1 Eddon Software BV Rietveldenweg AS s Hertogenbosch The Netherlands T +31 (0) F +31 (0) E W Installation & Configuration Solution Builder SE Add-on:...
De Solution Builder SE is een zeer uitgebreide bouwsteen gemaakt voor Exact Synergy Enterprise. Met deze bouwsteen bent u in staat om onbeperkt entiteiten toe te voegen aan Synergy Enterprise. U kunt zelf entiteitkaarten samenstellen met een onbeperkt aantal velden, knoppen en tabbladen. Met deze bouwsteen bent u dus in staat om Synergy volledig aan te passen aan uw wensen en eisen. Het toevoegen van bedrijfs- en branchespecifieke processen wordt hiermee zeer eenvoudig gemaakt. De Solution Builder vervangt de standaard projectmodule van Synergy en breidt de functionaliteit verder uit. Hierbij worden de standaard projecten omgezet naar entiteiten binnen Solution Builder. De Solution Builder biedt u de mogelijkheid om naast projecten ook andere type entiteiten aan te maken. U krijgt hierbij de beschikking over uitgebreide opties om de entiteiten volledig naar uw eigen wensen in te richten met behulp van knoppen, velden, tabbladen, etc.
Voor de server(s) zijn de standaard systeemeisen voor Exact Synergy Enterprise van toepassing. Deze zijn te vinden op de Exact portal. 2.2
Systeemeisen client
Voor de clients zijn de standaard systeemeisen voor Exact Synergy Enterprise clients van toepassing. Deze zijn te vinden op de Exact portal. 2.3
Benodigde rechten
Voor de installatie zijn de volgende rechten van belang: System administrator (om de database te kunnen updaten en initialiseren) Synergy administrator (om rechten/rollen aan te maken) 2.4
Afhankelijkheden andere applicaties
Om een of meerdere bouwstenen te kunnen gebruiken moet men ook de bouwsteen Add-on Maatwerkmenu SE hebben geïnstalleerd. Voor bepaalde functionaliteit dient MS Word Merge Add-on SE geïnstalleerd te zijn. Voor bepaalde functionaliteit dient MS Reporting Services Integrator SE geïnstalleerd te zijn.
LET OP: U dient altijd de recente commerciële versie van de bovengenoemde add-ons te installeren. 2.5
Technische uitgangspunten
Er is bij de ontwikkeling gebruik gemaakt van de ‘Software Development Kit’ (SDK) voor Exact Synergy Enterprise. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de bouwsteen zoveel mogelijk onafhankelijk van de standaard software kan functioneren. Hierdoor wordt het eenvoudiger om een update van de standaard software uit te voeren. Ondanks dat dient u toch contact met uw partner op te nemen wanneer u een update wilt uitvoeren naar een nieuwere versie van Exact Synergy Enterprise. 2.6
Benodigde licenties
2.7
Vanaf batch 244 is de module ‘YA5301 - Enabling add-on solutions role’ vereist in de Synergy Enterprise licentie. Voor de Solution Builder SE is een licentiesleutel van Eddon vereist. Functionele uitgangspunten
Er wordt gebruik gemaakt van de standaard oplossing van Exact Synergy Enterprise vanaf batch 249. Eventueel kan dit uitgebreid worden met andere bouwstenen.
Stapsgewijs dienen de volgende stappen uitgevoerd te worden voor een correcte werking van de Solution Builder SE. Per stap staat aangegeven of deze verplicht of optioneel uitgevoerd moet worden en de betreffende paragraaf voor meer informatie staat vermeld. 01 02 03 04 05 06 07 08
Installeer Exact Synergy Enterprise Lees Exact licentie in Maak nieuwe database aan of open bestaande database Installeer Add-on Maatwerkmenu SE Installeer Solution Builder SE Voer deployment uit Verleen de juiste rechten Lees Solution Builder licentiesleutel in
Aanmaken entiteittypes Toevoegen statussen aan entiteittypes Toevoegen knoppen aan entiteittypes Toevoegen secties aan entiteittypes Toevoegen velden aan entiteittypes Toevoegen overzichten aan entiteittypes Toevoegen tabbladen aan entiteittypes Toevoegen functierollen aan entiteittypes
Stel grafische overzichten in voor entiteittypes Maak 1 of meerdere triggers aan Definieer labels en voeg deze toe aan entiteittypes Definieer koppelingen en voeg deze toe aan entiteittypes
Bij gebruik van de add-on kan het voorkomen dat het erop lijkt dat wijzigingen van een update niet goed doorgevoerd worden. Oude functionaliteiten worden dan bijvoorbeeld geladen, waardoor u onterecht foutmeldingen kunt krijgen of bepaalde configuraties niet beschikbaar heeft. Bij het aanroepen van een webpagina worden gegevens opgeslagen op de client. Dit zorgt ervoor dat Internet Explorer de volgende keer de pagina sneller kan openen. Dit wordt vooral gedaan met JavaScripting, waar de add-on ook gebruik van maakt. Wijzigingen in het JavaScript (de add-on) die op de server hebben plaatsgevonden, worden door de client dan niet herkend en geladen. Om alle wijzigingen van een update van de add-on correct tot uw beschikking te krijgen, is het daarom noodzakelijk om op de clients de instellingen in Internet Explorer aan te passen. Internet Explorer zal nu iedere keer bij het benaderen van een Synergy-pagina deze direct van de server laden. Zo opent u altijd de meest up-to-date versie van de webpagina. Ga op de clients in Internet Explorer naar “Extra | Internetopties” en open tabblad ‘Algemeen’. Klik bij ‘Browsergeschiedenis’ op “Instellingen” en selecteer de optie “Elke keer als ik de webpagina bezoek”. Klik op “OK”, nogmaals op “OK” en start Internet Explorer opnieuw op om de instellingen te activeren.
Installation & Configuration Solution Builder SE 4.2
Add-on Maatwerkmenu SE
Voor een correcte werking van de bouwstenen dient het Add-on Maatwerkmenu SE geïnstalleerd te worden. Het Add-on Maatwerkmenu is een aparte installatieset en voegt het “Add-on” menu toe aan Synergy. Hiervandaan kunnen meerdere maatwerkonderdelen worden aangeroepen.
4.3
Installatie software
De bouwsteen dient op de server geïnstalleerd te worden waar ook Exact Synergy Enterprise staat. Door middel van het bestand ‘CSSetup_NL.exe’ kan de set-up van de bouwsteen opgestart worden. LET OP: Voor het installeren dienen alle gebruikers Synergy te verlaten. Ook eventuele achtergrondprocessen dient u tijdelijk te stoppen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bij “Installatie soort” wordt gekozen voor ‘CD installatie’ Bij “Lokale installatiedirectory” moet worden gekozen voor de directory waar Exact Synergy Enterprise in geïnstalleerd staat. Door te kiezen voor “OK” wordt de installatie gestart. Het volgende scherm verschijnt.
Door te kiezen voor “Yes” wordt de installatie verder uitgevoerd. Wanneer de installatie voltooid is, wordt het onderstaande scherm getoond.
LET OP: Wanneer u Solution Builder gebruikt in meerdere databases (bijvoorbeeld voor testdoeleinden), dient u voor elke database een aparte installatie uit te voeren in aparte mappen. Dit om te voorkomen dat er installatieen databasebestanden door elkaar worden gehaald bij het uitvoeren van de deployment (meer over deze functionaliteit in hoofdstuk 8).
Installation & Configuration Solution Builder SE 4.4
Bijwerken database
Na het installeren van de bouwsteen moet de database opnieuw geïnitialiseerd worden. Hierom zal automatisch worden gevraagd bij het opstarten van Synergy.
Tevens dient een deployment te worden uitgevoerd, in ieder geval na een update van Solution Builder op een bestaande omgeving. Meer informatie over de deployment vindt u in hoofdstuk 8. Door te kiezen voor “Bijwerken” wordt het initialiseren van de database en de deployment uitgevoerd. * De instellingen bij het onderdeel ‘Login’ zijn afhankelijk van de beveiligingsinstellingen van de Synergy database. ** Iedere database dient apart bijgewerkt te worden. 4.5
Installatie op bestaande Synergy omgeving
Wordt de Solution Builder geïnstalleerd op een bestaande Synergy Enterprise omgeving, waarbij al gebruik gemaakt wordt van projecten, dan wordt er bij de installatie automatisch een conversie uitgevoerd. Bestaande projecten worden omgezet naar een standaard meegeleverd entiteittype ‘Project’. De velden van de projecten worden gekopieerd naar de nieuwe entiteitvelden. De betreffende tabellen in de database worden gevuld. LET OP: Nadat u de installatie heeft gedaan, dient u ALTIJD een deployment uit te voeren (zie hoofdstuk 8).
Installation & Configuration Solution Builder SE De standaard Synergy-menuopties voor projecten worden verwijderd en zijn vervangen door de menuopties van Solution Builder. De menuopties zullen automatisch worden toegevoegd voor alle gebruikers. Wanneer u echter de standaard menuopties had toegevoegd, kan er een foutmelding verschijnen:
Dit heeft ermee te maken dat de menuopties nog in de cache van uw internetbrowser kunnen staan. In dit geval klikt u op “Voorkeuren” en voegt u handmatig de menuopties toe. Vanaf versie 6 van Solution Builder kan het voorkomen dat de optie ‘Project’ uit “Voorkeuren” is verdwenen voor de gebruikers. Dit heeft te maken met een bepaald back-upbestand dat niet is aangemaakt in de voorgaande versies. Om dit probleem op te lossen, dient u een update van Synergy Enterprise uit te voeren. Wanneer bij de “Instellingen” de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” is aangevinkt, kan de definitie van entiteittype ‘Project’ niet aangepast worden. Bij het openen van een projectentiteit wordt de standaard projectkaart van Synergy Enterprise (ProCard.aspx) geopend. LET OP: Standaard ‘Project’ is wel omgezet naar een entiteittype. Wanneer u de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” uitvinkt, heeft u de mogelijkheid om naast de standaard velden eigen gedefinieerde velden en/of andere onderdelen zoals tabbladen en knoppen uit Solution Builder toe te voegen aan ‘Project’. Er geldt dan de Solution Builder functionaliteit voor dit entiteittype en functierecht 1709001 is benodigd om projectentiteiten te mogen bewerken. Een gebruiker opent vervolgens een projectentiteit als entiteitkaart (CSNOBEntEntityCard.aspx). Vinkt u de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” weer aan, dan zal het entiteittype nog steeds te bewerken zijn, maar u ziet hier niets van op de projectkaart (ProCard.aspx wordt immers geopend). LET OP: Om na conversie en de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” uitgevinkt gebruik te kunnen maken van projecten, dienen de juiste rechten te zijn verleend aan de gebruikers. Zie paragraaf 5.1 voor meer informatie. Naast de standaard projecten zijn ook alle standaard projectoverzichten na de conversie gewoon beschikbaar via “Projecten | Overzichten”.
Installation & Configuration Solution Builder SE 4.5.1
Benodigde velden voor Time & Billing
Wanneer u gebruik wilt maken van de Time & Billing budgetfunctionaliteit, is het aan te raden dat met de standaard projecten (optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” aangevinkt) te doen. Wilt u de functionaliteit echter ook op Solution Builder entiteiten gebruiken, dan dienen vanaf batch 245 van Synergy Enterprise een aantal velden handmatig toegevoegd te worden. In paragraaf 5.8 staat beschreven hoe u velden aanmaakt. LET OP: Bij alle velden dient bij “Tabelnaam” ‘PRProject’ ingevuld te worden en de “Naam” dient gevuld te worden zoals in de volgende tabel. “Naam”
“Label”
Type veld
Opmerkingen
Billable
Factureerbaar
Ja/Nee-veld
HourBilling BillingCurrency
Facturering
Referentieveld
In standaard Synergy heet dit veld “Uren en kosten registreren op dit project” en is alleen beschikbaar wanneer het een ‘Intern’ project betreft. Stel als “Referentie” de optie ‘Artikelen’ in.
Stel als “Referentie” de optie ‘Valutasoorten’ in. Dit veld is verplicht. Geef een “Standaardwaarde” mee, bv. ‘EUR’. LET OP: Geen letters gebruiken in de code van de lijst ‘INVOICETO – Invoice to’. Deze lijst wordt standaard meegeleverd met de installatie van Solution Builder en heeft waardes: 0 – Geen factuur 1 – Relatie 2 – Dealer 3 – Moederbedrijf
Bedragveld Stel als “Referenctie” de optie ‘Relaties’ in. Vul “Selectie” met: c.cmp_type in (‘C’, ‘R’) Stel als “Referentie” de optie ‘Relatie’ in. Vul “Selectie” met: c.cmp_type in (‘C’, ‘R’) LET OP: Geen letters gebruiken in de code van de lijst ‘INVOICEGROUPING’. Deze lijst dient de volgende waardes te bevatten: 0 – Geen 1 – Project / Artikel 2 – Project / Artikel / Omschrijving 3 – Project / Leverbaar / Artikel 4 – Project / Leverbaar / WBS regel / Artikel 5 – Project / Leverbaar / WBS regel / Artikel / Omschrijving 6 – Project / Medewerker / Artikel 7 – Project / Medewerker / Artikel / Omschrijving 8 – Project / Medewerker / Leverbaar / Artikel 9 – Project / Medewerker / Leverbaar / WBS regel / Artikel 10 – Project / Medewerker / Leverbaar / WBS regel / Artikel / Omschrijving
Pagina 13 van 113
Installation & Configuration Solution Builder SE
5
Configuratie Solution Builder SE
5.1
Beveiliging in Synergy
5.1.1
Benodigde rol ‘Enabling add-on solutions’ vanaf batch 244
Vanaf batch 244 dienen alle medewerkers die gebruik moeten kunnen maken van de Solution Builder, gekoppeld te zijn aan de licentierol ‘Enabling add-on solutions’ op niveau ‘Bedrijf’. Koppel hiervoor allereerst een willekeurige licentierol aan de medewerkers, waarmee bepaald wordt op welke Synergy-portal (ESS, CRM, etc.) ze kunnen inloggen. Hierna kunt u de rol ‘Enabling add-on solutions’ koppelen aan de gebruikers op niveau ‘Bedrijf’. Voor meer informatie over de rollenstructuur binnen Synergy Enterprise verwijzen wij u naar documenten 20.997.555 en 20.708.246 op de Exact Customer Portal. 5.1.2
Benodigde functierechten
Bij de installatie van de Solution Builder zijn automatisch nieuwe functierechten aangemaakt. Deze zijn te vinden via het menupad “Systeem | Inrichting | Beveiliging: Functierechten”.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.1.3
Add-on toegang vanaf Add-on Maatwerkmenu SE versie 3
In de Solution Builder worden licenties uitgegeven om gebruik te kunnen maken van de add-on. Voorheen werd dit geregeld door de gebruikers te koppelen aan het licentiefunctierecht 1709001. In versie 3 van het Add-on Maatwerkmenu komt dit licentiefunctierecht te vervallen en wordt de toegang geregeld door gebruikers te koppelen in een onderhoudscherm van het Add-on Maatwerkmenu. Ga naar “Add-on | Inrichting | Add-on Menu: Add-on toegang” en een overzicht verschijnt van de add-on’s waarvoor gebruikers toegang moeten kunnen krijgen. U ziet hoeveel gebruikers er in de licentie zitten en hoeveel gebruikers er gekoppeld zijn.
Klik op de betreffende add-on.
Klik op de knop “Nieuw” en een pop-up verschijnt, waarin de medewerkers geselecteerd kunnen worden. Is een medewerker geselecteerd, dan wordt deze direct toegevoegd aan de lijst gebruikers. Ook de koppeling is direct actief, mits de medewerker actief is binnen Synergy. Door op het vinkje in de kolom ‘Koppeling actief’ te klikken, wijzigt deze in een kruisje en wordt de koppeling gedeactiveerd. Een gebruiker kan ook uit de lijst worden verwijderd door hem aan te vinken en op de knop “Verwijderen” te klikken. Een andere manier om medewerkers toegang te verlenen is door op de knop “Toewijzen” te klikken.
Vink de medewerkers aan die u toegang wilt geven (1) en klik op de knop “Toewijzen” (2) om de instelling te activeren. Alle gebruikers in Synergy dienen nog wel gekoppeld te worden aan de rol ‘Enabling add-on solutions’ naast rollen als ESS, CRM, Professional en dergelijke (zie paragraaf 5.1.1). 5.1.4
Add-on rollen vanaf Add-on Maatwerkmenu SE versie 4
Vanaf Exact Synergy Enterprise batch 248 heeft Exact een wijziging doorgevoerd in de licentiestructuur rondom CRM-rollen. Vanaf deze versie is het niet meer mogelijk om aan een gebruiker met een CRM-rol andere functierechten te koppelen dan een door Exact beperkte reeks. Om aan CRM-gebruikers toch functierechten in de verschillende bouwstenen te kunnen koppelen, is er sinds het Add-on Maatwerkmenu SE versie 4 de mogelijkheid om zogenaamde add-on rollen toe te kennen. U gaat hiervoor naar “Add-on | Inrichting | Add-on Menu: Add-on rollen” of naar “Systeem | Inrichting | Beveiliging: Rollen”. In het overzicht ziet u alle gedefinieerde rollen in de Synergy-omgeving. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om eigen rollen te definiëren.
Installation & Configuration Solution Builder SE Wanneer u op een getal in de kolom ‘Add-on rol leden’ klikt, krijgt u in eerste instantie een overzicht van alle gebruikers in de betreffende rol:
Met de knop “Nieuw” voegt u een nieuwe gebruiker toe. Door middel van de knop “Toewijzen” kunt u via een browser meerdere gebruikers tegelijkertijd toewijzen aan de add-on rol. Ook kunt u via de medewerkerkaart add-on rollen toevoegen en wijzigen. Op een medewerkerkaart is hiervoor een aparte sectie ‘Add-on rollen’ toegevoegd.
Middels de knop “Toevoegen” koppelt u de medewerker aan een add-on rol. NB: Het is functioneel mogelijk om bestaande systeemrollen te koppelen aan gebruikers met een CRM-rol. Echter, deze functierechten worden niet gebruikt in de bouwstenen. Het toevoegen van deze rollen als add-on rol heeft ook geen impact op de standaard functionaliteit van Synergy.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.2
Onderhoud Add-on Maatwerkmenu
Klik in het topmenu op “Add-on”. De eerste keer dat een administrator dit doet, zal er gevraagd worden om de inloggegevens.
Vul uw gegevens in en klik op “Bewaren”. Dit is een eenmalige handeling en het wordt aangeraden dit onder het administrator account uit te voeren. Hiermee wordt het maatwerkmenu aangepast wanneer er een wijziging (update of toevoeging) heeft plaatsgevonden in het maatwerk. Na het bijwerken, zal “Addon | Inrichting” er als volgt uitzien:
U heeft hier de mogelijkheid om nieuwe entiteittypes aan te maken en deze volledig naar eigen wens in te richten. Ook kunt u de inrichting van entiteittypes exporteren vanuit bijvoorbeeld uw testomgeving en importeren in uw productieomgeving.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.3
Onderhoud Instellingen
Nadat de bouwsteen voor Synergy is geïnstalleerd moeten er een aantal instellingen ingevuld worden. De instellingen zijn te onderhouden via het menupad “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Instellingen”. 5.3.1
Installatie licentiesleutel
Voor een correcte werking van deze bouwsteen is het noodzakelijk een licentiesleutel in te voeren. De licentiesleutel wordt via een tekstbestand verstrekt door uw leverancier. LET OP: De code dient te worden aangeleverd in een tekstbestand. Direct kopiëren en plakken in een e-mail leidt tot een verminkte code. Het tekstbestand heeft de volgende naamgeving: Licence_1709_Solution Builder SE_[Naam klant in Exact licentie]_[Einddatum]_[Aantal gebruikers].txt Als u dit bestand opent met Kladblok, ziet u bijvoorbeeld onderstaande (fictieve) licentiesleutel:
De licentiesleutel is te onderhouden via het menupad “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Instellingen”. U kopieert de licentiesleutel vanuit het tekstbestand en in de instelling “Algemeen: Licentiesleutel”.
Zonder deze licentiesleutel zal de Solution Builder niet functioneren. Zodra men bijvoorbeeld probeert een entiteit aan te maken, zal een foutmelding worden getoond. U kunt de bouwsteen alleen gebruiken in uw eigen Synergy Enterprise omgeving: de licentiesleutel wordt namelijk uitgegeven op naam zoals die in uw Exact Synergy Enterprise licentie is vastgelegd. In de volgende gevallen wordt een foutmelding bij gebruik van de Solution Builder getoond: 1. Overschrijding van het maximum aantal Solution Builder gebruikers. 2. Verlopen van de einddatum. Dit geldt voornamelijk voor proeflicenties. 3. Foutieve / verminkte licentiesleutel. Indien de licentiesleutel ontbreekt of niet overeenstemt met de gegevens uit uw Exact licentie, wordt hier melding van gemaakt.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.3.2
Algemeen
Licentiesleutel Standaard project entiteittype wordt gebruikt
Toon entiteiten in factuuroverzicht
Solution Builder licentiesleutel, zie paragraaf 5.3.1. Deze instelling is ter voorkoming dat u Solution Builder licenties moet aanschaffen (functierecht 1709001, zie paragraaf 5.1.2) om gebruik te kunnen maken van de standaard project functionaliteiten van Synergy Enterprise. Wanneer deze optie is aangevinkt, wordt bij het openen van een projectentiteit de standaard projectkaart van Synergy Enterprise geopend. Waarden: Aan = entiteittype ‘Project’ niet aan te passen en standaard projectkaart (ProCard.aspx) van Synergy wordt geopend. Uit = entiteittype ‘Project’ aan te passen met functierecht 1709001 en entiteitkaart (CSNOBEntEntityCard.aspx) wordt geopend. Met deze instelling stelt u de beveiliging van entiteiten veilig bij het opvragen van een overzicht van projectfacturen. Via de standaard pagina “Project | Overzichten | Verzoeken: Projectfacturen” kunt u entiteiten te zien krijgen die u volgens Solution Builder beveiliging niet zou mogen zien. Standaard staat de instelling aangevinkt en is de standaard pagina doorgeschakeld naar “Logistiek | Overzichten | Factuur: Facturen”. Daarin zijn alleen verzoeken te zien die u mag zien en entiteiten waar u geen rechten voor heeft zijn hiermee afgeschermd.
Standaard entiteittype
Verzoektype ‘werkstroom’
Waarden: Aan = “Logistiek | Overzichten | Factuur: Facturen” Uit = “Project | Overzichten | Verzoeken: Projectfacturen” Wanneer u importeert vanuit Exact Globe naar Synergy kunt u een van de gedefinieerde entiteiten selecteren als standaard type. Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk Fout! erwijzingsbron niet gevonden.. Veel processen in Synergy worden doorlopen vanuit de werkstroom. Ook voor entiteiten wilt u daarom de mogelijkheid om deze vanuit de werkstroom te kunnen aansturen. Bij vervolgstatussen kunt u opgeven dat automatisch een verzoek aangemaakt dient te worden (zie paragraaf 6.2.1.1). Het verzoek verschijnt dan in de werkstroom van de opgegeven medewerkers. Welk verzoektype dat dient te zijn, stelt u in bij instelling “Verzoektype ‘werkstroom’”. Wanneer u vanuit de werkstroom op het verzoek klikt, zal direct de entiteitkaart worden geopend. Standaard wordt verzoektype ‘0 – Task’ gebruikt, maar u kunt een eigen verzoektype definiëren. Minimaal dienen de velden ‘Medewerker’, ‘Omschrijving’ en ‘Project’ zijn toegevoegd en dient
Verschillende entiteiten kunnen verzameld worden onder een entiteitgroep. Een entiteitgroep is de hoogste verdeling binnen de entiteiten. Deze wordt gebruikt om binnen de Solution Builder een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van entiteittypes. Ook kunt u binnen een entiteitgroep een template maken voor nieuw aan te maken entiteittypes. Hiervoor definieert u aparte entiteittypes, die u als template koppelt aan de groep. Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Groepen”:
Er verschijnt een overzicht van alle bestaande groepen. Groep ‘PROJECT – Project’ is standaard aangemaakt bij de installatie van Solution Builder. U heeft hier de mogelijkheid om nieuwe groepen aan te maken via de knop “Nieuw”.
U dient verplicht een waarde in te vullen bij de velden met een
.
Bij de sectie ‘Algemeen’ vult u een “Code” in voor de entiteitgroep. Daarnaast is het belangrijk om een “Omschrijving (Enkelvoudig) + Term ID” en “Omschrijving (Meervoudig) + Term ID” op te geven. Binnen Synergy zullen de omschrijvingen op verschillende plekken verschijnen, waarbij u de juiste benamingen zult willen zien. Zo kunt u bijvoorbeeld een ‘opleiding’kaart openen, maar u kunt ook zoeken op ‘opleidingen’. Termen definieert u via “Add-on | Inrichting | Termen: Zoeken”. De nummers kunt u vervolgens gebruiken in de “Term ID”-velden (eventueel zoekt u ze op via de link “Zoeken”). Voor het werken met termen verwijzen wij u naar hoofdstuk 13. Met de “Status” geeft u aan of de betreffende groep ‘Actief’ is. Na verloop van tijd kunt u entiteitgroepen en/of -typen op ‘Verborgen’ zetten. Er kan dan nog wel gezocht worden op entiteiten, maar er is geen invoer van nieuwe entiteiten meer mogelijk. Of u zet een groep op ‘Inactief’, waarmee de gehele groep niet meer wordt weergegeven in de menu’s. Als er een template entiteittype is gedefinieerd, kunt u deze aan een groep koppelen door op het loepicoon te klikken bij “Template”. De gekoppelde template dient daarbij als basis voor ieder nieuw entiteittype dat wordt aangemaakt binnen deze groep. Meer over het aanmaken van templates staat beschreven in paragraaf 9.1.
Installation & Configuration Solution Builder SE Met de optie “Toon PSA functionaliteit” worden in de menuopties “<entiteitgroep> | Invoer”, “Overzichten” en “Inrichting” de standaard menupaden van Exact Synergy PSA toegevoegd:
Wanneer er in een entiteitgroep slechts 1 entiteittype is gedefinieerd, kunt u er met de instelling “Sla het keuzemenu over zodra men maar uit 1 entiteittype kan kiezen” aangevinkt voor zorgen dat bij het aanmaken van een entiteit binnen die groep u meteen in het invoerscherm voor een entiteit uitkomt. U hoeft dan dus niet eerst nog het entiteittype te kiezen. Als een entiteit een hoger beveiligingsniveau heeft dan dat van de leden, zal de entiteit voor de leden toch niet te zien zijn. Door de optie “Controleer entiteiten op beveiligingsniveau bij leden” uit te vinken, zorgt u ervoor dat de entiteit voor de leden altijd wel te zien is. LET OP: Afhankelijk van overige beveiligingsinstellingen kunnen entiteiten toch niet te zien zijn. Wanneer ondergeschikten manager zijn van entiteiten, krijgt hun manager de entiteiten ook in zijn zoekresultaten en overzichten te zien. Wilt u dat niet, dan kunt u de optie “Toon entiteiten waar ondergeschikten manager zijn” uitvinken. LET OP: Hiermee zal niet meer specifiek gezocht worden op entiteiten waarbij ondergeschikten manager zijn. Afhankelijk van overige beveiligingsinstellingen kunnen entiteiten toch te zien zijn. U heeft de mogelijkheid om via “Bladeren” een “Pictogram” te ‘Uploaden’. Voor het beste resultaat adviseren wij een vierkante afbeelding te gebruiken van maximaal 32x32 centimeter en maximaal 2000 kb. Voer een deployment uit en start uw browser opnieuw op, om het pictogram in te laden. Het icoon is vervolgens te zien in bijvoorbeeld de monitor op een relatiekaart. Nadat de afbeelding is ingeladen, heeft u de mogelijkheid om hem weer te “Verwijderen” door middel van een vinkje.
Wanneer er slechts 1 entiteit is aangemaakt binnen de entiteitgroep, dan kunt u ervoor zorgen dat deze entiteit direct vanuit de monitor wordt geopend, zonder eerst het entiteitenoverzicht te tonen. Vinkt u daarvoor de optie “Toon entiteit vanuit de monitor als er maar een is” aan. 5.5
Onderhoud Statussen
Binnen Solution Builder kunnen een onbeperkt aantal statussen worden vastgelegd. Met een status bepaalt u voor een entiteit van bijvoorbeeld type ‘Dossier’ dat hij ‘Toe te wijzen’, ‘In behandeling’ of ‘Afgehandeld’ is. Bij de inrichting kunt u per entiteittype vervolgens vastleggen welke statussen er voor entiteiten van dit type gebruikt mogen worden. U kunt de verschillende statussen aan meerdere entiteittypes koppelen.
Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Statussen” (de statussen in bovenstaande schermafdruk zijn standaard aangemaakt bij de installatie van Solution Builder), klik op “Nieuw” en vul een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in. De omschrijving is de tekst die op de knop op de entiteitenkaart zal verschijnen.
Bij “Kleur” klikt u op het -icoon om in de pop-up de randkleur te selecteren voor het blok van het entiteittype met deze status in het grafische overzicht.
Klik gewoon de gewenste kleur aan om deze te selecteren. Met de optie “Toon in grafisch overzicht” bepaalt u of entiteiten met deze status in de grafische overzichten worden getoond of niet. U heeft een keuze uit de volgende opties: Ja
Entiteiten worden altijd getoond.
Nee
Entiteiten worden nooit getoond.
Te tonen dagen
Entiteiten worden slechts een beperkte tijd getoond. Wanneer u deze optie kiest, komt een extra veld beschikbaar waarin u het aantal dagen kunt invullen. Bijvoorbeeld: Afgelopen contracten toont u nog een maand lang (30 dagen) in de grafische overzichten om enige historie in het diagram te kunnen zien. Na die maand worden de entiteiten verborgen.
In de bij “Veld medewerker statuswijziging” en “Veld datum statuswijzging” gekoppelde velden van de entiteitkaart wordt bijgehouden welke medewerker er op welke datum de entiteit naar de betreffende status heeft gewijzigd. Nadat een status is opgeslagen en gekoppeld aan entiteittypes, worden de entiteittypes waaraan de status is gekoppeld weergegeven in onderdeel ‘Gebruikt op entiteittypes’. Wanneer u vanuit dit onderdeel klikt op een entiteittype, komt u direct in het overzicht van gekoppelde statussen aan het entiteittype. Meer informatie over het koppelen van statussen aan entiteittypes, kunt u vinden in paragraaf 6.2.1. 5.6
Klik op “Nieuw” om een nieuwe sectie aan te maken. U dient verplicht een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in te vullen. De omschrijving zal bij de betreffende sectie op de entiteitkaart verschijnen. Per sectie kunt u ook een “Beveiligingsniveau” instellen. Gebruikers die minimaal dit beveiligingsniveau hebben, zullen deze sectie op de entiteitkaart kunnen zien.
Kies ook het “Type” sectie. U heeft hierbij de keuze uit ‘Veld’ en ‘Knop’. 5.6.1
Veld
Een sectie van type ‘Veld’ is een onderdeel van een entiteitkaart en is bedoeld om de kaart een bepaalde lay-out mee te kunnen geven. Zo kunt u bijvoorbeeld alle velden voor de adresgegevens voor een evenement onderbrengen onder de sectie ‘Locatie’. 5.6.2
Knop
Met een sectie van type ‘Knop’ heeft u de mogelijkheid om meerdere (gelijksoortige) knoppen te groeperen. In eerste instantie wordt de gedefinieerde knopsectie op de entiteitkaart getoond. Zodra de knopsectie wordt ingedrukt, worden direct daaronder alle gekoppelde knoppen in de betreffende sectie getoond. Zie paragraaf 5.9 voor meer informatie over het definiëren van knoppen. Na “Bewaren” van de sectie opent u de knopsectie opnieuw:
Nu kunt u middels de knop “Nieuw” (1) gewenste knoppen toevoegen vanuit de pop-up. Vinkt u gekoppelde knoppen aan, dan kunt u deze ook weer “Verwijderen” uit de sectie. Door middel van de pijliconen (2) bepaalt u de volgorde van de knoppen. Nadat u een sectie heeft opgeslagen, ziet u onderaan de sectiedefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Hierin ziet u of een sectie is toegevoegd aan entiteittypes. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde sectie met velden (zie paragraaf 6.2.3.1). 5.7
Onderhoud Lijsten
In paragraaf 5.8.7 wordt beschreven hoe lijstvelden aangemaakt kunnen worden. Lijstvelden zijn uitklapmenu’s met voorgedefinieerde waarden. Deze waarden worden vastgelegd in zogenaamde lijsten, die u aanmaakt via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Lijsten”. Zodra u op “Nieuw” klikt, dient u allereerst een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in te vullen. Eventueel kunt u opgeven of deze lijst een “Moeder” heeft. Dit is ook weer een lijst die u vooraf heeft aangemaakt.
Na bewaren en opnieuw openen van de lijst krijgt u pas de mogelijkheid om de waarden toe te voegen via de knop “Nieuw” (1). U ziet nu ook de waarden die al eerder zijn toegevoegd met de eventueel bijbehorende ‘Moederwaarde’. Door middel van de pijliconen kunt u de volgorde van de lijstwaarden wijzigen.
U geeft aan de lijstwaarde een code mee en een “Omschrijving + Term ID”. Tevens dient u de waarde te activeren door “Actief” aan te vinken. Als “Actief” is uitgevinkt, zal deze waarde niet meer verschijnen bij gebruik van de lijst op een entiteitkaart. Wanneer er een moederlijst is gekoppeld, dient u bij de nieuwe waarde ook een “Moederwaarde” in te vullen.
Bijvoorbeeld: U wilt op uw entiteitkaart kunnen aangeven of het vastgoed particulier of zakelijk betreft en om wat voor soort object het gaat. U maakt een lijst ‘Type object’ aan, met waarden particulier en zakelijk, die u vervolgens als moeder koppelt aan de lijst ‘Soort object’, met waarden woonhuis, appartement, kantoorpand, winkelpand, etc… Tevens heeft u bij een waarde de mogelijkheid om een “Label”-veld en “Document” te koppelen. Hiermee kunt u in een statisch veld bijvoorbeeld de keuringseisen voor een woonhuis tonen op de entiteitkaart. Meer informatie over het gebruik van labels, vindt u in paragraaf 9.2. Klik in het overzicht op de waarde en dan de knop “Verwijderen” om de waarde uit de lijst te verwijderen. 5.8
Installation & Configuration Solution Builder SE selecteren” vinkt u alle soorten types tegelijkertijd aan of uit. Klik altijd op de knop “Tonen” of “Actualiseren” om de daadwerkelijke selectie weer te geven.
Door op de vink- of kruisiconen in de kolom ‘Actief’ te klikken, deactiveert respectievelijk activeert u de velden. Dit kan alleen als de velden niet zijn gebruikt bij entiteittypes. Middels de knop “Nieuw” kunt u een onbeperkt aantal nieuwe velden aanmaken. U dient allereerst een selectie te maken uit de verschillende veldtypes.
Voor elk veldtype (behalve voor type ‘Label’) gelden de volgende instellingen:
Voordat u een veld kunt gebruiken binnen entiteittypes, moet deze geactiveerd worden door de optie “Actief” aan te vinken. Geef een eenduidige “Naam” op voor dit veld. Deze naam zal bij het koppelen van dit veld aan de entiteittypes in de selectieschermen verschijnen. LET OP: Een eenmaal aangemaakt veld kan na deployment NIET worden verwijderd. Zolang er nog geen deployment is uitgevoerd, kunnen nieuw aangemaakte velden nog worden verwijderd door deze te openen, op de knop “Verwijderen” te klikken en te bevestigen in de pop-up middels de knop “OK”. Na een deployment kunt u een veld alleen nog deactiveren. Deactiveren kan alleen wanneer het veld niet (meer) wordt gebruikt in een entiteittype. Indien een veld is gedeactiveerd, wordt het veld uit de repository verwijderd, maar blijft deze in de database bestaan.
Installation & Configuration Solution Builder SE Automatisch worden de “Kolomnaam” en “Repository naam” voorgevuld aan de hand van de ingevulde “Naam”. De kolomnaam is de naam voor de kolom in de databasetabel die is ingevuld bij veld “Tabelnaam”. De repository naam is de naam voor de property in de businesscomponent in de repository. U kunt deze gegevens desgewenst wijzigen, maar dit komt niet ten goede van de eenduidigheid en is dus niet aan te raden. Bij “Tabelnaam” geeft u aan in welke databasetabel dit veld opgeslagen moet worden. Automatisch is hier de standaard databasetabel voor dit type velden ingevuld, waarmee tijdens de deployment dit veld als kolom wordt toegevoegd aan de tabel. U kunt hier desgewenst een eigen tabelnaam invullen. Dit is alleen van toepassing als de naam de maximale recordlengte voor het veld in de databasetabel overschrijft. Tijdens de deployment wordt dan een nieuwe tabel aangemaakt in de database. LET OP: Zorg ervoor dat u de naamgeving van de velden correct invult, omdat u de velden na deployment niet meer kunt verwijderen. Tot slot kunt u “Index” aanvinken om dit veld op te nemen in de index. Hiermee wordt de performance verbeterd voor velden waar u vaak op zoekt en krijgt u snellere resultaten. Met het instellen van “Log” heeft u de mogelijkheid om loggegevens bij te houden. Als er waardes in de velden op een entiteitkaart wijzigen, kunt u via “Systeem | Overzichten | Log: Gegevens” dan achterhalen wie er welke wijzigingen heeft uitgevoerd. U kunt kiezen uit de volgende opties: Nee
Er worden geen loggegevens bijgehouden voor dit veld.
Bijwerken
Loggegevens worden bijgehouden wanneer bestaande waardes in het veld worden gewijzigd. Loggegevens worden bijgehouden wanneer nieuwe waardes in het veld worden ingevuld en/of bestaande waardes worden gewijzigd.
Toevoegen + Bijwerken
U dient bij ‘Standaardwaarden’ een standaard “Label + Term ID” mee te geven aan dit veld. Deze waarde zal op de entiteitkaart verschijnen wanneer dit veld gekoppeld wordt. Bepaal door middel van het “Beveiligingsniveau” welke gebruikers dit veld mogen zien. Deze waarde geldt als standaard. Bij het toevoegen van dit veld aan een entiteittype kunt u de waarde nog wijzen. U kunt deze waarde ook leeg laten. Nadat u het veld heeft opgeslagen, ziet u onderaan de velddefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Hierin ziet u of een veld is toegevoegd aan entiteittypes. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde velden (zie paragraaf 6.2.3.3).
Per veldtype zijn er nog specifieke instellingen mogelijk, die hieronder per type verder beschreven zullen worden.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.1
Afbeelding velden
Voor een afbeeldingveld kunnen alleen een aantal specifieke waardes worden ingesteld. Bepaal bij “Miniatuur grootte (HxB)” de hoogte en breedte in pixels voor toegevoegde afbeeldingen op de entiteitkaart. Afbeeldingen die groter zijn dan deze afmetingen, zullen aangepast worden aan de ingestelde waardes. Geef tevens een “Maximale bestandsgrootte” in kb op, die afbeeldingen maximaal mogen hebben om te kunnen uploaden naar de entiteitkaart.
5.8.2
Bedrag velden
Bij een bedragveld kunt u kiezen of er een valuta moet worden gekoppeld of niet. Vink hiervoor de optie “Valuta” aan of uit. Voor beide opties kunt u een “Standaardwaarde” invullen. Ook bepaalt u hoeveel “Decimalen” er gebruikt worden voor ingevulde waardes.
Bij een bedragveld kunt u een “Berekening” uitvoeren tussen twee andere velden. Hiervoor kunnen reeds aangemaakte bedrag- of nummervelden worden gekozen. U kunt hier, anders dan bij een nummerveld, alleen een wiskundige berekening uitvoeren (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen of een percentageberekening). LET OP: Wanneer beide berekeningvelden een valuta hebben, moeten de valuta hetzelfde zijn. Is dat niet het geval, dan zal uitkomst 0 in het resultaatveld worden ingevuld. De valuta uit de berekening wordt naar het resultaatveld overgenomen. Er wordt alleen rekening gehouden met de valuta als het resultaatveld ook een valuta heeft.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.3
Datum / Periode velden
U kunt bij “Type” ervoor kiezen of dit veld een ‘Datum’, ‘Tijd’ of een combinatieveld van ‘Datum + tijd’ is. Ook kunt u een ‘Datumtraject’ kiezen, waarbij u de mogelijkheid krijgt een “Datumveld 2” te selecteren om het traject vast te leggen. In het onderhoud van de entiteit zullen deze twee velden samen als één veld worden gepresenteerd. LET OP: Vul de dubbele punt in tijdvelden handmatig toe, dus 10:00. Als “Standaardwaarde” kunt u, afhankelijk van het gekozen type, een van de mogelijke opties invullen: Geen
Er is geen waarde ingevuld bij het aanmaken van een entiteit.
Huidig
Automatisch wordt de huidige datum en/of tijd voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit. Automatisch wordt een vaste zelfgedefinieerde datum en/of tijd voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit.
Overige
De waarde die u invult “Plus extra dagen” zorgt ervoor dat de huidige datum plus of min dit aantal dagen wordt voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit. 5.8.4
Hyperlink
Bij “Type” geeft u op of bij het aanklikken een ‘E-mail’-bericht aangemaakt of direct een nieuwe ‘URL’ geopend moet worden. In het veld “Standaardwaarde” vult u het web- of mailadres in. Wanneer u “Omschrijving” aanvinkt, heeft u de mogelijkheid om in een apart veld de omschrijving te plaatsen die wordt getoond. Hierbij wordt de hyperlink zelf gevolgd op het moment dat de link wordt aangeklikt. Ook kunt u ervoor zorgen dat gebruikers de bestemming (het web- of mailadres) zelf nog kunnen wijzigen door de optie “Bestemming is bewerkbaar” aan te vinken. Heeft u voor “Type” ‘URL’ gekozen, dan kunt u ook nog parameters meegeven. In paragraaf 9.8 staat beschreven hoe u parameters kunt achterhalen. Of u bepaalt middels “Open link in nieuw scherm” of de webpagina in het huidige scherm of in een nieuw scherm geopend moet worden.
In paragraaf 9.5 staat beschreven hoe u verschillende links kunt definiëren. 5.8.5
Ja/Nee velden
Voor Ja/Nee-velden gelden geen andere mogelijkheden dan de standaard instellingen. Wel is bij een Ja/Nee-veld altijd de mogelijkheid om een “Standaardwaarde” mee te geven.
5.8.6
Label velden
Door middel van labelvelden kan op de entiteitkaart statische tekst uit een document getoond worden op basis van een keuze uit een lijstveld. Zo kunt u bijvoorbeeld een standaard vragenlijst tonen bij het indienen van een incident. Meer informatie over het gebruik van labels, vindt u in paragraaf 9.2. Een labelveld kent geen onderdeel ‘Database’ en optie “Standaardwaarde”. U kunt alleen specifiek opgeven wat het “Type” voor dit veld is. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: 5.8.6.1
Breedte en hoogte
Bij “Type” ‘Breedte en hoogte’ heeft u de “Rijhoogte” en “Kolombreedte” voor dit veld op. 5.8.6.2
Automatische breedte
Bij ‘Automatische breedte’ geeft u alleen de “Rijhoogte” op. Met deze optie wordt de kolombreedte aangepast aan de breedte van de sectie waarin het veld is opgenomen. Tevens zal bij het aanmaken of bewerken van een entiteit het label van het labelveld niet weergegeven worden op de entiteitkaart.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.6.3
Automatische hoogte
Met ‘Automatische hoogte’ geeft u alleen de “Kolombreedte” op. De hoogte wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid tekst in het labelveld. 5.8.6.4
Automatische breedte en hoogte
De optie ‘Automatische breedte en hoogte’ is een combinatie van de opties ‘Automatische breedte’ en ‘Automatische hoogte’. 5.8.6.5
Icoon
Kiest u voor de optie ‘Icoon’, dan krijgt u bij het aanmaken of bewerken van een entiteit een link (loepicoon) waarmee in een apart scherm het gekoppelde document wordt geopend. 5.8.7
Lijst velden
Lijstvelden zijn op de entiteitkaart uitklapmenu’s met voorgedefinieerde waarden. Deze waarden zijn opgenomen in een zogenaamde lijst, die u vooraf dient aan te maken. Meer hierover staat beschreven in paragraaf 5.7.
Onder ‘Specifiek’ wordt een koppeling gelegd naar een voorgedefinieerde lijst. Hierna kunt u een “Standaardwaarde” kiezen voor de gekoppelde lijst. Wanneer er een sublijst aanwezig is, kan ook daar een standaardwaarde voor gekozen worden.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.8
Nummer velden
U kunt een “Standaardwaarde” meegeven aan velden van dit type. Deze standaardwaarde wordt voorgevuld wanneer een entiteit wordt aangemaakt van een type waaraan dit veld is gekoppeld. “Precisie” is het aantal cijfers dat je in dat veld mag gebruiken voor de komma. Geef daarnaast het aantal “Decimalen” op dat in dit veld gebruikt mag worden achter de komma. Een nummerveld kan gebruikt worden om een “Berekening” uit te voeren tussen twee andere velden. Hiervoor kunnen reeds aangemaakte bedrag- of nummervelden worden gekozen. Er zijn twee soorten berekeningen die u kunt uitvoeren: TIJD: Een berekening van tijdseenheden werkt alleen met datumvelden. Bij een berekening van deze soort kan gekozen worden voor de volgende resultaten:
WISKUNDIG: Voor het uitvoeren van wiskundige berekeningen als optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen of het berekenen van percentages. Een berekening van deze soort werkt alleen met twee nummer- of bedragvelden.
Indien met meer velden gerekend moet worden, kan dat met tussenvelden gerealiseerd worden.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bijvoorbeeld: Sommatie van veld 1, 2, 3 en 4 Resulteert in: 1) Sommatie veld 1 en veld 2 opslaan in veld 5 2) Sommatie veld 3 en veld 4 opslaan in veld 6 3) Sommatie van veld 5 en veld 6 wordt dan veld 7 Zodra een berekening is gebruikt in een veld, wordt dit veld een zogenaamd resultaatveld en kan de automatisch ingevulde waarde niet handmatig worden aangepast. LET OP: Er wordt geen rekening gehouden met volgordebepaling door wiskundige regels. Zorg er dus voor dat de betreffende velden in de juiste volgorde op elkaar aansluiten. 5.8.9
Opmerking velden
Een opmerkingveld kent geen “Standaardwaarde”. U kunt alleen specifiek opgeven wat het “Type” voor dit veld is. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: 5.8.9.1
Breedte en hoogte
Bij “Type” ‘Breedte en hoogte’ heeft u de “Rijhoogte” en “Kolombreedte” voor dit veld op. Ook bepaalt u of er een knop “Tijdstempel” getoond moet worden. LET OP: Wanneer u de optie “Tijdstempel” uitvinkt, krijgt u ook geen mogelijkheid om de toetscombinatie [ALT]+[T] te gebruiken. 5.8.9.2
Automatische breedte
Bij ‘Automatische breedte’ geeft u alleen de “Rijhoogte” op en bepaalt u of de knop “Tijdstempel” wordt getoond. Met deze optie wordt de kolombreedte aangepast aan de breedte van de sectie waarin het veld is opgenomen. Tevens zal bij het aanmaken of bewerken van een entiteit het label van het opmerkingveld niet weergegeven worden op de entiteitkaart.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.9.3
Automatische hoogte
Met ‘Automatische hoogte’ geeft u alleen de “Kolombreedte” op. De hoogte wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid tekst in het opmerkingveld. Het is bij deze optie niet mogelijk om een tijdstempel-knop te gebruiken. 5.8.9.4
Automatische breedte en hoogte
De optie ‘Automatische breedte en hoogte’ is een combinatie van de opties ‘Automatische breedte’ en ‘Automatische hoogte’. 5.8.9.5
Icoon
Kiest u voor de optie ‘Icoon’, dan krijgt u bij het aanmaken of bewerken van een entiteit een link (loepicoon) waarmee een apart scherm wordt geopend. In dat scherm kunnen de opmerkingen geplaatst worden. De tijdstempel- knop is al automatisch opgenomen in het pop-up scherm. Vinkt u “Toon de tekst als deze er is” aan, dan zal de tekst die in het opmerkingveld is geplaatst tijdens het bewerken van een entiteit direct getoond worden. Geef daarom een “Rijhoogte” en “Kolombreedte” op en bepaal of de “Tijdstempel” knop getoond wordt.
Installation & Configuration Solution Builder SE 5.8.10 Referentie velden Referentievelden zijn bedoeld om een koppeling te kunnen maken met andere standaard of zelfgedefinieerde entiteiten binnen Synergy. Bij het aanmaken van een veld van dit type, kunt u kiezen uit verschillende entiteiten:
LET OP: Wanneer u als referentie ‘Contactpersonen’ selecteert, krijgt u extra de mogelijkheid om een “Relatie” te kiezen. Hier kiest u een ander referentieveld dat als referentie ‘Relaties’ heeft. Daarmee worden de twee velden aan elkaar gekoppeld. Bij ‘Adressen’ kiest u een referentieveld “Relatie” en/of een “Contactpersoon”, waarvan u de adressen kunt selecteren.
Op dezelfde manier krijgt u bij referentie ‘Serienummers’ de extra mogelijkheid om een “Artikel” te kiezen, die verwijst naar een ‘Artikelen’-referentieveld. Een serienummer kan ook afhankelijk zijn van een “Relatie” of “Medewerker”. Kies daarnaast het “Type” serienummers: ‘Serienummers’, ‘Activa’, ‘Contracten’ of ‘Inkoopcontracten’. Door middel van het loepicoon kan in een referentieveld op de entiteitkaart een waarde geselecteerd worden in een browser. U kunt bij dit veld een extra “Selectie” opgeven die wordt gebruikt in de aanroep van die browser. U wilt bijvoorbeeld alleen relaties van type ‘Klant’ kunnen selecteren in dit veld. Gebruik hiervoor de SQL-query ‘c.cmp_type = 'c'’. Met de knop “Tonen” kan een preview worden getoond van de browser.
Afhankelijk van de gekozen referentie kan nog een “Standaardwaarde” aan dit veld meegegeven worden. Bij de keuze ‘Alle medewerkers’ of ‘Medewerkers’ krijgt u bij “Standaardwaarde” de opties:
Geen
Het veld is standaard leeg bij het aanmaken van een entiteit.
Huidige
Het veld wordt standaard gevuld met de medewerker die op dat moment de entiteit aanmaakt. Er kan middels het loepicoon een willekeurige medewerker worden geselecteerd, die als standaardwaarde zal zijn ingevuld bij het aanmaken van een entiteit.
Overige
Bij alle overige referentiekeuzes (behalve bij ‘Adressen’) kan er slechts een “Standaardwaarde” worden ingevuld middels het loepicoon:
5.8.11 Tekst velden
Ook bij tekstvelden kunt u een “Standaardwaarde” invullen, welke voorgevuld wordt bij het aanmaken van entiteiten waarbij dit veld is gebruikt. Specifiek kunt u de “Maximale lengte” aangeven, dus hoeveel tekens er in het veld mogen worden opgeslagen. Hier kan een maximum van 255 worden opgegeven. Zijn er meer tekens noodzakelijk, dan kunt u beter een opmerkingveld gebruiken.
Installation & Configuration Solution Builder SE Om het mogelijk te maken om een mask over een tekstveld te leggen, kan er een “Reguliere expressie” worden ingegeven. Deze reguliere expressie zal via het businesscomponent in de repository worden gevalideerd. Meer over het gebruik van reguliere expressies staat verderop beschreven in paragraaf 9.6. 5.9
Onderhoud Knoppen
U heeft de mogelijkheid om op een entiteitkaart naast de standaard knoppen (bewerken, contactpersonen, etc.) eigen knoppen te definiëren. Ga hiervoor naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Knoppen” en klik op “Nieuw”.
U vult hier een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in en bepaalt door middel van “Beveiligingsniveau” welke gebruikers deze knop te zien krijgen. Bij “Type” heeft u de keuze uit: URL
Als u op de knop klikt, wordt u doorgelinkt naar een andere pagina. Dit kan een Synergy URL of een externe URL zijn. Heeft u voor deze optie gekozen, dan komt veld “Parameters” beschikbaar, waarin u het parametergedeelte van de URL kunt ingeven. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegeven. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. Ook de optie “Open link in nieuw scherm” komt beschikbaar. Hiermee geeft u aan dat de webpagina in een nieuw browser-scherm moet openen. Meer informatie over het inrichten van knoppen die naar pagina’s verwijzen, vindt u in paragraaf 9.5.
Als u op de knop klikt, kunt u de waarde in een veld op de entiteitkaart wijzigen, zonder dat u de gehele entiteit moet bewerken door op de knop “Bewerken” te klikken. Zo wilt u bijvoorbeeld dat men een relatie kan wijzigen of de entiteit aan iemand anders toe kan wijzigen door de gekoppelde manager aan te passen. Heeft u voor deze optie gekozen, dan komt veld “Referentie” beschikbaar. Via het loepicoon kunt u het gewenste veld selecteren welke gewijzigd moet kunnen worden op de entiteitkaart. Alleen de referentievelden zijn hier beschikbaar. Tevens komt het uitklapmenu “Actie” beschikbaar. U heeft de keuze uit: Selecteren Wissen Huidige Standaard
Na klikken op de referentieknop wordt het veld op de entiteitkaart gevuld met een waarde die u selecteert in een pop-up. Na klikken op de referentieknop wordt direct de waarde uit het veld op de entiteitkaart gewist. Na klikken op de refenretieknop wordt de huidige medewerker gevuld in het veld op de entiteitkaart. Alleen beschikbaar bij referenties naar medewerkervelden. Na klikken op de referentieknop wordt een standaard gedefinieerde medewerker gevuld in het veld op de entiteitkaart. Alleen beschikbaar bij referenties naar medewerkervelden. Extra komt de optie “Medewerker” beschikbaar, waarin u de standaard medewerker kunt selecteren via het loepicoon.
NB: De knop ‘DELIVERABLES – Producten’ wordt standaard meegeleverd bij de installatie van Solution Builder, maar de gedefinieerde “URL” is pas beschikbaar vanaf Exact Synergy Enterprise batch 247. Deze knop voegt u toe aan een entiteittype om gebruik te kunnen maken van PSA-functionaliteiten. Ook bij een opgeslagen knop ziet u onderaan de knopdefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan de knop is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde knoppen (zie paragraaf 6.2.2). 5.10
Onderhoud Overzichten
Op de entiteitkaart kunt u een sectie beschikbaar maken die het resultaat laat zien van een zoektemplate van entiteiten. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld direct op de entiteitkaart alle kindentiteiten getoond worden. Bij de installatie van Solution Builder wordt overzicht ‘ENTITYMEMBERS – Leden’ automatisch meegeleverd. Dit overzicht is niet te verwijderen en u heeft slechts de mogelijkheid om het “Beveiligingsniveau” en/of het “Aantal records” te wijzigen (zie verderop). Met dit overzicht worden de leden van een entiteit op de entiteitkaart getoond. Ook overzicht ‘ENTITYATTACHMENTS – Bijlagen’ wordt automatisch meegeleverd. Hiermee kunt u bestanden van uw computer als bijlagen toevoegen aan uw entiteit.
Installation & Configuration Solution Builder SE Een nieuw overzicht maakt u aan via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Overzichten” en de knop “Nieuw”.
Installation & Configuration Solution Builder SE Met “Toon knop: Nieuw” bepaalt u of de gebruiker de mogelijkheid krijgt om direct vanuit de entiteitkaart een nieuwe entiteit aan te maken welke wat type en soort betreft overeenkomt met het resultaat van de zoektemplate. Bij “Parameters: Nieuw” kunt u met parameters aangeven of velden in de nieuwe entiteit een bepaalde standaard waarde moeten krijgen of dat deze moeten worden gekopieerd vanaf de entiteit waar u vandaan komt. De te gebruiken parameters en werking is identiek als bij onderhoud van knoppen (zie paragraaf 5.9). Worden er geen parameters meegegeven, dan worden alle velden uit de moederentiteit meegenomen naar de nieuwe entiteit. Moet de gebruiker de mogelijkheid krijgen om een entiteit uit het resultaat in het overzicht direct te kunnen bewerken, dan stelt u middels “Toon knop: Bewerken” het
-icoon beschikbaar. Door de optie “Toon knop: Bekijken” aan te vinken,
wordt het -icoon voor de gebruiker beschikbaar, waarmee hij de entiteit uit het resultaat kan openen. Wilt u dat gebruikers entiteiten kunnen verwijderen, maakt u middels “Toon knop: Verwijderen” het
-icoon beschikbaar.
5.10.1 Koppeling overzichten Met koppelingen is het mogelijk om n:m-relaties te leggen tussen entiteiten. U kunt nu bijvoorbeeld een certificaat aan meerdere opleidingen koppelen. En binnen een opleiding kunnen meerdere soorten certificaten gehaald worden. In paragraaf 9.4 staat beschreven hoe u koppelingen definieert. Nadat een koppeling is aangemaakt, zal automatisch een overzicht worden aangemaakt. Dergelijke overzichten kunt u niet verwijderen, maar u kunt ze wel wijzigen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bij “Parameters: Template” is de volgende regel automatisch toegevoegd: ‘?ConnectionCode=&ProjectNumber=[ProjectNr ]’ (bijvoorbeeld in overzicht K0011 een koppeling naar K0012: ‘?ConnectionCode=K001&ProjectNumberK0012=[ProjectNr]’). LET OP: Deze regel is verplicht en mag u niet wijzigen of verwijderen, maar u kunt uiteraard eigen parameters toevoegen. De parameters bepalen welke gegevens er in het koppelingoverzicht op de entiteitkaart getoond worden. In een koppelingoverzicht bepaalt u met de optie “Toon knop: Nieuw” of een gebruiker middels een “Nieuw”-knop vanuit de entiteitkaart een nieuwe koppeling aan kan maken met een andere entiteit of groep. U heeft daarom geen mogelijkheid om “Parameters: Nieuw” toe te voegen. Werkt u met koppelingen, dan kunt u middels “Toon knop: Ontkoppelen” het icoon beschikbaar maken. Hiermee kan een gebruiker de koppeling via de entiteitkaart ongedaan maken.
-
De “Toon knop: Verwijderen” biedt de gebruiker de mogelijkheid om een entiteit via het koppelingoverzicht te verwijderen. Het -icoon zal echter niet zichtbaar zijn wanneer een entiteit niet verwijderd mag worden, omdat deze nog is gekoppeld aan andere entiteiten. 5.11
Onderhoud Tabbladen
Tabbladen worden in de entiteitkaart onderin de pagina getoond. Ze zijn bedoeld als een snelkoppeling naar overzichten die betrekking hebben op de betreffende entiteit, zoals overzichten van documenten of verzoeken. Een tabblad maakt u aan op basis van een publieke zoektemplate van Synergy, waarbij u gebruik kunt maken van gegevens uit de entiteit om het resultaat te filteren. U kunt ook een overzicht van een specifieke URL of een rapport van MS Reporting Services Integrator tonen in een tabblad.
U vult ook hier weer een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in en bepaalt door middel van het “Beveiligingsniveau” welke gebruikers dit tabblad te zien krijgen op de entiteitkaart.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bij “Type” heeft u de keuze uit de volgende opties: Medewerkers Verzoeken Documenten Relaties Artikelen Entiteiten URL
Rapporten
Geef op van welke Synergy-entiteit u een overzicht wilt zien op de entiteitkaart. Hierna kunt u bij “Template” een voorgedefinieerde publieke zoektemplate selecteren. Voor meer informatie hierover verwijzen wij u naar paragraaf 9.7.1. In een tabblad heeft u de mogelijkheid om direct op de entiteitkaart een andere pagina te laten zien. Dit kan een Synergy URL zijn of een externe URL. Meer informatie over het inrichten van tabbladen op basis van een URL vindt u in paragraaf 9.7.2. U kunt een tabblad op basis van Microsoft Reporting Server aanmaken. Hiervoor dient u de bouwsteen MS Reporting Services Integrator SE te hebben aangeschaft. U krijgt dan bij het veld “Type” de optie ‘Rapporten’ tot uw beschikking. Kiest u deze, dan kunt u een document uit de bouwsteen koppelen. Meer informatie over het gebruik van rapporten in tabbladen vindt u in paragraaf 9.7.3.
Na klikken op een tabblad wordt op de achtergrond een URL aangeroepen. Hier kunnen parameters aan meegegeven worden. Op die manier kunt u het resultaat van de zoektemplate of het overzicht van de specifieke URL filteren op basis van gegevens uit de entiteit. Ook het MS Reporting Services Integrator rapport kan op basis van parameters worden gefilterd. Deze parameters vult u in bij “Parameters”. Zoals hiervoor beschreven bij het onderhoud van knoppen (paragraaf 5.9), kunt u ook hier gebruik maken van alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd. U vult de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] in, bijvoorbeeld ‘?projectnumber=[projectnr]’. LET OP: U dient de parameter ‘?EntGroup=’ altijd toe te voegen wanneer u gebruik maakt van een zoektemplate van entiteiten. In paragraaf 9.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Zie ook bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten. Nadat een tabblad is opgeslagen, ziet u onderaan de definitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan het tabblad is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde tabbladen (zie paragraaf 6.2.5). 5.12
Onderhoud Functierollen
Aan een entiteit kunnen contactpersonen worden gekoppeld. Een contactpersoon heeft bij een entiteit een bepaalde rol, bijvoorbeeld bij letselschade heeft u te maken met slachtoffers, verzekerden, getuigen, verzekeringsmaatschappijen, etc. Deze verschillende rollen kunt u vastleggen aan de hand van functierollen die u koppelt aan het entiteittype. Via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Functierollen” maakt u nieuwe functierollen aan.
Standaard wordt bij de installatie van Solution Builder de functierol ‘GENERAL – Algemeen’ meegeleverd. Na klikken op de knop “Nieuw” vult u verplicht een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in.
Na bewaren en opnieuw openen van de functierol, dient u middels de knop “Nieuw” (1) aan te geven aan welke relatietypes deze functierol kan worden toegekend. Er zijn meerdere relatietypes per rol mogelijk. Klik in het overzicht op het relatietype en dan de knop “Verwijderen” om de koppeling met de functierol te verwijderen. Of de knop “Contactpersonen” op de entiteitkaart verschijnt, is ervan afhankelijk of u de standaard knop ‘CONTACTPERSONS - Contactpersonen’ heeft toegevoegd aan het entiteittype. Deze knop wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van Solution Builder. Nadat een functierol is opgeslagen, ziet u onderaan de definitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan de functierol is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde functierollen (zie paragraaf 6.2.6).
Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Types” om de entiteittypes te onderhouden. In het overzicht kunt u via het uitklapmenu “Groep” (1) een selectie maken van de entiteittypes per groep. Klik op “Nieuw” om een nieuw entiteittype aan te maken.
6.1
Aanmaken nieuw entiteittype
Bij het aanmaken van een nieuw entiteittype dient eerst een entiteitgroep te worden geselecteerd.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bij “Titel” geeft u op hoe de titel bovenaan een entiteitkaart getoond moet worden. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: Optie Entiteitgroep omschrijving – entiteittype omschrijving: entiteitcode Entiteitgroep omschrijving – entiteittype omschrijving: entiteitcode – entiteit omschrijving Entiteittype omschrijving: entiteitcode Entiteittype omschrijving: entiteit omschrijving Entiteittype omschrijving: entiteitcode – entiteit omschrijving Anders
Toont
Hiermee kunt u zelf de titel definiëren op basis van velden op de entiteitkaart. Gebruik tussen rechte haken [ ] de repository naam van het betreffende veld, bijvoorbeeld ‘[Responsible]’. In paragraaf 9.8 vindt u
een beschrijving over hoe u de repository namen kunt achterhalen. Vaste parameters die u kunt gebruiken zijn: [GroupDescription] [TypeDescription]
Met de “Status” geeft u aan of het betreffende entiteittype ‘Actief’ is. Na verloop van tijd kunt u het entiteittype eerst ‘Verborgen’ zetten, waarmee het niet meer mogelijk is entiteiten van dit type aan te maken. Ook kunt u de status op ‘Inactief’ zetten, waarmee het entiteittype wordt verwijderd uit de verschillende zoek- en invoerpagina’s. Met de optie “Meervoudig” geeft u aan of voor het betreffende entiteittype meervoudige invoer van nieuwe gegevens mogelijk is. Op die manier kunt u meerdere entiteiten van het betreffende entiteittype tegelijkertijd aanmaken. Wanneer u wilt dat een bestaande entiteit met dit entiteittype na aanklikken altijd in de bewerken-modus wordt geopend, vinkt u de optie “Open altijd in bewerkmodus” aan. Per entiteitgroep kan één entiteittype als template gekoppeld worden. Als er binnen een groep nog geen template is, heeft u de mogelijkheid om door het aanvinken van “Template” aan te geven of dit nieuwe entiteittype als template moet fungeren. Vergeet niet de template daarna te koppelen aan de groep. Meer informatie vindt u in paragraaf 9.1.
Installation & Configuration Solution Builder SE Het is mogelijk om een “Nummerreeks voorvoegsel” in te vullen. Hiermee kunt u een kenmerk meegeven aan de code van de entiteiten binnen dit type, zodat de entiteiten niet alleen via het type, maar ook via de code van elkaar te onderscheiden zijn binnen een entiteitengroep. Het voorvoegsel wordt automatisch toegevoegd aan de code bij het aanmaken van een entiteit van dit type. Definieer een specifieke “Nummerreeks” voor dit entiteittype. Zorg ervoor dat deze nummerreeks niet overlapt met een reeks die al bij een bestaand type is ingegeven. Wanneer er een overlapping is, wordt hier melding van gemaakt. De nummerreeks bepaalt de projectnummering in Synergy. Laat u deze velden leeg, dan zal bij het aanmaken van een entiteit handmatig een nummer ingevuld moeten worden. Wanneer het einde van de nummerreeks is bereikt bij het aanmaken van nieuwe entiteiten binnen dit type, zult u handmatig een code moeten invullen. Met de instelling “Gebruik kind-project nummering” bepaalt u hoe de nummering van kindprojecten wordt voorgesteld bij het aanmaken van nieuwe kind-entiteiten: Aangevinkt
Uitgevinkt
Een kindproject van hetzelfde entiteittype krijgt standaard de code ‘<moeder>.001’. Een kindproject van een andere entiteit krijgt de code van de ingestelde nummerreeks van het betreffende type. Is er geen nummerreeks ingesteld, wordt de code ‘<moeder>.001’. Een kindproject krijgt altijd de code van de ingestelde nummerreeks van het betreffende type. Is er geen nummerreeks ingesteld, blijft de code leeg.
Voor elk entiteittype wordt een businesscomponent toegevoegd aan de repository. De repository is een tussenlaag tussen de programmacode en de database. Een businesscomponent is een object in die tussenlaag die de koppeling verzorgt. Het veld “Businesscomponent naam” wordt automatisch voorgevuld. U kunt dit veld zelf wijzigen, maar dit is niet aan te raden. Na deployment (zie hoofdstuk 8) is het veld daarom niet meer wijzigbaar. Door middel van het loepicoon bij “Status bij aanmaken” dient u verplicht een status te selecteren. Deze status zal als standaard worden gebruikt bij het aanmaken van een nieuwe entiteit van dit type. LET OP: U dient eerst statussen aan te maken, voordat u een nieuw type kunt aanmaken. Paragraaf 5.5 beschrijft hoe u statussen definieert. Bij “Beleid” kunt u een Synergy-document koppelen, waarin de procedure beschreven staat voor dit entiteittype. Gebruikers zien het entiteitkaart. 6.1.2
-icoon op de
Beveiliging
Bij de secties ‘Beveiliging: Aanmaken’, ‘Beveiliging: Wijzigen’ en ‘Beveiliging: Verwijderen’ kunt u opgeven welke gebruikers entiteiten van dit type mogen aanmaken, wijzigen en/of verwijderen. Vul het “Beveiligingsniveau” in dat gebruikers minimaal hiervoor moeten hebben of koppel door middel van het loepicoon desgewenst een functierecht.
Installation & Configuration Solution Builder SE Door bij ‘Beveiliging: Wijzigen’ en ‘Beveiliging: Verwijderen’ de opties “Manager” en/of “Lid” aan te vinken, bepaalt u of ook de manager en/of leden van de entiteiten van dit type de entiteiten mogen wijzigen en/of verwijderen. Meer over beveiliging staat beschreven in hoofdstuk 7. Bij ‘Beveliging: Aanmaken’ bepaalt u “Aanmaken toestaan vanuit het menu” en “Aanmaken toestaan vanuit de module”. Laat u beide opties uit, dan heeft een gebruiker ondanks zijn rechten geen mogelijkheid om entiteiten van dit type aan te maken via respectievelijk het linker navigatiemenu en zoekschermen of via het menu “<Entiteitgroep> | Invoer | Invoer: <Entiteittype>”. Tevens vinkt u “Toon de ‘Bewaren + Nieuw’ knop” aan of uit voor het aanmaken van nieuwe entiteiten. Door bij ‘Beveiliging: Lezen’ een “Beveiligingsniveau” in te vullen, bepaalt u welke gebruikers met dit niveau of hoger de entiteiten van dit type mogen inzien. 6.1.3
Templates en kopiëren van een entiteittype
Voordat u een nieuw entiteittype kunt aanmaken, moet u een entiteitgroep selecteren. Wanneer een template is gekoppeld aan de groep, wordt de inrichting van de template gekopieerd naar het nieuwe entiteittype. Na het kopiëren wordt de koppeling tussen de template en het nieuwe entiteittype losgelaten. Het wijzigen van de template resulteert dus niet in een wijziging van het entiteittype.
Ook is het mogelijk om op de knop “Kopiëren” (1) te klikken. Zodra u een bestaand type heeft gekozen, zal de inrichting hiervan worden overgenomen in het nieuwe entiteittype. Bij “Code” en “Omschrijving + Term ID” wordt de tekst ‘Copy of’ toegevoegd aan de code en omschrijving uit het bestaande type. Zoals u hierboven kunt zien is automatisch het veld “Code” geselecteerd (2), dus u kunt direct de juiste code invullen voor dit nieuwe entiteittype. Overige gegevens zijn overgenomen uit de template of het bestaande type, behalve de velden “Businesscomponent naam”, welke automatisch wordt gevuld zodra de juiste code is ingevuld, en “Status bij aanmaken”, welke nog verplicht ingevuld dient te worden. De “Nummerreeks” dient u nog aan te passen! LET OP: Voor dit nieuwe entiteittype moet u opnieuw opgeven of deze als template moet fungeren. En vergeet niet de “Nummerreeks” aan te passen! Bij gebruik van templates of de knop “Kopiëren” worden alle velden, knoppen, etc. van de template doorgekopieerd naar het nieuwe entiteittype.
Installation & Configuration Solution Builder SE 6.2
Inrichten nieuw entiteittype
Wanneer u bij het aanmaken van een nieuw entiteittype alle velden naar wens heeft ingevuld, klikt u op “Bewaren”. Na het bewaren en opnieuw openen van een nieuw entiteittype is het mogelijk om deze verder in te richten en velden, knoppen, tabbladen, etc. toe te voegen. Open het nieuwe entiteittype via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Types”.
Naast
de algemene instellingen zijn nu ook de volgende knoppen beschikbaar: Statussen Knoppen Velden Overzichten Tabbladen Functierollen Grafische overzichten
Door middel van deze knoppen kan het gehele entiteittype verder worden ingericht. Klik op een van de knoppen en u krijgt de mogelijkheid om op “Toevoegen” te klikken. Hierna zal een nieuw scherm verschijnen, waarin u de mogelijkheid krijgt de gewenste statussen, knoppen, tabbladen of functierollen toe te voegen.
Installation & Configuration Solution Builder SE 6.2.1
Statussen
De status ‘#NEW’ is een standaard status om zichtbaarheid en wijzigbaarheid bij het nieuw aanmaken van een entiteit in te kunnen stellen. Zodra u een entiteit heeft opgeslagen, krijgt deze de status zoals ingesteld bij het entiteittype (“Status bij aanmaken”). Zelfgedefinieerde statussen voegt u toe met de knop “Toevoegen”. Opent u een status, dan kunt u de “Omschrijving + Term ID” aanpassen specifiek voor het betreffende entiteittype.
Statussen verschijnen als knoppen op de entiteitkaart. U heeft de mogelijkheid om een ‘Beveiliging’ mee te geven aan een status. Op die manier bepaalt u of de entiteit bewerkt mag worden in die status. U kunt dit bepalen aan de hand van een “Beveiligingsniveau” of een “Rol”, maar ook door de opties “Manager” en “Lid” aan of uit te vinken. Meer informatie over de beveiligingsinstellingen kunt u nalezen in hoofdstuk 7. Ook heeft u de mogelijkheid om bij het toevoegen van een status alle beveiligingsinstellingen die zijn gedaan voor velden, tabbladen en dergelijke op een entiteittype automatisch te kopiëren van een andere al toegevoegde status.
Selecteer daarvoor eerst bij “Kopieer beveiliging van” (1) de al toegevoegde status. Klik vervolgens op “Toevoegen” (2) om een nieuwe status toe te voegen. Alle beveiligingsinstellingen van de eerste status zijn overgenomen bij de velden, tabbladen, et cetera. Deze kunt u uiteraard naar wens nog aanpassen. 6.2.1.1
Vervolgstatussen
Wanneer een entiteit een bepaalde status heeft, kunt u ervoor zorgen dat er andere statussen aan gegeven kunnen worden. Bijvoorbeeld: een entiteit met status ‘toe te wijzen’ kunt u overzetten naar ‘in behandeling’, gevolgd door ‘afgehandeld’, maar de entiteit in ‘toe te wijzen’ kunt u ook nog ‘afkeuren’. Per status is het mogelijk om meerdere vervolgstatussen mee te geven. Deze vervolgstatussen zullen als knoppen verschijnen op de entiteitkaart. Middels de pijliconen bepaalt u de volgorde (van links naar rechts) van de statusknoppen op de entiteitkaart. Als u de knop ‘FOLLOWUPSTATUSSES – Vervolgstatussen’ toevoegt aan de entiteitkaart (zie paragraaf 6.2.1.1), bepaalt u vervolgens de locatie van de (vervolg)statusknop(pen) in de rij knoppen op de entiteitkaart. Deze knop wordt standaard meegeleverd bij de installatie van Solution Builder en u kunt hem ook toevoegen aan een knopsectie (zie paragraaf 5.6.2). U kunt verschillende statussen toevoegen onder ‘Vervolgstatussen’ door op de knop “Nieuw” te klikken. LET OP: Voor de standaard status ‘#NEW’ is het niet mogelijk om vervolgstatussen toe te voegen.
Bij “Vervolgstatus” kiest u uit het uitklapmenu de betreffende vervolgstatus. U dient de “Omschrijving + Term ID” in te vullen. Deze kunt u gelijk houden aan de omschrijving van de vervolgstatus, maar u kunt desgewenst ook een eigen gedefinieerde omschrijving meegeven. De omschrijving zal verschijnen op de statusknop op de entiteitkaart. Ook hier kunt u een ‘Beveiliging’ meegeven aan de hand van “Beveiligingsniveau”, “Rol”, “Manager” en/of “Lid”. Aan de hand van deze beveiliging bepaalt u welke gebruikers de entiteit naar deze vervolgstatus mogen wijzigen, dus welke gebruikers de statusknop te zien krijgen. Meer over beveiliging staat beschreven in hoofdstuk 7. WERKSTROOM: Veel processen in Synergy worden doorlopen vanuit de werkstroom. Ook voor entiteiten wilt u daarom de mogelijkheid om deze vanuit de werkstroom te kunnen aansturen. Bij een vervolgstatus geeft u op dat automatisch een werkstroomverzoek (ingesteld op de instellingenpagina, zie paragraaf 5.3.2) aangemaakt dient te worden, waarmee de entiteit naar de betreffende vervolgstatus gezet zal kunnen worden. Klik bij ‘Werkstroom’ op de knop “Nieuw” om te bepalen bij welke medewerkers het werkstroomverzoek in de werkstroom zal verschijnen. U heeft bij “Type” de keuze uit ‘Rol’ of ‘Medewerker’. Met de optie ‘Rol’ koppelt u een “Rol” op een geselecteerd niveau. Alle medewerkers met de gekoppelde rol zullen het werkstroomverzoek in hun werkstroom ontvangen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Met “Type” ‘Medewerker’ dient u in het uitklapmenu een soort “Medewerker” te selecteren. U heeft de keuze uit:
Kies vervolgens, indien beschikbaar, nog een “Entiteitveld” van de entiteitkaart waarin de betreffende medewerker, artikel, relatie of project gevuld zal zijn. De medewerker die het verzoek in zijn werkstroom heeft, zal altijd de mogelijkheid hebben om de entiteit naar de betreffende vervolgstatus over te zetten. Wanneer ook andere medewerkers de entiteit moeten kunnen overzetten, dienen zij daarvoor de juiste rechten te hebben volgens de instellingen bij ‘Beveiliging’. 6.2.2
Knoppen
Zodra knoppen zijn toegevoegd via de knop “Knoppen” en dan “Toevoegen: Knoppen” kunt u de volgorde van de knoppen bepalen door middel van de rode en groene pijliconen:
Wanneer u doorklikt op een toegevoegde knop, ziet u het volgende overzicht:
Installation & Configuration Solution Builder SE Per status kunt u onder ‘Zichtbaarheid: Bekijken’ of ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ (LET OP: ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ geldt niet voor alle soorten knoppen) in de kolommen ‘Zichtbaar’, ‘Manager’ en ‘Lid’ de zichtbaarheid wijzigen door op de kruis- of vink-iconen te klikken (LET OP: De instellingen worden direct opgeslagen). U kunt ook doorklikken op een status voor meer opties:
Vink “Zichtbaar” aan om de knop in deze status zichtbaar te maken op de entiteitkaart. Aan de hand van “Beveiligingsniveau”, “Rol”, “Manager” en/of “Lid” bepaalt u vervolgens welke gebruikers deze knop dan te zien krijgen. Meer hierover staat beschreven in hoofdstuk 7. Met de knop “Toevoegen: Secties” kunt u knoppen toevoegen van een knopsectie (zie paragraaf 5.6.2). Indien u reeds toegevoegde knoppen wilt onderbrengen in een knopsectie, dient u deze eerst van de entiteit te verwijderen. Pas daarna is deze weer beschikbaar om toe te voegen aan de entiteitkaart. Klikt u door op een toegevoegde knopsectie, dan krijgt u de mogelijkheid om onderliggende knoppen toe te voegen:
Voor knopsecties en referentieknoppen kunt u instellen of deze zichtbaar zijn in de bewerkstatus ‘#NEW’. De status ‘#NEW’ kent uiteraard geen beveiliging op ‘Manager’- en ‘Lid’-niveau, omdat een manager en/of leden nog niet bekend zijn in deze status. 6.2.3
Velden
Onder de knop “Velden” kunt u voorgedefinieerde velden en secties toevoegen. U ziet het volgende scherm:
In dit scherm kunt u de lay-out bepalen voor de entiteitkaart. De plaats van de knoppen (bovenaan) en tabbladen (onderaan) is standaard al bepaald en kunt u niet zelf wijzigen. De body van de kaart kunt u wel zelf wijzigen. Hiervoor geeft u op uit hoeveel ‘Kolommen’ (1) de kaart moet bestaan. Vervolgens dient u eerst secties toe te voegen via de knop “Toevoegen: Sectie” (2) en tot slot voegt u de velden toe aan deze secties door middel van de knop “Toevoegen: Veld” (3). De sectie ‘Algemeen’ is bij installatie al toegevoegd inclusief een aantal standaard verplichte velden. Met de knop “Toon repository” heeft u de mogelijkheid om, naast de labels, de repository namen van de toegevoegde velden te tonen. Wanneer u op de repository naam klikt, komt u direct in de velddefinitie van het betreffende veld. Zie voor meer informatie over het onderhoud van velden paragraaf 5.8. De knop heet nu “Verberg repository”, waarmee u de repository namen weer verbergt.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bijvoorbeeld: U wilt dat de entiteitkaart er als volgt uit komt te zien:
U gaat hiervoor als volgt te werk: Bepaal eerst het aantal kolommen op de volgende manier:
6.2.3.1
Toevoegen secties
Klik vervolgens op de knop “Toevoegen: Sectie”:
Vink de gewenste secties aan en verplaats ze naar rechts middels de pijltjes (1). Sectie ‘GENERAL - Algemeen' is standaard al automatisch toegevoegd. Klik vervolgens op “OK”. De toegevoegde secties worden onder ‘Niet gebruikt’ toegevoegd.
Vanuit de sectie ‘Niet gebruikt’ sleept u de secties naar de gewenste kolom. Klik hiervoor met de linker muisknop de sectie aan en houd deze vast. Sleep de sectie naar de gewenste kolom. De cursor krijgt dit icoon . Wanneer de cursor dit icoon heeft, kunt u de muisknop loslaten. De sectie is hierna toegevoegd aan de betreffende kolom. Ons voorbeeld zal er uiteindelijk zo uitzien:
Wanneer u op “Herstellen” klikt, zullen alle wijzigingen ongedaan gemaakt worden. Is de lay-out naar wens ingedeeld, dan klikt u op “Bewaren” om de indeling op te slaan. U kunt eventueel eerst de gewenste velden toevoegen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Via de link “Bewerken” kunt u per sectie de “Label + Term ID” desgewenst aanpassen.
U kunt ervoor zorgen dat bepaalde waardes bij een kindentiteit automatisch worden overgenomen van de gekoppelde moederentiteit. Hiervoor vinkt u de optie “Te kopiëren vanaf moeder” aan. De waardes van alle velden binnen deze sectie kunnen zo gekopieerd worden. Om van deze optie gebruik te kunnen maken, dient er een referentieveld op het entiteittype aanwezig te zijn, waarin de moederentiteit gekoppeld kan worden. U kunt de zichtbaarheid van de sectie laten afhangen van een waarde in een veld op de entiteitkaart. Meer informatie hierover leest u in paragraaf 6.2.3.4. Ook kunt u per sectie per status de ‘Zichtbaarheid: Bekijken’ of ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ opgeven, waarmee u bepaalt voor welke gebruikers in welke status deze sectie zichtbaar is. De instellingen wijzigt u middels de kruis- en vink-iconen (LET OP: De instellingen worden direct opgeslagen) of door op de status te klikken voor meer opties. LET OP: Wanneer u het label heeft gewijzigd, kunt u het beste eerst op “Bewaren” klikken en de sectie opnieuw openen, voordat u de beveiliging gaat wijzigen.
De status ‘#NEW’ kent uiteraard geen beveiliging op ‘Manager’- en ‘Lid’-niveau, omdat de manager en/of leden nog niet bekend zijn in deze status. 6.2.3.2
Monitor
Op de kaarten van de verschillende onderdelen in Synergy Enterprise bent u gewend dat er een ‘Monitor’ beschikbaar is. Deze monitor is ook toe te voegen aan een entiteitkaart. Hiervoor kunt u de sectie ‘CSNOBENTMONITOR - Monitor’ toevoegen. De monitorsectie wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van de Solution Builder.
Bij ‘Kolommen’ bepaalt u uit hoeveel kolommen de monitor moet bestaan en tot slot vinkt u de gewenste opties aan die in de monitor zichtbaar moeten zijn. De volgorde van deze opties kunt u niet aanpassen.
Installation & Configuration Solution Builder SE 6.2.3.3
Toevoegen velden
Klik op “Toevoegen: Veld” en u kunt in het volgende scherm de gewenste velden toevoegen. Dit gaat op dezelfde manier als het toevoegen van secties. LET OP: Een aantal velden dient verplicht toegevoegd te zijn, wat automatisch wordt gedaan bij het aanmaken van een nieuw entiteittype: InitialStartDate & InitialEndDate Division Description ProjectNr Responsible VisibleMember Security Als het niet wenselijk is dat de velden zichtbaar zijn op de entiteitkaart, kunt u de zichtbaarheid uitvinken. U dient dan wel voor ‘Division’, ‘Description’ en ‘ProjectNr’ een standaardwaarde in te vullen. Verderop staat beschreven hoe u dit doet. De velden ‘InitialStartDate’ en ‘InititalEndDate’ zijn standaard aan elkaar gekoppeld en worden op de entiteitkaart als ‘Periode’-veld weergegeven. Wilt u hier afzonderlijke velden van maken, dan dient u in de velddefinitie van ‘InitialStartDate’ het “Type” aan te passen naar ‘Datum’ (zie paragraaf 5.8.3). Pas tevens het “Label + Term ID” aan naar de door u gewenste term. Om het mogelijk te maken dat het entiteittype meegenomen kan worden in een export naar Exact Globe (zie hoofdstuk 11), dient u het Ja/Nee-veld ‘SynchronizeGlobe’ toe te voegen. U kunt ervoor kiezen om ook dit veld niet zichtbaar te maken en daarbij standaard aan te vinken. Voor een correcte export naar Exact Globe moet verplicht een relatie gekoppeld zijn. Voeg daarom het referentieveld ‘IDCustomer’ toe. In dit veld kunnen debiteuren (klanten) gekoppeld worden. Houd daar rekening mee bij het aanpassen van een eventuele selectie. Houd er rekening mee dat er meer noodzakelijke velden aanwezig dienen te zijn om alle gewenste gegevens te kunnen importeren in Exact Globe. Denk aan gegevens als de kostenplaats. Ook dient rekening gehouden te worden met overige randvoorwaarden, zoals het aanwezig zijn van medewerkers, relaties en dergelijke in de Globe database. Wilt u werken met moeder- en kindentiteiten, waarbij de moederentiteit gekoppeld wordt aan de kindentiteit, dan dient u veld ‘ParentProject’ toe te voegen aan het entiteittype voor het kind. Na klikken op “OK” komen de velden onder ‘Niet gebruikt’ te staan. U sleept ze met de linker muisknop naar de gewenste sectie. Ter ondersteuning ziet u een blauwe stippellijn verschijnen, waaraan u kunt zien op welke plek het veld wordt toegevoegd na loslaten van de muisknop. Op deze manier kunt u ook twee velden naast elkaar plaatsen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Na toevoegen van de velden, inclusief de verplichte velden, kan ons voorbeeld er als volgt uitzien:
Via de link “Bewerken” kunt u per veld het “Label + Term ID” en de “Log” wijzigen en eventueel een “Standaardwaarde” opgeven. Zie paragraaf 5.8 voor de verschillende opties voor standaardwaarden per veldtype.
U kunt de zichtbaarheid van het veld laten afhangen van een waarde in een ander veld. Meer informatie hierover leest u in paragraaf 6.2.3.4. Ook kunt u per veld per status de ‘Beveiliging: Zichtbaar’ en/of ‘Beveiliging: Wijzigen’ aanpassen. Klik hiervoor op de kruis- en vink-iconen (LET OP: De instellingen worden direct opgeslagen) op de betreffende status voor meer opties:
Vink “Verplicht” aan om aan te geven dat dit veld verplicht ingevuld dient te zijn in deze status. U kunt dit bijvoorbeeld ook gebruiken om een extra controle in te bouwen voor het geval dit veld door een achtergrondproces automatisch gevuld wordt. Geef vervolgens op of dit veld zichtbaar en/of wijzigbaar is en voor welke gebruikers deze beveiliging geldt. Meer hierover staat beschreven in hoofdstuk 7. LET OP: Wanneer u het label en de standaardwaarde heeft gewijzigd, kunt u het beste eerst op “Bewaren” klikken en het veld opnieuw openen, voordat u de beveiliging gaat aanpassen. De status ‘#NEW’ kent uiteraard geen beveiliging op ‘Manager’- en ‘Lid’-niveau, omdat de manager en/of leden nog niet bekend zijn in deze status. 6.2.3.4
Veldafhankelijke zichtbaarheid
U kunt de zichtbaarheid van bepaalde velden of secties op een entiteittype afhankelijk maken van velden op het entiteittype. Zo kunt u bijvoorbeeld afhankelijk van de gekozen waarde in het veld ‘Incident categorie’ een configuratieveld beschikbaar maken op de entiteitkaart. Of wanneer een veld ‘Eigen ingang?’ wordt aangevinkt een volledig nieuwe sectie met velden tonen. Klik bij het veld dat of de sectie die u afhankelijk wilt maken op “Bewerken”.
Installation & Configuration Solution Builder SE Bij ‘Zichtbaar afhankelijk van’ selecteert u bij “Zichtbaarheid veld” via het loepicoon het betreffende entiteitveld waarvan dit veld of deze sectie afhankelijk moet zijn. Wanneer dat veld een lijstveld betreft, komen er net zoveel “Zichtbaarheid waarde”-opties tot uw beschikking als er kindlijsten zijn. Vink de optie “Bevat waarde” aan als het veld waarvan dit veld of deze sectie afhankelijk is gevuld moet zijn. Vervolgens kunt u bepalen wat de “Waarde” is die gevuld wordt in het veld waarvan dit veld of deze sectie afhankelijk is. Bij “Verplicht wanneer zichtbaar” (alleen beschikbaar bij velden) bepaalt u nog of het veld - nadat het verschijnt - verplicht gevuld dient te worden. Deze verplichting geldt boven het algemeen verplicht stellen van het veld in een bepaalde status van de entiteit. 6.2.4
Overzichten
Overzichten voegt u toe via de knop “Overzichten” en dan “Toevoegen”. U kunt de volgorde wijzigen middels de rode en groene pijltjes.
Per status bepaalt u of het overzicht zichtbaar is op de entiteitkaart en voor welke gebruikers het overzicht dan zichtbaar is.
Installation & Configuration Solution Builder SE 6.2.5
Tabbladen
Tabbladen voegt u toe via de knop “Tabbladen” en dan “Toevoegen”. Ook voor tabbladen kunt u de volgorde wijzigen middels rode en groene pijltjes.
Per status kunt u bepalen of dit tabblad zichtbaar is op de entiteitkaart en voor welke gebruikers het tabblad dan zichtbaar is.
6.2.6
Functierollen
Via de knop “Functierollen” en dan “Toevoegen” voegt u de verschillende functierollen toe, die u bij dit entiteittype aan contactpersonen wilt kunnen koppelen. Voor toegevoegde functierollen kunt u een ‘Beveiliging’ meegegeven, waarmee u bepaalt welke gebruikers deze functierollen mogen kiezen bij contactpersonen die worden toegevoegd aan de entiteit.
Installation & Configuration Solution Builder SE Tevens vinkt u desgewenst de optie “Is standaard functierol” aan of uit. Wanneer u aan een entiteit een relatie koppelt, zal de hoofdcontactpersoon van de relatie automatisch standaard in deze functierol gekoppeld worden aan de entiteitkaart onder de knop “Contactpersonen”. 6.2.7
Grafische overzichten
Er is de mogelijkheid om vanuit een entiteitkaart een grafisch overzicht te openen, waarop in een diagram te zien is welke entiteiten er aan elkaar gekoppeld zijn en welke moeder- en kindentiteiten een entiteit heeft. U kunt de lay-out van het diagram naar eigen wensen inrichten. Wanneer u op de knop “Grafische overzichten” klikt, verschijnt het volgende scherm:
Bij “Aantal niveaus omhoog” geeft u op hoeveel niveaus aan moederentiteiten van de gekozen entiteit er in het diagram getoond moeten worden. Dit kunnen er maximaal 5 zijn. De moeders worden boven de gekozen entiteit in het diagram getoond. Bij “Aantal niveaus omlaag” geeft u op hoeveel niveaus aan kindentiteiten van de gekozen entiteit er in het diagram getoond moeten worden. Dit kunnen er maximaal 10 zijn. De kinderen worden naast de gekozen entiteit in het diagram getoond, onder elkaar. Door de optie “Optie: Entiteit tonen” aan of uit te vinken, bepaalt u of de gebruiker de mogelijkheid krijgt om de entiteitkaart op te vragen via het icoon. Met “Optie: Grafisch overzicht” bepaalt u of de gebruiker het grafische overzicht van een andere entiteit vanuit het diagram kan openen via het icoon. En met “Optie: Entiteit kopiëren” geeft u aan of de gebruiker een kopie kan maken van een entiteit uit het diagram via het
-icoon.
Wanneer u op het -icoon klikt bij “Kleur”, verschijnt er een pop-up waarin u een kleur kunt kiezen voor het blok van dit entiteittype in het grafische overzicht.
Klik gewoon de gewenste kleur aan om deze te selecteren. Tot slot kiest u een “Optie: Kind toevoegen”, waarmee u bepaalt of de mogelijkheid beschikbaar komt om een nieuwe kindentiteit aan te kunnen maken van een entiteit uit het diagram via het opties: Type uit groep
Type
Zelfde type als moeder Verbergen
-icoon. U heeft hierbij de volgende
Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, krijgt u hiermee de mogelijkheid om een entiteittype uit een bepaalde entiteitgroep te kiezen. Wanneer u deze optie kiest, komt veld “Groep” beschikbaar, waarin u de gewenste entiteitgroep kunt selecteren. Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, zal deze entiteit binnen een bepaald entiteittype worden aangemaakt. Wanneer u deze optie kiest, komt veld “Type” beschikbaar, waarin u het gewenste entiteittype kunt selecteren. Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, zal deze entiteit binnen hetzelfde entiteittype worden aangemaakt als de entiteit waarvan u een kind wilt aanmaken. De mogelijkheid om een nieuwe kindentiteit aan te maken is niet beschikbaar, het icoon is verborgen in het grafische overzicht.
LET OP: Om ervoor te zorgen dat de moederentiteit aan de kindentiteit gekoppeld wordt, dient u veld ‘ParentProject’ toe te voegen aan het entiteittype van het kind. Hierna dient u nog een aantal instellingen te doen bij het onderhoud van de statussen die u aan het entiteittype heeft gekoppeld. Meer hierover leest u in paragraaf 5.5. Of de knop “Grafische overzichten” daadwerkelijk verschijnt op de entiteitkaart is ervan afhankelijk of u de standaard knop ‘GRAPHICALVIEW – Grafisch overzicht’ heeft toegevoegd aan het entiteittype. Deze knop wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van Solution Builder.
Bij vrijwel elk onderdeel van Solution Builder kunt u een beveiliging opgeven, waarmee u bepaalt welke gebruikers dit onderdeel mogen zien, bewerken of verwijderen. Bij het onderhoud van statussen, knoppen, velden, etc. geldt de beveiligingsinstelling als standaard voor die onderdelen. Zodra u de statussen, knoppen, velden etc. toevoegt aan een entiteittype, kunt u deze standaardwaarde overrulen door opnieuw een beveiliging op te geven. Hiermee bepaalt u uiteindelijk welke gebruikers dit onderdeel van de entiteitkaart mogen zien en/of bewerken. LET OP: De beveiliging in Solution Builder verschilt van de standaard beveiligingsinstellingen van Synergy. Alle instellingen gelden als OF. Dit betekent dat als een beveiligingsniveau en een functierecht zijn ingesteld, het onderdeel zichtbaar is voor alle gebruikers met het beveiligingsniveau OF die het betreffende functierecht hebben. Hetzelfde geldt voor de opties “Manager” OF “Lid”. Bij de beveiliging dient u goed op te letten op welke manier u deze instelt. U heeft hierbij verschillende mogelijkheden.
Installation & Configuration Solution Builder SE FUNCTIERECHT: Bij een entiteittype koppelt u geen rol, maar een “Functierecht”. Alleen gebruikers die een rol hebben waarin dit functierecht is gekoppeld, mogen dan entiteiten van het betreffende type aanmaken en/of wijzigen. Het is hierbij mogelijk om ook eigen gedefinieerde functierechten te koppelen, welke u koppelt aan een rol. De rol moet dan gekoppeld zijn aan de gebruikers. MANAGER / LID: Vinkt u “Manager” en/of “Lid” aan dan kunnen de manager en/of leden van de entiteit dit onderdeel zien en/of gebruiken. Bijvoorbeeld: U heeft een contactpersoon van een dealer lid gemaakt van een entiteit. De dealer logt in op de dealer portal en mag bepaalde velden zien. Alle andere leden van de entiteit mogen de velden ook zien. Andere gebruikers die geen lid zijn van de entiteit mogen deze velden niet zien. Geef bij het veld in het entiteittype op dat deze zichtbaar is. Het beveiligingsniveau laat u leeg. Vink verder de optie “Lid” aan. Hiermee bepaalt u dat alle leden van de entiteit, dus ook de contactpersoon van de dealer, dit veld mogen zien. LET OP: Met het instellen van beveiligingsniveaus maakt u de beveiliging strenger per status, knop, veld etc. Heeft u bijvoorbeeld het entiteittype voor bewerken op beveiligingsniveau 10 gezet en u stelt bij een status bewerken in op niveau 30, dan kunnen alleen gebruikers met niveau 30 of hoger de entiteit in die status bewerken. Stelt u daarnaast bij een veld het bewerkenniveau in op 50, dan kunnen alleen gebruikers met niveau 50 of hoger het veld in die status op de entiteit bewerken.
De deployment dient te worden uitgevoerd na wijzigingen in het systeem: Na een versie-update van Synergy en/of Solution Builder. De deployment kan daarbij automatisch worden uitgevoerd (zie paragraaf 4.4). Na iedere toevoeging, wijziging of verwijdering van een entiteittype of onderdelen (velden, knoppen, tabbladen, e.d.) op een entiteittype, waaronder ook triggers of koppelingen. Na iedere toevoeging, verwijdering of wijziging van standaardwaarden van velden op een entiteittype. Na het deactiveren van velden. Bij iedere wijziging in instellingen voor het automatisch vullen van velden. Bij het wijzigingen van de beveiligingsinstellingen. Na het importeren van de configuratie van Solution Builder. Met de deployment worden de wijzigingen doorgevoerd in de repository en de database. Tevens worden in de database views aangemaakt per entiteittype, welke u kunt gebruiken bij bijvoorbeeld gebruik van de MS Word Merge Addon SE of de MS Reporting Services Integrator SE. De deployment start u op via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Deployment”.
Vul indien nodig de juiste login gegevens in en klik op “Deploy”. Er verschijnt een statusbalk die aangeeft of de deployment succesvol is uitgevoerd. Eventuele foutmeldingen bij de deployment verschijnen ook in de statusbalk bij ‘Bericht’. De foutmeldingen zijn ook terug te vinden onder “Systeem | Overzichten | Log: Fouten”.
LET OP: Zorg ervoor dat tijdens de deployment alle gebruikers zijn uitgelogd uit Synergy! Ook eventuele achtergrondprocessen dient u tijdelijk te stoppen. Zodra de deployment gereed weergeeft, kan het enige tijd duren voor een andere pagina geopend zal worden.
Om de inrichting van entiteittypen te vereenvoudigen, is het mogelijk om gebruik te maken van templates. Dit zijn aparte entiteittypen die als template aan een entiteitgroep gekoppeld kunnen worden. Indien een template is gekoppeld aan de groep, wordt deze gekopieerd naar een nieuw entiteittype die wordt aangemaakt binnen de groep. Na het kopiëren wordt de koppeling tussen de template en het nieuwe entiteittype losgelaten. Het wijzigen van de template resulteert dus niet in een wijziging in het entiteittype. Een belangrijk voordeel bij het gebruik van templates is dat de volledige inrichting van knoppen, secties en velden, tabbladen, etc. op het entiteittype slechts eenmalig uitgevoerd hoeft te worden. Door deze template te koppelen aan een groep, wordt de inrichting gekopieerd naar ieder nieuw entiteittype binnen de groep. Maak een nieuw entiteittype aan en richt deze in zoals beschreven in hoofdstuk 6. Zorg ervoor dat “Template” is aangevinkt:
Zodra deze optie is aangevinkt, kan dit entiteittype gebruikt worden als template in de entiteitgroepen. Klik op het loepicoon bij de entiteitgroep om de template te koppelen.
Installation & Configuration Solution Builder SE Wanneer u een nieuw entiteittype binnen deze groep aanmaakt, zal de inrichting van de template automatisch worden overgenomen. U hoeft hierbij alleen nog de “Code”, “Omschrijving + Term ID” en verplichte velden aan te passen en/of in te vullen waar nodig. Let er ook op dat u de “Nummerreeks” aanpast.
9.2
Werken met labels
Door middel van labelvelden kunt u op een entiteitkaart tekst uit een document tonen op basis van een keuze uit een lijstveld. Zo kunt u bijvoorbeeld een standaard vragenlijst tonen bij het indienen van een incident of een lijst met keuringseisen voor een woonhuis. Ook afbeeldingen uit zo’n document worden getoond. Allereerst maakt u in Synergy een document aan:
Ga vervolgens naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Velden” en maak een nieuw veld aan van type ‘Label’. In paragraaf 5.8.6 staat beschreven welke instellingen u hierbij tot uw beschikking heeft.
Maak vervolgens, zoals beschreven in paragraaf 5.7, een lijst aan en koppel in een gewenste waarde het “Label”-veld en het “Document”.
Maak een nieuw lijstveld aan, waarin u de lijst koppelt (zie 0). Voeg tot slot zowel het labelveld als het lijstveld toe aan een entiteittype. 9.3
Onderhoud Triggers
Afhankelijk van een gekozen waarde in een bepaald veld, kunt u in andere velden de waardes automatisch laten invullen of wijzigen. Wanneer u bijvoorbeeld een contactpersoon wijzigt, wilt u dat automatisch het bijbehorende mailadres mee wijzigt. Dit doet u door middel van zogenaamde triggers. Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Triggers”. U kunt in het overzicht bestaande triggers wijzigen of verwijderen, of nieuwe toevoegen via de knop “Nieuw”.
Vul een “Omschrijving + Term ID” in voor de trigger. Kies bij “Type” het entiteittype waarop deze trigger van toepassing moet zijn. Bij “Trigger” selecteert u een referentieveld waarvan het bestemmingsveld van afhankelijk moet zijn. U heeft hier alleen de keuze uit referentievelden die zijn toegevoegd aan het gekozen entiteittype. Het veld dat u wilt koppelen aan de gekozen trigger, vult u in bij “Bestemming”. Dit veld zal dus automatisch wijzigen wanneer het triggerveld wijzigt. U heeft hier de keuze uit alle velden die zijn toegevoegd aan het entiteittype. Het is aan te raden om de wijzigbaarheid van het bestemmingsveld bij het entiteittype uit te schakelen. U kiest bij “Bron” de ‘repository eigenschap’ van het businesscomponent van de gekozen trigger in de repository. De eigenschap zal worden gevuld in het betreffende bestemmingsveld. Zie paragraaf 9.8 voor een beschrijving over hoe u de betreffende repository eigenschappen kunt achterhalen. Tot slot vinkt u “Actief” aan om de trigger te activeren. 9.4
Onderhoud Koppelingen
Met koppelingen is het mogelijk om n:m-relaties te leggen tussen entiteiten. Deze koppelingen zijn op basis van gelijkwaardigheid in tegenstelling tot een hiërarchische relatie zoals bij moeder-kindrelaties. U kunt nu bijvoorbeeld een certificaat aan meerdere opleidingen koppelen. En binnen een opleiding kunnen meerdere soorten certificaten gehaald worden. Het doel van koppelingen is het inzichtelijk maken van de relaties die er liggen tussen de entiteiten. Daarmee wordt het ook mogelijk gemaakt om op die relaties te zoeken (via publieke zoektemplates). Maak allereerst twee publieke zoektemplates aan. Een beschrijving over het definiëren van een publieke zoektemplate vindt u in paragraaf 9.9. Alleen publieke zoektemplates van entiteiten kunnen gebruikt worden bij koppelingen. Bijvoorbeeld bij certificaten:opleidingen-koppeling maakt u een zoektemplate binnen entiteitgroep ‘opleidingen’ en een binnen entiteitgroep ‘certificaten’, Ga vervolgens naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Koppelingen” en klik op “Nieuw” om een nieuwe koppeling te maken.
Vul een “Code” en “Omschrijving + Term” in. Bij “Type” heeft u in het uitklapmenu de keuze uit: Entiteitgroep – Entiteitgroep Entiteitgroep – Entiteittype Entiteittype – Entiteittype Entiteittype – Entiteitgroep
Alle entiteiten uit een entiteitgroep kunnen met alle entiteiten uit een andere entiteitgroep gekoppeld worden. Alle entiteiten uit een entiteitgroep kunnen gekoppeld worden met een specifiek entiteittype. Een specifiek entiteittype kan gekoppeld worden met een ander entiteittype. Een specifiek entiteittype kan gekoppeld worden met alle entiteiten uit een entiteitgroep.
Bij ‘Entiteit groep/type 1’ (hierna ‘1’ genoemd) selecteert u via het loepicoon de entiteitgroep of het entiteittype waarmee u de koppeling wilt maken. Vul een “Omschrijving + Term” in. Deze naam zal als koppelingsveld in de zoektemplates verschijnen (zie verderop). Bij “Template” kiest u in het uitklapmenu de hiervoor gedefinieerde zoektemplate voor de geselecteerde entiteitgroep of -type. U heeft de mogelijkheid om in “Selectie” een SQL-query mee te geven. Hiermee geeft u aan dat bij het leggen van een koppeling vanuit een entiteitkaart (via de knop “Nieuw” in het koppelingoverzicht) alleen een koppeling gemaakt mag worden naar een bepaalde selectie van entiteiten uit het zoekresultaat van de publieke zoektemplate. Bij ‘Entiteit groep/type 2’ (hierna ‘2’ genoemd) doet u hetzelfde, maar dan voor een andere groep of type waaraan u ‘1’ wilt kunnen koppelen. Een koppeling wordt in databasetabel CSNobEntConnections vastgelegd van ‘1’ naar ‘2’. Door de optie “Creëer gelijkwaardige koppeling” aan te vinken wordt ook de koppeling van ‘2’ naar ‘1’ opgeslagen. Deze optie heeft u alleen tot uw beschikking bij de types ‘Entiteitgroep – Entiteitgroep’ en ‘Entiteittype – Entiteittype’. Vervolgens kunt u slechts één groep of type selecteren, waarmee u dus alleen alle entiteiten binnen een specifieke groep of type kunt koppelen. De entiteitkoppeling is daarmee volledig op gelijkwaardigheid gebaseerd.
Installation & Configuration Solution Builder SE Na het opslaan van de nieuwe koppeling, worden twee (bij “Creëer gelijkwaardige koppeling” aangevinkt één) overzichten aangemaakt onder “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Overzichten”. Hierin kunt u wijzigingen doorvoeren zoals beschreven in paragraaf 5.10.1. Deze overzichten zijn niet te verwijderen zolang de koppeling niet verwijderd is. Voeg de overzichten toe aan de betreffende entiteittypes zoals beschreven in paragraaf 6.2.4. Bij entiteittypes uit ‘1’ kunt u alleen overzichten uit ‘2’ toevoegen en andersom. Wanneer u heeft gekozen voor de optie ‘Entiteittype – Entiteitgroep’ of ‘Entiteitgroep – Entiteittype’ en het entiteittype zit in de gekozen entiteitgroep, dan zullen beide overzichten in het entiteittype toegevoegd kunnen worden.
Voer tot slot een deployment uit (zie hoofdstuk 8). In de zoektemplates is onder het
-icoon automatisch een onderdeel “Koppelingsvelden” toegevoegd.
De naam is de “Omschrijving + Term” die u heeft ingevuld bij ‘1’ of ‘2’ in de koppeling. Vink het betreffende koppelingsveld aan en klik op “Bewaren” om het zoekveld toe te voegen aan de zoektemplates. Gebruikers kunnen nu deze zoektemplate gebruiken om entiteiten binnen koppelingen te zoeken. 9.5
Voorbeelden van knoppen en hyperlinkvelden
Heeft u bij de inrichting van een knop gekozen voor “Type: URL” of heeft u aan de entiteitkaart een hyperlinkveld van type ‘URL’ toegevoegd, dan wordt u door op de knop of het veld op een entiteitkaart te klikken doorgeschakeld naar een andere pagina. Dit kan een andere pagina van Synergy zijn, maar dit kan ook een externe webpagina zijn. De URL kan eventueel worden voorzien van een of meerdere parameters, zodat de gegevens van een entiteit automatisch worden meegenomen en de pagina wordt geopend die betrekking heeft op deze gegevens. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegegeven aan de knoppen. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. 9.5.1
Verwijzing naar Synergy URL
Een URL binnen Synergy kunt u als volgt opvragen: Open de betreffende pagina waarnaar de knop of het hyperlinkveld dient te verwijzen (bijvoorbeeld een nieuw verzoek van type ‘Afspraak’). Klik met de rechter muisknop op deze pagina en kies voor “Eigenschappen”. Bij ‘Adres: (URL)’ is de URL van deze pagina te vinden.
De ASPX-pagina (in dit voorbeeld WflRequest.aspx) vult u in bij “URL” en de parameters na de ASPX-pagina vult u in bij “Parameters”.
9.5.1.1
Voorbeeld: Aanmaken verzoek via een knop
U wilt vanuit entiteit 100 via een knop een verzoek van type 9213 kunnen aanmaken. Hierbij moet automatisch het entiteitnummer ingevuld zijn in het projectveld met repository naam projectnr. Als URL vult u de betreffende link naar de verzoekpagina (‘WflRequest.aspx’). Als parameters geeft u het verzoektype mee en het entiteitnummer, dus ‘?BCAction=0&Type=9213&projectnumber=[projectnr]’. De volledige link wordt na klikken op de knop: http://syn.nl/docs/wflrequest.aspx?bcaction=0&type=9213&projectnumber=100
LET OP: In de parameters mag u geen spaties opgeven. Wilt u toch een spatie gebruiken in bijvoorbeeld het ‘description’-veld van een verzoek, gebruik dan ‘ ’. Bijvoorbeeld: ?bcaction=0&description=Nieuw verzoek’. In paragraaf 9.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Zie ook bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten.
Installation & Configuration Solution Builder SE 9.5.1.2
Voorbeeld: Aanmaken kindentiteit via een knop
U wilt vanuit een entiteit via een knop een kindentiteit aanmaken, waarbij de moederentiteit gekoppeld wordt. Zorg er allereerst voor dat veld ‘ParentProject’ is toegevoegd aan het entiteittype. Gebruik bij de knop als URL de pagina ‘CSNobEntEntityCard.aspx’ waarmee een entiteit wordt aangemaakt en als parameters ‘?BCAction=0&EntiteitType=<entiteittype>&ParentProject=[projectnr]’, waarbij u ‘<entiteittype>’ vervangt door de code van het gewenste entiteittype dat de kindentiteit moet krijgen. De volledige link wordt na klikken op de knop bijvoorbeeld: http://syn.nl/docs/csnobententitycard.aspx?bcaction=0&entiteittype=kind&parentproject= 100
Een kindentiteit wordt aangemaakt en de moeder gekoppeld in veld ‘ParentProject’. 9.5.2
Verwijzing naar MS Word Merge Addon SE
Wanneer u de bouwsteen MS Word Merge Addon SE heeft geïnstalleerd en u wilt deze gebruiken op entiteiten, dient u de knop handmatig toe te voegen. Maak allereerst een of meerdere templates aan binnen Word Merge. In de templates kunt u gebruik maken van de standaard velden uit onderdelen ‘PROJECT’, ‘VERZOEK’, ‘CRM’ en ‘HRM’ in de XML Parser. Wilt u eigen XML Parser velden definiëren voor de entiteiten, dan kunt u gebruik maken van views die worden aangemaakt bij de deployment. De views hebben altijd de repository naam van de entiteittypes. Alle gegevens van de entiteiten kunt u door middel van de views opvragen. Meer informatie over het inrichten van templates kunt u nalezen in de handleidingen die worden meegeleverd met de MS Word Merge Addon. U richt vervolgens de knop in Solution Builder bijvoorbeeld als volgt in:
Installation & Configuration Solution Builder SE De definities van “Parameters” voor de verschillende onderdelen uit de XML Parser zien er bijvoorbeeld als volgt uit: Onderdeel
LET OP: De parameter ‘Category’ is hoofdlettergevoelig. Zoals u in bovenstaande tabel ziet, is het mogelijk om een parameter ‘templateid’ mee te geven. Wanneer u gebruik maakt van de ‘templateid’, zorgt u ervoor dat het na klikken op de mergeknop het niet meer nodig is om eerst nog een template te kiezen. Er wordt dan direct samengevoegd met de in de knop ingestelde template. In het scherm “Add-on | Inrichting | MS Word Merge Addon SE: Onderhoud Word Templates” vindt u in de laatste kolom ‘Template’ de betreffende nummers van de Word Merge templates. U vervangt in de “Parameters”-definitie van de knop de ‘’ door het nummer van de template. LET OP: De parameters ‘Category’, ‘Project’, ‘RequestID’ en ‘ID’ dienen verplicht ingesteld te worden in de knop. Parameter ‘templateid’ is optioneel. Als u gebruik maakt van deze parameter, dient u bij onderdelen ‘PROJECT’ en ‘CRM’ ook verplicht gebruik te maken van parameter ‘Contact’, wanneer u velden uit de onderdelen ‘CRM’ en ‘CONTACT’ wilt gebruiken in uw Word template. 9.5.3
Verwijzing naar externe URL
Wilt u vanuit de entiteit naar een extern webadres door kunnen klikken, waarbij bijvoorbeeld adresgegevens vanaf de entiteitkaart al zijn voorgevuld dan kunt u dit als volgt realiseren: Zorg ervoor dat de betreffende velden zijn aangemaakt en zijn toegevoegd aan het entiteittype. Deze velden kunt u tussen rechte haken [ ] ook gebruiken in externe webadressen. Wanneer u bijvoorbeeld in Google Maps een straat en plaats zoekt, kunt u in het resultaat op “Link” klikken om de betreffende URL op te zoeken: http://maps.google.nl/maps?f=q&source=s_q&hl=nl&geocode=&q=rietveldenweg+72,+%27shertogenbosch&sll=52.469397,5.509644&sspn=2.188441,6.976318&ie=UTF8&hq=&hnear=Riet veldenweg+72,+5222+%27s-Hertogenbosch,+Noord-Brabant&z=15
Vervang de ingevulde straat en plaats door de entiteitvelden en verwijder overbodige delen, waarmee de URL er als volgt uit gaat zien: http://maps.google.nl/maps?f=q&source=s_q&hl=nl&geocode=&q=[adres],+[plaats]
Bij het inrichten van een knop scheidt u de parameters van de URL:
LET OP: Sommige externe websites kunnen niet in een iframe geopend worden. In dat geval is het noodzakelijk “Open link in nieuw scherm” aan te vinken. 9.6
Reguliere expressies
In tekstvelden kunt u gebruik maken van zogenaamde reguliere expressies. Een reguliere expressie vormt een patroon die u kunt gebruiken om tekenreeksen te doorzoeken. Met behulp van reguliere expressies kunt u bepalen dat de ingevoerde gegevens moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden; bijvoorbeeld een tekenreeks mag alleen bestaan uit cijfers of in het tekstveld moet een ‘@’ en ‘.’ voorkomen. Reguliere expressies kunt u handig toepassen bij de controle van ingevulde gegevens in de tekstvelden. Op internet is veel informatie en gedetailleerde uitleg te vinden over het toepassen van reguliere expressies. Een aantal voorbeelden: 9.6.1
Invullen van een Nederlandse postcode
Een expressie voor een Nederlandse postcode kan er als volgt uitzien: ^[0-9]{4}( )?[A-Za-z]{2}$ Een reguliere expressie begint met een ^ en eindigt met een $. De tekenreeks die u invoert in het tekstveld moet beginnen met 4 cijfers tussen 0 en 9 ([09]{4}). Daarop mag 1 spatie volgen, maar dat hoeft niet (( )?). Vervolgens dienen er nog twee hoofd- en/of kleine letters te volgen tussen a en z ([A-Zaz]{2}). Deze expressie zal de ingevoerde waardes 5222AB, 6143 ST en 1498bc als geldige postcodes beschouwen. 9.6.2
Invullen van een e-mailadres
Op internet zijn diverse variaties te vinden voor het valideren van mailadressen. Bijvoorbeeld de volgende expressie: ^[a-z0-9][a-z0-9_.\-]*@([a-z0-9]+\.)*[a-z0-9][a-z0-9\-]+\.([a-z]{2,6})$
Installation & Configuration Solution Builder SE De expressie begint met ^ en eindigt met $. De tekenreeks moet beginnen met letters of cijfers en kan gevolgd worden door letters, cijfers of underscore, punt of streepje ([a-z0-9][a-z0-9_.\-]) en het patroon mag 0 of meerdere keren voorkomen (*). Hierna volgt een apenstaart (@). Vervolgens mogen letters of cijfers met een punt erachter (([a-z0-9+\.)*) volgen, dan cijfers, letters en streepjes met een punt erachter ([a-z0-9][a-z0-9\-]+\.) en tot slot moet de zogenaamde TLD (nl, com, biz) worden toegevoegd welke bestaat uit 2 tot 6 letters ([a-z]{2,6}). De waarden [email protected] en [email protected] zullen als geldige mailadressen worden beschouwd. 9.7
Voorbeelden van tabbladen
In tabbladen kunt u zoektemplates van verschillende entiteiten tonen, een Synergy-pagina of een externe URL of MS Reporting Services Integrator rapporten. In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden besproken van de verschillende opties. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegeven aan de tabbladen, zodat u filters kunt leggen op de pagina’s die in de tabbladen worden getoond. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. In paragraaf 9.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Zie ook bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten. 9.7.1
Tabblad op basis van een publieke zoektemplate
Voordat u een tabblad kunt definiëren op basis van een zoektemplate, dient u een publieke zoektemplate te hebben aangemaakt voor het gewenste onderdeel uit Synergy. Hoe u dit doet, leest u in paragraaf 9.9. Heeft u bij “Type” in het tabblad een van de Synergy-entiteiten gekozen, dan kunt u bij “Template” de voorgedefinieerde zoektemplate selecteren uit het uitklapmenu. De titelbalk, knoppen en zoekvelden die normaal in Synergy Enterprise in het resultaat van een zoektemplate getoond worden, worden in een tabblad op de entiteitkaart standaard niet weergegeven. Wilt u de titelbalk, knoppen en zoekvelden wel beschikbaar hebben, dan kunt u de volgende extra parameters toevoegen bij “Parameters”: &showheader=1 &showsearchbuttons=1 &showsearchfields=1
De titelbalk van de zoektemplate wordt getoond. De knoppen van de zoektemplate worden getoond. De velden van de zoektemplate worden getoond.
Pagina 85 van 113
Installation & Configuration Solution Builder SE Een tabblad met een zoektemplate op verzoeken ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:
9.7.2
Tabblad op basis van een URL
De URL die u in een tabblad instelt, kan een verwijzing zijn naar een Synergypagina, zoals een medewerkerkaart van de entiteitverantwoordelijke. Maar u kunt ook een externe URL in een tabblad tonen, bijvoorbeeld Google Maps met een locatie voorgevuld. U gaat in beide gevallen op dezelfde manier te werk als bij het gebruik van een URL bij knoppen en/of hyperlinkvelden, zoals beschreven in paragraaf 9.5. 9.7.3
MS Reporting Services rapportage in tabbladen
Wanneer u de bouwsteen MS Reporting Services Integrator heeft geïnstalleerd, krijgt u bij het aanmaken van nieuwe tabbladen de mogelijkheid om de optie “Rapporten” te kiezen. De rapporten dienen dan wel correct als bijlage te zijn gekoppeld aan een Synergy document. Maak allereerst een MRS rapport aan met de juiste parameters. Bijvoorbeeld de volgende dataset:
Installation & Configuration Solution Builder SE Met de volgende lay-out:
Koppel het MRS rapport aan de bouwsteen MS Reporting Services Integrator met de juiste parameter(s). Meer informatie hierover vindt u in de handleiding ‘Installation & Configuration MS Reporting Services Integrator SE’. In de rapportdefinitie zet u de betreffende parameter(s) op “Verborgen”:
Maak in de Solution Builder tot slot een tabblad aan en kies bij “Type” de optie “Rapporten”. Bij “Template” kiest u via het uitklapmenu het juiste MRS rapport. Definieer tevens de “Parameters” uit het rapport:
De titelbalk van het rapport wordt getoond. De knoppen van het rapport worden getoond. De velden van het rapport worden getoond. Pagina 87 van 113
Installation & Configuration Solution Builder SE Het resultaat in een entiteitkaart waar het tabblad aan is toegevoegd, kan bijvoorbeeld zijn:
Voor het definiëren van de rapporten kunt u gebruik maken van views die worden aangemaakt bij de deployment. De views hebben altijd de repository naam van de entiteittypes. Alle gegevens van de entiteiten kunt u door middel van de views opvragen. 9.8
Achterhalen parameters
Weet u niet precies welk parameters (ook wel repository eigenschap) u kunt gebruiken bij knoppen, tabbladen of triggers, dan kunt u naar de Synergy-pagina gaan waaruit u de waarde op wilt halen. Klik met de rechter muisknop op de pagina en kies voor “Bron weergeven”. In de broncode zoekt u het betreffende veld op en daarbij staat voor bijvoorbeeld het veld ‘Medewerker’ een ‘’ vermeld. ‘EmployeeID’ is dus de parameter die u zoekt.
Wanneer u de parameters van bijvoorbeeld een medewerker- of relatiekaart wilt achterhalen, dient u eerst op “Bewerken” te klikken, waarna u de bron oproept om de ‘input id’ te vinden. In bijlage I staan de meest gebruikte parameters opgesomd voor verzoeken en documenten.
Installation & Configuration Solution Builder SE 9.9
Definiëren publieke zoektemplates
Voor overzichten, tabbladen en koppelingen maakt u gebruik van publieke zoektemplates. In een zoektemplate worden zoekcriteria opgeslagen die u vaak gebruikt, zodat u deze criteria niet steeds opnieuw hoeft in te voeren. Zoektemplates kunnen verwijzen naar onderdelen uit Synergy zoals verzoeken of relaties, maar kunnen ook verwijzen naar entiteiten van Solution Builder. Om een zoektemplate aan te maken, gaat u naar een zoekscherm van het gewenste onderdeel in Synergy, bijvoorbeeld verzoeken. Vul de gewenste zoekcriteria in. Wanneer u een zoektemplate wilt maken van entiteiten, dient u eerst het entiteittype te definiëren, dan een deployment uit te voeren (zie hoofdstuk 8) en daarna de zoektemplate aan te maken. Zodra de zoekcriteria naar wens zijn, klikt u op de knop “Bewaren” (1).
Vul bij “Nieuw” een omschrijving in of kies “Bestaand” om een bestaande template te overschrijven. U dient de optie “Publiek” (1) aan te klikken om deze zoektemplate te kunnen gebruiken in de tabblad, overzichten en koppelingen. Klik op “OK” om de zoektemplate op te slaan.
9.10
Entiteiten uitwisselen via Exact Entity Services
Wanneer u bijvoorbeeld een website met portaalgedeelte (beveiligd) heeft, waarin u een koppeling wilt maken met entiteiten om gegevens uit te wisselen en op te vragen, kunt u gebruik maken van de Exact Entity Services. Per entiteittype dient u deze – na iedere deployment opnieuw – handmatig te genereren. Ga daarvoor naar “Systeem | Inrichting | Repository: Explorer” en klik op de link ‘CSNob1799’. Op tabblad ‘Business components (x)’ klikt u de link ‘CSNob1799’ open.
Klik op de knop “Generate metadata”. Na enige tijd verschijnt de melding ‘Afgehandeld’.
Klik op “OK”. Hiermee worden in map ‘services’ in de programmatuurmap van Synergy de bestanden ‘Exact.Entity.CSNob1799.svc’ per entiteittype angemaakt. Deze SVC-bestanden kunt u dan vanuit een externe applicatie aanspreken, op dezelfde manier als u dat met de standaard entiteiten van Exact Synergy doet. Voor meer informatie over de Exact Entity Services verwijzen wij u naar documenten 18.133.021 en 19.135.070 op de Exact Customer Portal.
Vaak wordt gewerkt met een testomgeving van Exact Synergy en een productieomgeving, waarin live gewerkt wordt. In de testomgeving wordt eerst bekeken of bepaalde inrichting correct functioneert, voordat deze inrichting overgenomen wordt in de live productieomgeving. Om het overnemen van de volledige configuratie van Solution Builder van de testomgeving naar de productieomgeving te vergemakkelijken, heeft u de exporten importfunctionaliteit tot uw beschikking. 10.1
Exporteren
Om de configuratie van Solution Builder te exporteren gaat u naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Exporteren”.
U kunt uw inrichting filteren op entiteit-“Code” of op de datum waarop de laatste wijzigingen in uw configuratie hebben plaatsgevonden. Vervolgens vinkt u bij het onderdeel ‘Types’ aan welke onderdelen u uit uw Solution Builder configuratie wilt exporteren. Met het -icoon klapt u de aan een entiteittype gekoppelde onderdelen (velden, knoppen, tabbladen, enzovoorts) uit.
Alle onderdelen worden geselecteerd of gedeselecteerd. De volledige Solution Builder configuratie wordt meegenomen respectievelijk niet meegenomen in de export. Wanneer u “Termen” aanvinkt, worden alle termen meegenomen in de export. Zie hoofdstuk 13 voor meer informatie over termen. Alle instellingen uit de instellingenpagina worden meegenomen in de export. Behalve de “Licentiesleutel”. Tevens dient u in uw importomgeving te controleren of het juiste verzoektype is gekoppeld bij de optie “Verzoek ‘werkstroom’”. Zie paragraaf 5.3 voor meer informatie over instellingen. De volledige configuratie van de entiteitgroep wordt meegenomen in de export, inclusief de entiteittypes die onder de groep zijn gedefinieerd en de gekoppelde onderdelen als velden, tabbladen, knoppen, enzovoorts. De volledige configuratie van het entiteittype wordt meegenomen in de export, inclusief de gekoppelde onderdelen als velden, tabbladen, knoppen, enzovoorts. Alle aan een entiteittype gekoppelde onderdelen kunnen afzonderlijk van elkaar worden meegenomen in de export. LET OP: Houd er rekening mee dat bepaalde onderdelen aan elkaar gekoppeld zijn. Wanneer u bijvoorbeeld wel “Tabbladen” aanvinkt, maar “Zoektemplates” niet meeneemt in de export, kan dit voor foutmeldingen zorgen in de importomgeving. Daarom is het voor een nieuwe export en import het veiligst om alle onderdelen van een entiteittype mee te nemen in de export.
Bij de export worden ook alle beveiligingsinstellingen meegenomen. Wanneer u rollen en/of functierechten heeft gekoppeld, controleert u dan wel of deze al bestaan in uw importomgeving en koppel daar desgewenst de juiste rollen en/of functierechten. Heeft u de gewenste onderdelen geselecteerd voor de export, dan klikt u op de knop “Exporteren”. Er verschijnt een voortgangsbalk:
Deze geeft tot slot ‘Gereed’ weer en er zal een pop-up verschijnen (vanaf Internet Explorer een balk onderin het scherm) waarin u gevraagd wordt waar u het exportbestand wilt “Opslaan”.
Standaard krijgt het exportbestand de naam ‘SBExport_<jaar><maand><minuten><seconden>[…].XML’, maar u kunt deze desgewenst aanpassen.
Installation & Configuration Solution Builder SE 10.2
Importeren
Het geëxporteerde XML-bestand met de complete configuratie van Solution Builder kunt u importeren in een andere Synergy-omgeving, bijvoorbeeld uw productieomgeving. Ga voor de import naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Importeren”:
Bij “Importbestand” selecteert u via de knop “Bladeren” het geëxporteerde XMLbestand. Eventueel kunt u “Automatisch deployen na de import” aanvinken, zodat automatisch na de import de deployment wordt uitgevoerd. Klik op “Open”.
Vervolgens vinkt u de onderdelen aan die u uit het exportbestand wilt importeren. Zie de voorgaande paragraaf voor meer informatie over de verschillende ‘Types’.
Installation & Configuration Solution Builder SE Klik nu op “Importeren”.
In het scherm dat volgt, dient u voor referenties op te geven wat er gekoppeld dient te worden. Zo kunt u bijvoorbeeld bij een entiteittype een “Beleid”document gekoppeld hebben vanuit de export, maar deze in de importomgeving niet mee willen nemen. Ook kunt u in labelvelden een ander “Document” in uw importomgeving willen tonen dan dat vanuit de export meekomt (in bovenstaande schermafdruk weergegeven als ‘Lijstwaardes – Bestaande bouw (BESTAAND)’). Referentievelden waarin een standaardwaarde is gekoppeld, zullen ook in dit scherm getoond worden. Wanneer gekoppelde gegevens, zoals een document of een medewerker, niet herkend worden in de importomgeving, staan de regels standaard op “Wissen”. Dit betekent dat de referenties leeg gemaakt zullen worden. Worden gegevens herkend, dan is standaard “Oude” geselecteerd. In het veld ernaast ziet u de gekoppelde gegevens geselecteerd. Kiest u voor “Nieuw”, dan wordt het veld gewist en kunt u via het loep-icoon een nieuwe waarde koppelen. Klik tot slot op “Importeren”. In de statusbalk kunt u de voortgang van de import controleren. Wanneer de melding ‘Afgehandeld met fouten’ verschijnt, heeft u de mogelijkheid om op de knop “Fouten” te klikken.
Installation & Configuration Solution Builder SE De meldingen worden getoond:
Wanneer gegevens bijvoorbeeld niet bestaan, kan het zijn dat deze vanuit de export niet meegenomen zijn, ze niet in uw importomgeving bestaan of dat u ze niet heeft aangevinkt voor de import. LET OP: Bij gebruik van de add-on MS Reporting Services Integrator SE zullen rapporten niet geïmporteerd kunnen worden. Deze dient u handmatig in de importomgeving aan te maken voordat u de import uitvoert. Controleer en corrigeer uw gegevens en probeer opnieuw te importeren via “Addon | Inrichting | Solution Builder: Importeren” (eventueel voorafgegaan door een nieuwe export vanuit uw exportomgeving).
Geeft de statusbalk ‘Gereed’ aan en had u de optie “Automatisch deployen na de import” aangevinkt, dan zal automatisch de deployment opstarten. Anders dient u handmatig nog op de knop “Deployment” te klikken. Meer informatie over deployment leest u in hoofdstuk 8. Na de import en deployment in uw importomgeving, zal alle geïmporteerde configuratie van Solution Builder direct beschikbaar zijn voor gebruik.
Het is mogelijk om de entiteiten als projecten te synchroniseren met Exact Globe. Hiervoor wordt bij de Solution Builder het achtergrondproces ‘CSNobEntScheduler’ gebruikt. Via een XML-bestand wordt de export vanuit Synergy volgens een ingestelde schedule gerealiseerd. Voor het importeren van projecten vanuit Globe in Synergy, dient u gebruik te maken van de standaard functionaliteiten van Exact middels de background job ASImport. Tot Exact Synergy Enterprise batch 249 kunt u ook nog gebruik maken van achtergrondproces ‘CSNobEnt.Scheduler.exe’. 11.1
Benodigde Synergy instellingen
11.1.1 Toevoegen velden bij entiteittypen U kunt zelf bepalen welke entiteiten van welke entiteittypen er meegenomen moeten worden met de export naar Globe. Het is aan te raden hiervoor het automatisch aangemaakte type ‘Project’ te gebruiken. Zorg er wel voor dat het Ja/Nee-veld ‘SynchronizeGlobe’ is toegevoegd aan het entiteittype. Dit veld is standaard aanwezig wanneer u Solution Builder heeft geïnstalleerd. Bij het aanmaken van een entiteit van dit type kunt u het veld aan- of uitvinken. Bij de export naar Globe worden alleen die entiteiten meegenomen waarbij de optie SynchronizeGlobe is aangevinkt. Het inrichten van entiteittypen staat beschreven in hoofdstuk 6. Voor een correcte export naar Exact Globe moet verplicht een relatie gekoppeld zijn. Voeg daarom ook het referentieveld ‘IDCustomer’. In dit veld moeten debiteuren (klanten) gekoppeld kunnen worden. Houd daar rekening mee bij het opgeven van een eventuele selectie. Houd er rekening mee dat er meer noodzakelijke velden aanwezig dienen te zijn om alle gewenste gegevens te kunnen importeren in Exact Globe. Denk aan gegevens als de kostenplaats. Ook dient rekening gehouden te worden met overige randvoorwaarden, zoals het aanwezig zijn van medewerkers, relaties en dergelijke in de Globe database. 11.1.2 Standaard entiteittype opgeven Bij projecten in Exact Globe kunt u geen onderscheid maken in verschillende (entiteit)types. Om alle projecten die uit Globe worden geïmporteerd onder hetzelfde entiteittype op te slaan, legt u een standaard type vast. Kies daarvoor bij de optie “Standaard entiteittype” op de instellingenpagina het betreffende entiteittype dat als standaard moet gelden (zie paragraaf 5.3). Wanneer een entiteit bij import nieuw wordt aangemaakt, dan krijgt deze het “Standaard entiteittype”. Bestaat de entiteit bij import al met een ander entiteittype, dan behoudt de entiteit dat andere type. Standaard wordt bij “Standaard entiteittype” ‘Project’ ingesteld.
Installation & Configuration Solution Builder SE 11.2
Entiteiten exporteren naar Exact Globe
De CSNobEntScheduler kan op een aantal manieren worden ingesteld. De standaard en meest stabiele methode is via een SQL Job in de SQL Server Agent. Deze methode wordt daarom ook aangeraden. In specifieke gevallen kan ervoor gekozen worden om hiervan af te wijken. De CSNobEntScheduler wordt uitgevoerd door de standaard executable Exact.Process.exe. Deze executable bevindt zich in de Bin-map in de Synergy programmatuurmap en voert alle achtergrondprocessen uit. De verschillende achtergrondprocessen zijn DLL-bestanden die door de executable worden aangeroepen via parameters. U dient de volgende parameters mee te geven: /DBCONFIG /ASSEMBLY /CLASS /M:
/A: /P:
De naam van de Synergy virtual directory. Refereert naar de DLL die de betreffende functie bevat. Refereert naar de specifieke functie in de DLL. Bepaal dat geëxporteerd moet worden naar Globe. Waarde: Export = alleen entiteiten met optie SynchronizeGlobe aangevinkt worden geëxporteerd naar Globe. Het divisie nummer. Geef het pad en een naam voor het aan te maken XML-bestand op.
LET OP: De parameters zijn hoofdlettergevoelig. U stelt het achtergrondproces als volgt in: “<Synergy directory>\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG: /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler /M:<Export> /A: /P:.xml LET OP: Bij het gebruik van spaties in de ‘<Synergy directory>’ dient u het gehele menupad te omsluiten met dubbele aanhalingstekens. Bijvoorbeeld een export naar Globe: “C:\Program files\Exact Synergy\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG:SynSB /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler /M:Export /A:001 /P:C:\Temp\Export.xml Let op het gebruik van hoofdletters! 11.2.1 SQL Job Zoals gezegd is het aan te raden de background job in te stellen als SQL Job. Start de SQL Server Management Studio en klik met de rechter muisknop op “<SQL Server> | SQL Server Agent | Jobs”. Kies “New Job”. Vul een logische “Name” in. Bij “Owner” is het meest gebruikelijk om ‘sa’ in te vullen. LET OP: Het account (de owner) waaronder de job draait, moet dezelfde zijn als waaronder de SQL Server Agent draait. Daarnaast moet het account toegang hebben tot de Synergy en Globe databases.
Installation & Configuration Solution Builder SE Ga naar ‘Steps’ en kies “New”. Geef een “Step name” op en kies bij “Type” voor ‘Operating system (CmdExec)’. Vul bij ‘Command’ het commando zoals hierboven beschreven: “<Synergy directory>\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG: /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler. /M: /A: /P:.xml.
Bij ‘Run as’ kiest u bij gebruik van SQL 2005 voor “SQL Server Agent Service Account”. Bij gebruik van SQL 2008 dient u eerst nog een proxy in te stellen en deze vervolgens te selecteren bij ‘Run as’. Meer informatie over het instellen van een proxy kunt u nalezen in paragraaf 11.2.1.1. Klik op “OK” en vul bij “Scheduled | New” nog een schedule in waarop de job moet draaien. Controleer tot slot bij “General” of “Enabled” is aangevinkt en klik op “OK” om de job te activeren. LET OP: Zorg ervoor dat de SQL Server Agent altijd draait. 11.2.1.1
Proxy instellen in SQL 2008
Zoals eerder vermeld, dient u bij gebruik van SQL 2008 een proxy in te stellen om SQL jobs te kunnen laten draaien. Allereerst maakt u hiervoor een nieuwe credential aan. Klik met de rechter muisknop op ‘Security | Credentials’ en kies voor “New Credential”.
Het account dat u hier instelt, dient voldoende rechten te hebben binnen Synergy en is daarom ook het account waaronder de SQL Server Agent en de job zal draaien. Klik vervolgens met de rechter muisknop op ‘SQL Server Agent | Proxies’ en kies voor “New Proxy”. Geef een ‘Proxy name’ op en kies bij ‘Credential name’ de credential die u zojuist heeft ingesteld. Bij ‘Active to the following subsystems’ vinkt u de optie “Operating system (CmdExec)” aan. Klik tot slot op “OK”.
Installation & Configuration Solution Builder SE 11.2.1 Geplande Taak Een soortgelijke methode als de SQL Job is een ‘Geplande Taak’. Deze is toe te voegen via het Windows Configuratiescherm. In de ‘Wizard Taak plannen’ klikt u “Volgende”. Klik in het volgende scherm op “Bladeren” en navigeer naar de Exact.Process.exe. Kies hoe vaak u de job wilt draaien, bijvoorbeeld ‘Dagelijks’. Klik “Volgende” en vul in op welke tijden u de job wilt draaien. Klik “Volgende”. U vult hier de gebruikersnaam in waaronder de job moet draaien. LET OP: De gebruikersnaam dat u hier invult moet toegang hebben tot de Synergy database. Klik “Volgende” en vink de optie “Geavanceerde eigenschappen voor deze taak openen wanneer ik op Voltooien klik” aan en klik “Voltooien”. Vul het veld “Uitvoeren” aan met de parameters zoals hierboven vermeld en zorg ervoor dat “Ingeschakeld (de geplande taak wordt op de ingestelde tijd gestart)” is aangevinkt. Klik op “OK” om de geplande taak te activeren.
11.2.2 Uitlezen XML-bestanden via ASImport De CSNobEntScheduler maakt tijdens het uitvoeren een XML-bestand aan. Het bestand is terug te vinden in het pad dat is opgegeven in parameter /P: en draagt de opgegeven naam. In het XML-bestand zijn de gegevens opgenomen als projecten. Het XML-bestand kunt u tot slot via de standaard Exact background job ASImport uitvoeren om de gegevens te exporteren naar Globe. Wij verwijzen u naar de documentatie van Exact voor de juiste instellingen.
Installation & Configuration Solution Builder SE LET OP: Stel de ASImport in om projecten te kunnen importeren. Het is ook mogelijk om het XML-bestand handmatig te exporteren. Ga in Globe naar “XML | Overige import | Projecten”. Kies het “Bestand” en klik op “Klaar”. 11.3
Entiteiten exporteren naar Exact Globe tot Synergy batch 249
Tot Synergy batch 249 kunt u nog gebruik van de background job CSNobEnt.Scheduler.exe. Ook dit achtergrondproces kan zoals hiervoor beschreven ingesteld worden als SQL Job in de SQL Server Agent of als Geplande Taak. De background job CSNobEnt.Scheduler.exe bevindt zich in de Bin-map in de Synergy programmamapmap. U dient de volgende parameters verplicht mee te geven in de instellingen. /S:
De naam van de SQL Server.
/D: /M:
De naam van de Synergy database. Bepaal dat geëxporteerd moet worden naar Globe. Waarde: Export = alleen entiteiten met optie SynchronizeGlobe aangevinkt worden geëxporteerd naar Globe. Het divisie nummer. Geef het pad en een naam voor het aan te maken XML-bestand op.
/A: /P:
LET OP: De parameters zijn verplicht en zijn hoofdlettergevoelig. U stelt de job als volgt in: “<Synergy directory>\bin\CSNobEnt.Scheduler.exe” /S:<SQL servernaam> /D:<Synergy databasenaam> /M:<Export> /A: /P:.xml Voor een export naar Globe ziet de instelling voor de job er bijvoorbeeld zo uit: “C:\Program files\Exact Synergy\bin\CSNobEnt.Scheduler.exe” /S:VM-CSNobEnt /D:100 /M:Export /A:001 /P:C:\Temp\Export.xml 11.4
Globe-projecten importeren in Synergy-entiteiten
Wilt u vanuit Exact Globe projecten importeren in Synergy-entiteiten, dient u gebruik te maken van de standaard Exact background job ASImport. Projecten vanuit Globe worden in Synergy geïmporteerd en aangemaakt onder het entiteittype waarbij “Is standaard type” is aangevinkt in de definitie. Wij verwijzen u naar de documentatie van Exact voor de juiste instellingen. LET OP: Stel de ASImport in om projecten te kunnen exporteren. Het is ook mogelijk om de XML-bestanden handmatig te importeren. Ga in Globe naar “XML | Overige export | Projecten”. Kies het “Bestand” en klik op “Klaar”. In Synergy kunt u gaan naar “Systeem | Inrichting | XML: Importeren”, kies “Onderwerp” ‘Projecten’, selecteer de juiste “Divisie” en kies het “Bestand” middels “Bladeren”. Klik (eventueel na eerst “Valideren”) tot slot op “Importeren” om de projecten te importeren.
Installation & Configuration Solution Builder SE 11.5
Troubleshooting
Wanneer de CSNobEntScheduler (of de background job CSNobEnt.Scheduler.exe) wel draait, maar het exportbestand bijvoorbeeld niet wordt aangemaakt, kunt u een tekstbestand CSNobEnt.Debug.txt aanmaken op de C-schijf. De background job zal dan automatisch de stappen die uitgevoerd worden melden in het tekstbestand, inclusief de mogelijke foutmeldingen. Aan de hand hiervan kunt u achterhalen wat de problemen zijn en deze oplossen. LET OP: Verwijder het tekstbestand na het oplossen van de problemen, omdat het aanzienlijk kan groeien. Loggegevens worden ook in Synergy weergegeven onder “Systeem | Overzichten | Log: Processen”.
Bij een entiteittype geeft u een “Nummerreeks” op. Wanneer u hier een reeks invult die al bij een ander entiteittype in gebruik is, of de nummerreeks van een ander entiteittype overlapt, verschijnt deze melding. Controleer de nummerreeks en pas deze indien nodig aan. 12.2
Vreemde tekens in velden
Er mogen bij het onderhoud van velden geen vreemde tekens (zoals “, ‘, @ of !) zijn gebruikt in de “Kolomnaam” en/of “Repository naam”. Controleer de gegevens en pas ze indien nodig aan. 12.3
Verwijderen onderdelen
Wanneer een sectie, knop, tabblad, etc. in gebruik is bij een of meerdere entiteittypes, kan deze niet verwijderd worden. Wanneer u op de knop “Verwijderen” in het onderhoud klikt, zal deze melding verschijnen. Verwijder de sectie, knop, etc. dus eerst van alle entiteittypes voordat u hem definitief verwijdert.
Wanneer bij het onderhoud van een referentieveld een verkeerde waarde is ingevuld in veld “Selectie”, verschijnt deze melding na klikken op de knop “Tonen” of op het loepicoon bij “Standaardwaarde”. In de foutenlog van Synergy onder “Systeem | Overzichten | Log: Fouten” vindt u na klikken op “Tonen” de volledige foutmelding, zodat u precies kunt achterhalen wat er verkeerd is ingevuld.
Controleer de selectiegegevens in het referentieveld en pas ze aan indien nodig.
Bij het onderhoud van een entiteittype dienen de volgende velden altijd in een willekeurige sectie zijn toegevoegd: InitialStartDate & InitialEndDate Division Description Responsible ProjectNr VisibleMember Security Wanneer deze velden niet aanwezig zijn, verschijnt daar een melding van zodra op “Bewaren” wordt geklikt bij het entiteittype. Voeg de betreffende velden alsnog toe. 12.6
Veld bestaat al
Wanneer een nieuw veld wordt aangemaakt en er wordt een naam gebruikt die al bestaat, wordt daar melding van gedaan. Pas de “Naam” van het veld aan en let erop dat ook de “Kolomnaam” en “Repository naam” aangepast worden.
Installation & Configuration Solution Builder SE 12.7
Standaard entiteittype opgeven
Om gebruik te kunnen maken van een import vanuit Exact Globe naar Synergy (zie hoofdstuk 11), dient u verplicht een entiteittype als standaard aan te merken. U doet dit door op de instellingenpagina de optie “Standaard entiteittype” in te stellen. Is er geen enkel entiteittype aangemerkt als standaard, verschijnt bovenstaande melding. 12.8
Standaard functierol opgeven
Deze melding verschijnt onder de knop “Functierollen” in de definitie van een entiteittype. U dient verplicht een standaard functierol op te geven voor elk entiteittype. Wanneer u een relatie koppelt aan een entiteit van dit type, zal de hoofdcontactpersoon van de relatie automatisch standaard in deze functierol gekoppeld worden aan de entiteitkaart onder de knop “Contactpersonen”. 12.9 Gereserveerde code bij aanmaken entiteit wordt niet vrijgegeven Bij het aanmaken van een nieuwe entiteit wordt, afhankelijk van de instellingen, een gereserveerde code automatisch voorgevuld. Wanneer u ervoor kiest om de nieuwe entiteit niet op te slaan, dan wordt de gereserveerde code niet vrijgegeven. Dit houdt in dat u bij het aanmaken van weer een nieuwe entiteit het eerstvolgende nummer te zien krijgt. Deze functionaliteit is zo bepaald om het volgende te voorkomen: Wanneer meerdere mensen tegelijkertijd een nieuwe entiteit zouden aanmaken, krijgen zij allen dezelfde gereserveerde code te zien. Heeft iemand met die code de entiteit opgeslagen en slaat de volgende gebruiker een entiteit op, dan krijgt die laatste persoon een foutmelding dat het gegeven reeds bestaat. Een andere mogelijkheid is dat na opslaan van de entiteit, deze ineens een andere code meekrijgt dan u in eerste instantie zag.
Installation & Configuration Solution Builder SE 12.10 DLL-bestanden geblokkeerd Bij het gebruik van de Solution Builder op een Windows 2008 R2 Server kan de volgende foutmelding verschijnen: Request for the permission of type 'System.Web.AspNetHostingPermission, System, Version=2.0.0.0, Culture=neutral, PublicKeyToken=b77a5c561934e089' failed., Application = WflSearch.aspx, Source = CSNOBWord.Extension, Function = Void AfterInit(), Stack = CSNOBWord.Extension.WflSearchWordMerge.AfterInit()
Deze melding heeft ermee te maken dat Windows de DLL-bestanden van de Solution Builder heeft geblokkeerd. De DLL-bestanden van de Solution Builder vindt u in de Bin-map van de Synergy programmamap:
Wanneer u in de eigenschappen van de DLL-bestanden (klik met de rechter muisknop op de bestanden en kies “Eigenschappen”) de volgende melding ziet, dient u op “Unblock” te klikken om de DLL-bestanden te deblokkeren:
12.11 Niet toegestaan om referentieknop toe te voegen
Wanneer u een referentieknop wilt toevoegen aan een entiteittype en het daarbij ingestelde referentieveld is nog niet toegevoegd aan het entiteittype, dan komt deze melding. Zorg er daarom altijd voor dat de velden die zijn ingesteld bij “Referentie” ook zijn toegevoegd aan het entiteittype.
Installation & Configuration Solution Builder SE 12.12 Niet voldoende rechten bij deployment Tijdens de deployment kunnen er verschillende foutmeldingen optreden:
Bovenstaande foutmelding verschijnt wanneer u geen lees, wijzig, verwijder en schrijfrechten heeft op de programmamap van Synergy.
Deze foutmelding verschijnt wanneer u geen lees-, wijzig-, verwijder- en schrijfrechten heeft op de BIN, DOCS, SQL en/of XML-map in de programmamap van Synergy. In hoofdstuk 8 staat beschreven hoe u de betreffende rechten instelt. 12.13 Problemen met (standaard) projecten Bij een installatie van Solution Builder op een bestaande Synergy omgeving (zie paragraaf 4.5), worden de standaard Synergy-menuopties voor projecten verwijderd en vervangen door de menuopties van Solution Builder. De menuopties zullen automatisch worden toegevoegd voor alle gebruikers. Wanneer u echter de standaard menuopties had toegevoegd, kan er een foutmelding verschijnen:
Dit heeft ermee te maken dat de menuopties nog in de cache van uw internetbrowser kunnen staan. In dit geval klikt u op “Voorkeuren” en voegt u handmatig de menuopties toe. Vanaf versie 6 van Solution Builder kan het voorkomen dat de optie ‘Project’ uit “Voorkeuren” is verdwenen voor de gebruikers. Dit heeft te maken met een bepaald back-upbestand dat niet volledig is aangemaakt in de voorgaande versies. Om dit probleem op te lossen, dient u een update van Synergy Enterprise uit te voeren. Voer hierna ook een deployment uit (zie hoofdstuk 8).
Voor bouwstenen kunt u maatwerktermen opgeven voor onder andere label- en omschrijvingvelden. Tevens is er een veld “Term ID” aanwezig in de verschillende onderhoudschermen van de bouwsteen. Hierin vult u een nummer in. Dit nummer bepaalt de term die gebruikt moet worden voor het label of de omschrijving, maar dit bepaalt ook de taal waarin het label of de omschrijving verschijnt, afhankelijk van de taalinstellingen binnen Synergy. U kunt gebruik maken van termnummers die standaard in Synergy aanwezig zijn, maar u kunt ook eigen termen definiëren. Ook voor de onderhoudschermen van de bouwsteen zelf zijn termen gedefinieerd, welke u desgewenst kunt aanpassen voor de verschillende talen waaronder u Synergy gebruikt. Termen onderhoudt u in Synergy via “Add-on | Inrichting | Termen: Zoeken”. LET OP: Om termen te komen onderhouden heeft u functierecht 439 nodig. Door dit functierecht te koppelen aan bepaalde rollen en die rollen vervolgens te koppelen aan medewerkers, kunt u zelf bepalen wie er verantwoordelijk is voor het onderhouden van de termen. Na opnieuw inloggen kan de medewerker de termen verder onderhouden. Het volgende scherm wordt geopend:
Installation & Configuration Solution Builder SE Kies bij “Taal” de taal waarin de term voorkomt, vink eventueel “Alle” aan of geef een waarde in bij “Termen”, “ID” en/of “Aangepast”. Klik op “Tonen” (of “Actualiseren”) om het overzicht van alle beschikbare termen te tonen die aan uw zoekcriteria voldoen. Open een term om wijzigingen aan te brengen. TIP: Over het algemeen zijn de maatwerktermen te vinden door te zoeken via het veld “Aangepast” met de optie “Alle” aangevinkt. 13.1
Nieuwe term toevoegen
Klik op de knop “Nieuw”. Het veld “ID” is standaard ingevuld met een nieuw nummer. U kunt nu een nieuwe term aanmaken. Vul de term bij de gewenste taal in. Wanneer u op “Bewaren” klikt, zal de term automatisch in de overige velden gevuld worden. U kunt desgewenst ook per taalveld de term invullen in de betreffende taal.
Wanneer u het nummer in het “ID”-veld aanpast en er bestaat al een term met dat nummer, dan zal die term weergegeven worden in de beschikbare talen zodra u de cursor in een van de taalvelden plaatst. U kunt nu desgewenst de termen per taal aanpassen. 13.2
Talen toevoegen
Bij termen wordt uitgegaan van actieve talen bij medewerkers en contactpersonen en talen die zijn toegevoegd aan de databasetabel ‘CSNobMnuLanguages’. Desgewenst kunt u talen toevoegen voor het gebruik van de maatwerktermen. Ga naar “Add-on | Inrichting | Termen: Zoeken” en kies een gewenste taal in het uitklapmenu bij “Taal”. Klik op “Toevoegen”. De nieuwe taal wordt aan alle aanwezige termen toegevoegd. U kunt nu bestaande termen zoeken en de nieuw toegevoegde taal vullen of nieuwe termen aanmaken in de nieuwe taal.
Alle beschikbare bedragvelden Alle koppelingen die tussen entiteiten zijn gemaakt Aan entiteittypes gekoppelde contactpersonen Alle business component definities voor het importeren/exporteren van de entiteiteninrichting. Alle definities van de instellingen voor het importeren/exporteren. Alle property definities voor het importeren/exporteren van de entiteiteninrichting. Alle verschillende soorten inrichtingen die zijn te importeren/exporteren. Alle beschikbare datumvelden Vaste systeemvelden die automatisch gevuld worden Alle beschikbare hyperlinkvelden Alle beschikbare afbeeldingvelden Veldenkoppelingen in de import templates Alle beschikbare import templates Alle beschikbare lijstvelden Vervolgstatussen onder de entiteittypes Alle beschikbare knoppen in het onderhoudscherm Alle beschikbare velden in het onderhoudscherm Alle beschikbare tabbladen in het onderhoudscherm Alle beschikbare overzichten Beschikbare functierollen per relatietype Beschikbare functierollen per entiteittype Alle beschikbare koppelingen Alle beschikbare functierollen Hierin zijn maatwerk properties op een entiteit te definiëren die niet in de database gegenereerd worden, maar gebruikt kunnen worden om iets door te geven tijdens de validatie. Alle secties, velden, knoppen, tabbladen die gekoppeld zijn aan de entiteittypes Alle beschikbare groepen Alle beschikbare lijsten Alle waardes van de lijsten De per entiteittype gekoppelde monitor De beveiliging onder de velden, knoppen, tabbladen Hulptabel voor triggers Alle standaard koppelingen van knoppen onder secties Alle beschikbare secties Alle beschikbare statussen per entiteittype Alle beschikbare statussen
Alle beschikbare triggers Alle beschikbare entiteittypes In- en outputs die meegecompileerd moeten worden bij deployment per entiteittype Alle workstroom-koppelingen bij vervolgstatussen, bij gebruik van optie “Gebruik werkstroom”. Alle beschikbare opmerkingvelden Alle beschikbare nummervelden Alle beschikbare referentievelden Alle repository ID’s van entiteiten en dergelijke van de vorige deployment. Dit is nodig om alle andere afhankelijke add-on’s werkend te houden. Alle beschikbare tekstvelden Alle beschikbare ja/nee-velden
Bij het aanmaken van nieuwe velden is het mogelijk de “Tabelnaam” aan te passen (meer hierover in paragraaf 5.8). Wanneer dit is gedaan, zal voor de aangepaste tabelnaam bij de deployment (meer over deze functionaliteit in hoofdstuk 8) een nieuwe tabel worden aangemaakt in de database. Voor alle velden die worden aangemaakt met de betreffende tabelnaam worden dan nieuwe kolommen aangemaakt in die betreffende databasetabel. Tevens worden bij deployment in de database automatisch views aangemaakt per entiteittype, welke u kunt gebruiken bij bijvoorbeeld gebruik van de MS Word Merge Addon SE of de MS Reporting Services Integrator SE. De views krijgen de naam ‘CSNob1799’ (bijvoorbeeld CSNob1799KANTOOR).