Bijlage I - Meest gebruikte parameters.......................................................................................127 I.1 Verzoeken ....................................................................................................................... 127 I.2 Documenten ................................................................................................................... 127
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 6 van 127
Inleiding De Solution Builder is een zeer uitgebreide add-on gemaakt voor Exact Synergy Enterprise. Met deze add-on bent u in staat om onbeperkt entiteiten toe te voegen aan Synergy Enterprise. U kunt zelf entiteitkaarten samenstellen met een onbeperkt aantal velden, knoppen, overzichten en tabbladen. Met deze add-on bent u dus in staat om Synergy volledig aan te passen aan uw wensen en eisen. Het toevoegen van bedrijfs- en branchespecifieke processen wordt hiermee zeer eenvoudig gemaakt. Solution Builder vervangt de standaard projectmodule van Synergy en breidt de functionaliteit verder uit. Hierbij worden de standaard projecten omgezet naar entiteiten binnen Solution Builder. Solution Builder biedt u de mogelijkheid om naast projecten ook andere typen entiteiten aan te maken. U krijgt hierbij de beschikking over uitgebreide opties om de entiteiten volledig naar uw eigen wensen in te richten met behulp van knoppen, velden, tabbladen, etc.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 7 van 127
1
Uitgangspunten en randvoorwaarden
1.1
Systeemeisen server en client
Voor de server(s) en clients zijn de standaard systeemeisen voor Exact Synergy Enterprise van toepassing. Deze zijn te vinden in document 21.372.564 op de Exact Customer Portal.
1.2
Benodigde rechten
Voor de installatie zijn de volgende rechten van belang: System administrator (om de database te kunnen updaten en initialiseren) Synergy administrator (om rechten/rollen aan te maken)
1.3
Afhankelijkheden andere applicaties
Om een of meerdere add-ons te kunnen configureren en/of gebruiken moet men ook het Add-on Maatwerkmenu SE hebben geïnstalleerd. Voor bepaalde functionaliteit dient MS Word Merge Add-on SE geïnstalleerd te zijn. Voor bepaalde functionaliteit dient MS Reporting Services Integrator SE geïnstalleerd te zijn.
LET OP: U dient altijd de recente commerciële versie van de bovengenoemde add-ons te installeren.
1.4
Technische uitgangspunten
Er is bij de ontwikkeling gebruik gemaakt van de ‘Software Development Kit’ (SDK) voor Exact Synergy Enterprise. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de add-on zoveel mogelijk onafhankelijk van de standaard software kan functioneren. Hierdoor wordt het eenvoudiger om een update van de standaard software uit te voeren. Ondanks dat dient u toch contact met uw partner op te nemen wanneer u een update wilt uitvoeren naar een nieuwere versie van Exact Synergy Enterprise.
1.5
Benodigde licenties
1.6
Module ‘YA5301 - Enabling add-on solutions role’ in de Exact Synergy Enterprise licentie. Voor de Solution Builder is een licentiesleutel van Eddon vereist.
Functionele uitgangspunten
Er wordt gebruik gemaakt van de standaard oplossing van Exact Synergy Enterprise vanaf batch 249. Eventueel kan dit uitgebreid worden met andere add-ons en maatwerk.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 8 van 127
2
Samenvatting installatie en configuratie
Stapsgewijs dienen de volgende stappen uitgevoerd te worden voor een correcte werking van de Solution Builder. Per stap staat aangegeven of deze verplicht of optioneel uitgevoerd moet worden en de betreffende paragraaf voor meer informatie staat vermeld. 01 02 03 04 05 06 07 08
Installeer Exact Synergy Enterprise Lees Exact licentie in Maak nieuwe database aan of open bestaande database Installeer Add-on Maatwerkmenu SE Installeer Solution Builder Voer deployment uit Verleen de juiste rechten Lees Solution Builder licentiesleutel in
Aanmaken entiteittypes Toevoegen statussen aan entiteittypes Toevoegen knoppen aan entiteittypes Toevoegen veldsecties aan entiteittypes Toevoegen monitor aan entiteittypes Toevoegen velden aan entiteittypes Toevoegen overzichten aan entiteittypes Toevoegen tabbladen aan entiteittypes Toevoegen functierollen aan entiteittypes
Stel grafische overzichten in voor entiteittypes Maak één of meerdere triggers aan Definieer labels en voeg deze toe aan entiteittypes Definieer koppelingen en voeg deze toe aan entiteittypes
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 9 van 127
3 3.1
Installatie Solution Builder Voorbereiding Internet Explorer
Bij gebruik van de add-on kan het voorkomen dat het erop lijkt dat wijzigingen van een update niet goed doorgevoerd worden. Oude functionaliteiten worden dan bijvoorbeeld geladen, waardoor u onterecht foutmeldingen kunt krijgen of bepaalde configuraties niet beschikbaar heeft. Bij het aanroepen van een webpagina worden gegevens opgeslagen op de client. Dit zorgt ervoor dat Internet Explorer de volgende keer de pagina sneller kan openen. Dit wordt vooral gedaan met JavaScripting, waar de add-on ook gebruik van maakt. Wijzigingen in het JavaScript (de add-on) die op de server hebben plaatsgevonden, worden door de client dan niet herkend en geladen. Om alle wijzigingen van een update van de add-on correct tot uw beschikking te krijgen, is het daarom noodzakelijk om op de clients de instellingen in Internet Explorer aan te passen. Internet Explorer zal nu iedere keer bij het benaderen van een Synergy-pagina deze direct van de server laden. Zo opent u altijd de meest up-to-date versie van de webpagina. Ga op de clients in Internet Explorer naar “Extra | Internetopties” en open tabblad ‘Algemeen’. Klik bij ‘Browsergeschiedenis’ op “Instellingen” en selecteer de optie “Elke keer als ik de webpagina bezoek”. Klik op “OK”, nogmaals op “OK” en start Internet Explorer opnieuw op om de instellingen te activeren.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 10 van 127
3.2
Add-on Maatwerkmenu SE
Voor een correcte werking van de add-ons dient het Add-on Maatwerkmenu SE geïnstalleerd te worden. Het Add-on Maatwerkmenu is een aparte installatieset en voegt het “Add-on” menu toe aan Synergy. Hiervandaan kunnen meerdere add-ons en maatwerkonderdelen worden aangeroepen.
3.3
Installatie software
De add-on dient op de server geïnstalleerd te worden waar ook Exact Synergy Enterprise staat. Door middel van het bestand ‘CSSetup_NL.exe’ kan de set-up van de add-on opgestart worden. LET OP: Voor het installeren dienen alle gebruikers Synergy te verlaten. Ook eventuele achtergrondprocessen dient u tijdelijk te stoppen.
Bij “Installatie soort” wordt gekozen voor ‘CD installatie’ Bij “Lokale installatiedirectory” moet worden gekozen voor de directory waar Synergy in geïnstalleerd staat. Door te kiezen voor “OK” wordt de installatie gestart. Het volgende scherm verschijnt.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 11 van 127
Door te kiezen voor “Ja” wordt de installatie verder uitgevoerd. Wanneer de installatie voltooid is, wordt het onderstaande scherm getoond.
LET OP: Wanneer u Solution Builder gebruikt in meerdere databases (bijvoorbeeld voor testdoeleinden), dient u voor elke database een aparte installatie uit te voeren in aparte mappen. Dit om te voorkomen dat er installatie- en databasebestanden door elkaar worden gehaald bij het uitvoeren van de deployment (meer over deze functionaliteit in hoofdstuk 7).
3.4
Bijwerken database
Na het installeren van de add-on moet de database opnieuw geïnitialiseerd worden. Hierom zal automatisch worden gevraagd bij het opstarten van Synergy.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 12 van 127
Tevens dient een deployment te worden uitgevoerd, in ieder geval na een update van Solution Builder op een bestaande omgeving. Meer informatie over de deployment vindt u in hoofdstuk 7. Door te kiezen voor “Bijwerken” wordt het initialiseren van de database en de deployment uitgevoerd.
3.5
De instellingen bij het onderdeel ‘Login’ zijn afhankelijk van de beveiligingsinstellingen van de Synergy-database. Iedere database dient apart bijgewerkt te worden.
Installatie op bestaande Synergy-omgeving
Wordt Solution Builder geïnstalleerd op een bestaande Synergy Enterprise omgeving, waarbij al gebruik gemaakt wordt van projecten, dan wordt er bij de installatie automatisch een conversie uitgevoerd. Bestaande projecten worden omgezet naar een standaard meegeleverd entiteittype ‘Project’. De velden van de projecten worden gekopieerd naar de nieuwe entiteitvelden. De betreffende tabellen in de database worden gevuld. LET OP: Nadat u de installatie heeft gedaan, dient u ALTIJD een deployment uit te voeren (zie hoofdstuk 7).
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 13 van 127
De standaard Synergy-menuopties voor projecten worden verwijderd en zijn vervangen door de menuopties van Solution Builder. De menuopties zullen automatisch worden toegevoegd voor alle gebruikers. Wanneer u echter de standaard menuopties had toegevoegd, kan er een foutmelding verschijnen:
Dit heeft ermee te maken dat de menuopties nog in de cache van uw internetbrowser kunnen staan. In dit geval klikt u op “Voorkeuren” en voegt u handmatig de menuopties toe. Vanaf versie 6 van Solution Builder kan het voorkomen dat de optie ‘Project’ uit “Voorkeuren” is verdwenen voor de gebruikers. Dit heeft te maken met een bepaald back-upbestand dat niet is aangemaakt in de voorgaande versies. Om dit probleem op te lossen, dient u een update van Synergy Enterprise uit te voeren. Wanneer bij de “Instellingen” de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” is aangevinkt, kan de definitie van entiteittype ‘Project’ niet aangepast worden. Bij het openen van een projectentiteit wordt de standaard projectkaart van Synergy Enterprise (ProCard.aspx) geopend. LET OP: Standaard ‘Project’ is wel omgezet naar een entiteittype. Wanneer u de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” uitvinkt, heeft u de mogelijkheid om naast de standaard velden eigen gedefinieerde velden en/of andere onderdelen zoals tabbladen en knoppen uit Solution Builder toe te voegen aan ‘Project’. Er geldt dan de Solution Builder functionaliteit voor dit entiteittype en functierecht 1709001 is benodigd om projectentiteiten te mogen bewerken. Een gebruiker opent vervolgens een projectentiteit als entiteitkaart (CSNOBEntEntityCard.aspx). Vinkt u de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” weer aan, dan zal het entiteittype nog steeds te bewerken zijn, maar u ziet hier niets van op de projectkaart (ProCard.aspx wordt immers geopend). LET OP: Om na conversie en de optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” uitgevinkt gebruik te kunnen maken van projecten, dienen de juiste rechten te zijn verleend aan de gebruikers. Zie paragraaf 4.1 voor meer informatie. Naast de standaard projecten zijn ook alle standaard projectoverzichten na de conversie gewoon beschikbaar via “Projecten | Overzichten”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 14 van 127
3.5.1
Benodigde velden voor Time & Billing
Wanneer u gebruik wilt maken van de Time & Billing budgetfunctionaliteit, is het aan te raden dat met de standaard projecten (optie “Standaard project entiteittype wordt gebruikt” aangevinkt) te doen. Wilt u de functionaliteit echter ook op Solution Builder entiteiten gebruiken, dan dienen vanaf batch 245 van Synergy Enterprise een aantal velden toegevoegd te worden aan het entiteittype. Deze velden worden standaard meegeleverd met de installatie van Solution Builder. Indien ze niet aanwezig zijn, kunt u ze handmatig aanmaken. In paragraaf 4.8 staat beschreven hoe u velden aanmaakt. LET OP: Bij alle velden dient bij “Tabelnaam” ‘PRProject’ ingevuld te worden en de “Naam” dient gevuld te worden zoals in de volgende tabel. “Naam” Billable
“Label” Factureerbaar
Type veld Ja/Nee-veld
HourBilling BillingCurrency
Facturering Factuur valuta
Referentieveld Referentieveld
InvoiceTo
Factuur voor
Lijstveld
UseNewPlanning
Ja/Nee-veld
CostBudget IDInvoiceAccount
Nieuw planning scherm gebruiken Kosten budget Factuur voor
IDOrderAccount
Besteld door
Referentieveld
InvoiceGrouping
Factuurvoorstel regelgroepering
Lijstveld
ProjectType
Bedragveld Referentieveld
Lijstveld
Opmerkingen In standaard Synergy heet dit veld “Uren en kosten registreren op dit project” en is alleen beschikbaar wanneer het een ‘Intern’ project betreft. Stel als “Referentie” de optie ‘Artikelen’ in. Stel als “Referentie” de optie ‘Valutasoorten’ in. Dit veld is verplicht. Geef een “Standaardwaarde” mee, bv. ‘EUR’. LET OP: Geen letters gebruiken in de code van de lijst ‘INVOICETO – Invoice to’. Deze lijst dient de volgende waardes te bevatten: 0 – Geen factuur 1 – Relatie 2 – Dealer 3 – Moederbedrijf
Stel als “Referentie” de optie ‘Relaties’ in. Vul “Selectie” met: c.cmp_type in (‘C’, ‘R’) Stel als “Referentie” de optie ‘Relatie’ in. Vul “Selectie” met: c.cmp_type in (‘C’, ‘R’) LET OP: Geen letters gebruiken in de code van de lijst ‘INVOICEGROUPING’. Deze lijst dient de volgende waardes te bevatten: 0 – Geen 1 – Project / Artikel 2 – Project / Artikel / Omschrijving 3 – Project / Leverbaar / Artikel 4 – Project / Leverbaar / WBS regel / Artikel 5 – Project / Leverbaar / WBS regel / Artikel / Omschrijving 6 – Project / Medewerker / Artikel 7 – Project / Medewerker / Artikel / Omschrijving 8 – Project / Medewerker / Leverbaar / Artikel 9 – Project / Medewerker / Leverbaar / WBS regel / Artikel 10 – Project / Medewerker / Leverbaar / WBS regel / Artikel / Omschrijving Deze lijst dient de volgende waardes te bevatten: F – Vast I – Intern P – Productie H – Nacalculatie T – Training
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 15 van 127
4 4.1 4.1.1
Configuratie Solution Builder Beveiliging in Synergy Benodigde rol ‘Enabling add-on solutions’
Alle medewerkers die gebruik moeten kunnen maken van Solution Builder, dienen gekoppeld te zijn aan de licentierol ‘Enabling add-on solutions’ op niveau ‘Bedrijf’. Koppel hiervoor allereerst een willekeurige licentierol aan de medewerkers, waarmee bepaald wordt op welke Synergy-portal (ESS, CRM, etc.) ze kunnen inloggen. Hierna kunt u de rol ‘Enabling add-on solutions’ koppelen aan de gebruikers op niveau ‘Bedrijf’. Voor meer informatie over de rollenstructuur binnen Exact Synergy Enterprise verwijzen wij u naar documenten 20.997.555 en 20.708.246 op de Exact Customer Portal.
4.1.2
Benodigde functierechten
Bij de installatie van Solution Builder zijn automatisch een aantal nieuwe functierechten aangemaakt. Deze zijn te vinden via het menupad “Systeem | Inrichting | Beveiliging: Functierechten”.
Bovenstaande functierechten moeten gekoppeld worden aan een rol. Automatisch zorgt Synergy ervoor dat standaard de rol ‘Administrator’ Solution Builder mag onderhouden en gebruiken. Door functierecht 1709000 te koppelen aan bepaalde rollen en die rollen vervolgens te koppelen aan medewerkers, kunt u zelf bepalen wie er verantwoordelijk is voor de inrichting van de add-on. Na opnieuw inloggen, kan de medewerker de add-on verder onderhouden. Functierecht 1709001 geeft aan hoeveel gebruikers entiteiten mogen aanmaken en/of bewerken. De manier waarop gebruikers gekoppeld worden en toegang krijgen tot Solution Builder, regelt u via het Add-on Maatwerkmenu (zie paragraaf 4.1.3). Met functierecht 1709002 bepaalt u welke medewerkers rechten krijgen om entiteiten in Solution Builder te mogen importeren via de Import Wizard. Functierechten 1709003 en 1709006 zijn bedoeld voor het in bulk wijzigen en aanmaken van entiteiten. Met functierechten 1709004 en 1709005 kunt u Solution Builder entiteiten via het Exact Entity Framework lezen en bewerken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 16 van 127
4.1.3
Add-on toegang via Add-on Maatwerkmenu SE
In Solution Builder worden licenties uitgegeven om gebruik te kunnen maken van de add-on. De toegang wordt geregeld door gebruikers te koppelen in een onderhoudsscherm van het Add-on Maatwerkmenu. Ga naar “Add-on | Inrichting | Add-on Menu: Add-on toegang” en een overzicht verschijnt van de add-ons waarvoor gebruikers toegang moeten kunnen krijgen. U ziet hoeveel gebruikers er in de licentie zitten en hoeveel gebruikers er gekoppeld zijn.
Klik op de betreffende add-on.
Klik op de knop “Nieuw” en een pop-up verschijnt, waarin de medewerkers geselecteerd kunnen worden. Is een medewerker geselecteerd, dan wordt deze direct toegevoegd aan de lijst gebruikers. Ook de koppeling is direct actief, mits de medewerker actief is binnen Synergy. Door op het vinkje te klikken in de kolom ‘Koppeling actief’, wijzigt deze in een kruisje en wordt de koppeling gedeactiveerd. Een gebruiker kan ook uit de lijst worden verwijderd door hem aan te vinken en op de knop “Verwijderen” te klikken. Een andere manier om medewerkers toegang te verlenen is door op de knop “Toewijzen” te klikken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 17 van 127
Vink de medewerkers aan die u toegang wilt geven en klik op de knop “Toewijzen” om de instelling te activeren. Alle gebruikers in Synergy dienen nog wel gekoppeld te worden aan de rol ‘Enabling add-on solutions’ naast rollen als ESS, CRM, Professional en dergelijke (zie paragraaf 4.1.1).
4.1.4
Add-on rollen via Add-on Maatwerkmenu SE
Vanaf Exact Synergy Enterprise batch 248 heeft Exact een wijziging doorgevoerd in de licentiestructuur rondom CRM-rollen. Vanaf deze versie is het niet meer mogelijk om aan een gebruiker met een CRM-rol andere functierechten te koppelen dan een door Exact beperkte reeks. Om aan CRM-gebruikers toch functierechten in de verschillende add-ons te kunnen koppelen, is er in het Add-on Maatwerkmenu SE de mogelijkheid om zogenaamde add-on rollen toe te kennen. U gaat hiervoor naar “Add-on | Inrichting | Add-on Menu: Add-on rollen” of naar “Systeem | Inrichting | Beveiliging: Rollen”. In het overzicht ziet u alle gedefinieerde rollen in de Synergy-omgeving. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om eigen rollen te definiëren.
In de kolom ‘Systeemrol leden’ kunt u de rollen koppelen, zoals u dat ook op diverse andere plaatsen in de programmatuur kunt doen. In de kolom ‘Add-on rol leden’ kunt u specifiek voor CRM-, ESS-, Customer Portal- en Reseller Portal-gebruikers de add-on rollen koppelen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 18 van 127
Wanneer u op een getal in de kolom ‘Add-on rol leden’ klikt, krijgt u in eerste instantie een overzicht van alle gebruikers in de betreffende rol:
Met de knop “Nieuw” voegt u een nieuwe gebruiker toe. Door middel van de knop “Toewijzen” kunt u via een browser meerdere gebruikers tegelijkertijd toewijzen aan de add-on rol. Ook kunt u via de medewerkerkaart add-on rollen toevoegen en wijzigen. Op een medewerkerkaart is hiervoor een aparte sectie ‘Add-on rollen’ toegevoegd.
Middels de knop “Toevoegen” koppelt u de medewerker aan een add-on rol. NB: Het is functioneel mogelijk om bestaande systeemrollen te koppelen aan gebruikers met een CRM-rol. Echter, deze functierechten worden niet gebruikt in de add-ons. Het toevoegen van deze rollen als add-on rol heeft ook geen impact op de standaard functionaliteit van Synergy.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 19 van 127
4.2
Onderhoud Add-on Maatwerkmenu
Klik in het topmenu op “Add-on”. De eerste keer dat een administrator dit doet, zal er gevraagd worden om de inloggegevens.
Vul uw gegevens in en klik op “Bewaren”. Dit is een eenmalige handeling en het wordt aangeraden dit onder het administrator account uit te voeren. Hiermee wordt het add-on menu aangepast wanneer er een wijziging (update of toevoeging) heeft plaatsgevonden in de add-ons. Na het bijwerken, zal “Add-on | Inrichting” er als volgt uitzien:
U heeft hier de mogelijkheid om nieuwe entiteittypes aan te maken en deze volledig naar eigen wens in te richten. Ook kunt u de inrichting van entiteittypes exporteren vanuit bijvoorbeeld uw testomgeving en importeren in uw productieomgeving.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 20 van 127
4.3
Onderhoud instellingen
Nadat de add-on voor Synergy is geïnstalleerd moeten er een aantal instellingen ingevuld worden. De instellingen zijn te onderhouden via het menupad “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Instellingen”.
4.3.1 Installatie licentiesleutel Voor een correcte werking van deze add-on is het noodzakelijk een licentiesleutel in te voeren. De licentiesleutel wordt via een tekstbestand verstrekt door uw leverancier. LET OP: De sleutel dient te worden aangeleverd in een tekstbestand. Direct kopiëren en plakken in een e-mail leidt tot een verminkte sleutel. Het tekstbestand heeft de volgende naamgeving: License_1709_Solution Builder_[Naam klant in Exact]_[Einddatum]_[Aantal gebruikers].txt. Als u dit bestand opent met Kladblok, ziet u bijvoorbeeld onderstaande (fictieve) licentiesleutel:
De licentiesleutel is te onderhouden via het menupad “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Instellingen”. U kopieert de licentiesleutel vanuit het tekstbestand en in de instelling “Algemeen: Licentiesleutel”. LET OP: De licentiesleutel dient via Internet Explorer ingevoerd te worden. Bij andere browsers kan het voorkomen dat sommige tekens niet herkend worden en de licentiesleutel verminkt wordt.
Zonder deze licentiesleutel zal Solution Builder niet functioneren. Zodra men bijvoorbeeld probeert een entiteit aan te maken, zal een foutmelding worden getoond. U kunt de add-on alleen gebruiken in uw eigen Synergy-omgeving: de licentiesleutel wordt namelijk uitgegeven op naam zoals die in uw Exact Synergy Enterprise licentie is vastgelegd. In de volgende gevallen wordt een foutmelding getoond: 1. Verlopen van de einddatum. Dit geldt voornamelijk voor proeflicenties. 2. Foutieve / verminkte licentiesleutel. Indien de licentiesleutel ontbreekt of niet overeenstemt met de gegevens uit uw Exact licentie, wordt hier melding van gemaakt. 3. Overschrijding van het maximum aantal Solution Builder gebruikers. Het aantal gebruikers is het aantal personen dat een rol heeft waaraan functierecht 1709001 is gekoppeld.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 21 van 127
4.3.2
Algemeen
Licentiesleutel Standaard project entiteittype wordt gebruikt
Toon entiteiten in factuuroverzicht
Standaard entiteittype
Verzoektype ‘werkstroom’
Solution Builder licentiesleutel, zie paragraaf 4.3.1. Deze instelling is ter voorkoming dat u Solution Builder licenties moet aanschaffen (functierecht 1709001, zie paragraaf 4.1.2) om gebruik te kunnen maken van de standaard project functionaliteiten van Synergy Enterprise. Wanneer deze optie is aangevinkt, wordt bij het openen van een projectentiteit de standaard projectkaart van Synergy Enterprise geopend. Waarden: Aan = entiteittype ‘Project’ niet aan te passen en standaard projectkaart (ProCard.aspx) van Synergy wordt geopend. Uit = entiteittype ‘Project’ aan te passen met functierecht 1709001 en entiteitkaart (CSNOBEntEntityCard.aspx) wordt geopend. Met deze instelling stelt u de beveiliging van entiteiten veilig bij het opvragen van een overzicht van projectfacturen. Via de standaard pagina “Project | Overzichten | Verzoeken: Projectfacturen” kunt u entiteiten te zien krijgen die u volgens Solution Builder beveiliging niet zou mogen zien. Standaard staat de instelling aangevinkt en is de standaard pagina doorgeschakeld naar “Logistiek | Overzichten | Factuur: Facturen”. Daarin zijn alleen verzoeken te zien die u mag zien en entiteiten waar u geen rechten voor heeft zijn hiermee afgeschermd. Waarden: Aan = “Logistiek | Overzichten | Factuur: Facturen” Uit = “Project | Overzichten | Verzoeken: Projectfacturen” Wanneer u importeert vanuit Exact Globe naar Synergy kunt u een van de gedefinieerde entiteiten selecteren als standaard type. Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 10. Hiermee krijgt u de mogelijkheid om entiteiten vanuit de werkstroom te kunnen aansturen. Bij (vervolg)statussen kunt u opgeven dat automatisch een verzoek aangemaakt dient te worden (zie paragrafen 5.2.1 en 5.2.1.1). Welk verzoektype dat standaard dient te zijn, stelt u in bij instelling “Verzoektype ‘werkstroom’”. Bij de (vervolg)status kunt u deze instelling overrulen. Standaard wordt verzoektype ‘0 – Task’ gebruikt, maar u kunt een eigen verzoektype definiëren. Minimaal dienen de velden ‘Medewerker’, ‘Omschrijving’ en ‘Project’ zijn toegevoegd en dient een vervolgstap te zijn ingesteld.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 22 van 127
4.4
Onderhoud groepen
Verschillende entiteiten kunnen verzameld worden onder een entiteitgroep. Een entiteitgroep is de hoogste verdeling binnen de entiteiten. Deze wordt gebruikt om binnen Solution Builder een onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van entiteittypes. Ook kunt u binnen een entiteitgroep een template maken voor nieuw aan te maken entiteittypes. Hiervoor definieert u aparte entiteittypes, die u als template koppelt aan de groep. Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Groepen”:
Er verschijnt een overzicht van alle bestaande groepen. Groep ‘PROJECT – Project’ is standaard aangemaakt bij de installatie van Solution Builder. U heeft hier de mogelijkheid om nieuwe groepen aan te maken via de knop “Nieuw”.
4.4.1
Algemeen
U dient verplicht een waarde in te vullen bij de velden met een
.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 23 van 127
Bij de sectie ‘Algemeen’ vult u een “Code” in voor de entiteitgroep. Daarnaast is het belangrijk om een “Omschrijving (Enkelvoudig) + Term ID” en “Omschrijving (Meervoudig) + Term ID” op te geven. Binnen Synergy zullen de omschrijvingen op verschillende plekken verschijnen, waarbij u de juiste benamingen zult willen zien. Zo kunt u bijvoorbeeld een ‘opleiding’kaart openen, maar u kunt ook zoeken op ‘opleidingen’. Termen definieert u via “Add-on | Inrichting | Termen: Zoeken”. De nummers kunt u vervolgens gebruiken in de “Term ID”-velden (eventueel zoekt u ze op via de link “Zoeken”). Voor het werken met termen verwijzen wij u naar hoofdstuk 12. Met de “Status” geeft u aan of de betreffende groep ‘Actief’ is. Na verloop van tijd kunt u entiteitgroepen en/of -typen op ‘Verborgen’ zetten. Er kan dan nog wel gezocht worden op entiteiten, maar er is geen invoer van nieuwe entiteiten meer mogelijk. Of u zet een groep op ‘Inactief’, waarmee de gehele groep niet meer wordt weergegeven in de menu’s. U kunt met de optie “Types sorteermethode” aangeven op welke wijze u bij het aanmaken van een nieuwe entiteit de entiteittypes van de groep wilt sorteren. U heeft de keuze uit ‘Geen’, ‘Alfabetisch’ of ‘Vaste index’. De optie ‘Geen’ staat standaard geselecteerd. Kiest u voor ‘Alfabetisch’, dan worden de beschikbare entiteittypes alfabetisch gesorteerd op de omschrijving. Met de optie ‘Vaste index’ bepaalt u zelf de volgorde. U geeft dan per entiteittype een “Sorteerindex” aan bij de inrichting van het entiteittype entiteit (zie paragraaf 5.1.1). Als er een template entiteittype is gedefinieerd, kunt u deze aan een groep koppelen door op het loepicoon te klikken bij “Template”. De gekoppelde template dient daarbij als basis voor ieder nieuw entiteittype dat wordt aangemaakt binnen deze groep. Meer over het aanmaken van templates staat beschreven in paragraaf 8.1. Met de optie “Toon PSA functionaliteit” worden in de menuopties “<entiteitgroep> | Invoer”, “Overzichten” en “Inrichting” de standaard menupaden van Exact Synergy PSA toegevoegd:
Wanneer er in een entiteitgroep slechts één entiteittype is gedefinieerd, kunt u er met de instelling “Sla het keuzemenu over zodra men maar uit 1 entiteittype kan kiezen” aangevinkt voor zorgen dat bij het aanmaken van een entiteit binnen die groep u meteen in het invoerscherm voor een entiteit uitkomt. U hoeft dan dus niet eerst nog het entiteittype te kiezen. Als een entiteit een hoger beveiligingsniveau heeft dan dat van de leden, zal de entiteit voor de leden toch niet te zien zijn. Door de optie “Controleer entiteiten op beveiligingsniveau bij leden” uit te vinken, zorgt u ervoor dat de entiteit voor de leden altijd wel te zien is. LET OP: Afhankelijk van overige beveiligingsinstellingen kunnen entiteiten toch niet te zien zijn.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 24 van 127
Wanneer ondergeschikten manager zijn van entiteiten, krijgt hun manager de entiteiten ook in zijn zoekresultaten en overzichten te zien. Wilt u dat niet, dan kunt u de optie “Toon entiteiten waar ondergeschikten manager zijn” uitvinken. LET OP: Hiermee zal niet meer specifiek gezocht worden op entiteiten waarbij ondergeschikten manager zijn. Afhankelijk van overige beveiligingsinstellingen kunnen entiteiten toch te zien zijn. Bij de optie “Maximale zoekresultaten paginagrootte” kunt u aangeven hoeveel entiteiten er maximaal op een zoekpagina getoond mogen worden. Door het instellen van een maximumwaarde kunt u voorkomen dat gebruikers bij zoekresultaten hoge aantallen opvragen, zoals 9999. Wanneer het veld leeg is, wordt de standaardwaarde van de gebruiker gebruikt. Vult u een waarde in die kleiner is dan de standaardwaarde van de gebruiker, dan wordt de ingevoerde maximumwaarde gebruikt. Vult u een waarde in die groter is dan de standaardwaarde van de gebruiker, dan wordt de standaardwaarde van de gebruiker aangehouden. De gebruiker behoudt de mogelijkheid om een totaaloverzicht van alle entiteiten op te vragen door op de zoekpagina gebruik te maken van de iconen ‘ALT A - Exporteer alles’ of ‘ALT P - Print alles’ . Met de opties “Entiteitcode snelzoek-operator” en “Omschrijving snelzoek-operator” bepaalt u op welke manier er gezocht moet worden via het linker navigatiemenu op zowel de entiteitcode als de omschrijving van een entiteit. U heeft de keuze uit ‘Gelijk aan’, ‘Begint met’ of ‘Bevat’. Ook kunt u de opties leeg laten, er wordt dan willekeurig gezocht op wat u in het zoekveld invult. U heeft de mogelijkheid om via “Bladeren” een “Pictogram” te ‘Uploaden’. Voor het beste resultaat adviseren wij een vierkante afbeelding te gebruiken van maximaal 32x32 centimeter en maximaal 2000 KB. Voer een deployment uit en start uw browser opnieuw op, om het pictogram in te laden. Het icoon is vervolgens te zien in bijvoorbeeld de monitor op een relatiekaart. Nadat de afbeelding is ingeladen, heeft u de mogelijkheid om hem weer te “Verwijderen” door middel van een vinkje.
4.4.2
Beveiliging
Bij ‘Beveiliging: Aanmaken’ geeft u in het “Beveiligingsniveau” en “Functierecht” aan welke gebruikers binnen deze groep entiteittypes mag definiëren. Zorg ervoor dat de betreffende gebruikers minimaal dit beveiligingsniveau en functierecht hebben. Door de optie “Toon de ‘Nieuw’ knop op de zoekpagina” aan te vinken, komt voor gebruikers in zoekschermen de “Nieuw”-knop tot hun beschikking. Daarmee kunnen ze nieuwe entiteiten aanmaken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 25 van 127
4.4.3
Monitor en Menu
Zodra u op “Bewaren” heeft geklikt en u opent de groep opnieuw, dan komen de opties ‘Monitor: Relatie’, ‘Monitor: Contactpersoon’, ‘Monitor: Artikel’ en/of ‘Monitor: Medewerker’ tot uw beschikking. Hiervoor dient u wel entiteittypes binnen de groep te hebben aangemaakt en de betreffende referentievelden op de entiteittypes hebben staan. Ook de optie ‘Menu: Mijn werk, aanmaken & zoeken’ komt tot uw beschikking. U heeft de volgende instellingsopties bij elke monitor en bij het menu:
Door “Tonen” aan te vinken wordt de entiteitgroep getoond in de ‘Monitor’ op de betreffende kaart in Synergy. Vinkt u “Tonen” aan bij ‘Menu: Mijn werk, aanmaken & zoeken’, bepaalt u dat de entiteitgroep getoond wordt in het linker navigatiemenu. Deze optie heeft ook betrekking op de ‘Monitor’ in de ‘HRM – Ik’-widget op de startpagina (zie hoofdstuk 1 in de ‘User Guide Solution Builder’). Koppelt u een rol via het loepicoon bij “Beveiliging” en bepaalt u via het uitklapmenu het niveau, dan geeft u aan welke gebruikers de groep kunnen zien in de ‘Monitor’ op de verschillende kaarten of in het linker navigatiemenu. Om de gegevens in de monitor te kunnen tonen, moet Solution Builder weten in welk veld op het entiteittype de koppeling gelegd is. Vul daarom verplicht een referentieveld in bij “Veld”. Bij “Standaard parameters” wordt automatisch de koppeling getoond. NB: In de monitor van een relatie en/of contactpersoon worden ook de entiteiten getoond, waarbij de relatie en/of contactpersoon is gekoppeld onder de knop “Contactpersonen” op de entiteitkaart. Bij “Modus” heeft u de volgende keuzemogelijkheden: Standaard
Zoeken
Hiermee heeft u de mogelijkheid om entiteiten te zoeken via alle mogelijke velden op de entiteitkaart(en). U kunt de zoekcriteria aanpassen via het -icoon rechtsboven. Alleen bij ‘Monitor: Medewerker’ en ‘Menu: Mijn werk’ heeft u slechts een beperkt aantal standaard zoekcriteria tot uw beschikking, welke u niet kunt aanpassen. Alleen beschikbaar bij ‘Monitor: Medewerker’ en ‘Menu: Mijn werk’. Hiermee heeft u de mogelijkheid om entiteiten te zoeken via alle mogelijke velden op de entiteitkaart(en). U kunt de zoekcriteria aanpassen via het -icoon rechtsboven.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 26 van 127
Template
Kiest u hiervoor, dan komt de optie “Template” erbij:
In het uitklapmenu selecteert u een vooraf gedefinieerde publieke zoektemplate (zie paragraaf 8.9). U kunt vervolgens extra “Parameters” toevoegen, eventueel met behulp van de knoppen “Toevoegen”. Het overzicht geeft een beperkt aantal zoekcriteria op basis van de gekozen zoektemplate.
Wanneer er slechts één entiteit is aangemaakt binnen de entiteitgroep, dan kunt u ervoor zorgen dat deze entiteit direct vanuit de monitor of het menu wordt geopend, zonder eerst het entiteitenoverzicht te tonen. Vinkt u daarvoor de optie “Open entiteit bij 1 resultaat” aan.
4.5
Onderhoud statussen
Binnen Solution Builder kunnen een onbeperkt aantal statussen worden vastgelegd. Met een status bepaalt u voor een entiteit van bijvoorbeeld type ‘Dossier’ dat hij ‘Toe te wijzen’, ‘In behandeling’ of ‘Afgehandeld’ is. Bij de inrichting kunt u per entiteittype vervolgens vastleggen welke statussen er voor entiteiten van dit type gebruikt mogen worden. U kunt de verschillende statussen aan meerdere entiteittypes koppelen.
Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Statussen” (de statussen in bovenstaande schermafdruk zijn standaard aangemaakt bij de installatie van Solution Builder), klik op “Nieuw” en vul een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in. De omschrijving is de tekst die op de knop op de entiteitenkaart zal verschijnen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 27 van 127
Als standaardwaarde bij “Standaard projectmodule status” zal ‘Actief’ worden weergegeven, maar via het uitklapmenu kunt u zelf een keuze maken. Een nieuwe status is altijd een koppeling naar een status van een standaard Synergy project. Een nieuw aan te maken status zal op de achtergrond dus altijd terug te herleiden zijn naar een van de vier standaard statussen van Synergy. In paragraaf 5.2.3 staat beschreven hoe u grafische overzichten kunt inrichten en waar deze voor dienen. Ook bij de status dient u een aantal instellingen te doen. Bij “Kleur” klikt u op het -icoon om in de pop-up de randkleur te selecteren voor het blok van het entiteittype met deze status in het grafische overzicht.
Klik de gewenste kleur aan om deze te selecteren.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 28 van 127
Met de optie “Toon in grafisch overzicht” bepaalt u of entiteiten met deze status in de grafische overzichten worden getoond of niet. U heeft een keuze uit de volgende opties: Ja Nee Te tonen dagen
Entiteiten worden altijd getoond. Entiteiten worden nooit getoond. Entiteiten worden slechts een beperkte tijd getoond. Wanneer u deze optie kiest, komt een extra veld beschikbaar waarin u het aantal dagen kunt invullen. Bijvoorbeeld: Afgelopen contracten toont u nog een maand lang (30 dagen) in de grafische overzichten om enige historie in het diagram te kunnen zien. Na die maand worden de entiteiten verborgen.
In de bij “Veld medewerker statuswijziging” en “Veld datum statuswijziging” gekoppelde velden van de entiteitkaart wordt bijgehouden welke medewerker er op welke datum de entiteit naar de betreffende status heeft gewijzigd. Indien u ook gebruik maakt van deze velden op de (vervolg)status van het entiteittype zelf, gelden de instellingen van het entiteittype boven deze instellingen. Zie hiervoor paragraaf 5.2.1 en 5.2.1.1. Nadat een status is opgeslagen en gekoppeld aan entiteittypes, worden de entiteittypes waaraan de status is gekoppeld weergegeven in onderdeel ‘Gebruikt op entiteittypes’. Wanneer u vanuit dit onderdeel klikt op een entiteittype, komt u direct in het overzicht van gekoppelde statussen aan het entiteittype. Meer informatie over het koppelen van statussen aan entiteittypes, kunt u vinden in paragraaf 5.2.1.
4.6
Onderhoud secties
Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Secties” om nieuwe secties aan te maken voor de verschillende entiteittypes.
Klik op “Nieuw” om een nieuwe sectie aan te maken. U dient verplicht een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in te vullen. De omschrijving zal bij de betreffende sectie op de entiteitkaart verschijnen. Per sectie kunt u ook een “Beveiligingsniveau” instellen. Gebruikers die minimaal dit beveiligingsniveau hebben, zullen deze sectie op de entiteitkaart kunnen zien.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 29 van 127
Kies ook het “Type” sectie. U heeft hierbij de keuze uit ‘Veld’ en ‘Knop’.
4.6.1
Veld
Een sectie van type ‘Veld’ is een onderdeel van een entiteitkaart en is bedoeld om de kaart een bepaalde lay-out mee te kunnen geven. Zo kunt u bijvoorbeeld alle velden voor de adresgegevens voor een evenement onderbrengen onder de sectie ‘Locatie’.
4.6.2
Knop
Met een sectie van type ‘Knop’ heeft u de mogelijkheid om meerdere (gelijksoortige) knoppen te groeperen. In eerste instantie wordt de gedefinieerde knopsectie op de entiteitkaart getoond. Zodra de knopsectie wordt ingedrukt, worden direct daaronder alle gekoppelde knoppen in de betreffende sectie getoond. Zie paragraaf 4.9 voor meer informatie over het definiëren van knoppen. Na “Bewaren” van de sectie opent u de knopsectie opnieuw:
Nu kunt u middels de knop “Nieuw” (1) gewenste knoppen toevoegen vanuit de pop-up. Vinkt u gekoppelde knoppen aan, dan kunt u deze ook weer “Verwijderen” uit de sectie. Door middel van de pijliconen (2) bepaalt u de volgorde van de knoppen. Nadat u een sectie heeft opgeslagen, ziet u onderaan de sectiedefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Hierin ziet u of een sectie is toegevoegd aan entiteittypes. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde sectie met velden of knoppen (zie paragraaf 5.3.3.1).
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 30 van 127
4.7
Onderhoud lijsten
In paragraaf 4.8.8 wordt beschreven hoe lijstvelden aangemaakt kunnen worden. Lijstvelden zijn uitklapmenu’s met voorgedefinieerde waarden. Deze waarden worden vastgelegd in zogenaamde lijsten, die u aanmaakt via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Lijsten”.
Zodra u op “Nieuw” klikt, dient u allereerst een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in te vullen. Eventueel kunt u opgeven of deze lijst een “Moeder” heeft. Dit is ook weer een lijst die u vooraf heeft aangemaakt.
Na bewaren en opnieuw openen van de lijst krijgt u de mogelijkheid om de waarden toe te voegen via de knop “Nieuw” (1). U ziet nu ook de waarden die al eerder zijn toegevoegd met de eventueel bijbehorende ‘Moederwaarde’. Door middel van de pijliconen kunt u de volgorde van de lijstwaarden wijzigen. Vink de waarden aan en u kunt ze “Verwijderen”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 31 van 127
U geeft aan de lijstwaarde een code mee en een “Omschrijving + Term ID”. Tevens dient u de waarde te activeren door “Actief” aan te vinken. Als “Actief” is uitgevinkt, zal deze waarde niet meer verschijnen bij gebruik van de lijst op een entiteitkaart. Wanneer er een moederlijst is gekoppeld, dient u bij de nieuwe waarde ook een “Moederwaarde” in te vullen.
Bijvoorbeeld: U wilt op uw entiteitkaart kunnen aangeven of het vastgoed particulier of zakelijk betreft en om wat voor soort object het gaat. U maakt een lijst ‘Type object’ aan, met waarden particulier en zakelijk, die u vervolgens als moeder koppelt aan de lijst ‘Soort object’, met waarden woonhuis, appartement, kantoorpand, winkelpand, etc.. Tevens heeft u bij een waarde de mogelijkheid om een “Label”-veld en “Document” te koppelen. Hiermee kunt u in een statisch veld bijvoorbeeld de keuringseisen voor een woonhuis tonen op de entiteitkaart. Meer informatie over het gebruik van labels, vindt u in paragraaf 8.2. Klik in het overzicht op de waarde en dan de knop “Verwijderen” om de waarde uit de lijst te verwijderen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 32 van 127
4.8
Onderhoud velden
In het overzicht “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Velden” kunt u alle beschikbare velden onderhouden. Wanneer u op het icoon bij het veld “Naam” klikt, kunt u wisselen tussen de zoekopties ‘Bevat’, ‘Gelijk aan’ en ‘Begint met’, waarna u een waarde kunt invullen om het veld op te zoeken. Door de optie “Actief” aan te vinken, worden alleen actieve velden in de lijst getoond. U kunt er ook voor kiezen om door middel van het aanvinken van de opties bij “Type” een selectie te maken van een of meerdere veldtypes. Met “Alles selecteren” vinkt u alle soorten types tegelijkertijd aan of uit. Klik altijd op de knop “Tonen” of “Actualiseren” om de daadwerkelijke selectie weer te geven.
Door op de vink- of kruisiconen in de kolom ‘Actief’ te klikken, deactiveert respectievelijk activeert u de velden. Dit kan alleen als de velden niet zijn gebruikt bij entiteittypes. Middels de knop “Nieuw” kunt u een onbeperkt aantal nieuwe velden aanmaken. U dient allereerst een selectie te maken uit de verschillende veldtypes.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 33 van 127
Voor elk veldtype (behalve voor type ‘Label’) gelden de volgende instellingen:
Voordat u een veld kunt gebruiken binnen entiteittypes, moet deze geactiveerd worden door de optie “Actief” aan te vinken. Geef een eenduidige “Naam” op voor dit veld. Deze naam zal bij het koppelen van dit veld aan de entiteittypes in de selectieschermen verschijnen. LET OP: Een eenmaal aangemaakt veld kan na deployment NIET worden verwijderd. Zolang er nog geen deployment is uitgevoerd, kunnen nieuw aangemaakte velden nog worden verwijderd door deze te openen, op de knop “Verwijderen” te klikken en te bevestigen in de pop-up middels de knop “OK”. Na een deployment kunt u een veld alleen nog deactiveren. Deactiveren kan alleen wanneer het veld niet (meer) wordt gebruikt in een entiteittype. Indien een veld is gedeactiveerd, wordt het veld uit de repository verwijderd, maar blijft deze in de database bestaan. Bij onderdeel ‘Database’ worden de “Kolomnaam” en “Repository naam” automatisch voorgevuld aan de hand van de ingevulde “Naam”. De kolomnaam is de naam voor de kolom in de databasetabel die is ingevuld bij veld “Tabelnaam”. De repository naam is de naam voor de property in de businesscomponent in de repository. U kunt deze gegevens desgewenst wijzigen, maar dit komt niet ten goede aan de eenduidigheid en is dus niet aan te raden. Bij “Tabelnaam” geeft u aan in welke databasetabel dit veld opgeslagen moet worden. Automatisch is hier de standaard databasetabel voor dit type velden ingevuld, waarmee tijdens de deployment dit veld als kolom wordt toegevoegd aan de tabel. U kunt hier desgewenst een eigen tabelnaam invullen. Dit is alleen van toepassing als de naam de maximale recordlengte voor het veld in de databasetabel overschrijft. Tijdens de deployment wordt dan een nieuwe tabel aangemaakt in de database. LET OP: Zorg ervoor dat u de naamgeving van de velden correct invult, omdat u de velden na deployment niet meer kunt verwijderen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 34 van 127
U kunt “Index” aanvinken om dit veld op te nemen in de index. Hiermee wordt de performance verbeterd voor velden waar u vaak op zoekt en krijgt u sneller resultaten. Met het instellen van “Log” heeft u de mogelijkheid om loggegevens bij te houden. Als er waardes in de velden op een entiteitkaart wijzigen, kunt u via “Systeem | Overzichten | Log: Gegevens” dan achterhalen wie er welke wijzigingen heeft uitgevoerd. U kunt kiezen uit de volgende opties: Nee Bijwerken Toevoegen + Bijwerken
Er worden geen loggegevens bijgehouden voor dit veld. Loggegevens worden bijgehouden wanneer bestaande waardes in het veld worden gewijzigd. Loggegevens worden bijgehouden wanneer nieuwe waardes in het veld worden ingevuld en/of bestaande waardes worden gewijzigd.
In de sectie ‘Standaardwaarden’ kunt u door middel van de optie “Labelmodus” aangeven hoe om moet worden gegaan met het label van een veld. U heeft de volgende drie opties: Geen Leeg Tonen
Het label van het veld wordt weggelaten. De inhoud van het veld wordt hierdoor links uitgelijnd (1). Er wordt een lege waarde getoond op de positie van het label van het veld. Hierdoor blijft de uitlijning van de veldinhoud behouden (2). Het label van het veld wordt getoond in de eerste kolom van de sectie (3). Deze optie staat standaard geselecteerd.
U kunt de opties voor Labelmodus ook toepassen op regels met gecombineerde velden. Als u bijvoorbeeld een adresveld en huisnummerveld op één regel heeft staan, kunt u het label van het huisnummerveld onderdrukken. Normaliter staat het label “Adres / Huisnummer” op de kaart. Door de optie “Leeg” te selecteren voor de labelmodus van het veld ‘Huisnummer’, zorgt u ervoor dat vooraan alleen “Adres” komt te staan (4). U dient vervolgens een standaard “Label + Term ID” mee te geven aan dit veld. Deze waarde zal op de entiteitkaart verschijnen wanneer dit veld gekoppeld wordt. Bepaal door middel van het “Beveiligingsniveau” welke gebruikers dit veld mogen zien. Deze waarde geldt als standaard. Bij het toevoegen van dit veld aan een entiteittype kunt u de waarde nog wijzen. U kunt deze waarde ook leeg laten.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 35 van 127
Nadat u het veld heeft opgeslagen, ziet u onderaan de velddefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Hierin ziet u of een veld is toegevoegd aan entiteittypes. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de entiteitgroep, het entiteittype of de veldenrij van het entiteittype waaraan het veld is toegevoegd (zie paragraaf 5.3.3).
Per veldtype zijn er nog specifieke instellingen mogelijk, die hieronder per type verder beschreven zullen worden.
4.8.1
Ja/Nee velden
Voor ja/nee-velden gelden geen andere mogelijkheden dan de standaard instellingen. Wel is bij een ja/nee-veld altijd de mogelijkheid om een “Standaardwaarde” mee te geven.
4.8.2
Afbeelding velden
Voor een afbeeldingveld kunnen alleen een aantal specifieke waardes worden ingesteld. Bepaal bij “Miniatuur grootte (HxB)” de hoogte en breedte in pixels voor toegevoegde afbeeldingen op de entiteitkaart. Afbeeldingen die groter zijn dan deze afmetingen, zullen aangepast worden aan de ingestelde waardes. Geef tevens een “Maximale bestandsgrootte” in KB op, die afbeeldingen maximaal mogen hebben om te kunnen uploaden naar de entiteitkaart.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 36 van 127
4.8.3 Bedrag velden Bij een bedragveld kunt u kiezen of er een valuta moet worden gekoppeld of niet. Vink hiervoor de optie “Valuta” aan of uit. Voor beide opties kunt u een “Standaardwaarde” invullen. Ook bepaalt u hoeveel “Decimalen” er gebruikt worden voor ingevulde waardes.
Bij een bedragveld kunt u een “Berekening” uitvoeren tussen twee andere velden. Hiervoor kunnen reeds aangemaakte bedrag- of nummervelden worden gekozen. U kunt hier, anders dan bij een nummerveld, alleen een wiskundige berekening uitvoeren (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen of een percentageberekening). LET OP: Wanneer beide berekeningvelden een valuta hebben, moeten de valuta hetzelfde zijn. Is dat niet het geval, dan zal uitkomst 0 in het resultaatveld worden ingevuld. De valuta uit de berekening wordt naar het resultaatveld overgenomen. Er wordt alleen rekening gehouden met de valuta als het resultaatveld ook een valuta heeft.
4.8.4
Datum / Periode velden
U kunt bij “Type” ervoor kiezen of dit veld een ‘Datum’, ‘Tijd’ of een combinatieveld van ‘Datum + tijd’ is. Ook kunt u een ‘Datumtraject’ kiezen, waarbij u de mogelijkheid krijgt een “Datumveld 2” te selecteren om het traject vast te leggen. In het onderhoud van de entiteit zullen deze twee velden samen als één veld worden gepresenteerd. LET OP: Vul de dubbele punt in tijdvelden handmatig toe, dus 10:00.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 37 van 127
Als “Standaardwaarde” kunt u, afhankelijk van het gekozen type, een van de mogelijke opties invullen: Geen Huidig Overige
Er is geen waarde ingevuld bij het aanmaken van een entiteit. Automatisch wordt de huidige datum en/of tijd voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit. Automatisch wordt een vaste zelfgedefinieerde datum en/of tijd voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit.
De waarde die u invult “Plus extra dagen” zorgt ervoor dat de huidige datum plus of min dit aantal dagen wordt voorgevuld bij het aanmaken van een entiteit.
4.8.5
Hyperlink velden
Bij “Type” geeft u op of bij het aanklikken een ‘E-mail’-bericht aangemaakt of direct een nieuwe ‘URL’ geopend moet worden. In het veld “Standaardwaarde” vult u het web- of mailadres in. Wanneer u “Omschrijving” aanvinkt, heeft u de mogelijkheid om in een apart veld de omschrijving te plaatsen die wordt getoond. Hierbij wordt de hyperlink zelf gevolgd op het moment dat de link wordt aangeklikt. Ook kunt u ervoor zorgen dat gebruikers de bestemming (het web- of mailadres) zelf nog kunnen wijzigen door de optie “Bestemming is bewerkbaar” aan te vinken. Bepaal voor “Type” ‘URL’ middels “Open link in nieuw scherm” of de webpagina in het huidige scherm of in een nieuw scherm geopend moet worden. U kunt ook nog “Parameters” meegeven. Zo kunt u bijvoorbeeld ervoor zorgen dat een URL gecompleteerd wordt of het onderwerp voor een mail al is voorgevuld. Een voorbeeld voor mailparameters is: ‘?Subject=[Omschrijving]’, waarmee de waarde uit een omschrijving-veld van de entiteit overgenomen wordt in het omschrijving-veld van de nieuwe mail. Veelgebruikte mailtoparameters zijn Subject, CC en BCC (zie voor meer informatie op internet bijvoorbeeld http://www.handleidinghtml.nl/html/hyperlinks/hyperlinks09.html ). In paragraaf 8.8 staat beschreven hoe u parameters vanuit Synergy-pagina’s kunt achterhalen. In paragraaf 8.5 staat beschreven hoe u verschillende links kunt definiëren.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 38 van 127
4.8.6
Label velden
Door middel van labelvelden kan op de entiteitkaart statische tekst uit een document getoond worden op basis van een keuze uit een lijstveld. Zo kunt u bijvoorbeeld een standaard vragenlijst tonen bij het indienen van een incident. Meer informatie over het gebruik van labels, vindt u in paragraaf 8.2. Een labelveld kent geen onderdeel ‘Database’ en optie “Standaardwaarde”. U kunt alleen specifiek opgeven wat het “Type” voor dit veld is. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: 4.8.6.1 Breedte en hoogte
Bij “Type” ‘Breedte en hoogte’ heeft u de “Rijhoogte” en “Kolombreedte” voor dit veld op. 4.8.6.2 Automatische breedte
Bij ‘Automatische breedte’ geeft u alleen de “Rijhoogte” op. Met deze optie wordt de kolombreedte aangepast aan de breedte van de sectie waarin het veld is opgenomen. Tevens zal bij het aanmaken of bewerken van een entiteit het label van het labelveld niet weergegeven worden op de entiteitkaart. 4.8.6.3 Automatische hoogte
Met ‘Automatische hoogte’ geeft u alleen de “Kolombreedte” op. De hoogte wordt automatisch aangepast aan de hoeveelheid tekst in het labelveld. 4.8.6.4 Automatische breedte en hoogte
De optie ‘Automatische breedte en hoogte’ is een combinatie van de opties ‘Automatische breedte’ en ‘Automatische hoogte’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 39 van 127
4.8.6.5 Icoon
Kiest u voor de optie ‘Icoon’, dan krijgt u bij het aanmaken of bewerken van een entiteit een link (icoon) waarmee in een apart scherm het gekoppelde document wordt geopend.
4.8.7
Kleur velden
Voor kleurvelden gelden geen andere mogelijkheden dan de standaard instellingen. Wel is bij een kleurveld altijd de mogelijkheid om een kleur als “Standaardwaarde” mee te geven. Wanneer u geen kleur heeft gekozen, staat er een schuine rode streep om het onderscheid mogelijk te maken tussen ‘leeg’ en ‘wit’.
4.8.8
Lijst velden
Lijstvelden zijn op de entiteitkaart uitklapmenu’s met voorgedefinieerde waarden. Deze waarden zijn opgenomen in een zogenaamde lijst, die u vooraf dient aan te maken. Meer hierover staat beschreven in paragraaf 4.7.
Onder ‘Specifiek’ wordt een koppeling gelegd naar een voorgedefinieerde lijst. Hierna kunt u een “Standaardwaarde” kiezen voor de gekoppelde lijst. Wanneer er een sublijst aanwezig is, kan ook daar een standaardwaarde voor gekozen worden.
4.8.9
Nummer velden
U kunt een “Standaardwaarde” meegeven aan velden van dit type. Deze standaardwaarde wordt voorgevuld wanneer een entiteit wordt aangemaakt van een type waaraan dit veld is gekoppeld. Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 40 van 127
“Precisie” is het aantal cijfers dat je in dat veld mag gebruiken voor de komma. Geef daarnaast het aantal “Decimalen” op dat in dit veld gebruikt mag worden achter de komma. Een nummerveld kan gebruikt worden om een “Berekening” uit te voeren tussen twee andere velden. Hiervoor kunnen reeds aangemaakte bedrag- of nummervelden worden gekozen. Er zijn twee soorten berekeningen die u kunt uitvoeren: 4.8.9.1 Tijd Een berekening van tijdseenheden werkt alleen met datumvelden. Bij een berekening van deze soort kan gekozen worden voor de volgende resultaten:
4.8.9.2 Wiskundig Voor het uitvoeren van wiskundige berekeningen als optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen of het berekenen van percentages. Een berekening van deze soort werkt alleen met twee nummer- of bedragvelden.
Indien met meer velden gerekend moet worden, kan dat met tussenvelden gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld: Sommatie van veld 1, 2, 3 en 4 Resulteert in: 1. Sommatie van veld 1 en veld 2 opslaan in veld 5 2. Sommatie van veld 3 en veld 4 opslaan in veld 6 3. Sommatie van veld 5 en veld 6 wordt dan veld 7 Zodra een berekening is gebruikt in een veld, wordt dit veld een zogenaamd resultaatveld en kan de automatisch ingevulde waarde niet handmatig worden aangepast. LET OP: Er wordt geen rekening gehouden met volgordebepaling door wiskundige regels. Zorg er dus voor dat de betreffende velden in de juiste volgorde op elkaar aansluiten.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 41 van 127
Bijvoorbeeld: Veld 1 x (Veld 2 + Veld 3) Resulteert in: 1. Sommatie van veld 2 en veld 3 opslaan in veld 4 2. Vermenigvuldiging van veld 1 en veld 4 wordt dan veld 5
4.8.10
Opmerking velden
Een opmerkingveld kent geen “Standaardwaarde”. U kunt alleen specifiek opgeven wat het “Type” voor dit veld is. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: 4.8.10.1 Breedte en hoogte
Bij “Type” ‘Breedte en hoogte’ heeft u de “Rijhoogte” en “Kolombreedte” voor dit veld op. Ook bepaalt u of er een knop “Tijdstempel” getoond moet worden. LET OP: Wanneer u de optie “Tijdstempel” uitvinkt, krijgt u ook geen mogelijkheid om de toetsencombinatie [ALT]+[T] te gebruiken. 4.8.10.2
Automatische breedte
Bij ‘Automatische breedte’ geeft u alleen de “Rijhoogte” op en bepaalt u of de knop “Tijdstempel” wordt getoond. Met deze optie wordt de kolombreedte aangepast aan de breedte van de sectie waarin het veld is opgenomen. Tevens zal bij het aanmaken of bewerken van een entiteit het label van het opmerkingveld niet weergegeven worden op de entiteitkaart. 4.8.10.3
Automatische hoogte
Met ‘Automatische hoogte’ geeft u alleen de “Kolombreedte” op. De hoogte wordt een vaste standaard waarde. Het is bij deze optie niet mogelijk om een tijdstempel-knop te gebruiken. 4.8.10.4
Automatische breedte en hoogte
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 42 van 127
De optie ‘Automatische breedte en hoogte’ is een combinatie van de opties ‘Automatische breedte’ en ‘Automatische hoogte’. 4.8.10.5
Icoon
Kiest u voor de optie ‘Icoon’, dan krijgt u bij het aanmaken of bewerken van een entiteit een link (icoon) waarmee een apart scherm wordt geopend. In dat scherm kunnen de opmerkingen geplaatst worden. De tijdstempel-knop is al automatisch opgenomen in het pop-up scherm. Vinkt u “Toon de tekst als deze er is” aan, dan zal de tekst die in het opmerkingveld is geplaatst tijdens het bewerken van een entiteit direct getoond worden. Geef daarom een “Rijhoogte” en “Kolombreedte” op en bepaal of de “Tijdstempel” knop getoond wordt.
4.8.11
Referentie velden
Referentievelden zijn bedoeld om een koppeling te kunnen maken met andere standaard of zelfgedefinieerde entiteiten binnen Synergy. Bij het aanmaken van een veld van dit type, kunt u kiezen uit verschillende entiteiten:
Wanneer u als referentie ‘Contactpersonen’ selecteert, krijgt u extra de mogelijkheid om een “Relatie” te kiezen. Hier kiest u een ander referentieveld dat als referentie ‘Relaties’ heeft. Daarmee worden de twee velden aan elkaar gekoppeld. Bij ‘Adressen’ kiest u een referentieveld “Relatie” of een “Contactpersoon”, waarvan u de adressen kunt selecteren. Bij ‘Provincie’ kiest u een referentieveld “Land”, bij ‘Postcode’ selecteert u een “Land” en een “Woonplaats”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 43 van 127
Op dezelfde manier krijgt u bij referentie ‘Serienummers’ de extra mogelijkheid om een “Artikel” te kiezen, die verwijst naar een ‘Artikelen’-referentieveld. Een serienummer kan ook afhankelijk zijn van een “Relatie” of “Medewerker”. Kies daarnaast het “Type” serienummers: ‘Serienummers’, ‘Activa’, ‘Contracten’ of ‘Inkoopcontracten’. Door middel van het loepicoon kan in een referentieveld op de entiteitkaart een waarde geselecteerd worden in een browser. U kunt bij dit veld een extra “Selectie” opgeven die wordt gebruikt in de aanroep van die browser. U wilt bijvoorbeeld alleen relaties van type ‘Klant’ kunnen selecteren in dit veld. Gebruik hiervoor de SQL-query ‘c.cmp_type = 'c'’. Met de knop “Tonen” kan een preview worden getoond van de browser.
Afhankelijk van de gekozen referentie kan nog een “Standaardwaarde” aan dit veld meegegeven worden. Bij de keuze ‘Alle medewerkers’ of ‘Medewerkers’ krijgt u bij “Standaardwaarde” de opties:
Geen Huidige Overige
Het veld is standaard leeg bij het aanmaken van een entiteit. Het veld wordt standaard gevuld met de medewerker die op dat moment de entiteit aanmaakt. Er kan middels het loepicoon een willekeurige medewerker worden geselecteerd, die als standaardwaarde zal zijn ingevuld bij het aanmaken van een entiteit.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 44 van 127
Bij alle overige referentiekeuzes (behalve bij ‘Adressen’) kan er slechts een “Standaardwaarde” worden ingevuld middels het loepicoon:
4.8.12
Tekst velden
Ook bij tekstvelden kunt u een “Standaardwaarde” invullen, welke voorgevuld wordt bij het aanmaken van entiteiten waarbij dit veld is gebruikt. Specifiek kunt u de “Maximale lengte” aangeven, dus hoeveel tekens er in het veld mogen worden opgeslagen. Hier kan een maximum van 255 worden opgegeven. Zijn er meer tekens noodzakelijk, dan kunt u beter een opmerkingveld gebruiken. Om het mogelijk te maken om een mask over een tekstveld te leggen, kan er een “Reguliere expressie” worden ingegeven. Deze reguliere expressie zal via het businesscomponent in de repository worden gevalideerd. Meer over het gebruik van reguliere expressies staat verderop beschreven in paragraaf 8.6.
4.9
Onderhoud knoppen
U heeft de mogelijkheid om op een entiteitkaart naast de standaard knoppen (bewerken, contactpersonen, etc.) eigen knoppen te definiëren. Ga hiervoor naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Knoppen” en klik op “Nieuw”.
U vult hier een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in en bepaalt door middel van “Beveiligingsniveau” welke gebruikers deze knop te zien krijgen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 45 van 127
Bij “Type” heeft u de keuze uit: URL
Als u op de knop klikt, wordt u doorgelinkt naar een andere pagina. Dit kan een Synergy URL of een externe URL zijn. Heeft u voor deze optie gekozen, dan komt veld “Parameters” beschikbaar, waarin u het parametergedeelte van de URL kunt ingeven. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegeven. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. Ook de optie “Open link in nieuw scherm” komt beschikbaar. Hiermee geeft u aan dat de webpagina in een nieuw browser-scherm moet openen.
Referentie
Meer informatie over inrichten van knoppen die naar pagina’s verwijzen, staat in paragraaf 8.5. Als u op de knop klikt, kunt u de waarde in een veld op de entiteitkaart wijzigen, zonder dat u de gehele entiteit moet bewerken door op de knop “Bewerken” te klikken. Zo wilt u bijvoorbeeld dat men een relatie kan wijzigen of de entiteit aan iemand anders toe kan wijzigen door de gekoppelde manager aan te passen. Heeft u voor deze optie gekozen, dan komt veld “Referentie” beschikbaar. Via het loepicoon kunt u het gewenste veld selecteren welke gewijzigd moet kunnen worden op de entiteitkaart. Alleen de referentievelden zijn hier beschikbaar. Tevens komt het uitklapmenu “Actie” beschikbaar. U heeft de keuze uit: Selecteren Wissen Huidige
Standaard
Verzoek
Document
Na klikken op de referentieknop wordt het veld op de entiteitkaart gevuld met een waarde die u selecteert in een pop-up. Na klikken op de referentieknop wordt direct de waarde uit het veld op de entiteitkaart gewist. Na klikken op de referentieknop wordt de huidige medewerker gevuld in het veld op de entiteitkaart. Alleen beschikbaar bij referenties naar medewerkervelden. Na klikken op de referentieknop wordt een standaard gedefinieerde medewerker gevuld in het veld op de entiteitkaart. Alleen beschikbaar bij referenties naar medewerkervelden. Extra komt de optie “Medewerker” beschikbaar, waarin u de standaard medewerker kunt selecteren via het loepicoon.
Als u op de knop klikt, kunt u een verzoek aanmaken, waarbij de entiteit automatisch gekoppeld wordt (LET OP: Zorg er wel voor dat veld ‘Project’ in het geselecteerde verzoektype aanwezig is). Heeft u deze optie gekozen, dan komen veld “Verzoektype” en knop “Parameter: Toevoegen” beschikbaar. Via het veld “Verzoektype” selecteert u het gewenste verzoektype voor het aanmaken van het verzoek. Via de “Parameter: Toevoegen”-knop kunt u een parameter selecteren om mee te geven aan de URL. Als u op de knop klikt, kun u een document aanmaken, waarbij de entiteit automatisch gekoppeld wordt (LET OP: Zorg er wel voor dat veld ‘Project’ in het geselecteerde documenttype gebruikt wordt). Heeft u deze optie gekozen, dan komt veld “Document type” beschikbaar, waarin u het gewenste documenttype selecteert voor het aanmaken van het document. Via de “Parameter: Toevoegen”-knop kunt u een parameter selecteren om mee te geven aan de URL.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 46 van 127
Entiteit
Als u op de knop klikt, kunt u een entiteit aanmaken, waarbij de entiteit automatisch gekoppeld wordt (LET OP: Zorg er wel voor dat veld ‘ParentProject’ is toegevoegd aan het geselecteerde entiteittype). Heeft u deze optie gekozen, dan komen de volgende velden beschikbaar: Verzamelen
U kunt een entiteitgroep selecteren. Na klikken op de knop kunt u kiezen binnen welk entiteittype u de entiteit wilt aanmaken. Entiteittype U kunt een entiteittype selecteren. Wanneer u eerst bij “Verzamelen” een entiteitgroep heeft gekozen, kunt u alleen types kiezen binnen de geselecteerde groep. Na klikken op de knop kunt u entiteiten aanmaken binnen het gekozen entiteittype. Via de “Parameter: Toevoegen”-knop kunt u een parameter selecteren om mee te geven aan de URL.
NB: De knop ‘DELIVERABLES – Producten’ wordt standaard meegeleverd bij de installatie van Solution Builder. Deze knop voegt u toe aan een entiteittype om gebruik te kunnen maken van PSAfunctionaliteiten. Tevens worden een aantal ‘PROJECT-‘ knoppen meegeleverd voor de standaard projectfunctionaliteiten. Bij een opgeslagen knop ziet u onderaan de knopdefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan de knop is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de entiteitgroep, het entiteittype of de veldenrij van het entiteittype waaraan de knop is toegevoegd (zie paragraaf 5.3.2).
4.10 Onderhoud overzichten Op de entiteitkaart kunt u een sectie beschikbaar maken die het resultaat laat zien van een zoektemplate van entiteiten. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld direct op de entiteitkaart alle kindentiteiten getoond worden. Bij de installatie van Solution Builder wordt overzicht ‘ENTITYMEMBERS – Leden’ automatisch meegeleverd. Dit overzicht is niet te verwijderen en u heeft slechts de mogelijkheid om het “Beveiligingsniveau” en/of het “Aantal records” te wijzigen (zie verderop). Met dit overzicht worden de leden van een entiteit op de entiteitkaart getoond. Ook overzicht ‘ENTITYATTACHMENTS – Bijlagen’ wordt automatisch meegeleverd. Hiermee kunt u bestanden van uw computer als bijlagen toevoegen aan uw entiteit. Een nieuw overzicht maakt u aan via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Overzichten” en de knop “Nieuw”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 47 van 127
Geef een “Code” op en een logische “Omschrijving + Term ID”. De omschrijving wordt getoond op de entiteitkaart. Met het “Beveiligingsniveau geeft u een standaard beveiligingsniveau op, waarmee u bepaalt welke gebruikers dit overzicht te zien krijgen. U past de uiteindelijke zichtbaarheid aan zodra u het overzicht heeft toegevoegd aan een entiteittype. Meer hierover leest u in paragraaf 5.3.4. Bij “Template” selecteert u in het uitklapmenu een vooraf gedefinieerde zoektemplate. Alleen publieke zoektemplates van entiteiten kunnen hier gekozen worden. Een beschrijving over het definiëren van een publieke zoektemplate vindt u in paragraaf 8.9. Met “Parameters: Template” kunt u de zoektemplate verder filteren op basis van gegevens van de entiteitkaart, waar het overzicht op getoond wordt. Zoals beschreven bij het onderhoud van knoppen en tabbladen (paragraaf 4.9 en 4.11) kunt u ook hier gebruik maken van alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd. Via de knop “Toevoegen” kunt u parameters selecteren om mee te geven aan de URL. U kunt ook zelf in het invoerveld parameters toevoegen. U vult de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] in, bijvoorbeeld ‘?ParentProject=[ProjectNr]’. Met de parameters ‘sortcolumn’ en ‘sortdescending’ kunt u de sorteerkolom en -richting van het overzicht meegeven. Bij ‘sortcolumn’ geeft u de ‘repository naam’ op, voor ‘sortdescending’ heeft u de keuze uit ‘0’ voor oplopend en ‘1’ voor aflopend sorteren. Als u ‘sortdescending’ niet opgeeft, wordt automatisch oplopend gesorteerd. Wilt u bijvoorbeeld aflopend sorteren op een ‘omschrijving’-veld, dan geeft u bij parameters in: ‘?sortcolumn=[Omschrijving]&sortdescending=1’
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 48 van 127
In paragraaf 8.8 staat beschreven hoe u parameters kunt achterhalen. LET OP: U dient de parameter ‘?EntGroup=’ altijd toe te voegen wanneer u gebruik maakt van een zoektemplate van entiteiten. U bepaalt vervolgens het “Aantal records” dat in het overzicht weergegeven dient te worden. Zijn er meer regels in het zoekresultaat aanwezig, dan zal de gebruiker via de link “Alles tonen” deze op kunnen vragen. Met de optie “Huidige entiteit uitsluiten” zorgt u ervoor dat de entiteit waarvan u de kaart heeft geopend zelf niet voorkomt in het overzicht. U kunt met de optie “Toon knop: Bulk onderhouden” direct een bulkinvoer van de betreffende entiteit opstarten. Om de resultaten van de selectie direct in bulk te bewerken, kunt u de optie “Toon knop: Bulk aanpassen” aanvinken. Met “Toon knop: Nieuw” bepaalt u of de gebruiker de mogelijkheid krijgt om direct vanuit de entiteitkaart een nieuwe entiteit aan te maken welke wat type en soort betreft overeenkomt met het resultaat van de zoektemplate. Bij “Parameters: Nieuw” kunt u met parameters aangeven of velden in de nieuwe entiteit een bepaalde standaard waarde moeten krijgen of dat deze moeten worden gekopieerd vanaf de entiteit waar u vandaan komt. De te gebruiken parameters en werking is identiek als bij onderhoud van knoppen (zie paragraaf 4.9). Worden er geen parameters meegegeven, dan worden alle velden uit de moederentiteit meegenomen naar de nieuwe entiteit. Moet de gebruiker de mogelijkheid krijgen om een entiteit uit het resultaat in het overzicht direct te kunnen bewerken, dan stelt u middels “Toon knop: Bewerken” het -icoon beschikbaar. Door de optie “Toon knop: Bekijken” aan te vinken, wordt het -icoon voor de gebruiker beschikbaar, waarmee hij de entiteit uit het resultaat kan openen. Wilt u dat gebruikers entiteiten kunnen verwijderen, maakt u middels “Toon knop: Verwijderen” het -icoon beschikbaar. Ook bij een opgeslagen overzicht ziet u onderaan de knopdefinitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan het overzicht is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde overzichten (zie paragraaf 5.3.4).
4.10.1
Koppeling overzichten
Met koppelingen is het mogelijk om n:m-relaties te leggen tussen entiteiten. U kunt nu bijvoorbeeld een certificaat aan meerdere opleidingen koppelen. En binnen een opleiding kunnen meerdere soorten certificaten gehaald worden. In paragraaf 8.4 staat beschreven hoe u koppelingen definieert. Nadat een koppeling is aangemaakt, zal automatisch een overzicht worden aangemaakt. Dergelijke overzichten kunt u niet verwijderen, maar u kunt ze wel wijzigen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 49 van 127
Bij “Parameters: Template” is de volgende regel automatisch toegevoegd: ‘?ConnectionCode=&ProjectNumber=[ProjectNr]’ (bijvoorbeeld in overzicht WINKELC een koppeling naar WINKELC2: ‘?ConnectionCode=WINKELC&ProjectNumberWINKELC2=[ProjectNr]’). LET OP: Deze regel is verplicht en mag u niet wijzigen of verwijderen, maar u kunt uiteraard eigen parameters toevoegen. De parameters bepalen welke gegevens er in het koppelingoverzicht op de entiteitkaart getoond worden. Zie de beschrijving in de vorige paragraaf voor de opties “Huidige entiteit uitsluiten”, “Toon knop: Bulk onderhouden” en “Toon knop: Bulk aanpassen”. In een koppelingoverzicht bepaalt u met de optie “Toon knop: Nieuw” of een gebruiker middels een “Nieuw”-knop vanuit de entiteitkaart een nieuwe koppeling aan kan maken met een andere entiteit of groep. U heeft daarom geen mogelijkheid om “Parameters: Nieuw” toe te voegen. Werkt u met koppelingen, dan kunt u middels “Toon knop: Ontkoppelen” het -icoon beschikbaar maken. Hiermee kan een gebruiker de koppeling via de entiteitkaart ongedaan maken. De “Toon knop: Verwijderen” biedt de gebruiker de mogelijkheid om een entiteit via het koppelingoverzicht te verwijderen. Het -icoon zal echter niet zichtbaar zijn wanneer een entiteit niet verwijderd mag worden, omdat deze nog is gekoppeld aan andere entiteiten.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 50 van 127
4.11 Onderhoud tabbladen Tabbladen worden in de entiteitkaart onderin de pagina getoond. Ze zijn bedoeld als een snelkoppeling naar overzichten die betrekking hebben op de betreffende entiteit, zoals overzichten van documenten of verzoeken. Een tabblad maakt u aan op basis van een publieke zoektemplate van Synergy, waarbij u gebruik kunt maken van gegevens uit de entiteit om het resultaat te filteren. U kunt ook een overzicht van een specifieke URL of een rapport van MS Reporting Services Integrator SE tonen in een tabblad.
U vult ook hier weer een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in en bepaalt door middel van het “Beveiligingsniveau” welke gebruikers dit tabblad te zien krijgen op de entiteitkaart. Bij “Type” heeft u de keuze uit de volgende opties: Medewerkers Verzoeken Documenten Relaties Artikelen Entiteiten URL
Rapporten
Geef op van welke Synergy-entiteit u een overzicht wilt zien op de entiteitkaart. Hierna kunt u bij “Template” een voorgedefinieerde publieke zoektemplate selecteren. Voor meer informatie hierover verwijzen wij u naar paragraaf 8.7.1.
In een tabblad heeft u de mogelijkheid om direct op de entiteitkaart een andere pagina te laten zien. Dit kan een Synergy URL zijn of een externe URL. Meer informatie over het inrichten van tabbladen op basis van een URL vindt u in paragraaf 8.7.2. U kunt een tabblad op basis van Microsoft Reporting Server aanmaken. Hiervoor dient u de add-on MS Reporting Services Integrator SE te hebben aangeschaft. U krijgt dan bij het veld “Type” de optie ‘Rapporten’ tot uw beschikking. Kiest u deze, dan kunt u een document uit de add-on koppelen. Meer informatie over het gebruik van rapporten in tabbladen vindt u in paragraaf 8.7.3.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 51 van 127
Na klikken op een tabblad wordt op de achtergrond een URL aangeroepen. Hier kunnen parameters aan meegegeven worden. Op die manier kunt u het resultaat van de zoektemplate of het overzicht van de specifieke URL filteren op basis van gegevens uit de entiteit. Ook het MS Reporting Services Integrator SE rapport kan op basis van parameters worden gefilterd. Deze parameters vult u in bij “Parameters”. Zoals hiervoor beschreven bij het onderhoud van knoppen (paragraaf 4.9), kunt u ook hier gebruik maken van alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd. U vult de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] in, bijvoorbeeld ‘?projectnumber=[projectnr]’. Wanneer u kiest voor “Type” ‘Entiteiten’, kunt u de knop “Toevoegen” gebruiken om parameters te selecteren om mee te geven aan de URL. Ook heeft u bij type ‘Entiteiten’ de mogelijkheid om, door middel van de parameters ‘sortcolumn’ en ‘sortdescending’, een sortering mee te geven aan het tabblad. Bij ‘sortcolumn’ geeft u de ‘repository naam’ op, voor ‘sortdescending’ heeft u de keuze uit ‘0’ voor oplopend en ‘1’ voor aflopend sorteren. Als u ‘sortdescending’ niet opgeeft, wordt automatisch oplopend gesorteerd. Wilt u bijvoorbeeld aflopend sorteren op een ‘omschrijving’-veld, dan geeft u bij parameters in: ‘?sortcolumn=[Omschrijving]&sortdescending=1’ LET OP: U dient de parameter ‘?EntGroup=’ altijd toe te voegen wanneer u gebruik maakt van een zoektemplate van entiteiten. In paragraaf 8.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Zie ook bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten. Met de optie “Huidige entiteit uitsluiten” zorgt u ervoor dat de entiteit waarvan u de kaart heeft geopend zelf niet voorkomt in bijvoorbeeld een zoekresultaat van entiteiten op het tabblad. Deze optie is alleen beschikbaar wanneer u het type ‘Entiteiten’ heeft gekozen. Nadat een tabblad is opgeslagen, ziet u onderaan de definitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan het tabblad is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde tabbladen (zie paragraaf 5.3.5).
4.12 Onderhoud functierollen Aan een entiteit kunnen contactpersonen worden gekoppeld. Een contactpersoon heeft bij een entiteit een bepaalde rol, bijvoorbeeld bij letselschade heeft u te maken met slachtoffers, verzekerden, getuigen, verzekeringsmaatschappijen, etc. Deze verschillende rollen kunt u vastleggen aan de hand van functierollen die u koppelt aan het entiteittype. Via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Functierollen” maakt u nieuwe functierollen aan.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 52 van 127
Standaard wordt bij de installatie van Solution Builder de functierol ‘GENERAL – Algemeen’ meegeleverd. Na klikken op de knop “Nieuw” vult u verplicht een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in.
Na bewaren en opnieuw openen van de functierol, dient u middels de knop “Nieuw” (1) aan te geven aan welke relatietypes deze functierol kan worden toegekend. Er zijn meerdere relatietypes per rol mogelijk. Klik in het overzicht op het relatietype en dan de knop “Verwijderen” om de koppeling met de functierol te verwijderen. Of de knop “Contactpersonen” op de entiteitkaart verschijnt, is ervan afhankelijk of u de standaard knop ‘CONTACTPERSONS - Contactpersonen’ heeft toegevoegd aan het entiteittype. Deze knop wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van Solution Builder. Nadat een functierol is opgeslagen, ziet u onderaan de definitie een overzicht ‘Gebruikt op entiteittypes’. Daarin worden de entiteittypes weergegeven waaraan de functierol is toegevoegd. Vanuit dit overzicht klikt u direct door naar de aan een entiteittype toegevoegde functierollen (zie paragraaf 5.2.2).
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 53 van 127
5
Onderhoud van entiteittypes
Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Types” om de entiteittypes te onderhouden. In het overzicht kunt u via het uitklapmenu “Groep” een selectie maken van de entiteittypes per groep. Klik op “Nieuw” om een nieuw entiteittype aan te maken.
5.1
Aanmaken nieuw entiteittype
Bij het aanmaken van een nieuw entiteittype dient eerst een entiteitgroep te worden geselecteerd.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 54 van 127
5.1.1 Algemeen
U dient verplicht een waarde in te vullen bij de velden met een
.
De voorgeselecteerde “Groep” wordt getoond. U dient verplicht een “Code” en “Omschrijving + Term ID” in te vullen voor het nieuwe entiteittype. Bij “Titel” geeft u op hoe de titel bovenaan een entiteitkaart getoond moet worden. U heeft in het uitklapmenu de volgende opties: Optie Entiteitgroep omschrijving – entiteittype omschrijving: entiteitcode Entiteitgroep omschrijving – entiteittype omschrijving: entiteitcode – entiteit omschrijving Entiteittype omschrijving: entiteitcode Entiteittype omschrijving: entiteit omschrijving Entiteittype omschrijving: entiteitcode – entiteit omschrijving
Toont
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 55 van 127
Anders
Hiermee kunt u zelf de titel definiëren op basis van velden op de entiteitkaart. Gebruik tussen rechte haken [ ] de repository naam van het betreffende veld, bijvoorbeeld ‘[Responsible]’. In paragraaf 8.8 vindt u een beschrijving over hoe u de repository namen kunt achterhalen. Vaste parameters die u kunt gebruiken zijn: [GroupDescription] [TypeDescription]
Met de “Status” geeft u aan of het betreffende entiteittype ‘Actief’ is. Na verloop van tijd kunt u het entiteittype eerst ‘Verborgen’ zetten, waarmee het niet meer mogelijk is entiteiten van dit type aan te maken. Ook kunt u de status op ‘Inactief’ zetten, waarmee het entiteittype wordt verwijderd uit de verschillende zoek- en invoerpagina’s. Indien u bij de entiteitgroep gekozen heeft voor “Types sorteermethode” ‘Vaste index’ (zie paragraaf 4.4.1), dan ziet u op de definitie van het entiteittype de optie “Sorteerindex” staan. Met de sorteerindex bepaalt u zelf de volgorde van de beschikbare entiteittypes bij het aanmaken van een nieuwe entiteit. Nummer 1 komt boven aan de lijst te staan; hoe hoger het nummer, hoe lager de positie in de lijst. Met de optie “Meervoudig” geeft u aan of voor het betreffende entiteittype meervoudige invoer van nieuwe gegevens mogelijk is. Op die manier kunt u meerdere entiteiten van het betreffende entiteittype tegelijkertijd aanmaken. Wanneer u wilt dat een bestaande entiteit met dit entiteittype na aanklikken altijd in de bewerkenmodus wordt geopend, vinkt u de optie “Open altijd in bewerk-modus” aan. Wanneer u een verzoek of document aanmaakt, deze koppelt aan een entiteit en het beveiligingsniveau instelt op ‘Project (Specifiek) - 101’, kunt u er met de opties “Het beveiligingsniveau van entiteit specifieke verzoeken automatisch veranderen” respectievelijk “Het beveiligingsniveau van entiteit specifieke documenten automatisch veranderen” voor zorgen dat het beveiligingsniveau van het verzoek of document op 101 blijft staan (opties uitgevinkt) of automatisch wordt aangepast naar het beveiligingsniveau dat u bij de entiteit heeft ingesteld (opties aangevinkt). Per entiteitgroep kan één entiteittype als template gekoppeld worden. Als er binnen een groep nog geen template is, heeft u de mogelijkheid om door het aanvinken van “Template” aan te geven of dit nieuwe entiteittype als template moet fungeren. Vergeet niet de template daarna te koppelen aan de groep. Meer informatie vindt u in paragraaf 8.1.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 56 van 127
Het is mogelijk om een “Nummerreeks voorvoegsel” in te vullen. Hiermee kunt u een kenmerk meegeven aan de code van de entiteiten binnen dit type, zodat de entiteiten niet alleen via het type, maar ook via de code van elkaar te onderscheiden zijn binnen een entiteitengroep. Het voorvoegsel wordt automatisch toegevoegd aan de code bij het aanmaken van een entiteit van dit type. Met de optie “Voeg voorloop nullen toe aan het nummer” kunt u door middel van het automatisch tussenvoegen van nullen mogelijk maken dat entiteitnummering altijd even lang wordt. Heeft u bijvoorbeeld voorvoegsel WH en nummerreeks 1 t/m 100, dan zal de entiteitcode WH1 met voorloopnullen WH001 worden. Definieer een specifieke “Nummerreeks” voor dit entiteittype. Zorg ervoor dat deze nummerreeks niet overlapt met een reeks die al bij een bestaand type is ingegeven. Wanneer er een overlapping is, wordt hier melding van gemaakt. De nummerreeks bepaalt de projectnummering in Synergy. Laat u deze velden leeg, dan zal bij het aanmaken van een entiteit handmatig een nummer ingevuld moeten worden. Wanneer het einde van de nummerreeks is bereikt bij het aanmaken van nieuwe entiteiten binnen dit type, zult u handmatig een code moeten invullen. Met de instelling “Gebruik kind-project nummering” bepaalt u hoe de nummering van kindprojecten wordt voorgesteld bij het aanmaken van nieuwe kind-entiteiten: Aangevinkt
Uitgevinkt
Een kindproject van hetzelfde entiteittype krijgt standaard de code ‘<moeder>.001’. Een kindproject van een andere entiteit krijgt de code van de ingestelde nummerreeks van het betreffende type. Is er geen nummerreeks ingesteld, wordt de code ‘<moeder>.001’. Een kindproject krijgt altijd de code van de ingestelde nummerreeks van het betreffende type. Is er geen nummerreeks ingesteld, blijft de code leeg.
Voor elk entiteittype wordt een businesscomponent toegevoegd aan de repository. De repository is een tussenlaag tussen de programmacode en de database. Een businesscomponent is een object in die tussenlaag die de koppeling verzorgt. Het veld “Businesscomponent naam” wordt automatisch voorgevuld. U kunt dit veld zelf wijzigen, maar dit is niet aan te raden. Na deployment (zie hoofdstuk 7) is het veld daarom niet meer wijzigbaar. Door middel van het loepicoon bij “Status bij aanmaken” dient u verplicht een status te selecteren. Deze status zal als standaard worden gebruikt bij het aanmaken van een nieuwe entiteit van dit type. LET OP: U dient eerst statussen aan te maken, voordat u een nieuw type kunt aanmaken. Paragraaf 4.5 beschrijft hoe u statussen definieert. Bij “Beleid” kunt u een Synergy-document koppelen, waarin de procedure beschreven staat voor dit entiteittype. Gebruikers zien het -icoon op de entiteitkaart.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 57 van 127
5.1.2
Beveiliging
Bij de secties ‘Beveiliging: Aanmaken’, ‘Beveiliging: Wijzigen’ en ‘Beveiliging: Verwijderen’ kunt u opgeven welke gebruikers entiteiten van dit type mogen aanmaken, wijzigen en/of verwijderen. Vul het “Beveiligingsniveau” in dat gebruikers minimaal hiervoor moeten hebben of koppel door middel van het loepicoon desgewenst een functierecht. Door bij ‘Beveiliging: Wijzigen’ en ‘Beveiliging: Verwijderen’ de opties “Manager” en/of “Lid” aan te vinken, bepaalt u of ook de manager en/of leden van de entiteiten van dit type de entiteiten mogen wijzigen en/of verwijderen. Meer over beveiliging staat beschreven in hoofdstuk 6. Bij ‘Beveiliging: Aanmaken’ bepaalt u “Aanmaken toestaan vanuit het menu” en “Aanmaken toestaan vanuit de module”. Laat u beide opties uit, dan heeft een gebruiker ondanks zijn rechten geen mogelijkheid om entiteiten van dit type aan te maken via respectievelijk het linker navigatiemenu en zoekschermen of via het menu “<Entiteitgroep> | Invoer | Invoer: <Entiteittype>”. Tevens vinkt u “Toon de ‘Bewaren + Nieuw’ knop” aan of uit voor het aanmaken van nieuwe entiteiten. Door bij ‘Beveiliging: Lezen’ een “Beveiligingsniveau” in te vullen, bepaalt u welke gebruikers met dit niveau of hoger de entiteiten van dit type mogen inzien.
5.1.3
Templates en kopiëren van een entiteittype
Voordat u een nieuw entiteittype kunt aanmaken, moet u een entiteitgroep selecteren. Wanneer een template is gekoppeld aan de groep, wordt de inrichting van de template gekopieerd naar het nieuwe entiteittype. Na het kopiëren wordt de koppeling tussen de template en het nieuwe entiteittype losgelaten. Het wijzigen van de template resulteert dus niet in een wijziging van het entiteittype.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 58 van 127
Ook is het mogelijk om op de knop “Kopiëren” (1) te klikken. Zodra u een bestaand type heeft gekozen, zal de inrichting hiervan worden overgenomen in het nieuwe entiteittype. Bij “Code” en “Omschrijving + Term ID” wordt de tekst ‘Copy of’ toegevoegd aan de code en omschrijving uit het bestaande type. Zoals u hierboven kunt zien is automatisch het veld “Code” geselecteerd (2), dus u kunt direct de juiste code invullen voor dit nieuwe entiteittype. Overige gegevens zijn overgenomen uit de template of het bestaande type, behalve de velden “Businesscomponent naam”, welke automatisch wordt gevuld zodra de juiste code is ingevuld en “Status bij aanmaken”, welke nog verplicht ingevuld dient te worden. De “Nummerreeks” dient u nog aan te passen! LET OP: Voor dit nieuwe entiteittype moet u opnieuw opgeven of deze als template moet fungeren. En vergeet niet de “Nummerreeks” aan te passen! Bij gebruik van templates of de knop “Kopiëren” worden alle velden, knoppen, etc. van de template doorgekopieerd naar het nieuwe entiteittype.
5.2
Inrichten entiteittype
Wanneer u bij het aanmaken van een nieuw entiteittype alle velden naar wens heeft ingevuld, klikt u op “Bewaren”. Na het bewaren en opnieuw openen van een nieuw entiteittype is het mogelijk om deze verder in te richten en velden, knoppen, tabbladen, etc. toe te voegen. Open het nieuwe entiteittype via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Types”.
Naast de algemene instellingen zijn nu ook de volgende knoppen beschikbaar: Statussen Lay-out (zie paragraaf 5.3) Functierollen Grafische overzichten
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 59 van 127
5.2.1
Statussen
Na het klikken op de knop “Statussen”, zal het onderhoudsscherm voor de statussen voor deze entiteit openen.
Bij een nieuwe entiteit staat in het statussen-overzicht direct de status die u ingevoerd heeft bij “Status bij aanmaken”. U kunt deze niet aanvinken om te verwijderen. Zelfgedefinieerde statussen voegt u toe met de knop “Toevoegen”.
U heeft bij “Code” en “Omschrijving” (1) de mogelijkheid om een onderdeel op te zoeken. Vul de omschrijving in en klik op “Actualiseren”. U vinkt de gewenste onderdelen (2) voor dit entiteittype aan, waarna u de knop “Toevoegen”(3) klikt om de onderdelen toe te voegen aan de geselecteerde statussen (4). Dit zijn de onderdelen die toegevoegd zijn of toegevoegd gaan worden. U kunt ze ook weer verwijderen door op het rode kruisje naast de geselecteerde status (5) te klikken. Klik tot slot op “Sluiten” (6) om de wijzigingen te bewaren.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 60 van 127
Opent u een status, dan kunt u de “Omschrijving + Term ID” aanpassen specifiek voor het betreffende entiteittype.
In de bij “Veld medewerker statuswijziging” en “Veld datum statuswijziging” gekoppelde velden van de entiteitkaart wordt bijgehouden welke medewerker er op welke datum de entiteit naar de betreffende status van het entiteittype heeft gewijzigd. Deze instelling geldt boven dezelfde instelling op de betreffende status die u kunt opgeven via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Statussen” (zie paragraaf 4.5).
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 61 van 127
Statussen verschijnen als knoppen op de entiteitkaart. U heeft de mogelijkheid om een ‘Beveiliging’ mee te geven aan een status. Op die manier bepaalt u of de entiteit bewerkt mag worden in die status. U kunt dit bepalen aan de hand van een “Beveiligingsniveau” of een “Rol”, maar ook door de opties “Manager” en “Lid” aan of uit te vinken. Meer informatie over de beveiligingsinstellingen kunt u nalezen in hoofdstuk 6. Ook heeft u de mogelijkheid om bij het toevoegen van een status alle beveiligingsinstellingen die zijn gedaan voor velden, tabbladen en dergelijke op een entiteittype automatisch te kopiëren van een andere al toegevoegde status.
Selecteer daarvoor eerst bij “Kopieer beveiliging van” (1) de al toegevoegde status. Klik vervolgens op “Toevoegen” (2) om een nieuwe status toe te voegen. Alle beveiligingsinstellingen van de eerste status zijn overgenomen bij de velden, tabbladen, et cetera. Deze kunt u uiteraard naar wens nog aanpassen. WERKSTROOM: Veel processen in Synergy worden doorlopen vanuit de werkstroom. Ook voor entiteiten wilt u daarom de mogelijkheid om deze vanuit de werkstroom te kunnen aansturen. Bij een status geeft u op dat automatisch een werkstroomverzoek aangemaakt wordt zodra de entiteit de betreffende status bereikt, waarmee u aangeeft dat er acties op de entiteit uitgevoerd dienen te worden.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 62 van 127
Klik bij ‘Werkstroom’ op de knop “Nieuw” om te bepalen bij welke medewerkers het werkstroomverzoek in de werkstroom zal verschijnen. U heeft bij “Type” de keuze uit ‘Rol’ of ‘Medewerker’. Met de optie ‘Rol’ koppelt u een “Rol” op een geselecteerd niveau. Alle medewerkers met de gekoppelde rol zullen het werkstroomverzoek in hun werkstroom ontvangen. Met “Type” ‘Medewerker’ dient u in het uitklapmenu een soort “Medewerker” te selecteren. U heeft de keuze uit:
Kies, indien beschikbaar, een “Entiteitveld” van de entiteitkaart waarin de betreffende medewerker, artikel, relatie of project gevuld zal zijn. De medewerker die het verzoek in zijn werkstroom heeft, zal altijd de mogelijkheid hebben om acties op de entiteit uit te voeren. Wanneer ook andere medewerkers acties op de entiteit moeten kunnen uitvoeren, dienen zij daarvoor de juiste rechten te hebben volgens de instellingen bij ‘Beveiliging’. U kiest vervolgens een “Verzoektype”, welke de standaard instelling ‘Verzoektype ‘werkstroom’’ (paragraaf 4.3.2) op de instellingenpagina zal overrulen. NB: U kunt hier een eigen verzoektype voor definiëren; minimaal dienen dan de velden ‘Medewerker’, ‘Omschrijving’ en ‘Project’ te zijn toegevoegd en dient een vervolgstap te zijn ingesteld. Tot slot heeft u de mogelijkheid om een “Omschrijving” mee te geven. Dit kunt u doen op basis van eigen tekst in combinatie met waardes van velden op de kaart. U voegt de veldwaardes tussen blokhaken toe, bijvoorbeeld: [Description] [ProjectNr]
Omschrijving van de entiteit Entiteitcode
Met de waarde [WorkflowDescription] kunt u de naam van de status meenemen in de omschrijving van het werkstroomverzoek. Laat u de “Omschrijving” leeg, dan zal automatisch een standaard omschrijving in het verzoek worden gevuld. 5.2.1.1 Vervolgstatussen Wanneer een entiteit een bepaalde status heeft, kunt u ervoor zorgen dat er andere statussen aan gegeven kunnen worden. Bijvoorbeeld: een entiteit met status ‘toe te wijzen’ kunt u overzetten naar ‘in behandeling’, gevolgd door ‘afgehandeld’, maar de entiteit in ‘toe te wijzen’ kunt u ook nog ‘afkeuren’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 63 van 127
Per status is het mogelijk om meerdere vervolgstatussen mee te geven. Deze vervolgstatussen zullen als knoppen verschijnen op de entiteitkaart. Middels de pijliconen bepaalt u de volgorde (van links naar rechts) van de statusknoppen op de entiteitkaart. Als u de knop ‘FOLLOWUPSTATUSSES – Vervolgstatussen’ toevoegt aan de entiteitkaart, bepaalt u vervolgens de locatie van de (vervolg)statusknop(pen) in de rij knoppen op de entiteitkaart. Deze knop wordt standaard meegeleverd bij de installatie van Solution Builder en u kunt hem ook toevoegen aan een knopsectie (zie paragraaf 4.6.2). U kunt verschillende statussen toevoegen onder ‘Vervolgstatussen’ door op de knop “Nieuw” te klikken.
Bij “Omschrijving + Term ID” vult u de omschrijving van de actie in, waarna u bij “Vervolgstatus” de betreffende vervolgstatus uit het uitklapmenu kiest. U kunt de omschrijving gelijk houden aan de omschrijving van de vervolgstatus, maar u kunt desgewenst ook een eigen gedefinieerde omschrijving meegeven. De omschrijving zal verschijnen op de statusknop op de entiteitkaart. Ook hier kunt u een ‘Beveiliging’ meegeven aan de hand van “Beveiligingsniveau”, “Rol”, “Manager” en/of “Lid”. Aan de hand van deze beveiliging bepaalt u welke gebruikers de entiteit naar deze vervolgstatus mogen wijzigen, dus welke gebruikers de statusknop te zien krijgen. Meer over beveiliging staat beschreven in hoofdstuk 6. Net als bij een status houdt u in de bij “Veld medewerker statuswijziging” en “Veld datum statuswijziging” gekoppelde velden van de entiteitkaart bij welke medewerker er op welke datum de entiteit naar de betreffende vervolgstatus heeft gewijzigd. Deze instelling geldt boven dezelfde instelling op de betreffende status. De statussen en vervolgstatussen staan overzichtelijk in het overzicht. Vanuit het scherm kunt u door op de link te klikken direct de ‘Actie’ of ‘Vervolgstatus’ openen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 64 van 127
WERKSTROOM: Net als bij een status, heeft u bij vervolgstatussen de mogelijkheid om automatisch een werkstroomverzoek aan te laten maken. Hiermee zal de entiteit naar de betreffende vervolgstatus omgezet kunnen worden. De medewerker die het verzoek in zijn werkstroom heeft, zal altijd de mogelijkheid hebben om de entiteit naar de betreffende vervolgstatus over te zetten. Wanneer ook andere medewerkers de entiteit moeten kunnen overzetten, dienen zij daarvoor de juiste rechten te hebben volgens de instellingen bij ‘Beveiliging’.
Klik bij ‘Werkstroom’ op de knop “Nieuw” om te bepalen bij welke medewerkers het werkstroomverzoek in de werkstroom zal verschijnen. U heeft vervolgens dezelfde instelmogelijkheden als bij een status. De waarde van [WorkflowDescription] wordt nu gevuld met de naam van de statusovergang. Zie voor meer informatie paragraaf 5.2.1.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 65 van 127
5.2.2
Functierollen
Via de knop “Functierollen” en dan “Toevoegen” voegt u de verschillende functierollen toe, die u bij dit entiteittype aan contactpersonen wilt kunnen koppelen. Voor toegevoegde functierollen kunt u een ‘Beveiliging’ meegegeven, waarmee u bepaalt welke gebruikers deze functierollen mogen kiezen bij contactpersonen die worden toegevoegd aan de entiteit.
5.2.3
Grafische overzichten
Er is de mogelijkheid om vanuit een entiteitkaart een grafisch overzicht te openen, waarop in een diagram te zien is welke entiteiten er aan elkaar gekoppeld zijn en welke moeder- en kindentiteiten een entiteit heeft. U kunt de lay-out van het diagram naar eigen wensen inrichten. Wanneer u op de knop “Grafische overzichten” klikt, verschijnt het volgende scherm:
U dient bij de kindentiteit de optie “Moeder veld” te vullen met het veld op de entiteitkaart waarin de moederentiteit gekoppeld wordt. Op basis hiervan zal het grafisch overzicht correct weergegeven kunnen worden. Bij “Aantal niveaus omhoog” geeft u op hoeveel niveaus aan moederentiteiten van de gekozen entiteit er in het diagram getoond moeten worden. Dit kunnen er maximaal 5 zijn. De moeders worden boven de gekozen entiteit in het diagram getoond.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 66 van 127
Bij “Aantal niveaus omlaag” geeft u op hoeveel niveaus aan kindentiteiten van de gekozen entiteit er in het diagram getoond moeten worden. Dit kunnen er maximaal 10 zijn. De kinderen worden naast de gekozen entiteit in het diagram getoond, onder elkaar. Door de optie “Optie: Entiteit tonen” aan of uit te vinken, bepaalt u of de gebruiker de mogelijkheid krijgt om de entiteitkaart op te vragen via het -icoon. Met “Optie: Grafisch overzicht” bepaalt u of de gebruiker het grafische overzicht van een andere entiteit vanuit het diagram kan openen via het -icoon. En met “Optie: Entiteit kopiëren” geeft u aan of de gebruiker een kopie kan maken van een entiteit uit het diagram via het -icoon. Wanneer u op het -icoon klikt bij “Kleur”, verschijnt er een pop-up waarin u een kleur kunt kiezen voor het blok van dit entiteittype in het grafische overzicht.
Klik gewoon de gewenste kleur aan om deze te selecteren. Tot slot kiest u een “Optie: Kind toevoegen”, waarmee u bepaalt of via het -icoon de mogelijkheid beschikbaar komt om een nieuwe kindentiteit aan te kunnen maken van een entiteit uit het diagram.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 67 van 127
U heeft hierbij de volgende opties: Type uit groep
Type
Zelfde type als moeder Verbergen
Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, krijgt u hiermee de mogelijkheid om een entiteittype uit een bepaalde entiteitgroep te kiezen. Wanneer u deze optie kiest, komt veld “Groep” beschikbaar, waarin u de gewenste entiteitgroep kunt selecteren. Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, zal deze entiteit binnen een bepaald entiteittype worden aangemaakt. Wanneer u deze optie kiest, komt veld “Type” beschikbaar, waarin u het gewenste entiteittype kunt selecteren. Wanneer u een kindentiteit aanmaakt, zal deze entiteit binnen hetzelfde entiteittype worden aangemaakt als de entiteit waarvan u een kind wilt aanmaken. De mogelijkheid om een nieuwe kindentiteit aan te maken is niet beschikbaar, het icoon is verborgen in het grafische overzicht.
LET OP: Om ervoor te zorgen dat de moederentiteit aan de kindentiteit gekoppeld wordt, dient u veld ‘ParentProject’ toe te voegen aan het entiteittype van het kind. Hierna dient u nog een aantal instellingen te doen bij het onderhoud van de statussen die u aan het entiteittype heeft gekoppeld. Meer hierover leest u in paragraaf 4.5. Of de knop “Grafische overzichten” daadwerkelijk verschijnt op de entiteitkaart is ervan afhankelijk of u de standaard knop ‘GRAPHICALVIEW – Grafisch overzicht’ heeft toegevoegd aan het entiteittype. Deze knop wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van Solution Builder.
5.3
Lay-out entiteittype
Door middel van de knop “Lay-out” kunt u de opmaak van het entiteittype bepalen. Een entiteitkaart is opgebouwd uit rijen. Op een entiteitkaart kunt u rijen toevoegen voor de onderdelen velden, knoppen, tabbladen en overzichten. Deze onderdelen kunt u per type gegroepeerd toevoegen aan de kaart. U kunt meerdere rijen van een bepaald type toevoegen, bijvoorbeeld meerdere veldenrijen of meerdere rijen met knoppen op de entiteitkaart. Ook is het mogelijk om veldensecties in verschillende kolommen op een gelijke hoogte te laten beginnen. Standaard in Synergy heeft u geen invloed op de verticale positie van een veldensectie ten opzichte van secties in andere kolommen. De positie is afhankelijk van de hoogte van de sectie(s) die erboven staat. Door de sectie op een nieuwe veldenrij te plaatsen, kunt u zelf bepalen welke secties op dezelfde rij en daarmee op gelijke hoogte komen te staan.
5.3.1
Onderhoud rijen
Via de knop “Nieuw” kunt u een nieuwe rij toevoegen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 68 van 127
U kiest een type en geeft een “Omschrijving + Term ID”. Standaard staan de rijen ‘Knoppen’ en ‘Velden’ voorgedefinieerd wanneer u op de “Lay-out”-knop klikt. Hierin staan de velden en knoppen die u minimaal nodig heeft op een entiteitkaart. U kunt zelf rijen toevoegen voor overzichten en tabbladen, of meerdere rijen maken van hetzelfde type. De volgorde van de rijen bepaalt de volgorde op de entiteitkaart. U kunt zelf de volgorde wijzigen door gebruik te maken van de groene en rode pijlen die voor de rijen staan.
5.3.1.1
Beveiliging instellen
Na het bewaren van een rij, ziet u bij knoppen, tabbladen en overzichten het volgende scherm. Voor veldenrijen klikt u eerst op de knop “Bewerken” boven in het scherm.
U kunt in dit scherm de zichtbaarheid en de beveiliging voor de rij instellen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 69 van 127
LET OP: Het gaat hier om de zichtbaarheid en de beveiliging van de gehele rij. U kunt later de zichtbaarheid en de beveiliging per veld, knop, tabblad of overzicht instellen. Per status kunt u onder ‘Zichtbaarheid: Bekijken’ of ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ in de kolommen ‘Zichtbaar’, ‘Manager’ en ‘Lid’ de zichtbaarheid van een rij wijzigen door op de vink- of kruisiconen te klikken. Klik op “Bewaren” om de instellingen op te slaan. U kunt ook doorklikken op een status om de opties aan te passen:
Vink “Zichtbaar” aan om de rij in deze status zichtbaar te maken op de entiteitkaart. Aan de hand van “Beveiligingsniveau”, “Rol”, “Manager” en/of “Lid” bepaalt u vervolgens welke gebruikers deze rij dan te zien krijgen. U kunt instellen of de rijen zichtbaar zijn in de bewerkstatus ‘#NEW’. De status ‘#NEW’ is een standaard status om zichtbaarheid en wijzigbaarheid tijdens het aanmaken van een entiteit in te kunnen stellen. Zodra u een entiteit heeft opgeslagen, krijgt deze de status zoals ingesteld bij het entiteittype (“Status bij aanmaken”). De status ‘#NEW’ kent uiteraard geen beveiliging op ‘Manager’en ‘Lid’-niveau, omdat een manager en/of leden nog niet bekend zijn in deze status. Meer hierover staat beschreven in hoofdstuk 6. 5.3.1.2 Veldafhankelijke zichtbaarheid U kunt de zichtbaarheid van de gehele rij afhankelijk maken van de waarde van een bepaald veld op uw kaart. Zo kunt u bijvoorbeeld een veldenrij, die te maken hebben met huursubsidie, tonen zodra het veld “Eigen Ingang” aangevinkt is.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 70 van 127
Bij ‘Zichtbaarheid: Afhankelijk van’ selecteert u bij “Veld” via het loepicoon het betreffende entiteitveld waarvan deze knop afhankelijk moet zijn. Wanneer dat veld een lijstveld betreft, komen er net zoveel “Waarde”-opties tot uw beschikking als er kindlijsten zijn. Vink de optie “Bevat waarde” aan als het veld waarvan deze knop afhankelijk is gevuld moet zijn. Vervolgens kunt u bepalen wat de “Waarde” is die gevuld wordt in het veld waarvan de knop afhankelijk is. Bij lijst- en referentievelden kunt u via het loepicoon meerdere selecties doen.
Bij “Verplicht wanneer zichtbaar” (alleen beschikbaar bij velden) bepaalt u nog of het veld - nadat het verschijnt - verplicht gevuld dient te worden. Deze verplichting geldt boven het algemeen verplicht stellen van het veld in een bepaalde status van de entiteit. 5.3.1.3 Onderdelen verplaatsen naar een andere rij Het is mogelijk om velden, knoppen, tabbladen en overzichten te verplaatsen van de ene rij naar de andere, mits deze van hetzelfde type is. Als u van een bepaald type meerdere rijen heeft, dan ziet u in het scherm helemaal rechts op de regel van elke knop, overzicht of tabblad een -icoon. Door op het icoon te klikken, krijgt u een pop-up scherm waarin u de rijen van gelijk type kunt selecteren.
Voor het verplaatsen van velden, veldsecties en de monitor klikt u op de link “Verplaatsen” naast het veld in het scherm van de veldenrij.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 71 van 127
Er wordt nu een pop-up scherm getoond.
Selecteer de rij waar u het onderdeel naartoe wilt verplaatsen en klik op “Bewaren”. Het onderdeel is nu verwijderd van de rij die u geopend had en toegevoegd aan de andere rij.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 72 van 127
5.3.2
Knoppen rij
Na het aanmaken van een nieuwe rij of openen van de standaard rij van het type “Knop”, ziet u de volgende gegevens in het scherm:
Onderaan deze pagina ziet u de sectie ‘Knoppen’. In deze sectie voegt u middels “Toevoegen: Knop” de knoppen (zie paragraaf 4.6.2) toe die u op uw entiteitkaart wilt hebben staan. De knop ‘MAINTENANCEBUTTONS - Onderhoudknoppen’ is voorgedefinieerd en zorgt voor de standaardknoppen zoals “Bewaren”, “Bewaren + Nieuw”, “Bewerken” of “Sluiten”. Deze onderhoudknoppen zijn verplicht op een entiteitkaart; u kunt ze daarom niet verwijderen. U heeft wel de mogelijkheid om deze knoppen te verplaatsen naar een andere knoppenrij op uw entiteitkaart. U kunt de volgorde van de knoppen binnen de rij bepalen door middel van de rode en groene pijliconen. Wanneer u doorklikt op een toegevoegde knop, kunt u onder ‘Zichtbaarheid: Bekijken’ of ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ in de kolommen ‘Zichtbaar’, ‘Manager’ en ‘Lid’ de zichtbaarheid wijzigen door op de vink- of kruisiconen te klikken. LET OP: ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ geldt niet voor alle soorten knoppen. U kunt de beveiliging per status voor elke knop en elke knopsectie apart instellen. Ook kunt u de zichtbaarheid van knoppen en knopsecties op een entiteittype afhankelijk maken van velden op het entiteittype. Hoe dit werkt, kunt u lezen in de paragrafen 5.3.1.1 en 5.3.1.2. De werkwijze om knoppen te verplaatsen naar een andere knoppenrij, kunt u lezen in paragraaf 5.3.1.3.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 73 van 127
Indien u knoppen wilt groeperen, dient u eerst een knopsectie (zie paragraaf 4.6.2) toe te voegen middels “Toevoegen: Secties”. Indien u een reeds toegevoegde knop wilt onderbrengen in een knopsectie, dient u de knop eerst van het entiteittype te verwijderen. Pas daarna is de knop weer beschikbaar om toe te voegen aan de entiteitkaart. Klikt u door op een aan de knoppenrij toegevoegde knopsectie, dan krijgt u de mogelijkheid om onderliggende knoppen toe te voegen:
5.3.3
Velden rij
Na het aanmaken van een nieuwe rij of openen van de standaard rij van het type ‘Veld’, ziet u de volgende gegevens in het scherm:
In dit scherm kunt u de lay-out van de velden van deze rij bepalen. U geeft op uit hoeveel “Kolommen” (1) de kaart moet bestaan. Vervolgens dient u eerst secties toe te voegen via de knop “Toevoegen: Sectie” (2) en tot slot voegt u de velden toe aan deze secties door middel van de knop “Toevoegen: Veld” (3). De sectie ‘Algemeen’ inclusief een aantal standaard verplichte velden is bij installatie al toegevoegd aan de standaard veldenrij ‘Velden’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 74 van 127
Met de knop “Toon repository” (4) heeft u de mogelijkheid om, naast de labels, de repository namen van de toegevoegde velden te tonen. Wanneer u op de repository naam klikt, komt u direct in de velddefinitie van het betreffende veld. Zie voor meer informatie over het onderhoud van velden paragraaf 4.8. De knop heet nu “Verberg repository”, waarmee u de repository namen weer verbergt.
Bijvoorbeeld: U wilt dat de entiteitkaart er als volgt uit komt te zien:
U gaat hiervoor als volgt te werk: Bepaal eerst het aantal kolommen op de volgende manier:
5.3.3.1
Toevoegen secties
Klik vervolgens op de knop “Toevoegen: Sectie”:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 75 van 127
Vink de gewenste secties aan en verplaats ze naar rechts middels de pijltjes. Sectie ‘GENERAL Algemeen' is standaard al automatisch toegevoegd aan de standaard veldenrij. Klik vervolgens op “OK”. De toegevoegde secties worden onder ‘Niet gebruikt’ toegevoegd.
Vanuit de sectie ‘Niet gebruikt’ sleept u de secties naar de gewenste kolom. Klik hiervoor met de linker muisknop de sectie aan en houd deze vast. Sleep de sectie naar de gewenste kolom. De cursor krijgt dit icoon . Wanneer de cursor dit icoon hierna toegevoegd aan de betreffende kolom.
heeft, kunt u de muisknop loslaten. De sectie is
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 76 van 127
Ons voorbeeld zal er uiteindelijk zo uitzien:
Wanneer u op “Herstellen” klikt, zullen alle wijzigingen ongedaan gemaakt worden. Is de lay-out naar wens ingedeeld, dan klikt u op “Bewaren” om de indeling op te slaan. U kunt eventueel eerst de gewenste velden toevoegen. Via de link “Bewerken” achter de naam van de sectie, kunt u per sectie de “Label + Term ID” desgewenst aanpassen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 77 van 127
U kunt ervoor zorgen dat bepaalde waardes bij een kindentiteit automatisch worden overgenomen van de gekoppelde moederentiteit. Hiervoor vinkt u de optie “Te kopiëren vanaf moeder” aan. De waardes van alle velden binnen deze sectie kunnen zo gekopieerd worden. Om van deze optie gebruik te kunnen maken, dient er een referentieveld op het entiteittype aanwezig te zijn, waarin de moederentiteit gekoppeld kan worden. U kunt de zichtbaarheid van de sectie laten afhangen van een waarde in een veld op de entiteitkaart. Ook kunt u per veldsectie per status de ‘Beveiliging: Zichtbaar’ en/of ‘Beveiliging: Wijzigen’ aanpassen. Meer informatie hierover leest u in paragrafen 5.3.1.1 en 5.3.1.2. Ook kunt u er met “Uitklappen/inklappen toestaan” voor zorgen dat de sectie op de entiteitkaart inof uitgeklapt mag worden. Vinkt u de optie aan, dan kunt u ervoor kiezen dat de sectie “Standaard ingeklapt” is bij openen van de entiteitkaart.
5.3.3.2 Monitor Op de kaarten van de verschillende onderdelen in Synergy Enterprise bent u gewend dat er een ‘Monitor’ beschikbaar is. Deze monitor is ook toe te voegen aan een entiteitkaart. Hiervoor kunt u de sectie ‘CSNOBENTMONITOR - Monitor’ toevoegen. De monitorsectie wordt automatisch meegeleverd bij de installatie van Solution Builder.
Bij ‘Kolommen’ bepaalt u uit hoeveel kolommen de monitor moet bestaan en tot slot vinkt u de gewenste opties aan die in de monitor zichtbaar moeten zijn. De volgorde van deze opties kunt u niet aanpassen. Via de link “Bewerken” kunt u net als bij secties per status de ‘Zichtbaarheid: Bekijken’ of ‘Zichtbaarheid: Bewerken’ opgeven, waarmee u bepaalt voor welke gebruikers in welke status de monitor zichtbaar is. Ook kunt u de zichtbaarheid van de monitor afhankelijk maken van een ander veld en u kunt het “Label” aanpassen indien gewenst. LET OP: U heeft voor een monitor geen mogelijkheid om deze in- of uit te klappen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 78 van 127
5.3.3.3 Toevoegen velden Klik op “Toevoegen: Veld” en u kunt in het volgende scherm de gewenste velden toevoegen. Dit gaat op dezelfde manier als het toevoegen van secties. Na klikken op “OK” komen de velden onder ‘Niet gebruikt’ te staan. U sleept ze met de linker muisknop naar de gewenste sectie. Ter ondersteuning ziet u een stippellijn verschijnen, waaraan u kunt zien op welke plek het veld wordt toegevoegd na loslaten van de muisknop. Op deze manier kunt u ook twee velden naast elkaar plaatsen.
LET OP: Een aantal velden dient verplicht toegevoegd te zijn, wat automatisch wordt gedaan bij het aanmaken van een nieuw entiteittype: InitialStartDate & InitialEndDate Division Description ProjectNr Responsible VisibleMember Security Als het niet wenselijk is dat de velden zichtbaar zijn op de entiteitkaart, kunt u de zichtbaarheid uitvinken. U dient dan wel voor ‘Division’, ‘Description’ en ‘ProjectNr’ een standaardwaarde in te vullen. Verderop staat beschreven hoe u dit doet. De velden ‘InitialStartDate’ en ‘InititalEndDate’ zijn standaard aan elkaar gekoppeld en worden op de entiteitkaart als ‘Periode’-veld weergegeven. Wilt u hier afzonderlijke velden van maken, dan dient u in de velddefinitie van ‘InitialStartDate’ het “Type” aan te passen naar ‘Datum’ (zie paragraaf 4.8.4). Pas tevens het “Label + Term ID” aan naar de door u gewenste term. Om het mogelijk te maken dat het entiteittype meegenomen kan worden in een export naar Exact Globe (zie hoofdstuk 10), dient u het Ja/Nee-veld ‘SynchronizeGlobe’ toe te voegen. U kunt ervoor kiezen om ook dit veld niet zichtbaar te maken en daarbij standaard aan te vinken. Voor een correcte export naar Exact Globe moet verplicht een relatie gekoppeld zijn. Voeg daarom het referentieveld ‘IDCustomer’ toe. In dit veld kunnen debiteuren (klanten) gekoppeld worden. Houd daar rekening mee bij het aanpassen van een eventuele selectie. Houd er rekening mee dat er meer noodzakelijke velden aanwezig dienen te zijn om alle gewenste gegevens te kunnen importeren in Exact Globe. Denk aan gegevens als de kostenplaats. Ook dient rekening gehouden te worden met overige randvoorwaarden, zoals het aanwezig zijn van medewerkers, relaties en dergelijke in de Globe database. Wilt u werken met moeder- en kindentiteiten, waarbij de moederentiteit gekoppeld wordt aan de kindentiteit, dan dient u veld ‘ParentProject’ toe te voegen aan het entiteittype voor het kind.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 79 van 127
NB: Bij de enkele veldtypen wordt automatisch het gekoppelde veld meegenomen op de entiteitkaart of bij ‘Niet gebruikt’.
Datumtraject: Bij datumtrajectvelden worden beide velden automatisch tegelijkertijd toegevoegd. Lijstveld: Voegt u een lijstveld toe waaraan een kindlijst is gekoppeld, zal automatisch het kindveld ook onder ‘Niet gebruikt’ verschijnen. Relatie: Voegt u een relatie-referentieveld toe, dan zal automatisch ook het gekoppelde contactpersoon-referentieveld verschijnen bij ‘Niet gebruikt’. Berekeningsveld: Indien de waarde van een nummerveld afhangt van de waardes van andere nummervelden, worden deze direct meegenomen bij ‘Niet gebruikt’.
Na toevoegen van de velden, inclusief de verplichte velden, kan ons voorbeeld er als volgt uitzien:
Via de link “Bewerken” kunt u per veld het “Label + Term ID” en de “Log” wijzigen en eventueel een “Standaardwaarde” opgeven. Zie paragraaf 4.8 voor de verschillende opties voor standaardwaarden per veldtype.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 80 van 127
U kunt de zichtbaarheid van het veld laten afhangen van een waarde in een ander veld. Ook kunt u per veld per status de ‘Beveiliging: Zichtbaar’ en/of ‘Beveiliging: Wijzigen’ aanpassen. Meer informatie hierover leest u in paragrafen 5.3.1.1 en 5.3.1.2. LET OP: Veldafhankelijke zichtbaarheid kunt u niet gebruiken wanneer u twee velden samen op één regel heeft geplaatst. Deze velden worden door Synergy als één gezien en de zichtbaarheid kunt u niet afzonderlijk van elkaar bepalen. De optie voor veldafhankelijke zichtbaarheid is daarom niet beschikbaar wanneer u op deze wijze twee velden aan elkaar koppelt. De werkwijze om velden te verplaatsen naar een andere veldenrij, kunt u lezen in paragraaf 5.3.1.3.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 81 van 127
INSTELLINGEN: Alleen bij referentievelden van type relatie of medewerker heeft u nog de mogelijkheid om extra instellingen in te voeren. Bij een relatie-referentieveld:
Wilt u dat de in het veld gekoppelde relatie ook wordt toegevoegd onder de knop “Contactpersonen”, dan vinkt u de optie “Toevoegen als contactpersoon” aan. U bepaalt welke “Functierol” de betreffende relatie dan standaard mee zal krijgen. Wilt u dat de contactpersoon weer verwijderd wordt, wanneer u de waarde in het veld wijzigt, dan vinkt u de optie “Verwijder oude contactpersoon” aan. De aan de relatie gekoppelde relatiebekeerder kunt u automatisch als lid laten toevoegen aan de entiteit als u de optie “Voeg de relatiebeheerder toe als lid” aanvinkt. De relatiebeheerder is daarbij automatisch ook de ‘Verantwoordelijke voor kaart’ en wordt dus in dat veld ingevuld. Als u wilt dat de relatiebeheerder als lid verwijderd wordt wanneer de relatie (en daarmee dus de relatiebeheerder) wijzigt, vinkt u de optie “Verwijder de oude relatiebeheerder als lid” aan. LET OP: De relatiebeheerder wordt ook daadwerkelijk verwijderd wanneer u bij het ‘Verantwoordelijke voor kaart’-veld de optie “Verwijder oude lid” aangevinkt heeft staan. Bij een medewerker-referentieveld:
Met de optie “Toevoegen als lid” bepaalt u of de in het veld gekoppelde medewerker ook automatisch toegevoegd moet worden als lid van de entiteit. De optie “Verwijder oude lid” vinkt u aan als u wilt dat de medewerker moet worden verwijderd als lid van de entiteit op het moment dat u de waarde in het veld wijzigt.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 82 van 127
5.3.4
Overzichten rij
Na het aanmaken van een nieuw rij van het type “Overzicht”, ziet u de volgende gegevens in het scherm:
Er staan nog geen overzichten in een nieuwe overzichtenrij. Door op de knop “Toevoegen” te klikken, kunt u een overzicht toevoegen aan deze rij. De overzichten komen dan in de overzichtensectie van de rij te staan.
Door middel van de groene en rode pijlen bepaalt u de volgorde van de overzichten binnen deze overzichtenrij. Via de link van het betreffende overzicht kunt u het “Label + Term ID” wijzigen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 83 van 127
Ook kunt u er met “Uitklappen/inklappen toestaan” voor zorgen dat het overzicht op de entiteitkaart in- of uitgeklapt mag worden. Vinkt u de optie aan, dan kunt u ervoor kiezen dat het overzicht “Standaard ingeklapt” is bij openen van de entiteitkaart.
U kunt de beveiliging per status voor elk overzicht apart instellen. Ook kunt u de zichtbaarheid van overzichten op een entiteittype afhankelijk maken van velden op het entiteittype. Hoe dit werkt, kunt u lezen in de paragrafen 5.3.1.1 en 5.3.1.2. De werkwijze om overzichten te verplaatsen naar een andere overzichtenrij, kunt u lezen in paragraaf 5.3.1.3.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 84 van 127
5.3.5
Tabbladen rij
Na het aanmaken van een nieuw rij van het type “Tabblad” ziet u de volgende gegevens in het scherm:
Er staan nog geen tabbladen in een nieuwe tabbladenrij. Door op de knop “Toevoegen” te klikken, kunt u een tabblad toevoegen aan deze rij. De tabbladen komen dan in de tabbladensectie van de rij te staan.
Door middel van de groene en rode pijlen bepaalt u de volgorde van de tabbladen binnen deze tabbladenrij. Via de link van het betreffende tabblad kunt u het “Label + Term ID” wijzigen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 85 van 127
U kunt de beveiliging per status voor elk tabblad apart instellen. Ook kunt u de zichtbaarheid van tabbladen op een entiteittype afhankelijk maken van velden op het entiteittype. Hoe dit werkt, kunt u lezen in de paragrafen 5.3.1.1 en 5.3.1.2. De werkwijze om tabbladen te verplaatsen naar een andere tabbladenrij, kunt u lezen in paragraaf 5.3.1.3.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 86 van 127
6
Beveiliging
Bij vrijwel elk onderdeel van Solution Builder kunt u een beveiliging opgeven, waarmee u bepaalt welke gebruikers dit onderdeel mogen zien, bewerken of verwijderen. Bij het onderhoud van statussen, knoppen, velden, etc. geldt de beveiligingsinstelling als standaard voor die onderdelen. Zodra u de statussen, knoppen, velden etc. toevoegt aan een entiteittype, kunt u deze standaardwaarde overrulen door opnieuw een beveiliging op te geven. Hiermee bepaalt u uiteindelijk welke gebruikers dit onderdeel van de entiteitkaart mogen zien en/of bewerken. LET OP: De beveiliging in Solution Builder verschilt van de standaard beveiligingsinstellingen van Synergy. Alle instellingen gelden als OF. Dit betekent dat als een beveiligingsniveau en een functierecht zijn ingesteld, het onderdeel zichtbaar is voor alle gebruikers met het beveiligingsniveau OF die het betreffende functierecht hebben. Hetzelfde geldt voor de opties “Manager” OF “Lid”. Bij de beveiliging dient u goed op te letten op welke manier u deze instelt. U heeft hierbij verschillende mogelijkheden.
6.1
Beveiligingsniveau
Vult u een “Beveiligingsniveau” in, dan bepaalt u dat alle gebruikers met dit niveau of hoger dit onderdeel mogen zien. U kunt het beveiligingsniveau leeg laten, waarmee u bepaalt dat niemand dit onderdeel mag zien. Bijvoorbeeld: U heeft een sectie op een entiteittype beveiligingsniveau 30 gegeven. Voor een veld in deze sectie geeft u op dat deze zichtbaar is en u geeft beveiligingsniveau 20 mee. Een gebruiker met beveiligingsniveau 25 kan op de entiteitkaart de sectie en daarmee het veld NIET zien. Echter, deze gebruiker kan het veld met de waarde wel zien in zoekresultaten waarin deze entiteit verschijnt.
6.2
Rol
Wanneer u een “Rol” koppelt, geeft u ook via het uitklapmenu een niveau mee: Bedrijf Groep Divisie Kostenplaatsgroep Kostenplaats
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 87 van 127
Bijvoorbeeld: Alleen gebruikers met de rol ‘projectmanager’ mogen een sectie op een entiteitkaart zien. Ze mogen deze sectie alleen zien van de entiteiten binnen hun eigen divisie. U laat het beveiligingsniveau leeg. U koppelt de rol ‘projectmanager’ en kiest uit het uitklapmenu de optie ‘Divisie’. De opties “Manager” en “Lid” vinkt u uit.
6.3
Functierecht
Bij een entiteittype koppelt u geen rol, maar een “Functierecht”. Alleen gebruikers die een rol hebben waarin dit functierecht is gekoppeld, mogen dan entiteiten van het betreffende type aanmaken en/of wijzigen. Het is hierbij mogelijk om ook eigen gedefinieerde functierechten te koppelen, welke u koppelt aan een rol. De rol moet dan gekoppeld zijn aan de gebruikers.
6.4
Manager / Lid
Vinkt u “Manager” en/of “Lid” aan dan kunnen de manager en/of leden van de entiteit dit onderdeel zien en/of gebruiken. Bijvoorbeeld: U heeft een contactpersoon van een dealer lid gemaakt van een entiteit. De dealer logt in op de dealer portal en mag bepaalde velden zien. Alle andere leden van de entiteit mogen de velden ook zien. Andere gebruikers die geen lid zijn van de entiteit mogen deze velden niet zien. Geef bij het veld in het entiteittype op dat deze zichtbaar is. Het beveiligingsniveau laat u leeg. Vink verder de optie “Lid” aan. Hiermee bepaalt u dat alle leden van de entiteit, dus ook de contactpersoon van de dealer, dit veld mogen zien. LET OP: Met het instellen van beveiligingsniveaus maakt u de beveiliging strenger per status, knop, veld etc. Heeft u bijvoorbeeld het entiteittype voor bewerken op beveiligingsniveau 10 gezet en u stelt bij een status bewerken in op niveau 30, dan kunnen alleen gebruikers met niveau 30 of hoger de entiteit in die status bewerken. Stelt u daarnaast bij een veld het bewerkenniveau in op 50, dan kunnen alleen gebruikers met niveau 50 of hoger het veld in die status op de entiteit bewerken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 88 van 127
7
Deployment
De deployment dient te worden uitgevoerd: Na een versie-update van Synergy en/of Solution Builder. De deployment kan daarbij veelal automatisch worden uitgevoerd (zie paragraaf 3.4). Na iedere toevoeging, wijziging of verwijdering van een entiteittype of onderdelen (velden, knoppen, tabbladen, e.d.) op een entiteittype, waaronder ook triggers of koppelingen. Na iedere toevoeging, verwijdering of wijziging van standaardwaarden van velden op een entiteittype. Na het deactiveren van velden. Bij iedere wijziging in instellingen voor het automatisch vullen van velden. Bij het wijzigingen van de beveiligingsinstellingen. Na het importeren van de configuratie van Solution Builder. Met de deployment worden de wijzigingen doorgevoerd in de repository en de database. Tevens worden in de database views aangemaakt per entiteittype, welke u kunt gebruiken bij bijvoorbeeld gebruik van de MS Word Merge Add-on SE of de MS Reporting Services Integrator SE. De deployment start u op via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Deployment”.
Vul indien nodig de juiste login gegevens in en klik op “Deploy”. Er verschijnt een sectie “Status” met twee statusbalken die de voortgang van de deployment en het heropbouwen van de repository aangeven. Na een succesvolle deployment verschijnt de melding ‘Gereed’.
Eventuele foutmeldingen bij de deployment verschijnen ook in de statusbalk bij ‘Bericht’. De foutmeldingen zijn terug te vinden onder “Systeem | Overzichten | Log: Fouten”. Zorg ervoor dat de gebruiker van wie de login gegevens zijn ingevuld voldoende rechten heeft op de mappen BIN, DOCS, SQL en XML in de programmamap van Synergy, omdat daarin tijdens de deployment bestanden worden aangemaakt, gelezen en verwijderd. Ook op de programmamap zelf dient u deze rechten te hebben. Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 89 van 127
Klik met de rechter muisknop op de betreffende map en kies voor “Eigenschappen”. Ga naar tabblad “Beveiliging” en selecteer de betreffende gebruiker. Klik indien nodig op “Bewerken”. Zorg ervoor dat onder ‘Toestaan’ minimaal de opties “Wijzigen”, “Lezen”, “Schrijven” en indien aanwezig “Verwijderen” zijn aangevinkt.
LET OP: Zorg ervoor dat tijdens de deployment alle gebruikers zijn uitgelogd uit Synergy! Ook eventuele achtergrondprocessen dient u tijdelijk te stoppen. Zodra de deployment gereed weergeeft, kan het enige tijd duren voor een andere pagina geopend zal worden.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 90 van 127
8 8.1
Geavanceerde configuratie Werken met templates
Om de inrichting van entiteittypen te vereenvoudigen, is het mogelijk om gebruik te maken van templates. Dit zijn aparte entiteittypen die als template aan een entiteitgroep gekoppeld kunnen worden. Indien een template is gekoppeld aan de groep, wordt deze gekopieerd naar een nieuw entiteittype die wordt aangemaakt binnen de groep. Na het kopiëren wordt de koppeling tussen de template en het nieuwe entiteittype losgelaten. Het wijzigen van de template resulteert dus niet in een wijziging in het entiteittype. Een belangrijk voordeel bij het gebruik van templates is dat de volledige inrichting van knoppen, secties en velden, tabbladen, etc. op het entiteittype slechts eenmalig uitgevoerd hoeft te worden. Door deze template te koppelen aan een groep, wordt de inrichting gekopieerd naar ieder nieuw entiteittype binnen de groep. Maak een nieuw entiteittype aan en richt deze in zoals beschreven in hoofdstuk 5. Zorg ervoor dat “Template” is aangevinkt:
Zodra deze optie is aangevinkt, kan dit entiteittype gebruikt worden als template in de entiteitgroepen. Klik op het loepicoon bij de entiteitgroep om de template te koppelen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 91 van 127
Wanneer u een nieuw entiteittype binnen deze groep aanmaakt, zal de inrichting van de template automatisch worden overgenomen. U hoeft hierbij alleen nog de “Code”, “Omschrijving + Term ID” en verplichte velden aan te passen en/of in te vullen waar nodig. Let er ook op dat u de “Nummerreeks” aanpast.
8.2
Werken met labels
Door middel van labelvelden kunt u op een entiteitkaart tekst uit een document tonen op basis van een keuze uit een lijstveld. Zo kunt u bijvoorbeeld een standaard vragenlijst tonen bij het indienen van een incident of een lijst met keuringseisen voor een woonhuis. Ook afbeeldingen uit zo’n document worden getoond. Allereerst maakt u in Synergy een document aan. Ga vervolgens naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Velden” en maak een nieuw veld aan van type ‘Label’. In paragraaf 4.8.6 staat beschreven welke instellingen u hierbij tot uw beschikking heeft.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 92 van 127
Maak vervolgens, zoals beschreven in paragraaf 4.7, een lijst aan en koppel in een gewenste waarde het “Label”-veld en het “Document”.
Maak een nieuw lijstveld aan, waarin u de lijst koppelt (zie 4.8.8). Voeg tot slot zowel het labelveld als het lijstveld toe aan een entiteittype.
8.3
Onderhoud triggers
Afhankelijk van een gekozen waarde in een bepaald veld, kunt u in andere velden de waardes automatisch laten invullen of wijzigen. Wanneer u bijvoorbeeld een contactpersoon wijzigt, wilt u dat automatisch het bijbehorende mailadres mee wijzigt. Dit doet u door middel van zogenaamde triggers. Ga naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Triggers”. U kunt in het overzicht bestaande triggers wijzigen of verwijderen, of nieuwe toevoegen via de knop “Nieuw”.
Vul een “Omschrijving + Term ID” in voor de trigger. Kies bij “Type” het entiteittype waarop deze trigger van toepassing moet zijn. Bij “Trigger” selecteert u een referentieveld waarvan het bestemmingsveld van afhankelijk moet zijn. U heeft hier alleen de keuze uit referentievelden die zijn toegevoegd aan het gekozen entiteittype. Het veld dat u wilt koppelen aan de gekozen trigger, vult u in bij “Bestemming”. Dit veld zal dus automatisch wijzigen wanneer het triggerveld wijzigt. U heeft hier de keuze uit alle velden die zijn toegevoegd aan het entiteittype. Het is aan te raden om de wijzigbaarheid van het bestemmingsveld bij het entiteittype uit te schakelen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 93 van 127
U kiest bij “Bron” de ‘repository eigenschap’ van het businesscomponent van de gekozen trigger in de repository. De eigenschap zal worden gevuld in het betreffende bestemmingsveld. Zie paragraaf 8.8 voor een beschrijving over hoe u de betreffende repository eigenschappen kunt achterhalen. Wanneer u wilt dat het bestemmingveld automatisch ook leeggemaakt wordt wanneer u het triggerveld leegt, vinkt u de optie “Leegmaken wanneer geleegd” aan. Tot slot vinkt u “Actief” aan om de trigger te activeren.
8.4
Onderhoud Koppelingen
Met koppelingen is het mogelijk om n:m-relaties te leggen tussen entiteiten. Deze koppelingen zijn op basis van gelijkwaardigheid in tegenstelling tot een hiërarchische relatie zoals bij moederkindrelaties. U kunt nu bijvoorbeeld een certificaat aan meerdere opleidingen koppelen. En binnen een opleiding kunnen meerdere soorten certificaten gehaald worden. Het doel van koppelingen is het inzichtelijk maken van de relaties die er liggen tussen de entiteiten. Daarmee wordt het ook mogelijk gemaakt om op die relaties te zoeken (via publieke zoektemplates). Maak allereerst twee publieke zoektemplates aan. Een beschrijving over het definiëren van een publieke zoektemplate vindt u in paragraaf 8.9. Alleen publieke zoektemplates van entiteiten kunnen gebruikt worden bij koppelingen. Bijvoorbeeld bij certificaten:opleidingen-koppeling maakt u een zoektemplate binnen entiteitgroep ‘opleidingen’ en een binnen entiteitgroep ‘certificaten’, Ga vervolgens naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Koppelingen” en klik op “Nieuw” om een nieuwe koppeling te maken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 94 van 127
Vul een “Code” en “Omschrijving + Term” in. Bij “Type” heeft u in het uitklapmenu de keuze uit: Entiteitgroep – Entiteitgroep Entiteitgroep – Entiteittype Entiteittype – Entiteittype Entiteittype – Entiteitgroep
Alle entiteiten uit een entiteitgroep kunnen met alle entiteiten uit een andere entiteitgroep gekoppeld worden. Alle entiteiten uit een entiteitgroep kunnen gekoppeld worden met een specifiek entiteittype. Een specifiek entiteittype kan gekoppeld worden met een ander entiteittype. Een specifiek entiteittype kan gekoppeld worden met alle entiteiten uit een entiteitgroep.
Bij ‘Entiteit groep/type 1’ (hierna ‘1’ genoemd) selecteert u via het loepicoon de entiteitgroep of het entiteittype waarmee u de koppeling wilt maken. Vul een “Omschrijving + Term” in. Deze naam zal als koppelingsveld in de zoektemplates verschijnen (zie verderop). Bij “Template” kiest u in het uitklapmenu de hiervoor gedefinieerde zoektemplate voor de geselecteerde entiteitgroep of -type. U heeft de mogelijkheid om in “Selectie” een SQL-query mee te geven. Hiermee geeft u aan dat bij het leggen van een koppeling vanuit een entiteitkaart (via de knop “Nieuw” in het koppelingoverzicht) alleen een koppeling gemaakt mag worden naar een bepaalde selectie van entiteiten uit het zoekresultaat van de publieke zoektemplate. Bij ‘Entiteit groep/type 2’ (hierna ‘2’ genoemd) doet u hetzelfde, maar dan voor een andere groep of type waaraan u ‘1’ wilt kunnen koppelen. Een koppeling wordt in databasetabel CSNobEntConnections vastgelegd van ‘1’ naar ‘2’. Door de optie “Creëer gelijkwaardige koppeling” aan te vinken wordt ook de koppeling van ‘2’ naar ‘1’ opgeslagen. Deze optie heeft u alleen tot uw beschikking bij de types ‘Entiteitgroep – Entiteitgroep’ en ‘Entiteittype – Entiteittype’. Vervolgens kunt u slechts één groep of type selecteren, waarmee u dus alleen alle entiteiten binnen een specifieke groep of type kunt koppelen. De entiteitkoppeling is daarmee volledig op gelijkwaardigheid gebaseerd. Nadat u op “Bewaren” heeft geklikt en u opent de koppeling, heeft u de knop “Spiegel koppeling” tot uw beschikking. Hiermee wordt de koppeling omgedraaid; alle gegevens uit ‘1’ worden overgezet naar ‘2’ of andersom. Na het opslaan van de nieuwe koppeling, worden twee (bij “Creëer gelijkwaardige koppeling” aangevinkt één) overzichten aangemaakt onder “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Overzichten”. Hierin kunt u wijzigingen doorvoeren zoals beschreven in paragraaf 4.10.1. Deze overzichten zijn niet te verwijderen zolang de koppeling niet verwijderd is. Voeg de overzichten toe aan de betreffende entiteittypes zoals beschreven in paragraaf 5.3.4. Bij entiteittypes uit ‘1’ kunt u alleen overzichten uit ‘2’ toevoegen en andersom. Wanneer u heeft gekozen voor de optie ‘Entiteittype – Entiteitgroep’ of ‘Entiteitgroep – Entiteittype’ en het entiteittype zit in de gekozen entiteitgroep, dan zullen beide overzichten in het entiteittype toegevoegd kunnen worden.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 95 van 127
Voer tot slot een deployment uit (zie hoofdstuk 7). In de zoektemplates is onder het automatisch een onderdeel “Koppelingsvelden” toegevoegd.
-icoon
De naam is de “Omschrijving + Term” die u heeft ingevuld bij ‘1’ of ‘2’ in de koppeling. Vink het betreffende koppelingsveld aan en klik op “Bewaren” om het zoekveld toe te voegen aan de zoektemplates. Gebruikers kunnen nu deze zoektemplate gebruiken om entiteiten binnen koppelingen te zoeken.
8.5
Voorbeelden van knoppen en hyperlinkvelden
Heeft u bij de inrichting van een knop gekozen voor “Type: URL” of heeft u aan de entiteitkaart een hyperlinkveld van type ‘URL’ toegevoegd, dan wordt u door op de knop of het veld op een entiteitkaart te klikken doorgeschakeld naar een andere pagina. Dit kan een andere pagina van Synergy zijn, maar dit kan ook een externe webpagina zijn. De URL kan eventueel worden voorzien van een of meerdere parameters, zodat de gegevens van een entiteit automatisch worden meegenomen en de pagina wordt geopend die betrekking heeft op deze gegevens. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegegeven aan de knoppen. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. In paragraaf 8.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Wanneer u in de definitie van een knop heeft gekozen voor “Type: Verzoek”, “Document” of “Entiteit”, dan worden automatisch al de parameters voor projectnummer en verzoek-, documenten entiteittype toegevoegd. Deze kunt u desgewenst aanvullen met meerdere parameters. Zie bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten.
8.5.1
Verwijzing naar Synergy URL
Een URL binnen Synergy kunt u als volgt opvragen: Open de betreffende pagina waarnaar de knop of het hyperlinkveld dient te verwijzen (bijvoorbeeld een nieuw verzoek van type ‘Afspraak’). Klik met de rechter muisknop op deze pagina en kies voor “Eigenschappen”. Bij ‘Adres: (URL)’ is de URL van deze pagina te vinden.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 96 van 127
De ASPX-pagina (in dit voorbeeld WflRequest.aspx) vult u in bij “URL” en de parameters na de ASPXpagina vult u in bij “Parameters”.
8.5.1.1 Voorbeeld: Aanmaken nieuwe medewerker via een knop U wilt vanuit een entiteit via een knop een medewerker van type ‘Tijdelijk’ kunnen aanmaken. Als URL vult u de betreffende link naar de medewerkerpagina (‘HRMResource.aspx’). Als parameters geeft u het medewerkertype mee, dus ‘?BCAction=0&Type=T’. De volledige link wordt na klikken op de knop: http://syn.nl/docs/hrmresource.aspx?bcaction=0&type=t LET OP: In de parameters mag u geen spaties opgeven. Wilt u toch een spatie gebruiken in bijvoorbeeld het ‘address1’-veld van een medewerker, gebruik dan ‘ ’. Bijvoorbeeld: ?bcaction=0&address1=Korte Putstraat’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 97 van 127
8.5.2
Verwijzing naar MS Word Merge Add-on SE
Wanneer u de add-on MS Word Merge Add-on SE heeft geïnstalleerd en u wilt deze gebruiken op entiteiten, dient u de knop handmatig toe te voegen. Maak allereerst een of meerdere templates aan binnen Word Merge. In de templates kunt u gebruik maken van de standaard velden uit onderdelen ‘PROJECT’, ‘VERZOEK’, ‘CRM’ en ‘HRM’ in de XML Parser. Wilt u eigen XML Parser velden definiëren voor de entiteiten, dan kunt u gebruik maken van views die worden aangemaakt bij de deployment. De views hebben altijd de repository naam van de entiteittypes. Alle gegevens van de entiteiten kunt u door middel van de views opvragen. Meer informatie over het inrichten van templates kunt u nalezen in de handleidingen die worden meegeleverd met de MS Word Merge Add-on. U richt vervolgens de knop in Solution Builder bijvoorbeeld als volgt in:
De definities van “Parameters” voor de verschillende onderdelen uit de XML Parser zien er bijvoorbeeld als volgt uit: Onderdeel PROJECT VERZOEK CRM HRM
LET OP: De parameter ‘Category’ is hoofdlettergevoelig. Zoals u in bovenstaande tabel ziet, is het mogelijk om een parameter ‘templateid’ mee te geven. Wanneer u gebruik maakt van de ‘templateid’, zorgt u ervoor dat het na klikken op de mergeknop het niet meer nodig is om eerst nog een template te kiezen. Er wordt dan direct samengevoegd met de in de knop ingestelde template. In het scherm “Add-on | Inrichting | MS Word Merge Add-on SE: Onderhoud Word Templates” vindt u in de laatste kolom ‘Template’ de betreffende nummers van de Word Merge templates. U vervangt in de “Parameters”-definitie van de knop de ‘’ door het nummer van de template.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 98 van 127
LET OP: De parameters ‘Category’, ‘Project’, ‘RequestID’ en ‘ID’ dienen verplicht ingesteld te worden in de knop. Parameter ‘templateid’ is optioneel. Als u gebruik maakt van deze parameter, dient u bij onderdelen ‘PROJECT’ en ‘CRM’ ook verplicht gebruik te maken van parameter ‘Contact’, wanneer u velden uit de onderdelen ‘CRM’ en ‘CONTACT’ wilt gebruiken in uw Word template.
8.5.3
Verwijzing naar externe URL
Wilt u vanuit de entiteit naar een extern webadres door kunnen klikken, waarbij bijvoorbeeld adresgegevens vanaf de entiteitkaart al zijn voorgevuld dan kunt u dit als volgt realiseren: Zorg ervoor dat de betreffende velden zijn aangemaakt en zijn toegevoegd aan het entiteittype. Deze velden kunt u tussen rechte haken [ ] ook gebruiken in externe webadressen. LET OP: Bevat een URL van zichzelf ook rechte haken, dan dient u deze dubbel - [[ ]] - in te voeren. Wanneer u bijvoorbeeld in Google Maps (geopend in Internet Explorer) een straat en plaats zoekt, kunt u in het resultaat op “Link” klikken om de betreffende URL op te zoeken: https://maps.google.nl/maps?q=rietveldenweg+72,+den+bosch&hnear=Rietveldenweg+72,+5222+AS +'s-Hertogenbosch&t=m&z=16 Vervang de ingevulde straat en plaats door de entiteitvelden en verwijder overbodige delen, waarmee de URL er als volgt uit gaat zien: http://maps.google.nl/maps?q=[adres],+[plaats] Bij het inrichten van een knop scheidt u de parameters van de URL:
LET OP: Sommige externe websites kunnen niet in een iframe geopend worden. In dat geval is het noodzakelijk “Open link in nieuw scherm” aan te vinken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 99 van 127
8.6
Reguliere expressies
In tekstvelden kunt u gebruik maken van zogenaamde reguliere expressies. Een reguliere expressie vormt een patroon die u kunt gebruiken om tekenreeksen te doorzoeken. Met behulp van reguliere expressies kunt u bepalen dat de ingevoerde gegevens moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden; bijvoorbeeld een tekenreeks mag alleen bestaan uit cijfers of in het tekstveld moet een ‘@’ en ‘.’ voorkomen. Reguliere expressies kunt u handig toepassen bij de controle van ingevulde gegevens in de tekstvelden. Op internet is veel informatie en gedetailleerde uitleg te vinden over het toepassen van reguliere expressies. Een aantal voorbeelden:
8.6.1
Invullen van een Nederlandse postcode
Een expressie voor een Nederlandse postcode kan er als volgt uitzien: ^[0-9]{4}( )?[A-Za-z]{2}$ Een reguliere expressie begint met een ^ en eindigt met een $. De tekenreeks die u invoert in het tekstveld moet beginnen met 4 cijfers tussen 0 en 9 ([0-9]{4}). Daarop mag 1 spatie volgen, maar dat hoeft niet (( )?). Vervolgens dienen er nog twee hoofd- en/of kleine letters te volgen tussen a en z ([A-Za-z]{2}). Deze expressie zal de ingevoerde waardes 5222AB, 6143 ST en 1498bc als geldige postcodes beschouwen.
8.6.2
Invullen van een e-mailadres
Op internet zijn diverse variaties te vinden voor het valideren van mailadressen. Bijvoorbeeld de volgende expressie: ^[a-z0-9][a-z0-9_.\-]*@([a-z0-9]+\.)*[a-z0-9][a-z0-9\-]+\.([a-z]{2,6})$ De expressie begint met ^ en eindigt met $. De tekenreeks moet beginnen met letters of cijfers en kan gevolgd worden door letters, cijfers of underscore, punt of streepje ([a-z0-9][a-z0-9_.\-]) en het patroon mag 0 of meerdere keren voorkomen (*). Hierna volgt een apenstaart (@). Vervolgens mogen letters of cijfers met een punt erachter (([a-z0-9+\.)*) volgen, dan cijfers, letters en streepjes met een punt erachter ([a-z0-9][a-z0-9\-]+\.) en tot slot moet de zogenaamde TLD (nl, com, biz) worden toegevoegd welke bestaat uit 2 tot 6 letters ([a-z]{2,6}). De waarden [email protected] en [email protected] zullen als geldige mailadressen worden beschouwd.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 100 van 127
8.7
Voorbeelden van tabbladen
In tabbladen kunt u zoektemplates van verschillende entiteiten tonen, een Synergy-pagina of een externe URL of MS Reporting Services Integrator rapporten. In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden besproken van de verschillende opties. Alle velden die in het entiteittype zijn gedefinieerd kunt u als parameter meegeven aan de tabbladen, zodat u filters kunt leggen op de pagina’s die in de tabbladen worden getoond. Dit doet u door de ‘repository naam’ van het betreffende veld tussen rechte haken [ ] op te nemen in het parameterveld. In paragraaf 8.8 vindt u een beschrijving over hoe u de parameters kunt achterhalen. Zie ook bijlage I voor een opsomming van de meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten.
8.7.1
Tabblad op basis van een publieke zoektemplate
Voordat u een tabblad kunt definiëren op basis van een zoektemplate, dient u een publieke zoektemplate te hebben aangemaakt voor het gewenste onderdeel uit Synergy. Hoe u dit doet, leest u in paragraaf 8.9. Heeft u bij “Type” in het tabblad een van de Synergy-entiteiten gekozen, dan kunt u bij “Template” de voorgedefinieerde zoektemplate selecteren uit het uitklapmenu. De titelbalk, knoppen en zoekvelden die normaal in Synergy Enterprise in het resultaat van een zoektemplate getoond worden, worden in een tabblad op de entiteitkaart standaard niet weergegeven. Wilt u de titelbalk, knoppen en zoekvelden wel beschikbaar hebben, dan kunt u de volgende extra parameters toevoegen bij “Parameters”: &showheader=1 &showsearchbuttons=1 &showsearchfields=1
De titelbalk van de zoektemplate wordt getoond. De knoppen van de zoektemplate worden getoond. De velden van de zoektemplate worden getoond.
Wilt u dat de titelbalk, knoppen en velden niet getoond worden, dan zet u de parameters op 0 of u gebruikt ze niet. Een tabblad met een zoektemplate op verzoeken ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 101 van 127
8.7.2
Tabblad op basis van een URL
De URL die u in een tabblad instelt, kan een verwijzing zijn naar een Synergy-pagina, zoals een medewerkerkaart van de entiteitverantwoordelijke. Maar u kunt ook een externe URL in een tabblad tonen, bijvoorbeeld Google Maps met een locatie voorgevuld. U gaat in beide gevallen op dezelfde manier te werk als bij het gebruik van een URL bij knoppen en/of hyperlinkvelden, zoals beschreven in paragraaf 8.5.
8.7.3
MS Reporting Services Integrator rapportage in tabbladen
Wanneer u de add-on MS Reporting Services Integrator SE heeft geïnstalleerd, krijgt u bij het aanmaken van nieuwe tabbladen de mogelijkheid om de optie “Rapporten” te kiezen. De rapporten dienen dan wel correct als bijlage te zijn gekoppeld aan een Synergy document. Maak allereerst een MRS rapport aan met de juiste parameters. Bijvoorbeeld de volgende dataset:
Met de volgende lay-out:
Koppel het MRS rapport aan de add-on MS Reporting Services Integrator SE met de juiste parameter(s). Meer informatie hierover vindt u in de handleiding ‘Installation & Configuration MS Reporting Services Integrator SE’. In de rapportdefinitie zet u de betreffende parameter(s) op “Verborgen”:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 102 van 127
Maak in Solution Builder tot slot een tabblad aan en kies bij “Type” de optie “Rapporten”. Bij “Template” kiest u via het uitklapmenu het juiste MRS rapport. Definieer tevens de “Parameters” uit het rapport:
De titelbalk, knoppen en zoekvelden die normaal in het rapport getoond worden, worden in een tabblad op de entiteitkaart standaard niet weergegeven. Wilt u de titelbalk, knoppen en zoekvelden wel beschikbaar hebben, dan kunt u de volgende extra parameters toevoegen bij “Parameters”: &showheader=1 &showsearchbuttons=1 &showsearchfields=1
De titelbalk van het rapport wordt getoond. De knoppen van het rapport worden getoond. De velden van het rapport worden getoond.
Het resultaat in een entiteitkaart waar het tabblad aan is toegevoegd, kan bijvoorbeeld zijn:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 103 van 127
Voor het definiëren van de rapporten kunt u gebruik maken van views die worden aangemaakt bij de deployment. De views hebben altijd de repository naam van de entiteittypes. Alle gegevens van de entiteiten kunt u door middel van de views opvragen.
8.8
Achterhalen parameters
Weet u niet precies welk parameters (ook wel repository eigenschap) u kunt gebruiken bij knoppen, tabbladen of triggers, dan kunt u naar de Synergy-pagina gaan waaruit u de waarde op wilt halen. Klik met de rechter muisknop op de pagina en kies voor “Bron weergeven”. In de broncode zoekt u het betreffende veld op en daarbij staat voor bijvoorbeeld het veld ‘Medewerker’ een ‘’ vermeld. ‘EmployeeID’ is dus de parameter die u zoekt.
Wanneer u de parameters van bijvoorbeeld een medewerker- of relatiekaart wilt achterhalen, dient u eerst op “Bewerken” te klikken, waarna u de bron oproept om de ‘input id’ te vinden. In bijlage I staan de meest gebruikte parameters opgesomd voor verzoeken en documenten.
8.9
Definiëren publieke zoektemplates
Voor overzichten, tabbladen en koppelingen maakt u gebruik van publieke zoektemplates. In een zoektemplate worden zoekcriteria opgeslagen die u vaak gebruikt, zodat u deze criteria niet steeds opnieuw hoeft in te voeren. Zoektemplates kunnen verwijzen naar onderdelen uit Synergy zoals verzoeken of relaties, maar kunnen ook verwijzen naar entiteiten van Solution Builder. Om een zoektemplate aan te maken, gaat u naar een zoekscherm van het gewenste onderdeel in Synergy, bijvoorbeeld verzoeken. Vul de gewenste zoekcriteria in. Wanneer u een zoektemplate wilt maken van entiteiten, dient u eerst het entiteittype te definiëren, dan een deployment uit te voeren (zie hoofdstuk 7) en daarna de zoektemplate aan te maken. Zodra de zoekcriteria naar wens zijn, klikt u op de knop “Bewaren” (1).
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 104 van 127
Vul bij “Nieuw” een omschrijving in of kies “Bestaand” om een bestaande template te overschrijven. U dient de optie “Publiek” (1) aan te klikken om deze zoektemplate te kunnen gebruiken in de tabblad, overzichten en koppelingen. Klik op “OK” om de zoektemplate op te slaan.
8.10 Entiteiten uitwisselen via Exact Entity Services Wanneer u bijvoorbeeld een website met portaalgedeelte (beveiligd) heeft, waarin u een koppeling wilt maken met entiteiten om gegevens uit te wisselen en op te vragen, kunt u gebruik maken van de Exact Entity Services. Per entiteittype dient u deze – na iedere deployment opnieuw – handmatig te genereren. Ga daarvoor naar “Add-on | Inrichting | Deployment”.
Klik op de knop “Genereer metadata”. Na enige tijd verschijnt de melding ‘Gereed’. Hiermee worden in map ‘services’ in de programmatuurmap van Synergy de bestanden ‘Exact.Entity.CSNob1799.svc’ per entiteittype aangemaakt. Deze SVC-bestanden kunt u dan vanuit een externe applicatie aanspreken, op dezelfde manier als u dat met de standaard entiteiten van Exact Synergy doet. Voor meer informatie over de Exact Entity Services verwijzen wij u naar documenten 18.133.021 en 19.135.070 op de Exact Customer Portal.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 105 van 127
9
Configuratie exporteren en importeren
Vaak wordt gewerkt met een testomgeving van Exact Synergy Enterprise en een productieomgeving, waarin live gewerkt wordt. In de testomgeving wordt eerst bekeken of bepaalde inrichting correct functioneert, voordat deze inrichting overgenomen wordt in de live productieomgeving. Om het overnemen van de volledige configuratie van Solution Builder van de testomgeving naar de productieomgeving te vergemakkelijken, heeft u de export- en importfunctionaliteit tot uw beschikking.
9.1
Exporteren
Om de configuratie van Solution Builder te exporteren gaat u naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Exporteren”.
U kunt uw inrichting filteren op entiteit-“Code” of op de datum waarop de laatste wijzigingen in uw configuratie hebben plaatsgevonden. Vervolgens vinkt u bij het onderdeel ‘Types’ aan welke onderdelen u uit uw Solution Builder configuratie wilt exporteren. Met het -icoon klapt u de aan een entiteittype gekoppelde onderdelen (velden, knoppen, tabbladen, enzovoorts) uit.
Met het
-icoon klapt u de entiteittype-‘regel’ weer in.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 106 van 127
Het exportscherm bestaat uit een aantal vaste onderdelen: Alles selecteren
Alle onderdelen worden geselecteerd of gedeselecteerd. De volledige Solution Builder configuratie wordt meegenomen respectievelijk niet meegenomen in de export. Wanneer u “Termen” aanvinkt, worden alle termen meegenomen in de export. Zie hoofdstuk 12 voor meer informatie over termen. Alle instellingen uit de instellingenpagina worden meegenomen in de export. Behalve de “Licentiesleutel”. Tevens dient u in uw importomgeving te controleren of het juiste verzoektype is gekoppeld bij de optie “Verzoek ‘werkstroom’”. Zie paragraaf 4.3 voor meer informatie over instellingen. De volledige configuratie van de entiteitgroep wordt meegenomen in de export, inclusief de entiteittypes die onder de groep zijn gedefinieerd en de gekoppelde onderdelen als velden, tabbladen, knoppen, enzovoorts. De volledige configuratie van het entiteittype wordt meegenomen in de export, inclusief de gekoppelde onderdelen als velden, tabbladen, knoppen, enzovoorts. Alle aan een entiteittype gekoppelde onderdelen kunnen afzonderlijk van elkaar worden meegenomen in de export. LET OP: Houd er rekening mee dat bepaalde onderdelen aan elkaar gekoppeld zijn. Wanneer u bijvoorbeeld wel “Tabbladen” aanvinkt, maar “Zoektemplates” niet meeneemt in de export, kan dit voor foutmeldingen zorgen in de importomgeving. Daarom is het voor een nieuwe export en import het veiligst om alle onderdelen van een entiteittype mee te nemen in de export.
Bij de export worden ook alle beveiligingsinstellingen meegenomen. Wanneer u rollen en/of functierechten heeft gekoppeld, controleert u dan wel of deze al bestaan in uw importomgeving en koppel daar desgewenst de juiste rollen en/of functierechten. Heeft u de gewenste onderdelen geselecteerd voor de export, dan klikt u op de knop “Exporteren”. Er verschijnt een voortgangsbalk:
Deze geeft tot slot ‘Gereed’ weer en er zal een pop-up verschijnen (vanaf Internet Explorer een balk onderin het scherm) waarin u gevraagd wordt waar u het exportbestand wilt “Opslaan”.
Standaard krijgt het exportbestand de naam ‘SBExport_<jaar><maand><minuten><seconden>[…].XML’, maar u kunt deze desgewenst aanpassen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 107 van 127
9.2
Importeren
Het geëxporteerde XML-bestand met de complete configuratie van Solution Builder kunt u importeren in een andere Synergy-omgeving, bijvoorbeeld uw productieomgeving. Ga voor de import naar “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Importeren”:
Bij “Importbestand” selecteert u via de knop “Bladeren” het geëxporteerde XML-bestand. Eventueel kunt u “Automatisch deployen na de import” aanvinken, zodat automatisch na de import de deployment wordt uitgevoerd. Klik op “Open”.
Vervolgens vinkt u de onderdelen aan die u uit het exportbestand wilt importeren. Zie de voorgaande paragraaf voor meer informatie over de verschillende ‘Types’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 108 van 127
Klik nu op “Importeren”.
In het scherm dat volgt, dient u voor referenties op te geven wat er gekoppeld dient te worden. Zo kunt u bijvoorbeeld bij een entiteittype een “Beleid”-document gekoppeld hebben vanuit de export, maar deze in de importomgeving niet mee willen nemen. Ook kunt u in labelvelden een ander “Document” in uw importomgeving willen tonen dan dat vanuit de export meekomt (in bovenstaande schermafdruk weergegeven als ‘Lijstwaardes – Bestaande bouw (BESTAAND)’. Referentievelden waarin een standaardwaarde is gekoppeld, zullen ook in dit scherm getoond worden. Wanneer gekoppelde gegevens, zoals een document of een medewerker, niet herkend worden in de importomgeving, staan de regels standaard op “Wissen”. Dit betekent dat de referenties leeg gemaakt zullen worden. Worden gegevens herkend, dan is standaard “Oude” geselecteerd. In het veld ernaast ziet u de gekoppelde gegevens geselecteerd. Kiest u voor “Nieuw”, dan wordt het veld gewist en kunt u via het loepicoon een nieuwe waarde koppelen. Klik tot slot op “Importeren”. In de statusbalk kunt u de voortgang van de import controleren. Wanneer de melding ‘Afgehandeld met fouten’ verschijnt, heeft u de mogelijkheid om op de knop “Fouten” te klikken.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 109 van 127
De meldingen worden getoond:
Wanneer gegevens bijvoorbeeld niet bestaan, kan het zijn dat deze vanuit de export niet meegenomen zijn, ze niet in uw importomgeving bestaan of dat u ze niet heeft aangevinkt voor de import. LET OP: Bij gebruik van de add-on MS Reporting Services Integrator SE zullen rapporten niet geïmporteerd kunnen worden. Deze dient u handmatig in de importomgeving aan te maken voordat u de import uitvoert. Controleer en corrigeer uw gegevens en probeer opnieuw te importeren via “Add-on | Inrichting | Solution Builder: Importeren” (eventueel voorafgegaan door een nieuwe export vanuit uw exportomgeving).
Geeft de statusbalk ‘Gereed’ aan en had u de optie “Automatisch deployen na de import” aangevinkt, dan zal automatisch de deployment opstarten. Anders dient u handmatig nog op de knop “Deployment” te klikken. Meer informatie over deployment leest u in hoofdstuk 7. Na de import en deployment in uw importomgeving, zal alle geïmporteerde configuratie van Solution Builder direct beschikbaar zijn voor gebruik.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 110 van 127
10
Entiteiten synchroniseren met Exact Globe
Het is mogelijk om de entiteiten als projecten te synchroniseren met Exact Globe. Hiervoor wordt bij Solution Builder het achtergrondproces ‘CSNobEntScheduler’ gebruikt. Via een XML-bestand wordt de export vanuit Synergy volgens een ingestelde schedule gerealiseerd. Voor het importeren van projecten vanuit Globe in Synergy, dient u gebruik te maken van de standaard functionaliteiten van Exact middels de background job ASImport.
10.1 Benodigde Synergy instellingen 10.1.1
Toevoegen velden bij entiteittypen
U kunt zelf bepalen welke entiteiten van welke entiteittypen er meegenomen moeten worden met de export naar Globe. Het is aan te raden hiervoor het automatisch aangemaakte type ‘Project’ te gebruiken. Zorg er wel voor dat het Ja/Nee-veld ‘SynchronizeGlobe’ en het lijstveld ‘ProjectType’ zijn toegevoegd aan het entiteittype. Deze velden zijn standaard aanwezig wanneer u Solution Builder heeft geïnstalleerd. Het veld ‘ProjectType’ dient verplicht te zijn op het entiteittype. Bij het aanmaken van een entiteit van dit type kunt u het veld ‘SynchronizeGlobe’ aan- of uitvinken. Bij de export naar Globe worden alleen die entiteiten meegenomen waarbij de optie ‘SynchronizeGlobe’ is aangevinkt. Het inrichten van entiteittypen staat beschreven in hoofdstuk 5. LET OP: Houd er rekening mee dat er meer noodzakelijke velden aanwezig dienen te zijn om alle gewenste gegevens te kunnen importeren in Exact Globe. Denk aan gegevens als de kostenplaats. Voor een correcte export naar Exact Globe dient rekening gehouden te worden met overige randvoorwaarden, zoals, afhankelijk van het projecttype, het aanwezig zijn van medewerkers, relaties, artikelen en dergelijke in de Globe database.
10.1.2
Standaard entiteittype opgeven
Bij projecten in Exact Globe kunt u geen onderscheid maken in verschillende (entiteit)types. Om alle projecten die uit Globe worden geïmporteerd onder hetzelfde entiteittype op te slaan, legt u een standaard type vast. Kies daarvoor bij de optie “Standaard entiteittype” op de instellingenpagina het betreffende entiteittype dat als standaard moet gelden (zie paragraaf 4.3). Wanneer een entiteit bij import nieuw wordt aangemaakt, dan krijgt deze het “Standaard entiteittype”. Bestaat de entiteit bij import al met een ander entiteittype, dan behoudt de entiteit dat andere type. Standaard wordt bij “Standaard entiteittype” ‘Project’ ingesteld.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 111 van 127
10.2 Entiteiten exporteren naar Exact Globe De CSNobEntScheduler kan op een aantal manieren worden ingesteld. De standaard en meest stabiele methode is via een SQL Job in de SQL Server Agent. Deze methode wordt daarom ook aangeraden. In specifieke gevallen kan ervoor gekozen worden om hiervan af te wijken. De CSNobEntScheduler wordt uitgevoerd door de standaard executable Exact.Process.exe. Deze executable bevindt zich in de Bin-map in de Synergy programmatuurmap en voert alle achtergrondprocessen uit. De verschillende achtergrondprocessen zijn DLL-bestanden die door de executable worden aangeroepen via parameters. U dient de volgende parameters mee te geven: /DBCONFIG /ASSEMBLY /CLASS /M:
/A: /P:
De naam van de Synergy virtual directory. Refereert naar de DLL die de betreffende functie bevat. Refereert naar de specifieke functie in de DLL. Bepaal dat geëxporteerd moet worden naar Globe. Waarde: Export = alleen entiteiten met optie SynchronizeGlobe aangevinkt worden geëxporteerd naar Globe. Het divisie nummer. Geef het pad en een naam voor het aan te maken XML-bestand op.
LET OP: De parameters zijn hoofdlettergevoelig. U stelt het achtergrondproces als volgt in: “<Synergy directory>\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG: /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler /M:<Export> /A: /P:.xml LET OP: Bij het gebruik van spaties in de ‘<Synergy directory>’ dient u het gehele menupad te omsluiten met dubbele aanhalingstekens. Bijvoorbeeld een export naar Globe: “C:\Program files\Exact Synergy\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG:SynSB /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler /M:Export /A:001 /P:C:\Temp\Export.xml Let op het gebruik van hoofdletters!
10.2.1
SQL Job
Zoals gezegd is het aan te raden de background job in te stellen als SQL Job. Start de SQL Server Management Studio en klik met de rechter muisknop op “<SQL Server> | SQL Server Agent | Jobs”. Kies “New Job”. Vul een logische “Name” in. Bij “Owner” is het meest gebruikelijk om ‘sa’ in te vullen.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 112 van 127
LET OP: Het account (de owner) waaronder de job draait, moet dezelfde zijn als waaronder de SQL Server Agent draait. Daarnaast moet het account toegang hebben tot de Synergy en Globe databases. Ga naar ‘Steps’ en kies “New”. Geef een “Step name” op en kies bij “Type” voor ‘Operating system (CmdExec)’. Vul bij ‘Command’ het commando zoals hierboven beschreven: “<Synergy directory>\bin\Exact.Process.exe” /DBCONFIG: /ASSEMBLY:CSNobEnt.Scheduler /CLASS:CSNobEntScheduler. /M: /A: /P:.xml.
Bij ‘Run as’ kiest u bij gebruik van SQL 2005 voor “SQL Server Agent Service Account”. Bij gebruik van SQL 2008 dient u eerst nog een proxy in te stellen en deze vervolgens te selecteren bij ‘Run as’. Meer informatie over het instellen van een proxy kunt u nalezen in paragraaf 10.2.1.1. Klik op “OK” en vul bij “Scheduled | New” nog een schedule in waarop de job moet draaien. Controleer tot slot bij “General” of “Enabled” is aangevinkt en klik op “OK” om de job te activeren. LET OP: Zorg ervoor dat de SQL Server Agent altijd draait. 10.2.1.1 Proxy instellen in SQL 2008 Zoals eerder vermeld, dient u bij gebruik van SQL 2008 een proxy in te stellen om SQL jobs te kunnen laten draaien. Allereerst maakt u hiervoor een nieuwe credential aan. Klik met de rechter muisknop op ‘Security | Credentials’ en kies voor “New Credential”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 113 van 127
Het account dat u hier instelt, dient voldoende rechten te hebben binnen Synergy en is daarom ook het account waaronder de SQL Server Agent en de job zal draaien. Klik vervolgens met de rechter muisknop op ‘SQL Server Agent | Proxies’ en kies voor “New Proxy”. Geef een ‘Proxy name’ op en kies bij ‘Credential name’ de credential die u zojuist heeft ingesteld. Bij ‘Active to the following subsystems’ vinkt u de optie “Operating system (CmdExec)” aan. Klik tot slot op “OK”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 114 van 127
10.2.2
Geplande Taak
Een soortgelijke methode als de SQL Job is een ‘Geplande Taak’. Deze is toe te voegen via het Windows Configuratiescherm. In de ‘Wizard Taak plannen’ klikt u “Volgende”. Klik in het volgende scherm op “Bladeren” en navigeer naar de Exact.Process.exe. Kies hoe vaak u de job wilt draaien, bijvoorbeeld ‘Dagelijks’. Klik “Volgende” en vul in op welke tijden u de job wilt draaien. Klik “Volgende”. U vult hier de gebruikersnaam in waaronder de job moet draaien. LET OP: De gebruikersnaam dat u hier invult moet toegang hebben tot de Synergy database. Klik “Volgende” en vink de optie “Geavanceerde eigenschappen voor deze taak openen wanneer ik op Voltooien klik” aan en klik “Voltooien”. Vul het veld “Uitvoeren” aan met de parameters zoals hierboven vermeld en zorg ervoor dat “Ingeschakeld (de geplande taak wordt op de ingestelde tijd gestart)” is aangevinkt. Klik op “OK” om de geplande taak te activeren.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 115 van 127
10.2.3
Uitlezen XML-bestanden via ASImport
De CSNobEntScheduler maakt tijdens het uitvoeren een XML-bestand aan. Het bestand is terug te vinden in het pad dat is opgegeven in parameter /P: en draagt de opgegeven naam. In het XMLbestand zijn de gegevens opgenomen als projecten. Het XML-bestand kunt u tot slot via de standaard Exact background job ASImport uitvoeren om de gegevens te exporteren naar Globe. Wij verwijzen u naar de documentatie van Exact voor de juiste instellingen. LET OP: Stel de ASImport in om projecten te kunnen importeren. Het is ook mogelijk om het XML-bestand handmatig te exporteren. Ga in Globe naar “XML | Overige import | Projecten”. Kies het “Bestand” en klik op “Klaar”.
10.3 Globe-projecten importeren in Synergy-entiteiten Wilt u vanuit Exact Globe projecten importeren in Synergy-entiteiten, dient u gebruik te maken van de standaard Exact background job ASImport. Projecten vanuit Globe worden in Synergy geïmporteerd en aangemaakt onder het entiteittype waarbij “Is standaard type” is aangevinkt in de definitie. Wij verwijzen u naar de documentatie van Exact voor de juiste instellingen. LET OP: Stel de ASImport in om projecten te kunnen exporteren. Het is ook mogelijk om de XML-bestanden handmatig te importeren. Ga in Globe naar “XML | Overige export | Projecten”. Kies het “Bestand” en klik op “Klaar”. In Synergy kunt u gaan naar “Systeem | Inrichting | XML: Importeren”, kies “Onderwerp” ‘Projecten’, selecteer de juiste “Divisie” en kies het “Bestand” middels “Bladeren”. Klik (eventueel na eerst “Valideren”) tot slot op “Importeren” om de projecten te importeren.
10.4 Troubleshooting Wanneer de CSNobEntScheduler wel draait, maar het exportbestand bijvoorbeeld niet wordt aangemaakt, kunt u een tekstbestand CSNobEnt.Debug.txt aanmaken op de C-schijf. De background job zal dan automatisch de stappen die uitgevoerd worden melden in het tekstbestand, inclusief de mogelijke foutmeldingen. Aan de hand hiervan kunt u achterhalen wat de problemen zijn en deze oplossen. LET OP: Verwijder het tekstbestand na het oplossen van de problemen, omdat het aanzienlijk kan groeien. Loggegevens worden ook in Synergy weergegeven onder “Systeem | Overzichten | Log: Processen”.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 116 van 127
11
Bekende meldingen
11.1 Overlappende nummerreeks
Bij een entiteittype geeft u een “Nummerreeks” op. Wanneer u hier een reeks invult die al bij een ander entiteittype in gebruik is, of de nummerreeks van een ander entiteittype overlapt, verschijnt deze melding. Controleer de nummerreeks en pas deze indien nodig aan.
11.2 Vreemde tekens in velden
Er mogen bij het onderhoud van velden geen vreemde tekens (zoals “, ‘, @ of !) zijn gebruikt in de “Kolomnaam” en/of “Repository naam”. Controleer de gegevens en pas ze indien nodig aan.
11.3 Verwijderen onderdelen
Wanneer een sectie, knop, tabblad, etc. in gebruik is bij een of meerdere entiteittypes, kan deze niet verwijderd worden. Wanneer u op de knop “Verwijderen” in het onderhoud klikt, zal deze melding verschijnen. Verwijder de sectie, knop, etc. dus eerst van alle entiteittypes voordat u hem definitief verwijdert.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 117 van 127
11.4 Selectie in een referentieveld
Wanneer bij het onderhoud van een referentieveld een verkeerde waarde is ingevuld in veld “Selectie”, verschijnt deze melding na klikken op de knop “Tonen” of op het loepicoon bij “Standaardwaarde”. In de foutenlog van Synergy onder “Systeem | Overzichten | Log: Fouten” vindt u na klikken op “Tonen” de volledige foutmelding, zodat u precies kunt achterhalen wat er verkeerd is ingevuld.
Controleer de selectiegegevens in het referentieveld en pas ze aan indien nodig.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 118 van 127
11.5 Verplichte velden bij entiteittype
Bij het onderhoud van een entiteittype dienen de volgende velden altijd in een willekeurige sectie zijn toegevoegd: InitialStartDate & InitialEndDate Division Description Responsible ProjectNr VisibleMember Security Wanneer deze velden niet aanwezig zijn, verschijnt daar een melding van zodra op “Bewaren” wordt geklikt bij het entiteittype. Voeg de betreffende velden alsnog toe.
11.6 Veld bestaat al
Wanneer een nieuw veld wordt aangemaakt en er wordt een naam gebruikt die al bestaat, wordt daar melding van gedaan. Pas de “Naam” van het veld aan en let erop dat ook de “Kolomnaam” en “Repository naam” aangepast worden.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 119 van 127
11.7 Standaard entiteittype opgeven
Om gebruik te kunnen maken van een import vanuit Exact Globe naar Synergy (zie hoofdstuk 10), dient u verplicht een entiteittype als standaard aan te merken. U doet dit door op de instellingenpagina de optie “Standaard entiteittype” in te stellen. Is er geen enkel entiteittype aangemerkt als standaard, verschijnt bovenstaande melding.
11.8 Standaard functierol opgeven
Deze melding verschijnt onder de knop “Functierollen” in de definitie van een entiteittype. U dient verplicht een standaard functierol op te geven voor elk entiteittype. Wanneer u een relatie koppelt aan een entiteit van dit type, zal de hoofdcontactpersoon van de relatie automatisch standaard in deze functierol gekoppeld worden aan de entiteitkaart onder de knop “Contactpersonen”.
11.9 Gereserveerde code bij aanmaken entiteit wordt niet vrijgegeven Bij het aanmaken van een nieuwe entiteit wordt, afhankelijk van de instellingen, een gereserveerde code automatisch voorgevuld. Wanneer u ervoor kiest om de nieuwe entiteit niet op te slaan, dan wordt de gereserveerde code niet vrijgegeven. Dit houdt in dat u bij het aanmaken van weer een nieuwe entiteit het eerstvolgende nummer te zien krijgt. Deze functionaliteit is zo bepaald om het volgende te voorkomen: Wanneer meerdere mensen tegelijkertijd een nieuwe entiteit zouden aanmaken, krijgen zij allen dezelfde gereserveerde code te zien. Heeft iemand met die code de entiteit opgeslagen en slaat de volgende gebruiker een entiteit op, dan krijgt die laatste persoon een foutmelding dat het gegeven reeds bestaat. Een andere mogelijkheid is dat na opslaan van de entiteit, deze ineens een andere code meekrijgt dan u in eerste instantie zag.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 120 van 127
11.10 Niet toegestaan om referentieknop toe te voegen
Wanneer u een referentieknop wilt toevoegen aan een entiteittype en het daarbij ingestelde referentieveld is nog niet toegevoegd aan het entiteittype, dan komt deze melding. Zorg er daarom altijd voor dat de velden die zijn ingesteld bij “Referentie” ook zijn toegevoegd aan het entiteittype.
11.11 Niet voldoende rechten bij deployment Tijdens de deployment kunnen er verschillende foutmeldingen optreden:
Bovenstaande foutmelding verschijnt wanneer u geen lees, wijzig, verwijder en schrijfrechten heeft op de programmamap van Synergy.
Deze foutmelding verschijnt wanneer u geen lees-, wijzig-, verwijder- en schrijfrechten heeft op de BIN, DOCS, SQL en/of XML-map in de programmamap van Synergy. In hoofdstuk 6 staat beschreven hoe u de betreffende rechten instelt.
11.12 Problemen met (standaard) projecten Bij een installatie van Solution Builder op een bestaande Synergy omgeving (zie paragraaf 3.5), worden de standaard Synergy-menuopties voor projecten verwijderd en vervangen door de menuopties van Solution Builder. De menuopties zullen automatisch worden toegevoegd voor alle gebruikers. Wanneer u echter de standaard menuopties had toegevoegd, kan er een foutmelding verschijnen:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 121 van 127
Dit heeft ermee te maken dat de menuopties nog in de cache van uw internetbrowser kunnen staan. In dit geval klikt u op “Voorkeuren” en voegt u handmatig de menuopties toe. Vanaf versie 6 van Solution Builder kan het voorkomen dat de optie ‘Project’ uit “Voorkeuren” is verdwenen voor de gebruikers. Dit heeft te maken met een bepaald back-upbestand dat niet volledig is aangemaakt in de voorgaande versies. Om dit probleem op te lossen, dient u een update van Synergy Enterprise uit te voeren. Voer hierna ook een deployment uit (zie hoofdstuk 7).
11.13 DLL-bestanden geblokkeerd Bij het gebruik van Solution Builder op een Windows 2008 R2 Server kan de volgende foutmelding verschijnen: Request for the permission of type 'System.Web.AspNetHostingPermission, System, Version=2.0.0.0, Culture=neutral, PublicKeyToken=b77a5c561934e089' failed., Application = WflSearch.aspx, Source = CSNOBWord.Extension, Function = Void AfterInit(), Stack = CSNOBWord.Extension.WflSearchWordMerge.AfterInit() Deze melding heeft ermee te maken dat Windows de DLL-bestanden van Solution Builder heeft geblokkeerd. De DLL-bestanden van Solution Builder vindt u in de Bin-map van de Synergy programmatuurmap. Wanneer u in de eigenschappen van de DLL-bestanden (klik met de rechter muisknop op de bestanden en kies “Eigenschappen”) de volgende melding ziet, dient u op “Unblock” te klikken om de DLL-bestanden te deblokkeren:
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 122 van 127
12
Termen onderhouden
Voor add-ons kunt u maatwerktermen opgeven voor onder andere label- en omschrijvingvelden. Tevens is er een veld “Term ID” aanwezig in de verschillende onderhoudschermen van de add-on. Hierin vult u een nummer in. Dit nummer bepaalt de term die gebruikt moet worden voor het label of de omschrijving, maar dit bepaalt ook de taal waarin het label of de omschrijving verschijnt, afhankelijk van de taalinstellingen binnen Synergy. U kunt gebruik maken van termnummers die standaard in Synergy aanwezig zijn, maar u kunt ook eigen termen definiëren. Ook voor de onderhoudschermen van de add-on zelf zijn termen gedefinieerd, welke u desgewenst kunt aanpassen voor de verschillende talen waaronder u Synergy gebruikt. Termen onderhoudt u in Synergy via “Add-on | Inrichting | Add-on Menu: Termen”. LET OP: Om termen te komen onderhouden heeft u functierecht 439 nodig. Door dit functierecht te koppelen aan bepaalde rollen en die rollen vervolgens te koppelen aan medewerkers, kunt u zelf bepalen wie er verantwoordelijk is voor het onderhouden van de termen. Na opnieuw inloggen kan de medewerker de termen verder onderhouden. Het volgende scherm wordt geopend:
Kies bij “Taal” de taal waarin de term voorkomt, vink eventueel “Alle” aan of geef een waarde in bij “Termen”, “ID” en/of “Aangepast”. Klik op “Tonen” (of “Actualiseren”) om het overzicht van alle beschikbare termen te tonen die aan uw zoekcriteria voldoen. Open een term om wijzigingen aan te brengen. TIP: Over het algemeen zijn de maatwerktermen te vinden door te zoeken via het veld “Aangepast” met de optie “Alle” aangevinkt.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 123 van 127
12.1 Nieuwe term toevoegen Klik op de knop “Nieuw”. Het veld “ID” is standaard ingevuld met een nieuw nummer. U kunt nu een nieuwe term aanmaken. Vul de term bij de gewenste taal in. Wanneer u op “Bewaren” klikt, zal de term automatisch in de overige velden gevuld worden. U kunt desgewenst ook per taalveld de term invullen in de betreffende taal.
Wanneer u het nummer in het “ID”-veld aanpast en er bestaat al een term met dat nummer, dan zal die term weergegeven worden in de beschikbare talen zodra u de cursor in een van de taalvelden plaatst. U kunt nu desgewenst de termen per taal aanpassen.
12.2 Talen toevoegen Bij termen wordt uitgegaan van actieve talen bij medewerkers en contactpersonen en talen die zijn toegevoegd aan de databasetabel ‘CSNobMnuLanguages’. Desgewenst kunt u talen toevoegen voor het gebruik van de maatwerktermen. Ga naar “Add-on | Inrichting | Termen: Zoeken” en kies een gewenste taal in het uitklapmenu bij “Taal”. Klik op “Toevoegen”. De nieuwe taal wordt aan alle aanwezige termen toegevoegd. U kunt nu bestaande termen zoeken en de nieuw toegevoegde taal vullen of nieuwe termen aanmaken in de nieuwe taal.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 124 van 127
13
Technische eigenschappen
13.1 Databasetabellen Na installatie van Solution Builder worden in de database automatisch tabellen toegevoegd. Tabel CSNobEntAmountFields CSNobEntConnections CSNobEntContacts CSNobCopyBusinessComponents CSNobCopySettings CSNobCopySpecialProperties CSNobCopyTopics CSNobEntDateFields CSNobEntFixedFields CSNobEntHyperLinkFields CSNobEntImageFields CSNobEntImportTemplateMappings CSNobEntImportTemplates CSNobEntListFields CSNobEntMaintActions CSNobEntMaintAvailableButtons CSNobEntMaintAvailableFields CSNobEntMaintAvailableTabs CSNobEntMaintAvailableViews CSNobEntMaintCntRolesAccTypes CSNobEntMaintCntRolesEntTypes CSNobEntMaintConnections CSNobEntMaintContactRoles CSNobEntMaintExtraProperties
Omschrijving Alle beschikbare bedragvelden. Alle koppelingen die tussen entiteiten zijn gemaakt. Aan entiteittypes gekoppelde contactpersonen. Alle business component definities voor het importeren/exporteren van de entiteiteninrichting. Alle definities van de instellingen voor het importeren/exporteren. Alle property definities voor het importeren/exporteren van de entiteiteninrichting. Alle verschillende soorten inrichtingen die zijn te importeren/exporteren. Alle beschikbare datumvelden. Vaste systeemvelden die automatisch gevuld worden. Alle beschikbare hyperlinkvelden. Alle beschikbare afbeeldingvelden. Veldenkoppelingen in de import templates. Alle beschikbare import templates. Alle beschikbare lijstvelden. Vervolgstatussen onder de entiteittypes. Alle beschikbare knoppen in het onderhoudscherm. Alle beschikbare velden in het onderhoudscherm. Alle beschikbare tabbladen in het onderhoudscherm. Alle beschikbare overzichten. Beschikbare functierollen per relatietype. Beschikbare functierollen per entiteittype. Alle beschikbare koppelingen. Alle beschikbare functierollen. Hierin zijn maatwerk properties op een entiteit te definiëren die niet in de database gegenereerd worden, maar gebruikt kunnen worden om iets door te geven tijdens de validatie. Alle secties, velden, knoppen, tabbladen die gekoppeld zijn aan de entiteittypes. Alle beschikbare groepen. Alle beschikbare lijsten. Alle waardes van de lijsten. De per entiteittype gekoppelde monitor. De beveiliging onder de velden, knoppen, tabbladen. Hulptabel voor triggers. Alle standaard koppelingen van knoppen onder secties. Alle beschikbare secties. Alle beschikbare statussen per entiteittype. Alle beschikbare statussen. Alle beschikbare triggers.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 125 van 127
Alle beschikbare entiteittypes. In- en outputs die meegecompileerd moeten worden bij deployment per entiteittype. Alle workstroom-koppelingen bij vervolgstatussen, bij gebruik van optie “Gebruik werkstroom”. Alle beschikbare opmerkingvelden. Alle beschikbare nummervelden. Alle beschikbare referentievelden. Alle repository ID’s van entiteiten en dergelijke van de vorige deployment. Dit is nodig om alle andere afhankelijke add-on’s werkend te houden. Alle beschikbare tekstvelden. Alle beschikbare ja/nee-velden.
Bij het aanmaken van nieuwe velden is het mogelijk de “Tabelnaam” aan te passen (meer hierover in paragraaf 4.8). Wanneer dit is gedaan, zal voor de aangepaste tabelnaam bij de deployment (meer over deze functionaliteit in hoofdstuk 7) een nieuwe tabel worden aangemaakt in de database. Voor alle velden die worden aangemaakt met de betreffende tabelnaam worden dan nieuwe kolommen aangemaakt in die betreffende databasetabel. Tevens worden bij deployment in de database automatisch views aangemaakt per entiteittype, welke u kunt gebruiken bij bijvoorbeeld gebruik van de MS Word Merge Add-on SE of de MS Reporting Services Integrator SE. De views krijgen de naam ‘CSNob1799’ (bijvoorbeeld CSNob1799KANTOOR). NB: Er worden ook tabellen toegevoegd die beginnen met ‘CSNobEntPortal’. Deze zijn alleen van toepassing wanneer u de add-on Solution Builder Portal ook geïnstalleerd heeft en gebruikt. In deze handleiding zullen de tabellen daarom niet worden besproken, wij verwijzen u naar de ‘Installation & Configuration Guide Solution Builder Portal’.
Eddon Software BV | Solution Builder SE | 25 juni 2015 | pagina 126 van 127
Bijlage I - Meest gebruikte parameters Onderstaand een lijst met meest gebruikte parameters voor verzoeken en documenten.