BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT TOLEDOT
243
jE,t «k Ikº rnt« Hu UvUmh u I,« · t Qr ch u c«!e#g h k t e%jmh tre Hu& t jf :ig b F ,IbC n v!,t 28 1 Daarop riep Jitschak Jaäkov bij zich, zegende hem en gebood hem als volgt: „Neem geen vrouw van de dochters van Kenaän.
v,º t o, n W. kj e u W·Nt hc#t k!tU,c v,h C or# ºt v b S P Qk oUe&c :W N t hj#t i!ck ,IbC n 2
Maak je gereed en ga naar Padan Aram, naar het huis van Betoeël, de vader van je moeder, en neem van daar een vrouw, één van de dochters van Lavan, de broer van je moeder. vbS P – naar Padan – Hetzelfde als iS p k (Rasji). ktU, c v,h C – naar het huis van Betoeël – Ieder woord waarvoor een k als voorvoegsel geplaatst hoort te worden, geeft men soms [in plaats daarvan] een v op het eind (Rasji).
:oh N g kve k ,h!h v u W·Cr hu W! r p hu Wº ,« t Qrch hS J k.tu& d 3
De Almachtige God zal je zegenen en je vruchtbaar en talrijk maken en moge er een menigte van volken uit je voorkomen. Rasji hS J kt - De Almachtige God – Wiens zegeningen voldoende zijn voor hen die door Zijn Sforno
mond zijn gezegend, moge Hij jou zegenen. W,« t Qr ch hS J kt u – De Almachtige God zal je zegenen – Met materiële welvaart. Wr p hu – Hij zal je vruchtbaar maken – Met kinderen. WCr hu – En je vermenigvuldigen – Met macht en aanzien.
.r t,t WT J r k Q·Tt W g# r zkU W! k ovº rc t ,Fr C, t Wki T h u& s :o v rc t k oh!v«k:t i,brJ# t Whr; ºdn 4
Hij zal jou de zegen van Avraham geven, aan jou en aan je nakomelingen met jou, om het land waarin je woont, en dat God aan Avraham gegeven heeft, in bezit te nemen.” ov rc t ,F r C, t – de zegen van Avraham – Die Hij tegen hem zei: „En Ik zal je tot een groot volk maken,” (hierboven 12:12) en „En al de volken van de aarde zullen zich met jouw nakomelingen zegenen” (hierboven 22:18). Moge deze zegeningen gezegd zijn ten behoeve van jou. Moge dat [grote] volk en die gezegende nakomelingen uit jou voorkomen.” (Rasji) Zoals God gezegd heeft [tegen Avraham (112:2)]: „Wees een zegen.” Dat kan alleen maar zijn door de kennis van God aan de mensheid te leren, want op die manier wordt de gezegende gezegend (Sforno). WT J r k QT t W#gr zkU Wk – aan jou en aan je nakomelingen met jou, om het ... in bezit te nemen – Want als ook je nakomelingen rechtvaardigheid onderwijzen, zullen zij het waardig zijn om [het land] te erven en dat kan beschouwd worden als een heiliging van Gods Naam (Sforno). Whr; dn .rt, t – Het land waarin je woont – Het land Kenaäan, waar je nu woont (Sforno).
ktU, Ci C i.ckkt o·r#t v b S P Qk!Hu c«ºe#g h , t ej mh j.kJ Hu& v [hghca]
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT TOLEDOT
244
:u G gu c«!e#g h ot veº c r hj#t hNº r# tv 5
Hierop zond Jitschak Jaäkov heen en die ging naar Padan Aram, naar Lavan, de zoon van Betoeël, de Arameër, de broer van Rivka, de moeder van Jaäkov en Esav. uG gu c«eg# h ot – de moeder van Jaäkov en Esav – Ik weet niet wat dit komt leren (Rasji). uG gu c«eg# h ot ve c r hj# t – de broer van Rivka, de moeder van Jaäkov en Esav – [Rasji
(zevende)
schrijft dat hij niet weet wat deze woorden komen leren. Ramban geeft nu een verklaring.] Omdat er staat dat Jitschak tegen Jaäkov zei dat hij een vrouw moest nemen van een van de dochters van Lavan, zijn moeders broer, wordt er ook vermeld dat hij ook de broer van Esavs moeder was. Het zou correct geweest zijn als Jitschak dat ook tegen Esav gezegd had, maar daar hij wist dat de zegen van Avraham alleen voor Jaäkov en diens nakomelingen zou gelden, zei hij dit alleen tegen Jaäkov. De Tora vermeldt dat Esav gehoord had dat zijn vader Jaäkov gezegd had geen vrouw van de dochters van Kenaän te nemen (vers 1) en dat hij naar zijn moeders broer, Lavan, moest gaan. Hij [Esav] gehoorzaamde aan de wens van zijn vader om geen vrouw van de dochters van Kenaän te nemen, maar hij handelde toch niet goed en nam zich geen vrouw van de dochters van Lavan, ondanks dat die een broer van zijn moeder was. De Heilige Schrift vermeldt verder dat hij haar [Machalat, de dochter van Jisjmaël] tot vrouw nam naast zijn eerdere vrouwen (vers 9) en hij scheidde niet van die slechte vrouwen, want hij volgde de wensen van zijn hart meer dan dat hij de wil van zijn vader opvolgde.
or# ºt v b S P I,«t j.KJ u c¸ «eg# h ,t eB j mh Qrch F uG C g tr Hu& u v!,t jE,t «k r«ºntk uhkg u.mh u I,«º t Ifr #c C v·,t o!,n Ik,j e k :ig b F ,IbC n 6
En Esav zag dat Jitschak Jaäkov gezegend had en hem naar Padan Aram gestuurd had, om zich vandaar een vrouw te nemen, en dat hij hem toen zegende, en hem als volgt geboden had: neem geen vrouw van de dochters van Kenaän. Sforno ej m h QrchF uG g tr Hu – En Esav zag dat Jitschak [Jaäkov] gezegend had – Zelfs nu dat Esav gezien had, dat toen Jitschak Jaäkov zegende, hij hem gebood niet te trouwen met een Kenaänitische vrouw, omdat dat de zegen ongeldig zou maken, desondanks besteedde hij daar geen serieuze aandacht aan.
:or# t v b S P Qk!Hu IN· tk t u uh!ctk t c«ºe#g h gnJ Hu& z [rhypn] 7
(Maftier) En Jaäkov had geluisterd naar zijn vader en moeder en was naar Padan Aram gegaan. c«eg# h gn J Hu – en Jaäkov had geluisterd – Het is verbonden met het onderwerp hier-
boven: „En Esav zag dat Jitschak Jaäkov gezegend had” en dat hij hem naar Padan Aram gestuurd had en dat Jaäkov zijn vader gehoorzaamd had en inderdaad naar Padam Aram was gegaan en dat de dochters van Kenaän slecht waren en daarom ging hij ook naar Jisjmaël [om zich een vrouw te nemen van de nakomelingen van Avraham] (Rasji).
:uh c t ejmh h!bhgC ig·bF ,IbC ,Ig! r hF uG º g tr Hu& j 8
Toen Esav zag dat de dochters van Kenaän slecht waren in de ogen van zijn
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT TOLEDOT
245
vader Jitschak, Ramban ej m h hbhgC igb F ,IbC ,Igr hF – Want de dochters van Kenaän waren slecht in de
Sforno
ogen van Jitschak – Tora vermeldt dat Esav hoorde dat Jitschak Jaäkov geboden had om geen vrouw te nemen van de dochters van Kenaän, maar dat hij in plaats daarvan naar Lavan moest gaan, zijn moeders broer. Esav gaf nu ook gehoor aan zijn vaders wens door niet met één van de dochters van Kenaän te trouwen [maar met Machalat, de dochter van Jisjmaël]. Maar hij vervulde de wens van zijn vader maar voor een deel, want hij trouwde niet met één van Lavans dochters, hoewel die de broer van zijn moeder was. En bovendien scheidde hij niet van zijn slechte [eerste] vrouwen, want hij zocht alleen maar de vervulling van zijn eigen hartstochten, in plaats van de wens van zijn vader op te volgen. uhc t ej m h hbhgC igb F ,IbC ,Igr hF – Want de dochters van Kenaän waren slecht in de ogen van Jitschak – Maar hij dacht dat dit zo was omdat zij tegen de wil van zijn vader in gingen, zoals er geschreven staat: „Zij waren een bitter verdriet voor Jitschak en Rivka” (26:35). Daarom ging hij naar Jisjmaël [om zijn dochters te trouwen]. De Tora informeert ons hier dat Jitschak Esav had kunnen waarschuwen niet met Kenaänitische vrouwen te trouwen, als hij daar aandacht aan geschonken had, zoals hij nu doet, als Rivka hem opmerkzaam maakt om Jaäkov te waarschuwen.
ktg n J h,C | ,kj# n, t jE G Hu kt·gn J h kt u!Gg QkHu& y :v , t k Ik uh!Jbkg ,I%hc b ,Ij# H t ovI rc ti C 9
ging Esav naar Jisjmaël en nam zich Machalat, de dochter van Jisjmaël, de zoon van Avraham, de zuster van Nevajot, tot vrouw, naast de vrouwen die hij al had. ,Ihcb ,Ij#t – de zuster van Nevajot – Zou ik uit het feit dat er al gezegd is dat zij de „dochter van Jisjmaël” was niet weten dat zij de zuster van Nevajot was [in 25:13 werd ons al verteld dat Nevajot de zoon van Jisjmaël was]? Maar het komt ons vertellen dat Jisjmaël al gestorven was, nadat hij Machalat tot vrouw voor Esav bestemd had, nog voor haar huwlijk en dat Nevajot haar uit huwelijkte. En het leert ons verder dat Jaäkov toen drieënzestig jaar oud was. Want Jisjmaël was vierenzeventig jaar toen Jaäkov geboren werd. [Immers:] „Jitschak was zestig jaar toen [Rivka] van Jaäkov en Esav beviel” (25:26). Dus Jisjmaël was toen vierenzeventig. En [in 25:17 staat er geschreven:] „En ... de levensjaren van Jisjmaël: honderdzevenendertig jaar” Dus toen Jisjmaël overleed was Jaäkov [137-74=] drieënzestig jaar oud. En we hebben hier van geleeerd dat Jaäkov zich veertien jaar verborgen had gehouden in het [studie-]huis van Ever en dat hij pas daarna naar Charan was gegaan. Want zie, tot de geboorte van Joseef leefde Jaäkov slechts veertien jaar in het huis van Lavan, zoals er geschreven staat (verderop 31:41): „Ik heb u veertien jaar gediend voor uw twee dochters en zestien jaar voor uw kuddes.” En de betaling door middel van de kuddes, die Lavan aan Jaäkov gaf, vond plaats vanaf het tijdstip van Joseefs geboorte, zoals er geschreven staat (30:25): „En het gebeurde nadat Rachel van Joseef bevallen was, enz.” Joseef was dertig jaar toen hij over Egypte begon te regeren en vanaf dat moment tot Jaäkov naar Egypte afdaalde, verliepen negen jaar: zeven jaar van overvloed en twee van hongersnood. Toen [in Egypte aan kwam] zei tegen hij Farao: „Het volle aantal van de jaren van mijn omzwervingen is slechts honderddertig jaar.” Ga nu maar eens rekenen: de 14 jaar vóór de geboorte van Joseef plus de 30 jaar van Joseefs leven [voordat hij over Egypte begon te regeren] en de 9 jaar dat hij regeerde tot Jaäkov kwam, dat is samen 53 jaar. En toen Jaäkov weg ging van zijn vader, was hij 63 jaar. Dat is samen 116 jaar. Maar hij zei [tegen Farao] dat hij130 jaar oud was [toen hij in Egypte aan kwam]. Dus er missen 14 jaar. Zo heb je geleeerd dat hij,
246
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT TOLEDOT/WAJJETSEE nadat hij de zegen [van Jitschak] gekregen had, zich veertien jaar verborgen had gehouden in het studiehuis van Ever. Maar hij werd voor die jaren [dat hij weg was van zijn ouders] niet gestraft, dankzij de verdiensten van [het leren van] Tora, want Joseef was slechts tweeëntwintig jaar van zijn vader gescheiden geweest, namelijk van dat hij zeventien jaar was totdat hij dertig was. En dit komt overeen met de tweeëntwintig jaar dat Jaäkov van zijn vader gescheiden was en gedurende welke tijd hij hem niet eerde. Dit zijn de twintig jaar in het huis van Lavan en twee jaar die hij onderweg was [van Lavan terug naar huis], zoals er geschreven staat (33:17): En hij bouwde voor zichzelf een huis en hutten voor zijn vee.” Onze Geleereden, hun aandenken zij tot zegen, hebben [op basis van dit vers] verklaard, dat hij achttien maanden onderweg was. [In zijn commentaar op Traktaat Megilla 17a verklaart Rasji dat Jaäkov zes maanden in Beet El doorbracht.] Immers, Jaäkov bouwde het „huis” tijdens het regentijd en de „hutten” waren voor de zomer. [In zijn commentaar op 33:17 verklaart Rasji dat het woord „hutten” (meervoud) op twee zomers duidt. Dus Jaäkov bleef twee regenseizoenen van elk zes maanden en één zomerseizoen van zes maanden, totaal achttien maanden, onderweg.] En volgens de berekeningen op basis van bovenstaande verzen, vinden wij, dat hij vanaf de tijd dat hij van zijn vader scheidde totdat hij naar Egypte afdaalde – toen hij 130 jaar was – [behalve die 22 jaar dat hij van zijn vader gescheiden leefde] nog 14 jaar [van huis was, waar geen verklaring voor gegeven wordt]. Maar zeker verborg hij zich in het studiehuis van Ever op zijn tocht naar Lavan om daar Tora te leren. En wegens de verdienste van Torastudie werd hij voor deze tijd [dat hij zijn vader niet geëerd had] niet gestraft en werd Joseef slechts tweeëntwintig jaar van hem gescheiden, met gelijke maat (Rasji). uhJ bkg – naast zijn vrouwen – Hij voegde slechtheid aan slechtheid toe, want hij scheidde niet van zijn eerste vrouwen (Rasji).
Partasjat Wajjetsee :vbr j Qk!Hu gc ·J rtC n c«!e#g h tmH u& h jf 28 10 Jaäkov vertrok uit Beër Sjeva en ging naar Charan. Rasji
c«eg# h tmH u – Jaäkov vertrok – Omdat de dochters van Kenaän slecht waren in de ogen
van zijn vader Jitschak, was Esav naar Jismaël gegaan. Daarom onderbrak men het onderwerp in de afdeling over Jaäkov en wordt er geschreven: Toen Esav zag dat Jitschak Jaäkov zegende, enz. [Gen. 28:6]. En nadat het verhaal over Esav beëindigd is, keert men terug naar het eerste onderwerp. tmH u – En hij vertok – Men had niet anders hoeven te schrijven dan: ‘Jaäkov ging naar Charan.’ Waarom dan wordt zijn vertrek vermeld? Om te vertellen dat als een rechtvaardig mens uit een plaats vertrekt, dat indruk maakt, want zolang als de rechtvaardige in de stad is, is hij haar sieraad, haar glans, haar pracht. Gaat hij daar weg, dan verdwijnt haar sieraad, verdwijnt haar glans, verdwijnt haar pracht. Sforno vbrj QkH u – En hij ging naar Charan – Hij vertok om naar Charan te gaan [maar was daar nog niet aangekomen]. Voordat hij daar aankwam, vonden de hierna vermelde gebeurtenissen plaats.
oG! Hu oIeº N v hbc t n jE Hu Jn ,º v tchF oJ ik.Hu oIeI N C gD p Hu& th :tUv v oIeN C c!FJ Hu uh·,«Jt# r n 11
Hij kwam aan op de plaats en overnachtte daar, want de zon was ondergegaan; hij nam enkele stenen van de plaats en plaatste ze bij zijn hoofd en legde zich op
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE
247
die plaats neer. Rasji oIeN C gDp Hu – Hij kwam aan op de plaats – De Heilige Schrift vermeldt niet op welke
Sforno
Rasji
Sforno Rasji
plaats, maar bedoeld wordt de plaats die elders genoemd wordt en dat is de berg Moria, want er staat [in Gen. 22:4]: hij zag de plaats van verre [zoals de plaats daar de berg Moria was, zo is de plaats ook hier de berg Moria] (Rasji). verklaart echter: Hij kwam aan op een plaats die hij niet gepland had als zijn bestemming. De plaats duidt op een plaats waar reizigers de nacht konden doorbrengen. Zulke plaatsen waren in iedere stad te vinden, meestal langs de weg. Zo ook zeiden de engelen tegen Lot: „We zullen de nacht doorbrengen op de weg” (19:2) en zo ook in de episode van de concubine in Giva: „Breng de nacht toch niet door op de straat” [waar reizigers doorgaans verblijven] (Sjoftiem 19:20). gDp Hu – Hij kwam aan – Onze geleerden verklaren het in de betekenis van gebed. En het leert ons dat Jaäkov het avondgebed heeft ingesteld. Nu heeft de H. Schrift de taal veranderd en niet het normale woord voor bidden - hitpaleel - gebruikt, om u te leren dat het land hem tegemoet snelde, zoals wordt uiteengezet in Traktaat Choelien blz. 91b en Traktaat Sanhedrin 95b. Jn , v tchF – Want de zon was ondergegaan – Er had geschreven moeten staan: toen de zon onderging, ging hij daar slapen. De betekenis van „want de zon was ondergegaan” is dat de zon plotseling en onverwacht was ondergegaan, opdat hij dáár zou gaan slapen. oIeN v hbc t n jE Hu – Hij nam van de stenen van die plaats – Die bestemd waren voor de gasten om op te zitten of aan te eten. [Sforno verklaart hier overeenkomstig zijn opvatting dat Jaäkov in een herberg overnachtte.] uh,« Jt# rn oG Hu – En plaatste ze bij zijn hoofd – Hij maakte ze tot een soort goot rondom zijn hoofd want hij was bang voor wilde dieren. Die stenen begonnen nu met elkaar ruzie te maken, en elk zei: op mij zal deze rechtvaardige zijn hoofd te rusten leggen, nee op mij, zei de ander. Onmiddellijk maakte HaKadosj Baroech Hoe er één steen van. En dat is de betekenis van wat er [in vers 18] gezegd wordt: Hij nam de steen die hij bij zijn hoofd gelegd had. Als Jaäkov werkelijk bang was voor het potentiële gevaar, hoe zouden die betrekkelijk kleine stenen rondom zijn hoofd hem dan daartegen kunnen beschermen? Rav Shloma Margolis (Darkei Hashleimut) legt uit dat Jaäkov alles deed wat in de gegeven omstandigheden voor hem mogelijk was om zich te beschermen, en voor de rest vertrouwde hij op de bescherming van Hasjem. Iemand die waarlijk vertrouwt op Hasjem, zal alles doen wat in zijn vermogen is in een bepaalde situatie en de uitkomst zal dan verder in handen zijn van God. tUvv oIeN C cF J Hu – En hij ging op die plaats liggen – Op die plaats lag hij wel, maar gedurende de 14 jaar die hij gediend had in het leerhuis van Ever had hij ’s nachts niet gelegen, maar had hij zich bezig gehouden met Tora.
ohv«k: º t hft# k n vB v u vn h·n, v g hDn IJt« ! ru vmr tº cMn; oK x; v.Bv u o«k# C j H u& ch :IC oh!sr« h u ohk«g 12
En hij droomde, en zie, een ladder was op de aarde geplaatst en de top daarvan reikte tot de hemel. En kijk, engelen van God stegen daarlangs op en daalden er vanaf. Ramban oKx; vBv u – En zie, een ladder – God toonde Jaäkov in een profetische droom dat alles wat hier op aarde gebeurt, gedaan wordt door de engelen, in opdracht van de Allerhoogste. Want de engelen van God, die Hasjem naar de aarde stuurt, doen niets voordat zij zich voor Hasjem gepresenteerd hebben en dan zeggen ze: „We hebben over
248
Rasji
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE heel de aarde gereisd en daar heerst rust en kalmte,” of: „de aarde is vol geweld en bloedvergieten.” En dan beveelt God hen opnieuw af te dalen naar de aarde en daar te doen wat Hij hen opdraagt. [Dus dit is de betekenis van het afdalen van en opstijgen op de ladder, in die volgorde: eerst brengen de engelen rapport uit aan God over de situatie op aarde en dan zendt Hij hen terug naar de aarde om daar de opdrachten van Hasjem uit te voeren.]. ohs r« h u ohk« g – Gingen omhoog en omlaag – Eerst gingen zij omhoog en daarna omlaag [echter engelen komen uit de hemel dus men zou verwachten dan zij eerst afdaalden en pas dan weer omhoog gingen]. Maar de engelen die hem op de weg in het land Kenaän begeleid hadden, gingen het land niet uit, zij gingen omhoog naar de hemel en nu daalden de engelen voor het buitenland af om hem te begeleiden.
e·jm h h!v«kt u Whcº t ovrc t hv«k: t vCu«vh hbt# r¸ nt« Hu Buhkg cMb vIu«vh vB v u& dh :W g r zkU vB!bT t W k vh kº g cf«J vT t r.J#t .rtC v 13
En daar stond Hasjem boven hem en zei: „Ik ben Hasjem God van Avraham, je vader, en de God van Jitschak. De grond waarop je ligt, zal Ik aan jou geven en aan jouw nakomelingen. Rasji uhkg cMb – Stond boven hem – Om hem de beschermen. [Dus Rasji interpreteert uhkg als ‘boven Jaäkov.’] Ramban daarentegen interpreteert het dat Hasjem boven aan de ladder stond.] Hij toonde hem dat Hij boven de ladder stond en daar Jaäkov verzekerde dat zijn lot niet in handen van de engelen lag, maar dat hij „het deel van Hasjem” [Devariem 32:9] was, d.w.z. dat God hem altijd ter zijde zou staan, zoals er verderop [v. 15] staat: „Ik ben bij jou en Ik zal over je waken waarheen je ook gaat.” Want de status van Jaäkov was superieur boven die van andere rechtvaardige mensen, voor wie God zorgt door middel van de engelen, zoals er over hen geschreven staat [Tehilliem 91:11]: „Want Hij zal Zijn engelen gebieden over jou te waken op al je wegen.” [En een andere verklaring uit de Midrasj:] Volgens Rabbi Eliëzer de Grote was dit visioen gelijk aan het visioen van Avraham bij het Verbond tussen de Stukken, waar, d.m.v. symbolen, de toekomst van Israël onder de vier koninkrijken voorspeld werd, zowel hun opkomst als hun val [van die koninkrijken, en dat is de reden waarom de engelen eerst omhoog gaan en dan omlaag]. God verzekerde Jaäkov dat Hij overal, waar hij en zijn nakomelingen ook zouden zijn in de vier koninkrijken, God met hem en met zijn nakomelingen zou zijn en hem [hen] uit hun handen zou redden. Hij toonde hem hoe de beschermengel van Babylonië zeventig ladder-sporten zou opklimmen en weer zou afdalen [de Babylonische ballingschap duurde zeventig jaar]; vervolgens toonde Hij hem de beschermengel van Medië [dat is Perzië] die tweeën-vijftig sporten omhoog ging en dan afdaalde [de heerschappij van Medië duurde tweeënvijftig jaar]; daarna toonde Hij hem de beschermengel van Griekenland, die honderdtachtig sporten omhoog klom en vervolgens omlaag ging [zolang duurde de Griekse overheersing, volgens traktaat Avoda Zara 9a]; en ten slotte toonde Hij hem de beschermengel van Edom die omhoog ging en niet meer naar beneden kwam [Edom is Rome, en die ballingschap is nog niet geëindigd]. Jaäkov zei tegen hem [Edom]: „Je zult tot in het graf omlaag gebracht worden” [Jesjaja 14:15]. En de Heilige, gezegend is Hij, zei tegen Edom: „Zelfs al steig je op als een adelaar, al bouw je je nest tussen de sterren, Ik breng je vandaar om laag” [Ovadja 1:4]. Sforno uhkg cMb vu«vh vBv u ... IC ohs r« hu ohk« g ohv«k: t hft# k n – Engelen van God stegen daarlangs op en daalden er vanaf . . . en daar stond Hasjem boven hem – Dit is een voorbode van de toekomst, wanneer de beschermengelen van de machtige volken van de wereld hun afdaling beginnen aan het eind van de tijden, maar Hasjem, die boven aan de ladder
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE
249
staat en zo over Israël waakt, zal het Joodse volk nimmer in de steek laten, zoals we weten van Jeremia (46:28): „Want ook als ik een einde zal maken aan alle volken… jou zal ik niet vernietigen.” Rasji ej m h hv«kt u – De God van Jitschak – Hoewel wij nergens in de Schrift vinden dat de Heilige, geloofd zij Hij, Zijn naam verbindt met rechtvaardigen die nog leven, door te schrijven: de God van die-en-die, omdat er geschreven staat [in Ijov/Job 15:15]: Zie, Zijn heiligen vertrouwt hij niet, daarom verbindt Hij hier wel Zijn naam met Jitschak, omdat zijn ogen verduisterd waren en hij in huis gevangen zat en hij was reeds gelijk een dode en hij had al geen slechte neigingen meer [dus hij kon niet meer struikelen]. cf«J vT t rJ# t .rt v – De grond waarop je ligt – De Heilige, geloofd zij Hij, vouwde het gehele land Israël onder hem samen en maakte hem zo duidelijk dat het net zo gemakkelijk was om het veroveren door zijn kinderen alsof het slechts 4 el groot was, want dat is de plaats die een mens inneemt. Sforno De grond waarop je ligt – dat is het het Land Kenaäan. vB!bT t Wk – Aan jou zal Ik het geven – Zodat je net als je vader (26:28) en je grootvader (23:6) als een vorst beschouwd zal worden door de inwoners van het land.
W% c Ufr c bu vCd·bu vb«pm u vn s! eu vN h %Tm r pU .rtº v rp#gF Wg# r z v.hv u& sh :W g r zcU v!ns# tv ,«jP J nk F 14
Je nakomelingen zullen zijn als het stof van de aarde en jij zult je uitbreiden naar het westen en naar het oosten, naar het noorden en naar het zuiden en alle families op aarde zullen zich met jou en je nakomelingen zegenen. Rasji T m rpU – Uitbreiden – En je zult sterk zijn. Sforno T m rpU .rt v rp# gF W#gr z vhv – Je nakomelingen zullen zijn als het stof van de aarde en jij zult je uitbreiden – Nadat je nakomelingen als het stof van de aarde zijn geworden, zoals er geschreven staat in Jesjaja 51:23: „Zodat je je rug tot grond gemaakt heb, als een straat voor de voetgangers,” d.w.z., nadat zij de diepste diepten hebben bereikt [in hun latere ballingschappen], dan zullen zij zich naar alle kanten uitbreiden [en ongekend machtig worden]. vCd bu vb«pm u vn s e u vN h – Naar het westen, oosten, noorden en naar het zuiden – Zoals er staat geschreven [Bamidbar 24:17]: „[Een stier komt te voorschijn uit Jaäkov…] en vernielt alle zonen van Sjeet,” want de redding van God komt pas na diepste vernedering van Israël in ballingschap, zoals onze Geleerden zeggen [Sanhedrin 95b]: „Als je een generatie ziet die zodanige vervolgingen en onderdrukking heeft moeten doorstaan, dat het lijkt alsof ze door een woedende rivier worden overstroomd, wacht dan en let op [want dan is de redding nabij], zoals er geschreven staat [Jesjaja 59:19]: „Want de ellende komt als een rivier,” en onmiddellijk daarna schrijft hij: „En de verlosser komt naar Zion” (ib. 20). Wgr zcU vn s# tv ,«jP J nk F – Alle families op aarde zullen zich met jou zegenen – „Jullie zullen dan priesters van God genoemd worden, de dienaren van onze God zullen ze jullie noemen” [Jesjaja 61:6].
,t«·Zv v!ns# tvk t Wh,«º cJ# vu Qkº Tr J# t k«fC WhT r n JU QNC g hf«I bt vB v u& uy :Q k hT r! CSr J# t ,t h,h G º got rJ#t sP g Wº c zg: t t«k hFP 15
Want Ik ben bij jou en Ik zal over je waken, waarheen je ook gaat, en Ik zal je terugbrengen naar deze grond, want Ik zal je niet verlaten, voordat Ik gedaan heb wat Ik tegen je gezegd heb.”
250
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE
Rasji
QN g hf« bt – Ik ben bij jou – [God zei dit] omdat Jaäkov bang was voor Esav en Lavan. h,h G got rJ# t – Totdat Ik gedaan heb – (zo vertaalt Rasji hier). Qk hT r CSr J# t – Wat Ik tegen je gezegd heb – [Wat Ik] ten behoeve van jou en over jou [gezegd heb], wat Ik aan Avraham beloofd heb voor zijn nakomelingen, dat heb Ik voor jou bestemd en niet voor Esav, want Ik heb niet tegen hem [tegen Avraham] gezegd: „want Jitschak zal jouw nakomeling genoemd worden” maar met Jitschak [Gen. 21:12, = onder Jitschak, een van de afstammelingen van Jitschak, niet heel Jitschak [niet inclusief Esav]. Want met Jaäkov had Hij vroeger nog niet gesproken [dus het is niet: wat ik tegen je gezegd heb, maar: wat ik over jou gezegd heb].
:hT g s h t«k h!f«bt u v·Zv oIe! N C vºu«vh Jh if t rnt«C Hu ¸I,b, n cB «eg# h .ehHu& zy 16
Daarop ontwaakte Jaäkov uit zijn slaap en zei: „Werkelijk, Hasjem bevindt zich op deze plaats, en ik wist het niet!” Rasji hT g s h t«k hf« bt u – En ik wist het niet – Want als ik dat geweten had, dan zou ik niet gaan slapen op zo een heilige plaats.
rgJ v!zu ohv«k: º t ,hCot hFP vCz iht v·Zv oIeN v t!rIBvn rnt« º Hu trh Hu& zh :ohn , v 17
En hij werd door vrees bevangen en zei: „Hoe ontzagwekkend is deze plaats, dit is niets anders dan een huis van God, en hier is de poort naar de Hemel.” Sforno trh H – En hij werd door vrees bevangen – Vanwege de fout die hij gemaakt had. vz iht – Dit is niets anders – De plaats die ik in het visioen zag, waar de ladder stond, is niets anders dan..... Rasji ohv«k: t ,hCot hF vz iht – Dit is niets anders dan een huis van God – Rabbi Elazar heeft gezegd in naam van Rabbi Jossie ben Zimra: Deze ladder stond in Beëer Sjeva (de plaats vanwaar Jaäkov vertrokken was), het midden van het schuine (opstaande deel van de ladder) kwam juist over de (latere) Tempel, want Beëer Sjeva bevindt zich ten zuiden van Jehoeda en Jeruzalem in het noorden daarvan, op de grens van Jehoeda en Benjamin. En Beet El lag ten noorden van het erfdeel van Benjamin, op de grens tussen Benjamin en de zonen van Josef. Dus de ladder, waarvan de poten in Beëer Sjeva stonden en de top in Beet El, daarvan kwamen de middelste schuine (opstaande zijden) over Jeruzalem. En onze geleerden zeggen: de Heilige, geloofd zij Hij, zei: deze rechtvaardige is gekomen in Mijn huis van overnachting en hij zou heengaan zonder te overnachten!?” [daaruit zou dus blijken dat Jaäkov in Beet El en niet in Jeruzalem op de berg Moria overnacht had]; en voorts zeiden zij, dat Jaäkov Jeruzalem Beet El noemde. Maar Loez is niet Jeruzalem, dus vanwaar leren zij dat? Daarom zeg ik dat de berg Moria in Jeruzalem uit de grond gerukt was en naar Beet El gebracht was [zodat nu inderdaad Jeuzalem = Moria en Beet El en Loez alle drie dezelfde kunnen zijn]. En dit is tevens de verklaring van wat er staat in Traktaat Choelien (91b), (zie Rasji op vers 11) namelijk dat de Tempel hem tegemoet snelde naar Beet El. En dat is de betekenis van wat er staat in vers 11, waar letterlijk staat: En hij ontmoette de plaats [doorgaans en ook hier vertaald met: Hij kwam aan op de plaats]. En wanneer u wilt zeggen: toen Jaäkov [van Beëer Sjeva naar Beet El] aan de Tempel voorbij trok, waarom hield Hij hem dan daar niet tegen? Het antwoord op die vraag is: hij had er geen erg in om te bidden op de plaats waar zijn voorvaderen gebeden hadden en zou men hem dan vanuit de Hemel tegenhouden? [Maar als hij er toch geen belangstelling voor had, waarom kwam de berg hem dan tegemoet?] Echter hij ging TOT Charan [vers 11], zoals blijkt uit Traktaat Choelien 91b. Toen hij in Charan aankwam zei
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE
251
hij: „Is het mogelijk dat ik de plaats, waar mijn voorvaderen gebeden hebben, ben voorbijgekomen, zonder er te bidden?” Nu bedacht zich hij om terug te gaan. En hij was al terug in Beet El, toen het land hem tegemoet sprong. Ramban is het helemaal niet eens met Rasji. Volgens Ramban kwam de plaats Jaäkov onmiddellijk tegemoet toen hij, in Charan aangekomen, bedacht dat hij in Jeruzalem niet gebeden had en hij daarom terug wilde gaan. Alleen de gedachte om terug te gaan was al voldoende. Ramban baseert zich hierbij op wat er staat in Traktaat Sanhedrin (95a): „Er zijn drie mensen voor wie de aarde zich samentrok: Eliëzer – de bediende van Avraham, Jaäkov en Avisjai de zoon van Zeroeja. [Daar de Gemara ze alle drie in één uitspraak noemt, neemt Ramban aan dat de samentrekking in alle drie gevallen van dezelfde aard was.] Dus Jaäkov ging niet terug naar Beet El en Har Moria sprong niet naar Beet El om Jaäkov daar te ontmoeten. Het blijkt ook uit Bereisjiet Rabba 68:8, waar staat dat net zoals Eliëzer in één dag naar Aram Naharajiem reisde, Jaäkov in één dag naar Charan reisde: voor beiden trok de aarde zich op dezelfde wijze samen. Het is ook niet logisch dat de berg Moria naar Beet El kwam, pas nadat Jaäkov vele dagreizen had afgelegd om van Charan terug te gaan naar Beet El. En bovendien, wat heeft „het midden van de ladder” die boven Jeruzalem zou zijn, voor bijzondere betekenis boven ieder ander deel van de ladder! Echter, Rabbi Hosjia zegt in Bereisjiet Rabba: reeds in vers 28:7 staat dat „Jaäkov zijn vader en moeder gehoorzaamde en naar Paddam Aram ging.” Waarom herhaalt Tora dan hier dat hij vertrok uit Beëer Sjeva? Jitschak en Rivka woonden in Chevron en vandaar vertrok Jaäkov naar Paddam-Aram, maar hij ging eerst naar Beëer Sjeva, want daar had zijn vader Jitschak toestemming gevraagd om het Land Israël te verlaten [maar niet gekregen] en daar wilde Jaäkov toestemming vragen van Hasjem om het Land te mogen verlaten. En het was in die plaats waar hij overnachtte en het visioen kreeg van de ladder en daar gaf God hem toestemming om het Land Israël te verlaten. En de ladder stond met zijn poten in Beëer Sjeva, waar hij lag te slapen, en het einde van de ladder [dus niet het midden an de ladder, zoals Rasji zegt] bevond zich boven de plaats waar later de Tempel zou komen te staan. En de top van de ladder stond in de poortopening van de hemel, waardoor de engelen de hemel in en uit gaan. En de Heerlijkheid van God stond boven de ladder. En de volgende ochtend vertrok Jaäkov van Beëer Sjeva naar Charan en kwam daar aan in één dag en dat was de contractie van de aarde. Dit is de mening van Rabbi José ben Zimra in Bereisjiet Rabba. En voor wat betreft de steen, die hem als hoofdkussen gediend had en die hij oprichtte als een gedenk- steen, die zette hij niet op de plaats waar hij geslapen had, want Bëer Sjeva is niet Beet El, maar op de plaats die „de woning van God” genoemd wordt, de stad die oorspronkelijk Loez heette. Dus volgens Rabbi José ben Zimra is Loez hetzelfde als Jeruzalem, dat Jaäkov Beet El noemde. Maar dit is niet het Beet El dat nabij Ai gelegen is, dat genoemd wordt in het Boek Jehosjoea (16:2, 18:3). Ramban citeert nog een andere, lange Midrasj in Pirkei deRabbi Eliëzer HaGadol die zegt dat Jaäkov eveneens van Beër Sjeva naar de Berg Moria reisde, waar hij halverwege de dag aankwam. Maar de zon ging plotseling onder en Jaäkov besloot daar te overnachten. In de ochtend nam hij de twaalf stenen, die tot één steen geworden waren, en zette die daar op als een gedenksteen. Hasjem stampte die steen in de grond en dat werd de Even Sjetia – de „Funderingsteen van de Tempel.” Ramban cocludeert: dus alle Midrasjiem zijn het er over eens dat de aarde zich samentrok voor Jaäkov, waardoor hij een afstand van enkele dagreizen in een ogenblik kon afleggen, mogelijk toen hij reisde van Beëer Sjeva naar Charan, toen hij terug wilde keren naar de Berg Moria en opnieuw toen hij van daar voor een tweede keer naar Charan ging. Maar geen van deze Midrasjiem zeggen dat de Berg Moria van zijn plaats
252
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE sprong, zoals Rasji beweert.
V!,«t oG Hu uh,« º Jt# r n oGrJ# t ic t v, t j.EHu re«CCC c«Ie#g h oF J Hu& jh :V Jt« rkg in! J e«mH u v·cM n 18
Jaäkov stond ’s ochtends vroeg op en nam de steen die hij als hoofdkussen gebruikt had, en zette die op als gedenksteen, en gooide er olie overheen. Ramban vcM n V,« t oG Hu – En hij zette die op als gedenksteen – Onze Geleerden hebben reeds het verschil uitgelegd [in de Jeroesjalmi, Traktaat Avoda Zara 4:5] tussen een gedenksteen en een altaar: een gedenksteen bestaat uit één enkele steen, terwijl een altaar uit verschillende stenen is samengesteld. Een gedenksteen is geschikt om er wijn of olie over te gieten, maar niet om er offers op te brengen, want die worden op een altaar gebracht. Toen Israël het Land binnentrok, werd het oprichten van gedenkstenen verboden, omdat de Kenaänieten die gebruikten voor hun afgodendienst.
:v b«Jtr k rh!gvo J zUk o%kUtu k·t,hC tUv! v oIeN vo J, t t%re Hu& yh 19
En hij noemde de naam van die plaats Beet-El – Huis van God - maar vroeger was de naam van die stad Loez.
rJ#t vZ v Qr. SC hb rn JU hsC N g ohv«k: I t vh v h ot r«·ntk rsb c«!e#g h rSHu& f :J« Ck k sdcU k«!f:t k oj% k hki, b u Qkº Iv hf«bt 20
Toen legde Jaäkov een gelofte af en zei: „Wanneer God met mij zal zijn en over mij zal waken op de weg die ik zal gaan, en mij brood en eten geeft en kleren om mij te kleden, Rasji hs N g ohv«k: t vhv h ot – Wanneer God met mij zal zijn – Wanneer Hij deze beloften tegenover mij zal houden, namelijk dat wat Hij gezegd heeft (in vers 15): Want Ik ben bij jou. hbrn JU – en over mij zal waken – zoals er staat [in vers 15]: Ik zal overal waar je gaat over je waken. k«ft: k oj k hki , bu – en Hij geeft mij brood en eten – zoals er staat geschreven [in vers 15]: Ik zal je niet verlaten, en wie om brood vraagt, wordt een verlatene genoemd [in Psalm 37:25], waar staat: en ik heb geen rechtvaardige gezien die verlaten is en wiens kinderen om brood vragen. Ramban De reden voor de voorwaarde, zoals Rasji die noemt, is dat Jaäkov bang was dat zijn zonden de uitvoering van de belofte van Hasjem zouden tegenhouden. Zo staat er geschreven in Bereisjiet Rabba [76:2]: „Rav Hoena zei in naam van R. Acha: ‘Er staat geschreven [in Ber. 28:15]: Zie, Ik ben met jou, en desondanks zegt Jaäkov: Als God met mij is. Hieruit leren we dat er voor de rechtvaardige geen zekerheid is op deze wereld.’ ” Het woord iem [dat hier vertaald is met ‘wanneer’] duidt in vele gevallen niet een twijfel aan, dus niet in de betekenis van ‘indien’ maar in de betekenis van ‘zodra de tijd ervoor gekomen is, wanneer de voorwaarden vervuld zijn.’ Sforno hs N g ohv«k: t vhv h ot – Wanneer God met mij zal zijn – Wanneer Hij van mij alle obstakels en hindernissen verwijdert, die de mens tot overtreding van de wil van zijn Schepper brengen, zoals onze geleerden zeggen [Eroevien 41b]: „Drie dingen beroven een mens van zijn verstand en kennis van zijn Schepper… namelijk afgodendienaren, een kwade geest en drukkende armoede.”
BEREISJIET – HOOFDSTUK 28 – PARASJAT WAJJETSEE
253
hbrn JU – En over mij zal waken – Mij bewaken tegen het kwaad van de heidenen die tegen mij in opstand zullen komen en mij zullen proberen te dwingen om overtredingen te doen. k«ft: k oj k hki , bu – En mij brood en eten geeft – Zodat ik niet verarm en tegen mijn wil in opstand kom tegen mijn Maker.
:oh v«kt k h!k v%Ivh vHhv u h·ct ,hCkt oIk! J c hTc J u& tf 21
en ik keer terug in vrede naar het huis van mijn vader, dan zal Hasjem mijn God zijn. Rasji oIkJ c hT c J u – En ik keer terug in vrede – Zoals Hij tegen mij gezegd heeft [in vers 15]: Ik zal je terugbrengen naar deze grond. oIkJ c – In vrede – Volledig zonder zonden, dat ik niets slechts zal leren van Lavan. ohv«kt k hk vIv h vhv u – Dan zal Hasjem mijn God zijn – Dan zal Zijn Naam op mij vallen, van begin tot eind, en er zal geen defect gevonden worden bij mijn kinderen, zoals er geschreven staat in vers 15]: wat Ik tegen [over] je gezegd heb. En deze belofte werd gedaan aan Avraham, want er is gezegd [in Gen. 17:17]: om voor jou en je nakomelingen tot God te zijn. Ramban Dit is geen voorwaarde, zoals Rasji beweert, maar een eed en de strekking ervan is als volgt: „Wanneer ik terugkom in het huis van mijn vader, zal ik Hasjem dienen op deze plaats van deze steen, die voor mij een huis van God zal zijn en dan zal ik daar vertienden. Er zit in deze zaak een geheim met betrekking tot wat de Geleerden gezegd hebben [in Ketoebot 110b]: „Wie buiten het Land Israël woont is als iemand die geen God heeft.” [Dus Hasjem zal alleen de God van Jaäkov zijn als hij in het land Israël is teruggekeerd.]. c – In vrede – D.w.z. onbeschadigd door ziekten, die een mens tot overtreding Sforno oIkJ brengen. Dat is de betekenis van wat onze Geleerden bedoelen met roeach ra – een kwade geest. Dan zal Hasjem mijn rechter zijn en oordelen of ik Hem gediend heb met heel mijn kracht.
hki º T T rJ#t k«fu oh·v«k:t ,hC v!hv h vcº M n hT n Gr J# t ,t«CZv ictv u& cf :Q k UBr¬ gt# r!¬g 22
En dan zal deze steen die ik als gedenksteen heb opgericht, een huis voor God worden en van alles wat U mij zult geven, zal ik beslist voor U een tiende afstaan. Rasji ,t«Zv ict v u – En deze steen – De verklaring voor het woordje En is: Wanneer Hij voor mij dat doet, dan zal ook ik dit doen. vcM n hT n Gr J# t ,t«Zv ict v u – En dan zal deze steen die ik als gedenksteen heb opgericht – Daarop zal ik God dienen; en zo deed hij ook toen hij terugkeerde uit Padan Aram, toen Hij tegen hem zei: Maak je gereed, trek op naar Beet El. Wat is de betekenis daarvan? Jaäkov richtte een gedenksteen op en bracht er een plengoffer op (Gen.:35:14).