Integraal Milieuverslag Een leidraad voor vakbondsafgevaardigden
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag Een leidraad voor vakbondsafgevaardigden
INHOUD Voorwoord -------------------------------------------------------------------------------------------- 4 Wat is het integraal milieujaarverslag ? ------------------------------------------------------ 5 Wat is het nut van het integraal milieujaarverslag ? -------------------------------------- 5 Welke bedrijven zijn milieujaarverslagplichtig ? ------------------------------------------- 6 Hoe ziet een IMJV er uit ? ------------------------------------------------------------------------ 7 Het deelformulier Identificatiegegevens ----------------------------------------------------- 8
Het deelformulier Energiegegevens - --------------------------------------------------------- 11 Het deelformulier Wateremissies ------------------------------------------------------------- 13 Het deelformulier Grondwaterstatistiek ----------------------------------------------------- 15 Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor producenten ----------------------------- 16 Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor overbrengers - --------------------------- 18 Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor verwerkers ------------------------------- 19 Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor exploitanten van stortplaatsen -- -------------------------------------------------------- 19 Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor exploitanten van verbrandingsinstallaties ------------------------------------------- 20 Hoe komt een bedrijf aan zijn gegevens voor het milieujaarverslag ? -------------- 21 Milieudesk ACLVB -- ------------------------------------------------------------------------------- 22 Appendix : Benchmark, Audit of GPBV. Bij welk bedrijf werkt u ? -- ------------------ 23
Lijst van afkortingen ----------------------------------------------------------------------------------------------- 24
Bronnen -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 24
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Het deelformulier Luchtemissies --------------------------------------------------------------- 9
Voorwoord Wegens de grote hoeveelheid aan verschillende economische activiteiten in Vlaanderen, hebben wij een zeer uitgebreide en ingewikkelde milieureglementering. Ingewikkeld, maar … noodzakelijk. Door de invoering van de milieuwetgeving in Vlaanderen wordt er over gewaakt dat emissies in lucht en water beperkt blijven, dat geur- en geluidshinder onder controle worden gehouden, enz. Kortom dat onze werk- én woonomgeving zo gezond en aangenaam mogelijk worden gehouden. Het is via de milieuvergunning dat de milieulast van de maatschappelijke en economische activiteiten in Vlaanderen tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. In het kader van het “Intersyndicaal milieuproject voor een versterkte milieuwerking binnen de Vlaamse vakbonden”, gesubsidieerd door de Vlaamse overheid, heeft ACLVB in 2005 - 2006 vormingen gegeven rond milieuwetgeving en milieuvergunningen. We wilden onze afgevaardigden in CPB, OR en syndicale delegatie wat meer inzicht geven in deze ingewikkelde milieuwetgeving en hen er op wijzen dat zij als vakbondsafgevaardigde vaak een belangrijke taak hebben bij de procedure van de totstandkoming én de instandhouding van de milieuvergunning van hun bedrijf. Eén van de middelen die de delegees daarvoor ter beschikking hebben is het Integraal Milieujaarverslag, dat moet opgemaakt worden door een groot aantal industriële bedrijven. In deze brochure hebben we getracht de informatie die in zo’n verslag kan staan te duiden en doen we suggesties voor discussiepunten binnen het CPB en de OR. We hopen dan ook dat deze brochure een handige leidraad kan zijn voor wat we een syndicale milieuwerking zouden kunnen noemen. Het voldoen aan de milieureglementering en het behoud van de milieuvergunning zijn niet alleen belangrijk voor de werkzekerheid van een onderneming, maar gaan ook vaak gepaard met belangrijke investeringen. De invloed hiervan op de economische - financiële informatie, het personeels- en tewerkstellings-beleid, aanpassingen bij nieuwe technologieën enz. is immers de core-business van een syndicale werking binnen een onderneming.
Ellen Van Hertbruggen ACLVB, Vlaamse Regionale
Deze brochure is gratis verkrijgbaar bij:
ACLVB, Vlaamse Regionale
Poincarélaan 72-74 1070 Brussel
Telefoon: 02/558.51.60 e-mail:
[email protected]
[email protected] of via de website: www.aclvb.be
Deze brochure werd uitgewerkt door Timothy De Clerck. Verantwoordelijke uitgever: ACLVB.
Wat is het integraal milieujaarverslag? Voor er sprake was van het integraal milieujaarverslag (IMJV) hadden sommige bedrijven één of meer van de volgende jaarlijks te vervullen verplichtingen :
➱ ➱ ➱
het opmaken van een milieujaarverslag dat melding doet van de uitstoot naar de lucht en het water van nader bepaalde stoffen; een melding van de productie van bedrijfsafvalstoffen; de aangifte van de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de heffing op waterverontreiniging; de aangifte van de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de heffing op de winning van grondwater.
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Deze verschillende rapporten en aangiftes moesten naar verschillende instanties worden gericht. In het kader van de administratieve vereenvoudiging heeft de Vlaamse Regering besloten deze delen samen te voegen tot het integraal milieujaarverslag, op te sturen naar het IMJV - loket dat de verdere verwerking voor zijn rekening neemt. Niet elk bedrijf zal het IMJV volledig moeten invullen. Bedrijven die bijvoorbeeld geen grondwater oppompen moeten de zogenaamde grondwaterstatistiek niet opmaken. De administratie bezorgt vóór 31 januari van elk jaar elke milieujaarverslagplichtige die ze kent de in te vullen formulieren op maat. Het is aan de onderneming om te controleren of het pakket volledig is: of er geen extra delen moeten worden ingevuld. Vóór 15 maart moet het IMJV verstuurd worden naar de centrale administratie, via de klassieke post of via een internetloket. Tezelfdertijd, ten laatste op 14 maart, moeten de milieucoördinator, het hoofd van de dienst preventie en de vakbondsafgevaardigden een afschrift krijgen.
Wat is het nut van het integraal milieujaarverslag? In de eerste plaats dient het IMJV om de overheid te informeren over de milieuprestaties van de bedrijfswereld. Naast controle op de naleving van de wetgeving (milieu - inspectie) en berekening van heffingen op afvalwater en grondwatergebruik wordt de informatie ook gebruikt bij het evalueren van het milieubeleid van de Vlaamse Overheid. Daartoe wordt alle informatie samengebracht en statistisch geanalyseerd. De wetgeving voorziet dat de effectieve en plaatsvervangende leden van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) en de effectieve leden van de Ondernemingsraad (OR) een exemplaar van het IMJV moeten krijgen van de werkgever. Afwijkingen daarvan zijn wel mogelijk via een aanpassing van het huishoudelijk reglement van het CPBW en / of OR. Wanneer er geen CPBW of OR is, krijgt de syndicale afvaardiging een kopie. Wat de syndicalisten met het IMJV moeten doen, wordt niet voorgeschreven. Vaak doet de werkgever het af als een saai en inhoudsloos document, bedoeld om ambtenaren een bezigheid te geven. Een actieve bespreking van het IMJV in het CPBW of de OR kan nochtans syndicaal nuttig zijn. Hierdoor krijg je namelijk een zicht op de prestaties en de voornemens van de onderneming op milieugebied. Dit kan in verband gebracht worden met het welzijn van de werknemers en het investeringsbeleid van de onderneming. Toch zou het milieu op zich een bekommernis van elk gezond, modern bedrijf moeten zijn.Een milieuvriendelijke bedrijfsvoering gaat immers vaak gepaard met een duurzame werkzekerheid.
➱
Welke bedrijven zijn milieujaarverslagplichtig? Of een bedrijf al dan niet een IMJV moet opmaken, valt in het algemeen af te wegen aan de hand van drie criteria: 1. De letter “J” in de indelingslijst voor vergunningsplichtige ondernemingen : In de indelingslijst uit bijlage 1 van VLAREM 1 (Vlaams Reglement Milieuvergunningen) wordt een groot aantal milieubelastende activiteiten een vergunningsklasse toegewezen. De meest milieubelastende activiteiten moeten een vergunning klasse 1 hebben. Bij een groot deel van die klasse 1-inrichtingen staat in de indelingslijst een letter “J”. Hiermee wordt de verplichting tot het opmaken van een IMJV aangeduid. Voorbeelden van bedrijven die om die reden een IMJV moeten invullen en indienen: ➱ ➱ ➱ ➱
olieraffinaderijen; grote bierbrouwerijen (meer dan 200 kW drijfkracht of productie van meer dan 75 miljoen liter per jaar); elektriciteitscentrales; farmaceutische fabrieken. Uitzonderingen: bedrijven of inrichtingen die vergunning van klasse 1 (moeten) hebben, maar geen IMJV moeten opmaken :
➱ ➱ ➱ ➱ ➱
bewerking van diamant; alles met dieren (veeteelt, dierentuinen); drukkerijen; fabrieken van elektrische en elektronische toestellen; fabrieken van fotografische producten (films, papier, ...).
2. Overschrijding van een emissiedrempelwaarde voor water of lucht : Hiermee bereikt men ondernemingen die volgens de indelingslijst geen IMJV moeten opmaken, maar toch belangrijke hoeveelheden verontreinigende stoffen en / of broeikasgassen uitstoten. De drempelwaarden staan vermeld in de deelformulieren luchtemissies en wateremissies. De totale opgetelde emissie van alle emissiepunten dient getoetst worden aan die drempelwaarde. Onderstaande tabel geeft een aantal voorbeelden van de verontreinigende stoffen en de drempelwaarden (in ton/ jaar) voor lucht. Het zijn er slechts 9 van de 65 drempelwaarden voor lucht. Voor wateremissies zijn er meer dan 100 stoffen met drempelwaarde vermeld. CO
200
SO2
100
NO2
50
CO2
100.000
Niet-methaan Vluchtige Organische stoffen
20
Formaldehyde
0,1
Cadmium
0,01
PM10 (fijn stof)
20
Totaal stof
20
3. Het energieverbruik : ondernemingen die een energieverbruik (elektriciteit + brandstoffen) van meer dan 0,1 petajoule (ofwel 27,8 miljoen kilowattuur) hebben, zijn ook IMJV- plichtig.
Hoe ziet een IMJV er uit ? Het IMJV heeft 8 mogelijke deelformulieren. Het hangt af van de activiteit van de onderneming of een deelformulier moet ingevuld worden of niet. We geven hier een overzicht. Verder in deze brochure wordt dieper ingegaan op de verschillende deelformulieren en de nuttige info die ze bevat voor syndicalisten. 1. Identificatiegegevens : dit deelformulier wordt door elke IMJV - plichtige ingevuld. 2. Luchtemissies : alle ondernemingen die voor één of meer van de stoffen de drempelwaarde overschrijdt moeten dit formulier invullen. 3. Energiegevens : bedrijven die het deelformulier luchtemissies moeten invullen, alsook ondernemingen met een energiegebruik van meer dan 0,1 petajoule per jaar en GPBV - bedrijven (zie appendix) moeten dit deel invullen. 4. Wateremissies : alle ondernemingen die voor één of meer van de stoffen de drempelwaarde overschrijdt moeten dit formulier invullen.
6. Afvalstoffenmelding voor producenten : de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) maakt tegen 31 december een lijst van meldingsplichtigen bekend; ook de GPBV bedrijven moeten een melding doen. 7. Afvalstoffenmelding voor overbrengers : ondernemingen die in het Vlaams Gewest aan afvalophaling doen moeten dit formulier invullen. 8. Afvalstoffenmelding voor verwerkers: bedrijven die afvalstoffen invoeren in het Vlaams Gewest (dus ook vanuit Brussel bijvoorbeeld) moeten deze melding doen. Vanaf 2007 komen er nog twee nieuwe formulieren bij. Namelijk de afvalstoffenmelding voor exploitanten van verbrandingsovens en de afvalstoffenmelding voor de exploitanten van stortplaatsen. In wat volgt zullen we dieper ingaan op de afzonderlijke deelformulieren waarbij we de structuur van het IMJV volgen. Voor elk onderdeel doen we suggesties voor nuttige vragen die op een OR of in het CPBW gesteld kunnen worden.
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
5. Grondwaterstatistiek : bedrijven die een vergunning hebben om meer dan 30.000 m³ grondwater per jaar op te pompen moeten via dit formulier aangifte doen van hun verbruik.
Het deelformulier Identificatiegegevens Dit formulier beslaat 5 bladzijden en moet worden ingevuld door elke IMJV - plichtige. De administratie stuurt het formulier op met de informatie van vorig jaar erop. Het is dan aan de onderneming om te zien of er wijzigingen moeten worden aangebracht. Er zijn 8 rubrieken: 1. Uniek identificatienummer van de exploitatiezetel. Dit is het Centraal Bedrijven Bestandnummer (CBB). Dankzij het CBB kunnen alle verschillende milieuadministraties toegang krijgen tot dezelfde informatie. Hierdoor werd het integreren van het milieujaarverslag technisch mogelijk. 2. Identificatie van de verslagplichtige. Dit deel bevat de adres- en contactgegevens van het bedrijf (de exploitatiezetel genoemd), alsook van een eventuele maatschappelijke zetel. Daarnaast vind je ook het aantal werknemers terug, exclusief en inclusief uitzendkrachten. 3. Contactpersoon voor het IMJV. Hier staan de gegevens van de persoon die mag gecontacteerd worden i.v.m. het IMJV. In veel gevallen is dit de milieucoördinator. In de volgende rubrieken wordt telkens de contactpersoon voor een bepaald onderdeel vermeld, in het geval die verschilt van de contactpersoon voor het verslag in zijn geheel. 4. Contactpersoon voor het onderdeel luchtemissie. 5. Contactpersoon voor het onderdeel wateremissie. 6. Contactpersoon voor het onderdeel afval. 7. Contactpersoon voor het onderdeel grondwaterstatistiek. 8. Wijzigingen. Hier moet worden gemeld of er in het bedrijf in het afgelopen kalenderjaar iets veranderd is, zoals een stopzetting van de vergunde activiteit, een overname en of de drempelwaarde voor lucht of water dit jaar is overschreden of niet. Er is ook plaats voor commentaar. Binnen de overlegorganen kan over dit formulier gevraagd worden in welke mate de vermelde contactpersonen bijkomende informatie kunnen verschaffen. Er kunnen praktische afspraken worden gemaakt over wanneer en hoe die contactpersonen mogen worden benaderd.
Het deelformulier Luchtemissies Dit is de vetste kluif in het IMJV, maar liefst 40 bladzijden. Op basis van de in formatie erin kun je opmaken op welke plaatsen en in welk onderdeel van de productie welke hoeveelheid van welke gassen (of stof) naar de lucht worden uitgestoten. Hierboven is reeds vermeld dat enkel bedrijven die boven een drempelwaarde hebben uitgestoten deze verplichting hebben. Deze verplichting blijft gelden voor drie opeenvolgende jaren, ook als de drempelwaarde niet overschreden werd. Als de exploitant kan aantonen dat er ingrijpende maatregelen zijn genomen om de uitstoot te beperken, dan wordt die periode beperkt tot twee jaar. Het aantal Vlaamse bedrijven dat via dit formulier verslag doet van zijn luchtemissies schommelt de laatste tien jaar tussen 300 en 350. Het deelformulier is opgedeeld in 8 rubrieken : 1. Overzicht activiteiten en processchema. Naast een processchema wordt hier een overzicht van activiteiten (installaties en apparaten) met emissies naar de lucht gevraagd. 2. Beschrijving activiteiten. De installaties en apparaten moeten hier in detail beschreven worden. Ze worden onderverdeeld in vijf types :
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
A. Productie- eenheid: per apparaat of installatie een beschrijving van de voornaamste productiestappen. B. Productie en/ of distributie van energie : een tabel van de installaties met hun functies (elektriciteit, warmte, stoom, …), het type en de gebruikte brandstoffen. C. Opslag en overslag: een beschrijving van de activiteiten in verband met opslag en overslag van materialen. D. Fakkel: een lijst van de fakkels (naverbranders) en de technische karakteristieken. E. Waterzuivering. Een lijst van de apparaten en installaties in het waterzuiveringssysteem.
3. Luchtemissiepunten (bronnen). Een lijst met alle gekende emissiepunten (doorgaans de schoorstenen) en een beschrijving (ligging, hoogte, diameter, …). 4. Zuiveringsapparatuur lucht. Het is zeer waarschijnlijk dat op een aantal emissiepunten rookgaszuivering (filters, cyclonen,…) wordt toegepast. Deze apparatuur wordt hier getabelleerd en beschreven. Ook het verwijderingsrendement, hoeveel percent er van de verontreiniging verwijderd wordt, moet worden vermeld. 5. Meetmethoden. Hier moeten de gehanteerde meetmethodes voor de luchtkwaliteit worden vermeld. Deze methodes verlopen volgens vastgelegde protocols, die elk hun eigen nummer dragen. 6. Verbruik en productie - Milieudruk van de activiteiten. Hier komt men tot de eigenlijke aangifte van hoeveelheden verontreinigende stoffen en broeikasgassen die in de lucht werden gebracht. Het is ingedeeld volgens de vijf types van installaties (productie, energie, op- en overslag, fakkels en waterzuivering). 7. Overzicht lucht. Hier wordt een overzicht gegeven van de totale uitstoot per verontreinigende stof of broeikasgas (alle apparaten en installaties opgeteld). Hier vind je ook de drempelwaarden terug en kan je dus zien van welke stof (fen) er minder moet worden uitgestoten opdat het IMJV niet meer zou moeten worden opgemaakt. 8. Commentaar en evaluatie. In dit deel wordt gevraagd aan de hand van grafieken de ontwikkeling van de uitstoot van de verontreinigende stoffen en / of broeikasgassen weer te geven. Je kan dus zien wanneer het bijvoorbeeld fout is gegaan. Verder hoort in dit deel een beschrijving van geplande maatregelen om de uitstoot te verminderen.
Binnen de overlegorganen kunnen op basis van dit document vragen worden gesteld naar de kwaliteit van de uitgestoten lucht. Het feit dat dit emissieverslag moet worden opgemaakt wil namelijk zeggen dat de uitstoot aanzienlijk is. Als het een eerste maal is duidt het erop dat de uitstoot vermeerderd is. Hoe komt dit? Is de productie in dezelfde mate toegenomen ? Worden de zuiveringsapparaten nog goed onderhouden ? Stoten we nog wel binnen de normen uit ? De grafieken in deel 7 zijn wellicht een goede start om dit deelformulier te bekijken : ze tonen de evolutie van de uitstoot en vertellen je voor welke verontreinigende stof er maatregelen nodig kunnen zijn. Vervolgens kan meer in detail worden gekeken waar in het productieproces het fout loopt. Je kunt dan ook vragen om het verloop door de jaren heen voor bepaalde emissiepunten te bekijken. dit staat immers niet op het deelformulier. In de OR kan er worden ingegaan op de kosten / batenanalyse van geplande investeringen in zuiveringsapparatuur. In het CPBW kun je vragen naar de gevolgen van de uitgestoten stoffen voor de werknemers, de omwonenden en het milieu.
10
Het deelformulier Energiegegevens De bedrijven die dit formulier dienen in te vullen zijn de GPBV - inrichtingen (zie appendix), bedrijven die het deel luchtemissies moeten invullen en bedrijven met een primair energieverbruik van 0,1 PJ (petajoule = een 1 met 15 nullen maal 1 joule, de eenheid van energie). Deze laatste categorie kan een audit- of een benchmarkbedrijf zijn, zie hiervoor ook de appendix voor nadere toelichting. Met primair energieverbruik wordt zowel de verbruikte elektriciteit als brandstoffen zoals gas, kolen en stookolie bedoeld. Elektriciteit en warmte (bv. stoom) zijn secundaire energiedragers : om het totaal te berekenen van de verbruikte energie wordt rekening gehouden met de energie van de verbruikte brandstof. Die hoeveelheid energie is altijd groter dan de verbruikte elektrische energie omdat er verliezen optreden bij transport. Het rendement (de verhouding tussen nuttig aangewende en verbrande energie) is 0,4. Een bedrijf dat jaarlijks 11 miljoen kilowattuur elektriciteit verbruikt zal zo dicht bij de grens van 0,1 PJ komen (27 miljoen kWh). Voor warmte wordt het rendement op 90 % gezet.
1. Elektriciteitsverbruiksgegevens van bedrijven die één of meerdere drempels overschrijden die vermeld zijn in het deelformulier Luchtemissies. Hier wordt het totale elektriciteitsverbruik op basis van de facturen of de aanwezige tellers in het bedrijf, uitgedrukt in MWh (1000 kilowattuur). 2. Energieproductiegegevens van GPBV bedrijven. Hier wordt de totale warmteof stoomproductie gevraagd en de totale elektriciteitsproductie. 3. Energieverbruiksgegevens van bedrijven met een primair energieverbruik van meer dan 0,1 PJ/ jaar. Naast het elektriciteitsverbruik wordt ook per brandstof de verbruikte hoeveelheid energie gevraagd. Er wordt ook een optelsom gemaakt.
11
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Het formulier bevat drie rubrieken die corresponderen met de drie categorieën van bedrijven die het formulier moeten invullen. Uiteraard kan een bedrijf in meerdere categorieën vallen en moet er dan meer dan een rubriek ingevuld worden.
Binnen de overlegorganen kan er hierover een discussie van het energiebeleid van het bedrijf worden opgezet. Wanneer je de formulieren van een aantal opeenvolgende jaren naast elkaar legt, krijg je een beeld van de evolutie van het energieverbruik. Zijn er mogelijkheden voor energiebesparing onderzocht ? Waarom wordt er al dan niet in geïnvesteerd ? Is men op de hoogte van steunmaatregelen voor energiebesparing zoals subsidies voor isolatie, zonnecellen, verhoogde belastingaftrek voor energiebesparende investeringen ... Op www.energiesparen.be/subsidies kan men een overzicht van de federale, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke steunmaatregelen vinden. Ervaringen van op de werkvloer kunnen belang hebben bij het energiebeleid. Vaststellingen dat een apparaat of een installatie minder goed werkt en meer energie verbruikt worden misschien niet altijd doorgespeeld naar de juiste persoon. Wanneer er energiebesparende maatregelen worden doorgevoerd is ook de vorming van het personeel van belang. Sommige van die maatregelen missen hun effect wanneer operatoren niet overtuigd zijn van het belang van bepaalde procedures.
12
Het deelformulier Wateremissies De verplichting om dit deelformulier in te vullen blijft net als bij het formulier luchtemissies drie jaar gelden, zelfs al wordt er geloosd onder de drempelwaarden. Op basis van de gegevens van 2004 doen jaarlijks ongeveer 500 bedrijven aangifte via dit formulier. Een groot stuk daarvan zijn 128 rioolwaterzuiveringsinstallaties, uitgebaat door de overheid. Dit is het tweede grootste deelformulier, na Luchtemissies. Net als het deel Luchtemissies is het ingedeeld in acht rubrieken: 1. Overzicht activiteiten en processchema. Naast een processchema wordt hier een overzicht van activiteiten (installaties en apparaten) met emissies naar het water verwacht. Deze activiteiten worden voorzien van een code die te vinden is op een indelingslijst van alle mogelijke bedrijfsactiviteiten die watervervuiling kunnen veroorzaken, de NOSE - P code.
4. Apparatuur waterbehandeling en waterzuivering. De onderneming moet hier aangeven op welke manier het afvalwater behandeld en gezuiverd wordt. Het verwijderingsrendement, dit is het percentage dat wordt verwijderd, van elke verontreinigende stof moet ook worden vermeld. 5. Meetmethoden. Voor elke verontreinigende stof moet de meetmethode worden vermeld. Ook de contactgegevens van externe laboratoria waar beroep op gedaan is moeten worden vermeld. 6. Watergebruik en waterstromen. Na al deze inleidende informatie komen we tot de eigenlijke aangifte. Dit onderdeel bestaat uit vijf tabellen. In de eerste tabel wordt per herkomst van het water (grond-, hemelwater... zie puntje 2) het totaal watergebruik (in m³ per jaar) en het gebruik opgedeeld naar activiteit gegeven. Dan wordt voor elke activiteit vermeld hoeveel water er in het product terecht komt, hoeveel er verdampt, hoeveel afvalwater er wordt geloosd en gerecycleerd. In een derde tabel wordt per meetput het lozingsdebiet (hoeveel kubieke meter water per jaar), op hoeveel dagen en tijdens hoeveel uren er werd geloosd en de gemiddelde zuurtegraad (in pH) en temperatuur van het water vermeld. Vervolgens wordt de gemiddelde concentratie (in mg / l) van elke gemeten verontreinigende stof en de totale vracht (in kg / jaar) per meetput getabelleerd. In een laatste tabel moet een schatting van accidentele lozingen worden gemaakt in de vorm van de vracht per verontreinigende stof.
13
3. Lozingspunten. Hier wordt een overzicht van de lozingspunten gegeven. De locatie, voor welke activiteiten er geloosd wordt, en informatie over de meetput worden ook vermeld.
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
2. Watergebruik van de gehele exploitatie. Hier wordt gevraagd welk water gebruikt wordt voor welke activiteiten. De activiteiten worden aangeduid aan de hand van de NOSE - P code. Water wordt onderverdeeld naar gelang de herkomst : grondwater, hemelwater (opgevangen regenwater), oppervlaktewater (waterlopen of kanalen), oppervlaktewater (vijvers), openbare distributie (drinkwater), openbare distributie (industriewater), intern afvalwater, extern afvalwater en andere.
7. Overzicht water. Hier wordt dan de optelsom gemaakt over de verschillende lozingspunten per verontreinigende stof. Er wordt onderscheid gemaakt tussen geleide lozingen en abnormale lozingen enerzijds, en totale brutolozing en totale nettolozing anderzijds. Een brutolozing kan verschillen van een nettolozing als het gebruikte water al vervuild was voor het gebruikt werd. Dit is in de praktijk het geval wanneer men oppervlaktewater gebruikt. Enkel de vervuiling die door het productieproces aan het water is toegevoegd telt om af te wegen ten opzichte van de drempelwaarden. Die drempelwaarden, die bepalen of de onderneming het formulier al dan niet moet invullen, staan in de laatste kolom. De lozingen en de drempelwaarden worden uitgedrukt in vrachten (in kg/jaar). 8. Commentaar en evaluatie. In de laatste rubriek van dit deelformulier wordt aan de hand van een aantal grafieken de evolutie van de lozingen van een aantal verontreinigende stoffen gevraagd. Ook moet er aandacht worden besteed aan geplande verbeteringen : een beschrijving van de maatregel, de waarschijnlijkheid van uitvoering, het verwachte jaar van ingebruikname, de voorziene kostprijs en het verwachte reductiepotentieel (dit is het percentage waarmee men de verontreinigende stof denkt te verminderen). Binnen de overlegorganen kan dit deelformulier stof zijn voor een discussie over het watergebruik in de onderneming. Je kan vragen stellen over het watergebruik: kan er regenwater gebruikt worden in plaats van ander water in het productieproces of in huishoudelijk gebruik (sanitair, poetsen,…)? Is de (meestal hoge) grondwaterkwaliteit absoluut vereist voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt? Kunnen processen aangepast worden zodat er minder water wordt verbruikt ? Kunnen we afvalwater hergebruiken? Hoe groot zijn de investeringen om minder water te gebruiken en hoeveel levert dit op aan besparingen door lagere heffingen en facturen ? Over de waterzuivering kun je vragen naar de werking van de installatie, de controle en het onderhoud. Kunnen er nog verbeteringen worden aangebracht ? Wat de metingen betreft, kun je vragen naar de gevolgde procedures. Je kan ook vragen om de resultaten bijvoorbeeld maandelijks op te volgen in het CPBW. Over de lozingen zelf kun je in rubriek 7 opzoeken wat de problemen zijn: van welke stof boven of in de buurt van de drempelwaarde geloosd wordt. In rubriek 6 kun je vervolgens opzoeken waar deze stof wordt geloosd en welke activiteit er de oorzaak van is. In rubriek 8 krijg je normaal een beeld van de evolutie van de verontreinigende stoffen over de jaren heen. Je kan vragen naar de vergunde lozingsnormen, dit zijn de maximale concentraties waarin de stoffen in het lozingswater mogen voorkomen. Die zijn niet zomaar te vergelijken met de informatie uit rubriek 7, aangezien er daar vrachten vermeld zijn (aantal kilo per jaar). In rubriek 6 staan wel de gemiddelde concentraties en de standaarddeviatie. Hoe kleiner de standaarddeviatie, hoe dichter de meetwaarden bij het gemiddelde liggen. Is de standaarddeviatie een kwart van het gemiddelde, dan kunnen de meetwaarden al 50 % boven (en ook eronder) het gemiddelde liggen. Zo kun je enigszins controleren of die lozingsnormen mogelijk worden overschreden. Verder kun je vragen naar de risico’s voor de mens en het milieu van de geloosde stoffen. Of er bijvoorbeeld gezondheidstoezicht is verplicht voor de blootgestelde werknemers.
14
Het deelformulier Grondwaterstatistiek Een milieuprobleem dat niet zo vaak in de aandacht staat is verdroging van de bodem. Omdat er meer grondwater wordt opgepompt voor industrieel gebruik en drinkwaterproductie dan er kan worden aangevuld door regenwater (een traag proces), dreigt de bodem in Vlaanderen te verdrogen. Ook de toename van verharde oppervlakten (wegen, bebouwing, parkeerterreinen) speelt hierin een rol omdat het de hoeveelheid regen die kan insijpelen beperkt. Via dit deelformulier dienen de grootverbruikers van grondwater een aangifte doen van hun gebruik. Het deelformulier bestaat uit drie rubrieken : 1. Onttrokken volumes per watervoerende laag. Per watervoerende laag staat er vermeld hoeveel water de onderneming mag oppompen en hoeveel er effectief werd opgepompt. Vervolgens worden per put de diepte van oppompen en de opgepompte hoeveelheid gegeven, naast enkele details over de meting. Tenslotte wordt de gebruikte hoeveelheid grondwater vergeleken met die van soorten water van een andere herkomst, namelijk regenwater, water uit waterlopen of kanalen, distributiewater en water uit vijvers. Dit gebeurt voor de totalen en voor tien verschillende toepassingen, namelijk : drinkwater, proceswater, spoelwater, koelwater, sanitair, stoomproductie, landbouw-beregening in open lucht, landbouw-beregening in de glasteelt, drinkwater voor vee, bodemsanering en andere.
3. Gegevens grondwateranalyse. Deze rubriek bevat de resultaten van de laboratoriumanalyse die is uitgevoerd. Ze moeten toelaten om de kwaliteit van het grondwater te beoordelen en om verontreiniging op te sporen. Binnen de overlegorganen kunnen naar aanleiding van dit formulier opnieuw vragen gesteld worden over duurzaam watergebruik, zie hiervoor de aanbevelingen bij Wateremissies. Specifiek over grondwaterverbruik kan men vragen stellen in verband met de afhankelijkheid van de productie van de beschikbaarheid van grondwater. Is er voldoende grondwater voorradig om de activiteiten verder te zetten of om die uitbreiding te realiseren ? Laat de vergunning toe om voldoende grondwater op te pompen ? Wanneer loopt de vergunning af en zal die aan dezelfde voorwaarden kunnen worden verlengd? Wat zijn de alternatieven? Is de kwaliteit van het grondwater voldoende voor ons productieproces ? Zijn er maatregelen nodig om die kwaliteit te verbeteren of blijvend te garanderen ?
15
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
2. Peilgegevens. Per put wordt een fiche ingevuld met daarin een beschrijving van de put, een beschrijving van de meetomstandigheden en meetmethode en een tabel met de resultaten van de uitgevoerde metingen. Wat er wordt gemeten is de diepte van het grondwater. Aan de hand van de tabel kan dus worden afgelezen of het grondwaterpeil zakt, stijgt of gelijk blijft. Ook de tijd dat er niet gepompt wordt en het debiet waarmee gepompt wordt moet worden bijgehouden.
Het deelformulier Afvalstoffen voor producenten De gegevens uit dit deelformulier wordt door de OVAM gebruikt om statistieken over bedrijfsafval op te maken. In het besluit tot invoering van het integraal milieujaarverslag (2004) staat : “de verslaggeving heeft betrekking op alle bedrijfsafvalstoffen, met uitzondering van de met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die door of in opdracht van de gemeente werden ingezameld of opgehaald”. Ook scholen, banken, winkels, ziekenfondsen, ... kunnen op die manier een IMJV-plicht “oplopen” : als hun afval wordt opgehaald door een firma in opdracht van het bedrijf zelf. Om betrouwbare statistieken op te maken werkt men volgens een steekproef - systeem waarbij een voldoende aantal bedrijven wordt geselecteerd, verspreid over alle economische sectoren en bedrijfsgroottes. Voor het einde van het jaar worden de “uitverkoren” bedrijven verwittigd. Op een totaal van bijna 45000 bedrijven in de database van de OVAM werden in 2005 ongeveer 15000 bedrijven geselecteerd. In 2006 werden iets meer dan 16000 bedrijven uitgekozen. Het is dus veruit het “meest populaire” deelformulier van het IMJV. De andere bedrijven ontspringen de dans niet : zij zijn immers verplicht om een afvalstoffenregister bij te houden. Uitzondering zijn de GPBV - bedrijven (zie ook appendix) die allemaal een formulier moeten invullen. Per afvalstof, per overbrenger, per verwerker en per verwerkingswijze moet een apart formulier ingevuld worden. Wordt een afvalstof door 2 verschillende firma’s overgebracht naar 3 verschillende verwerkingsbedrijven die elk hun eigen verwerkingsmethode hanteren, dan moeten er 6 verschillende aangiften worden gedaan. Er worden zeven rubrieken opgevraagd per aangifte : 1. Identificatie van de afvalstof. Per formulier moet de afvalstof worden geïdentificeerd aan de hand van de code op de afvalstoffenlijst van het Vlaams Reglement inzake Afvalvoorkoming en -beheer. 2. Voortgebrachte hoeveelheid. Er wordt hier de keuze gelaten om in ton of in kubieke meter of in allebei in te vullen. 3. Verwerking binnen het bedrijf ? Ja of nee moet hier worden ingevuld. 4. Gebruik als secundaire grondstof. Ook hier wordt ja of nee ingevuld. Indien ja, dan moet een certificaatnummer worden ingevuld. 5. Overbrenger. Hier worden de gegevens van de overbrenger ingevuld. De overbrenger moet erkend zijn door OVAM voor de ophaling van de afvalstof in kwestie. Elke erkende overbrenger heeft een OVAM-nummer. 6. Vervoer. De wijze van vervoer dient ook te worden aangeduid (over de weg, via het spoor of een waterweg). 7. Verwerking. Naast de gegevens van de verwerker moet hier ook de verwerkingswijze worden ingevuld, zoals daar zijn sorteren, recyclage, hergebruik, composteren, verbranden, storten. Ook de verwerker moet erkend zijn door OVAM en een OVAM - nummer hebben.
16
Binnen de overlegorganen kunnen omtrent het afvalbeleid van de onderneming bijvoorbeeld deze vragen gesteld worden:
Illustratie: de ladder van Lansink (met dank aan Ivarem)
17
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Wat zijn de voornaamste oorzaken van het afval en kan dit niet voorkomen worden ? Vermindert de afvalproductie of juist niet ? Wat zijn de kosten voor het bedrijf (verlies aan grondstoffen, inzameling, sorteren, ophaling, verwerking, milieuheffingen...)? Zijn er investeringen mogelijk om de afvalstroom te beperken ? Wegen de baten daarvan (besparing op grondstoffen en op de behandeling van afval,...) op tegen de kosten ? Zijn alle overbrengers en verwerkers verkend door OVAM ? Zijn er bij de behandeling van afval in de onderneming veiligheids- of gezondheidsrisico’s voor de werknemers ? Welke preventiemaatregelen zijn er nodig ? Werd er nagegaan of er een gezondheidstoezicht verplicht is voor de werknemers die blootgesteld worden aan de afvalstoffen? Bij het bepalen van een afvalbeleid kan men het beste uitgaan van de “ladder van Lansink”. Daarbij doorloopt men de verschillende sporten van de ladder in deze volgorde: preventie, hergebruik, recyclage, verbranden, storten. Men gaat dus pas verbranden als men er zeker van is dat achtereenvolgens preventie, hergebruik en recyclage niet mogelijk is.
Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor overbrengers OVAM heeft bijna 2500 bedrijven en organisaties erkend als overbrenger van afvalstoffen. Een bedrijf kan erkend overbrenger zijn, ook al is het maar een nevenactiviteit. Ze zijn allemaal verplicht deze melding te doen. Het formulier wordt onderverdeeld in 4 rubrieken: 1. Identificatie van de afvalstof. Zoals bij de melding voor producenten. 2. Overgebrachte hoeveelheid. De hoeveelheid kan in ton of in kubieke meter of beide uitgedrukt worden. 3. Bestemming. Hier wordt de keuze gelaten tussen vergund verwerker, secundaire grondstof en derde overbrenger. 4. Verwerking. Als de afvalstof niet als secundaire grondstof werd afgeleverd moest ze door een erkend verwerker verwerkt zijn. In dit deel dienen de identificatiegegevens van de verwerkende firma en de gebruikte verwerkingswijze worden ingevuld. De keuzemogelijkheden voor de verwerkingswijze zijn: sorteren, recyclage, hergebruik, composteren, verbranden, storten of andere voorbehandeling. Er zullen hier meestal verschillende formulieren moeten worden ingevuld, aangezien per afvalstof nog verschillende combinaties mogelijk zijn met verschillende bestemmingen en verwerkingswijzen. Binnen de overlegorganen kun je vragen naar de erkenning door OVAM van de verwerkers en derde overbrengers waarop beroep gedaan wordt. Wordt er rekening gehouden met de ladder van Lansink (zie deelformulier voor producenten) bij het bepalen van de verwerkingsmethode voor afval ? Vervoeren we enkel die afvalstoffen waarvoor we een erkenning van OVAM hebben ? Zijn er bij het vervoer van de afvalstoffen veiligheids- en / of gezondheidsrisico’s voor de werknemers? Welke maatregelen kunnen we nemen om die risico’s te beperken ? Is er verplicht gezondheidstoezicht voor werknemers blootgesteld aan de afvalstoffen ?
18
Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor verwerkers Ongeveer 2600 bedrijven en organisaties hebben een erkenning als verwerker van afvalstoffen. Enkel voor de afvalstoffen ingevoerd van buiten het Vlaamse Gewest moeten zij een aangifte doen. De gegevens over de afvalstoffen van binnen het Vlaamse Gewest verkrijgt de overheid immers al via de meldingen voor producenten en overbrengers. Ook dit formulier is opgedeeld in vier rubrieken : 1. Identificatie van de afvalstof. Zoals bij de melding voor producenten. 2. Overgebrachte hoeveelheid. Zie ook de melding voor producenten. 3. Land of gewest van herkomst. Hier dient enkel het land of gewest (Waals, Brussels) van herkomst worden ingevuld. 4. Verwerkingswijze. Hier is er te kiezen tussen zijn dezelfde 7 mogelijkheden als bij de formulieren voor producenten en overbrengers. Ook hier moet voor elke combinatie van afvalstof, land van herkomst en verwerkingswijze een apart formulier worden ingevuld.
Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor exploitanten van stortplaatsen Ook dit formulier wordt pas in 2007 ingevoerd. Het bestaat uit drie rubrieken : 1. Hoeveelheden en tarieven. Net zoals in het formulier voor verbrandingsovens moet hier een tabel worden ingevuld met de hoeveelheden (in ton) en de tarieven (in euro per ton) van het gestorte afval. Dit wordt allemaal opgesplitst naar afvalsoort en oorsprong (provincies, gewesten en buitenland). In een aparte tabel worden de namen van de producenten van shredderafval gevraagd, samen met de gestorte hoeveelheden. 2. Gemiddelde stortprijs. De gemiddelde stortprijs in euro / ton wordt hier gevraagd. 3. Groene stroom certificaten. Uit storten van organisch materiaal kan stortgas gewonnen worden. Dit gas, een minder kwaliteitsvolle variant van aardgas, kan worden gebruikt om elektriciteit op te wekken. Hiervoor kunnen dan weer groene stroomcertificaten worden bekomen. (Zie ook bij verbrandingsovens). Binnen de overlegorganen kan men vragen stellen over de resterende stortcapaciteit. Hoelang nog tot de stortplaats vol ligt? In de tabel wordt ook melding gemaakt van de hoeveelheden gestort gevaarlijk afval. Is iedereen van het personeel op de hoogte van de risico’s van dit afval ? Heeft men voldoende informatie over de ligging en de behandelingswijze ervan ?
19
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Binnen de overlegorganen kan er gevraagd worden naar het toepassen van de ladder van Lansink bij het kiezen van de verwerkingswijze (zie deelformulier voor producenten). Ook de gezondheids- en veiligheidsrisico’s die de afvalstoffen kunnen stellen kunnen aan bod komen, evenals de vraag of gezondheidstoezicht niet aan de orde is.
Het deelformulier Afvalstoffenmelding voor exploitanten van verbrandingsovens Dit deelformulier zal vanaf 2007, dus dan voor de activiteiten van 2006, moeten worden ingevuld door exploitanten van afvalverbrandingsovens. Het formulier wordt onderverdeeld in 6 rubrieken: 1. Technische gegevens over de capaciteit. Hier wordt vergunde capaciteit voor de hele site (in ton per jaar) en per lijn (in ton per uur) en hoeveel uur per jaar de capacitiet beschikbaar is geweest. 2. Rookgaszuivering. Hier wordt gevraagd welke technieken voor luchtzuivering er toegepast worden in de afgelopen twee jaar en wat er gepland is voor het komende jaar. Er staan negen vaak toegepaste technieken vermeld en er is plaats voor een andere te specifiëren. 3. Energierecuperatie. De warmte die bij verbranding van de afvalstoffen vrijkomt kan worden gebruikt om in energiebehoeften te voorzien. Voor de afgelopen twee jaar en het komende jaar wordt er gevraagd hoeveel energie er is gerecupereerd in de vorm van warm water, stoom en elektriciteitsproductie. 4. Groene stroom certificaten. Wanneer men met de vrijgekomen warmte elektriciteit opwekt kan er sprake zijn van groene stroom als de gebruikte brandstof biomassa (tuinafval, plantenoliën, dierlijke vetten, mest, waterzuiveringsslib ...) is. In deze rubriek wordt er gevraagd hoeveel groene stroomcertificaten werden toegekend en voor welke afvalsoort. Deze certificaten kunnen verkocht worden aan elektriciteitsleveranciers die verplicht zijn ervoor te zorgen dat een bepaald percentage van hun elektriciteit groene stroom is. 5. Hoeveelheden en tarieven. Hier moet een tabel worden ingevuld met per rij een andere afvalsoort en per kolom een andere provincie, gewest en een kolom buitenland. De hoeveelheid verbrand afval in ton, evenals de tarieven in euro per ton moeten worden ingevuld. 6. Stilstanden. Hier moet een tabel worden ingevuld met de oorzaak, een omschrijving, de duur en de gevolgen van een stilstand van de verbrandingsoven. Binnen de overlegorganen kan er gevraagd worden naar het functioneren van de rookgaszuivering. Is deze effectief genoeg en bestaan er geen betere alternatieven ? Energierecuperatie kan het bedrijf op termijn wat opleveren. Is zo’n investering denkbaar en haalbaar?
20
Hoe komt een bedrijf aan zijn gegevens voor het milieujaarverslag ? In wat voorafging blijkt dat een bedrijf dat een IMJV moet indienen heel wat gegevens over emissies, afvalstromen, energiegebruik, enzovoort moet kunnen opdissen. Hoe kan een bedrijf bijvoorbeeld weten dat ze boven de drempel emitteren als ze het niet meten? Is het excuus “Wir haben es nicht gewusst” geldig voor het niet indienen van een IMJV ? Neen. Er bestaat namelijk zoiets als de meet- en registratieverplichtingen. Algemeen zijn deze verplichtingen beschreven in het decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid. De meetgegevens moet de exploitant ter beschikking houden voor controleambtenaren en dit gedurende vijf jaar. In uitvoeringsbesluiten is nadere invulling gegeven aan deze verplichtingen. We zullen deze verplichtingen kort toelichten in dezelfde volgorde als het IMJV.
Wateremissies: de meetverplichtingen over wateremissies staan in VLAREM II. De algemene verplichtingen hangen af van het debiet van het geloosde afvalwater. Vanaf 2m³ per dag of 50 m³ per maand of 500 m³ per jaar moet er de mogelijkheid worden voorzien om stalen te nemen van het afvalwater. Vanaf 2m³ per uur of 20m³ per dag moet die voorziening aan de voorschriften voordoen, de zogenaamde meetgoot. Vanaf een debiet van 50m³ per uur moet er ook apparatuur aanwezig zijn om continu het debiet te meten en stalen te nemen. Daarnaast worden verschillende meetprogramma’s voorgeschreven voor de vervuilende stoffen in het water. Het debiet is ook hier een bepalend criterium voor de frequentie van de metingen. Dat kan gaan van één keer per jaar over halfjaarlijks tot driemaandelijks en maandelijks. Grondwater: een verplichting op metingen van het opgepompte grondwater bestaat niet. Wel is men verplicht heffingen te betalen op basis van de opgepompte hoeveelheid. Als het bedrijf geen metingen kan voorleggen moet het de heffing betalen voor de totale vergunde hoeveelheid. Men heeft er dus alle belang bij metingen te doen. Afvalstoffen: In het VLAREA wordt bepaald dat zowel producenten van bedrijfsafval en overbrengers en verwerkers van afval tout court een afvalstoffenregister moeten bijhouden dat ze minstens maandelijks bijwerken.
21
Energiegegevens: de Vlaamse regering heeft de mogelijkheid om een energieboekhouding op te leggen aan bedrijven ingeschreven in het REG - decreet (rationeel energiegebruik). Totnogtoe bestaat die verplichting niet. Bedrijven worden dus verondersteld vanuit zichzelf hun energiegegevens bij te houden en te controleren of ze boven de drempelwaarde van 0,1 PJ zitten.
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Luchtemissies: in het uitvoeringsbesluit VLAREM II wordt de bedrijven een meetstrategie opgelegd voor stofdeeltjes, zwavel- en stikstofoxiden. Wanneer er meer dan een 5 kg per uur zwavel- of stikstofoxiden wordt uitgestoten of meer dan 0,5 kg stofdeeltjes per uur moet er tenminste maandelijks worden gemeten op deze drie parameters. Wanneer er meer dan 50 kg zwaveloxide, 30 kg stikstofoxide of 5 kg stof per uur wordt uitgestoten, dan moet er continu worden gemeten. Metingen van andere parameters kunnen worden opgelegd via de vergunningsbeslissing.
Milieudesk ACLVB De suggesties in deze brochure zijn niet altijd gesneden koek voor de doorsnee militant : het bestuderen van het milieujaarverslag kan een zware dobber blijken. In sommige bedrijven kan de preventieadviseur of milieucoördinator nog tekst en uitleg verschaffen. In andere bedrijven ligt dit blijkbaar moeilijker. Daarom bieden wij deskundige ondersteuning voor het aanpakken van milieudossiers. Contactpersoon:
Timothy De Clerck ACLVB, Vlaamse Regionale
Telefoon: 02/558.51.64 e-mail:
[email protected]
22
Poincarélaan 72-74 1070 Brussel
Appendix : Benchmark, Audit of GPBV. Bij welk bedrijf werkt U? In wat voorafging werden soms termen als GPBV - inrichtingen, benchmarkbedrijven en auditconvenant gebruikt. In deze appendix verklaren we deze termen.
In die deellijsten worden de categorieën verder gedetailleerd beschreven, met inbegrip van criteria zoals opslagcapaciteit, vermogen van machines, aantal plaatsen voor dieren... De lijst van GPBV-bedrijven is openbaar en kan worden teruggevonden op de website van de Vlaamse milieuadministratie (zoekterm GPBV invoeren). Voor de lijst van industriële bedrijven van eind 2005 is de URL : http://www.mina.be/uploads/lijst_GPBV-industrie_2005_(nov).pdf
Er is een aparte lijst voor veeteeltbedrijven. Naast het bestrijden van vervuiling vraagt de richtlijn aan de lidstaten dat de vergunningsregelgeving ook rekening houdt met energiegebruik volgens de best beschikbare technieken (zo zuinig mogelijk). Hiervoor heeft de Vlaamse regering het besluit energieplanning uitgevaardigd in 2004. Dat legt bepaalde verplichtingen op aan bedrijven die een hoog energieverbruik hebben: de energie-intensieve inrichtingen met een jaarlijks verbruik boven de 0,1 PJ - drempel. Een erkend energiedeskundige moet een energiestudie en een energieplan opmaken. Het eerste beschrijft het verwachte jaarlijkse energieverbruik en een vergelijking met andere bedrijven op het vlak van energie-efficiëntie. Het energieplan beschrijft het verbruik zo specifiek mogelijk en stelt maatregelen voor om dat verbruik te verminderen. De maatregelen met een terugverdientijd kleiner dan 3,5 jaar moeten binnen de drie jaar uitgevoerd worden. Om de vier jaar moeten de documenten vernieuwd worden. De grote energie-intensieve bedrijven, met een verbruik hoger dan 0,5 PJ per jaar, en bedrijven die over een stookinstallatie beschikken met een vermogen van 20 MW of meer krijgen de kans van de Vlaamse overheid om toe te treden tot het Benchmarkingconvenant. Dit houdt in dat ze een overeenkomst aangaan met de Vlaamse overheid waarin men afspreekt dat men zijn energieprestaties zal vergelijken met de wereldtop (de benchmark) en het nodige zal doen om tegen 2012 tot de wereldtop qua energie-efficiëntie te behoren. In ruil engageert de Vlaamse regering zich om de toegetreden bedrijven geen bijkomende verplichtingen op te leggen in verband met energie-efficiëntie en CO2 -uitstoot, om de bedrijven verhandelbare emissierechten toe te kennen en om de bedrijven in een positief daglicht te stellen in haar communicatie. In juli 2006 was het aantal toegetreden bedrijven uitgegroeid tot 187. Meer informatie over het benchmarkingconvenant kunt u vinden in de brochure uitgegeven door Arbeid&Milieu (www.a-m.be/bench.htm) en op de website van de Vlaamse overheid www.benchmarking.be.
23
1. energieproductie 2. verwerking en productie van metalen 3. minerale industrie 4. chemische industrie 5. afvalbeheer 6. overige activiteiten zoals papierindustrie, vleesindustrie, …
Aan de slag met het Integraal Milieuverslag
Een GPBV-bedrijf valt onder de Europese richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Zulke bedrijven zijn verplicht tegen ten laatste oktober 2007 de best beschikbare technieken (BBT) toe te passen om verontreiniging te voorkomen of te beperken. Soms wordt de Engelse afkorting IPPC (integrated pollution prevention control) gebruikt. De bijlage van de richtlijn bevat een lijst van industriële activiteiten die onder de richtlijn vallen. De Vlaamse Regering heeft de indelingslijst van het reglement milieuvergunningen (VLAREM) vervolgens aangepast aan deze lijst, zodat de BBT - verplichting in de milieuvergunning kan worden ingeschreven. De GPBV-lijst bestaat uit zes deellijsten :
Voor bedrijven met een kleiner, maar nog steeds intensief energieverbruik (tussen de 0,1 en de 0,5 PJ) heeft de Vlaamse overheid de mogelijheid om toe te treden tot het Auditconvenant voorzien. Dit is terug een overeenkomst tussen een bedrijf en de Vlaamse regering, waarbij het bedrijf zich engageert om meer te doen dan de bestaande verplichting. In plaats van binnen de drie jaar alle maatregelen met een terugverdientijd (TVT) van 3,5 jaar en minder voeren ze in een eerste fase alle maatregelen uit met een TVT van 3,6 jaar en minder binnen de vier jaar na het opstellen van het energieplan. Vervolgens wordt het energieplan geactualiseerd en zullen de bedrijven de maatregelen met een TVT 3,9 jaar of minder binnen de vier jaar uitgevoerd. In ruil geeft de Vlaamse regering vrijstellingen van bijkomende maatregelen inzake energie - efficiëntie en broeikasgasemissies, voorrang bij Vlaamse steunmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie en een vermindering op de federale belasting op elektriciteit. De bedrijven hadden de kans tot eind 2005 om toe te treden en het convenant loopt tot eind 2013. 229 bedrijven zijn toegetreden. Meer gedetailleerde informatie vind je op www.auditconvenant.be en in een nog te verschijnen publicatie van Arbeid&Milieu (http://www.a-m.be/Kyoto%20laat%20ons%20niet%20koud.htm)
Lijst van afkortingen BBT CPBW GPBV IMJV OR OVAM REG TVT VLAREA VLAREM I VLAREM II
Best beschikbare technieken Comité voor preventie en bescherming op het werk Geïntegreerde preventie van en bescherming tegen verontreiniging Integraal milieujaarverslag Ondernemingsraad Openbare vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Rationeel energiegebruik Terugverdientijd Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning Besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Bronnen http://www.emis.vito.be/navigator/ http://www.ovam.be http://imjv.milieuinfo.be http://www.energiesparen.be http://www.vmm.be
“Aan de slag met milieuinformatie” een brochure van de ACV, 2006. De Pue E., Lavrysen L., Stryckers P. (2005); Milieuzakboekje; Wolters Kluwer België Foto’s: www.freefoto.com
24
D/1831/2007 / 3 / 600
Verantwoordelijke uitgever : Hugo Engelen Poincarélaan 72 / 74 - 1070 Brussel