te bakken, heb je geel nodig ! (meel) – Ik wil een rood pak frieten. (groot) – Als je nog één keer op mijn tenen trapt, word ik roos ! (boos) 2. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen, heel speciale kleur.’ Kijk goed rond. Kies iets uit de omgeving. Bekijk de kleur. Maak die lichter, feller of warmer van kleur als je er een goed gevoel bij hebt. Geef het een donkere, sombere of koude kleur als je er geen goed gevoel bij hebt of als het je niet veel doet. Wijs waarnaar je gekeken hebt en vertel wat jij in je hoofd hebt waargenomen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
3. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen vorm en grootte.’ Kijk goed rond. Kies iets uit de omgeving. Bekijk de vorm en de grootte. Hoe voel je je bij wat je gekozen hebt ? Welke vormen passen bij een goed gevoel ? Zou je het groter of kleiner maken ? Welke vormen passen eerder bij een slecht gevoel ? Maak je het nu groter of kleiner ? Wijs waarnaar je gekeken hebt en vertel wat jij alleen nu, in je hoofd, ziet. 4. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen grootte.’ Ga per twee staan. Zoek iets in de omgeving dat jullie graag kleiner of groter willen zien. Maak kleiner waar jullie niet van houden. Maak groter waar jullie wel van houden. Laat de leerlingen hun keuze fotograferen. Met de lens brengen ze het onderwerp dichterbij of verder weg. 5. Sluit je ogen. Vertel welke geluiden je opvallen. Kan je daar een vorm bij bedenken of een kleur ? 6. Welke geluiden vallen je op ? Zoek een plaats waar verschillende geluiden samenkomen. Neem ze op. Je kan hiervoor een flashrecorder gebruiken, een opnameapparaat dat geluid opneemt op SD-kaartjes, vergelijkbaar met de kaartjes waar de meeste digitale fototoestellen mee werken. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Schilderij In de klas laat je de leerlingen de geluidsopname uit de zesde opdracht (zie : hiervoor) opnieuw beluisteren. De leerlingen vertellen wat de geluiden bij hen oproepen en welke vormen en kleuren ze er zich bij kunnen voorstellen. Je toont daarna de foto’s uit de vierde opdracht (zie : hiervoor) op pc, liefst met beamer. De leerlingen vertellen waarom ze wat ze gefotografeerd hebben graag klein of groot zien. Geïnspireerd op die en alle andere voorgaande opdrachten maken de leerlingen vervolgens een groot schilderij in de stijl van Kandinsky. Na twintig minuten leg je de activiteit even stil. Deel de klas in twee groepen in. Een leerling van groep één gaat naar een leerling van groep twee. Hij bekijkt in stilte het schilderij. Daarna fluistert hij een tip in het oor van de klasgenoot, bijvoorbeeld : ‘Je mag nog meer laten zien wat je bij die boom voelt.’ Een leerling van groep twee fluistert daarna een tip in het oor van een leerling uit groep één. Wie wil, kan een geheim vriendje verzinnen dat zich mag voortbewegen op het schilderij. Leerlingen werken dit vriendje naar keuze uit : schilderen, tekenen, uit gekleurd papier knippen … Als ze het geheime vriendje uitknippen en hier en daar enkele gaatjes prikken in hun schilderij, kunnen ze het vriendje met een splitpen op een plek naar keuze bevestigen en kan het van plaats veranderen. Als de leerlingen op stijf papier of op karton werken, kan je bovenaan een smal strookje wegsnijden. Ze kleven hun geheime vriendje aan een touwtje. Dat steken ze door de sleuf waarna ze er een parel aan vastknopen. Door – gebukt achter het schilderij – de parel te verschuiven, beweegt het geheime vriendje helemaal alleen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Sprekende titel De blauwe ruiter, Hemelblauw … : het zijn sprekende titels voor een schilderij. Laat de leerlingen zo’n titel verzinnen voor hun schilderij. Die schrijven ze met grote letters op een mooi bordje. De bordjes verzamel je in de hoed van meneer Kandinsky. Je hangt alle schilderijen aan de muur. Een leerling neemt een bordje met een titel uit de hoed. De leerlingen zoeken uit bij welk schilderij de titel hoort. De maker mag nadien iets meer vertellen over zijn schilderij : – Waardoor kreeg je ideeën ? – Waar is het schilderij anders dan wat je gezien hebt ? Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
6
Super Jan en het griezelkasteel Harmen van Straaten Pimento, 2010
Over het boek
Wanneer Jan acht jaar wordt, ziet hij een vallende ster. Hij wenst dat hij zo sterk als Superman wordt. De wens komt uit, maar Jans superkracht werkt alleen maar als er mensen in gevaar zijn. Hij moet het geheim goed bewaren, anders wordt hij opgesloten of verkocht aan een circus. Tijdens een reis naar een groot en oud kasteel met zijn wat vreemde buren, meneer en mevrouw Stromboli, ontdekt hij dat hij niet de enige is met een geheim. De butler en huishoudster hebben duidelijk iets te verbergen en het kasteel gaat elke dag meer op een griezelkasteel lijken. Super Jan moet zijn geheime kracht aanspreken … Super Jan en het griezelkasteel is een spannend verhaal op niveau AVI-5 waar veel vaart in zit. Voor heel wat kinderen uit het tweede en derde leerjaar een vlot leesbaar verhaal, al kan je er net zo goed samen van genieten tijdens het voorlezen. Aan de slag Aanzet
Voor Harmen van Straaten met zijn verhaal Super Jan en het griezelkasteel begint, verwijst hij naar het voorgaande boek in dezelfde reeks, Super Jan, waarin het hoofdpersonage uitgebreid voorgesteld wordt. Je leest dit hoofdstuk voor en gaat dieper in op de wens van Jan. – In sommige situaties mag je een wens doen, vertelden de ouders van oma en opa al. In welke situaties ? (Als je een vallende ster ziet, Als je de maan buiten ziet terwijl je over je rechterschouder kijkt, Als je een muntje in een wensput gooit, liefst nadat je het over je schouder gegooid hebt, Als je als jongen tussen twee meisjes zit, of als meisje tussen twee jongens). – Wat zou je wensen ? – Is er al eens zo’n wens uitgekomen ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Verwerkingsactiviteiten
— Hoofdstuk één tot drie Lees voor. Jan gebruikt zijn superkracht om de banden te repareren. Telkens als Super Jan in actie komt, bespreek je dat met de leerlingen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk vier tot zes
4 Kasteel Groenesteijn
Lees voor. In deze hoofdstukken krijg je een uitvoerige beschrijving van kasteel Groenesteijn. Laat de kinderen na elk hoofdstuk vertellen wat ze te weten gekomen zijn over het kasteel. Moeilijke begrippen illustreer je met beeldmateriaal. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
4 Enge geluiden
Laat de kinderen de nachtelijke geluiden in kasteel Groenesteijn nabootsen. Ze moeten zich inbeelden dat het nacht is. Hoe minder je kan zien, hoe meer je kan horen, zeker in een oud kasteel. Leg uit dat de auteur niet alle geluiden heeft beschreven om het verhaal niet te griezelig te maken, maar dat zij precies die geluiden gaan nabootsen. De leerlingen brengen een voorwerp mee waarmee ze een vreemd of griezelig geluid kunnen maken. Ze zitten in een kring, eventueel op de grond. Verduister het lokaal. Laat hen om de beurt experimenteren met hun geluid, tot ze vinden dat het goed klinkt (bijvoorbeeld : ze laten het één keer kort en dan weer keer drie keer traag na elkaar horen). Deel tekenpapier en potloden of waskrijtjes uit. Daarmee maken ze hun persoonlijke partituur : met symbolen en kleuren geven ze hun geluid zelf weer, of het luid of zacht klinkt, lang of kort, één of tien keer … Maak groepjes van vier kinderen met een heel ander geluid. Ze laten het nog eens aan elkaar horen, ze laten ook hun partituur zien. Daarna stellen ze samen een geluidenreeks samen : ze ordenen de partituren, maken er bij als er een geluid moet worden herhaald. Maak het opnieuw stil in de klas, vertel dat ze op bezoek zijn in kasteel Groenesteijn, dat het nacht is, dat ze elk in een hemelbed liggen, dat de kaarsen zijn uitgeblazen. Eén voor één laten de groepjes horen wat ze hebben voorbereid. Nadien mogen ze reageren. Wat klonk mooi, vreemd of verrassend ? Herkennen ze de geluiden in de tekeningen ? Kunnen ze hun partituur ook gewoon met hun stem en lichaam vertolken ? Neem de geluiden eventueel op, bijvoorbeeld met een flashrecorder. Dat vergroot het griezelige effect. Na het beluisteren van een eerste opname, bespreken ze of ze eventueel nog willen bijsturen. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.2 – 2.4 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Hoofdstuk zeven en acht
4 Trucs à la Stromboli
Lees voor. Je verdeelt de leerlingen in duo’s : meneer en mevrouw Stromboli ! Ze mogen een truc voorbereiden en die daarna met de nodige uitleg demonstreren aan het publiek. De truc moet prettig zijn om naar te kijken en te luisteren, én bij voorkeur mislukt de truc. Goochelinspiratie mogen ze van thuis meebrengen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.5
— Hoofdstuk negen tot dertien
4 Spokenverjager
Lees voor en vraag : – De superkracht van Jan bracht de Determinator van professor Duisterberg in de war. Is Jan veilig voor deze machine ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Daarna geef je de opdracht om zelf een spokenverjager te ontwerpen. Die van professor Duisterberg, de Determinator, is gebouwd volgens de principes van een stofzuiger. Ook de leerlingen kunnen zich laten inspireren door een oud (huishoud)toestel. Verzamel afgedankte, niet meer werkende (maar veilige) toestellen, bijvoorbeeld één per twee leerlingen. Laat de leerlingen het toestel ombouwen tot een spokenverjager met dopjes, draadjes, stokjes, stukjes karton … Ze verzinnen een naam voor hun machine. Ze tekenen of schrijven een bijsluiter. Hoe werkt de machine ? Waar moet de gebruiker op letten ? Wat zijn de gevaren bij verkeerd gebruik ? Tot slot mogen de leerlingen hun toestel demonstreren. Speelgoedfiguurtjes kunnen met doekjes en touw omgebouwd worden tot gewillige spookjes. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.6 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Hoofdstuk veertien tot zeventien Je leest hoofdstuk veertien tot zeventien voor. Hoofdstuk zeventien kan je verrijken met echt materiaal : een oude wereldkaart of wereldbol, verschillende weergaven van de tekens van de dierenriem, een boodschap of de namen van de leerlingen in Old English Text MT.
— Moraal Je leest verder tot hoofdstuk 21. Je laat de leerlingen navertellen hoe Jan zijn superkracht gebruikt heeft en hoe zijn geheim net niet ontdekt werd. Ook zonder die superkracht vinden de Stromboli’s Jan super. Tot slot lees je hoofdstuk 22 en 23 voor. Omdat Jan zo’n goed idee heeft, vindt zelfs Meike hem een Super Jan ! Dat Jan ook bijzonder is zonder zijn geheime kracht, is de onderliggende boodschap.
— Slotinterview Het avontuur op het kasteel laat je navertellen door alle betrokkenen : Super Jan, Meike, meneer Stromboli, mevrouw Stromboli, professor Duisterberg, de butler, mevrouw Swart en de notaris. Vooraan plaats je acht stoelen naast elkaar. Op elke stoel neemt een leerling plaats. Hij krijgt een kaartje waarop staat in welk rol hij moet kruipen. Om te zien wie wie is, kan je de afbeeldingen op pagina 6 kopiëren, uitknippen en met een koordje om de nek laten hangen. Naar aanleiding van het artikel in De Morgenstond, heeft de plaatselijke televisie besloten om een interview af te nemen van al wie meer zou kunnen weten over het vreemde avontuur op kasteel Groenesteijn. Jij neemt het interview af : – Meneer en mevrouw Stromboli, jullie zijn op een avond aangekomen aan het kasteel Groenesteijn. Vertel eens waarom jullie daar naartoe gereden zijn ? – Jan, ik heb begrepen dat jij mee op vakantie mocht met je buren. Werden jullie vriendelijk ontvangen op het kasteel ? – Butler, deze mensen kwamen voor meneer Massimo. Wat is er met hem gebeurd ? – Mevrouw Swart, hebt u goed voor de gasten gezorgd ? Mevrouw Stromboli was toch het enige familielid van de overleden meneer Massimo ? – Notaris, volgens mijn bronnen zou mevrouw Stromboli het kasteel erven. Kunt u dit bevestigen ? Waren daar voorwaarden aan verbonden ? – Meike, jij bent de dochter van de tuinman die na de dood van meneer Massimo ontslagen werd. Vertel eens iets over het leven in het kasteel. Er wordt gefluisterd dat het daar spookt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– Professor Duisterberg, wij hebben elkaar eerder ontmoet naar aanleiding van een interview over de toename van het aantal spoken in het zuiden van Duitsland. Klopt het dat er spoken of onverklaarbare verschijningen opduiken in kasteel Groenesteijn ? Niet alle facetten van het verhaal moeten aan bod komen. Als acht nieuwe leerlingen plaatsnemen op de stoelen, gaat het interview gewoon verder. Muzische vorming – 3 Drama – 3.6 En verder
— Super Movie Je vertelt dat het wel vaker schijnt te spoken in kasteel Groenesteijn. Je maakt groepjes van vier of vijf leerlingen. De groepjes krijgen de opdracht een spookverhaal uit te werken. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met een filmpje. Elk groepje bedenkt een (nieuw) spookverhaal. De leerlingen tekenen of schilderen de personages en knippen ze uit. Ze tekenen ook de decors, op A3-formaat of groter : de gang van het kasteel, de eetzaal, de slaapkamer … Je plaatst een digitaal fototoestel met een statief op een vaste plaats. Je duidt vooraf met tape de plaats van het decor en het statief aan. De leerlingen spelen het verhaal na met hun papieren personages : ze leggen de figuurtjes op het decor en verplaatsen ze volgens het verhaalverloop. Van elke scène nemen ze een foto, minstens zes foto’s per verhaal. Als alternatief kan je het spookverhaal ook laten dramatiseren met speelgoedfiguurtjes (bijvoorbeeld van Playmobil) in een speelgoedkasteel of een geknutseld kasteel van houten blokjes en plankjes. Ook hier maken ze foto’s van. Zijn de foto’s genomen, dan laad je ze in op computer. Ze kiezen voor het meest dramatische effect : zwart-wit, sepia … Daarna voeren leerlingen – met jouw hulp of die van een ICT-medewerker – de foto’s in in MovieMaker of Powerpoint. Wie wil, voegt geluiden toe. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
Bibliografie
Boeken
Ridders en kastelen (Kididoc) / Michèle Longour. Biblion, 2001 Super Jan / Harmen van Straaten. Pimento, 2009 Websites
www.datbedoelik.nl/indexl.php 0 groep 4 of 5 0 typ : kasteel http ://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050117_concert08 http ://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20031127_riddersenkastelen01 (/02/03)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het tweede en derde leerjaar werden geschreven door Veerle Verbruggen. Zij was achttien jaar leerkracht in het basisonderwijs. Sinds 2007 werkt ze aan de lerarenopleiding van Hogeschool LessiusMechelen. Ervaringen opdoen en doorgeven vanuit boeken, is iets dat ze graag meegeeft aan de studenten. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
LESTIPS r a a J r E E L E D f J I V VIErDE &
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Vierde en vijfde leerjaar — De geheime tuin / Frances H. Burnett. Christofoor, 2010 — Het duistere geheim van Frederick K. Bower / Anthony Horowitz. Clavis, 2008 — Het geheim van de keel van de nachtegaal / Peter Verhelst en Carll Cneut (ill.). De Eenhoorn, 2008 — Het verhaal van de olifant en de goochelaar, of Hoe Peter zijn zusje terugvond / Kate DiCamillo en Tanaka Yoko (ill.). Querido, 2009 — Operatie Bernie Buiten / Hilde Vandermeeren en Lotte Leyssens (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2009 — Rico, Oscar en de spookschaduwen / Andreas Steinhöfel en Peter Schössow (ill.). Davidsfonds/ Infodok, 2010
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
1
De geheime tuin Frances Hodgson Burnett Christofoor, 2010
Over het boek
Mary, een weeskind in het Victoriaanse Engeland, komt op het immense landgoed van haar sombere oom terecht. Om haar eenzame dagen in te vullen, gaat ze op onderzoek in de tuin. Bij toeval ontdekt ze een ‘geheime tuin’ die afgesloten is. Met de buurjongen knapt ze de tuin op. Van een bleek, verwend stadsmeisje verandert ze in een blozend, vrolijk kind. Ook het enorme huis verbergt een geheim : Colin, de ziekelijke zoon van haar oom. Wanneer ze hem haar geheim toevertrouwt, is dat het begin van een mooie vriendschap. Na bijna een eeuw is deze klassieker uit de kinderliteratuur opnieuw uitgegeven. Het boek vertelt een tijdloos en warm verhaal over vriendschap en opgroeien. Aan de slag Aanzet
Toon de cover en laat je kinderen fantaseren : Waarover zou het boek kunnen gaan ? Waarop baseren ze zich ? Bespreek samen met je kinderen de stijl van het lettertype, de lay-out en de tekenstijl. Zou het om een oud verhaal gaan of zou het nog maar net geschreven zijn ? Stel het boek kort voor en vertel hen dat het om een echte klassieker gaat van wel honderd jaar oud. Er bestaat een film van het boek en verschillende musicalbewerkingen. Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Lees het vijfde hoofdstuk voor, Het geluid in de gang (p. 36-42), nadat je het kort in het geheel hebt gesitueerd. Mary is een Engels meisje dat met haar ouders in India woont. Wanneer haar ouders op een dag sterven, wordt het verwende meisje naar het reusachtig grote landhuis van haar oom in Engeland gebracht. Daar wordt ze opgevoed door de huishoudster, Martha. Vraag :
– – – – – –
Hoe komt het dat Mary plots honger heeft ? Wat is het beroep van Ben Weatherstaff ? Kan Mary echt met het roodborstje praten ? Waarom is de geheime tuin afgesloten ? Hoe zou jij in de tuin proberen te komen ? Denk je dat Mary nog zal ontdekken wie er huilde ?
Mary zal inderdaad ontdekken wie er huilt : Colin, de zoon haar oom. Hij ligt elke dag en nacht in zijn bed, omdat iedereen denkt dat hij erg ziek is.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands –2 Spreken – 2.5
— Geheime tuin In het boek helpt een roodborstje Mary met het betreden van de geheime tuin. Met een inleefopdracht laat je je leerlingen ervaren wat Mary daar ziet, hoort, ruikt en voelt. Ze stellen zich verspreid op in een zaal met voldoende bewegingsruimte. Dat geeft kinderen die zich onwennig voelen meer privacy. Geef instructies : – Je bent helemaal alleen in de tuin, je kan met niemand praten. – Je loopt heel voorzichtig op de kronkelpaadjes tussen de struiken en je bekijkt de bloemperken. Je ruikt even aan de rozen. – De zon schijnt heerlijk op je gezicht. Daar geniet je van. – Je volgt een pad tot je aan een grote fontein komt. Je spettert wat van het lekker frisse water in je gezicht. – Plots hoor je prachtig gezang. Je kijkt rondom je en je gaat voorzichtig op het geluid af. Je ontdekt een prachtig gekleurd vogeltje dat op een boomtak zijn mooiste lied fluit. – Je voelt de zachte wind door je haren en je slaakt een zucht van blijdschap. De tekst kan je langzaam rijker maken door er steeds meer gevoelens, kleuren, geuren en geluiden aan toe te voegen. Je bouwt de opdracht geleidelijk op. Je kan de groep verdelen over een kijk- en doegroep. De leerlingen wisselen van groep. Daarna bespreek je – constructief – de verschillen. Leerlingen zien zo dat er vele interpretaties mogelijk zijn en voelen zich bijgevolg zekerder bij een volgende inleefopdracht. Hou een korte nabespreking : – Kon je je goed inleven ? Waarom (niet) ? – Hoe voelde het om rond te lopen in de natuur ? Heb je zoiets al eerder beleefd ? Muzische vorming – 4 Beweging – 4.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
— Film In 1993 werd het boek verfilmd als The Secret Garden. Op YouTube vind je een filmfragment (zie : bibliografie) waarin Colin, met Mary en Dicken, voor het eerst naar de geheime tuin gaat. Vestig de aandacht op de achtergrondmuziek. De gesproken taal is in dit fragment ondergeschikt, het Engels vormt dus geen struikelblok. Geef eventueel bijkomende uitleg : Colin en Mary raken bevriend. Met hulp van Dicken laat ze Colin de geheime tuin zien. Ze worden ontdekt door de oude tuinman, maar die belooft te zwijgen. Colin wil de tuinman laten zien dat hij niet ziek is en kan lopen. Sta even stil bij het filmfragment : – Hoe komt het dat Colin ineens kan lopen ? – Als jij Colin was, en je kon weer lopen, wie zou je dan het eerst in je vreugde willen laten delen ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Wat vond je van de muziek ? Heb je gemerkt dat die er was of net niet ? Lag dat aan het soort muziek ? Zou jij die muziek ook hebben uitgekozen ? Versterkt de muziek het gevoel uit het fragment of net niet ?
Na het fragment verzinnen de kinderen een verdere afloop voor het verhaal. Je noteert hun suggesties op bord. Daarna lees je het einde voor, of je vat het samen : Mary’s oom is al een hele tijd op reis door Europa. Op zekere dag roept zijn overleden vrouw hem in een droom terug naar de geheime tuin. Wanneer hij huiswaarts keert, is hij getuige van een ontroerend mooi moment : zijn zoon Colin loopt hem recht in de armen. Vergelijk het einde met wat de klas bedacht. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 En verder
— Hoekenwerk
4 Ode aan de lente
De kinderen leggen een groot A3-vel op tafel, schrijven ‘lente’ in het midden. Met hun teamgenoten bouwen ze een woordveld met de antwoorden op volgende vragen : – Wat ruik je in de lente ? – Wat voel je in de lente ? – Wat zie je in de lente ? – Wat proef je in de lente ? – Wat hoor je in de lente ? Elk groepslid vervolledigt onderstaande ode aan de lente met hulp van het woordveld : Als ik … ruik, dan is het lente. Als ik … voel, dan is het lente. Als ik … zie, dan is het lente. Als ik … proef, dan is het lente. Als ik … hoor, dan is het lente. Leve de lente ! Laat alle leerlingen hun ode illustreren en bundel ze tot een boekje ! Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 – 4.7
4 Schooltuinontwerp
Verzamel tuintijdschriften, -catalogi en -boeken die kinderen kunnen inkijken ter inspiratie. Geef instructies : – Net als Mary krijgen jullie een lapje grond om er een mooie tuin van te maken. Per twee maak je nu een tuinontwerp voor een schooltuin. – Maak een lijstje van zaken die je op het tuinplan moet intekenen. Hou rekening met de functie van de tuin, het gaat om een schooltuin. – Maak een tweede lijstje : een verlanglijstje met alle dingen die je in de tuin hebben wil. Dat kunnen planten zijn, maar ook voorwerpen of gebouwen. Denk eerst na wat
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
voor sfeer je tuin moet uitstralen en kies dan pas de plantensoorten. Kijk in de catalogi en hou ook rekening met de bloeitijd en de kleuren. – Bekijk in de tijdschriften een aantal tuinplannen : hoe worden de verschillende zaken er voorgesteld ? – Schets tot slot je eigen tuinontwerp (bovenaanzicht). – Heb je tijd over, teken de tuin dan uit op schaal. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 – 1.4 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.6 – 6.11
4 Kijkdoos
Bij meer tijd kunnen kinderen een kijkdoos maken met een bananendoos, kosteloos materiaal, gekleurd papier en verf. Per twee maken ze hun droomtuin in de doos. Ze gebruiken de schets uit de voorgaande opdracht, of maken snel een extra schetsje. Als afsluiter organiseer je een kijkdozententoonstelling. Andere klassen komen in de bananendozen gluren naar de geheime tuinen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
— Filosoferen De geheime tuin gaat over jezelf overwinnen, over geloven in jezelf en je medemens, over vertrouwen geven en krijgen, over vriendschap en de dood … – Wat is vertrouwen ? – Wanneer kan je iemand vertrouwen ? – Kan je iedereen een geheim toevertrouwen ? – Kan je jezelf overwinnen door je geloof ? – Is er sprake van een toverkracht in ons leven ? – Wat vind je van de uitspraak ‘Dood ben ik pas als jij me bent vergeten’ ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.9
Bibliografie
DVD
The Secret Garden / Agnieszka Holland (reg.). Warner Bros, 1993 Websites
www.youtube.com/watch ?v=CZR6BmeqUWo 0 fragment uit de film The Secret Garden
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
2
Het duistere geheim van Frederick K. Bower Anthony Horowitz Clavis, 2008
Over het boek
Frederick K. Bower is een onuitstaanbare jongen met een veel te grote erfenis. Met allerlei pesterijen doodt hij de tijd. Op zekere dag ontdekt hij dat zijn vader een groot geheim voor hem had. Lekt het uit, dan heeft dat een boel vervelende gevolgen voor hem. Frederick beraamt daarom een plan om het geheim geheim te houden. Maar dat houdt in dat hij een totaal onschuldige jongen uit de weg moet ruimen. Wat volgt is een spannend, fantasierijk, grappig en levensgevaarlijk avontuur, vol razendsnelle acties. Een aanrader voor elke lezer die van spanning, humor en een verrassende ontknoping houdt. Aan de slag Aanzet
Auteur Anthony Horowitz is bekend in binnen- en buitenland : – Heb je al een boek van hem gelezen ? – Wat voor soort boeken schrijft hij ? (Spannende, griezelige boeken vol actie). Haal zijn boeken uit de bibliotheek naar je boekenhoek. Het duistere geheim van Frederick K. Bower zet je in de kijker. Toon de cover. In groepjes fantaseren ze waarover het boek zou kunnen gaan. Eén verslaggever per groep brengt een samenvatting voor de groep. Nederlands – 2 Spreken – 2.3 Verwerkingsactiviteiten
— Spel
4 Inleiding
In vijf groepjes spelen de kinderen een spel waarmee ze te weten komen waarover het boek gaat. Het spel gaat als volgt : – Met de spelopdrachten beantwoorden de kinderen één van de vijf hoofdvragen over het verhaal (wie, wanneer, waarom …). – Hebben ze een opdracht klaar, dan krijgen ze een stuk korte inhoud, in willekeurige volgorde. – Zijn ze klaar met de vijf opdrachten, dan proberen ze de vijf stukken korte inhoud in de juiste volgorde te plaatsen. – Bij elk stuk korte inhoud voorzie je een bijpassend fragment uit het boek. Je geeft een fragment per groepje. De groep leest het in stilte en bedenkt bij welk stuk korte inhoud hun fragment thuishoort. – Als elk groepje zijn verhaalfragment aan het juiste stuk korte inhoud gelinkt heeft, lees je als beloning alle fragmenten expressief voor.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
4 Opdrachten O Opdracht 1 – Wie is het doelwit ?
Lees de uitspraken in de laatste kolom. Zijn ze juist, dan omcirkel je de letter in de eerste kolom. Zijn ze fout, dan omcirkel je de letter in de middelste kolom. Zet alle omcirkelde letters na elkaar. Zo vind je de naam van het slachtoffer in het verhaal.
JUIST
FOUT
R
C
Anthony Horowitz zat als kind op een verschrikkelijk strenge kostschool. Schrijven was de enige manier om aan het kostschoolleven te ontsnappen.
U
O
Anthony Horowitz is een Zweedse kinderboekenschrijver.
B
T
De boeken van Anthony Horowitz zijn spannend en griezelig, en zitten vol actie.
E
I
Anthony Horowitz droomde er als kind al van om schrijver te worden. Toen hij vijf was, vroeg hij een computer en een printer als verjaardagscadeau.
N
P
Het boek Frederick K. Bower was zijn eerste boek. Hij schreef het toen hij 23 was.
Oplossing : Het slachtoffer heet Robin.
O Opdracht 2 – Wie is de dader ?
Wie zit er achter de aanslagen ? Dat kom je te weten door volgend geheimschrift te ontcijferen. Elk cijfer staat voor een letter in het alfabet : 1=A, 2=B …26=Z
6
18
5
4
5
18
9
3
11
11
2
15
23
5
18
Oplossing : Frederick K. Bower is de dader.
O Opdracht 3 – Wat is het motief ?
Waarom valt de dader het slachtoffer lastig ? Vul dit raadseltje – een cryptogram – aan met een vierletterwoord. Dat is meteen het motief van de dader : Een hebberig dier is een …. wolf. Oplossing : Geld is het motief van de dader.
O Opdracht 4 – Wat is het wapen ?
Waarmee pleegt de dader de verschillende aanslagen ? Hieronder vind je vier combinaties (A, B, C en D) van telkens twee wapens : A. bom + vergif B. vergif + revolver C. geweer + mes D. mes + dolk Zoek uit welke twee woorden (combinatie A, B, C of D) je terugvindt in onderstaand rooster. Je weet dan meteen welke wapens de dader gebruikte.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
H
F
T
A
H
I
D
W
N
O
A
S
B
A
D
W
O
U
E
R
S
J
I
O
V
G
D
E
P
O
U
R
Z
E
L
E
D
B
W
L
Z
R
E
E
W
E
R
R
A
V
S
B
O
U
W
R
A
G
T
E
O
F
K
D
U
A
K
B
I
R
K
B
O
B
E
L
L
U
D
F
M
S
O
C
O
E
O
I
H
V
I
F
A
M
M
L
D
E
E
R
Oplossing : De dader gebruikte een bom en vergif, antwoord A dus.
O Opdracht 5 – Wie is beschermt het slachtoffer ?
Wie van de vier volgende personen beschermt het slachtoffer ? A. Meg B. Mary C. Robin D. Muss Dat kom je te weten als je volgende opdrachtjes oplost : – Welk getal brengt ongeluk ? De letter die op die plaats in het alfabet staat is de eerste letter van de naam van wie we zoeken. (Oplossing : 13 is een ongeluksgetal. De dertiende letter in het alfabet is de letter ‘M’). – De tweede letter van de naam die we zoeken komt voor in het woord ‘neus’. (Oplossing : De oplossing is uiteindelijk ‘E’, dat weten ze pas als ze de laatste vraag hebben opgelost). – Als je de volgende rekensom oplost, dan weet je hoeveel letters de naam telt : 54 : 9 x 3 (Oplossing : 3) Oplossing : De beschermengel heet Meg.
4 Korte inhoud in vijf stukken
1. Frederick Kenneth Bower is een vreselijk rijke, maar ook hoogst onsympathieke jongen van twaalf. Nadat zijn ouders omkwamen, erfde hij hun hele fortuin : bergen geld en een kast van een villa. Als Frederick zich op een dag alweer verveelt, ontdekt hij bij toeval een geheime kamer. Daar vindt hij een houten kistje dat een aantal brieven en krantenartikels bevat. Die vondst is het begin van een nachtmerrie voor de verwende knaap. Samen met zijn persoonlijke chauffeur Gervaise smeedt hij een smerig plan. 2. Robin West is een pientere krantenjongen. Hij werd als baby achtergelaten in het moederhuis, en door de verstrooide mevrouw West geadopteerd. Met zijn zus Mary is hij beste maatjes. Op een dag ontvangt Robin een doos dure bonbons per post. Op een briefje staat dat hij die gewonnen heeft met een prijsvraag. Hoewel hij zin heeft om minstens drie bonbons tegelijk in zijn mond te stoppen, twijfelt Robin. Hij heeft immers nooit deelgenomen aan een prijsvraag. De volgende nacht worden de bonbons door de inbrekers gestolen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
3. Spinn en Muss zijn twee goed betaalde huurmoordenaars, die van Frederick de opdracht hebben gekregen om Robin West een kopje kleiner te maken. Hun eerste poging is mislukt. Ze beramen al snel een tweede plan dat ook mislukt. Robin beseft nu wel dat iemand het op hem gemunt heeft en slaat samen met Mary op de vlucht. Frederick laat Robin seinen als ‘een gevaarlijk misdadiger’, en het hele land staat in rep en roer om de jongen op te sporen. Op het ogenblik dat Robin en Mary geen kant meer opkunnen, worden ze opgepikt door een vrouw op een motor. Zij verklapt Robin een geheim waardoor duidelijk wordt waarom Frederick Robin dood wil. 4. Nu Robin het geheim weet, moet hij bewijsmateriaal zien te verzamelen. Daarmee kan hij de waarheid aantonen. De speurtocht van Robin en Mary wordt echter nog bemoeilijkt, want de twee huurmoordenaars ontvoeren Mary. Gelukkig kan Robin Mary bevrijden met een list. Om de villa van Frederick binnen te dringen, gaat Robin er aan het werk als liftjongen. Zo gaat hij op ontdekking en komt hij te weten in welke kamer de belangrijke documenten liggen. 5. Wanneer Robin denkt dat de documenten in handbereik zijn, stuit hij op een probleem : hij heeft een wachtwoord nodig om de brandkast te openen. Als hij het wachtwoord van negen letters niet binnen de vijf minuten ingeeft, ontploft het hele gebouw. Gelukkig weet Mary raad : Frederick koos waarschijnlijk het woord waar hij het meest van hield. Zo onthoud je je wachtwoord zeker. Als je de letters van zijn eigen voornaam telt, weet je al snel wat de code is om de brandkast te kraken. Robin vindt de waardevolle papieren, en keert samen met zijn zus naar huis.
4 Vijf fragmenten
1. De geheime kamer Het eerste fragment begint met ‘Nu zat hij in de werkkamer van zijn vader’ (p.15) en eindigt met ‘De twee andere papieren waren een certificaat …’ (p.18). 2. Robin West Het tweede fragment begint met ‘Robin deed wat zijn moeder hem vroeg’ (p. 33) en eindigt met ‘Terwijl mevrouw West boven rustig lag te slapen, deed hij beneden zijn werk en hij sloeg daarbij geen kast en geen lade over’ (p. 35). 3. Een tweede aanslag Het derde fragment begint met ‘Op de kruising van de hoofdweg met de straat’ (p. 44) en eindigt met ‘Precies op dat moment spatte de auto in rook en vlammen uit elkaar’ (p. 47). 4. Geen goede ruil Het vierde fragment begint met ‘Robin en Mary moesten Meg precies vertellen wat er de laatste week gebeurd was’ (p. 77) en eindigt met ‘Op de een of andere manier is die zogenaamde Frederick het verhaal over de verwisselde baby’s te weten gekomen’ (p. 80). 5. Daar ga je, Frederick K. Bower Het vijfde fragment begint met ‘Op het beeldscherm stond 2 :13’ (p. 145) en eindigt met ‘Het belangrijkste document hadden ze tot het laatst bewaard’(p.149).
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Na elk voorgelezen fragment hou je een praatronde : – Wat vond je mooi en waarom ? – Wat vond je niet mooi en waarom ? – Wat zou je anders hebben gedaan mocht je schrijver zijn geweest ? Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.6 En verder
— Gezocht ! In het politiekantoor van Commissaris Cramp zijn de muren bedekt met foto’s van de meest gezochte misdadigers. Maak ook zo’n wand in de klas. Maak van iedereen een portret in profiel. Geef instructies : – Werk per twee. – Hang een groot blad zwart papier aan de muur ter hoogte van je hoofd. – Ga op er op een kleine afstand van staan, je staat met de zijkant van je gezicht naar het blad gekeerd. Hoe dichter je staat, hoe scherper je profiel zal zijn. – Schijn met een fel licht op je gezicht. – Laat je gezichtsomtrek overtrekken. – Knip je silhouet uit en kleef het op een groot wit blad. Hang alle portretten uit : ‘Gezocht !’. En nu maar raden wie wie is ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
3
Het geheim van de keel van de nachtegaal Peter Verhelst en Carll Cneut (ill.) De Eenhoorn, 2008
Over het boek
Lang geleden droomde de Chinese keizer van een tuin : een tuin vol avontuur en mysterie, de mooiste tuin ooit, de Tuin der Tuinen. Enkel de meest oogverblindende bloemen en bomen mogen er groeien. Wanneer de Keizer een nachtegaal en zijn wonderschone gezang ontdekt, is het voor hem duidelijk : deze vogel hoort thuis in de Tuin der Tuinen. Heel China is ontroerd door het lied van de nachtegaal. De Keizer wil kost wat kost ontdekken hoe de vogel zulke prachtige klanken kan voortbrengen. Maar kan hij zijn wil zomaar aan alles en iedereen opleggen ? Peter Verhelst vertelt in dit boek een sprookje van Hans Christian Andersen dat al bijna tweehonderd jaar oud is, maar nog niets van zijn pracht en kracht heeft verloren. Carll Cneut maakte er wonderlijke beelden bij, van kleurrijke bloemencomposities en geraffineerde gewaden van de keizerlijke hofhouding tot mysterieuze schaduwtaferelen. Luxueus uitgegeven met goud op snee ! Aan de slag Aanzet
— Taal Dit boek is als een geschenk dat je uit een gouden koffertje haalt. Een belangrijk persoon – bijvoorbeeld het schoolhoofd – brengt het mee in een mooi kistje waarin je ook een Chinees voorwerp of kledingstuk legt. Dat prikkelt de nieuwsgierigheid vast. Iemand haalt het boek uit, de hele klas kan nu het boek – met goud op snee ! – bewonderen. Dit prachtboek leent zich goed tot voorlezen. De kinderen zetten zich in een cirkel rond jou, iedereen moet de prenten goed kunnen zien. Zorg voor een rustige vertelsfeer zodat er niets van de schrijfstijl verloren gaat. Hou een korte nabespreking : – Wat vond je mooi ? Waarom ? – Wat vond je niet mooi ? Waarom ? – Wat vond je moeilijk ? Waarom ? Laat hen hun antwoord goed beargumenteren. Als de prachtige schrijfstijl van Peter Verhelst niet spontaan ter sprake komt, vestig je de aandacht er zelf op. Herneem het fragment op pagina 17 dat getuigt van een poëtische en prachtige woordkeuze (‘Hij lachte en zijn lach rinkelde tot aan de grenzen van het land’) : – Valt er je iets op in deze zinnen ? – Praat jij ook zo tegen je vrienden ? – Helpen de zinnen je om het verhaal voor je ogen te zien ? – Wat maakt deze zinnen speciaal ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Voor dit boek kreeg Peter Verhelst de Gouden Griffel. Kijk naar het filmpje van de prijsuitreiking op YouTube (zie : bibliografie, ‘Peter Verhelst win Gouden Griffel’). Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Illustraties Laat je leerlingen een waardeoordeel uitspreken over de illustraties. Wees niet tevreden met ‘mooi’ of ‘niet mooi’, vraag naar gevoelens die de illustraties opwekken. – Hebben je al gelijkaardige prentenboeken gelezen ? – Doen de illustraties je aan bepaalde kunstenaars denken ? – Heb je de bijna onzichtbare nachtegaal ontdekt ? (De nachtegaal verstopt zich op pagina 36) Wijs hen op de vele details in de illustraties (bijvoorbeeld de kleurrijke kostuums), mochten ze die zelf niet opmerken. Hang ‘De goochelaar’ van schilder Hiëronymus Bosch (Jeroen Bosch) aan bord. De leerlingen vergelijken de figuren op het schilderij met de figuren in Het geheim van de keel van de nachtegaal. Wellicht valt het hen op dat Carll Cneut zijn figuurtjes ‘Bosch-achtige’ koppen gaf. Breng naast meer werk van Bosch, ook Japanse en Chinese prenten naar de klas. Kijk en vergelijk, bespreek details, kleurgebruik en compositie. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Nederlands – 5 Strategieën – 5.3 Verwerkingsactiviteiten
— Verdriet en troost Lees het fragment op pagina 39 opnieuw voor. In dat fragment staat ‘verdriet’ centraal. Plaats nu vooraan in de klas twee dozen : een ‘verdrietdoos’ en een ‘remediedoos’. In de verdrietdoos steken ze hun antwoorden op volgende vragen – ze schrijven ze kort neer op strookjes papier : – Wat is verdriet ? – Hoe ga je ermee om ? – Heb je al eens iets meegemaakt wat je verdrietig maakt ? – Aan welke kleur denk je als je verdrietig bent ? Kleur je papierstrookje in die kleur voor je het in de ‘verdrietdoos’ steekt. In de ‘remediedoos’ komen de antwoorden op deze vragen : – Wat troost je als je verdrietig bent ? – Hoe troost je iemand die verdriet heeft ? – Aan welke kleur denk je bij het woord ‘troost’ ? Kleur je papierstrookje in die kleur voor je het in de ‘remediedoos’ steekt. Interessant wordt het als je enkele briefjes uit de dozen haalt en voorleest. Stemmen ze in met het antwoord ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.3 Nederlands – 4 Schrijven – 4.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.1
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
— Meer emoties Bouw verder op het voorgaande gesprek over ‘verdriet’ : – Wat gebeurt er met de inwoners van China als de keizer verdrietig is ? (Ze worden ook verdrietig.) – Wat gebeurt er met de inwoners van China als de keizer blij is ? (Ze worden ook blij.) – Hoe komt dat ? (Ze nemen de gevoelens van de keizer over.) – Kan je nog andere emoties opsommen ? Hang afbeeldingen (emoticons of woordkaarten kunnen ook) van verschillende gevoelens (minstens zes : blij, verdrietig, boos, bang, verlegen, verbaasd, eventueel ook : verliefd, woedend) aan het bord. Duid jij een afbeelding aan, moeten de leerlingen de emotie met hun mimiek uitbeelden. In het begin geef je hen veel tijd, later kan je sneller van de ene emotie naar de andere gaan. Daarna werken ze in duo’s. De ene leerling speelt een emotie, de andere raadt welke. Tot slot roep je een leerling vooraan : hij of zij is de keizer van China en beeldt een emotie uit. De rest van de klas neemt het gevoel zo snel mogelijk over. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 En verder
— Pak voor de keizer Bestudeer samen de prenten pagina 16, 18 en 33, en bespreek de klederdracht van de keizer en zijn bedienden : – Hebben ze allemaal hetzelfde aan ? – Bestaat hun pak uit één geheel ? – Heeft hun pak slechts één kleur ? – Wat kan je zeggen van de stoffen waarvan de kledij gemaakt is ? Laat de leerlingen restjes cadeaupapier of behangpapier met een motiefje meebrengen. Ze ontwerpen nu zelf een pak voor de keizer, alleen of per twee. Werken ze per twee, dan wordt het een pak op groot formaat. Richtlijnen bij het ontwerpen zijn : – Je pak moet uit meerdere stukken bestaan. – Je pak moet verschillende motieven met elkaar combineren. – Zorg voor een mooi kleurenspel. – Let op de schoenen. – Denk aan details ! Het pak kleven ze op een gekleurde achtergrond, die de kinderen zelf creëren. Met een zelf gekozen kleur waskrijt kleuren ze een blad papier grof in. Met een andere tint ecoline of waterverf overschilderen ze het hele blad. Geef de werkjes een mooie plaats in je klas. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5 – 1.6
— Nachtegaal in het bos Bestudeer samen de prent op pagina’s 36 en 37 en bespreek de opbouw van het bos : – Zien alle bomen er hetzelfde uit ? – Zijn alle takken even dik ? – Waar groeien de dikste takken ? – Waar groeien de dunste takken ? – Hebben de bomen bladeren ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
De kinderen zoeken zelf een bos. Werk op groot formaat. Je kan de klas opdelen in kleine groepen. Eerst schilderen ze een achtergrond met waterverf of ecoline. Gebruiken ze waterverf, dan mogen ze niet te veel water gebruiken, zodat de kleuren niet te flets worden. Ze experimenteren met de kleuren en de overgang van de verschillende kleuren. Als de achtergrond droog is, brengen de kinderen de bomen met Oost-Indische inkt aan. De dikke takken schilderen ze met een penseel, de fijne takjes met een pen of een satéstokje. Het bos moet er dichtbegroeid uitzien. Tot slot verstoppen ze een kleine, onopvallende nachtegaal tussen de takken. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5 – 1.6
— Schimmenspel Bekijk de illustraties op pagina’s 30-31, 43 en 49 nog eens opnieuw, en bespreek ze : – Wat hebben de prenten allemaal gemeen ? – Waaraan doen ze je denken ? De prenten zijn een uitstekend opstapje naar een schimmenspel. Overloop samen met je leerlingen de inhoud van het gelezen verhaal nog eens in grote lijnen en verdeel het in verschillende scènes. Per twee kiezen ze een scène uit die ze met een schimmenspel zullen uitbeelden. Als intro laat je het YouTube-filmpje over schimmenspel zien dat Ben Vanmeenen postte (zie : bibliografie). Span vooraan in de klas een wit laken, waarachter je een felle lamp plaatst. Vervolgens draai je een tafel met het tafelblad naar het laken toegekeerd. Hierachter nemen de artiesten tijdens het schimmenspel plaats. De groepjes bepalen welke personages aan bod komen in de scène en hoe het decor er uitziet. Zijn ze inventief, kunnen ze bewegende decorelementen maken : een huisje waarvan de deuren en ramen open en dicht gaan (door middel van een stokje of een reepje karton) bijvoorbeeld. Buiten het decor moet wel nog genoeg ruimte zijn om de gekozen scène te spelen met de personages. Ook die maken ze van karton. Ze kleven ze op een lange stok, zodat ze tijdens het spelen geen last hebben van de schaduw van hun hand. Om de beurt krijgen de kinderen tijd om de gekozen scène te repeteren. Je laat hen verschillende muziekstukjes horen die ze als achtergrondmuziek kunnen gebruiken. Maak samen met je klas een keuze. Voorzie een toonmoment waarbij de verschillende groepjes, rekening houdend met de chronologie van het verhaal, hun schimmenspel spelen. Succes verzekerd ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
Bibliografie
Websites
www.peterselie.nl/files/Schimmenspel%20spelen%20met%20peuters%20en%20kleuters.pdf www.schimmenspel.nl/lessen_onderbouw.htm www.youtube.com/watch ?v=d0HA6ngwzk0 0 filmpje ‘Peter Verhelst wint Gouden Griffel’ www.youtube.com/watch ?v=E8YgXUKhg4A 0 filmpje ‘Schimmenspel Ben Vanmeenen’
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
4
Het verhaal van de olifant en de goochelaar, of Hoe Peter zijn zusje terugvond Kate DiCamillo en Tanaka Yoko (ill.) Querido, 2009
Over het boek
Peter is een kleine jongen wiens ouders gestorven zijn. Ook zijn zusje Adèle is dood. Althans, dat is wat Vilna Lutz, zijn voogd en een krankzinnige oorlogsveteraan, hem wijsmaakt. Op een dag ontmoet hij een waarzegster die hem vertelt dat zijn zusje nog leeft. Hij kan haar vinden door de olifant te volgen. Peter weet niet wie hij geloven moet, maar diezelfde avond nog laat een goochelaar een olifant door het dak van het theater vallen. Het is het begin van de moeilijke zoektocht naar zijn zus. Dit is een sfeervol, magisch boek vol wonderbaarlijke gebeurtenissen, dat leest als één grote droom. Aan de slag Aanzet
Zet dit boek en De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane vooraan : ze zijn allebei van dezelfde auteur. Bespreek de desolate, surrealistische sfeer van de covers : – Wat valt je op ? – Zijn er gelijkenissen tussen de covers ? – Welk gevoel krijg je bij de covers ? – Welke cover spreekt je het meeste aan en waarom ? – Welk verhaal schuilt er volgens jou achter de covers ? Over Het verhaal van de olifant en de goochelaar stel je volgende vragen : – Wat zie je ? (een olifant, een goochelaar, publiek en een circusgordijn) – Welke kleuren zie je in de prent ? (verschillende tinten blauw en een beetje rood) – Welke sfeer roept dit bij je op ? – Waarom zou de tekenaar slechts één dame in het rood gekleurd hebben ? Schets het begin van het verhaal en lees dan pagina 10 voor. In dit fragment krijgt Peter de kans om één enkele vraag te stellen aan de waarzegster. Hij vraagt haar hoe hij zijn zusje kan terugvinden : – Stel dat jij naar een waarzegster mag gaan en slechts één vraag mag stellen, welke zou dat zijn ? Geef hen de kans om hier even over na te denken en om de vraag op te schrijven. Kinderen die willen, verwoorden hun vraag hardop en zeggen waarom ze precies die vraag zouden stellen. Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
De kinderen krijgen de gelegenheid om het boek volledig en zelfstandig te lezen. Door regelmatig zelf fragmenten voor te lezen en er rond te werken, hou je de motivatie levendig.
— Schrijfopdracht Lees volgende fragmenten voor : – ‘Hij ging liggen en voelde weer hoe zijn zusje in zijn armen lag. Ja, dacht hij. Ze huilde. Ik hield haar vast. Ik zei tegen mijn moeder dat ik altijd goed op haar zou passen. Zo ging het. Ik weet het zeker.’ (p. 48). – ‘Al dat licht ; en hier stond Adèle voor hem, warm en veilig en geliefd. Het was uiteindelijk toch zo geworden zoals hij zijn moeder ooit beloofd had.’ (p. 129). Peter heeft zijn moeder beloofd dat hij altijd voor zijn zusje zou zorgen : benadruk dat in de bespreking van de fragmenten. Daarna hang je de prent van pagina 128 vergroot op bord. Die prent geeft een mooi beeld van de goede afloop. Elk kind krijgt een kopie van de prent met lijntjes op de achterkant. Je laat de kinderen een brief schrijven vanuit Peters standpunt naar zijn mama waarin hij de goede afloop beschrijft. Ze kunnen de prent als hulpmiddel gebruiken. Nederlands – 4 Schrijven – 4.3
— Stellingenspel Maak in je klas drie velden : akkoord – geen mening – niet akkoord Lees de onderstaande stellingen voor. De kinderen gaan per stelling in het vak van hun keuze staan. Je overloopt bij elke stelling de mening van enkele kinderen. De andere kinderen mogen reageren zodat eventueel een discussie kan ontstaan. Als de leerlingen allemaal dezelfde mening hebben bij een bepaalde stelling kan je hen zelf wijzen op de andere kant van de zaak om een meer diepgaande discussie op gang te brengen. Stellingen : – Vilna Lutz is een goede pleegvader voor Peter. – De goochelaar verdient het om in de gevangenis te zitten. – Peter kan een trouwe en onverschrokken soldaat worden. – Gravin Quintet heeft de olifant uit gevangenschap bevrijd door hem in huis te nemen. Nederlands – 2 Spreken – 2.9 – 2.10
— Schilderij Je laat het vijfde hoofdstuk (p. 40 tot en met 44) door enkele kinderen voorlezen. Daaruit blijkt dat ook de olifant gevoelens heeft en zich eenzaam en verlaten voelt. Toon ook de prent op pagina 45. De kinderen maken een schilderij dat bij het fragment past : – Welke kleuren zou je kunnen gebruiken om het gevoel van de olifant weer te geven ? (kille, koude of donkere kleuren zoals blauw, grijs …) – Welke elementen zou je in de achtergrond kunnen verwerken ? (de balzaal, de olifantenpoort …) Werk op een groot formaat, liefst A3, en gebruik waterverf of aquarelverf. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
— Spreuken Deel kopieën van het achttiende hoofdstuk (p. 119 tot en met 126) uit en laat hen in stilte lezen : – Wist de goochelaar met zekerheid dat de spreuk zou werken ? – Wie is de enige die de olifant ziet verdwijnen en hoe komt dit ? (Peter, al de rest is afgeleid door Venus met haar indrukwekkende gloed). – Waar zou de olifant naartoe zijn ? – Wat bedoelt de schrijfster met deze zin : ‘Toen hij verdwenen was, voelde madame LaVaughn hoe een groot gewicht plotseling zijn vleugels uitsloeg en van haar wegvloog.’ Je laat de kinderen de spreuk verzinnen die de goochelaar gebruikt om de olifant tevoorschijn te toveren. Daarna schrijven ze van hun verzonnen spreuk elk woord achterstevoren en helemaal van achteren naar voren om de olifant terug weg te toveren. Je kan hen die spreuken vooraan laten brengen, eventueel in verkleedkleren. Muzische vorming – 3 Drama – 3.7 Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 En verder
— Dromenvanger De kinderen lezen om de beurt een alinea uit het zesde hoofdstuk (p. 46-51) hardop voor. Dat hoofdstuk gaat over de dromen van Peter en Adèle. Je laat de kinderen een dromenvanger maken waarin verschillende aspecten uit de dromen van Peter en Adèle verwerkt moeten worden, bijvoorbeeld : de olifant, de muis, de baby, de tarwehalm … Laat de voorwerpen uit het boek als miniatuurtjes op karton tekenen en uitknippen. Hang de voorwerpen aan touwtjes onderaan de dromenvanger. De dromenvanger maak je met : – een ronde ring ter grootte van een cd – wol- of katoendraad – lijm en een schaar – pluimpjes – kralen Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.4
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
5
Operatie Bernie Buiten Hilde Vandermeeren en Lotte Leyssens (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2009
Over het boek
Cath is een meisje van acht jaar. Haar vader heeft ze nooit gekend. Haar moeder heeft af en toe een nieuwe vriend, maar dat loopt telkens fout af. Haar nieuwe aanwinst heet Bernie. Hij werkt in een carnavalswinkel en probeert er het beste van te maken. Maar Cath heeft geen nood aan alweer een nieuwe papa. Ze bedenkt een meesterlijk plan : Operatie Bernie Buiten. Hilde Vandermeeren schrijft op grappige en ontroerende wijze over afscheid en liefde. Ook actuele thema’s zoals nieuwe samengestelde gezinnen en de bijbehorende strubbelingen komen aan bod. Aan de slag Aanzet
Toon de cover van het boek : – Wat merk je als je naar de gelaatsuitdrukkingen van mama, Bernie en Cath kijkt ? (Cath kijkt boos, mama en Bernie kijken blij en verliefd.) – Waarom kijkt Cath boos, denk je ? – Als je de titel bekijkt, hoe denk je dan dat het verhaal zal verlopen ? Toon de prent op pagina 13 : – Wat gebeurt er ? (Bernie zakt door de stoel.) – Hoe reageren de verschillende personages op deze situatie ? (Mama kijkt verbaasd, Bernie kijkt verschrikt en Cath giert van het lachen.) – Wat heeft de prent volgens jou met de titel van het boek te maken ? Ga naar de website van de auteur : www.hildevandermeeren.be. Klik door naar ‘Boeken en recensies’. Herkennen ze een ander boek van haar ? Hebben ze al een boek van haar gelezen ? Na deze inleiding laat je hen het boek lezen. Verwerkingsactiviteiten
— Uitspraken Je hangt van elk personage een prent of de naam op bord. Onderstaande uitspraken schrijf je op strookjes die je door elkaar op het bord hangt. De kinderen plaatsen de uitspraken bij het juiste personage, verklaren hun oplossing en situeren de uitspraak in het verhaal : – ‘Volgens de dierenarts valt er niet veel aan te doen, het hoort allemaal bij het ouder worden’ (p. 28).(Bernie) – ‘Jihah ! Daar komt de Schrik van de Prairie !’ (p. 17) (Cath) – ‘Ze blijft beter thuis. Er zijn goede opvangmogelijkheden.’ (p. 34) (Bernie)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
– ‘Ze heeft al een tijdje geen zin meer, alsof ze weet dat de zee nu sterker is dan zij.’ (p. 30) (Bernie) – ‘Waarom gooi je dat mooie schrift zomaar weg ?’ (p. 62) (mama) – ‘Wat een leuke kerel, die man van de carnavalswinkel.’ (p. 6) (mama) – ‘Ik heb het echt niet z-zo bedoeld …’ (p. 49) (Cath) – ‘Die stoel is ingenomen, de buurvrouw komt straks.’ (p. 12) (Cath) – ‘We willen helemaal niet uit elkaar gaan.’ (p.48) (mama) Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Kast vol verdriet (p. 36-38) Lees het fragment met de kinderen. De vragen over het fragment koppel je aan de leefwereld van de kinderen : – Waarom begint Cath te huilen als de juf zegt dat ze haar vader ook mag tekenen ? (Cath weet niet hoe ze hem moet tekenen omdat ze niet weet hoe hij eruit ziet.) – Hoe komt het dat er geen enkele foto van papa is ? (Papa liet mama in de steek voor Cath geboren werd. Mama heeft toen al zijn foto’s verscheurd.) – Waarom vindt Cath het erg dat Bernie en mama samen op de knuffelbank zitten ? (Voor Bernie er was, zaten mama en Cath daar altijd en nu moet Cath in de driezit gaan zitten.) – Wat is de verdrietkast ? (In deze kast kruipt Cath wanneer ze verdrietig is : met Vaderdag, toen de Wrat weer akelig deed en nu omdat ze zich het vijfde wiel aan de wagen voelt.) – Hebben jullie ook een plek waar je naartoe gaat als je verdriet hebt en niemand je mag zien ? – Wanneer was je laatst nog eens heel verdrietig ? – Waarom was je onlangs heel kwaad op je mama of papa ? Was dat terecht ? Nederlands – 3 Lezen – 3.3 Nederlands – 1 Luisteren – 1.9
— Hondentaal Je leest dit fragment voor (p.57-58) : Bernie zegt dat Isabelle weet dat wij er zijn. En dat ze naar onze stemmen luistert. ‘Begrijpt ze ook wat we zeggen ?’ vraag ik. ‘Sommige mensen beweren van niet, maar ik heb altijd geloofd van wel’, zegt Bernie. De lasagne staat in de oven. Hij ruikt lekker. ‘Het is zo klaar’, zeg ik tegen Isabelle. Ze slaapt en ze komt haar mand niet meer uit. Ook niet om te eten of om te drinken. Bernie doet de vaat. ‘Ik vind Bernie leuk, Isabelle. En ik zal mijn best doen. Voor mama, voor Bernie en voor jou.’ Isabelle opent even haar ogen. En ik weet zeker dat ze het begrepen heeft. Je situeert dit fragment samen met de kinderen in het verhaal. Stel dat hond Isabelle zou kunnen spreken : wat zou ze antwoorden om te laten merken dat ze het inderdaad begrepen heeft ? De kinderen schrijven het antwoord in ‘mensentaal’ op. Daarna vraag je welke geluiden een hond maakt, je schrijft ze op het bord, bijvoorbeeld : ‘woef ’, ‘waf ’, ‘blaf ’, ‘bwarf ’, ‘grrrr’ … Ze geven hun tekst nu aan hun buur. Die zet hem om in hondentaal, met hoofdletters en leestekens. Vraag hen op voorhand om een knuffeldier, liefst een hondje, mee te brengen. Welke stem zou hun knuffelhond hebben (een lage, luide, trage stem voor een grote hond ; kleine hondjes piepen,
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
keffen en hebben een hoger stemmetje) ? Bespreek de knuffeldieren en bijpassende stemmen. Daarna brengen ze per twee de hondentekst en bijpassende vertaling, met de gepaste stem ! Nederlands – 4 Schrijven – 4.7 – 4.8 Muzische vorming – 3 Drama – 3.6
— Dit is Isabelle (p. 24) De tekening die je op deze pagina vindt, is een tekening die Cath maakt van Isabelle. Ze weet dan nog niet dat Isabelle eigenlijk een hond is en geen meisje. Je hangt deze prent vergroot aan bord. Je laat de kinderen nu twee tekeningen van Bernie maken. Benadruk hierbij dat ze deze tekeningen maken vanuit het standpunt van Cath. De eerste tekening hoort bij het fragment waar Cath denkt dat ze niet mee mag naar Italië (p. 34-35). De tweede tekening hoort bij het fragment waar ze het ‘Bernie Buiten Schrift’ in het vuur gegooid heeft en Cath terug vertrouwen heeft in Bernie (p. 60-62). Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 En verder
— Stamboom Cath krijgt op school les over de stamboom : ‘Een stamboom laat zien waar je vandaan komt’, zei juf. ‘Je zet de namen van je overgrootouders en je grootouders als takjes naast en onder elkaar. Zowel van moederskant als van vaderskant.’ (p. 36) Haar stamboom invullen, is voor Cath een emotionele opdracht omdat ze haar echte papa niet kent. Je geeft de kinderen een lege stamboom om in te vullen. Je kan ze ook op voorhand foto’s van hun familieleden laten meebrengen. Let op, ook in de realiteit kan dit een emotionele opdracht zijn. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.6
— Troost Herlees met de kinderen het fragment De laatste lasagne (p. 57-59), of vat het in je eigen woorden samen. Laat de kinderen een tekst, gedicht of gebedje schrijven over een overleden huisdier of familielid. Als ze niemand weten, schrijven ze een troostende tekst. Je kan deze activiteit doen als er een kind recent in aanraking is gekomen met een sterfgeval.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
6
Rico, Oscar en de spookschaduwen Andreas Steinhöfel en Peter Schössow (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2010
Over het boek
‘Diepbegaafd’ is Rico Doretti. Alles duurt altijd iets langer bij hem, hij raakt snel de draad kwijt en verdwaalt overal. Op een dag ontmoet hij Oscar. Die is wel heel erg slim, maar ook vreselijk bang. Wanneer Oscar wordt ontvoerd, gaat Rico dapper en nieuwsgierig in zijn eentje op onderzoek uit. Maar om Oscar te redden, moet hij de spookschaduwen trotseren. Een verhaal over vriendschap, vooroordelen en grenzen verleggen. Aan de slag Aanzet
— Cover Bekijk samen de cover : – Wie is volgens jou Rico en wie is Oscar ? – Zouden deze twee vrienden zijn ? – Waarom denk je dat ? – Welke voorwerpen merk je op ? (de jojo, de helm, het vliegtuigje op Oscars hemd) – Wat zijn volgens jou spookschaduwen ? – Ben jij vaak bang in het donker ? – Zag jij in de schemering ook al eens schaduwen waarvan je niet wist waar ze vandaan kwamen ?
— Inktspookschaduwen Dek de banken af met krantenpapier. Geef de kinderen een A4-tekenblad en per twee één open inktpatroon. Je laat de kinderen een vlek maken door de vulling op het blad leeg te duwen. Tijdens het duwen, tekenen ze al de vorm van hun monstertje. Als de inkt droog is, laat je de kinderen met een rode stift details bijtekenen als klauwen, ogen en tanden. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 De kinderen lezen het boek nu zelfstandig. Verwerkingactiviteiten
— Rollenspel Je laat de kinderen de namen van de personages opsommen. Zet de namen op het bord. Laat de kinderen kenmerken en eigenschappen geven die bij de personages horen : – Rico is een diepbegaafde, nieuwsgierige jongen die graag bij zijn buren binnenkijkt. Hij houdt van detectivefilms. – Bert is een vlotte, jonge student die samenwoont met Jule en Massoud.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
– – – – –
Mevrouw Darling is een aangename, oudere vrouw waar Rico elke zaterdagavond een film gaat kijken en smullertjes eet. Ze is als een tweede moeder voor Rico. Kiesling is een smaakvolle maar norse man die niet van vrouwen houdt. Westbühl is een knappe, vriendelijke politieagent die een oogje heeft op Rico’s moeder. Hij woont nog maar net in het flatgebouw. Rico wil graag dat zijn mama trouwt met Westbühl. Fitzke is een onbeschofte, oude, eenzame man. Hij is altijd kortaf en slechtgeluimd. Marrak lijkt een aardige jongeman, zegt vriendelijke ‘goeiedag’, maar af en toe kan hij het niet laten om Rico een beetje te pesten. Hij gaat vaak met zijn zak vol vuile was naar zijn vriendin. Hij heeft zijn eigen beveiligingsbedrijfje en beent steeds het gebouw in en uit met een enorme sleutelbos.
Je verdeelt de klas in twee of drie groepen. In elke groep geef je ieder kind een personage uit het flatgebouw – ze houden geheim welk personage dat is. Heb je veel kinderen in de klas, dan kan je de dronken conciërge Mommsen en Rico’s moeder ook bij het rollenspel betrekken. Je geeft ‘Rico’ de opdracht om met een voorwerp naar keuze één voor één bij de buren langs te gaan. De voorwerpen mogen los staan van het verhaal. De nieuwsgierige Rico wil te weten komen van wie dit voorwerp is. Je benadrukt dat de kinderen zich moeten inleven in hun rol en dat ze moeten reageren zoals het personage dat zou doen. De kinderen mogen niet zeggen welke rol ze gekregen hebben. Zorg dat elk groepje een plaats heeft om enkele improvisaties uit te proberen in ongeveer een kwartier oefentijd. Daarna brengt elk groepje hun toneeltje voor de volledige klasgroep. De kinderen van de andere groepjes moeten na elk toneel raden wie welk personage was : – Waarom denk je dat ? – Werden de kenmerken van het personage duidelijk uitgespeeld in het rollenspel ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.4
— Maquette De kinderen brengen een schoendoos mee naar school. In groepjes zullen ze nu samen Rico’s flatgebouw nabouwen : voor elke flat van een personage gebruiken ze één schoendoos. Toon de prent op pagina 3 en bespreek hoe de flats van de personages eruit zien. In die van Fitzke kan een grote stenenverzameling liggen, die van Westbühl is volledig wit geschilderd op het kleurrijke plafond na, Marraks flat is een rommeltje … Daarna gaan ze aan de slag : ze richten de schoendozen in en versieren ze met voorwerpen of meubels die bij de personages van het boek passen. Laat de kinderen de flats inrichten en versieren met voorwerpen of meubels die bij de personages van het boek passen. Als ze alle schoendozen nadien op elkaar stapelen krijgen ze een maquette van Rico’s flatgebouw als resultaat. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.6
— Kringgesprek Ga dieper in op het personage van Rico : – Hoe komt het dat Rico zo geïnteresseerd is in de flats van zijn medebewoners ? Is hij gewoon nieuwsgierig of zit er meer achter ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
– – – –
Waarin verschilt hij van Oscar ? Welke specifieke eigenschappen heeft Rico nog ? Rico zegt dat hij diepbegaafd is. Wat bedoelt hij daar eigenlijk mee ? Rico gebruikt soms zelfverzonnen woorden en verklaringen. Kan je hier enkele voorbeelden van geven ? (vindnoedel, diepbegaafd …)
— Moeilijke woorden Je hangt of schrijft volgende fragmenten uit het boek op bord : – Fragment 1 (p. 83) : EGOÏSME : als je alleen maar aan jezelf denkt. Het tegendeel bestaat ook. Dan denk je alleen maar aan anderen. Wie dat doet, is een heilige. – Fragment 2 (p.147) : DISPLAY : een lichtding dat alle mogelijke dingen toont, bijvoorbeeld telefoonnummers of de prijs aan de kassa in de supermarkt of een filmtitel op de dvd-speler. Het is een grappig Engels woord en ik weet niet waarom iedereen het gebruikt. Je kan tenslotte evenzogoed lichtding zeggen. Je bespreekt bovenstaande fragmenten met de kinderen : Rico legt moeilijke woorden op een eigen manier uit en vult aan het originele, eigen bedenkingen. Uit vier woorden (‘achterhuis’, ‘noodnummer’, ‘kidnapper’ en ‘hoogbegaafd’) kiezen ze één woord uit waar ze een soortgelijke verklaring voor schrijven. Alle verklaringen samen vormen een eigen zinnige versie van ‘Rico’s moeilijke woordenboek’. Ontwerp een passende cover. Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 En verder
— In de krant Hang voorbeelden van goede, duidelijk gestructureerde krantenartikels aan bord. Je bespreekt met de kinderen de opbouw van zo’n krantenartikel (titel, inleiding, ondertitels, alinea’s). Je laat de kinderen zelf een krantenartikel schrijven over de goede afloop Oscars kidnapping. Wanneer de kinderen klaar zijn, laat je ze een tekening maken die als foto dient bij het artikel. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het vierde en vijfde leerjaar werden geschreven door Leen van Hal, Macheld Horemans, Liesbeth Peeters en Geert Robberecht. Leen Van Hal studeerde in 2005 af als leerkracht lager onderwijs. Geïnspireerd door een buitenlandse stage in Zuid-Afrika besloot ze om als vrijwilliger les te geven op een Engelse privéschool in het zuiden van India. Intussen werkt Leen al vijf jaar voor het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwecollege als leerkracht van het vierde leerjaar. Ze volgde heel wat muzische bijscholingen en heeft een voorliefde voor de jeugdliteratuur van Toon Tellegen, Joke Van Leeuwen en Gerda Dendooven. Machteld Horemans werkt als GOK-leerkracht in het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwecollege. Ze coördineert daar een leesbevorderingsproject dat leerlingen liever leert lezen door een klasdoorbrekende en gedifferentieerde aanpak. Verder begeleidt ze de leesrondes van de Kinder-en Jeugdjury, promoot ze het voorlezen en bouwt ze de schoolbibliotheek verder uit. Afgelopen jaren organiseerde ze verschillende projecten rond Gedichtendag en de Jeugdboekenweek. Liesbeth Peeters geeft al vier jaar les in het vierde leerjaar van het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwecollege. In haar vrije tijd gaf ze enkele jaren leiding in de scouts aan de zes- tot negenjarigen. Voor haar eindwerk werkte ze een aantal dramalessen uit die als doel hadden om kinderen meer zelfvertrouwen te geven. Geert Robberecht geeft al vijf jaar les in het vijfde leerjaar van het Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwecollege. In zijn vrije tijd is hij voornamelijk bezig met muziek. Voor zijn eindwerk schreef hij samen met een medestudent een handleiding gitaar en piano voor leerkrachten, en enkele kinderliedjes.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
LESTIPS ZESDE LEErJa ar
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Zesde leerjaar — Cryptodinges / Siska Goeminne, Ingrid Verbauwhede en Nanne Meulendijks (ill.). Lannoo, 2008 — Dat spel van jou en mij / Selma Noort. Leopold, 2009 — De verboden vraag / Michael Morpurgo en Michael Foreman (ill.). Arena, 2008 — Hannu, Hannu / Geir Gulliksen. Lannoo, 2007 — Het reuzenradmysterie / Siobhan Dowd. Van Goor, 2010 — Project M. / Milan Hofmans. Clavis, 2008
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
1
Cryptodinges Siska Goeminne, Ingrid Verbauwhede en Nanne Meulendijks (ill.) Lannoo, 2008
Over het boek
Hoe werkte de eerste geheimtaal ? Zijn er codes die niemand kan ontcijferen ? Welke rol speelde geheimschrift tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog ? Hoe beïnvloedt geheimschrift je eigen leven ? En vooral … hoe maak je je eigen geheimschrift ? Dit is een heerlijk boek met interessante weetjes, grappige anekdotes en pittige breinbrekers. Geen enkel geheim uit de wereld van het geheimschrift blijft verborgen voor wie dit boek leest. Zelfs de moeilijkste hoofdstukken zijn prettig verteerbaar door de vlotte tekst van Siska Goeminne. De mysterieuze en grappige illustraties van Nanne Meulendijks maken alleen al van het doorbladeren van dit boek een boeiend avontuur. Aan de slag Aanzet
— Een staaltje filosofie Enkele dagen voor de Jeugdboekenweek zet je een grote kist met een slot in de klas. Op de kist staat in grote letters ‘TOP SECRET’ geschreven. De dag dat je met het boek werkt, vertel je je klas dat je een vreselijk geheim hebt. Het geheim is zo straf, dat je het met iemand moet delen. Misschien met je klas, maar dan wil je wel eerst weten hoe zij over geheimen denken. Filosofeer met de kinderen over geheimen. De volgende vragen kunnen je op weg helpen. Meer leuke ideeën vind je op de website van het Centrum Kinderfilosofie Nederland (zie : bibliografie). – Wie heeft een geheim ? Deel je dat geheim met iemand ? Met wie ? – Als je jouw geheim aan iemand vertelt, is het dan nog geheim ? – Schrijf jij soms geheimen op ? Waar ? – Kan iemand het aan jou zien, als jij een geheim hebt ? – Kan jij goed geheimen bewaren ? Heb je al eens een geheim van iemand verklapt ? Waarom ? – Zijn er ook geheimen die je niet voor jezelf mag houden ? Moet je sommige geheimen verklappen ? – Zijn geheimen altijd leuk en spannend ? Of bestaan er ook moeilijke geheimen ? – Hebben volwassenen ook geheimen ? Hoe weet jij dat ? Wat doen volwassenen dan ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.6
— Op zoek in het woordenboek Na dit gesprek heb je er wel vertrouwen in : je kan met je klas een topgeheim delen. Geef een leerling het sleuteltje van het slot. Misschien een ideaal moment om een wat stillere leerling centraal te zetten ? In de kist zit een grote omslag. Op de omslag staat een boodschap met een opdracht, bijv. :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Beste zesdeklassers. Jullie dachten toch niet dat ik mijn geheim zomaar zou verklappen ? ! Ik weet nu wel dat ik jullie kan vertrouwen. Maarrr … zijn jullie ook slim genoeg om mijn geheim te begrijpen ? Even testen. Wat is cryptografie ? Wat doet een cryptograaf ? Of een cryptoanalist ? En wie o wie is de codekraker ? Pas als jullie allemaal samen het goede antwoord vinden, kan de omslag open en mijn geheim naar buiten. Laat de leerlingen de woorden in kleine groepjes opzoeken in een woordenboek. Hebben ze de betekenis van de vier woorden gevonden, dan mag de omslag open. Daarin zit je geheim … in geheimschrift. De leerlingen proberen een poosje het geheimschrift te ontcijferen. Omdat ze het codewoord niet kennen, lukt dat echter niet (zie : verder). Gelukkig weet jij een oplossing : je hebt een boek waarin alles staat over geheimschrift. Wie dit boek gelezen heeft, kan zelfs de moeilijkste codes kraken. Aan de slag dus ! Nederlands – 3 Lezen – 3.4 Verwerkingsactiviteiten
— Groepswerk – de grote speurtocht Cryptodinges is geen voorleesboek. Het is zinvoller de leerlingen het boek zelfstandig via groepswerk te laten ontdekken. Probeer een aantal exemplaren van het boek te bemachtigen in de bibliotheek of kopieer de fragmenten die nodig zijn voor de opdrachten. Verdeel de klas in vijf hoeken. In elke hoek krijgen de leerlingen een ander soort opdracht. Op die manier verwerken ze het boek zo veelzijdig mogelijk. Elke groep krijgt tien minuten om de opdracht op te lossen. Organiseer het groepswerk via de CLIM-principes (zie : bibliografie). Na tien minuten brengt de verantwoordelijke de fiche met de oplossing naar de leerkracht. Is een groep eerder klaar, dan kan je daar natuurlijk al vroeger verbeteren. Als het antwoord goed is, dan teken je een loep op de fiche. Als het antwoord fout is, dan teken je een vraagteken. Na tien minuten schuift elke groep één hoek door. Waarschijnlijk zal je telkens groepjes hebben die sneller klaar zijn. Voor deze leerlingen voorzie je een extra opdracht, zoals het ontwerpen van een eigen geheimschrift, een woordzoeker met moeilijke woorden uit het boek, een rebus tekenen … De leerlingen werken telkens verder aan deze extra opdracht wanneer ze klaar zijn met de opdracht aan hun tafel. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.7 Leren leren – 2
4 Hoek 1 – Werken met de inhoudstafel
– – •
•
Nodig : een kopie van de inhoudstafel op pagina vijf en een opdrachtenblad met zeven citaten uit het boek (zie hieronder, vergeet de antwoorden niet te wissen !) Opdracht : Uit welk hoofdstuk komen de verschillende fragmenten ? Schrijf het nummer van het hoofdstuk naast het fragment. In de Tweede Wereldoorlog gebruikte Amerika in de strijd tegen Japan een heel speciale code die nooit gebroken werd : het Navajo, een indianentaal. Die indianen gaven in hun eigen taal via de radio geheime berichten aan elkaar door. Nogal wiedes dat de Japanners daar geen touw aan konden vastknopen. (p. 49 – hoofdstuk zes) Het Voynichmanuscript is een mysterieus handschrift in krullerige lettertjes en met schitterende tekeningen. Het werd in de vijftiende eeuw geschreven door een onbekende schrijver in een totaal onbekende taal. Niemand weet wat er precies in het schrift staat, want het is nog altijd niet ontcijferd. (p. 29 – hoofdstuk vier)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Eigenlijk is cryptografie gewoon een plechtig woord. Het komt uit het Grieks en je kunt het in twee stukken delen : crypto + grafie. ‘Crypto’ of ‘kryptós’ betekent ‘verborgen’. ‘Grafie’ of ‘grafó’ betekent ‘schrijven’. (p. 8 – hoofdstuk één) • Ook nu, in ons eigen dagelijkse leventje, worden we – zonder het goed te beseffen – omringd door cryptografie. Nee, we hebben niet langer te maken met trucs met onzichtbare inkt en teksten die met een of ander cijfer versleuteld zijn, maar wel met computercryptografie … (p. 52 – hoofdstuk zeven) • Zijn geheimschrift stelde Julius Caesar op met een speciaal handcijfer – militairen noemen het een veldcijfer, en het wordt ook wel eens een ‘pen- en papiercode’ genoemd, omdat je het geheimschrift maakt met – wat dacht je – pen en papier. (p. 20-21 – hoofdstuk drie) • Cryptografie gebruik je óók om iets geheim te houden, maar het gaat dan niet om een geheim dat helemaal niemand mag weten. Vaak is het de bedoeling dat maar één ander jouw geheim kan ontraadselen. Je deelt het geheim dus met elkaar. En dat doe je door een geheime taal uit te vinden. (p. 14 – hoofdstuk twee) • Deze code is heel moeilijk te breken en dus ideaal om geheime boodschappen uit te wisselen met je beste vriend of vriendin. Jullie moeten gewoon samen een codewoord kiezen en ervoor zorgen dat alleen jullie – en niemand anders ! – de code kennen. (p. 38 – hoofdstuk vijf) Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 •
4 Hoek 2 – Zoek de grap
– Nodig : een kopie van pagina 9 – Opdracht : Lees het fragment ‘Veel meer dan geheimschrift’. Leg daarna uit wat de tekening op deze pagina vertelt. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3
4 Hoek 3 – Ontcijfer de zin in geheimschrift
– Nodig : een kopie van pagina 46-47 – Opdracht : Ontcijfer de geheime boodschap ‘IAR ZPE UNP JJSS LNU LKE IER EPD’ met het ADFGX-cijfer. Het codewoord is Leonardo. Op pagina 46-47 lees je hoe dit geheimschrift werkt. (Oplossing : ‘Jullie zijn knappe speurders’.) Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.5
4 Hoek 4 – Zoek het antwoord in de tekst
– Nodig : het boek of een kopie van pagina 44 – Opdracht : Lees de tekst op pagina 44. Hoe kregen de Fransen in de Eerste Wereldoorlog een voorsprong op hun vijand ? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
4 Hoek 5 – Een woord vertalen naar geheimschrift
–
Nodig : een kopie van pagina 22 zonder het alfabet in geheimschrift (anders is de oefening te gemakkelijk)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– Opdracht : Schrijf het woord ‘geheimschrift’ in het geheimschrift van Caesar. Op pagina 22 lees je hoe je dat doet. Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.5 Als alle groepen de vijf hoeken afgewerkt hebben, is er een herkansingsogenblik. De klas krijgt het codewoord immers pas als elke groep vijf loepen heeft. Zo voorkom je dat de leerlingen tegen elkaar gaan strijden. Groepjes die alles goed hadden, gaan helpen bij groepjes die nog een vraagteken hebben. Als alle groepjes hun fouten gecorrigeerd hebben, geef je elke groep twee letters. De vijf groepen proberen samen met de tien letters een woord te vormen (bijvoorbeeld : ‘geheimtaal’). Met dit codewoord kunnen ze de zin op de envelop ontcijferen. Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Bedenk een niet-materiële beloning. Bijvoorbeeld een leuke uitstap, een extra uurtje sport, geen huiswerk, of voorlezen natuurlijk ! Vertaal deze beloning in geheimschrift volgens het ADFGX-cijfer (zie : p. 45-46). De leerlingen kennen deze code al uit het hoekenwerk. Kies een codewoord uit vijf letters. Dit zijn de letters die je aan de leerlingen geeft. De zin ‘vandaag hebben jullie geen huiswerk’ wordt met het codewoord ‘geheimtaal’ : HIW EEE AEE DJH VBEK NNN AUU BGR ALI GLS. En verder
— Zeg het met een grap De illustrator verwerkt vaak een grappige opmerking in haar illustraties. Bespreek deze illustraties met de leerlingen. Geef elke leerling een kopie met een aantal illustraties die ze reeds uit het hoekenwerk kennen, of projecteer ze als dat kan. Welke illustratie vinden ze het grappigste ? Waarom ? Maak een top drie van de klas. Daarna bedenken de leerlingen zelf een grappige pointe bij een illustratie die niet van commentaar voorzien is. Daarvoor lezen ze eerst het fragment naast de illustratie. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3
— Het klokhuis In het archief van het Nederlandse programma Het klokhuis (zie : bibliografie) vind je een aflevering over geheimschrift. Een leuke aanvulling op het boek ! Nederlands – 1 Luisteren – 1.7 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
Bibliografie
Boeken
CLIM-Wijzer/ Filip Paelman. De Boeck, 2001 Websites
www.kinderfilosofie.nl 0 lessen 0 HET GEHEIM
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
2
Dat spel van jou en mij Selma Noort Leopold, 2009
Over het boek
‘Iedereen in de kerk zegt dat U altijd gehoorzaamd wil worden, Heer, maar ik denk dat U ook wil dat ik eerlijk ben dus daarom zeg ik dat tegen U van dat ongelijk hebben. Amen !’ De twaalfjarige Marta is een pienter meisje met het hart op de tong – zelfs tegen God. Het botst dan ook regelmatig met haar strenge, dogmatische vader. Die wil zijn kinderen opvoeden tot ‘godvrezende’ mensen. Ze moeten veel en mogen weinig. Met kinderen van een ander geloof spelen is absoluut verboden. En dan wordt Marta verliefd op Sjonnie, een ongelovige jongen uit de buurt. Dat spel van jou en mij is een mooi, ernstig boek met een vleugje pittige humor waarin juf Marta het verhaal van haar jeugd aan ex-leerlinge Ehliman vertelt. Haar verhaal daagt kinderen uit om kritisch over geloven na te denken. Lezers die minder voeling hebben met dat thema, kunnen zich dan weer herkennen in het puberende hoofdpersonage dat naar een evenwicht tussen vrijheid en gehoorzaamheid zoekt. Aan de slag Aanzet
Vraag de leerlingen welke godsdiensten ze kennen. Schrijf de namen van deze godsdiensten op het bord. Vul de lijst zelf verder aan, zodat de vijf wereldgodsdiensten (boeddhisme, christendom, hindoeïsme, islam en jodendom) er zeker op staan. Zorg telkens ook voor een prikkelende prent bij elke godsdienst. Sta niet te lang stil bij de verschillende godsdiensten, dat komt later in het hoekenwerk uitgebreid aan bod. Filosofeer daarna met de leerlingen verder over God. Meer ideeën vind je in Van boeken ga je denken (zie : bibliografie) : – Denk jij dat God bestaat ? Is het een persoon of iets anders ? Een man of een vrouw ? – Bestaat er één God of zijn er meerdere ? – Geloof jij dat God bestaat of weet jij dat God bestaat ? – Kun je God zien ? Horen ? Voelen ? Ruiken ? – Bestaat er een God die alles kan ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.4 Verwerkingsactiviteiten
— Werken met een fragment Lees de korte inhoud op de achterflap. Daarna lezen de leerlingen het fragment van pagina 13 tot pagina 22 in stilte. Dit fragment snijdt meteen de belangrijkste thema’s van het boek aan. Na het lezen verdeel je de klas in kleine groepjes. Elke groep krijgt een strookje met een stelling die in het fragment duidelijk naar voren komt. In groepjes discussiëren de leerlingen : gaan ze akkoord of niet ? Zeg op voorhand dat er geen goed of slecht antwoord is : enkel hun mening telt. Wel moeten ze die goed kunnen onderbouwen. Na vijf minuutjes brengt elke groep verslag uit van de discussie.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Was er een consensus ? Welke argumenten voor ? Welke tegen ? Willen leerlingen uit andere groepjes hun mening geven, dan moedig je dat aan. Mogelijke stellingen zijn : – Ouders mogen hun kinderen straffen met een ‘plets’ als ze niet luisteren. – Iets verzwijgen is niet hetzelfde als liegen. – Mensen van een andere godsdienst geloven minder goed. – Kinderen moeten geen vragen stellen over het geloof, dat is iets voor volwassenen. – Gelovige kinderen moeten niet met ongelovige kinderen spelen. Hou je het discussiemoment liever klassikaal, dan kan je bijvoorbeeld met een binnen- en buitencirkel werken (zie : ‘En verder’ bij de lessuggesties rond De verboden vraag). Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.6
— Ik moet, ik mag, ik wil Marta’s vader is erg streng. Ze moet een hoedje dragen, ze moet naar de kerk, ze mag niet met Sjonnie spelen … Vindt iedereen in de klas Marta’s vader streng ? Waarom (niet) ? Laat de kinderen de vergelijking maken met hun eigen situatie. Zijn hun ouders streng ? Moeten ze veel thuis ? Mogen ze ook veel ? Zijn mama en papa even streng ? Waarom zijn ouders soms streng ? Na dit klasgesprek nemen de leerlingen een blad. Ze verdelen het in drie kolommen. In de eerste kolom komt bovenaan ‘ik moet’, in de tweede ‘ik mag’ en in de derde ‘ik wil’. De leerlingen maken lijstjes van vijf dingen die ze thuis moeten, mogen en willen. Als iedereen klaar is, bespreek je de lijstjes. Je kan de leerlingen ook drie plaatsen laten doorschuiven, zodat ze het lijstje van een klasgenoot zien. Zo zien ze dat in elk gezin andere regels gelden. Ter afronding maken de leerlingen een sprong in de toekomst. Ze hebben nu zelf kinderen. Maken zij dan dezelfde afspraken met hun kinderen ? En wat op de ‘ik wil’-lijst ingevuld staat, zouden hun kinderen dat dan mogen ? Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8 En verder
— Hoekenwerk – project wereldgodsdiensten Dat spel van jou en mij vormt een prima aanzet om met de klas een project rond de vijf wereldgodsdiensten te organiseren. Dat kan via hoekenwerk : de leerlingen kiezen zelf een werkvorm (tentoonstelling, PowerPoint, toneel) en gaan dan in groepjes aan de slag. Het voordeel van deze aanpak is dat leerlingen in groep zelfstandig informatie verwerken op een manier waar zij zich het best bij voelen. Voor dit hoekenwerk moet je op ongeveer zes lessen van twee uur rekenen. Heb je weinig tijd, dan kan je altijd voor één godsdienst en/of één werkvorm kiezen. In de week voor het hoekenwerk van start gaat, vraag je de leerlingen materiaal te verzamelen over de verschillende godsdiensten. Dat kunnen boeken (zie bibliografie), cd’s, voorwerpen, foto’s … zijn. Haal zelf ook een uitgebreid aantal boeken uit de bibliotheek. Je verzamelt het materiaal op een tafel in de hoek, zodat de nieuwsgierigheid van de kinderen in de aanloop naar het project geprikkeld wordt. Voor de eerste twee lessen reserveer je het computerlokaal en probeer je een aantal ouders of vrijwilligers warm te maken om een handje toe te steken. Hoe beter de kinderen in het begin gestuurd worden, hoe zelfstandiger ze de rest van de lessen kunnen werken. De eerste les van het hoekenwerk deel je de groepjes in. In drie hoeken van de klas hang je een papier met ‘tentoonstelling’, één met ‘PowerPoint’ en één met ‘toneel’. Overloop per hoek duidelijk wat je van de leerlingen verwacht. Na de uitleg kiezen de leerlingen een hoek. Indien nodig deel je de groepen per hoek verder in. De grootte hangt af van de werkvorm : een Powerpoint kan je met
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
twee leerlingen maken, een toneelstuk niet. Tot slot verdeel je de godsdiensten onder de groepjes. Bepaal of je de leerlingen laat kiezen of niet. Overkoepelende eindtermen in de drie hoeken zijn : ICT – 1 ICT – 6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5
4 Voorbereidende les – speuren op het net (één uur)
Leerlingen uit één groepje gaan in duo’s aan een computer zitten. Op de mooie website van het Nederlandse tijdschrift samsam (zie : bibliografie) krijgen ze een eerste informatiebad over ‘hun’ godsdienst. Laat de leerlingen de website verkennen aan de hand van de vijf speurvragen. Zijn ze hiermee klaar, dan grasduinen ze verder en noteren eventueel al nuttige informatie.
4 Hoek 1 – De tentoonstelling O Stap 1 : brainstorm
De leerlingen denken eerst na uit welke delen hun tentoonstelling zal bestaan. Je kan hen hierbij sturen door zelf de thema’s vast te leggen bijv. leer, ontstaan, belangrijke personen, belangrijke feestdagen, bidhuis. Voorzie vijf A4-papieren, met bovenaan telkens een thema. Als de thema’s verdeeld zijn, kunnen de leerlingen aan de slag.
O Stap 2 : informatie verzamelen
De leerlingen zoeken informatie over hun thema op het internet en in boeken. Laat hen op hun kladblad enkel korte zinnen noteren. Zo vermijd je kopieer- en plakwerk.
O Stap 3 : aan de slag
Als ze genoeg informatie hebben, maken de leerlingen het materiaal voor de tentoonstelling. Ze schrijven teksten, maken tekeningen of collages, kleien een bouwwerkje … Moedig hen ook aan om na de schooluren op zoek te gaan naar extra materiaal voor hun tentoonstelling, zoals boeken, muziek, kledij, voorwerpen. Hoe meer verschillende materialen, hoe interessanter hun tentoonstelling wordt.
O Stap 4 : opstellen van de tentoonstelling
De leerlingen maken hun materiaal ‘presentatieklaar’. Ze maken informatiebordjes bij het beeldmateriaal en de objecten. Daarna plakken ze de teksten, tekeningen en foto’s op de flappen. Je kan vijf flappen voorzien, zo is er per thema een flap. In een hoek van de klas maken de leerlingen hun werk klaar voor bezoekers. De flappen worden opgehangen, de voorwerpen op een tafel geschikt. Leren leren – 2 – 3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
4 Hoek 2 – De powerpointpresentatie O Stap 1 en stap 2 : zie tentoonstelling De brainstormsessie en het verzamelen van het materiaal verloopt ongeveer gelijkaardig. Ook deze groep gaat dus in boeken op zoek ! Laat de leerlingen eerst op een kladblad schema’s van hun dia’s maken. Zo sla je twee vliegen in één klap : je voorkomt dat leerlingen klakkeloos informatie van internet kopiëren en je zorgt ervoor dat ze hun informatie op voorhand structureren.
O Stap 3 : een PowerPoint maken
Zijn de schema’s klaar, dan verwerken de leerlingen hun informatie in een PowerPoint. Begeleidend beeldmateriaal kunnen ze zoeken op internet, scannen uit boeken (indien mogelijk) of meebrengen van thuis. Het is ook leuk om muziek en filmpjes in een PowerPoint te stoppen. Op de website van SchoolTV (zie : bibliografie) is er heel wat bruikbaar materiaal. Selecteer onder ‘primair onderwijs’ groep acht en klik door naar ‘levensbeschouwing’.
O Stap 4 : oefenen
De leerlingen bereiden hun presentatie voor. Aan de hand van de dia’s moeten ze hun verhaal vlot kunnen vertellen. ICT – 5 Leren leren – 2 Leren leren – 3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
4 Hoek 3 – Het toneelstuk O Stap 1 : het verhaal
De belangrijkste stap is de keuze van het verhaal. Hierin zal je de groep goed moeten begeleiden. De leerlingen kunnen een toneelstuk maken van een bestaand verhaal, bijv. het verhaal op de website van samsam. Of ze werken zelf een verhaal uit : rond het ontstaan van de godsdienst, rond een belangrijke feestdag … Met een draaiboek geef je de leerlingen een houvast tijdens het schrijfproces. Dit draaiboek bestaat uit verschillende stappen. De leerlingen vullen per stap het schema telkens in.
O Stap 1 : algemeen schema
– – –
Welke personages spelen mee ? Waar speelt het verhaal zich af ? Wat gebeurt er ?
O Stap 2 : uitwerken van de verhaallijn
– – – –
Begin : Wie is er ? Waar ? Ontwikkeling : Wat gebeurt er ? Waarom ? Climax : Welk probleem is er ? Einde : Hoe wordt dit opgelost ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
O Stap 3 : het verhaal onderverdelen in scènes Ook hier kunnen de leerlingen een schets maken. – Scène 1 : Wie ? Wat ? Waar ? – Scène 2 : Wie ? Wat ? Waar ? – …
O Stap 4 : uitwerken en verdelen personages
– –
Personage 1 : Karakter ? Kostuum ? Gespeeld door ? …
Als het draaiboek ingevuld is, kunnen de repetities beginnen. De leerlingen oefenen het toneelstuk scène per scène. Moedig hen aan om na de schooluren op zoek te gaan naar kostuums, rekwisieten en zelfs muziek. Zijn ze snel klaar, dan kunnen de leerlingen in de klas aan een decor werken. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.5 – 3.6
— Tijd over ? Groepjes die vroeger klaar zijn, werken aan affiches en uitnodigingen voor het grote toonmoment. Toegangskaartjes zijn ook leuk en geven het slotmoment een officieel tintje : enkel wie een kaartje heeft, komt erin !
Bibliografie
Boeken
Binnenste buiten / Peter Dellenbag, Anton Feddema, Klaas de Jong. Gottmer, 2008 Doen alsof … ? Dramatisch spel in het basisonderwijs / Peter van Hasselt. Bekadidact, 1999 Geloof het of niet ! Alles over religies, bijgeloof, volksgeloof en nog véél meer … / Dieke van Ewijk. Pimento, 2009 God & Co : over geloven altijd en overal / Kolet Janssen, An Candaele (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2006 Ik maak theater / Sander Vos en Marieke Nijmanting. Nino, 2009 Junior encyclopedie over de wereldgodsdiensten / David Self, Lenie Hof (vert.). Callenbach, 2009 Van boeken ga je denken / Richard Anthone en Silvie Moors. Acco, 2002 Over engelen, goden en helden : verhalen uit de grote wereldreligies / Janny van der Molen, Els van Egeraat (ill.). Ploegsma, 2007 Wat geloof jij ? Een overzicht van de wereldreligies door de ogen van kinderen / Laura Buller, Ellis Post Uiterweer (vert.). Lannoo, 2005 Websites
www.jeugdbieb.nl/rubriek.php ?rID=17 www.samsam.net/wereldgodsdiensten www.schooltv.nl
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
3
De verboden vraag Michael Morpurgo en Michael Foreman (ill.) Arena, 2008
Over het boek
Lesley, een jonge journaliste, staat voor een spannende opdracht. Ze mag naar Venetië om er de wereldberoemde violist Paolo Levi te interviewen. Eén duidelijke waarschuwing krijgt ze mee : ze mag de verboden vraag niet stellen. Welke vraag dat is, weet Lesley niet. Wanneer ze eindelijk tegenover de maestro zit, is ze zo zenuwachtig dat ze er zomaar wat uitfloept. Of hij wil vertellen hoe het allemaal begonnen is ? Even blijft het muisstil. Maar dan begint Paolo Levi te vertellen. Over zijn vader die kapper was. Over de viool die hij bovenop de kast vond en zijn moeder die hem verbood er ook maar één woord over te reppen. Over de lessen die hij stiekem nam en hoe hij door zijn leraar haast toevallig het geheim van de viool ontdekte. En dat geheim blijkt even gruwelijk als mooi te zijn. De verboden vraag is een sober, eerlijk, ontroerend verhaal over de kracht van de mens en van muziek tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. Al is de wereld die Morpurgo onomwonden beschrijft te afschuwelijk voor woorden, het radicale optimisme overheerst en troost. Aan de slag Opmerking vooraf
Dit boek snijdt verschillende grote thema’s aan : geheimen, klassieke muziek, de concentratiekampen. Elk thema is op zich zo waardevol, dat je verschillende lessen nodig hebt om er grondig rond te werken. Deze les voor de Jeugdboekenweek biedt een eerste algemene kennismaking met de verwevenheid van thematiek, sfeerschepping, muziek en illustraties als rode draad. Wie meer tijd heeft, vindt onder de rubriek ‘En verder’ talrijke andere invalshoeken om met de drie thema’s aan de slag te gaan. Aanzet
Scan de illustraties op pagina 10-11, 13, 21, 28, 33, 38-39, 41, 46-47, 54-55, 60 en 66 in of kopieer ze in kleur. Enkele dagen voor je het verhaal voorleest, verspreid je ze over de verschillende wanden in je klas. De prenten moeten duidelijk zichtbaar zijn, maar je besteedt er verder geen aandacht aan. Als de leerlingen vragen stellen, verklap je alleen dat alles binnenkort duidelijk wordt.
— Een streepje Mozart De dag zelf begin je de les met een stukje Mozart. Deze componist speelt een belangrijke rol in het verhaal. Omdat Levi’s vader in de kampen vaak Mozart moest spelen voor de nazi’s, verbood hij zijn zoon deze muziek ooit in zijn aanwezigheid te spelen. Laat bij voorkeur een fragment uit Eine kleine Nachtmusik horen. Morpurgo verwijst naar dit stuk in het verhaal. Mozart schreef het voor een kamermuziekensemble : twee violen, een altviool, een cello en eventueel een contrabas. Vertel de leerlingen dat je straks een boek zal voorlezen, maar dat ze eerst een stukje muziek moeten beluisteren. Elke leerling krijgt een groot vel blanco papier en verf. Tijdens het luisteren schilderen
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
de leerlingen wat ze horen. Ze laten zich leiden door de kleuren en de emoties die de muziek bij hen oproept. Benadruk op voorhand dat het niet de bedoeling is om figuratief te schilderen. Het gaat om de vormen en het kleurgebruik. Na het fragment vergelijk en bespreek je de schilderijen rond een grote tafel. Pols ondertussen ook eens naar de luisterervaring van de leerlingen : – Welk soort muziek hoorde je ? Welk instrument ? Wie heeft het stuk geschreven ? – Vond je het mooi, afschuwelijk, saai … ? Werd je er rustig van of net zenuwachtig ? Vrolijk of droevig ? – Welke kleuren heb je gebruikt ? Donkere of lichte ? Waarom ? – Welke vormen heb je geschilderd ? Krullen, bogen, hoeken ? Waarom ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.4
— Op een rijtje Hang de illustraties naast elkaar aan het bord, in een willekeurige volgorde. Onder elke prent schrijf je een cijfer. Toon de prent van pagina 10-11 aan de leerlingen. Wie herkent deze stad ? Vertel kort wat over Venetië en situeer het op de kaart. Daarna hang je de prent helemaal links aan het bord, als eerste in de rij. Vertel dat dit de eerste prent is uit het boek. Tijdens het voorlezen zoeken de leerlingen de juiste volgorde van de overige illustraties. Zien ze een illustratie die bij een fragment past, dan schrijven ze het nummer op. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 Verwerkingsactiviteiten
— In één adem Lees het boek in één ruk voor. Dat vraagt wat tijd en inspanning, maar op die manier komt het verhaal het meest tot zijn recht. Paolo Levi vertelt zijn verhaal immers ook in één adem aan de jonge journaliste. Is dit voor jouw klas niet haalbaar, dan kan je op pagina 45 een pauze inlassen. Tijdens het voorlezen bedek je de cover. Ook de titel blijft voorlopig geheim. Na het lezen controleren de leerlingen in kleine groepjes de rangschikoefening. Zorg ervoor dat een zwakkere leerling steeds bij een sterkere leerling zit. Zijn er meningsverschillen binnen de groepjes, dan bekijken ze de prenten nog eens en overleggen ze over het goede antwoord. Heeft elk groepje een consensus bereikt, dan verbeter je klassikaal. Om de beurt mag een groepje de volgende prent aanwijzen. Eventuele foute antwoorden worden door de andere groepjes gecorrigeerd. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
— Titel gezocht Laat de leerlingen een passende titel voor het verhaal bedenken. Niet alleen leren ze zo nadenken over de essentie van een boek ; als leerkracht krijg jij tegelijk zicht op wat hen het meest bijgebleven is of aangegrepen heeft. Op die manier kan je de verdere verwerking van het boek afstemmen op de noden van je klas. Iedereen krijgt even de tijd om een titel op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal en laat de leerlingen hun keuze goed verantwoorden. Schrijf daarna de echte titel op het bord, terwijl je de cover nog steeds bedekt. Ga dieper in op de betekenis van deze titel :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– Past deze titel goed bij het boek ? Waarom ? – Wie mag deze vraag niet stellen ? Van wie ? – Wat zou die verboden vraag nu eigenlijk geweest zijn ? – Waarom was die vraag verboden, denk je ? Tenslotte schrijf je de oorspronkelijke, Engelse titel naast de Nederlandse titel op het bord : The Mozart Question. Wie kan dit vertalen ? Welke titel vind je best gekozen ? Waarom ? Jet Marchau schrijft hierover in De Leeswelp (zie : bibliografie) : ‘Ik voel meer voor de Nederlandse titel dan voor de Engelse, The Mozart Question. Het mysterie dat erachter schuilgaat, is uitdagend en zet de lezer op dezelfde hoogte als journaliste Lesley. Zij weet immers ook niet welke vraag ‘verboden’ is. Wie aandachtig leest en zich door Morpurgo’s natuurlijke vertelstijl laat inkapselen, heeft de Engelse titelhint niet nodig om het antwoord te vinden.’ Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Omslagillustratie gezocht Even bijzonder als het verhaal zijn de prachtige illustraties van Michael Foreman. Deze zachte aquarellen versterken overal de sfeer van het verhaal. Tijdens de schilderopdracht vooraf ontdekten de leerlingen het verband tussen sfeer, kleur en vorm proefondervindelijk. Nu ze het verhaal goed kennen, gaan ze vanuit deze ervaring de illustraties bestuderen. Uit de reeks aan het bord kiezen de leerlingen de illustratie die zij als uitgever op de cover zouden plaatsen. Sta eerst nog even stil bij de drievoudige functie van een cover : lezers lokken, opvallen en de sfeer van het verhaal oproepen. Elke leerling schrijft in een paar regels op welke illustratie hij kiest en waarom. Na een aantal minuten overloop je de antwoorden illustratie per illustratie : Wie koos de eerste illustratie ? Waarom ? Wie de tweede ? De derde ? enz. Benadruk dat elk antwoord goed is, zolang het maar voldoende onderbouwd is. Ten slotte toon je de cover. Een opmerkelijk detail : naast een andere titel heeft de oorspronkelijke versie ook een andere cover. De Engelse uitgever koos als omslagillustratie immers voor een fragment uit het oorlogstafereel op pagina 55. Deze cover vind je op de website van de auteur (zie : bibliografie). Print hem en bespreek de belangrijkste verschillen met de klas : – Welk gevoel krijg je bij eerste cover ? Waarom ? En bij de tweede ? Waarom ? – Hoe zijn de kleuren ? Anders of hetzelfde ? – Welk soort boek verwacht je bij de eerste cover ? En bij de tweede ? – Naar welk boek zou jij eerst grijpen, als deze twee naast elkaar stonden in de bib ? Waarom ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 – 1.3
— Zelf een cover ontwerpen De leerlingen ontwerpen een nieuwe cover voor het boek. Ze tekenen datgene dat volgens hen de sfeer van het boek best weergeeft. Techniek, materiaal en compositie mogen ze zelf kiezen. Eén enkele afspraak wordt op voorhand duidelijk gemaakt : hun illustratie moet helemaal anders zijn dan de illustraties in het boek. Besteed extra aandacht aan het kleurgebruik : kiezen ze donkere tinten of net lichte ? Na afloop tonen de leerlingen hun covers aan elkaar. Wie wil, mag daarbij wat vertellen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Meer geheimen In het boek zijn drie interessante stellingen rond geheimen verwerkt : ‘geheimen zijn leugens’ (p. 17), ‘geheimen komen altijd uit’ (p. 35) en ‘je mag geen geheimen hebben voor mensen van wie je houdt’ (p. 37). Laat je leerlingen over deze stellingen discussiëren. Werk telkens met twee cirkels : een binnen- en een buitencirkel. Formuleer een stelling. Wie akkoord gaat, gaat in de binnencirkel zitten. Wie niet akkoord gaat, gaat naar de buitencirkel. Eerst mag de binnencirkel argumenteren. Daarna geeft de buitencirkel tegenargumenten. Ten slotte krijgt iedereen de kans op basis van de gehoorde argumenten nog van cirkel te veranderen. Wie verandert, moet wel kunnen motiveren welk argument hem over de streep trok. Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6
— Meer (klassieke) muziek Papa was heel bedreven met zijn handen, zijn scharen lieten steeds een ander wijsje horen. Voor mij klonk het alsof hij voor iedere klant een nieuw wijsje bedacht en ze vakkundig, zonder aarzelen knipte, en zo vlug dat het hypnotiserend werkte. Hij werkte altijd in volstrekte stilte en gaf met zijn kam de maat aan voor zijn scharen. (p. 20) Speel met je klas een concert met gebruiksvoorwerpen. Breng scharen, sleutelbossen, flessen, kopjes, glazen, bestek, peterseliemolens en ander keukengerei mee en musiceer er op los. De dirigent geeft het ritme en de geluidssterkte aan en beslist wie wanneer speelt. In een eerste fase ben jij zelf dirigent. Spreek met de kinderen enkele codes af voor snel, traag, hard, zacht, start, stop … Gaat dit vlot, dan laat je enkele kinderen dirigent spelen. Je kan ook met opdrachten werken : laat het orkest vrolijk, gehaast, moe … klinken. Wil je meer Mozart in de klas, haal dan zeker Honderd kussen van een wonderjongen uit de bibliotheek. In dit vierkante luisterboekje vertelt het muzikale genie zijn levensverhaal. Siska Goeminne schreef de tekst, Tom Hautekiet illustreerde. Op de bijhorende cd kruipt Adriaan Van den Hoof in de huid van de euforische Mozart, terwijl deFilharmonie stukjes Mozart speelt. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.2 – 2.3 – 2.4
— Meer oorlog Vertrek vanuit een ABC van de oorlog. Voor elke letter van het alfabet bedenken de leerlingen alleen of in groep een woord dat dit thema bij hen oproept, zoals Angst, Bloed, Concentratiekamp … Op die manier krijg je meteen ook zicht op de voorkennis van je klas. Daarna kan je meer in detail treden. Bruikbaar lesmateriaal vind je op de website van het Nederlandse project Waarden en Normen, op de officiële website van de Anne Frank Stichting en in de lessenreeks bij de Jeugdboekenweek 2002 en 2003 (zie : bibliografie). Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
Honderd kussen van een wonderjongen/ Siska Goeminne en Tom Hautekiet (ill.), verteld door Adriaan Van den Hoof, met muziek van Mozart door deFilharmonie. Lannoo, 2009 “Michael Morpurgo, Michael Foreman : De verboden vraag”/ Jet Marchau. In : De Leeswelp, 2008, nr. 6, p. 220-221. Websites
www.annefrank.org www.jeugdboekenweek.be/Archief/suggesties/suggesties2002.pdf (pagina 121 en verder) www.jeugdboekenweek.be/Archief/suggesties/suggesties2003.pdf (pagina 94 en verder) www.michaelmorpurgo.com/books 0 klik op de cover van The Mozart Question www.waarden.org/werkpl/lessug/2warschau/
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
4
Hannu, Hannu Geir Gulliksen Lannoo, 2007
Over het boek
Dit boek vertelt het aangrijpende verhaal over de zomervakantie waarin alles verandert voor Hannu en zijn kleine broer. Gezellig wordt die vakantie niet. Hun moeder is verliefd op een andere man, hun ouders praten niet meer met elkaar, de jaarlijkse reis gaat niet door en Hannu moet het huishouden runnen. Hij wekt, kleedt, troost zijn kleinere broer en kookt voor hem. De twee hebben een sterke band, maar Hannu blijft steeds vaker weg van huis. Hij gaat naar het bos en blijft er soms zelfs slapen. Niemand weet wat hij er doet. Op een nacht wil Hannu zijn geheim tonen en moet de kleine broer mee naar het bos. Dit verhaal, verteld door de ogen van het kleinere broertje is een beklijvend meesterwerkje. De haast poëtische tekst leest erg eenvoudig, de emotionele spanning is vanaf de eerste pagina voelbaar. Dankzij de naïeve, jonge blik van het hoofdpersonage wordt het verhaal nooit zwaarmoedig of troosteloos. Aan de slag Aanzet
— Gevoelsbarometer Maak met de leerlingen een gevoelsbarometer. Laat hen eerst zoveel mogelijk gevoelens benoemen en schrijf deze op het bord. Stop wanneer je er ongeveer tien hebt (blij, bang, boos, verdrietig, verlegen, ongerust, verliefd, verbaasd, verward). Vinden de leerlingen er zelf geen tien, dan help je hen door een aantal gevoelens uit te beelden. Als er tien gevoelens op bord staan, krijgt elke leerling tien kaartjes. Op elk kaartje schrijven ze één gevoel. De kinderen plakken de kaartjes onder elkaar op een dikke strook karton. Met een wasknijper kunnen de leerlingen nu het gepaste gevoel aangeven. Ten slotte laat je de kinderen hun barometer versieren. Bied hen een waaier van mogelijkheden aan : kleur, prenten, tekeningen, gedichten … Je kan de kinderen ook zelf foto’s laten maken van elkaar. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
— Zo voel ik me als … Stel een aantal situaties voor. Begin altijd met ‘Hoe voel jij je als …’, bijvoorbeeld : – Hoe voel jij je als je alleen thuis bent ? – Als je ruzie hebt met je broer of zus ? – Als je een slechte toets hebt ? – Als je jarig bent ? – Als je iets moet vragen aan iemand die je niet goed kent ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Op hun barometer geven de leerlingen aan hoe zij zich telkens (zouden) voelen. Loop rond in de klas zodat je zeker bent dat iedereen de oefening begrijpt. Je kan de leerlingen ook zelf een aantal situaties laten voorleggen aan hun klasgenoten. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
— Groetspel Voor deze oefening heb je voldoende ruimte nodig. Als opwarming ga je in een cirkel zitten en wijs je een emotie aan op de grote barometer. De leerlingen beelden deze emotie met overtuiging uit. Zijn de verschillende emoties geoefend, dan speel je het groetspel. Maak een halve cirkel en roep twee leerlingen bij jou. Zij krijgen een kaartje met een bepaalde emotie op. In deze emotie moeten de twee naar elkaar toelopen en elkaar groeten. Ze vertrekken elk aan het uiteinde van de middellijn, groeten in het midden en lopen dan verder (nog steeds in dezelfde emotie). De klasgroep moet kunnen raden welke emoties op het kaartje stonden. Daarna wissel je van leerlingen. Werkt dit spel erg goed, dan kun je het moeilijker maken door de leerlingen telkens twee kaartjes te geven. Ze vertrekken en groeten vanuit één emotie en lopen daarna verder in de andere emotie. Zorg er voor dat de diameter lang genoeg is. Zo krijgen de leerlingen voldoende tijd om zich in te leven. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.3 – 6.4 Verwerkingsactiviteiten
— Verdriet in een notendop Lees het fragment van pagina 5 tot pagina 22. De sfeer zet meteen de toon voor het hele boek. Let er op dat je het verdriet niet extra benadrukt, maar stel het, zoals het hoofdpersonage, eerder voor als iets doodgewoons. Na het lezen laat je de leerlingen met hun gevoelsbarometer aangeven hoe zij zich voelen bij het boek. Bespreek dan de gevoelens van de verschillende personages. Hoe voelt het hoofdpersonage zich ? En Hannu ? Hoe loopt mama door het huis ? En papa, hoe zou die zich voelen ? Per personage zijn verschillende antwoorden mogelijk. De leerlingen gebruiken hun barometer om te antwoorden. Het kleine broertje huilt erg veel. Hij huilt zelfs graag. Hou met de klas een kringgesprek over verdrietig zijn. Je kan vanuit het fragment vertrekken en dan uitbreiden naar de leefwereld van de leerlingen. Mogelijke vragen zijn : – Waarom huilt de kleine broer ? Waar en wanneer huilt hij het liefst ? Wie troost hem ? – Wanneer was jij laatst erg verdrietig ? Moest je dan ook huilen ? Waar huil je het liefst ? Wie komt jou dan troosten ? Blijf jij lang verdrietig, of is het snel over ? – Soms huilt het jongetje met opzet luid, zodat iemand hem kan horen. Doe jij dat ook soms ? Wanneer wel, wanneer niet ? Waarom doe je dat ? – ‘Ik hield van huilen’, zegt het jongetje. Huil jij graag ? Kan huilen ook wel eens leuk zijn ? Is verdrietig zijn altijd erg, of vind jij het soms oké ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6 – 2.9 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
— Geluk in een koffer Na dit gesprek is het tijd voor wat vrolijkers. Een dag op voorhand geef je de kinderen de opdracht een voorwerp mee te brengen waar ze onmiddellijk blij van worden. Dat kan een voetbal zijn, een speldje, een foto, een kledingsstuk, een spel … De leerlingen mogen hun voorwerpen niet aan elkaar tonen. Verzamel ze in een grote zak of kist. Haal de kist met de geluksvoorwerpen boven. Om de beurt halen de leerlingen er geblinddoekt een voorwerp uit. De leerling raadt welk voorwerp hij vastheeft en van wie het is. Als de juiste eigenaar gevonden is, vertelt die nog eens kort waarom hij of zij vrolijk wordt van dit voorwerp. Zijn alle geluksvoorwerpen terecht, dan is het tijd voor een wedstrijdje improvisatie. Stop de geluksvoorwerpen opnieuw in de kist. Vooraan in de klas zet je vier stoelen zo, dat één stoel tegenover de drie andere stoelen komt te staan. De stoelen ‘kijken’ naar elkaar en staan in zijaanzicht ten opzichte van de klasgroep. Eén leerling gaat op de ene stoel zitten en bedenkt een situatie waarin hij erg verdrietig is. Drie andere leerlingen nemen plaats op de stoelen tegenover de ‘triestige’ leerling. Zij moeten deze leerling troosten. Dat mag echter niet zomaar : ze krijgen (of trekken) een geluksvoorwerp waarmee ze de triestige leerling moeten opbeuren. Let er goed op dat de leerlingen nooit hun eigen voorwerp krijgen. Het improviseren kan beginnen. De ‘trooster’ krijgt één minuut de tijd om in geuren en kleuren te vertellen hoe hij de ‘triestige’ leerling weer blij kan maken met het voorwerp. Zijn de drie leerlingen aan de beurt geweest, dan beslist de ‘triestige’ leerling wie hem best kon troosten. Na afloop komen vier nieuwe leerlingen aan de beurt. Heb je een weinig expressieve klas, dan kan je de leerlingen warm maken door eerst zelf een geluksvoorwerp te trekken en de rol van trooster op te nemen. Fantaseren en overdrijven zijn uiteraard niet verboden. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Mijn geheime plek Lees het fragment op pagina 63 en 64 (van ‘Hij stond voor de opening van de rots’ tot aan het einde). Situeer het fragment eerst : Hannu heeft een geheime plek in het bos en neemt zijn broertje er in het holst van de nacht mee naartoe. Voer met de kinderen eerst een gesprekje over geheime plekken : – Wie heeft een geheime plek ? – Wanneer ga je ernaartoe ? – Wat doe je er ? – Wie mag mee naar jouw geheime plek ? – Wat ligt er allemaal ? Ga daarna verder in op de inrichting van zo’n geheime plek. Laat de kinderen uitgebreid fantaseren over hun ideale schuilplaats. Wat hangt er aan de muren ? Wat ligt er op de grond ? Welke meubels en/of toestellen staan er ? Zijn er ramen of is het een donker hol ? Wat kunnen ze er doen ? Liggen er spelletjes, boeken, kleurpotloden … ? Wanneer de leerlingen heerlijk dagdromen over hun favoriete plekje, is het tijd om aan de slag te gaan. De leerlingen krijgen een schoendoos, die ze tot hun ideale geheime plek omtoveren. Zorg voor zoveel mogelijk kosteloos materiaal : luciferdoosjes (om bijvoorbeeld meubels, een televisie … op te tekenen of op te plakken), restjes stof (voor gordijnen of tafelkleedjes), knopen, klei, tijdschriften om meubels, toestellen … uit te knippen, enz. Als de geheime plek klaar is, maak je een kijkgat in de wand. Zet het deksel op de doos. Is de doos te donker, dan kan je in het deksel ook nog vensters maken. Een extra mysterieuze sfeer creëer je door doorzichtig gekleurd papier op de vensters in het deksel te plakken. Leerlingen die snel klaar zijn, kunnen op het deksel van de doos een passend gedicht plakken of ze schrijven er zelf eentje. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Brief aan de auteur Het verhaal heeft twee eindes. De auteur laat de lezer zelf beslissen welk einde hij kiest. Lees het laatste hoofdstuk vanaf pagina 85 nog eens voor. Welk einde past het best volgens je klas ? De kinderen schrijven een brief naar de auteur. Ze vertellen wat ze van het boek vonden, welk einde ze kiezen en waarom. Bespreek vooraf het belang van een correcte stijl en een duidelijke opbouw. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Kinder- en jongerentelefoon Op een zeer suggestieve wijze worden in dit verhaal verschillende ernstige thema’s verwerkt : eenzaamheid, depressie, weglopen, scheiding, zelfmoord. Het boek vormt een mooi vertrekpunt om één van deze thema’s verder uitdiepen. Als je dit doet, kan je ook de Kinder- en Jongerentelefoon introduceren bij de leerlingen. Na een korte uitleg verkennen ze in duo’s de website van deze organisatie (zie : bibliografie). Dit webbezoek kan je sturen door hen in duo’s een folder met de belangrijkste informatie te laten ontwerpen. ICT – 1 ICT – 6
Bibliografie
www.kjt.org 0 website Kinder- en Jongerentelefoon
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
5
Het reuzenradmysterie Siobhan Dowd Van Goor, 2010
Over het boek
Ted is twaalf. Hij telt zijn cornflakes, houdt van systemen en luistert voor het slapengaan naar weerbericht voor de scheepvaart. Behalve zijn ouders, zijn zus en een leraar op school heeft hij geen vrienden. Groot is Teds verbazing wanneer zijn neef Salim hem eigenlijk best normaal vindt. Maar dan verdwijnt Salim tijdens een rondrit in het London Eye, het grootste reuzenrad ter wereld. De politie tast in het duister. Samen met zijn zus Kat is Ted vastberaden de mysterieuze verdwijning op te lossen. Ze starten hun onderzoek bij hun ingenieuze lijst met acht verdwijntheorieën. Het reuzenradmysterie is een origineel en humoristisch detectiveverhaal. De autistische Ted vertelt het verhaal. Zijn bijzondere blik op de wereld levert vaak hilarische, maar ook confronterende momenten op. Door de spannende plot en de frisse humor laat dit boek maar weinig jonge lezers onbewogen. Aan de slag Aanzet
Vertel de kinderen dat je straks uit een spannend boek zal voorlezen. Het hoofdpersonage is even oud als hen, maar is wel bijzonder : hij heeft autisme. Weet iemand wat autisme is ? Misschien is er wel een kind met autisme of met een autistisch broertje of zusje in de klas ? Leg uit dat de hersenen van kinderen met autisme anders werken en dat dit best lastig kan zijn. Om te weten hoe kinderen met autisme de wereld soms ervaren, doe je met de klas een aantal inleefoefeningen. Elke oefening focust op één kenmerk dat kinderen met autisme kunnen vertonen. Benadruk dat autisme in verschillende vormen bestaat : niet elk kind vertoont alle kenmerken. De acht kenmerken zijn overgenomen uit het boekje Weet jij wat autisme is ? (zie : bibliografie). Als je weinig tijd hebt, kies je de oefeningen die jij het meest relevant vindt voor je klas.
– – –
Oefening één : Laat een hard, onaangenaam geluid horen, zoals het krassen van een krijtje op het bord of van een stoel op de grond. Herhaal dit een aantal keer kort na elkaar. Vraag de kinderen hoe ze zich voelen bij zo’n geluid. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme heel erg goed kunnen horen en zich dus vaak zo voelen, ook bij ‘gewone’ geluiden. Oefening twee : Laat de kinderen door een smalle koker (bijvoorbeeld van een rol huishoudpapier) rondom zich kijken. Zien ze alles in de klas tegelijk ? Of kunnen ze enkel kleine stukjes zien ? Is dat leuk of moeilijk ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme eerst erg veel kleine stukjes zien en pas daarna het geheel. Dat is best verwarrend ! Oefening drie : Geef de kinderen een aantal kort opeenvolgende verwarrende instructies. Laat ze hun jas aandoen om naar buiten te gaan, dan weer uitdoen om toch eerst de agenda in te schrijven, dan de agenda na één regel van het bord vegen
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– – – – –
om eerst papieren uit te delen, dan de papieren meteen weer op te halen enz. Hoe voelen de kinderen zich als je zo van de hak op de tak springt ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme overstuur raken van verrassingen en van teveel onverwachte dingen. Oefening vier : Stuur één kind uit de klas. Bedenk met de rest van de klas een spelletje, waarvan zij alleen de spelregels kennen. Speel het spel en laat het kind op de gang binnen. Het moet meespelen, maar kent de regels niet en doet dus alles fout. Herhaal dit een aantal keer met een andere leerling en een ander spel. Vraag op het einde aan de kinderen die op de gang stonden hoe het voelde om een spel te spelen waarvan je de regels niet kent. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme een andere fantasie hebben en daardoor spelletjes niet meteen begrijpen. Oefening vijf : Laat drie kinderen naar voor komen. Twee kinderen krijgen de opdracht druk met elkaar te praten. Ze laten zich om geen enkele reden onderbreken. Het derde kind moet de twee pratende kinderen op een fictief iets proberen attent maken, zoals een brand in de klas, of een ongeval. Hoe probeert het derde kind dit aan te pakken ? Door rustig te praten, of door de twee anderen mee te trekken ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme praten erg moeilijk vinden. Oefening zes : Teken een aantal woorden met een figuurlijke betekenis in hun letterlijke betekenis op het bord. Bijvoorbeeld een hoofd in de vorm van een punt (punthoofd), twee voetballers op tafel (tafelvoetbal), een neus met vleugels (neusvleugels) … (Meer inspiratie vind je bij de ‘bloknootjes’ op de website van Autisme Centraal, zie : bibliografie). Vraag de kinderen wat ze op het bord zien. Vertel dat sommige kinderen met autisme elk woord letterlijk nemen. Oefening zeven : Trek verschillende gezichten (boos, blij, bang, verlegen …) en laat de kinderen raden hoe jij je voelt. Na een aantal goede antwoorden trek je een neutraal gezicht, waaruit de kinderen niet kunnen afleiden hoe je je voelt. Blijf echter aandringen en hou vol dat je mimiek overduidelijk is. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme geen lichaamstaal kunnen lezen en dus altijd zo’n neutraal gezicht zien. Oefening acht : De kinderen sluiten hun ogen. Ga de klas rond en wrijf voorzichtig over hun hand met iets dat vervelend voelt, zoals een stukje klittenband. Vraag hen of ze nog dingen kennen waaraan ze niet graag voelen, zoals een prikkende trui of een slijmerig iets. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme heel erg gevoelig zijn. Anderen voelen dan weer niets, zoals wanneer je voet slaapt of je vinger bevroren is.
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Het reuzenradmysterie bestaat uit 41 korte hoofdstukken en is een echte pageturner. Daardoor is het een ideaal voorleesboek. Als je voldoende tijd hebt, kan je bijvoorbeeld elke dag beginnen en eindigen met een drietal hoofdstukken. Zo heb je het in een week uit. Heb je minder tijd, dan kan je het eerste en vijfde hoofdstuk als smaakmakers voorlezen. Na deze hoofdstukken zijn je leerlingen waarschijnlijk voldoende geprikkeld om zelf het vervolg te lezen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
— Anders ? Anders ! Dit kringgesprek hou je na het vijfde hoofdstuk. In het boek gaat het veel om ‘anders’ en ‘gewoon’ zijn. Ted krijgt vaak te horen dat hij anders is, zijn meester wil hem leren gewoon te zijn … Hou met de klas een kringgesprek over ‘anders zijn’ : – Is Ted ‘anders’ ? Waarom (niet) ? – Salim vindt Ted eigenlijk best normaal. Vind jij dat ook ? Of is Ted toch anders ? – De meester vindt dat Ted zich moet leren gedragen zoals de andere mensen. Pas dan zal hij meer vrienden krijgen. Ga jij akkoord met de meester ? Waarom (niet) ? Natuurlijk is iedereen anders. Niet alleen qua uiterlijk maar ook vanbinnen. Laat de leerlingen even nadenken over wat hen vanbinnen anders maakt dan anderen. Geef eventueel eerst een aantal voorbeelden over jezelf. Vervolgens ga je de kring af. Elk kind noemt iets waarin hij of zij zelf anders is dan anderen. Sluit af met een complimentenronde : de leerlingen bedenken iets waarin hun linkerbuur anders is en formuleren dit in complimentvorm. Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2
— Ritueel voor een dag Ted heeft een aantal rituelen : handelingen die hij elke dag opnieuw op een vaste manier moet uitvoeren. Hij telt zijn ontbijtgranen, noteert bij elke belangrijke gebeurtenis het exacte uur, dreunt weerberichten op en luistert voor het slapengaan naar het weerbericht voor de scheepvaart. Pols kort even naar de rituelen van je leerlingen. Als er geen reactie komt, geef je eerst nog een aantal voorbeelden : met één been op de stoep stappen, alleen maar een even aantal snoepjes eten, bij elke sportwedstrijd dezelfde kousen dragen … Hebben de leerlingen zo’n ritueel ? Wanneer voeren ze het uit ? Waarom doen ze het ? En wat gebeurt er als ze het een keertje niet (kunnen) doen ? Daarna vertel je dat jij zelfs een ritueel hebt voor het binnenkomen en het verlaten van de klas. Ga de klas buiten en kom dan weer binnen. Telkens voer je het ritueel duidelijk uit. Je kan bijvoorbeeld aan je neus krabben, overdreven door je haren strijken, een rondje draaien … De leerlingen kijken en benoemen het ritueel. Vertel hen dan dat ze die dag allemaal een bepaald ritueel moeten uitvoeren wanneer ze de klas binnenkomen of verlaten. Eerst bedenken de leerlingen leuke rituelen. Iedereen krijgt een strookje en schrijft er één op. Overloop de resultaten mondeling, zodat je zeker weet dat elk ritueel haalbaar is. Stop de briefjes in een pot. Elke leerling trekt een strookje en voert het ritueel dat op het strookje staat een hele dag uit. Bedenk een leuke straf voor leerlingen die hun ritueel vergeten. Ook leuk : voer het ritueel vijf dagen lang met de hele klas uit, bijvoorbeeld bij het belsignaal op de speelplaats. Zo prikkel je de nieuwsgierigheid van andere klassen. Misschien stappen ze zelfs mee in het ritueelonderzoek ? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Weer of geen weer Ted neemt alles letterlijk. Spreekwoorden, uitdrukkingen en metaforen zijn dan ook een hele klus voor hem. Behalve die met het weer, want die fascineren hem natuurlijk mateloos. Een mooie aanzet om met je klas rond zulke spreekwoorden en uitdrukkingen te werken. Als opwarmertje maak je een woordspin rond het weer. De leerlingen sommen de belangrijkste weersverschijnselen op : zon, regen, sneeuw, wind, hagel, onweer, donder, bliksem. Beperk je tot zelfstandige naamwoorden. Daarna krijgen ze per twee een paar minuten om zoveel mogelijk spreekwoorden en uitdrukkingen op te schrijven waarin één van deze woorden voorkomt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Als de tijd om is, mag elk koppel één spreekwoord uitbeelden of tekenen. De rest van de klas raadt over welk spreekwoord het gaat. In een volgende fase maak je groepjes van vier. Zorg voor gekleurd papier : elke groep krijgt een andere kleur. Verdeel de woorden uit de woordspin onder de groepjes. De leerlingen gaan nu in het woordenboek op zoek naar spreekwoorden met de opgegeven woorden. Op het gekleurd papier maken ze twee kolommen. Links komt het spreekwoord of de uitdrukking, rechts de betekenis. Na tien minuten tijd herverdeel je de groepjes. In één groepje moeten zoveel mogelijk verschillende kleuren zitten. Elk groepje maakt een soort van memory. Voorzie daarvoor twintig blanco kaartjes per groepje. Eerst leest elke leerling de gevonden spreekwoorden voor. Daarna kiest het groepje samen de tien leukste spreekwoorden. Ze schrijven het spreekwoord op één kaartje en de betekenis op een ander kaartje. De kaartjes worden omgedraaid en het spel kan beginnen : wie vindt het spreekwoord en de bijhorende betekenis ? Nederlands – 6 Taalgebruik – 6.4
— Zonder woorden Weg was mijn fijne gevoel. Lichaamstaal is een manier van communiceren, net als Engels of Frans of Chinees spreken, maar dan zonder woorden, alleen met gebaren. Mensen en chimpansees en stokstaartjes en pijlstaartroggen kunnen instinctief lichaamstaal begrijpen, zonder het te hoeven leren. Maar volgens de dokters die mij hebben onderzocht, kunnen mensen met mijn syndroom het niet. We moeten het leren als een vreemde taal en dat kost tijd. (p. 102) Mensen spreken vaak zonder ook maar één woord te gebruiken. Wie kan een voorbeeld geven ? Zet je klas eventueel op weg met een aantal duidelijke voorbeelden : steek je duim in de lucht, haal je schouders op of rol demonstratief met je ogen. Wat wil je zeggen ? Daarna laat je de leerlingen zelf zoveel mogelijk voorbeelden van lichaamstaal uitbeelden. Heb je kinderen uit andere culturen in de klas, onderzoek dan is het interessant om in te gaan op de verschillen en gelijkenissen in lichaamstaal. Maak ten slotte foto’s of laat de leerlingen enkele foto’s maken. Nederlands – 6 Taalgebruik – 6.2 – 6.3 – 6.4 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid – 7.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Pantomime Hoe zou een wereld zonder woorden er uitzien ? Met een stukje pantomime neemt je klas de proef op de som. Pantomime is een vorm van theater waarbij je geen woorden mag gebruiken. Enkel lichaamstaal en mimiek zijn toegestaan. Verdeel de klas in groepjes van vijf. Deel hoofdstuk 23 uit aan elke groep. Dit fragment is ideaal voor pantomime : het is erg beeldend geschreven en bevat verschillende theatrale hoogtepunten. De dialogen naar pantomime ‘vertalen’ zal de grootste uitdaging vormen voor de leerlingen. Vestig daar op voorhand hun aandacht op. Na een kwartier voorbereidingstijd tonen de groepjes hun versie van het fragment. Rond af met een korte nabespreking : – Wat vond je van deze opdracht ? – Is spreken zonder woorden moeilijk ? – Kan je zonder woorden alles zeggen ? – Kan iedereen elkaar begrijpen in een wereld zonder woorden ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Pokerface Tot grote ergernis van zijn zus kan Ted niet liegen. Of je leerlingen goed kunnen liegen, ga je na met een spelletje uit een bekend televisieprogramma uit de jaren ’90. Elke leerling krijgt tien minuten om een verhaal te schrijven over iets spannends dat hij of zij meegemaakt heeft. Of het verhaal echt gebeurd of verzonnen is, mag de leerling zelf kiezen. Benadruk dat de klas achteraf zal moeten raden of het verhaal waar is of niet. Overdreven ongeloofwaardige leugens vallen dus zo door de mand. Als iedereen iets opgeschreven heeft, is het tijd om de verhalen aan elkaar te vertellen. Zet telkens drie leerlingen vooraan met hun gezicht naar de klas. Zij vertellen vol overtuiging hun verhaal. De rest van de klas moet raden wie de waarheid spreekt en wie liegt. Laat de kinderen ook verwoorden waaruit ze afleiden dat iemand liegt. Daarna vertellen drie andere leerlingen hun verhaal. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3 – 6.4
— Doorgeefverhaal Lees het zevende hoofdstuk voor tot pagina 43 bovenaan. Salim is verdwenen. Wat is er gebeurd ? De leerlingen schrijven in groepjes van vier of vijf het vervolg. Schrijf de volgende zinnen op bord : ‘Salim was nergens te zien. Ik wist meteen dat er iets mis was.’ (p. 43). Elke leerling neemt een blad papier en schrijft de zinnen over. Daarna krijgt iedereen vijf minuten de tijd om een vervolg te schrijven. Na vijf minuten schuiven de papieren één plaats door. De leerlingen lezen wat hun voorganger geschreven heeft en schrijven hierop verder. Na zeven minuten schuiven de papieren weer één plaats door … Als de leerling zijn oorspronkelijke verhaal terug heeft, mag hij de slotzin schrijven. Tot slot lezen de leerlingen de doorgeefverhalen aan elkaar door – in hun groepjes of klassikaal. Let er op dat je de leerlingen elke ronde wat meer tijd geeft. Ze moeten immers ook eerst kunnen lezen wat hun voorgangers schreven. Nadat de leerlingen hun verhalen voorgelezen hebben, lees jij op pagina 73 en 74 Teds acht theorieën voor. Een ideale afsluiter om de nieuwsgierigheid van je leerlingen op de proef te stellen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
Bibliografie
Boeken
Weet jij wat autisme is ?/ Ellen Sabin. Pica, 2006 Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht / Mark Haddon. Contact, 2003 Websites
www.ambrosiastafel.be 0 ‘wie zijn we’ 0 ‘wat doen we’ 0 ‘Cinema Reno’ een filmpje over een jongen met autisme. Ook op YouTube kan je bij ‘De ware gedachtevertellers’ dit filmpje en nog andere vinden. www.autismecentraal.be
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
6
Project M. : een avontuur van Madhu Mahavir Milan Hofmans Clavis, 2008
Over het boek
Madhu Mahavir heeft een speciale gave. Met zijn zesde zintuig lost hij zelfs de moeilijkste problemen op. Met zijn oom Ranga, een dokter, wordt hij naar Fontelmiro ontboden. Daar lijdt de oude professor Shiverling aan een mysterieuze, tot dan toe ongeneeslijke, ziekte. Madhu voelt meteen dat de professor niet zomaar ziek geworden is. Terwijl oom Ranga professor Shiverling onderzoekt, gaat Madhu op verkenning. Hij ontdekt dat de professor een geheim laboratorium heeft, waar hij met zijn assistent Talodon aan een geheim project werkt. Met ‘Project M.’ willen ze de wereld opnieuw bevolken met reuzen, elfen en dwergen. Ondertussen wordt professor Shiverling steeds zieker. Kunnen Madhu en oom Ranga het mysterie tijdig oplossen ? Project M is soms griezelig, soms grappig, maar altijd razend spannend. Dit fantasieverhaal prikkelt de verbeelding en laat je al na één hoofdstuk niet meer los. Aan de slag Aanzet
— Soort zoekt soort (1) Toon de cover terwijl je de titel bedekt. Gedurende één minuut schrijven de kinderen woorden op die de cover bij hen oproept. Daarna noteren ze ook welk soort boek dit volgens hen is : een fantasieverhaal, een historisch verhaal, een roman, een sprookje, een detective, een humoristisch boek ? Bespreek de antwoorden klassikaal. Laat de leerlingen telkens goed verwoorden waarom ze voor een bepaald genre kozen. Lees dan de korte inhoud op de achterflap. Opnieuw geef je de opdracht op de verhaalsoort te letten. Evalueer de antwoorden. Wie veranderde van mening ? Zijn er verhaalsoorten weggevallen ? Of bijgekomen ? En wat is nu hét genre van dit boek ? Laat de leerlingen even discussiëren. Na een poosje opper je dat meerdere antwoorden evengoed mogelijk zijn. Denk hier samen met de klas over na. Stel dat je voor elk genre een stempel hebt. Krijgt elk boek telkens precies één stempel ? Of zijn er ook boeken die meerdere stempels zouden krijgen ? Teken twee kolommen op het bord. Links schrijf je ‘één verhaalsoort’, rechts komt ‘meerdere verhaalsoorten’. Zoek samen met de kinderen voor elke groep een voorbeeld. In kleine groepjes laat je de leerlingen beide kolommen aanvullen. Naast de titels proberen ze telkens ook de verhaalsoort(en) te noteren. Na een afgesproken tijd geven de groepjes voor elke kolom een voorbeeld. Bij elke titel proberen ze steeds de keuze van de verhaalsoort(en) duidelijk te onderbouwen. Nu de leerlingen weten dat een boek ook uit verschillende verhaalsoorten kan bestaan, keer je terug naar Project M. Lees de korte inhoud – zonder het citaat bovenaan – nog eens voor. Teken een cirkel op bord. Rond de cirkel schrijf je de verhaalsoorten : fantasieverhaal, detective en sprookje. Vraag de kinderen op basis van de korte inhoud een gepaste titel te verzinnen. Tot slot verklap je de titel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Je schrijft hem in de cirkel. Laat dit schema op het bord staan. Je hebt het voor de eerste verwerkingsactiviteit nodig. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Verwerkingsactiviteiten
— Soort zoekt soort (2) Lees het vierde hoofdstuk klassikaal voor. Het vormt een prima kennismaking met de belangrijkste personages, de plot en de typische sfeer in het boek. Leid het fragment kort in : de elfjarige Madhu en zijn oom Ranga zijn in Fontelmiro aangekomen. In het reusachtige landhuis van professor Shiverling doet dokter Ranga de eerste experimenten. Alvicenna Shiverling, de dochter van de professor, volgt hen op de voet. Voor je begint voor te lezen, vraag je je klas extra goed te letten op fantasie-, detective- en sprookjeselementen. Na het voorlezen peil je kort even naar de tekstervaring van de kinderen : – Wat vond je van het fragment ? Was het spannend, saai, grappig, mooi, ontroerend, mysterieus … ? – Welk beeld is je het meeste bijgebleven ? – Welke personages kwamen er voor ? Hoe zou je ze kort beschrijven ? Daarna vul je met de klas het schema van de verhaalsoorten verder aan. Onder elke soort brengen de leerlingen voorbeelden uit de tekst aan. Als de leerlingen zich niet veel herinneren, zet je hen met gerichte vragen op weg : in welke kolom moet Helix, een hond met een mensenhand ? En Perskin Talodon, de assistent met het glazen oog ? De experimenten van de professor, waar schrijf je die ? Het grote landhuis met de duizenden geheime gangen ? Stop wanneer er in totaal ongeveer tien kenmerken op het bord staan. Leesplezier blijft primeren, dus moet je de tekst zeker niet tot op het bot ontleden. Om hun nieuwsgierigheid (opnieuw) aan te wakkeren, laat je de leerlingen kort voorspellen wat Madhu nu zal doen. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.9 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 – 5.4
— Groepswerk – reconstructie van het verhaal via carrousel Het vervolg van het verhaal ontdekken de leerlingen via een carrouselvorm. Deze oefening bestaat uit twee fasen. Eerst verdeel je de klas in vijf gelijke groepen. Elke groep leest een ander hoofdstuk. Het verdelen van de groepjes gaat vlot wanneer je bijvoorbeeld kaartjes maakt van de tekeningen die boven elk hoofdstuk staan. Leerlingen met hetzelfde kaartje lezen hetzelfde hoofdstuk. Kopieer de fragmenten zonder titel, ondertitel (de tijdsaanduiding) en paginanummer. In het tweede luik van de oefening moeten de leerlingen immers de juiste volgorde van de hoofdstukken achterhalen. De hoofdstukken zeven, acht, tien, elf en twaalf zijn het meest geschikt voor deze oefening. De langere hoofdstukken geef je best aan de sterkere groepen. Met kleinere klassen (minder dan zestien leerlingen) maak je maar vier groepen. Hoofdstuk twaalf valt dan weg. Hieronder lees je een korte samenvatting van de hoofdstukken :
– Hoofdstuk zeven (p.76 t.e.m. p. 86) : Samen met de hond Helix gaat Madhu ’s nachts op verkenning in het bos. In een rots ontdekt hij de tunnel die naar het geheime laboratorium van professor Shiverling leidt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
–
Hoofdstuk acht (p. 87 t.e.m. p. 95) : Madhu gaat op onderzoek in het geheime laboratorium. Hij vindt er de brief van de grootvader van de professor. Daarin leest hij dat deze man de wereld opnieuw wilde bevolken met sprookjesfiguren. In het laboratorium kweken professor Shiverling en zijn assistent Talodon elfen, dwergen en reuzen.
– Hoofdstuk tien (p. 107 t.e.m. p. 120) : Het gaat steeds slechter met de professor. Madhu gaat voor een tweede keer op onderzoek in het geheime laboratorium. Een dwerg betrapt hem en Talodon neemt hem gevangen.
– Hoofdstuk elf (p. 121 t.e.m. p. 132) : Talodon vertelt Madhu wat hij van plan is. Acht jaar geleden stierf zijn vrouw door een ongeluk met een reus. Talodon is vastberaden haar weer tot leven te roepen. Daarvoor heeft hij het Paganaficum nodig. Deze kist met toverkracht staat in het museum van Amacobe. Talodon heeft de professor met een buitenaards virus besmet, opdat deze zijn plannen niet kan dwarsbomen.
– Hoofdstuk twaalf (p. 133 t.e.m. p. 140) : Talodon en Madhu gaan met een legertje reuzen, dwergen en elfen naar Amacobe. Talodon steelt er het Paganaficum. Hij vertelt ook dat hij van plan is het laboratorium met Madhu en de sprookjeswezens erin op te blazen. Madhu verzint een plan om te ontsnappen.
In hun groepjes lezen de leerlingen hardop. Na elke alinea wisselen ze van lezer. Is een groepje klaar, dan vertel je de opdracht : elke leerling moet het fragment straks in grote lijnen kunnen navertellen in een andere groep, zonder de tekst bij te hebben. Ze mogen wel steekwoorden noteren : personages, plaatsen, belangrijke gebeurtenissen … De leerlingen beginnen in hun groepje te overleggen. Ze vatten het hoofdstuk mondeling samen, gaan op zoek naar de kernwoorden en -gebeurtenissen en schrijven die op. Leerlingen die dat willen, mogen ook schetsen maken. Is het schema klaar, dan oefenen de leerlingen nog eens binnen hun groepje. De fragmenten haal je op. Als alle groepen klaar zijn, maak je vijf nieuwe groepen. De leerlingen schuiven zo door, dat de vijf hoofdstukken in elke groep aanwezig zijn. Is het aantal leerlingen in je klas geen veelvoud van vijf, dan moet je hier wat puzzelen. Een sterkere leerling kan zijn hoofdstuk navertellen in twee groepjes, of één hoofdstuk kan twee keer aanwezig zijn in een groepje. Nu probeert elke groep de juiste volgorde van de hoofdstukken te achterhalen. Hoe beter elke leerling zijn hoofdstuk navertelt, hoe eenvoudiger de oefening wordt. De leerlingen leggen de kaartjes met tekeningen in de goede volgorde. Zo kan jij makkelijker controleren. Is het antwoord goed, dan zijn ze klaar. Is het antwoord fout, dan overleggen ze opnieuw. Groepjes die sneller klaar zijn, kan je bij elk hoofdstuk een tableau vivant laten maken. Bij deze dramavorm beelden de leerlingen een opvallende scène uit in een onbeweeglijk tafereel. Net alsof ze bevroren zijn, zeg maar. Als de andere groepjes ook klaar zijn, brengen ze hun tableaus voor de klas. Kan iedereen raden uit welk hoofdstuk het tableau telkens komt ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Je hebt nu nog twee korte hoofdstukken over. Aan jou om te beslissen wanneer je de leerlingen op de ontknoping trakteert. Op het einde van de dag ? Na een toets ? Of … toch maar meteen ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 En verder
— Hoekenwerk
4 Nog meer Madhu Mahavir
Madhu Mahavir is meer dan zomaar een personage. Milan Hofmans heeft zelfs een hele website aan dit karakter gewijd. In het hoekenwerk kunnen de leerlingen de website naar hartenlust verkennen. Ze vinden er o.a. een uitgebreide biografie van Madhu, een overzicht van de personages, de illustraties uit het boek, informatie over de auteur en een fragment uit Droziers erfenis, het volgende avontuur van Madhu. Ook het animatiefilmpje van Project M. is erg knap. ICT – 2 ICT – 6
4 Personages in beeld
Het boek zit boordevol fascinerende personages die erom smeken getekend te worden : Madhu met zijn tulband, de wijze oom Ranga, de huiveringwekkende Talodon, de bizarre hond met het mensenhand. De leerling gaat met één of meerdere personages aan de slag. Kies bij voorkeur voor zwart-wittechnieken als inkt, houtskool of potlood. Deze versterken de mysterieuze sfeer van het verhaal. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
4 Zesde zintuig
Met zijn speciale zintuig kan Madhu zelfs de moeilijkste problemen oplossen. Wat zou jij echt graag kunnen, mocht jij een zesde zintuig hebben ? De leerlingen schrijven een vlotte tekst. Ze besteden aandacht aan de logische opbouw van hun verhaal en aan een goede zinsbouw. Nederlands – 4 Schrijven – 4.7
4 Omslag ontwerpen
Project M. is het eerste verhaal over Madhu Mahavir. Het tweede heet Droziers erfenis. De leerlingen ontwerpen een omslag voor dit tweede boek. Ze maken een coverillustratie, bedenken een korte inhoud voor de achterflap en zorgen voor een aantrekkelijke lay-out. Achteraf kunnen ze hun ontwerp met het origineel vergelijken op Madhu’s website. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
Bibliografie
Boeken
Leesbeesten en boekenfeesten / Jan van Coillie. Davidsfonds/Infodok, 2007 Websites
www.madhumahavir.com
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het zesde leerjaar zijn geschreven door Marit Trioen. Ze geeft les in een Onthaalklas voor Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) in Sint-Niklaas. Als kind al deed ze tot grote ergernis van haar broer niets liever dan bibliotheekje spelen. Haar honger naar kinder- en jeugdboeken is met de jaren alleen maar toegenomen. Dus schrijft ze nu artikels en recensies over kinder- en jeugdliteratuur en ontwikkelt ze lessuggesties bij boeken, liedjes en gedichten. Daarnaast geeft ze regelmatig workshops rond werken met poëzie in de klas. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
LESTIPS MakkELIJk LEzEn
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Makkelijk lezen — De schepping van de vlinders / Gioconda Belli en Wolf Erlbruch (ill.). De Geus, 2009 — De verborgen kamer / Bies van Ede en Camila Fialkowski (ill.). Zwijsen, 2009 — Herr Luna / Annick Lesage en Pieter Gaudesaboos (ill.). Lannoo, 2010 — Juwelen van stras / Carli Biessels en Martijn van der Linden (ill.). Lannoo, 2009 — Louize en de listige kat / Chris Riddell. Manteau, 2009 — Schilders en spionnen : het verhaal van de Vlaamse Primitieven / Katharina Smeyers en Benjamin Leroy (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2008
jeugdboekenweek 2011
Lestip
1
De schepping van de vlinders Gioconda Belli en Wolf Erlbruch (ill.) De Geus, 2009
Over het boek
Lang geleden, zo ongeveer bij het begin van onze planeet, leefden de Ontwerpers van Alle Dingen. Sommigen waren verantwoordelijk voor het Plantenrijk, anderen waren de bedenkers van het Dierenrijk. Arno en zijn vrienden behoren tot de laatste groep. Hij doet niks liever dan verzinnen hoe je verschillende diersoorten mengen kan, samen met een kleine groep Ontwerpers, in een geheime grot. Maar de Oude Meesteres komt hun wilde fantasieën te weten … De zorgvuldige taal en de prachtige illustraties in waterverf en gouache doen lezers meedromen met Arno. Ze maken het ontstaan van de fragiele vlinders haast tastbaar mee en wanen zich vast Medeontwerpers. Aan de slag Aanzet
— Vlinderatelier Bekijk en bespreek met de kinderen de cover en de titel van het boek : – Welk soort verhaal verwacht je ? – Zijn het de tekeningen of de titel die je op weg helpen ? – Wat betekent ‘scheppen’ ? – Wie is het figuurtje op de cover ? Wat zou zijn rol zijn in het verhaal ? Maak hen warm voor het onderwerp : ze worden ontwerpers van vlinders ! Ga samen met hen op zoek – in de klas, de school, op straat, in de natuur, in boeken, op internet – naar vormen, motieven en voorwerpen die hen kunnen inspireren bij het ontwerpen van vlinders. Ze nemen foto’s of maken een schetsen, ze noteren beschrijvingen. Daarna bedenken, ontwerpen en knutselen ze vlinders. Blijf niet bij de gekende ‘vlekken-vouwtechniek’, maar gebruik het verzamelde materiaal ook in collages en mobielen. Berg de vlinders op in plexiglazen kubussen of transparante dozen om ze tentoon te stellen als in een echt museum. Wanneer de klas op een heus vlinderatelier lijkt, lees je de avonturen van Arno en zijn vrienden voor. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 – 1.4 – 1.5
— Voorlezen Geniet samen met de kinderen van de fijne taal die de auteur gebruikt. Probeer het verhaal daarom in één of twee keer voor te lezen. Spreek met de kinderen af dat je geen pauzes inlast en dat je het verhaal niet onderbreekt voor meer uitleg. Pas wanneer het verhaal uit is, ga je terug naar bepaalde fragmenten die aanspreken. Je kan ze aan de hand van de prenten opnieuw vertellen en er dan vragen bij stellen en uitleg over geven, als dat nodig is. Hieronder vind je enkele verwerkingsideeën bij enkele fragmenten uit het boek. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten
— Fragment 1 (p. 3) In de eerste twee alinea’s op pagina 3 worden de eigenschappen van vlinders mooi beschreven. Schrijf ze als houvast op bord. Hebben ze ooit zo over vlinders nagedacht ? Welke zin of woord spreekt hen het meeste aan ? Waarom ? Kunnen ze er nog zelf eigenschappen aan toevoegen ? Noteer de losse ideeën van de klas op het bord of een flap. Geef de kinderen de tijd om in deze denkoefening te komen en vraag hen telkens naar hun motivatie. Ga hier gerust een tijdje mee door. Verdeel hierna de klas in groepen. Elke groep is verantwoordelijk voor een ‘vertaling’ van de woorden op het bord, ze ‘vertalen’ de woorden van de auteur door de betekenis van de metafoor of vergelijking uit te beelden, te tekenen … Dat doen ze ook met de eigenschappen die ze zelf toevoegden. Laat de kinderen kiezen tot welke groep ze willen behoren : – de groep ‘vorm en beeld’, – de groep ‘geluid’, – de groep ‘beweging’. Ze verwerken de woorden nu elk op hun eigen manier : – Hoe teken je ‘fonkelen’ enkel met grijze tekenpotloden ? – Hoe beweeg je ‘licht, alsof je bijna niets weegt’ ? En hoe klinkt dat ‘bijna niets wegen’, als je dat wil uitdrukken met instrumenten of geluiden die je zelf maakt ? – Hoe laat je een niesbui van een regenboog horen ? En hoe beeld je zo’n niesbui uit ? Zijn de kinderen niet gewend aan zelfstandig werken, dan pak je eerst een ‘vertaling’ in groep aan. Sowieso bevorderen regelmatig stoppen, toonmomenten inlassen en resultaten bespreken de inspiratie en motivatie. Werken in een grote ruimte, verhoogt ook de creativiteit en de vrijheid in beweging. Nederlands – 2 Spreken – 2.3 – 2.5 – 2.6 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.2
— Fragment 2 (p. 31-35) Op pagina’s 31-35 krijg je een voorstelling van alle Ontwerpers en van de planten- en diersoorten waarvoor elk van hen verantwoordelijk is. Maak een fries waarop alle planten- en diersoorten uit het boek een plaats krijgen. Elke soort wordt afgebeeld door een groepje in de klas. (Je kan ze ook een voorstelling van de opgenoemde planten en dieren laten maken naar voorbeeld van een échte indeling van het dieren- en plantenrijk, zie verder). De kinderen laten zich bij het tekenen of schilderen inspireren door de beschrijvingen die de auteur van de planten en dieren geeft. Ze gebruiken materialen die meteen resultaat geven : vetkrijt, houtskool, dikke borstels, rollen. Het fries krijgt een plaats in het vlinderatelier. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 – 1.6
— Fragment 3 (p. 40) Op pagina 40 gaat de auteur dieper op Arno’s gevoelens in. Welk dier zouden zij willen bedenken ? Een bestaand dier ? Of een fantasiedier ? Ter inspiratie voorzie je fotoboeken over dieren (zie : bibliografie), eventueel opgezette vogels en insecten. Je bekijkt met hen ook het werk van de illustrator : Wolf Erlbruch. Kopieer de prenten
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
op pagina’s 6, 12-13, 16-17, 22-23, 32-33 en 40 en vergroot ze, of scan ze in en projecteer ze. De prenten sluiten aan bij de klassieke Japanse prentkunst, ook Vincent Van Gogh is nooit ver weg. Ook over Van Gogh en de Japanse prentkunst breng je boeken mee. Kijk en vergelijk, bespreek kleuren en vormen, het gebruik van de rode naamstempels in Japanse prenten, gebruik van verf of pen en inkt … Hebben ze een stijl gevonden die hen past ? Dan houden ze die in het achterhoofd als ze ‘hun’ dier gaan schilderen of tekenen. De dieren plaatsen ze tegen een achtergrond waaruit duidelijk wordt of het binnen of buiten zit, of het dag, avond of nacht is. Werken op grote vellen patroonpapier geeft het mooiste effect. Samen met de vlinders en het dierenfries krijgen deze werkjes een plaats in het vlinderatelier. Nodig de rest van de school uit voor de tentoonstelling. De uitnodigingen schrijf je op ‘vlinders’, uitgeknipt uit heel dun papier. Tijdens de speeltijd gooi je de vlinders uit een raam op de bovenste verdieping van de school : het vlinderatelier is open voor bezoek ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 – 1.5 – 1.6 En verder
— Gedichten Bied de kinderen poëziebundels aan en laat hen op zoek gaan naar gedichten over vlinders of over gefladder, kleuren … Verzamel ze in een mooi versierde map of boek en leg het in het vlinderatelier. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Planten- en dierenrijk Dit boek is het ideale opstapje om kinderen te laten kennismaken met een wetenschappelijke indeling van het planten- en dierenrijk. Natuurkundige musea (zoals De Wereld van Kina op het Sint-Pietersplein in Gent) presenteren die indelingen vaak heel aanschouwelijk en aantrekkelijk, ook voor kinderen. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3
— Stoet Maak een stoet van ‘Ontwerpers van Alle Dingen’. Verzin geheimzinnige kostuums, met geheime tekens en symbolen : de illustraties uit het boek bieden massa’s prachtige voorbeelden. Trek in stoet de school rond en deel extra vlinderuitnodigingen uit voor het vlinderatelier. Wie het allemaal nog raadselachtiger wil maken, schrijft de uitnodiging in rebusvorm. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 – 1.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
Bibliografie
Boeken
Dieren aan kinderen verteld / Steve Bloom en Christian Havard, Emmanuelle Zicot (ill.). Lannoo, 2005 Dolfijnen en bruinvissen / Sally Morgan, Karin Beneken Kolmer (vert.). Ars Scribendi, 2008 (in de reeks : Dieren leven) Ezels : vriendelijk en moedig / Valérie Tracqui, Wim Sanders (vert.). Biblion, 2009 (in de reeks : Pootje voor pootje) Feest ! / Brigitte Minne en An Candaele. De Eenhoorn, 2004
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Panters / Christine en Michel Denis-Huot, Wim Sanders (vert.). Biblion, 2009 (in de reeks : Poot voor poot) ZOO groot ! Een dierenencyclopedie op ware grootte : van kleine knaagdieren tot gigantische olifanten / Teruyuki Komiya, Akio Kashiwara (ill.), Maartje Beukers (vert.). De Fontein, 2010 Zoogdieren / Rod Theodorou, Karin Beneker Kolmer (vert.). Ars Scribendi, 2010 (in de reeks : Mijn eerste docu-boek : jonge dieren) Website
www.youtube.com 0 tik ‘Minuscule’ in 0 Geraffineerde, maar vooral heerlijk grappige Franse 3D-animatiefilmpjes die zich steeds in de natuur afspelen en waarin vooral insecten de glansrol vertolken. De filmpjes duren ongeveer 5 minuten en er wordt niet in gesproken. De geluidenband maakt het des te suggestiever.
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Lestip
2
De verborgen kamer Bies van Ede en Camila Fialkowski (ill.) Zwijsen, 2009
Over het boek
Luca woont met haar mama in een flat. Op een morgen vindt ze een knikker die niet van haar is. De knikker rolt steeds naar dezelfde kant van de kamer. Wanneer Luca op de muur klopt, merkt ze dat er een ruimte achter het behang zit. Klusjesman Kees komt de muur openbreken. Maar dan begint het helemaal vreemd te worden. Luca en Kees hebben het gevoel dat ze bekeken worden. Welk verschrikkelijk geheim verbergt deze kamer ? Dit boek maakt deel uit van de reeks Zoeklicht Dyslexie. Door het speciale lettertype, het eenvoudige taalgebruik, de kijkplaten, verklarende woordenlijsten en luister-cd is deze reeks bijzonder geschikt voor dyslectische kinderen. Ondanks de ‘beperking’ in taal is De verborgen kamer een geloofwaardig, evenwichtig en ook wel lekker geheimzinnig verhaal. Aan de slag Aanzet
— Geheim pak Ontleen in de bib zoveel mogelijk boeken van de reeks Zoeklicht Dyslexie en enkele boeken uit de reeks Geheim van Zwijsen. Voor elk kind moet er minstens één boek zijn. De cd’s in de boeken verwijder je uit hun hoesje en hou je apart. Alle boeken gaan in een ‘geheimzinnige’ doos, met stempels erop (‘fragiel’, ‘voorzichtig’, ‘breekbaar’), veel postzegels en flink wat touw er omheen. De doos, zo vertel je, is een pakje dat ze krijgen omdat het Jeugdboekenweek is. Bij het pak zit een brief waarin de kinderen om hulp gevraagd wordt : de cd’s bij de boeken zijn door elkaar geraakt. Kunnen zij helpen om een bepaalde cd bij het juiste boek te steken ? Ze mogen het pak openscheuren.
— Geheime cd Beluister de cd bij De verborgen kamer, maar verklap de titel van het boek niet. Enkel track 8 gaat over dit boek. Eerst worden de titelpagina, hoofdpersonages en moeilijke woorden voorgesteld, vanaf minuut 3 leest de auteur het eerste hoofdstuk voor (p. 5-9). Noteer wat de kinderen onthouden hebben na een eerste keer luisteren. Verdeel de klas daarna in groepjes. Elk van hen krijgt een grote stapel boeken die ze voor elkaar verborgen moeten houden. Elk groepje krijgt wel een exemplaar van De verborgen kamer. Op basis van een tweede luistersessie gaan ze nu raden bij welk boek de cd hoort. Je werkt met strategievragen : – Wat weet je zeker ? Welke woorden zijn belangrijk ? – Waar vind je informatie over de inhoud van een boek ? (achterflap) – Wat kan je verder op weg helpen ? (titel, illustraties)
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Heeft iedereen de juiste oplossing gevonden ? Dan vertellen ze elkaar wat hun zoekstrategie was. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.2 Verwerkingsactiviteiten
— Verkenning van het boek Nu ze weten welk boek precies centraal staat in de Jeugdboekenweek, bekijk je het samen : – Wat valt je op ? Wat is er anders dan bij andere boeken ? (de flappen met de moeilijk leesbare woorden en een voorstelling van de personages) Elk groepje krijgt nu een kopie van een hoofdstuk uit het boek. Je bekijkt samen de tekst : – Wat valt hier op ? (de vetgedrukte woorden) – Waarom staan sommige woorden in vet ? (het zijn de moeilijk leesbare woorden die op de flappen staan) Leg uit hoe het boek werkt en luister naar de introductie op de cd. Daarop horen ze een voorstelling van de personages en worden de moeilijk leesbare woorden (vetgedrukt in het boek) voorgelezen en de meeste ook uitgelegd. Er zijn tien hoofdstukken. Zijn er minder hoofdstukken, dan lees je de resterende hoofdstukken gewoon zelf voor. Reserveer in elk geval het negende en tiende hoofdstuk voor jezelf : daar neemt het verhaal immers nog een verrassende wending ! Geef de kinderen de kans om de tekst thuis of in de klas voor te bereiden om hardop voor te lezen. De hoofdstukken zijn opgedeeld in kleine tekstblokjes. Als elk groepslid één of twee stukjes voor zijn of haar rekening neemt, is de klus lekker haalbaar. Zorg ervoor dat ze het boek zelf ook kunnen inkijken : daar vinden ze immers de verklaring van de moeilijke woorden. De hoofdstukken zijn genummerd. Zet de inhoudstafel aan bord en laat elke dag één groep (of meerdere) hun hoofdstuk voorlezen. Ga ook in op de functie van een inhoudstafel. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Spooktekenen Maak het lokaal donker. Kies een interessante plek uit in de klas. Daarop schijn je met de lichtbundel van een diaprojector of beamer. De lichtbundel moet goed scherp zijn, zodat er weinig in de lichtstraal gevangen zit. Elk kind heeft een blad en een zaklamp. Bij het schijnsel van hun lamp mogen ze – met grijs tekenpotlood – tekenen wat ze in de lichtbundel zien. Geef eventueel rond papier, ter grootte van een bierviltje. Verplaats de lichtbundel een aantal keer en geef telkens een nieuw rond blad aan de kinderen. Wanneer het licht weer aan gaat, mogen ze met kleur één voorwerp of detail inkleuren, net als de rode knikker uit het boek. De grijze potloodlijnen mogen ze nu overtrekken met een donkere stift. Inkleuren gebeurt met kleurpotlood. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Lestip
3
Herr Luna Annick Lesage en Pieter Gaudesaboos (ill.) Lannoo, 2010
Over het boek
In 1963 verdween kindsterretje Briek. Niemand weet meer iets over die mysterieuze verdwijning. Tot er per toeval een foto uit Berlijn opduikt waarop Briek staat. Pieter en Annick (de makers van het verhaal) en Duif (de kleine detective) volgen verschillende sporen. Hun onderzoek brengt hen tot in de DDR en het circus … Dit geheimzinnige speurdersverhaal start met een ingesproken boodschap op een hoofdtelefoon in het vliegtuig naar Berlijn. In combinatie met het geniale fotoboek is het een moderne versie van een ouderwets concept : het luisterspel. Het brengt de lezer-luisteraar meteen in de juiste sfeer, prikkelt de nieuwsgierigheid, creëert verbondenheid tussen de luisteraars en maakt van het ‘lezen’ een totaalgebeuren. Aan de slag Aanzet
Bouw een aantal dagen de geheimzinnige sfeer op. Op de eerste dag zet je een ouderwets koffertje in de klas met daarin : een beeldje van een duif, een bandopnemertje, een kredietkaart, verfspuitbussen, een laptop, een woordenboek DuitsNederlands, verrekijker, een vergrootglas, papieren zak met vijf mutsen in vijf verschillende kleuren, één oranje en twee groene enveloppen en een dvd. Op de tweede dag hang je een foto op uit het boek, van de hotelkamer en het vliegtuig. Op de derde dag tot slot stop je ook het boek Briek van Lesage en Gaudesaboos in de koffer, het eerste boek over het verdwenen kindsterretje Briek. Elke dag hou je een korte, informele babbel over de nieuwe elementen in de klas : – Waaraan doen de voorwerpen je denken ? – Wat hebben de voorwerpen met elkaar te maken ? – Waarom liggen de voorwerpen in de klas ? – Wat zal er gebeuren, denk je ? Tegen de vierde dag installeer je een knusse luisterstudio in de klas. Het boek – een luisterspel – is opgedeeld over vijf dagen. Je zal er dus flink wat tijd doorbrengen in de luisterhoek. Maak er daarom een gezellige plek van : met een cd-speler die centraal staat, sfeerlampen, kussens, zetels en een tapijt. Probeer extra exemplaren van Herr Luna te pakken te krijgen, zodat de kinderen in kleine groepjes kunnen meevolgen in het boek. Nederlands – 2 Spreken – 2.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten
Herr Luna is een bijzondere kijk- en luisterervaring, een intens gebeuren. Het verhaal is af en toe gecompliceerd. Voor kinderen die moeite hebben met de Nederlandse taal is het daarom vooral belangrijk om vooraf kaders te scheppen. Dat loont voor het kijk- en luisterplezier onderweg en achteraf. In wat volgt krijg je een aantal ‘startactiviteiten’ aangereikt in plaats van ‘verwerkingstips’. Daarin worden een aantal belangrijke elementen uit het verhaal in de kijker gezet. Beluister de cd zelf op voorhand : kan je groep de opdeling zoals het verhaal zich aandient aan, of deel je de hoofdstukken die veel informatie bevatten nog eens in in kleinere fragmenten ? Maak afspraken met de kinderen over de verwerking van het boek : als heuse, kleine detectives zullen ze elke dag naar een deel van het verhaal luisteren. Het wordt een spannende speurtocht zonder onderbrekingen tijdens de luisterbeurten omdat iedereen zich enkel dan het beste kan concentreren en de speurtocht tot een goed einde kan brengen. Nà elke luisterbeurt mogen ze wel hun indrukken ventileren.
— Dag 1
– – –
Belangrijkste elementen : Op het vliegtuig/ in het wc op de luchthaven/ Oost en West-Berlijn/ in het hotel / de koffer/ nieuwsuitzending/ Brieks verdwijning Vooraf : Berlijn speelt een belangrijke rol in het verhaal. Haal een kaart in de klas om deze stad te situeren. Verder zorg je voor interessante websites over Berlijn, maar ook voor informatieve boeken uit de bib. Ook toeristische folders krijgen een plaats in de klas. Achteraf : Leggen de kinderen een verband tussen de eerste luisterbeurt en de koffer die bij hen in de klas staat ? Is de naam ‘Briek’ hen opgevallen ? Kwamen ze die al eerder tegen ? Leggen ze de link met het boek Briek (het eerste boek dat over het kindsterretje verscheen) dat in de geheime koffer zat ? Bekijk alle spullen in de koffer opnieuw en fantaseer waarvoor de voorwerpen kunnen dienen. Laat Briek nog eens rondgaan, laat hen er nog eens in snuffelen.
– – –
Belangrijkste elementen : Taxi/ gebouw met tekening/ DDR-museum/ Herr Lunaboekjes/ afbeelding uit eerste Briek-boek/ der Floh/ circus in Berlijn/ staatsbibliotheek/ automaat op Karl Marx-Allee/ stickers kleven/ sjablonen knippen Vooraf : Laat de kinderen meer info over het DDR-museum en de staatsbibliotheek in Berlijn opzoeken. Dat zijn voor deze aflevering van het luisterspel belangrijke plekken. Verder leg je een kaartje met het woord ‘der Floh’ in de luisterhoek. Kent iemand het woord ? Weet iemand in welke taal het gebruikt wordt ? Kan iemand het verband met het woordenboek Duits-Nederlands in de koffer leggen ? Zoek er samen de Nederlandse vertaling van ‘Floh’ en bedenk wat het woord met het verhaal te maken kan hebben. Achteraf : Laat de kinderen meer info zoeken over het circus in Berlijn op internet.
–
Belangrijkste elementen : Foto-archief Berlijn/ metro/ circusfoto’s/ artiestenlijst DDR-circus uit 1966 / archief Admiral Palast/ op zolder/ foto’s en houten maan/ opzoeken in de bibliotheek/ Ursula de berentemster/ alles op een rij/ schim onder lantaarn/ graffiti spuiten
— Dag 2
— Dag 3
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
– –
Vooraf : Maak een kopie van de artiestenlijst uit het DDR-Circus en leg het in de luisterhoek, of scan het in en projecteer het in de klas. Bekijk de lijst en zoek naar bekende elementen of woorden. Het woordenboek Duits-Nederlands komt bij deze opdracht vast weer van pas. De kinderen zoeken naar verbanden tussen de lijst en het vervolg van het verhaal. Achteraf : Laat de kinderen meer info zoeken over het DDR-staatscircus en bureau Lesage.
– –
Belangrijkste elementen : Overplakte stickers/ nieuw hotel/ Duits bericht/ Ursula Böttcher/ beer Mirko/ bij Ursula/ Herr Luna en Mirko/ overstroming/ smokkelen/ maanfoto’s in circus/ nepdierenpak / foto’s van overstroming/ dode duif/ achtervolger/ bericht op Potzdammerplatz/ man met baard/ cassette/ beelden metro/ schimmen op het plein Vooraf : Laat de kinderen info opzoeken over Ursula Böttcher, een bekende dierentemster. Er staan verbluffende foto’s en filmpjes op internet ! In deze aflevering van het luisterspel wordt er veel over deze dame verteld. Geboeid blijven luisteren lukt hen vast beter als ze de dierentemster ‘in het echt’ hebben gezien.
— Dag 4
— Dag 5
– Belangrijkste elementen : Televisietoren Alexanderplatz/ tekening Herr Luna in sneeuw/ volgauto/ Annicks geheim/ kringloopwinkel/ parkeergarage/ cassette bandje/ mensenpak/ Herr Luna verdwijnt/ samenvatting/ Brieks graf in Frankrijk/ Herr Luna = Briek/ Brieks zus Denise/ familiegeschiedenis/ schim achter gordijn – Vooraf : zoek via Google Maps naar de televisietoren op de Alexanderplatz zodat de kinderen zich die plek goed kunnen voorstellen. – Achteraf : Rond het luisterspel af met een terugblikgesprek. Hebben ze alles goed begrepen ? Nederlands – 1 Luisteren – 1. 2 ICT – 6 En verder
— Tijdslijn In het boek staan afbeeldingen van een tijdslijn. Om greep te houden op het verhaal, is het misschien goed om zelf een grote tijdslijn samen te stellen. Je begint bij de verdwijning van Briek in 1963. Zet alle data die in het verhaal voorkomen meteen op de lijn uit. Na elke luisterbeurt, vul je samen met de kinderen jullie tijdslijn aan. Welke feiten hebben ze onthouden en welke willen ze noteren ? Ook informatie uit boeken of van internet maken de tijdslijn rijker, net als foto’s en afbeeldingen. Wereldoriëntatie – 5 Historische tijd – 5.5
— Opdrachten voor Duif Bij sommige hoofdstukken uit Herr Luna zitten opdrachten voor Duif, de detective uit het verhaal. Meestal gaat het om zoekopdrachten die de kinderen op internet zelf kunnen uitvoeren. Wie wil, lost een aantal zoekopdrachten op. Merken ze iets bijzonders op ? Kunnen ze alle opdrachten uitvoeren ? Vinden ze echt informatie ? Bij welke opdrachten wel, bij welke niet ? Wat zou dat
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
kunnen betekenen ? Is dit een echt verhaal of een fantasieverhaal ? Valt het onder één categorie te klasseren ? De feiten uit Herr Luna die ze zich herinneren delen ze nu op in ‘echt’ en ‘niet echt’. Misschien kan de klas contact opnemen met de makers van het boek om de lijstjes met echte feiten en de fantasie-elementen in Herr Luna te laten checken. Pieter Gaudesaboos heeft een eigen website : www.gaudesaboos.be. ICT – 6 Nederlands – 2 Spreken – 2.2 – 2.5
— Filosoferen Denk samen na over begrippen als ‘echt’ en ‘niet echt’, over ‘fantasie’ en ‘realiteit’ : – Hoe weet je of iets echt is ? – Hoe zit het met beelden op tv ? Of in een boek ? Hoe kan je in die gevallen weten wat echt is en wat niet ? – Waarom leef je mee met personages uit een film of boek ook als je weet dat de personages en wat ze meemaken verzonnen is ? – Steek je hand op wanneer je iets hoort dat echt is : • de blauwe lucht, • de wolf uit Roodkapje, • wat je denkt, • wat je ziet door een glas, • je jas, • een zeemeermin, • een meisje met drie moeders, • een scheepje in een fles, • een zon midden in de nacht, • een pop die kan huilen. – Is alles wat niet echt is dan nep ? – Moet je iets kunnen aanraken, zien of horen voor het echt is ? – Iets wat er soms is en soms niet, is dat echt ? – Zijn dromen echt ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6 Sociale vaardigheden – 2 Gespreksconventies
Bibliografie
Boek
Briek / Pieter Gaudesaboos en Annick Lesage. Lannoo, 2009 Website
www.gaudesaboos.be
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Lestip
4
Juwelen van stras Carli Biessels en Martijn van der Linden (ill.) Lannoo, 2009
Over het boek
Elske, een Joods meisje, moet tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduiken in een grote villa ergens in Nederland. Ze is er samen met andere onderduikers, maar haar ouders en broer zijn er vreemd genoeg niet bij. Elske krijgt een andere naam, gaat naar een vreemde school en ontmoet mensen die diepe indruk op haar maken. Met oom Jo’tje heeft ze de liefde voor woorden en beelden gemeen. Troost put de gevoelige Elske uit kleine, dagelijkse dingen als vogels, geluiden, verhalen, schilderijen … Ook in tijden van oorlog zijn er juweeltjes te rapen : dat bewijst dit verstilde oorlogssfeerbeeld. De zorgvuldige aandacht voor de gevoelens van Elske, de fijne potloodtekeningen en de rustige bladspiegel zorgden voor een verhaal dat de lezer in een serene, bijna ‘tevreden’ gemoedstoestand brengt. Aan de slag Opmerking vooraf
Je kan dit boek vlot in drie à vier sessies voorlezen. Maar je kan er ook voor opteren door voorlezen met zelfstandig lezen af te wisselen. De rustige, compacte bladspiegel zorgt er immers voor dat de tekst niet ‘bedreigend’ overkomt voor kinderen die moeite hebben met lezen. Er ontbreken wel hoofdstukken in het boek, dat maakt het opdelen minder evident. Het boek straalt een serene sfeer uit. De sterkte van het boek is het fijne taalgebruik met nadruk op gevoelens, zintuiglijke waarnemingen en stille overpeinzingen. Daarom zullen de verwerkingen vooral gericht zijn op samen praten en reflecteren, op samen genieten en op luisteren naar elkaars gevoelens. Het tijdschrift Leesgoed (nummer 3, jaargang 2010) heeft een speciale katern aan Juwelen van stras gewijd. Op pagina’s 101-105 van dat nummer vind je heel wat inspirerende ideeën. Onderstaande verwerkingsactiviteiten zijn daarop een aanvulling. Aanzet
— Geheim kaartspel Deel kaartjes uit en schrijf het woord ‘onderduiken’ op het bord. Op hun kaartje – dat ze aan niemand tonen – schrijven ze alle woorden die ze met onderduiken associëren. Vertel hen dat ‘onderduiken’ in dit boek een zeer belangrijk begrip is. Lees de titel van het boek voor, toon de cover. De kinderen omcirkelen nu op hun kaartje die woorden waarvan ze denken dat die bij het verhaal zullen passen. Je haalt de kaartjes op en bewaart ze in een mooi doosje in de klas. In het doosje zitten ook al enkele juwelen van stras (geslepen glasjuweeltjes die er uitzien als nepdiamantjes). In kringloopwinkels of op rommelmarkten vind je ze volop tegen een schappelijke
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
prijs. Gebruik de nepjuwelen om de titel uit te leggen, maar stop ze daarna weer in het schatkistje. Pas als het boek uit is, gaat het kistje weer open. Bekijk de kaartjes van de kinderen opnieuw. Wie heeft woorden aangeduid die passen bij het verhaal ? Waarom hebben ze ervoor gekozen om sommige woorden te omcirkelen, andere niet ? Baseerden ze zich op de cover ? Of op iets anders ? Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.9 Verwerkingsactiviteiten
— Fragment 1 (p. 13-14, Elskes nieuwe naam)
4 Kringgesprek
– Waarom hebben we een naam ? – Hebben alle namen betekenis ? – Heeft alles een naam ? – Waarom geven we alles een naam ? – Blijf je dezelfde als je een andere naam krijgt ? – Wat maakt je tot wie je bent ? – Zijn er mensen zonder naam, bijvoorbeeld een ongeboren baby ? – Is een naam hebben belangrijk ? – Waarom geven we huisdieren ook een naam ? – Verandert een naam iets aan je gevoel voor dat dier ? Zou je bijvoorbeeld het vlees eten van een koe met een naam ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6 Sociale vaardigheden – 2 Gespreksconventies
4 Identiteitskaarten maken
Tijdens de oorlog waren identiteitspapieren heel belangrijk. Google voorbeelden van oude identiteitskaarten en print ze. Bespreek de voorbeelden met de kinderen. Daarna mogen ze zelf aan de slag. Ze beslissen samen welke gegevens erop moeten komen en hoe de identiteitskaarten er zullen uitzien. Ze maken een nieuwe identiteitskaart mét foto of tekening voor zichzelf (met een nieuwe, zelf verzonnen identiteit) of voor een van de personages uit het boek. In dat laatste geval ga je samen met hen in het boek op zoek naar informatie over de personages. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 – 1.6
— Fragment 2 (p. 16-17, Elskes hoofd is vol) Elske vertelt dat haar hoofd vol lijkt, als een kamer met veel te grote meubelen. Begrijpen ze de metafoor ? Laat hen Elskes hoofd (of hun eigen hoofd vol gedachten) tekenen of schilderen om de metafoor bevattelijk te maken. Laat hen werken op bruin pakpapier, A3-formaat, dat zorgt meteen voor een mooie achtergrondkleur. Ze gebruiken vetkrijt en eventueel waterverf. Om bepaalde delen van de tekening te accentueren gebruiken ze witte plakkaatverf. Het hoofd tekenen ze zo groot als het vel papier, zodat er ruimte is om binnen de contouren van het hoofd te tekenen (of te schrijven) waaraan Elske denkt (of waaraan ze zelf denken). Voor ze aan het tekenen gaan, schrijven ze op wie of wat er allemaal in een vol hoofd zitten kan. Laat hen vrij :
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
sommige kinderen zullen het heel letterlijk nemen en er voorwerpen en personen in tekenen, anderen zullen misschien meer gevoelens of situaties proberen weer te geven. Sta toe dat ze tekenen en schrijven op het vel papier. Extra inspiratie vind je in de prentenboeken De kaart van alles en Het hoofd van Marieke. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 – 1.6
— Fragment 3 (p. 20-21, 64-65 en 70-71, Het rietstengelverhaal) Bekijk met de kinderen eerst de illustraties in het boek. Wat valt hen op ? Waarmee zijn de illustraties gemaakt ? Wijs hen op de scherpe lijnen, maar ook op de zachte schaduwen. Lees daarna het verhaal van oom Leendert nog eens voor (p. 20-21 en p. 64-65), en het stuk dat Elske bedenkt (p. 70-17). Voor het voorlezen geef je iedereen een klein blad papier, een vierkant van ongeveer tien bij tien centimeter. Een vierkant is geen eenvoudig formaat, het dwingt hen meteen tot andere composities. Verder geef je hen ook een rietpen en Oost-Indische inkt. Terwijl je voorleest (of daarna, voor wie meer tijd wil om na te denken) maken ze een illustratie in de stijl van het boek. Vraag hen om enkel met lijnen (pen en inkt) te werken, en af en toe een schaduw (zwarte waterverf ). Wie wil haalt er achteraf kunstboeken met Japanse prenten bij. De Japanse pentekeningen van rietstengels en andere natuurbeelden kunnen een mooie confrontatie vormen met hun eigen werk ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 – 1.5 – 1.6 Nederlands – 1 Luisteren – 1.5
— Fragment 4 (p. 28) Elske staat vol deuken aan de binnenkant, zegt ze : – Wat bedoelt Elske met die woorden ? – Wie herkent dat gevoel ? – Waarom zegt Elske dat ze dat wist van vorige keer ? Is er in het verhaal al iets gebeurd dat ook deuken kon geven ? – Hoe zorgt Elske ervoor dat het gevoel verdwijnt ? – Hoe zorg jij er zelf voor dat zo’n gevoel verdwijnt ? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
— Fragment 5 (p. 50-51 en 57-58, Gedichten maken met letters) In oorlogstijden waren geheime berichten soms een zaak van leven of dood. Daarom was men uitermate inventief om al dan niet gecodeerde berichten over te brengen. Fantaseer hierover verder met de klas, of confronteer hen met echte voorbeelden uit de oorlogsgeschiedenis : – Hoe zou jij geheime boodschappen over brengen ? – Waar zou jij de berichten verstoppen ? – Zou je de geheime boodschap schrijven, zingen, dichten, met licht- of trilsignalen doorgeven … ? – Hou zou jij je voelen als je een geheime koerier was ? Schrijf de antwoorden op die laatste vraag aan bord.
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Kranten waren favoriete dragers van geheime boodschappen. De kinderen maken een geheime tekst of een geheim gedicht. Ze kunnen vertrekken van de beginregels die oom Jo-tje tijdens het uitje in het Silveren Seepaard (p. 50-51) aan de onderduikkinderen voorlegde, of van de eerste zin van het vierregelige tekstje dat Elske met de letters op school legde (p. 57-58). Ze mogen ook een eigen aanzet verzinnen. Inspiratiebron voor het geheime gedicht zijn de gevoelens aan het bord naar aanleiding van het gedachte-experiment rond geheime koeriers. Geef elk kind een pagina uit een krant. Kies een pagina met veel tekst. Bekijk samen het YouTubefilmpje waarin Dimitri Antonissen (Vlaanderens eerste stiftgedicht-dichter) een stiftgedicht maakt door met een dikke zwarte stift alle overbodige woorden in krantenartikels te schrappen en zo een gedicht over te houden. De poëzie in een artikel zien is wellicht te moeilijk voor kinderen. Speel daarom een beetje vals. Ze schrijven eerst het gedicht op. Daarna gaan ze op zoek naar de krantenpagina naar de woorden die ze nodig hebben. Al de rest overkleuren ze met zwarte viltstift. Het voordeel van deze techniek is dat de gedichten een mooie vormgeving hebben. Bundel de krantenpagina’s tot een nieuwe krant, of hang ze dicht naast elkaar op, als een muurkrant. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 En verder
— Oorlog In groepjes denken de kinderen na over oorlog. Is oorlog altijd negatief of zijn er ook positieve gevolgen ? Op een groot vel papier maken ze twee kolommen : een ‘positieve’ en een ‘negatieve’. Elk groepje krijgt een fragment van het verhaal en haalt daar positieve en negatieve oorlogsfeiten uit. Daarna vergelijk je klassikaal alle bevindingen. Het kan best zijn dat dezelfde zaken in andere kolommen staan : een mooie aanzet tot een gesprek. Nederlands – 4 Schrijven – 4.6
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
De kaart van alles / Sara Fanelli. Querido, 1995 Het hoofd van Marieke / Siska Goeminne en Yvonne Jagtenberg (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2001 “Juwelen van stras” / Lieke van Duin en Jos van Hest. In : Leesgoed, 2010 (3), p. 101-105 Schrap me : stiftgedichten / Dimitri Antonissen. Wintertuin, 2010 Websites
www.wintertuin.nl
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Lestip
5
Louize en de listige Kat Chris Riddell Manteau, 2009
Over het boek
Louize is een zeer zelfstandige, elegante jongedame. Haar ouders zijn vaak op verzamelreis. Hun dochter laten ze achter bij Meneer Norbert, een harig, maar betrouwbaar Noors moerasbeest. Verder staat een team huishoudhulpjes in voor Louizes welzijn. Via aanplakbrieven in de stad komen Louize en Meneer Norbert de mysterieuze verdwijning van schoothondjes én een aantal juwelenroven op het spoor. Bestaat er een verband ? Dit boek houdt het midden tussen een leesboek en een strip. Met fijne, virtuoze zwart-wittekeningen in pen is dit toegankelijke boek een prettige kennismaking met fantasy en volwassen beeldverhalen. Aan de slag Aanzet
— Verzamelkoorts Toon het boek nog niet. Zijn er kinderen in de klas die iets verzamelen ? Willen ze er iets over vertellen en enkele ‘collectiestukken’ meebrengen ? Voorzie een plek in de klas waar ze hun spulletjes kwijt kunnen. Mooie houten kistjes (wijnkratjes) zorgen er meteen voor dat alles ordelijk tentoongesteld wordt. Ze kunnen naambordjes en infoborden maken bij de voorwerpen. Of elk kind wordt om beurt museumgids en vertelt over zijn of haar aandeel in de tentoonstelling. Verzamelwoede is een essentieel gegeven in dit boek, dus met deze activiteit zit je meteen midden in het boek. Kondig het boek ook zo aan, als een boek over verzamelaars.
— Voorlezen en zelf lezen Hou het boek bij de voorleesbeurt helemaal verborgen. Zo maakt de klas kennis met het volledige boek enkel via de taal (zie : verwerkingsactiviteiten, ‘zonder beeld’). In een lesuur lees je het makkelijk voor. Pas in een later stadium ontdekken de kinderen het boek ook via de beelden (zie : verwerkingsactiviteiten, ‘met beeld’). Verzamel een aantal extra exemplaren van het boek. Doordat de kinderen het verhaal al eens gehoord hebben én nu extra visueel ondersteund worden, voelt het zelfstandig lezen een stuk veiliger aan en zal het vlotter gaan. De auteur (en illustrator) van het boek stimuleert de lezer bovendien met een heleboel visuele extraatjes en grappen. Spreek een periode af wanneer ze het boek vrij mogen ontdekken. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten
— Zonder beeld
4 Titel
Lees na het voorlezen ook de titel voor. Vinden ze hem passend of kunnen ze een betere titel bedenken ? Vinden ze dat het boek over verzamelen gaat of ligt de klemtoon voor hen ergens anders ? Kunnen ze een titel verzinnen die daarbij past ? Nederlands – 2 Spreken – 2.5
4 Chris Riddell
Vertel dat Chris Riddell het boek geschreven én getekend heeft. Zijn de kinderen nieuwsgierig naar de maker van dit boek ? Kopieer het paspoort op de eerste pagina van het boek en hang de uitvergrote versie uit in de klas. Laat hen, in groepjes of individueel, op internet naar nog meer informatie over de auteur zoeken. Wie iets vindt, mag het aanvullen op het grote paspoort. Opzoekwerk brengt uiteraard nieuwe interessante linken aan het licht : prijzen die Chris Riddell gewonnen heeft, video-opnames van Riddell aan het werk, andere boeken van dezelfde auteur … Vooral de beeldresultaten zullen prikkelen om het boek ook te mogen zien. Nederlands – 3 Lezen – 3.6 – 3.7 ICT – 4
4 Louize en Meneer Norbert geportretteerd
Na het voorlezen vraag je de kinderen om Louize en Meneer Norbert te tekenen, nog voor ze de prenten zien. Vraag hen waarop ze zich gebaseerd hebben voor de portretten. Vergelijk later met de echte tekeningen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
4 Moeilijke woorden
Stel enkele ‘secretarissen’ aan die tijdens het voorlezen moeilijke termen noteren. Zeg dat er in het boek vaak exotische namen zullen te horen zijn : Koreaans theater, Biedermeierzetel, Balinese kartelschaar, Gobiwoestijn, Mongolië … Zoekacties op internet bieden verheldering. Kinderen die landen opzoeken, duiden die aan op de wereldlandkaart en vertellen wat ze over dat land of die streek te weten zijn gekomen een de hand van een afgebakende vraag. Vraag bijvoorbeeld naar een typisch gerecht, of er één of meerdere talen gesproken worden (en welke), wat de hoofdstad is en of ze er heen zouden reizen of net niet. Wie een voorwerp opzoekt, vertelt waarvoor men het gebruikt, print een afbeelding of tekent ze na, vertelt of het nu nog bestaat en of hij of zij het graag in huis zou willen hebben of net niet. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 ICT – 4
— Met beeld
4 Beeldencatalogus
Laat de kinderen in vier groepen werken. Elke groep is verantwoordelijk voor één onderdeel van ‘Louizes Beelden Catalogus’. Naar analogie met de prentkaarten die achteraan in het boek gekleefd (met name ‘De Koninklijke Ansichtkaartencollectie’) zitten, maakt elke groep een aantal afbeeldingen op tekenpapier in briefkaartformaat. De eerste groep maakt kaartjes van de meubels in Louizes flat, de tweede groep van haar schoenen, de derde groep tekent de kapsels van Louize
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
en de vierde groep de vermommingen. Ze werken in potlood, daarna overtrekken ze de lijnen met een zwart stiftje. Voor een nostalgisch effect voegen ze een kleuraccent in bruin, sepia of oker toe, bijvoorbeeld met ecoline of notenbister. Verzamel de prenten in kleine fotoalbums waarvoor ze een passende kaft ontwerpen. Wie de verzamelingen inspirerender vindt, kan op dezelfde manier te werk gaan. Sommige verzamelingen komen iets uitgebreider in beeld dan andere, maar laat de groepjes ze zo divers mogelijk uittekenen. Per verzameling maken ze weer een mooi album. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
4 Groeten uit
Op pagina 45 en 50 staan de prentkaarten die de ouders van Louize naar hun dochter sturen. Bied de kinderen een assortiment oude prentkaarten aan. Ze mogen best al gebruikt zijn. Op rommelmarkten en in kringwinkels zijn vaak nostalgische kaarten te vinden voor weinig geld. Voorzie transparante papiersoorten, Oost-Indische inkt en witte plakkaatverf of andere goed dekkende inkt of verf, maar hou het kleurengamma beperkt. De prentkaarten zijn op zich al voldoende kleurrijk. Vraag de kinderen om een land te verzinnen van waaruit ze een kaartje naar Louize sturen. Ze bewerken de prentkaarten met het papier, de verf en inkt tot ze passen bij het fictieve land. Op de achterzijde schrijven ze Louize een bericht. Vergeet het adres niet ! Is de achterzijde beschreven, dan kleven ze een kopie van een blanco prentkaart op de achterkant. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
4 Kijken
– Hoeveel verschillende lampen hangen er boven de eettafel bij Louize doorheen alle eetkamertaferelen ? – Op pagina’s 106-107 staan de vermiste honden op een rij met een naambordje erbij. Op pagina 150 ontmoet je hun ‘vrouwtjes’. Wie op die pagina komt, stopt met lezen en maakt eerst de koppeling tussen baasje en hond. Wie hoort bij wie op basis van de beschrijvingen of de tekeningen ? – Op pagina 119 staat de verzameling minischilderijtjes. Kies er één uit en maak het ‘zichtbaar’ door het uitvergroot te schilderen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 – 1.6
— Afsluitend kringgesprek
– Wat heeft je het meeste verteld ? De prenten of de tekst ? Of vond je ze allebei even noodzakelijk ? – Ken je nog boeken die op die manier werken ? – Vind je de illustraties passen bij het verhaal ? En past het verhaal bij de illustraties ? – Zou er iets veranderen aan het boek als de illustraties in kleur waren ? Wat ? – Wat voor soort boek is dit ? Een prentenboek ? Een strip ? Een leesboek ? – Vind je het een spannend of een grappig verhaal ? Roept het nog andere emoties bij je op ? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.10
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
En verder
— Plattegronden Plattegronden spelen een belangrijke rol in het boek. Kopieer de verschillende plattegronden die in het boek voorkomen. Bekijk en bespreek ze met de kinderen. Wat zijn de eigenschappen van een plattegrond ? Waarvoor dient zo’n kaart ? Is een kamer in het echt maar zo groot als op een plattegrond ? Hoe kunnen ze te weten komen hoe groot de kamer in het echt is ? Als de begrippen ‘schaal’ of ‘legende’ nog niet aan bod gekomen zijn, dan is dit het uitgelezen moment. Ze kiezen een ruimte die ze goed kennen (de klas of hun slaapkamer) en maken daar een plattegrond van. Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.10 – 6.11
— Verdriet Louize is vaak alleen thuis. Dan overvalt haar wel eens een gevoel van gemis. Daarom heeft ze aantal ‘rituelen’ om zich weer beter te voelen : ze leest de kaartjes van haar ouders, of gaat Meneer Norberts’ haren borstelen. Omgekeerd wordt Meneer Norbert ook vaak door een melancholische bui overvallen. De pagina’s 76 tot 91 vertellen je daar meer over. De herinneringen aan de zorg voor de opgroeiende Louize helpen hem er vaak weer boven op. Knoop een gesprek aan over verdriet : – Wat is verdriet ? – Voelt iedereen verdriet ? Dieren ook ? – Waar voel je verdriet in je lichaam ? – Bestaan er verschillende soorten verdriet ? – Zijn heimwee of gemis ook een soort van verdriet ? – Heeft elke soort verdriet een eigen plek en een eigen gevoel ? – Kan je een kleur op verdriet plakken ? – Wat doe je als je verdrietig bent ? – Hoe kan je je verdriet verzachten of laten weggaan ? – Is verdriet altijd zichtbaar ? – Is het goed dat je verdriet kan hebben ? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 – 2.10 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6 Sociale vaardigheden – 2 Gespreksconventies
— Koninklijk verhaal ‘De Koninklijke Ansichtkaartencollectie’ die zich achteraan in het boek bevindt, vormt een mooie aanzet om zelf een verhaal te verzinnen. De illustraties spreken onmiddellijk de fantasie aan. Je kan eerst in de volledige groep brainstormen over elk personage apart en de onderlinge relaties tussen de verschillende personages. Schrijf de ideeën aan bord of op een flap. Laat alles goed zichtbaar hangen. De kinderen gaan daarna individueel, per duo of in kleine groepjes aan het schrijven rond de vijf personages. Bewaak zelf of het verband tussen de personages logisch blijft. Volg de ideeën van de individuele leerlingen of de groepjes op, en doe bijkomende suggesties. Verwijs naar de ideeën aan het bord. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Bibliografie
Tijdschrift
Verzamelen (themanummer). Plint, 2004 (Dada Kunsttijdsschrift voor kinderen 46) Nooit genoeg : over verzamelen en verzamelaars / Tapis plein vzw. Lannoo, 2008
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Lestip
6
Schilders en spionnen : het verhaal van de Vlaamse Primitieven Katharina Smeyers en Benjamin Leroy (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2008
Over het boek
In de vijftiende eeuw waren de Vlaamse Primitieven een fenomeen. Wat was hun geheim ? Waarom waren hun kleuren zo intens en welke ingrediënten gebruikten ze voor hun verf ? Hoe slaagden ze erin zo gedetailleerd te schilderen ? Vooral de Italianen wilden die mysteries ontrafelen en schrokken er niet voor terug om spionnen te laten infiltreren in de ateliers van de Vlaamse Meesters. Dit informatieve boek gunt je een inkijk in de ateliers van beroemde schilders als Jan Van Eyck, Hugo Van der Goes, Hans Memling, Jeroen Bosch e.a. Kinderen kruipen in de huid van een Italiaanse spion en kunnen zo de geheimen één voor één ontsluiten. Het boek bevat vijf bevattelijk geschreven hoofdstukken en de illustraties zijn grappig geïntegreerd, maar komt het best tot zijn recht met begeleiding van een volwassen meelezer. Aan de slag Aanzet
Verdeel de klas in twee (of meerdere) groepjes. De ene groep geef je de titel Schilders en spionnen : het verhaal van de Vlaamse Primitieven ; de andere groep geef je een kopie van de cover waarvan je de titel hebt bedekt. De kinderen uit beide groepen voorspellen waarover het boek zal gaan. Ze brengen hun argumentatie naar voren. Je schrijft hun ‘bewijsvoering’ op in twee kolommen aan bord (een kolom ‘titel’ en een kolom ‘cover’). Neem het boek erbij, lees de korte inhoud op de achterflaptekst. Welk groepje maakte de meest juiste voorspelling ? Waarop baseerden ze zich voor hun voorspelling ? Hebben ze namen van de schilders in de achterflaptekst onthouden ? Kennen ze sommige schilders ? Hebben ze al werk van de schilders gezien Voor de term ‘Primitieven’ blader je door naar pagina 61 in het boek. Je vindt er een klein verklarend stukje over de term. Kopieer het en laat de kinderen de zinnen onderlijnen waarin ze de verklaring vinden. Ze zoeken de term ook op in het woordenboek. Vergelijk de vondsten en komt tot een gezamenlijke verklaring. Nederlands – 1 Luisteren – 1.3 – 1.5 – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.3 – 2.10 Nederlands – 3 Lezen – 3.4 – 3.6 Verwerkingsactiviteiten
Geef kinderen de kans om het boek in te kijken. Voorzie meerdere exemplaren. Ga na wat hen het meeste boeit en kies dan welke verwerkingsactiviteiten het beste bij hun interesses aansluiten.
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
— Inleiding (p. 7) In de inleiding worden de grote namen van de Vlaamse Primitieven opgesomd. Ze gaan naar info over de schilders op zoek. Bouw de opdracht geleidelijk aan op : – Lees eerst de bio van de auteur voor die je op de achterflaptekst vindt. Vraag daarna wat ze nu meer weten over de auteur ? Waar zouden ze gaan zoeken als ze nog meer wilden weten over haar ? – Daarna mogen ze per twee een bekende persoon in gedachten nemen waarover ze meer willen weten. Vijf weetjes moeten ze te weten komen. Sta toe dat ze naar sites surfen die ze al kennen en waarop ze hun weg weten. Die zoekopdracht verloopt vermoedelijk vlot. – Nu verdeel je de namen van de schilders over de duo’s. Raken ze even snel aan info ? Hebben ze dezelfde websites gebruikt ? Leg de info daarna samen. Maak negen grote identiteitsfiches, één per schilder, en hang die uit in de klas. Telkens als een duo meer info heeft over een van de schilders, vul je de schildersfiche aan. Zo maakt je klas een ‘wall of fame’. Ze vullen niet enkel tekstinfo aan, maar verzamelen ook beeldmateriaal. ICT – 1 ICT – 4
— Hoofdstuk een (p. 10) In dit hoofdstuk vind je een inzetkadertje over de hulpmiddelen die de Vlaamse Primitieven gebruikten bij het maken van schilderijen, zoals sjablonen, modelvormen of de ‘priktechniek’. Zoek op internet enkele portretten van de schilders, print ze voldoende vergroot uit. Op die portretten passen de kinderen een sjabloontechniek naar keuze uit. Ze kiezen zelf hoe rijk ze het portret maken. Voor de versiering (planten, huizen, dieren, bloemen …) laten ze zich inspireren door de afbeeldingen in het boek. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5
— Hoofdstuk een (p. 12 -13) In het eerste hoofdstuk staat een stuk over natuurlijke kleurstoffen. Lees de pagina’s in kwestie voor. Op de website van Wapiti (zie bibliografie) is hierover ook informatie te vinden. De stoffen die toen gebruikt werden, zijn nu niet makkelijk meer te krijgen. Weten de kinderen welke natuurlijke kleurstoffen er vandaag nog bestaan ? Ga aan het experimenteren met : – rode bieten(sap) voor alle tinten van dieprood over roze naar magenta, – rode kool voor paarsig mauve, – thee voor lichtbruine tinten, sterke koffie(drab) en uienschillen voor diepbruine tinten, – kaasjeskruis en bosbessen voor blauw, – kurkuma en saffraan voor geel, – rode en bruine bister, – spinaziewater voor groen, – wortelsap voor gelige en oranje tinten. Bij het stomen van groenten kleurt het water ook, zelfs al raakt de groente het water niet. Leuk om uit te proberen !
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Gebruik de kleurstoffen bijvoorbeeld om witte katoenen lapjes (zakdoeken of stukken oud laken) te kleuren. Nadien naai je ze aan elkaar tot een kleurig lappendeken. Je kan ook een paastraktatie maken. Je kookt eieren hard en rolt ze over tafel terwijl je ze licht aandrukt. De schaal moet kraken. De gekraakte eieren leg je tien minuten in een kleurstof naar keuze. Pas daarna pel je het ei. Er ontstaat een mooi marmereffect ! Tot slot kan je ook wit, makkelijk absorberend papier kleuren en het gebruiken als kaft- of inpakpapier. Je verfrommelt het blad papier eerst zodat de kreuken de kleurstof extra opnemen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.14
— Hoofdstuk een (p. 27) Op pagina 27 vind je een stukje over de taken van een schilder. Je leest het stuk voor en fantaseert er zelf een paar – onbestaande – taken bij. Terwijl de kinderen luisteren vullen ze de taken in op een blad met twee kolommen : één kolom met titel ‘waar’ en de andere kolom met titel ‘niet waar’. Eén kind leest zijn ‘ware’ takenlijstje van een schilder voor. Kan dat allemaal door één meesterschilder gedaan worden ? Discussieer erover. Achteraf lees je het fragment nog eens voor, zoals het in het boek staat, dus zonder jouw ‘fantastische’ aanvullingen. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.10
— Hoofdstuk twee (p. 35 en 37)
4 Portretten tekenen
Lees het stukje over portretten op pagina 35 voor én het stukje in het bruine inzetkadertje op pagina 37. Breng kunstboeken mee over de Vlaamse Primitieven, vraag kinderen per twee om in die boeken hun favoriete portret te zoeken. Ze beargumenteren hun keuze en fantaseren samen over de geportretteerde figuur : Wie was het ? Wat was zijn of haar beroep ? Waar woonde hij of zij ? Wat voor iemand was het ? Vraag enkele kinderen hun keuze klassikaal toe te lichten. Dat is geen verplichting, de spreekoefening hebben ze al in duo uitgevoerd. Loop tijdens de gesprekjes dan ook tussen de kinderen en sluit je spontaan hier en daar bij een duo aan om mee te praten of te fantaseren. Daarna gaan de duo’s aan het tekenen. Aan het blindtekenen : ze zitten tegenover elkaar aan een bank en tekenen elkaars portret zonder naar hun blad te kijken. Eén kind speelt model en zet zich in profiel, de andere tekent. Daarna wisselen de rollen, maar de geportretteerde zit nu in vooraanzicht. Bij blindtekenen komt het erop aan om goed te starten. Je kijkt naar je partner, kiest een startplek op het gezicht, kijkt naar je blad en zet dan je potlood op het blad. Daarna kijk je nog enkel naar het hoofd voor je. Je ogen en hand zijn als het ware met een draad verbonden. Wie zijn hand opheft, is onherroepelijk de draad kwijt. Spieken mag niet ! Laat je leiden door je ogen en laat de lijn over het blad vloeien. Deze techniek geeft een zeer onveilig gevoel. Kinderen voelen zich zeer onwennig omdat ze geen controle hebben. Sta daarom toe dat ze enkele keren herbeginnen. De resultaten zijn steeds verbluffend ‘artistiek’ : er zijn immers geen remmingen en het verstand heeft de hand niet kunnen domineren ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
— Hoofdstuk drie (p. 44) Maak een lijst met de meest voorkomende attributen en symbolen. Doe dat met een legende zoals je die soms vindt in wegenatlassen of in plantenboeken : een smalle kaart met naast elk woord of elke zin een getekend symbool. Neem de kijkwijzer mee op museumbezoek. Ook handig als kijkinstrument wanneer de kinderen door kunstboeken bladeren. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 En verder
De wall of fame die je met de klas gemaakt hebt na het inleidende hoofdstuk kan je zo uitgebreid maken als je wil. Breng er vaste rubrieken op aan : – privé : geboorte- en sterfdatum, huwelijk, kinderen, woonplaats, studies … – belangrijkste werken : kopieën van reproducties, musea waar het werk uithangt … Je kan de ‘fiches’ chronologisch hangen zodat er spontaan een gedeeltelijke tijdsband ontstaat. Een bezoek aan één van de musea op jullie lijst of uit het boek, mag uiteraard niet ontbreken ! Wereldoriëntatie – 5 Historische tijd – 5.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
Gezichten (in de reeks Kijk op kunst) / Christopher McHugh. De Lantaarn, 1994 Het portret. Plint, 2000-2001 (Dada Kunsttijdsschrift voor kinderen 27) Kijken en zien : een boek over schilderijen / Robert Cummings. Meulenhof, 1981 Kijken naar schilderijen / Terry Measham en Franses Kennett. Cantecleer, 1978 Zelfportret. Plint, 2004 (Dada Kunsttijdsschrift voor kinderen) Websites
www.wapiti.be/artikel.php ?id=9
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips ‘Makkelijk lezen’ werden geschreven door Ingrid Antheunis. Ze werkt op de Pedagogische Begeleidingsdienst van de stad Gent voor WOCK, Werken aan Onderwijs, Cultuur en Kunst. Die cel slaat een brug tussen het onderwijs en de culturele wereld. In die functie is ze vooral bezig met muzische en buurtgerichte projecten, kinderliteratuur en filosoferen met kinderen. Dat gebeurt voornamelijk via nascholingen en via begeleiding op klas- of schoolniveau. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips makkelijk lezen