”Innerlijke bespiegeling”
rav Michael Laitman
INHOUDSOPGAVE INLEIDING ............................................................................................................................... 5 DEEL 1..................................................................................................................................... 15 1. INLEIDING TOT HET EERSTE DEEL ..................................................................... 15 2. IS NIETS IN HET ER IS NIETS IN HET HEELAL, DAT NIET IN DE ONEINDIGHEID BESTOND. BEGRIPPEN, DIE IN ONZE WAARNEMING TEGENGESTELD ZIJN, BEVINDEN ZICH IN DE ONEINDIGHEID IN EEN EENVOUDIGE EENDRACHT EN EENHEID .............................................................. 19 3. VERSCHILLEN IN INVLOED VAN BOVEN: VÓÓR ZIJN BEVATTING DOOR EEN ONTVANGER EN NA ZIJN ONTVANGST IN GEWAARWORDINGEN VAN EEN LAGERE ................................................................................................................. 26 4. HOE KAN MEN ZICH VOORSTELLEN, DAT DE ZIEL EEN DEEL VAN DE SCHEPPER IS.................................................................................................................. 28 5. HET GEESTELIJKE SCHEIDT ZICH KRACHTENS HET VERSCHIL IN EIGENSCHAPPEN, ZOALS HET MATERIËLE SCHEIDT ZICH DOOR EEN SCHEIDENDE KRACHT ............................................................................................... 29 6. HOE KAN MEN ZICH HET VERSCHIL VOORSTELLEN TUSSEN EIGENSCHAPPEN DER SCHEPPING EN DE TOESTAND IN DE ONEINDIGE WERELD? ....................................................................................................................... 30 7. HET WERK IS ONS ALS EEN BELONING GEGEVEN, AANGEZIEN DEGENE, DIE ONTVANGT EEN SCHAAMTE ONDERVINDT ................................................. 37 8. WELK VERBAND BESTAAT ER TUSSEN INSPANNINGEN EN HET WERK VAN DE MENS GEDURENDE 70 JAREN VAN ZIJN AARDS BESTAAN EN DE EEUWIGE GENIETING? KAN MEN ZICH SOMS EEN MEER ONVERDIENDE BELONING VOORSTELLEN!?..................................................................................... 38 9. DOOR ÉÉN GEDACHTE IS DE GEHELE SCHEPPING GESCHAPEN. DEZE GEDACHTE IS DE REDEN, ÉN DE HANDELING, ÉN DE TE VERWACHTE BELONING, ÉN DE ESSENTIE VAN ALLE INSPANNINGEN................................. 44 10. DE ESSENTIE VAN EEN BEPERKING. OP WELKE WIJZE KWAMEN UIT DE VOLMAAKTE ONVOLMAAKTE HANDELINGEN VOORT? .................................. 48 DEEL 2..................................................................................................................................... 49 11. HET AAN HET LICHT KOMEN VAN HET SCHEPPINGSPLAN ....................... 50 12. DE WENS OM WEG TE GEVEN IN DE SCHEPPER SCHIEP IN DE SCHEPPING DE WENS OP TE ONTVANGEN, WELKE EEN VAT HEET, WAARIN EEN SCHEPPING EEN GENIETING ONTVANGT.............................................................. 51 13. DE WENS OM TE GENIETEN, DIE ZICH IN HET SCHEPPINGSPLAN BEVINDT, HAALT EEN GENIETING VAN DE SCHEPPER ZELF UIT, WAARBIJ EEN TOESTAND VAN ONEINDIGHEID WORDT GEVORMD ............................... 54 14. VÓÓR HAAR BEPERKING ONDERSCHEIDDE DE WENS OM TE ONTVANGEN ZICH NIET VAN DE SCHEPPER........................................................ 56 15. EEN BEPERKING BETEKENT, DAT DE MALCHOET VAN DE ONEINDIGE WERELD HAAR WENS VERMINDERDE – EN HET LICHT VERDWEEN, AANGEZIEN ER GEEN LICHT ZONDER VAT IS ..................................................... 57 DEEL 3..................................................................................................................................... 58 16. DE BRON VAN DE ZIELEN ................................................................................... 58 DEEL 4..................................................................................................................................... 62 17. NA EEN BEPERKING EN HET VERSCHIJNEN VAN EEN SCHERM BOVEN EEN EGOÏSTISCHE WENS, WORDT EEN EGOÏSTISCHE WENS ZELF ONGESCHIKT VOOR HET ONTVANGEN VAN HET LICHT EN VERLAAT HET 2
SYSTEEM DER REINE KRACHTEN. IN PLAATS DAARVAN WORDT IN DE HOEDANIGHEID VAN EEN VAT HET WEERKAATSTE LICHT GEBRUIKT, EN EEN EGOÏSTISCHE WENS NEEMT HAAR INTREK IN HET SYSTEEM VAN ONREINE KRACHTEN IN ............................................................................................ 62 18. EEN MENS VOEDT ZICH UIT ONREINE KRACHTEN, EN DAAROM GEBRUIKT HIJ, GELIJK ZIJ DAT DOEN, HET EGOÏSME ....................................... 64 19. DE GEHELE SCHEPPING IS IN DE ONEINDIGE WERELD BESLOTEN, DAALT VAN HET AL BESTAANDE UIT EN ALLEEN HET EGOÏSME OPNIEUW WORDT GESCHAPEN EN ONTSTAAT EX NIHILO ................................................. 64 20. AANGEZIEN AFTAKKINGEN VAN HUN WORTELS UITGAAN, WORDT DATGENE, WAT ZICH IN EEN WORTEL BEVINDT DOOR ONS ALS EEN GENIETING WAARGENOMEN, EN DATGENE, WAT IN HEM ONTBREEKT – ALS HET LIJDEN ........................................................................................................... 71 21. AANGEZIEN DE WENS OM TE GENIETEN ZICH NIET IN ONZE WORTEL BEVINDT, GEWAARWORDEN WIJ ERDOOR EEN SCHAAMTE EN EEN ONGEDULD. DAAROM IS HET DOOR DE WIJZEN GEZEGD “DE SCHEPPER SCHIEP DEZE WERELD, OM ONS EEN MOGELIJKHEID TE GEVEN VOOR INSPANNINGEN IN DE TORA EN VOORSCHRIFTEN, OM “DE WENS OM TE ONTVANGEN” IN “DE WENS OM WEG TE GEVEN” TE VERANDEREN............ 77 22. ZONDAARS VERLIEZEN DUBBEL, TERWIJL RECHTVAARDIGEN DUBBEL WINNEN.......................................................................................................................... 82 DEEL 5..................................................................................................................................... 85 23. HET SCHEPPINGSPLAN VERPLICHT ALLE DELEN VAN DE SCHEPPING OM DE EINDCORRECTIE TE BEREIKEN.................................................................. 85 24. DE MALCHOET VAN DE ONEINDIGE WERELD – DAT IS DE MALCHOET, WELKE GEEN BEPERKINGEN VORMT. ................................................................... 87 DEEL 6..................................................................................................................................... 88 25. HET TONEN VAN EEN WENS IN IEMAND IS ALLEEN MOGELIJK ALS GEVOLG VAN HAAR ONTWIKKELING VIA 4 STADIA VAN DE NAAM HaVaJ”A .......................................................................................................................................... 88 26. EEN WENS OM TE GENIETEN ONTSTAAT IN DE SCHEPPING ALLEEN MET HET VERSCHIJNEN VAN ZIJN PERSOONLIJK STREVEN ..................................... 90 27. DE GEMEENSCHAPPELIJKHEID VAN ALLE WERELDEN IN HET SCHEPPINGSPLAN HEET ONEINDIGE LICHT, EN DE GEMEENSCHAPPELIJKHEID VAN AL DEGENEN, DIE HET LICHT IN HET SCHEPPINGSPLAN ONTVANGEN HEET MALCHOET DER ONEINDIGHEID.... 93 DEEL 7..................................................................................................................................... 95 28. HOEWEL ALLEEN HET STADIUM 4 WERD BEPERKT, VERDWEEN HET LICHT EVENEENS UIT DE DRIE EERSTE STADIA................................................. 95 29. VERVOLGENS KEERDE DE STRAAL VAN HET LICHT TERUG EN VULDE MET ZICH DE DRIE EERSTE STADIA, TERWIJL HET 4e LEEG BLEEF. .............. 97 DEEL 8..................................................................................................................................... 98 30. DE CHOCHMA HEET LICHT, EN DE CHASSADIEM HEET WATER. DE BIENA HEET - HOGE WATEREN, EN DE MALCHOET – LAGE [WATEREN]..... 98 31. HET UITEENZETTEN VAN DE NOODZAKELIJKHEID VAN DE 4 STADIA VAN HET VERSPREIDEN VAN HET ONEINDIGE LICHT TER VORMING VAN EEN VAT – DE WENS OM TE ONTVANGEN............................................................ 99 32. 4 STADIA IN DE WENS OM TE ONTVANGEN – DAT ZIJN 4 LETTERS VAN DE NAAM HaVaJ”A, WELKE [LETTERS] ZIJN SFIROT K – C - B – Z”A - M .... 103
3
33. DE LETTERS JOED-VAV IN DE NAAM HaVaJ”A ZIJN SMAL, OMDAT ZIJ SLECHTS ÉÉN KRACHT AANGEVEN ..................................................................... 104 DEEL 9................................................................................................................................... 106 34. GEESTELIJKE BEWEGING – DAT IS HET VERSCHIJNEN VAN NIEUWE EIGENSCHAPPEN ....................................................................................................... 106 35. GEESTELIJKE TIJD – DAT IS EEN ACHTEREENVOLGENDE VERNIEUWING VAN EIGENSCHAPPEN, WELKE [VERNIEUWING] VOLGENS OORZAKELIJKHEID VERLOOPT ............................................................................. 110 DEEL 10................................................................................................................................. 111 36. HET GEHELE MATERIAAL, DAT TOT DE SCHEPPING BEHOORT – DAT IS DE WENS OM TE ONTVANGEN, EN ALLES, WAT IN DE SCHEPPING IS BEHALVE DAT – BEHOORT TO DE SCHEPPER.................................................... 111 37. EEN WENS OM TE ONTVANGEN – DAT IS DE EERSTE EIGENSCHAP VAN ELKE SCHEPPING, EN DEZE EIGENSCHAP NOEMEN WIJ ZIJN MATERIE, DAAR WIJ GEEN [OP ZICHZELF OBJECTIEF BESTAANDE] ESSENTIE BEVATTEN................................................................................................................... 112
4
INLEIDING
Voor alles dient men te weten, dat wanneer er sprake is van geestelijke begrippen – die niet afhankelijk zijn van tijd, plaats en beweging – dan hebben wij in onze woordenschat geen woorden om deze begrippen uit te drukken. Omdat alles, wat wij waarnemen, doet zich in tijd, in een bepaalde plaats en in een beweging voor. Indien een beweging stopt dan zal ons leven stoppen. Wij kunnen ons niet iets absoluut onbeweeglijks, iets dat in tijd stilstaat, zonder volume voorstellen. Bijvoorbeeld, ons heelal bestaat in een of andere omvang, en indien men het van deze omvang weghaalt – hoe kan men zich een verschenen leegte voorstellen, wanneer er niets in zit, dat een basis voor zijn afmeting, beschrijving zou vormen. Zo zien wij, dat in het geestelijke zijn er geen lichamen, noch tijd, noch ruimte. Dus, het geestelijke heeft geen enkel verband met onze voorstellingen, onze opbouw, onze natuur, onze gewaarwordingen. Wat bestudeert dan de Kabbala en waarvoor? Hoe kunnen wij dan überhaupt over “dat” spreken – over datgene, wat wij ons niet kunnen voorstellen? Indien wij ons het geestelijke in het geheel niet voorstellen, en, ondanks al onze fantasie, kunnen hem niet voor de geest halen, hoe kunnen wij dan datgene begrijpen, wat in kabbalistische boeken geschreven staat? Kabbalisten zijn enkele aparte persoonlijkheden, die iets ontvingen, wat hen in staat stelt om de hiernamaalse wereld te gewaarworden. Alleen zij, die “die” wereld zien, voelen, begrijpen, heten kabbalisten, daar zij deze informatie en deze gewaarwordingen ontvangen (kabbala stamt van het woord voor “ontvangen”). Maar aangezien wij niet in staat zijn om iets buiten de perken van tijd, plaats en beweging te gewaarworden, zijn absoluut blind, door het hier bestaande geestelijke wereld niet te gewaarworden. Gewoonlijk loopt de geestelijke wereld als het ware voorbij, waarbij zij onze gewaarwordingen niet aanraakt, wordt door ons niet waargenomen. Maar ziehier, zij is er hier! En hoewel wij ons die wereld – zonder ruimte, tijd en beweging- niet kunnen voorstellen, dienen wij toch aan te nemen, dat niets ervan in de geestelijke wereld bestaat. Maar door welke woorden dan is het mogelijk om iets over de geestelijke wereld uit te drukken? Hoe kan een kabbalist ons iets ervan vertellen, indien er niets in haar van datgene bestaat, wat in onze wereld aanwezig is, daar onze wereld door ons alleen in tijd, ruimte en beweging waargenomen wordt? Immers al onze woorden zijn door ons uit gewaarwordingen van onze zintuigen genomen. Juist op die manier vormde zich onze woordenschat. Onze gevoelens – dat is iets absoluut subjectiefs. Onze gewaarwordingen kunnen wij met niets vergelijken, wij kunnen niet weten, is dat goed of slecht, veel of weinig – al dat meten wij ten opzichte van onszelf af, ten opzichte van onze subjectieve wensen op het moment van het opmeten. Er bestaat geen absolute etalon. En wij weten uit onze ervaring, hoe al onze gevoelens aan veranderingen onderhevig zijn! Elk levend organisme neemt zijn wereld op eigen manier waar. Ik heb opzettelijk gezegd “zijn wereld”, omdat bij eenieder is zij eigen, en wij kunnen niet vergelijken in hoeverre onze waarnemingen identiek zijn. Elke schepping – levenloze,
5
vegetatieve of dierlijke – neemt de wereld op zijn manier waar. Elke soort dieren, zoals geleerden ons vertellen, ziet door zijn gezichtsvermogen volkomen ander beeld van de omgeving. Bij eenieder zijn de zintuigen anders opgebouwd. En indien bewoners van andere planeten zouden verschijnen en ons zouden vertellen hoe zij hun wereld met hun zintuigen gewaarworden? Hoe zouden wij onze gewaarwordingen kunnen vergelijken? Al onze omgangstaal is opgebouwd op basis van datgene, wat wij gewaarworden, waarbij datgene, wat wij gewaarworden, sluit onwillekeurig in zijn begrippen ook het kenmerk “goed – kwaad” van een elk object in. In het kader van onze aardse omgang is dat afdoende, wij begrijpen elkaar. Wij kunnen met elkaar omgaan, waarbij wij gewaarworden, dat problemen [zoals] het verschil van mentaliteit, cultuur, levensstijl vallen buiten de grenzen van algemene voorstellingen. Maar behalve beperkingen van onze begrippen door grenzen van onze subjectieve waarnemingen, zelfs datgene, wat wij gewaarworden – dat zijn door ons verbeelde gewaarwordingen. Wij weten niet, in hoeverre zij absoluut [betrouwbaar] zijn. Bijvoorbeeld, het gezicht fotografeert een of andere uitwerking op ons gezichtsorgaan, en vervolgens deze beperkte subjectieve indruk keert zich in ons hoofd om, en wij gewaarworden het op de achterwand van hersenen weerkaatste als datgene, wat ons lijkt buiten te bestaan. Op die manier nemen wij datgene, wat wij zien waar. Al onze overige gewaarwordingen van onze omgeving nemen wij eveneens ten opzichte van onze zintuigen waar, binnen hun grenzen. Datgene, wat ons omringt, kennen wij niet, wij kunnen alleen binnen onszelf een zekere uitwerking ervan op onze zintuigen gewaarworden, in het bereik van onze waarneming. Wij gewaarworden niet de uitwerkingen van iets uitwendigs van buiten op onze zintuigen, doch slechts een reactie van onze sensoren op dat deel, fragment, bereik, uiterlijke uitwerkingen, welke zij gewaarworden. En daarna, wanneer ons duidelijk wordt, dat wij “een gesloten doos” zijn, welke doos enige reacties van het uitwerken erop van een deel van uitwendige factoren gewaarwordt, dienen wij nog te beseffen, dat al onze “rijke omgangstaal en onderzoekingen” slechts dat nietig deel van het rondom ons bestaande weerspiegelt, welk wij op een of andere indirecte wijze gewaarworden. Maar indien het zo is, hoe kunnen wij dan met onze taal, die op basis van subjectieve gewaarwordingen van “onze wereld” is gevormd, objectieve gewaarwordingen van het geestelijke uitdrukken? Immers zelfs, indien wij het allerdunste woord van onze wereld – “licht”- zullen nemen, je zou zo denken het meest nabijgelegen, omdat het allerhoogste in onze wereld [heeft betrekking] tot het geestelijke, dan wordt ook dit begrip door ons als het licht van de zon of het licht van het verstand ingezien, maar in geen opzicht aan het geestelijke, goddelijke gelijk. Trouwens, in onze wereld is het licht – het meest onbegrijpelijke verschijnsel, ondanks alle corpusculaire (deeltjesstraling) e.a. theorieën van het licht. Nog Rambam schreef, dat ons heelal op het niveau van onder de lichtsnelheid is ontstaan. Boven de lichtsnelheid – dat is al onze wereld niet. Er bestaat ook een andere voorstelling over het licht in onze wereld. Bijvoorbeeld, wij zeggen: het is licht in de ziel, dat is als een
6
lichtstraal, het gaat hier over een of andere genieting of over het licht van een gedachte, van het verstand. Maar indien ik woorden in overeenkomst met mijn gewaarwordingen uitzoek, geef ze [vervolgens] aan je door, en je stelt je, overeenkomstig je eigen gewaarwordingen voor, die in je voorstelling met mijn woorden overeenkomen, - waar is dan die eenheid vormende etalon, met behulp waarvan wij een gelijkenis van onze gewaarwordingen van één en hetzelfde begripswoord kunnen meten? Maar aangezien wij niet met een precieze vergelijking van gewaarwordingen te maken hebben, en de psychologie en de psychiatrie nog wie weet wanneer eraan zullen aankomen, rest ons niets meer over, dan alleen begrippen te gebruiken, zonder identiteit van onze gewaarwordingen te peilen. Mijn gewaarwordingen hoeven niet identiek met die van je te zijn. Ik roep bij je iets dergelijks op…en dat is al onze taal. Maar indien wij in onze wereld niet precies onze gewaarwordingen door onze taal kunnen uitdrukken, hoe kunnen wij dan onze taal aanwenden voor het beschrijven van geestelijke gewaarwordingen? Immers de geestelijke wereld – dat is de wereld van gewaarwordingen, zonder lichamen, alleen wensen en hun gewaarwording. Bovendien, zoals kabbalisten zeggen, dat zijn absoluut nauwkeurige waarnemingen, en daarom vereisen zij een volmaakte en precieze taal voor hun beschrijving. En indien het zo is, hoe kunnen wij met onze woorden zulke nauwomschreven begrippen uitdrukken als allerkleinste, allerdunste geestelijke gewaarwordingen van het goddelijke? Het beschrijven van de geestelijke wereld – dat is een beschrijving van de menselijke ziel, van de trappen van haar toenadering tot de Schepper, d.i. van de gehele grote gewaarwording van Hem. De Kabbala deelt de gemeenschappelijke ziel in gedeelten in, geeft aan elk deel een bepaalde, naar zijn eigenschap, benaming en beschrijft handelingen van deze delen. Dat is allemaal de taal van gevoelens ,maar deze taal is strak, en stelt in staat om grafieken, tekeningen, formules te gebruiken. De Kabbala is ingenieurszielkunde. Maar hoe kunnen wij in zulke nauwkeurige onderzoekingen en beschrijvingen onze niet-precieze, beperkte aardse taal gebruiken? Probeer eens een precieze inschatting te geven aan onze stemming, vergelijk hem grafisch met een stemming van een ander, vergelijk in percentages met je stemming van gisteren, probeer eens alle nuances van je mentale conditie in cijfers uit te drukken, de afhankelijkheid van je stemming van gewaarwordingen, je onrust van vermoeidheid, een formule van angsten van tijd gedurende etmaal, e.d. Wij kunnen in onze wereld dingen, die tot onze innerlijke gewaarwordingen behoren, niet nauwkeurig gradueren. Laten wij zeggen, dat het verband tussen mijn aanraking van iets warms en een opflikkering van een golf in mijn hersenen hangen eveneens van mijn stemming, mentale conditie, training af, die bij eenieder eigen zijn. Wij kunnen niet in percentages kwantitatief en kwalitatief een genieting van een muziek met een genieting van een smakelijk gerecht vergelijken. Maar indien onze taal zo primitief, beperkt, subjectief en niet nauwkeurig, hoe konden kabbalisten hem aanwenden voor het beschrijven van geestelijke absoluut precieze gevoelsmatige handelingen en waarom namen zij juist deze taal, en niet een specifieke [vaktaal] verzonnen?
7
Immers, indien het niet correct is om in een precieze wetenschap al was het maar één willekeurig symbool te gebruiken, dan is degene, die met dit symbool bekend is, maar weet niet, dat er een verwarring bestaat, zal niet begrijpen, waar komen die resultaten vandaan. Daarvoor zal bij hem een volkomen onbetrouwbaar wetenschappelijk argument zijn. En wie symbolen niet kent, zal datgene, wat beschrijven wordt voor waarheid aannemen en zal zich vergissen! Indien een gewone mens woorden van onze wereld zou nemen of nieuwe termen welke dan ook zou uitvinden en met behulp daarvan datgene, wat zich zogenaamd in het geestelijke voordoet, zou beginnen beschrijven, dan is dat duidelijk, dat over geen betrouwbaarheid sprake zou kunnen zijn. Daarom kozen kabbalisten voor hun wetenschap een bijzondere taal, welke zij “de taal van aftakkingen” noemden. De reden ervoor is, dat alles wat in onze wereld geschapen en bestuurbaar is: het levenloze, vegetatieve, dierlijke en de mens, alles, wat met hen gebeurde, gebeurt en zal gebeuren, d.i. alle objecten en hun bestuur – dal allemaal daalt van de Schepper neer en loopt via alle geestelijke werelden door, totdat het in onze wereld verschijnt. En het bestuur van dat allemaal wordt voortdurend van boven vernieuwd, van boven naar beneden, tot onze wereld. Alles, wat in onze wereld bestaat, begin verplichtend in de hoge wereld, en vervolgens daalt geleidelijk, trapsgewijs in onze wereld neer. En gezien het feit, dat alles in onze wereld een voortbrengsel van de hoge wereld is, dan bestaat er een strikt verband tussen objecten van onze wereld, tussen het gevolg en hun oorzaak, hun bron in de geestelijke wereld. Kabbalisten, die dit verband nauwkeurig vinden, waarbij zij een hoog object, een wortel, waar dit verband neerdaalt, zien (en wanneer zij een laag object in onze wereld zien, [welk object] onbewust, onvoelbaar van een hoge ontvangt, welk laag object een voortbrengsel van een hoog is en welk laag object zich onder de macht van een hoog object bevindt), kunnen met zekerheid zeggen, wat met wat is verbonden, en daarom kunnen zij objecten-wortels in hoge werelden met namen uit hun materiële gevolgen, aftakkingen in onze wereld, noemen. Daarom kreeg deze taal de naam “de taal der aftakkingen” (en niet de taal van wortels, daar aan wortels namen van aftakkingen gegeven wordt). Op die manier vonden kabbalisten een zulke taal, welke de geestelijke wereld met onze woorden nauwkeurig beschrijft. En een andere taal zou gewoonlijk niet kunnen zijn, aangezien waar haal je woorden vandaan, welke aan degenen, die zich in beide werelden bevinden, begrijpelijk zouden zijn? Maar hieruit volgt een bijzondere regel, welke wij ons als de meest relevante in onze houding ten opzichte van de Tora eigen dienen te maken: wij dienen eens en voor altijd te onthouden, dat de woorden, die wij in de Kabbala alsmede in de gehele Tora lezen – dat zijn alleen woorden (maar geen objecten) van onze wereld, en datgene, wat achter deze woorden staat – dat zijn alleen geestelijke objecten, wortels, die in geen geval betrekking tot onze wereld hebben. En laat het ons nooit in de war brengen! Zoals wordt gezegd, de Tora – dat zijn de heilige namen van de Schepper, d.i. bevattingen van de Schepper, aangezien een naam betekent een bevatting. Dat lijkt op de manier, hoe wij in onze wereld een naam aan een object geven in overeenstemming met datgene, hoe het zich in onze gewaarwording manifesteert. Daarom is de gehele Tora – dat is een beschrijving van trappen der toenadering tot de Schepper, de gewaarwordingen van de Schepper. Deze taal is door de kabbalisten daarom
8
genomen, om elkaar onderling uitleg te geven, om elkaar kennis in de vorm van woorden en symbolen van onze wereld over te brengen – net zoals de wiskundigen in onze wereld met elkaar door middel van formules communiceren. En twee kabbalisten – degene, die schrijft, en degene, die leest, - beide begrijpen, waar het over gaat, wat onder deze woorden in de Kabbala bedoeld wordt. Uiteindelijk is een woord een code, die op een bepaald geestelijk object wijst en zijn bepaalde toestand. Door dit woord te lezen, kan een andere kabbalist hem reproduceren, zoals een musicus een klank. D.w.z., hem gewaarworden, wat zegt met dit woord zijn collega, juist datgene gewaarworden, wat de auteur bedoelde. Laten wij zeggen, dat een of andere bewoner van een andere planeet is bij ons gearriveerd, begon met ons in onze taal te spreken, om precies te zijn, de woorden zijn wel de onze, maar hij bedoelt er onder volkomen andere begrippen en handelingen. Kunnen wij dat soms “onze taal” noemen? Om dat te leren, dienen wij te gaan zien, wat wordt onder die bekende woorden bedoeld. Maar kabbalisten, door over gemeenschappelijke gewaarwordingen te beschikken, kunnen aan elkaar hun kennis doorgeven, aangezien hun taal – dat zijn aftakkingen in onze wereld, wanneer elke benaming over een bepaald voorwerp spreekt, welke die aangeeft. En wanneer kabbalisten een of andere naam in onze wereld nemen, begrijpen zij datgene, wat achter die naam in de hoge wereld, d.i. zijn wortel, staat. Het gehele verschil tussen ons en de kabbalisten bestaat daarin, dat wanneer wij lezen, dan zien wij onder bekende woorden aftakkingen-objecten van onze wereld, d.w.z., niet datgene, wat een auteur van een tekst bedoelt. En wanneer zij lezen, dan zien zij in deze woorden niet aftakkingen, zoals wij, maar hun wortels – objecten van geestelijke wereld. Daarom worden in de Kabbala zulke als het ware ongepaste voor het zuivere, het geestelijke termen als nesjieka-kus, zievoeg-copulatie, chieboek-omhelzing, benamingen van alle details van het menselijke lichaam, met inbegrip van nartiek-vagina, rechem-baarmoeder. Ongetwijfeld, zijn de handelingen van geestelijke objecten niet datgene, wat in onze wereld onder deze woorden bedoeld wordt. Zelfs een mens die geen kennis van de Kabbala heeft, zal begrijpen en gemakkelijk er mee instemmen, dat deze wetenschap hoger dan ons verstand, logica is, en, natuurlijk, van onze gedragsnormen. Het geestelijke – dat zijn handelingen, die niet vanuit lage, egoïstische wensen uitgaan. Waarom zien wij dan in kabbalistische boeken zulke “onfatsoenlijke” uitdrukkingen, welke wij alleen uit noodzaak gebruiken? Het gaat er om, dat nadat de kabbalisten “de taal der aftakkingen” voor het uitdrukken van geestelijke objecten met woorden van onze wereld hadden aanvaard, hebben zij geen recht meer om willekeurig woorden door andere woorden te vervangen. Zij dienen dat woord te nemen, welk direct tot zijn wortel hoort. En zij kunnen van benamingen niet afzien enkel en alleen maar omdat deze hen niet zo aangenaam of fatsoenlijk lijkt. En in geen geval kan een vervanging zijn van één benaming, begrip door een ander. Evenmin als twee haartjes uit één wortel kunnen groeien, zo ook twee objecten van onze wereld niet uit één geestelijke wortel kunnen afstammen. Bij een elke schepping, die bestaat, bestaat ook zijn eigen geestelijke wortel.
9
Met elke benaming in onze wereld overeenkomt zijn eigen wortel in de geestelijke wereld, aan elk object (naam) behoort zijn eigen geestelijke wortel, welke met dezelfde naam genoemd wordt. Daarom kunnen er geen twee geestelijke wortels zijn, die met één en dezelfde naam genoemd zijn, evenmin als in onze wereld geen twee scheppingen met dezelfde benaming genoemd kunnen worden. Zij onderscheiden zich door iets, anders zou zij niet twee, maar één zijn. Daarom dient bij een elk object of een handeling in onze wereld een strikt eigen benaming te zijn. Nadat wij objecten en verschijnselen in onze wereld met een of andere bepaalde benamingen hebben aangegeven, hebben wij geen recht om hun geestelijke wortels met andere namen te noemen. En indien wij een of andere “onfatsoenlijke” woorden door andere zouden beginnen vervangen, dan zouden wij het strak verband tussen wortels en hun gevolgen in onze wereld schenden. Wij zouden dan niet weten, welke naam met geestelijke objecten overeenkomt, en welke niet. Omdat er bestaat in de wereld geen wetenschap, waarvan de wortels precies met aftakkingen zouden overeenkomen. Immers er zijn door ons onzichtbare, maar volkomen duidelijk zichtbare kabbalistische draden aanwezig, die een wortel met zijn aftakking verbinden. Bovendien, dit verband tussen een geestelijke wortel en een materiële aftakking is niet “verstijfd”, uit de geestelijke wereld ontstaat een noodgedwongen ontwikkelingsproces, vernieuwingen, vanaf het begin van het scheppen van onze wereld en tot haar einde verloopt een proces van het scheppen, een correctie, verheffing, e.d. En dat alles verloopt volgens een bepaald plan, dat in alle details in onze wereld neerdaalt en dat schrijft absoluut alles voor. Bovendien, elk object zijn eigen weg doorloopt. En hoewel het zich vermengt, met anderen verenigt, verdwijnt het nooit, niemands “ik” verloren gaat. Die kan alleen andere vormen aannemen, maar eenieder zijn persoonlijkheid behoudt. Daarom is het vanzelfsprekend, dat wij in geen geval de benamingen mogen veranderen, woorden door andere woorden vervangen. Om een absoluut precieze taal-code uit te zoeken, dienen wij hem in alle gevallen te gebruiken. Altijd dienen wij alleen dat woord te gebruiken, welk op zijn hoge geestelijke wortel wijst, op de manier, zoals kabbalisten ons leren. Er zijn boeken, die zogenaamde kabbalisten schreven, maar er wordt niet aanbevelen om ze te lezen. En er zijn kabbalistische bronnen, de auteurs waarvan zich op zulke geestelijke niveaus bevonden, dat zij in staat waren om nauwkeurige begrippen te geven, en daarom is hun taal een absoluut strakke. En indien wij in kabbalistische boeken zulke begrippen als “kus”, “geslachtsgemeenschap”, “het bekleden”, “het ontkleden”, “kleding”, “vlees”, “besnijdenis”, tegenkomen, begrippen, die met het innemen en uitscheiden te maken hebben, dan dienen wij te begrijpen, dat juist die woorden ons op geestelijke wortels wijzen, die niet anders genoemd kunnen worden, indien wij als basis namen van hun aftakkingen in deze wereld hebben genomen. Maar in geen geval dienen wij ons voor te stellen, dat in geestelijke objecten zich een of andere processen voordoen, gelijk hun aftakkingen in onze wereld – kussen of omhelzingen, e.d. En daarom is het zeer moeilijk voor een onvoorbereide, d.i. voor een mens, die nog geen vaardigheid heeft in een automatische vertaling van een woord in de taal van geestelijke begrippen, om de Kabbala te lezen. Maar hetzelfde betreft alle boeken van de Tora! In vertellingen (Agadot) of in de Tora, laat staan in de “Lied der liederen”, - waar zogenaamd
10
over een ons begrijpelijke liefde geschreven wordt – is het ongekend moeilijk om de ons vertrouwd klinkende voorstellingen, die achter ons bekende woorden staan, van hun nietgewone betekenis te scheiden, aangezien binnen ons zijn duidelijke verbanden tussen deze woorden met gewaarwordingen al gevormd zijn. Het is makkelijker, trouwens, voor wie het ivrit niet de moedertaal is, omdat bij een zulke mens geen absoluut samenvallen van een woord in het ivriet met een overeenkomstige gewaarwording bestaat. Een zulk verband tussen woorden en gevoelens bestaat alleen in de moedertaal van een mens. En voor hen, voor wie het ivriet de moedertaal is, is het in het begin moeilijk om dit verband van een woord en een met hem gebruikelijke gewaarwording, welke dat woord aan zijn gevoelens geeft, te scheiden, te verbreken. Maar geleidelijk wordt dit verband in een leerling verbroken, en vervolgens wordt een nieuw gevormd, en dat naar mate van zijn werk aan zichzelf, in zijn pogingen om bij zich geestelijke gewaarwordingen op te roepen, welke gewaarwordingen met woorden van de taal der aftakkingen overeenkomen. Maar voor een gewone lezer van de Tora (Vijf Boeken van Mosje), van de Talmoed, van Vertellingen, van Profeten, van Heilige schriften – is gewoonlijk onmogelijk om zich van gebruikelijke verbanden van bekende woorden die iets volkomen onbekende betekenen, te ontsnappen. En het gehele probleem is, dat slechts enkelingen de Tora correct begrijpen! Maar ook in de Tara zelf wordt gezegd, dat de gehele Tora – dat zijn de heilige namen van de Schepper. Wat betekent dat? Met een naam noemen wij een object naar zijn eigenschappen, nadat wij zijn kern precies hebben bevat en bepaald. Door in zijn gewaarwordingen in de geestelijke wereld op te stijgen, gewaarwordt een kabbalist vertoningen, verrichtingen van de Schepper, Zijn eigenschappen, Hem Zelf en geeft aan deze gewaarwordingen namen. Namen aan de Schepper kan alleen hij geven, die Hem gewaarwordt. Niet door erover te lezen, maar volkomen reëel, net zoals eenieder van ons iets in onze wereld gewaarwordt. Daarom spreekt de uitspraak “De gehele Tora – dat zijn de namen van de Schepper” over datgene, dat alleen hij, die in het geestelijke bevatten opstijgt en de Schepper gewaarwordt, onthult de Tora, aangezien het licht, dat hij ontvangt de Tora heet, want het is gezegd, “de Tora is licht”. Daarom is het alleen voor de kabbalisten geen enkel probleem om achter de woorden van de Tora hun hoge wortels te zien. En zo zijn al onze heilige boeken geschreven. En daarom heten zij heilig, immers zij vertellen over de Schepper, over Zijn wereld. Wij leren nu, wat is partsoef. Indien in zijn hoofd het licht chochma is aanwezig, dat heet zulke partsoef “partsoef chochma”. Indien in hem het licht chassadiem is – dan heet hij “partsoef biena”. De hoogste trap, de hoogste bevatting bepaalt zijn naam. Zo ook in onze wereld noemen wij een mens naar zijn allerhoogste verwerving: “de hoofd die en die”, een lid van de Academie van Wetenschappen, e.d. Misschien het volgende voorbeeld zal laten zien, wat de taal van de Kabbala betekent. Laten wij zeggen, dat aan een mens in onze wereld sloten de geleerden allerlei sensoren aan al zijn zintuigen, en aan zijn hart als de ontvanger van al deze gewaarwordingen. En op die manier stelden de geleerden mappen, grafieken en tabellen samen van alles, wat die mens van buiten beïnvloedde: auditieve, tastbare, visuele uitwerkingen en die reacties, signalen, welke zij in die mens opriepen. En vervolgens sluiten de geleerden aan de mens bronnen van electrische signalen aan en zenden in zijn hersenen signalen, alsof zij van de ware bron afkomstig zijn, en niet van een modulator.
11
Natuurlijk, dat de mens gewaarwordt geen enkel verschil, daar hij hetzelfde signaal ontvangt, welk in totaal een “echte” bron geeft. En daarna creëren de geleerden, eveneens als in elke wetenschap, een terminologie van hun onderzoekingen. En zij beginnen de uitwerkingen en reacties, gewaarwordingen van de mens met technische termen te noemen: wij geven dit of dat signaal – ontvangen dit of dat antwoord. Dus, de geleerden-kabbalisten verrichten aan zichzelf dergelijke experimenten betreffende een uitwerking op hen van de enige bron van alle gewaarwordingen – het licht van de Schepper en beschrijven hun [eigen] reacties. Bovendien, samen met een gewaarwording van de uitwerking van het licht op hem, realiseert een kabbalist zich al deze uitwerking reëel als een proefpersoon én als een geleerde tegelijkertijd, en daarom kan hij zijn gewaarwordingen niet in de vorm van een muziek of versen beschrijven, maar in de vorm van een nauwkeurig waargenomen informatie. Daarom noemt de Tora de Kabbala een ware wetenschap – “Chochmat Emet” of “Tarat Emet”. Een mens van onze wereld, die in zijn gewaarwordingen geen uitgaan in de geestelijke wereld bereikte, heeft in zich een geestelijk vat, welk vat een klie heet (dat is vat in het Hebreeuws) , in de vorm van een klein zwart punt in zijn hart. Dit geestelijk punt, bevindt zich fysiek niet in ons hart, maar wordt alleen in het hart, via het hart gewaarword. Indien een mens zich met de Kabbala bezighoudt, onder juiste leiding, dan ontwikkelt zich uit dit punt geleidelijk een vat, het blaast dit punt als het ware op, waarbij binnen dat punt een leegte gevormd wordt. Binnen dat punt kan men vervolgens het geestelijke licht ontvangen, d.i. de Schepper gewaarworden. Een gewaarwording van de Schepper heet licht. Een vat, dat zich met licht kan vullen of dat reeds ermee gevuld is, heet partsoef. Een afmeting van een vat bepaalt zijn geestelijk niveau. Daarom betekent in de Kabbala een benaming of een naam, laten wij zeggen, Mosje, niet mijn vriend Mosje, maar onze profeet Mosje; niet zijn fysiek uiterlijk, maar zijn geestelijk niveau, zijn allerhoogste bevatting, trap, welke Mosje heet. Daarom stelt het geestelijke niveau van een kabbalist een partsoef voor en wordt door een maat van het bevatten door hem van het licht van de Schepper, door een trap van het vullen met licht, bepaalt. En kabbalist weet, door zijn boeken te lezen, wat hij dient te vervullen, welke handelingen worden in hen beschreven. En hij vervult deze handelingen geestelijk, met zijn geestelijk lichaam, d.i. zijn partsoef. En geestelijke verrichtingen heten Voorschriften, aangezien zij de wensen van de Schepper zijn, zodat de mens ze vervult en Zijn licht ontvangt, Hem gewaarwordt. Enfin, nu moet het ons duidelijk zijn, waarom kozen kabbalisten zich een zulk, dikwijls “onfatsoenlijke” lexicon – zij begrijpen eronder geestelijke altruïstische handelingen, een geweldige teruggave, terwijl wij, bij het lezen van woorden “omhelzing”, “kus”, “geslachtsgemeenschap” nietige dierlijke genietingen eronder begrijpen. En dat komt, omdat daar, waar wij als gevolg van handelingen in onze wereld dierlijke genietingen gewaarworden, ontvangt een kabbalist in dezelfde geestelijke verrichtingen een genieting van het feit, dat hij daarmee de Schepper een genieting geeft, - en dat is zijn genieting! Maar uiterlijk zijn dat dezelfde woorden. Het is praktisch onmogelijk om de Tora met de categorieлn van onze wereld te begrijpen: over de door de Schepper geschapen Adam is in de Tora gezegd, dat hij een dief is; over de echtgenote van Mosje is gezegd, dat zij een veile vrouw is; over Lavan (het hoogste licht chochma) is het gezegd, dat hij een boosdoener is, e.d. Maar wij begrijpen gewoonlijk niet, welke ware geestelijke betekenis achter de bekende woorden schuilgaat. Alle talen hebben hun eigen geestelijke wortels, zoals alles in onze
12
wereld. Alleen er is een verschil, natuurlijk, tussen één wortel en een andere. Aan het einde van de correctie van de gehele wereld zullen verschillen tussen alle objecten van alle werelden verdwijnen, maar vóór die tijd zijn er hoge en lage wortels, primaire en secundaire. Aangezien de gehele wereld in overeenkomst met de geestelijke piramide is opgebouwd, zijn voorlopig niet allen, vóór het einde van de algehele correctie, ten opzichte van geestelijke werelden gelijk. Maar hij, die dichter bij de geestelijke werelden is, kan naar zijn eigenschappen slechter zijn, indien hij nog niet in de geestelijke werelden is uitgegaan, maar zich in zijn voorlopige ontwikkeling bevindt, zijn eigen kwaad, een laagheid van zijn natuur beseft. En degene, die verder van het uitgaan in de geestelijke wereld is, kan beter zijn. Dat wordt ten opzichte van degene gezegd, die aan zijn geestelijke vervolmaking werkt, en niet gewoon over slechte of goede mensen in onze wereld. Over degenen, die zich niet met de Kabbala bezighouden, kunnen wij niet spreken, aangezien zulke [mensen] kunnen in zichzelf nog geen enkel waar begrip gewaarworden, want zij kunnen hem niet met een geestelijke etalon vergelijken. Enfin, er is een verschil tussen wortels, eveneens als tussen hun aftakkingen in deze wereld. En er is een verschil tussen talen. Zou men een willekeurige taal als de taal van aftakkingen kunnen kiezen? In principe heeft elke taal een bepaalde geestelijke wortel. Maar het Hebreeuws – dat is de enige taal, de code waarvan wij nauwkeurig weten, en dat is de taal, met de letters waarvan de wereld is geschapen. En een woord drukt de natuur zelf, de essentie van een object uit. Daarom is de Tora ons in de Hebreeuwse taal “geschonken”. “Boven” zijn er geen letters, maar geestelijke eigenschappen werden ons in een zulke vorm beschreven, welke in de vorm van de letters van de Hebreeuwse taal zijn uitgebeeld. Bovendien, zijn er [nog] enkele talen voor het beschrijven van het geestelijke: de taal van de Kabbala, gematria, sfirot. Op basis van het verklaren van de 10 sfirot stelde de grote kabbalist AR”I eenieder beginner in staat om van de Kabbala verstand beginnen te hebben. De gehele Kabbala werd dankzij hem geopenbaard. Het boek Zohar is in de taal geschreven, die voor ons begrijpen ontoegankelijk is, het is allegorisch geschreven. Vóór AR”I beschreven de kabbalisten de geestelijke wereld naar het neerdalen van het licht, en niet in de vorm van achtereenvolgende vaten en een scherm, zij hadden het niet over 5 delen van de klie en het scherm. Een vertelling was niet een wetenschappelijke, doch een bespiegelende beschrijving van datgene, wat zij zagen. AR”I beschreef echter niet alleen datgene, wat zich voordeed, maar legde zijn oorzaken uit, waarbij hij de wisselwerking tussen het scherm en het licht beschreef. Minutieus beschreef hij de wetten van geestelijke handelingen in de vorm van oorzakelijke wetmatigheden van alles, wat zich voordeed. AR”I was wellicht niet, zelfs zeker niet de allergrootste kabbalist, maar hij kreeg een toestemming om ons de gehele Kabbala uiteen te zetten. Alleen AR”I ontving daarvoor deze toestemming. En wat deed dan Baal Soelam? Hij nam praktisch de Kabbala van AR”I en verklaarde in haar alles, wat uiteengezet behoefde te worden, en dat - als van tijd, plaats en beweging geabstraheerde. Alle geestelijke problemen, welke wij niet kenden en niet begrepen, verklaarde hij op een zulke wijze, wat wij kunnen ons met zijn boeken bezighouden, waarbij wij datgene, wat wij leren, niet verdinglijken, niet tekenen in ons in de lucht een of andere materiële objecten op, welke objecten met elkaar interacteren. Hij deed dat, opdat wij het geestelijke niet zou materialiseren niet denken, dat geestelijke krachten ons fysiologisch lichaam bekleden, dat er
13
geestelijke krachten in onze hand zijn of in de handeling, die een hand verricht. Hij deed dat, opdat wij niet zou denken, dat door een Voorschrift mechanisch te vervullen, wij erdoor het geestelijke direct beïnvloeden, d.w.z., dat er een direct verband tussen het geestelijke en het materiële bestaat, waarop een streng verbod is: “gij zult u geen afgodsbeeld maken”. Het aanbidden van afgoden betekent, in feite, juist dat, en niet het aanbidden van een of ander stuk steen en hout. Daarover wordt überhaupt niet gesproken. Het aanbidden van afgoden – dat is het verdinglijken van geestelijke voorstellingen. Gezien een mogelijkheid voor het vervormen werd namelijk het verbod op het verspreiden van de Kabbala opgelegd. Baal Soelam kon dus de Kabbala zodanig uiteenzetten, dat er in het geheel geen gevaar bestaat voor het materialiseren van geestelijke voorstellingen in begrippen van een leerling. Maar vóór hem waren de mensen nog niet voorbereid om dit waar te nemen, en bovendien de Kabbala zelf was nog verborgen voor een correcte waarneming ervan door de mens. Daarin is eigenlijk het doel van de evolutie en de vooruitgang – om de mensheid voor te bereiden voor het waarnemen en het instemmen met het feit, dat er dingen zijn, die niet tastbaar zijn – en toch bestaan, onzichtbaar – en toch allergrootste zijn; dat er een mogelijkheid is voor een ogenblikkelijke verplaatsing, verandering, van het ontbreken van tijd en ruimte, e.d. Dat dient allemaal om de mensheid voor een gedachte voor te bereiden, dat het geestelijke – dat is iets, dat hoewel het zich niet voor een verbeelding leent, heeft het wel het recht op bestaan; dat is iets, dat mogelijkerwijs samen met ons bestaat. Reeds vandaag kan de mens niet tegenspreken, dat “zoiets bestaat niet”, daar onze ervaring dermate gegroeid is, dat al “alles kan zijn”. Enfin, Baal Soelam introduceerde een taal, verfijnde hem dermate, dat er geen probleem meer bestaat om in deze taal alle geestelijke begrippen over te brengen, zonder het gevaar, dat de mens zich zal vergissen en zich materiële objecten in plaats van geestelijke zal gaan voorstellen. Wat deed hij? – Hij legde “alleen maar” de 10 sfirot uit. En niets behalve ze: de 9 sfirot – dat is de verhouding van de Schepper tot de schepping, en de laatste sfira – dat is juist de schepping, welke malchoet heet. Behalve deze combinatie van de Schepper en de schepping in de vorm van de 10 sfirot bestaat in de schepping niets.
14
DEEL 1 1. INLEIDING TOT HET EERSTE DEEL “Weet, dat voordat alle scheppingen geschapen waren, was er één eenvoudig licht, dat alles met zich vulde” – Daarmee begint zijn voornaamste werk over de Kabbala, “De Boom des Levens”, de grote AR”I. Ik citeer zijn woorden in de vorm van een vers aan het begin van mijn eerste boek. Wat vulde het, indien er nog niets geschapen werd? Betekent dat, dat al iets was wel geschapen? Daarom zegt Baal Soelam zelf, dat het verhelderd dient te worden. Eenieder dient dat voor zichzelf duidelijk te maken. Hoe kan het zijn, dat voordat een of andere werelden er waren, een of andere plaats geweest was? Indien wij alleen over de Schepper en de mens, de ziel, spreken, waar dient dan een plaats voor te zijn? dat betekent “plaats”, waarin later werelden verschenen? Een plaats dient toch ook geschapen te worden? Wat betekent “plaats” in het geestelijke? Waarmee onderscheidt dit begrip zich van het begrip ruimte? Bestaat er een begrip “plaats” buiten een ruimte? Wat is dat voor een “plaats”, welke het licht met zich vulde? En wat betekent: “Deze plaats werd ingeperkt”? kan die zich veranderen? Wat is ermee geworden? Bevindt die zich in beweging, en er vinden in hem een of andere verschijnselen plaats? En dat deed zich allemaal voor, om de volmaaktheid van de verrichtingen van de Schepper te onthullen. Misschien is dat de reden van de schepping? En op een andere plaats wordt gezegd, dat Zijn doel is om ons te vergenoegen, en niet om te laten zien, dat Zijn verrichtingen volmaakt zijn? Te laten zien, aan wie? Wie nog bestaat, behalve Hem? Het is nodig om de volmaaktheid van zijn verrichtingen te bewijzen, indien er een twijfel in hun volmaaktheid bestaat? Wijst dat op een of ander gebrek in Hem? Zijn dan Zijn verrichtingen volmaakt? Hoe wordt dat bewijzen? Waarschijnlijk, dient de mens zelf de volmaaktheid van de verrichtingen van de Schepper te onthullen, indien wij zeggen, dat behalve de Schepper en de mens niets meer in de schepping bestaat. En indien er niets meer in de schepping bestaat, dan op wie wordt een handeling van de Schepper verricht, wie schiep de Schepper, indien niet Zijn enige schepping – de mens? Daarom bevat de mens de volmaaktheid van de handelingen van de Schepper op zichzelf en in zichzelf, waarbij hij door deze bevatting zijn eigen volmaaktheid bevat. Alles sluit zich samen en vormt de volmaaktheid – én de reden, én de handeling, én het gevolg. Het gevolg van de handeling is het verwerkelijken van het plan van de Schepper. Zoals verder is gezegd: én de gedachte, én de handeling, én het object van de handeling, én de beloning, d.i. het resultaat – vloeien in één volmaakte, met Hem overeenkomende – de Ene, de Enige, de Bijzondere samen. Alleen in de mate van zijn volmaaktheid bevat de mens de volmaaktheid van de Schepper volgens de wet van de gelijkenis der eigenschappen: met kan iets gewaarworden, alleen door in zichzelf dergelijke eigenschappen te vormen. En tevens de vraag over het centrale punt van de schepping. Dat is het enige, dat geschapen is. Wat betekent zijn inperking? In het geestelijke is er geen omvang, daarom kan alleen één inperking zijn – die van een wens. Omdat alles, wat door de Schepper is geschapen – dat is de wens. En er wordt erover gesproken, dat zij geen hoofd, geen einde heeft, doch daar is alleen
15
het midden. Hoe kan het zijn – iets zonder een begin en een einde, maar alleen met een midden? Vervolgens leren wij, dat er wel hoofd, lichaam en lenderen zijn. Dat in het begin alleen maar een lichaam was, alleen een plaats voor het ontvangen van een geieting, zonder voorafgaande berekening – het hoofd en zonder bererking in het ontvangen – lenderen. Een berekening is echter alleen mogelijk met behulp van een scherm. Indien er geen scherm is – dan ontvang je datgene, wat men geeft, zoals in onze wereld – het ontvangen “zonder hoofd” betekent het bereid zijn om elke willekeurige genieting te ontvangen. Dat betekent juist, dat je “zonder hoofd” erbij werkt, zonder een scherm. Je overweegt voorafgaand niets. En omdat het ontvangen van een genieting in de Oneindige wereld direct is, heeft een zulke wens noch hoofd, noch lenderen, maar slechts het ontvangende deel, het lichaam. En er was tevens geen einde, aangezien geen enkele beperking in het ontvangen was – hoeveel de wens wenste, zoveel kon die ook ontvangen. Van de kant van de Schepper is er geen beperking, Hij wenst Zijn schepping te vergenoegen en dat is alles. Dat is Zijn plan in een directe vorm. Maar door een indirecte weg handelt Hij anders, waarbij in ons een bijzondere, altruïstische perceptie van een genieting ontwikkeld wordt, daar alleen die volmaakt is. Er zijn vele redenen voor de onvolmaaktheid van het directe ontvangen van een genieting, welke in het vervolg egoïstisch genoemd wordt. Eén van de redenen van zijn onvolmaaktheid bestaat daarin, dat een gewaarwording van een genieting in zijn egoïstische wensen vergankelijk, tijdelijk is: indien een genieting onophoudelijk, onveranderlijk is, dan houdt die op als een genieting gewaarword te worden, zijn gewaarwording verdwijnt. Maar een genieting van het weggeven beschikt over een voortdurende mogelijkheid voor een vernieuwing, en daarom verliest de schepping een gewaarwording ervan niet. Dat zien wij ook in onze wereld: door zich met een welke vorm van een genot dan ook te verzadigen, haasten wij om zijn vorm te vervangen, om dit gevoel wederom te gewaarworden, d.w.z., om het uitwendige omhulsel van een genieting te vervangen. Er zijn vele voorwaarden voor het gewaarworden van een genieting, doch algemene ervan zijn voor onze en de geestelijke werelden voldoende. Een genieting wordt gewaarword alleen in een contrast met zichzelf: zoet t.o.v. bitter, een vrede t.o.v. een oorlog, licht – duisternis, het onthullen van de Schepper – na een gewaarwording van Zijn verbergen. Hoe meer een voorafgaande wens is, des te grotere gewaarwording van een genieting is. Een genieting wordt alleen bij zijn voorafgaand verbergen gewaarword. Bovendien, een gewaarwording van het verbergen, het bevatten van het verbergen vormt juist die honger, waarin vervolgens een smaak van het onthullen gewaarword wordt. Er is geen object in de gehele schepping, welk object zich ook nu in de Oneindige wereld zou bevinden, d.w.z., in de meest eerste vorm van de schepping, zoals die door de Schepper voortgebracht was. En vervolgens alles wat zich verandert – verandert zich alleen ten opzichte van de schepping zelf, maar niet ten opzichte van de Schepper. De gehele schepping bevindt zich ten opzichte van Hem in de toestand van een absolute volmaaktheid, zoals Hij haar ook wenste te scheppen. Alleen ten opzichte van onze gewaarwordingen staat ons voor de boeg om ze te corrigeren, om deze volmaaktheid te gewaarworden. Met andere woorden, ook nu bevinden wij ons in de Schepper, in de
16
volmaaktheid, maar wij kunnen dat niet gewaarworden. Daarom heet onze toestand verborgen. Daarom is de gehele schepping – trappen van de werelden, partsoefiem, sfirot – wordt alleen ten opzichte van ons gewaarword en bevindt zich binnen onszelf. Hoewel door ons wordt zij als het ware van buiten bestaande gewaarword. Alle werelden bestaan binnen de mens, en zij zijn de trappen van de innerlijke verheffing van de mens in zijn gewaarwording van de Schepper. Hoewel alle werelden worden door ze bevattende mens in beweging waargenomen, in werkelijkheid echter is dat een puur subjectieve perceptie: gezien veranderingen van innerlijke eigenschappen van de mens, lijkt het hem, dat om hem heen iets verandert. In de realiteit is de gehele schepping echter statisch, het Hoogste licht bevindt zich in de volledige sereniteit, omdat zijn doel ten opzichte van de mens is duidelijk – ons door zijn volmaaktheid te vergenoegen. En wij, voordat wij deze toestand zullen bereiken, zullen onze toestanden als veranderlijke waarnemen. Enfin, de gehele schepping is statisch. Zij is onveranderlijk. Dat kan men gemakkelijk uitleggen: er is maar Eén Schepper, en de door Hem geschapen schepping loopt trappen van Zijn bevatten, van een toenadering tot Hem, door. Alle voorgaande vormen van de ontwikkeling van de schepping, zijn neerdalen van de Schepper tot onze wereld bestaan, worden behouden en functioneren. Waarom deze verwijdering van de Schepper, van de Volmaaktheid heet de ontwikkeling van de schepping? Omdat juist het ontstaan van de onvolmaaktheid is de geboorte van de schepping. Daarom kan men alleen de mens schepping noemen, welke zich als staande voor zijn Schepper gewaarwordt, tegenover Hem. Een zulke toestand van de mens heet het allerlaagste punt van de ontwikkeling van de schepping en…het meest wenselijk! Omdat, indien de mens zichzelf daadwerkelijk in een zulke toestand gewaarwordt, dan begint hij tot zijn Schepper toe te naderen. Maar vóór die tijd wordt hij als een embryo, levenloos beschouwd, dat zelfstandig niet bestaat. Dat zult u beter begrijpen uit het artikel “Het geheim van het ontstaan – in de geboorte”. Daarom wordt het gezegd, dat alles statisch is, behalve de mens, en alleen de mens verandert zijn gewaarwordingen en daarom al het nieuwe beeld gewaarwordt, al het nieuwe fragment van één en dezelfde wereld van de Schepper. U voelt, in hoeverre woorden van onze wereld beperkt zijn, om datgene te verklaren, wat geen gelijke heeft, an daarom met onze taal niet te verklaren valt. En toch zal in uw verbeelding een zeker beeld geleidelijk aan de dag komen. Maar het zal plaatsvinden naar mate van uw innerlijke veranderingen. Indien een of andere gewaarwordingen, die aan geestelijke gelijken, zullen verschijnen, dan zult u in staat zijn om uit hen, als van elementen, een beeld van de geestelijke wereld samen te stellen en u zult zelf aanvoelen, welke elementen, d.w.z. gewaarwordingen, u voor zijn voltooiing nog ontbreken. Maar dat is de eerste fase. De tweede – dat is, wanneer u niet in uw verbeelding, doch met uw eigen ogen, zult zien, met al uw zintuigen, met alle cellen van uw lichaam, zult gewaarworden, de uw omringende geestelijke wereld, die u altijd al omringde. Alles, wat bestaat, bestaat buiten de tijd. Dat is vergelijkbaar met een film, wanneer de mens opeens in het verleden terechtkomt en daarin begint te leven, waarbij hij beseft, dat hij in het verleden terecht is gekomen, maar overige deelnemers van een film zelf beseffen dat niet.
17
Zo ook wij bevinden ons in een of ander fragment, maar wij kunnen in het geestelijke, statische, eruit komen, zoals over de Oneindige wereld gezegd wordt. En die begrippen, welke bij ons onderling tegengesteld zijn, bevinden zich daar in de volmaakte eenheid, zijn met elkaar niet in tegenspraak – daarom juist zijn zij volmaakt, en daarom juist zijn zij vrij van veranderingen, immers een geweging – dat is een gedwongen bijvulling van datgene, wat ontbreekt. Hoewel, het is natuurlijk, moeilijk zich voorstellen, dat het slechte en het goede, zoals ik ze waarneem, in de Oneindige wereld één en hetzelfde kunnen zijn.
18
2. IS NIETS IN HET ER IS NIETS IN HET HEELAL, DAT NIET IN DE ONEINDIGHEID BESTOND. BEGRIPPEN, DIE IN ONZE WAARNEMING TEGENGESTELD ZIJN, BEVINDEN ZICH IN DE ONEINDIGHEID IN EEN EENVOUDIGE EENDRACHT EN EENHEID Er is niets in onze wereld, dat niet bestaat en zich niet in de Schepper zelf bevindt. Immers Hij is de bron van alles en vóór het begin van de schepping Hij de enige bestond. Hoe kan dan iets zijn, dat niet van Hem zijn begin ontleent! (Hoe kan men over de Schepper zeggen “bestond”! Maar al onze taal werd in het proces van de schepping opgebouwd, daarom hebben wij geen woorden om iets te verklaren, wat vóór, boven de schepping bestond). Men kan zoveel als je wil daarover denken, maar alles, wat in ons is – komt van de Schepper vandaan. En van wie nog kan het uitgaan? En indien de mens dat geen ogenblik zou vergeten, dan zou hij spoedig in contact met de Schepper komen. Het geloof daarin, dat er “niemand, behalve de Schepper is” – dat is de enige, wat de mens van deze wereld in de geestelijke wereld doet uitgaan. D.w.z., alles, wat de mens beleeft, voelt, alles, wat hij zelf is en wat in hem is – dat gaat allemaal van de Scheper uit. Daarom, indien de mens iets gewaarwordt, dan dient hij te begrijpen, dat precies zo gewaarwordt dat ook de Schepper. Er bestaat een begrip, welk begrip de grote Baal Sjem Tov zeer treffend verklaarde. “De mens” is een schaduw van de Schepper”. Net zoals een schaduw van de mens al zijn bewegingen achter hem herhaalt, zo ook de mens alle bewegingen van de Schepper automatisch herhaalt. Daarom, indien de mens iets gewaarwordt, dan dient hij in de eerste instantie eraan te denken, dat deze gewaarwording hij van de Schepper ontving. En dienovereenkomstig dient hij in zijn gewaarwordingen een antwoord te geven. D.w.z., indien hij zich eraan herinnerde, dat deze gewaarwording hij van de Schepper ontving, betekent dat, dat de Schepper wenste, dat hij zich eraan zou herinneren. De Schepper roept hem daarmee tot Zich, richt zijn aandacht op Zich. En vanaf dit punt kan hij al het verband met de Schepper verder zelfstandig ontwikkelen. Voordat hij aan de Schepper niet dacht, wordt het geacht, dat hij in een bewusteloze toestand verkeerde. Maar zodra de Schepper deed aan de mens aan Zich op de manier herinneren, dat de mens zich opeens over het doel van het leven, over het geestelijke, de Schepper herinnerde – dan dient de mens onmiddellijk via een gedachtenketen tot het besef te komen, dat het de Schepper is die hem roept. En zo voortdurend, bij elke herinnering, gedachte, wens – totdat deze gedachte voor hem dermate gewoon wordt, de wens zich tot een zulke mate zal ontwikkelen, dat hij “ziek van liefde” zal zijn, door telkens aan Hem zodanig te denken, dat hij “niet kan slapen” – en dan zal de Schepper zich aan hem onthullen. Alles, wat in ons en om ons heen is, daalt op ons van boven neer, van de Schepper. Er is niets, dat in Hem niet zou bestaan. Dat hoorde wij al meer dan eens. Maar hoe kan alles, wat in onze wereld is van Hem uitgaan? Dingen, welke bij ons en in ons tegengesteld zijn, bevinden zich in de geesteijke werelden in een volmaakte eenheid. En zij zijn in geen geval tegengesteld zoals in onze wereld. Dat betreft verscheidene objecten, bijvoorbeeld, zulke verschillende [objecten] als een gedachte en iets zoets. Twee volkomen verschillende categorieën. Of een gedachte en een achteraan volgende handeling en het gevolg – [deze] vloeien immers in Zijn eenheid ook samen, d.i. het voornemen, het uitvoeren en het resultaat. Bovendien, in Hem bevinden zich tevens twee categoriën, die aan elkaar tegengesteld zijn. zoals, bijvoorbeeld, het zoete en het bittere, e.d. Elke ervan is in onze wereld volkomen van elkaar afgezonderd en afgescheiden. Dit vind ik, laten wij zeggen, lekker, maar dat - weer
19
niet. Zo zijn zij voor mij tegengesteld. Wij bepalen echter alles op basis van onze gewaarwording en bevatting. Indien wij niet zouden zien, dat sterren schitteren, dan zouden wij ze niet als schitterende noemen. Het zoete – omdat het bij ons een zulke smaak oproepen. Het bittere – omdat wij krijgen een bittere smaak ervan. Maar is dat in werkelijkheid bitter of zoet? Op zichzelf genomen is het geen van beide: bij mij roept het zulke gewaarwordingen op. Maar indien datgene, wat mij een gewaarwording van het zoete geeft, aan een andere schepping door te geven, welke schepping op een andere manier is geschapen, bij wie andere gewaarwordingen zijn, dan zal hij dit volkomen anders waarnemen – noch zoet en noch bitter, hij zal daar een volledig andere smaak in vinden, andere eigenschappen. Er zijn in onze wereld volkomen tegengestelde dingen. Indien zij voor ons dan tegengesteld zijn, dan kunnen wij één goed, en een ander slecht noemen. Maar hoe kunnen wij ze tot één, de enige wortel rekenen. Het gaat erom, dat in Hem, in de Schepper, geen sprake van verschillen in wat dan ook zijn! Maar alles bevindt zich in een eenvoudig, niet in delen te ontbinden, niet complexe, niet samengesteld licht. Het eenvoudige licht – niet omdat het eenvoudig is, maar omdat in hem geen diversiteit is, omdat alleen hij, die ontvangt, onderscheidt in dit homogeen licht bepaalde, volgens eigen eigenschappen, kenmerken. En geeft aan zijn eigen gewaarwordingen verschillende namen. Maar in werkelijkheid bestaan deze eigenschappen in het geheel niet. Dat zijn eigenschappen van hem, die waarneemt, en niet die van het licht. D.w.z., alles bevindt zich in een volmaakte, eenvoudige eenheid. Daarom geeft de mens namen niet aan datgene, wat in het licht, in het hem omringende wereld is, maar volgens die gewaarwordingen, welke in hem dat oproept, volgens datgene, hoe hij waarneemt. Daarom spreken de namen, kenmerken, welke door de mens gegeven worden, alleen over menselijke aspecten, over eigenschappen van hem, die waarneemt, maar niet over de eigenschap van het waargenomen object zelf! De mens noemt niet datgene, wat hij gewaarword [met een naam], maar zijn eigenschappen, criteria, kenmerken. De Schepper is één, maar alleen de mens door zijn eigenschappen haalt van deze absolute eenheid verschillende gewaarwordingen uit en noemt op die manier de Schepper [ernaar]. Maar dat zijn geen namen van de Schepper, doch benamingen van menselijke gewaarwordingen. Zoals in het voorbeeld van rabbi J. Ashlag over de smaak van de hemelse manna: op zichzelf genomen is zij smakeloos, zij wordt met een zulke smaak waargenomen, zoals de mens haar wenst te gewaarworden. De geestelijke eigenschap van het licht is als volgt: het bevat alles, maar de mens - naar mate zijn [vollere] gelijkenis aan het licht - neemt hem waar als een steeds meer eenvoudig zijnde. Ook in de Schepper zijn voornemens, handeling en resultaat verenigd, hoewel in onze wereld zijn dat volkomen verschillende categorieën. Maar in de Schepper is alles, wat wij ons kunnen voorstellen: tegenstrijdigheden, oorzaken en gevolgen, elkaar ontkennende begrippen – al deze vormen zijn in één eenvoudig licht verenigd, in de categorie, welke “Eén, de Enige, Universele” heet. Waarom kan men deze eigenschap met één woord noemen? “Eén” – betekent, dat Hij buiten allerlei veranderingen is, alles in Hem is absoluut gelijkwaardig. De “Enige” – in de Schepper Zelf is alles in eenheid, hoewel datgene, wat van Hem uitgaat, roept in een gewaarwording van hem, die waarneemt, verschillende vormen afhankelijk van de eigenschappen van de waarnemer. De “Universele” – spreekt erover, dat hoewel Hij in de gehele schepping werkzaam is, waarbij Hij Zich op geheel verschillende manieren in gewaarwordingen van waarnemers van Zijn verrichtingen manifesteert, maar [alleen] één Zijn kracht (doel, wens) is in de gehele schepping werkzaam en deze kracht sluit in zich alles, wat zich voordoet. Juist in het zulke correcte perceptie van verrichtingen van de Schepper bestaat het gehele doel van onze ontwikkeling.
20
Hoewel Hij vele verschillende handelingen verricht: dood – doet opleven, roept leed op – vreugde, geestelijk verheft – laat afzaken, brengt leven – dood – al deze uitersten, en alles is van Hem, hoe vormt dit allemaal de eenheid? Geen onderscheid betekent niet onverschilligheid. Maar hoe kan één [en dezelfde] kracht die werkzaam is, tegenstrijdige handelingen lanceren? Het antwoord is wederom hetzelfde: het tegengesteld zijn is alleen in onze gewaarwordingen. En alles keert terug en verenigt zich aan het einde van onze correctie, op precies te zijn, aan het einde van de correctie van onze zintuigen, opdat wij de gehele schepping in de ware vorm zouden kunnen gewaarworden. Onze toestand met gecorrigeerde zintuigen, gecorrigeerde eigenschappen, heet het einde der correctie. Datgene, wat wij in hen zullen gewaarworden, heet het doel der schepping. Waarom bestaat in onze wereld een zulk verschil in waarneming? Omdat ons egoïsme absoluut verandert onze waarneming. Niet alleen, dat wij nagenoeg voor alle honderd percent de perceptie van het leven kwijtraken (datgene, wat wij leven noemen, heet in de Kabbala een zwakke kaars in vergelijking met het zonnelicht), maar ons egoïsme vertekent onze perceptie. Wij kunnen in onze wereld zelf waarnemen, hoe de mens datgene op verschillende manieren waarneemt, wat op hem zowel direct als indirect betrekking heeft en zijn egoïsme niet aanraakt. D.w.z., binnen de grenzen van onze wereld nemen wij de werkelijkheid niet correct waar, en zeker de geestelijke werelden, die hoger zijn, gewaarworden wij in het geheel niet, omdat het egoïsme, dat al onze gevoelens doordrenkt, verbergt, absorbeert, laat de geestelijke, altruïstische gewaarwordingen niet toe om tot ons bewustzijn aan te komen. En wanneer de mens het van het egoïsme vrije zintuigen zal verkrijgen, dan zal hij ontdekken, dat het enige doel van de Schepper sluit in zich alle handelingen in, welke hem voorheen tegengesteld leken. Zo schreef Ramban – en hij was een grote filosoof en kabbalist – in zijn commentaar op het boek “Jetsiera”: “Er is een verschil in categorieën Eén, de Enige en Universele”. Wanneer de Schepper van plan is om één kracht te gebruiken, dan verzamelt Hij al zijn krachten in één, d.w.z., laat Zijn goede wil zien, en dat betekent juist de manifestatie van de eenheid, omdat er geen verschil in Zijn verrichtingen is – dan heet Hij de Enige. En wanneer Hij Zijn verrichtingen verdeelt, d.i. Zijn handelingen uiten zich in gewaarwordingen van de mens als verschillend van elkaar, nu als goede, dan weer als slechte, dan heet Hij Universele, naar de aard van Zijn verrichtingen, welke uitsluitend één doel en resultaat hebben – om de schepping te vergenoegen. Dus, Hij is universeel in al Zijn verrichtingen en verandert niet, ondanks het feit, dat Zijn handelingen als verschillend waargenomen worden. En wanneer Hij volkomen homogeen is, en al Zijn verrichtingen een eenheid vormen, heet Hij Eén. D.w.z., “Eén” spreekt over de Schepper Zelf, bij Wie alle tegenstrijdigheden zijn gelijkwaardig en niet van elkaar te scheiden zijn. Wat betekent, dat de Schepper verenigt Zich om alleen door één kracht op te treden? Al Zijn handelingen streven één doel na – om te vergenoegen, wat Zijn eenheid ook waard is. Waarom niet elk merg kan dat waarnemen? Neem een toevallige mens op straat: hoe kan je hem iets uitleggen, daar hij niet in staat is om te horen van je zegt. Er is sprake juist van het niet te horen, en niet van het niet te luisteren. “Luisteren” kan hij, indien je hem aan een stoel aanbindt en voor hem een miljoen dollar neerleegt, maar “horen” zal hij niet kunnen, omdat daar bijzondere innerlijke eigenschappen, wensen, voor nodig zijn. Men hoort niet met oren, maar met het hart. En deze eigenschap is op generlei manier met het verstandelijke vermogen verbonden. Men kan de meest verstandige mens zijn, maar [toch] niet te horen. Neem nou dezelfde mens, neem een stok, de Schepper, Hij kan het beter doen, dan wij, en sla die mens flink gedurende dagen, maanden, jaren mee – zoveel dat nodig is, dan zal bij hem opeens het gehoor verschijnen. En hij zal beginnen te horen, niet omdat bij hem opeens het verstand verscheen, maar omdat het hart, het middelpunt van het egoïsme, besloot om te luisteren, om zich van ’t leed te
21
bevrijden. Daarom schrijft Baal Soelam, dat “het hart begrijpt”, en het hoofd, ons verstand, dat is alleen maar een secudair gereedschap voor het bereiken van datgene, wat het hart wenst. Maar begrijpen wij toch met ons hoofd, en daarom plachten de wijzen te zeggen: “En niet elk merg in staat is om dat te verdragen”. Het is niet eenvoudig om erover eens te zijn, dat tegenslellingen één geheel kunnen zijn - zo ver verwijderd is ons verstand van een mogelijkheid om de ware eenheid te begrijpen. Maar ook in het aanvaarden van dit geestelijk begrip – de eenheid der tegenstellingen - is aanvankelijk sprake over het hart, en het merg als een secundair gereedschap, zal alles aanvaarden, wat het zal beslissen en waarmee ons hart eens zal zijn. Wij kunnen immers waarnemen, welke verschillende wetten in verscheidene landen bestaan, hoe de mens zelf zijn redeneringen, overtuigingen verandert. Dat komt niet door het feit, dat hij verstandiger wordt, doch omdat zijn hart objecten van genieting vervangt, en het verstand verandert dienovereenkomstig zijn inzichten, aanpakken en de waarden herwaardeert, waarbij het zijn “verstandige” grondslag aan nieuwe wensen aanpast. In het geestelijke bevatten neemt in de eerste instantie het hart deel, “lieba”, welk hart de grootte van het bevatten door het verstand, “mocha”, bepaalt. Aan het begin van zijn bezigheid met de Kabbala, leert de mens hoofdzakelijk met zijn verstand, maar vervolgens beseft hij steeds meer, in hoeverre zijn begrijpen en het zich eigen-maken van de leerstof van zijn innerlijke, geestelijke toestand afhangen. En het gaat niet over een stemming, zoals in het bestuderen van andere wetenschappen of in elke andere zaak, maar onafhankelijk van een stemming, juist de scherpte van een geestelijke perceptie bepaalt het verstandelijke bevatten. Er zijn mensen, die zitten de Kabbala te leren gedurende tientallen jaren, maar indien daarbij hun hart niet “aangesloten” wordt, dan kunnen zij hoogleraren in de Kabbala worden, doch geen kabbalisten, daar een innerlijke behoefte om de Schepper te vinden ontbreekt in hen. Deze behoefte wordt in het hart als een punt geboren, een deel van de Hoogste, een deel van de Schepper zelf, welk Hij naar Zijn keuze in degene inlegt, wie Hij dichterbij wenst te brengen. Wij bestuderen zoveel boeken over de Kabbala, zoveel tijd in het bestuderen ervan doorbrengen, dat wij [in die tijd] elke wetenschap ons eigen zouden maken. Maar terwijl wij de Kabbala bestuderen, begrijpen wij steeds meer en meer, dat wij niets begrijpen. En dat komt, omdat de wetenschap Kabbala met name alleen in die plaats daadwerkelijk bestudeerd wordt, waar de wensen van hem, die haar bestudeert, met datgene overeenkomen, wat hij bestudeert. En aangezien in een beginner nog geen gecorrigeerde eigenschappen zijn, welke eigenschappen met datgene, wat hij leert, overeenkomen, vervliegt ook de kennis voortdurend. Bovendien, de kennis van wetten en regels van een of andere wetenschap stelt in staat om zijn logische conclusies te gebruiken en zijn theorieën op te bouwen. Maar in de Kabbala is dat onmogelijk, omdat tot onze allerlaatste toestand – de volmaakte en volle correctie – kennen wij het gehele beeld en alle wetten van de schepping niet en daarom over geen recht beschikken om zelf veronderstellingen op te gaan bouwen. En daarom alleen een ware kabbalist het recht heeft om boeken over de Kabbala te schrijven. Maar hij, die de geestelijke werelden niet bevat, waardoor hij geen eigen gevoelsmatige heldere bevatting heeft, omdat het “dunkt hem”, dat “daar” “zo” plaatsvindt. Ondertussen wordt in de Kabbala slechts over de10 sfirot gesproken, maar hoeveel erover geschreven is! Tienduizenden pagina’s. [Het gaat] zelfs niet eens over de10 sfirot, maar over de 4 stadia van het ontwikkelen van het licht. Of anders gezegd, over de wens om te geven en die om te ontvangen. Er is maar één Bron, welke alles geeft, maar hoeveel zijn er allerlei variaties, die alle werelden doen ontstaan, [a.o.] onze wereld, met alles, wat zich erin en erbuiten bevindt. En dat bestaat allemaal alleen uit twee elementen: licht en klie! Men dient te weten, dat men deze
22
wetenschap zich niet met het verstand kan nemen. Er zijn degene, die wat geschreven is uit hun hoofd weten. Dat is, trouwens, niet prijzenswaardig is, omdat het voornaamste in het bestuderen [van de Kabbala] niet de kennis, doch inspanningen, welke men levert: naar mate van zijn inspanningen ontvangt hij van boven hulp voor zijn correctie. Daarom prezen de wijzen van oudsher een bevatting hoog, en niet gewoon kennis. En zelfs verzochten zij in hun gebeden erom, om datgene, wat zij gedurende vele jaren bestudeerden, te vergeten! Zij wensten wederom ongeletterden te worden!!! Hoe overeenkomt dat niet met de tegenwoordige slimmerikken, die met pagina’s pochen, welke zij uit hun hoofd leren. Vanwege het feit, dat zij alleen uit hun hoofd leren, maar de Tora kwam in hun harten niet binnen, pochen zij ermee. Maar indien al was het maar een klein deeltje van wat zij leren in hun hart binnen zou komen, dan zouden zij niet datgene hoog waarderen, wat in hun merg binnenkomt, maar wat in het hart binnenkomt en hem corrigeert! Daarom vervliegt de leerstof, welke in de Kabbala bestudeerd wordt, met name vanwege ons niet gelijk zijn aan datgene, wat wij bestuderen. Maar in die mate, waarin de mens met een geestelijke leerstof gelijkenis gaat vertonen, begrijpt hij hem. Daarom voelen wij opeens, dat wij meer begrijpen – dat hangt van onze mentale toestand af: zijn wij op dit moment dichterbij met onze wensen tot de Schepper of verder van Hem. Enfin, laten wij naar de tekst terugkeren: wanneer Hij zich bij het uitvoeren van zijn verrichting verdeelt, wanneer Zijn handelingen, zoals het ons lijkt, zoals wij die gewaarworden, verschillend of zelfs tegengesteld zijn (goede – slechte) – dan heet Hij Universeel. Dat komt, omdat Zijn verschillende handelingen, goede en slechte, met inbegrip van die, welke door ons als een gigantisch leed waargenomen worden, handelingen die erger dan de dood zijn (immers soms zelfs een dood een bevrijding lijkt te zijn), zulk gigantisch leed, welke zich zowel met één mens als met een heel volk of volkeren voordoen – alleen voor het bereiken van één doel worden verricht: om een klie te vormen – d.w.z., zulke gewaarwordingen, waarmee men die genieting waar kan nemen, welke Hij wenst te geven. Juist het tegengesteld zijn van Zijn bestuur in onze waarneming zegt aan hem, die de volle eenheid in alle handelingen van de Schepper begrijpt, dat bij Hem in het geheel geen onderscheid bestaat noch in een oorzaak van Zijn handelingen, noch in de manier waarop Hij optreedt. Het onderscheid is alleen in de perceptie van de mens, alleen ten opzichte van hem, die ontvangt, gezien “niet-gecorrigeerd zijn” van zijn klie, het gereedschap van zijn waarneming, ervaart de mens die of een andere verrichting van de Schepper als slechte of goede. Terwijl het echte kenmerk van Zijn handeling is de volmaaktheid en het absolute goedheid. Indien wij onze gereedschappen der perceptie zouden corrigeren, dan zouden wij ontdekken, dat alles, wat de mens van de Schepper ontvangt, volmaakt en goed is. Hoe meer onze klie, gereedschappen, niet-gecorrigeerd zijn, des te meer lijkt onze toestand ons slecht te zijn, en des te meer beschuldigen wij de Bron van ons lijden in ons hart. Bovendien, deze beschuldigingen zijn onbewust. Wanneer de eerste kolonisten zich in Negev vestigden en zij vroegen rabbi J. Ashlag of zij daar zouden kunnen bestaan, antwoordde hij - ja, dat zij zouden dat wel kunnen, omdat hun gebed het regen zal brengen. Men wierp hem tegen, dat de kolonisten zijn toch niet gelovigen. Hij antwoordde, dat de wens van de mens in het hart zetelt – dat is juist zijn gebed tot de Schepper, omdat de Schepper – zijn enige Schepper, de Bron van alles. En onafhankelijk van het bewustzijn van de mens van de wereld, waarin hij bestaat, ook zijn onbewuste wensen worden door de Schepper waargenomen, zoals een moeder de wensen van een pasgeborene voelt en begrijpt. Eén – spreekt over het feit, dat bij Hem alles is volmaakt, verenigd, bestaan absoluut geen tegenstellingen en verschil ten opzichte van verscheidene scheppingen. En dat de enige gedachte en het enige doel de gehele schepping doordringt. En dat heet, dat al Zijn
23
verrichtingen gelijk zijn. Wij zijn te verschillend qua onze eigenschappen, om Hem te begrijpen. Zelfs binnen de grenzen van onze wereld begrijpen wij elkaar niet, indien wij qua onze wensen niet gelijken, en dat betekent, dat wij geestelijke van elkaar zijn verwijderd. In een zulk geval, bevinden twee mensen zich als het ware in verschillende werelden, als twee volkomen verschillende wezens. En het verschil tussen ons en de Schepper is in miljarden groter. Daarom dient elke onze inspanning om Hem te begrijpen daarin te bestaan, om met ons verstand te begrijpen, dat het in het geheel nutteloos is, d.w.z., door gereedschappen van onze wereld is het onmogelijk om een andere wereld te begrijpen, er zijn alleen onze geestelijke inspanningen voor nodig, om geestelijk, naar eigenschappen, ons gelijk te stellen, en daarna zullen wij Hem kunnen begrijpen. Daarom zullen alle filosofieën en wetenschappen nog duizenden jaren voor het raadsel van het leven blijven staan en zullen dat niet oplossen, zoals alle filosofieën en religiën al duizenden jaren trachten te doen. Indien de mens alleen door zijn verstand overweegt, hoe kan hij dan daarmee iets van buiten deze wereld begrijpen, wanneer het verstand zelf een product van onze materiële wereld is! Hoe kan men beweren, dat ons verstand objectief kan zijn, indien zo veel meningen zijn? Is dat niet datgene, wat zijn objectiviteit juist ontkent? Immers de objectiviteit kan alleen maar één zijn, absolute, onafhankelijk van de schepping, en de mens is niet in staat om van zichzelf uit te gaan, tenzij hij in plaats van zijn eigen keliem die van de Schepper zal verkrijgen. Met alle bellettrie, kunst – met alles, wat de mens als zijn geestelijke rijkdom noemt, prijst hij, in feite, zijn “ner dakiek” hoog. Wat bezingen zij? Het licht van de Schepper, dat in objecten van onze wereld ingehuld is. De mens neemt dit omhulsel waar, waarin een druppel van een geestelijke genieting zich inkleedt: “Hoe goed ben je, het omhulsel”, omdat daarin een geestelijke categorie bestaat, welke met name een genieting verschaft. Al onze activiteit is alleen daartoe gericht, om genietingen van dat heilig vonkje van de Schepper maximaal uit te halen. En de bellettrie beschrijft, hoe eenieder van ons uit de “ner dakiek”, uit dat klein vonkje licht, dat in onze wereld is gevallen, de meeste genieting weg kan zuigen. En welke wegen daarvoor bestaan. En welk leed men heeft, indien deze genieting er niet is. En alleen een pure wetenschap tracht om objectief naar de wereld te kijken. Maar het probleem is, dat de mens zijn niet-objectief zijn met niets vergelijken kan om daarmee een correctie in zijn onderzoekingen inbrengen. En indien de geleerden zouden weten, in hoeverre alles door de mens wordt doorgetrokken, in hoeverre resultaten van proefen van degene, die zij verricht, afhangen, dan zouden zij begrijpen, dat het ons speciaal daarvoor gegeven, opdat wij uiteindelijk tot de hoogste trap van de ontwikkeling van de wetenschap zouden komen, waar de wetenschap ons het beperkt zijn, het ingesloten zijn van het bevatten zou helpen te beseffen en ons naar de Kabbala zou helpen overgaan. Maar er kan geen sprake zijn van een vereniging van de wetenschap met de Kabbala. De wetenschap houdt zich alleen met verstandelijke berekeningen bezig, terwijl de Kabbala – met “hartelijke”, zoals in de Tora gezegd is: “het hart begrijpt”. Aangezien de mens zodanig geschapen is, dat hij alleen zichzelf liefheeft, dan hoe meer iets op hem lijkt, des te meer houdt hij ervan. Met zegt, dat tegenstellingen bij elkaar komen, maar dat is in de bellettrie! De mens houdt van zijn eigenschappen in zichzelf. Indien hij steelt, dan houdt hij misschien van deze eigenschap niet, maar in zichzelf rechtvaardigt hij deze eigenschap, omdat die hem een genieting verschaft, hem het gewenste geeft. Maar in een ander kan hij van dezelfde eigenschap al niet houden, omdat een ander daarmee geniet. D.w.z., wij houden van onze gewaarwordingen, en niet van onze eigenschappen. En indien ik een of andere van mijn eigenschappen beoordeel, blijf ik van hem toch houden en
24
kan van hem geen afscheid nemen, omdat die mij een genieting verschaft. Ziehier, op een groen weiland staat een smakelijke koe. Indien men ervan een stuk afsnijdt, aanbraadt, bijvoorbeeld, en hem tussen de tong en het gehemelte plaatst, dan gewaarwordt een mens in zijn keel een genieting. Geniet ik dan van een koe? Of van een stuk uit diens zijkant, waaruit ik vlees afsnijdt en ervan een steak maak? Het object van mijn genietingen – dat is dat vonkje licht, dat geestelijke, wat zich in dit vlees bevindt, zoals het in elk ander object van onze wensen is. Wanneer dat geestelijke, dat in een stuk vlees is ingekleed, met mijn zintuigen in aanraking komt, dan halen er de receptoren en mijn merg op een of andere manier een bepaald signaal uit, welk door mij als een genieting ervaren wordt, omdat het centrum van een genieting in het merg geprikkeld wordt. Maar het prikkelen van het centrum – dat is een kledij, maar een gewaarwording van een genieting – dat is een geestelijk deel van het waarnemen. Dezelfde vibraties als van een stuk vlees kan ik bij mijzelf door elektrische signalen op grote hersenen oproepen. D.w.z., het ligt niet aan een koe en evenmin aan een stuk vlees of een bepaalde prikkeling. Dan is een liefde een bepaalde vorm van een prikkeling? Ook niet! Ik hou niet van deze elektrische stroom. Waar is dan datgene, waar ik van hou? En wie is hij, die liefheeft? Uiteindelijk, indien wij in onszelf gaan graven – en dat kan alleen een kabbalist doen – dan zullen wij in onszelf een klie en het licht bevatten. Meer bestaat het niet. Noch een koe, noch diens lichaam, geen vlees, geen elektrischae stroom. Alleen maar licht en klie. En al het overige – dat zijn bekledingen, die zij inkleden.
25
3. VERSCHILLEN IN INVLOED VAN BOVEN: VÓÓR ZIJN BEVATTING DOOR EEN ONTVANGER EN NA ZIJN ONTVANGST IN GEWAARWORDINGEN VAN EEN LAGERE Waarmee verschilt de hemelse manna van brood? – door haar bijzondere eigenschap: eenieder ervaarde in haar datgene, wat hij wenste te gewaarworden. Dat is dan de enige geestelijke eigenschap – die in het geheel geen eigenchappen heeft, maar wordt op die manier geopenbaard, dat men hem ontvangen kan. In bekledingen van onze wereld stellen zij zelf een smaak vast, welke smaak zij van binnen henzelf zich bevindende geestelijke kaars vormen. Deze heeft geen smaak, maar is in staat om zich in welke eigenschap dan ook te manifesteren, afhankelijk van perken der eigenschappen van een ontvanger, die deze bevat. En juist deze eigenschap heet “man” – het brood uit de hemel. Omdat hij, die hem ontvangt, proeft – gewaarwordt in hem datgene, wat hij wenst. Naar de manier waarop wij in ons Zijn bestuur gewaarworden, zo noemen wij de Schepper. Om precies te zijn, naar datgene, hoe wij ons in die wereld gewaarworden, welke de Schepper schiep, noemen wij de Schepper niet door een naam met onze mond uit te spreken, maar door een gewaarwording in het hart, wensen wij dat of niet. Omdat alleen Hij de reden en de kracht is, welke alles om ons heen schept. Onze benamingen van de Schepper elke minuut veranderen – afhankelijk van datgene, hoe wij ons voelen. Wanneer wij over de namen van de Schepper spreken, bedoelen wij niet hoe men Hem noemt, maar hoe de mens zich gewaarwordt. Juist een innerlijke gewaarwording van de mens is dan een naam, waarmee hij de Bron van datgene, wat met hem gebeurt, noemt. Dat betreft alle wezens, die tot elke levenloze, vegetatieve of dierlijke natuur behoren, en zelfs tot de mens, welke niet beseft, dat er een Bron van datgene, wat met hem gebeurt is, bestaat. Maar ons doel is om deze Bron te gewaarworden en Hem met zijn ware naam te gaan noemen: Goede en Die Goed doet. Maar van beide kanten vindt een koppeling van dit probleem plaats: totdat de mens de Schepper met Zijn ware naam zal kunnen noemen, zal de Schepper zich van hem verbergen, omdat het staat de Schepper niet aan om Zich aan de mens te gaan openbaren, welke mens als het ware kwaad doet. En aan de andere kant, de mens kan de Schepper niet gewaarworden, totdat hij een gelijkenis van eigenschappen met Hem niet bereikt, omdat de mens al zijn eigenschappen rechtvaardigt. Daarom wordt de Schepper door de mens gezien, als Hij, die verschillende eigenschappen heeft. Maar dat is de mens zelf, die in de enige Schepper verschillende kwaliteiten onderscheidt en in overeenkomst met zijn eigen eigenschappen deze in goede en slechte indeelt. En daarom bestaan in de mens tegelijkertijd, als het ware, tegengestelde eigenschappen. Het slechte en het goede wordt in de Tora gewoonlijk als “zoete” en “bittere” genoemd. Maar bestaan soms al deze smaken in de Schepper, terwijl de mens ze van allen, die in de Schepper bestaan, onderscheidt? In de Schepper bestaat dat allemaal niet, maar Zijn licht beïnvloedt de mens op die manier, dat in hem dit of dat smaak ontstaat afhankelijk van de gemeenschappelijke eigenschappen van de mens en het licht van de Schepper. Het eenvoudige licht van de Schepper bevat alles en niets. Bevat alles, wat de mens ook kan voelen, en niets concreets, omdat zonder hem, die ontvangt, bestaat ervan niets. Alleen een ontvanger kan in zich die of andere uitwerking van de Schepper onderscheiden en gewaarworden. Daarom zeggen wij, dat er niets bestaat, behalve het eenvoudige licht, dat alles vult. Maar alles, wat door ons geopenbaard wordt, wordt alleen ten opzichte van ons geopenbaard, alleen
26
in ons, en alleen individueel in eenieder van ons. Maar voor hen, die zich op één geestelijke trap bevinden, manifesteert de Schepper Zich gelijkelijk. Zoals, bijvoorbeeld, aan ons, die zich op de trap, welke onze wereld heet, bevinden, vertoont de Schepper zich gelijkelijk: allemaal gewaarworden wij één en hetzelfde beeld om ons heen. En zij, die in de geestelijke wereld opstijgen, gewaarworden tegelijkertijd met onze wereld nog één beeld in zichzelf, nog één wereld. En allen, die zich op één geestelijke trap bevinden, gewaarworden hetzelfde. Daarom juist kunnen kabbalisten informatie uitwisselen en boeken schrijven. Anders zouden wij niets aan elkaar kunnen zeggen. En eenieder, die op een trap, welke “Avrahaam” heet, opstijgt, wordt Avrahaam, omdat hij zijn eigenschappen bereikt en daarom zijn naam ontvangt: immers niets in het geestelijke objecten van elkaar scheidt, behalve hun eigenschappen. En indien eigenschappen samenvallen, dan vallen ook objecten samen. Eveneens als in de Tora zelf: eenieder kan in haar datgene zien, wat hij wenst. Maar er bestaat een Tora, welke de mondelinge Tora heet – deze wordt alleen persoonlijk aan degene geopenbaart, die haar bevat, met behulp van een scherm, dat op het niveau van de mond in het geestelijke lichaam van de mens staat. Dan wordt de Tora, die het eenvoudige licht is, voor de mens als datgene, wat verschillende smaken heeft. En het licht van de Tora heet dan taamiem (smaken) – het licht, dat van de mond tot de taboer van een geestelijke partsoef verspreid wordt. En dan begint de mens verschillende smaken in het gewaarworden van de Schepper voelen, maar dat allemaal onderscheidt hij zelf, eveneens als in onze wereld. Echter de Schepper zelf – dat is een eenvoudig (niet-samengesteld) geestelijk licht. Enfin, alles komt neer op het verbergen of onthullen van de Schepper, aangezien Hij – de bron van het licht, welke in zich alles draagt. En in Hem worden alle mogelijke eigenschappen en vormen in de vorm van het eenvoudige licht verenigd. Daarom kunnen wij altijd het volgende onderscheiden: 1 – het eenvoudige licht – vóórdat het in gewaarwordingen van een ontvanger binnen is gekomen, en het is nog daarom eenvoudig, omdat het generlei eigenschappen en kenmerken heeft, maar in zich alles insluit. 2 – hetzelfde licht nadat het in gewaarwordingen van een ontvanger is binnengekomen, als gevolg waarvan het licht een of andere bepaalde eigenschap verkrijgt in overeenkomst met eigenschappen van een ontvanger.
27
4. HOE KAN MEN ZICH VOORSTELLEN, DAT DE ZIEL EEN DEEL VAN DE SCHEPPER IS Kabbalisten beweren, dat een ziel – een deel van de Schepper van boven is. Wat betekent, dat een ziel – een deel van de Schepper is? Kabbalisten – dat zijn zij, die langs de geestelijke trappen zijn opgestegen, voelen, wat het geestelijke betekent, de geestelijke wereld gewaarworden, het licht van de Schepper ontvangen. Daarom juist heten zij kabbalisten – van het woord Kabbala, omdat zij het licht van de Schepper ontvangen. En zoals zij het onthullen van de Schepper voelden, zo beschreven zij dat in hun boeken. Op die manier ontvingen wij alle boeken van de Tora. Immers, men kan zich toch inderdaad niet voorstellen, dat de Schepper daalde van de hemel in een of andere gematerialiseerde vorm af en een of andere boekrol of stenen tafelen overhandigde. Zij schreven één boek – noemde dat de Tora, dan – een ander – Misjna, derde – Talmoed. e.d. de auteurs van alle boeken van de Tora waren kabbalisten en daarom konden datgene schrijven, wat zij beschreven, konden namens de Schepper spreken. Onder deze kabbalisten waren mensen van allerlei niveaus. In overeenkomst met die trappen, welke zij bevatten, worden zij ernaar genoemd. Juist zij gaven ons onze Tora. En zij schreven tevens, dat onze ziel een deel van de Schepper Zelf is. Bovendien, zeggen zij, er is geen onderscheid tussen een ziel en de Schepper Zelf, alleen een ziel – dat is een deel, en de Schepper – is alles. Aangezien het onderscheid in het geestelijke alleen het verschil in eigenschappen is, wordt reeds daarmee gezegd, dat er geen onderscheid qua eigenschappen is tussen dat deel van de Schepper, dat in ons is, welk onze ziel heet, en de Schepper Zelf. Welk verschil is dan tussen een ziel en de Schepper? Alleen, dat Hij een geheel is, maar een ziel een deel? Maar er bestaan in het geestelijke geen deel en geheel, geen omvangen, maar allen een onderscheid naar eigenschappen, omdat de geestelijke wereld – de wereld van wensen is. Misschien wordt het een deel van een grotere wens bedoeld? Kabbalisten zeggen, dat een ziel gelijkt op een steen, dat van een rots is afgescheiden, waar een rots – dat is alles, en een steen – dat is een deel. Maar indien alles in het geestelijke door zijn verschil qua eigenschappen van elkaar onderscheidt, en hier wordt het gezegd, dat er geen [ander] onderscheid is, dan in omvang, hoe kan dan een zulk onderscheid in het geestelijke zijn, terwijl een onderscheid in het geestelijke alleen een onderscheid qua eigenschappen kan zijn? Immers, indien in de geestelijke werelden twee objecten dezelfde eigenschappen hebben, hetgeen betekent, dat zij van één en hetzelfde materiaal zijn, van dezelfde kwaliteiten, waarmee onderscheiden zij zich dan van elkaar? En indien wij zeggen, dat het niet hetzelfde is, maar dat zij twee verschillende dingen zijn, dat zijn van elkaar gescheiden zijn, en daar er geen plaats en afstand in de geestelijke wereld, wat scheidt dan één van een ander af? Immers er dient een of ander verschil tussen hen te zijn? waarmee zij aan elkaar niet gelijk zijn?
28
5. HET GEESTELIJKE SCHEIDT ZICH KRACHTENS HET VERSCHIL IN EIGENSCHAPPEN, ZOALS HET MATERIËLE SCHEIDT ZICH DOOR EEN SCHEIDENDE KRACHT Het geestelijke onderscheidt zich van zijn voorgaande vorm, of van één geestelijk object wordt een of ander deel afgescheiden – als gevolg van een verschil in eigenschappen, net zo, als in de materiële wereld één voorwerp in tweeën door een bijl verdeeld wordt, waar een bijl – dat is iets buitenstaands, dat één in twee delen verdeelt. D.w.z., er bestaat in het geestelijke iets, dat buitenstaands is, dat een deel van de Schepper kan afscheiden, als een bijl een deel van een matetieel lichaam afscheidt. Maar deze delen, ondanks het feit, dat zij zich niet in de Schepper bevinden, beschikken over Zijn eigenschappen, aan Hem gelijken, als een steen en een rots. In de Kabbala wordt gezegd, dat het enige, wat de Schepper schiep – dat is de ziel van Adam, welke vervolgens in 600.000 delen werd afgescheiden. Zo, bestaan, waarschijnlijk, 600.000 verschillen in iets tussen deze delen, elke waarvan een deel van de Schepper blijft? Een ziel – dat is een geestelijke partsoef , klie (vat), welke over een scherm beschikt – een kracht om aan zijn egoïsme weerstand te bieden, welke kracht het toelaat, om het licht van de Schepper te ontvangen. Een vat zelf is een egoïstische wens. Als gevolg van een invloed van het licht erop verkrijgt hij een kracht om het licht omwille van de Schepper te ontvangen en niet voor zichzelf. Deze kracht heet “scherm”. Met behulp van een scherm ontvangt een partsoef naar binnen het licht van de Schepper. Dit licht heet een ziel van een partsoef. En, natuurlijk, hetzelfde licht en het algemene licht, dat van de Schepper uitgaat – dat is hetzelfde, en het verschil tussen hen bestaat daarin, dat het licht, welke naar binnen in een partsoef is ontvangen vormt een deel van het algemene licht. En toch bestaat een verschil tussen één deel van het licht en een ander, alsmede van het algemene licht in partsoefiem, waarin deze porties van lichten, deze zielen, zich inkleden. Met name een bepaalde eigenschap van elke partsoef stelt hem in staat om van het eenvoudige licht een bepaalde eigenschap af te scheiden. Aangezien alleen een scherm, dat zich boven die of die grootte van een egoïstische wens zetelt, bepaalt een gelijkenis aan de Schepper in een ziel van hem, die gewaarwordt. Alleen een scherm verdeelt het algemene licht in delen, elk waarvan hij in een voor hem passende klie ontvangt.
29
6. HOE KAN MEN ZICH HET VERSCHIL VOORSTELLEN TUSSEN EIGENSCHAPPEN DER SCHEPPING EN DE TOESTAND IN DE ONEINDIGE WERELD? Het is ons alleen één wet in de geestelijke wereld bekend – DE WET VAN HET ABSOLUTE ALTRUÏSME. En alleen één wet in onze wereld - DE WET VAN HET ABSOLUTE EGOÏSME. Aangezien in de schepping niets is, behalve de Schepper en de schepping – mens, kunnen wij alle veranderingen van onze toestanden alleen ten opzichte van het enige toonbeeld verrichten – de Schepper. Daar de mens zijn eigen toestanden onophoudelijk verandert. Daarom bevinden wij ons in onze uitgangstoestand aan het absoluut tegengestelde uiteinde op de geestelijke schaal, polair van de Schepper verwijderd door onze egoïstische wensen om een genieting alleen voor onszelf te ontvangen. Vandaar, heeft ons vorige vraag: hoe kan een ziel dan een deel van de Schepper blijven en tegelijkertijd toch van Hem afgescheiden zijn, een eenvoudig antwoord: een ziel scheidt zich daarmee af, dat zij in een klie, vat, wens om te genieten, het egoïsme geplaatst wordt. En in de mate van zijn onderscheid van de eigenschappen van de Schepper – het absolute altruïsme – is de schepping dichterbij tot de Schepper of verder af van Hem. En behalve dat bestaat in de wereld niets. Maar indien er alleen twee dingen bestaan – de Schepper en de schepping, en dat de schepping – het egoïsme is, hoe kunnen wij dan zeggen: “Er bestaat een mens, waarbinnen een ziel is – een deel van de Schepper, d.i. Hij Zelf”. Is dat de Schepper, Die in de mens bestaat? En is Zijn deel – het licht, hetzelfde qua eigenschappen, als de Schepper Zelf? Hoe kan het zijn? Immers, Hij bestaat in de mens, en is dus, van de Schepper afgescheiden? Indien hij van de Schepper afgescheiden is, hoe kan het licht Zijn deel zijn? Een deel betekent een gelijkenis aan het geheel, qua eigenschappen. Betekent dat, dat in de mens een deel van de Schepper is, d.i. eigenschappen van de Schepper? Immers behalve eigenschappen, wensen, bestaat er in het geestelijke niets anders. Maar in het geestelijke onderscheiden wij delen van het geheel daardoor, dat wij van eigenschappen veranderen. Betekent dat, dat een deel, dat zich afscheidt, andere eigenschappen dient te hebben? Dan kan het niet langer een deel van de Schepper heten. Het dient al een of andere andere naam te ontvangen. Maar Baal Soelam zei ons eerder, dat het verschil tussen een ziel en de Schepper bestaat alleen maar daarin, dat een ziel – een deel is, en de Schepper – het geheel. D.w.z., een ziel verandert haar eigenschappen niet, maar scheidt zich alleen als een deel af. Hoe kan dat dan in het geestelijke zijn? Immers, dat strookt niet met een regel, dat in het geestelijke, gezien het ontbreken van lichamen, het onderscheid tussen geestelijke objecten alleen in het onderscheid qua eigenschappen bestaat, net zoals in onze wereld het geval is. Waarmee onderscheidt zich dan een deel van de Schepper? Zodra de Schepper besloot om de schepping te creëren (onder de schepping wordt alleen de mens bedoeld, en al het overige – dat zijn secundaire trappen van het geestelijke bevatten, welke alleen in ons bestaan, voor het bereiken door de mens van zijn doel), verscheen alles, wat door Hem gepland was, terstond in zijn definitieve vorm. Dat komt, omdat in het geestelijke geen enkele beweging, tijd, daad, niets bestaat, behalve de wens. Daarom werd deze wens (om een mens te scheppen, zodat Hij hem met een absulute genieting zal vergenoegen) met het ontstaan ervan in de Schepper terstond de uiteindelijke toestand. Met name in zulke toestand gewaarwordt de Schepper ons. Juist inn zulke toestand bevinden wij ons allemaal, maar wij gewaarworden dat niet. En dat komt alleen omdat onze gewaarwordingen zijn nog niet gecorrigeerd. En zodra wij ze zullen corrigeren, zullen wij
30
onze ware toestand voelen. Maar voorlopig hindert ons ons egoïsme dat te gewaarworden, welk egoïsme op al onze zintuigen een waas omslaat. De toestand, waarin de Schepper ons gewaarwordt, welke gecorrigeerde zielen gewaarworden, heet de Oneindige wereld. De aan hem tegengestelde toestand – dat is onze huidige gewaarwording, welke “onze wereld”, of “deze wereld” heet. D.e.z., een wereld – dat is geen matetiële ruimte, maar het totaal aan gewaarwordingen van de mens. En omdat er vele van zulke totaliteiten kunnen zijn, heet elke van zulke gewaarwordingen “wereld”. Enfin, de wens van de Schepper, Zijn geheel plan van het begin tot aan het einde, met alle tussentijdste – en eindtoestanden, dat allemaal in de volledigste en de volmaaktste vorm al bestaat. En deze voltooide toestand heet de Oneindige wereld, de “EJN-SOF”, wat betekent “er is geen einde”, er is geen einde aan die genieting, welke de schepping van de Schepper ontvangt. Waarom heet die Oneindigheid? - Volgens het voornemen van de Schepper. Hij wenste een oneindige genieting te geven, daarom verscheen een toestand, waar de zielen met die genieting gevuld zijn, welke de Schepper besloot om te geven. De wens van de Schepper om zielen te scheppen, om hen te vergenoegen, heet de 1e toestand. De toestand, welke de zielen direct bereikten naar enkele wens van de Schepper, heet de toestand 3. maar aangezien de zielen zelf dat nog niet gewaarworden, bevinden zij zich in de tussentijdse toestand 2 – op weg, om hun ware toestand te gewaarworden. En deze is mogelijk om te gewaarworden, alleen na zich te hebben gezuiverd, om precies te zijn, zijn gevoelens, van het egoïsme. Omdat alleen dat onderscheidt hun van de Schepper. En na hun egoïsme te hebben geannuleerd, zullen de zielen dezelfde zijn, als Hij, en daarom zullen zich eveneens in hun volmaakte, ware toestand. En dan zullen zij ontdekken, dat vóór die tijd, waren zij als in een droom, want het is gezegd: “Wanneer de Schepper ons naar de Tsieon terug zal laten keren, zullen wij (zien, dat wij) als in een droom waren”. Het geleidelijke toenadering van de mens van het meest verwijderde punt tot onze wereld, tot de 3e toestand, heet het opstijgen langs de geestelijke ladder, welke de ladder van Jaakov genoemd wordt, welke hij zag, zoals in de Tora is gezegd, als in een droom. Het verwijderen van de mens van Zichzelf, verrichtte de Schepper door het achtereenvolgende neerdalen, het verslechteren van geestelijke eigenschappen, van Zichzelf tot tegengesteld zijn aan Zichzelf. Deze achtereenvolgende neerdaling van de geestelijke trappen heet het scheppen, ontwikkeling van werelden van boven naar beneden, van de Schepper (het absolute altruïsme) tot onze wereld (het absolute egoïsme). “Neerdalen” – wordt bedoeld een geleidelijke verruwing van zijn wensen. En tot aan de toestand, welke “het einde der neerdaling” heet, de laatste geestelijke trap – de malchoet van de wereld Asieja, waaronder zich alleen onze, al niet geestelijke, doch materiële wereld bevindt, waar wij ook in een volle afzondering van het geestelijke, van het altruïsme, bestaan. Het verschil tussen onze wereld – toestand – en de voorgaande bestaat daarin, dat in deze toestand, of op deze trap, wordt de Schepper in het geheel niet gewaarword, op deze trap ontstaan uit geestelijke objecten materiële, lichamen van onze wereld (levenloze, vegetatieve, dierlijke, m.i.v. de mens), en zij worden niet met het licht van de Schepper gevuld, zoals op voorgaande trappen het geval was. Maar in hen bestaat alleen een door de wezens zelf niet bewust klein vonkje, welk vonkje op deze trap het bestaan geeft en welk leven in deze wereld heet. Daarom kan men zich de gehele schepping in de vorm van het neerdalen van de Schepper van de trappen – werelden voorstellen, van boven naar beneden: De Schepper de Oneindige wereld – toestanden 1 en 3 Wereld Adam Kadmon Wereld Atsieloet Wereld Brieja Wereld Jetsiera Wereld Asieja Deze Wereld De Schepper dermate verruwde de eigenschap van het altruïsme van boven naar beneden, dat Hij een volkomen tegengestelde aan hem schiep – het egoïsme, de wens om voor zichzelf te
31
genieten. Het opstijgen van de mens door een achtereenvolgende correctie van zijn eigenschappen van beneden naar boven heet de correctie van de schepping, de toestand 2. Deze dienen wij door te lopen en in onze gewaarwordingen de toestand 3 te bereiken, waarin wij ons reeds bevinden, maar die wij niet gewaarworden. Deze weg dienen allen door te lopen, maar hoe hem door te lopen – dat is de vraag: door de weg van de Tora – dat is betrekkelijk snel, waarbij men het doel van de schepping bewust als het doel van zijn leven aanvaardt. Of een weg van lijden, onbewust, noodgedwongen, door een dwingende pijnlijke ontwikkeling van de gehele mensheid onder druk van de natuurwetten. De Schepper Zelf kunnen wij niet bevatten. Van Hem gaat het licht uit – die eigenschap, waarmee Hij besloot ons te scheppen en welke wij met name van Hem waarnemen. En volgens deze eigenschap – wens om ons te scheppen en te vergenoegen – oordelen wij over Hem, d.i. in overeenstemming met Zijn handeling. Maar de vraag wie Hij Zelf is, heeft geen zin, omdat er geen antwoord op is! Daarom heeft Hij geen naam. Immers een naam kunnen wij alleen aan die eigenschap geven, welke iets kan kenmerken. Maar die namen, welke kabbalisten die de Schepper gewaarworden Hem geven, worden niet de Schepper Zelf gegeven, doch aan Zijn licht, omdat zij niet de Schepper bevatten, maar het licht, dat van Hem uitgaat. En naar een uitwerking van dit licht in de schepping, in zielen, op verschillende geestelijke trappen, geven kabbalisten aan dit licht namen: Goede, Barmhartige, Strenge e.d. Daarom wordt daar, waar gewoonlijk de Schepper is gezegd, het licht bedoeld, dat alles schept, verwekt, maar in geen geval Hij Zelf. Alle onze willekeurige woorden – dat zijn klanken, welke iets dat bevat wordt, gewaarword, door ons beseft, uitdrukken. Er kunnen geen woorden zijn, welke datgene noemen, wat in het geheel niet voorgesteld wordt, wat in generlei verbeelding kan ontstaan. Immers, wij gewaarworden eerst, iets ons verbeelden, en vervolgens een naam, een benaming aan onze verbeelding of gewaarwording geven. En een andere mens begrijpt mij, omdat ik hem kan uitleggen, wat voor een gewaarwording deze naam bij mij oproept, wat is dat voor een object, een eigenschap, handeling. Aangezien wij allemaal met gelijke zintuigen en verbeelding zijn uitgerust, kan men aan een ander zijn gewaarwordingen, gedachten overbrengen. Al onze woordenschat is op onze bevattingen opgebouwd. En indien wij iets niet gewaarworden, betekent dat, dat bij ons daarvoor in het geheel geen woorden voorhanden zijn. Zij, die de Schepper gewaarworden, noemen Hem of Dreigende, of Ontzagwekkende, of Barmhartige – afhankelijk van datgene, wat zij gewaarworden. Zij echter, die niet gewaarworden, kunnen alleen in het gebedsboek datgene uitspreken, wat daar geschreven staat. Maar dat zijn dode woorden, waarachter geen duidelijke gewaarwordingen staan. Hoewel, een fantasie van de mens werkt dermate scherp, dat de mens tekent zich het beeld van de geestelijke wereld, de Schepper, in vergelijking met datgene, wat hij zich op basis van beelden uit deze wereld kan voorstellen. En hoewel er in het geleel geen verband, gelijkenis tussen deze twee beelden bestaat, maar voor hem is dat voldoende voor zijn volle bevrediging van zijn religieuze gewaarwordingen en een volle gewaarwording ervan, dat hij zich in een of ander contact met de Allerhoogste bevindt. Maar in elke generatie zijn er denenen, die een scherp gebrek in een heldere gewaarwording van het geestelijke, van het contact met de Schepper, ondervinden. Een zulke gewaarwording van het streven omhoog heet een gewaarwording van een punt in het hart. Indien een mens een dergelijke behoefte scherp gewaarwordt, dan vindt hij geen rust voor zichzelf, hij komt tot de Kabbala en met behulp daarvan een gewaarwording van de geestelijke werelden bereikt. Wat betekent een gewaarwording van de oneindigheid? Zoals wij al hebben gezegd, dat is niet gewoon een gewaarwording van onbegrensdheid, doch onbegrensdheid van een genieting: precies zoveel, als je wenst – gewaarwordt. D.w.z., de
32
oneidigheid – dat is onze subjectieve gewaarwording van een onbegrensdheid van een genieting, een bepaalde, gewenste genieting, waar geen einde aan is, geen beperking noch van boven, van de Schepper, noch van beneden, van ons. Zij, die deze toestand, de allerhoogste toestand van het ontvangen van de Schepper van alles, van het allerhoogste, dat Hij wenste te geven, voelden, noemden deze gewaarwording “Oneindigheid”. Juist zo voelt een mens met zijn geestelijke zintuigen, en daarom noemt hij dat zo. Indien wij Hem in het geheel niet gewaarworden, dan kunnen wij over Hem niets zeggen. [Dat kunnen wij doen] alleen over Hem, wiens uitwerking wij op ons gewaarworden. Niet Hem, maar onze gewaarwording van Hem. Zoals, bijvoorbeeld, ik stel mij iemand voor, hoe ik al zijn uitwendige en innerlijke eigenschappen waarneem, welke ik in mijn zintuigen gewaarword en waardeer. Hoe ik Hem gewaarword hangt van mijn eigenschappen en van buiten komende redenen af, welke met Hem persoonlijk niets te maken hebben. En hoe Hij in werkelijkheid is? Net zoals wij over iets objectief niet kunnen oordelen, zo kunnen wij ook niets objectiefs over de Schepper zeggen. Omdat het onmogelijk is om iets buiten zichzelf, een object, door zijn eigen zintuigen, zoals het in werkelijkheid is te gewaarworden. Immers, het gewaarworden veronderstelt al het voorhanden zijn van degene, die gewaarwordt, met al zijn kwaliteiten en eigenschappen. Daarom alleen de Schepper is tegelijkertijd én het gevoel, én Hij, die gewaarwordt, terwijl in de mens zijn deze twee begrippen afgescheiden: ik en datgene, wat ik gewaarword. In de Kabbala wordt erover als volgt gezegd: “het licht van de Schepper bevindt zich in de absolute rust, d.i. het heeft één doel – om de scheppingen te scheppen en te vergenoegen. En alle namen, waarmee de scheppingen Hem noemen, komen uit een gewaarwording door hen van dat licht voort, dat zij in Hem door hun gevoelens voor zichzelf onthullen. Naar datgene, hoe zij Hem gewaarworden – juist zo noemen zij Hem. En daarin onderscheidt de Schepper zich van datgene, wat door Hem geschapen is: in het geschapene bestaat een onderscheid tussen een gewaarwording en hem, die gewaarwordt, een begrip en hem, die begrijpt. D.w.z., er is degene, die gewaarwordt en zijn verband met een omgeving, welk verband een gewaarwording van het uitwendige heet. Maar gewoon iets, dat buiten hem, die bevat bestaat – dat is alleen de Schepper Zelf. En daarom is het onmogelijk om Hem te bevatten. Immers, de mens bevat alleen door zijn gewaarwording, door zijn waarneming. Maar de echtheid van de menselijke waarneming kan alleen ten opzichte van hem, die gewaarwordt op die manier. En wij zien zelf, hoe onze waarderingen en voorstellingen over de wereld veranderen, over onze kwaliteiten – doch datgene, wat verandert is niet de wereld, maar onze zintuigen en waarderingen, d.i. niet dat verandert, maar hoe wij waarnemen. Dan bestaat een verschil tussen de Schepper Zelf en datgene, hoe ik Hem gewaarword. Een gewaarwording van de Schepper heet “licht”, d.i. licht en de Schepper zijn voor ons hetzelfde. Maar in principe dienen wij te begrijpen, dat licht – dat is een subjectieve gewaarwording van de Schepper. En, door licht waar te nemen, kunnen wij hem allerlei benamingen geven. En dat in overeenkomst met die gewaarwordingen, welke wij ondervinden. “Chassadiem”, “Chochma”, “Ga”R”, “Va”K” – deze begrippen zeggen ons niets, wij horen ze alleen maar. Maar indien wij op die trap zullen opklimmen, waar degenen stonden, wie deze benamingen aan het licht gaven, dan zullen wij terstond begrijpen, waarover zij spreken. Wij zullen niet gewoon zeggen, bijvoorbeeld, “het licht chochma in de sfira chochma van de wereld Jetsiera” – wij zullen gewaarworden, wat bedoeld wordt onder die benaming, welke benaming degene, die deze gaf, ervaarde. In onze wereld, indien je een culinair boek leest – dan is dat nog niet genoeg, om zich met datgene te vullen, waarover daarin gesproken wordt. Maar, indien je je in de geestelijke wereld bevindt, d.i. indien bij je een scherm op je egoïstische wensen aanwezig is, en je een boek over een “smakelijk en gezond voedsel” leest,
33
de Kabbala, dan kan je je terstond met het voedsel – licht – vullen. Terwijl kabbalisten een boek lezen, verrichten zij tegelijkertijd een geestelijke handeling: het ontvangen van licht in een scherm. D.w.z., zij vormen een gedachte in een handeling om. Daarom kan een kabbalist in een gewoon gebedsboek bidden, maar hij begrijpt, welke geestelijke handelingen in woorden van een “gewoon” gebedsboek” besloten zijn, dat met “menselijke” letters geschreven is. En er zijn kabbalistische gebedsboeken, waar precies gezegd is, welke geestelijke handelingen dient men te verrichten: thans dient men daar en ginds op te opstijgen, die of die “zievoeg” te verrichten, daarna daar en ginds af te dalen, iets toevoegen, e.d. Door te weten, wat eronder verondersteld wordt, kan men dienovereenkomstige handeling uitvoeren. Een kabbalist kan datgene lezen, wat in gematria geschreven is, in letters met al hun aanduidingen “taamiem”, “nekoedot” – en dat is voor hem allemaal een aanduiding van geestelijke handelingen. In het boek “Kabbala. De geheime joodse leer”, deel 3 wordt een voorbeeld gebracht over het kabbalistische gebedsboek van RaSja”Sj. Daarin wordt aangegeven, wat dient een kabbalist geestelijk doen. Voor het vervullen van het Voorschrift van het opleggen van tfiellien dien je tot het niveau van de partsoef Z”A van de wereld Atsieloet opstijgen, haar grote toestand te bereiken – dan zal bij je in de kether van de partsoef Z”A het licht zijn, welk licht “tfiellien” heet. Dat zal in je geesteiljke partsoef plaatsvinden. En dat heet in de Kabbala “opleggen van tfiellien”. Een fysiek lichaam van de mens vervult het Voorschrift van tfiellien fysiek, maar indien bij een mens een geestelijk lichaam verscheen, dan vervult hij daarmee het Voorschrift van tfiellien geestelijk. Een geestelijk lichaam van de mens ontstaat met een verschijning van een scherm op zijn egoïsme. Een grootte van het scherm bepaalt een grootte van een geestelijk lichaam. Daarom kan een geestelijk lichaam zich in verschillende toestanden bevinden, welke toestanden op namen van een fysiek lichaam lijken: een embryo, een kleine, een grote. Het licht, dat een gecorrigeerde wens vult, heet een ziel. Vandaar, dat vóór het verschijnen van een geestelijk lichaam heeft een mens geen ziel, maar er is alleen een dierlijke ziel, een klein vonkje licht, dat zijn fysiologisch lichaam doet opleven. Een grootte van een scherm, de kracht van het weerstand bieden aan het egoïsme, bepaalt een graad van het samenvallen met de Schepper (qua eigenschappen), een grootte van het vullen met het licht, welk licht wij de Schepper noemen. In die mate val je dus met de Schepper samen. Naar je eigenschappeen. De Schepper bevindt zich in je, zoals in de Tora is gezegd: “De Schepper bekleedt de mens”. Hij schijnt door Zijn eigenschappen in de mens, en daarom gewaarwordt de mens een genieting van het gewaarworden van de Schepper. De Schepper komt in de mens in in de mate van een gelijkenis van wensen van de mens aan die van de Schepper. Door zijn inspanningen in een correctie van zijn egoïsme naderde de mens tot de Schepper, vanuit een tegengestelde toestand [naderde hij] tot het samenvloeien met Hem. In hoeverre de mens aan de Schepper gelijkt, in dezelfde mate vult de Schepper hem met Zich. [En dat in de plaats van “pe” tot “taboer” in je geestelijke partsoef, een geestelijke klie en licht, dat hem vult, dat is hetzelfde. In deze plaats heten zij: “Hoe ve sjmo echad” – “Hij en Zijn naam zijn verenigd”, omdat in die mate stelde de mens zich met de Schepper gelijk en de Schepper, het licht, is zoals Zijn naam, zoals de mens Hem gewaarwordt. En een zulke toestand heet “Kriejat Sjma” – “O Hoor, Israël, onze Schepper is de ENIGE” – wanneer de mens gewaarwordt, dat in alles alleen de Schepper als de Enige bestaat. En het einde van de gehele correctie wordt als een toestand bepaald, waarover is gezegd: “En op die dag (in een toestand, welke “dag” heet, omdat het volle licht zich zal manifesteren) zal de Schepper en Zijn naam verenigd zijn” – immers alle partsoefiem, delen van de partsoef “Adam”, ten volle en alleen één zullen bevatten – een volle, volmaakte, oneindige
34
gewaarwording van de Schepper, in Zijn enige eigenschap – om zielen te vergenoegen. En men zal het daarom bevatten, omdat een klie naar zijn eigenschappen geheel aan het licht zal gelijken. Een innerlijke klie van de mens zelf. D.w.z., de mens zelf zal volledig aan de Schepper gelijken. En daarmee bereikt de mens zijn voorbestemming, omdat de Schepper stelde het doel van Zijn schepping om een mens te creëren, die volkomen aan Hem tegengesteld zal zijn. Hij gaf aan de mens een mogelijkheid, om zichzelf van een nietig wezen, zoals hij door de Schepper geschapen is, aan de Schepper gelijken te vormen. D.w.z., de Schepper schiep als het ware een absoluut onvolmaakt wezen, en de mens dient door zijn inspanningen tot de absulute volmaaktheid te komen. En hoewel deze volmaakte toestand reeds bestaat, en wij in hem al bestaan, kunnen wij ons bestaan daarin niet gewaarworden. En dat dienen wij te corrigeren. Zoals ook gezegd is: “Er is niets nieuw onder de zon”, “Gij zult u met het oude voeden”, “Niets verandert de Schepper in een handeling van de schepping” – er vond enkele handeling, volgens de gedachte van de Schepper werd de mens in zijn definitieve toestand van de oneindige genieting geschapen. Nu hangt het van de mens af om deze toestand te gewaarworden. En het gehele proces van de beschaving juist daarvoor bestaat, opdat wij zouden begrijpen, dat alles is mogelijk: het bestaan zonder tijd, buitenruimelijke, dubbelruimtelijke, het samenstellen van ruimten. Zoals wij ons al kunnen voorstellen door sciencefiction films – een gelijktijdig bestaan én daar, én “hier”. Alles hangt gewoon van onze gewaarwordingen: zich daar te verplaatsen of hier te zijn. hierin bestaat onze vrijheid van keuze. De vraag is: sluit een grotere graad, een grotere genieting in zich alles, wat in kleinere zijn? Klaarblijkelijk, met deze vraag wenst men te vragen, of onze eindtoestand alle kleine genietingen in zich insluit? Natuurlijk, alles, dat op een grotere trap is, sluit in zich alle kleinere, omdat alles, wat eronder is, loopt via een hogere trap door. Maar dat betekent niet, dat op een grotere trap zijn alle nuances van die gewaarwordingen te vinden, welke zich eronder bevinden. Om elke genieting aan het licht te brengen, een nuance van een of andere gewaarwording, dient men een zievoeg erop te maken, juist hem in zichzelf op te nemen, hem in zichzelf te gaan gewaarworden. Anders blijft die alleen potentieel aanwezig, maar niet onthuld. Het einde van de correctie heet daarom juist het einde, omdat het het einde van het aan het licht brengen van alle nuances van een genieting, welke voor ons door de Schepper is voorbereid. Een volwassen man kan niet hetzelfde beleven bij het lezen van een roman, als een puber. Hij dient [daarbij] wederom tot zijn niveau van het puber zijn af te dalen, maar dat is al onmogelijk, omdat hij is uitgegroeit –grotere wensen ontving en kan met kleine “onechte” genietingen geen genoegen nemen. Maar op elke geestelijke trap bestaat zijn volle set van lichten NaRaNCha”J. En elke trap draagt in zich nuances van alle overige. Rav Baruch gaf een zulk voorbeeld: het meest rijke voedsel wordt bij ons het vlees van een bijzondere soort geacht, welk, laten wij zeggen, op een of andere ongewone manier is klaargemaakt. Indien ik over 5 mogelijkheden om te genieten beschik (tegen 5 sfirot), dan zal ik tegen een ober niet zeggen: “Brengt mij 5 porties vlees”. Ik zal zeggen: “Brengt mij vlees, salat, soep, iets zuurs, brood”. Waarom heb ik dat allemaal nodig? Kunnen wij soms een of andere salade met vlees vergelijken? In elk object is zijn eigen smaak. Één vult het andere aan. De NaRaNCha”J geeft uiteindelijk de volmaaktheid van een gewaarwording. Maar men kan niet de volmaaktheid van een gewaarwording alleen bij het licht JECHIEDA ondervinden. Je dient te voelen tevens [lichten] NEFESJ, ROEACH, NESJAMA, CHAJA. Alleen samen kunnen zij je de volmaaktheid van een gewaarwording geven. Daarom, hoewel een grotere trap lagere, kleinere [trappen] in zich insluit, kan je niet, terwijl je erop staat, al het onderstaande ondervinden. Wanneer de moeder-Biena het licht aan haar zoon-Z”A dient te geven, dan maakt zij een zievoeg – het ontvangen op verzoek van de Z”A,
35
en vervolgens geeft dit licht hem door. De Biena zelf heeft niet van datgene, waar de Z”A om vraagt, omdat het alleen zijn wens is, en niet die van haar. Door alle Voorschriften te vervullen, alle 620 Voorschriften (613 + 7 Voorschriften van volkeren der wereld), de 620 trappen vanaf onze wereld tot het einde van de correctie, ontvangt de mens in zich, in zijn geestelijke partsoef het gehele licht, dat voor hem door de Schepper is weggelegd, de gehele NaRaNCha”J. Met name deze hoeveelheid van trappen dient de mens te overbruggen, om met de Schepper samen te vloeien. D.w.z., de mens dient elk Voorschrift in zijn volle geestelijke betekenis te vervullen: een scherm te vormen, een correctie op zijn egoïsme [te verrichten], een zievoeg (een Voorschrift) te maken, het licht dat de Tora heet, omwille van de Schepper in zich te ontvangen. En zo op elke trap. En na het bereiken van de laatste trap, ontvangt de mens zijn hele NaRaNCha”J, de gehele Tora. Dat deel van het licht, welk in de geestelijke partsoef van de mens binnenkomt, heet de Tora, of het deel van de Schepper. Er is niets behalve de wens om te genieten, welke wens door een scherm gecorrigeerd wordt, door het streven om aan de Schepper en het licht van de Schepper, te gelijken. Hieruit wordt het duidelijk, waarom het gezegd is, dat de Tora en de Schepper – hetzelfde is. Datgene, wat zich na het bereiken van de gehele correctie zal voordoen, bestuderen wij niet. Onze taak bestaat in het bereiken ervan. Wij hebben geen woorden, om dat te beschrijven, wat in de toestand van de oneindige genieting gewaarword wordt. Gedeeltelijk houdt zich [een verzameling] “Tiekoenej Zohar” ermee bezig. Maar voorlopig kan dat geen onderwerp van onze gesprekken zijn.
36
7. HET WERK IS ONS ALS EEN BELONING GEGEVEN, AANGEZIEN DEGENE, DIE ONTVANGT EEN SCHAAMTE ONDERVINDT waarschijnlijk, valt een wat vreemde uitdrukking op: het werk is ons als een beloning gegeven. Immers, alles dient naar het schijnt juist andersom te zijn: een beloning voor het werk. Maar het gaat erom, dat degene, die de geestelijke natuur aan het bevatten is, die zijn eigenschappen in die van de Schepper verandert, begint een mogelijkheid waar te nemen, om te geven, om te vergenoegen, om iets omwille van de Schepper te doen als een grote genade, door Hem verleend. En daarom wordt het werk tot een beloning omgekeerd. Zoals wij reeds eerder hebben gesproken: niets verandert in het heelal, wij bevinden ons al in onze uiteindelijke toestand, maar wij dienen alleen onze ogen op de omgeving open te doen. Zo [staat] het ook met het werk en een beloning: begrippen worden omgekeerd, t.w. datgene, wat als een inspanning geacht werd, wordt tot een vreugdige mogelijkheid; datgene, wat als een genieting geacht werd – wordt als kwaad en akeligheid gewaarword. Het is gezegd door de wijzen (met “wijze” – wordt degene bedoelt, die het licht van wijsheid, het licht chochma ontvangt, een kabbalist, welke tot de trappen van ontvangst van dit licht is opgestegen), dat de Schepper alle werelden, hogere en lagere, alleen voor Israël schiep (welk Israël het streven heeft om aan de Schepper te gelijken, Israël [stamt] van woorden jasjar – direct, El – de Schepper), dat de Tora en de Voorschriften naleeft (het hoogste licht – de Tora, in zich bevat, d.w.z., de Tora met behulp van het vervullen van de Voorschriften door middel van een zievoeg op een scherm ontvangt). Hoe kan men dat toch aan datgene relateren, wat gezegd is, als zou het plan van de schepping in het vergenoegen van de schepselen bestaan? Indien de Schepper zou wensen om de scheppingen te vergenoegen, waarom schiep Hij dan deze wereld, die vol van het lijden is, plaatste ons daarin, waarin wij geen ogenblik in staat zijn om door te bestaan, zonder inspanningen te leveren om te overleven, laat staan de onbereikbaarheid van de onvergankelijke, volle, genieting, welke genieting de Gever waardig is. Daarop antwoorden de wijzen: om een mogelijkheid te scheppen voor een beloning. Omdat degene, die een beloning zonder verdienste ontvangt, schaamt zich om in de ogen van de gever te kijken. Omdat bij elke onverdienstelijke ontvangst gewaarwordt hij een enorme schaamte. En om de zielen van deze gewaarwording van de schaamte te besparen, schiep de Schepper alle werelden en onze wereld. Juist in onze wereld bestaat een mogelijkheid om te werken en in de toekomst met vruchten van zijn arbeid te genieten, zonder schaamte te ondervinden. De Schepper is de Bron van alles, en Hij kon, natuurlijk, de scheppingen scheppen, die geen schaamte zouden gewaarworden. Maar er is niets in de werelden, ook met inbegrip van de onze, wat door Hem zonder reden geschapen was, maar alles is alleen daarom geschapen, zodat een of andere verplichting erop zou rusten om de mens tot de uiteindelijke correctie te brengen. Er is niets in de schepping, wat zonder een of ander concreet doel werkzaam zou zijn. Daar dient de mens onophoudelijk aan te denken en daardoor al datgene, wat zich voordoet, [dient hij] trachten te beseffen: alles, wat voor ons verschijnt, alles, wat gebeurt, alles rondom ons – is in geen geval een toevalligheid.
37
8. WELK VERBAND BESTAAT ER TUSSEN INSPANNINGEN EN HET WERK VAN DE MENS GEDURENDE 70 JAREN VAN ZIJN AARDS BESTAAN EN DE EEUWIGE GENIETING? KAN MEN ZICH SOMS EEN MEER ONVERDIENDE BELONING VOORSTELLEN!? Onze wijzen, kabbalisten, stegen op geestelijke niveaus boven onze wereld en voelden, zagen, dat alles in onze wereld heeft een reden, een doel en vindt plaats in overeenkomst met een duidelijk programma. En dit programma is voor het Israël geschapen, welk de Tora en de Voorschriften vervult. Deze grote geestelijke persoonlijkheden, welke verhieven zich en onze wereld zagen, noemden iemand Israël, dat de Tora en de Voorschriften vervult. Wij weten, dat in de Kabbala onder elk woord bepaalde begrippen worden bedoeld, welke niet alleen in onze wereld plaatsvinden, maar hebben tevens hun geestelijke wortel. De wijzen vroegen: “Indien de wens van de Schepper is het scheppen van alle werelden en scheppingen met het doel om deze scheppingen te vergenoegen, waar zou het voor nodig zijn om onze materiële wereld te scheppen, die vol van het lijden, het onrecht en een vernedering is? Natuurlijk, kon de Schepper zielen op hogere niveaus vergenoegen, zonder ze in lichamen van deze wereld in te kleden. Waarom schiep Hij dan een lichaam dermate laag en bedde een ziel, een deel van Zichzelf, in een zulk onrein lichaam in? Waar is het voor nodig om de mens door een zulke vreeslijke toestand als onze wereld te laten doorkomen? Ontkent dat soms de volmaaktheid van Zijn handelingen? Dat kan niemand begrijpen. En zelfs indien wij met ons verstand op een of andere manier de handelingen van de Schepper wel kunnen rechtvaardigen, met het hart is dat onmogelijk. Omdat aan het hart valt niets te bevelen. En indien het zich in de wereld van de Schepper slecht gewaarwordt, dan beschuldigt het daarmee de Schepper. Daarom alleen hij, die zichzelf gecorrigeerd heeft, en daarom juist in zijn nieuwe, gecorrigeerde gewaarwordingen de waarheid van het doel der schepping ondervindt, heet “rechtvaardige”, daar hij met zijn hart de verrichtingen van de Schepper rechtvaardigt. Maar deze zijn gewaarwording is alleen het gevolg van die trap, welke hij bevatte. Maar vóór het bevatten van de verrichtingen van de Schepper als absoluut goede, beschuldigt elke mens Hem en bevindt zich in tegenstelling met Hem. Zolang een mens zich binnen de grenzen van onze wereld bevindt en niet in de geestelijke wereld is uitgegaan, kan hij innerlijk, met zijn hart, niet met het bestuur van de Schepper instemmen – immers, in zijn egoïstische wensen gewaarwordt hij ’t leed, het ontbreken van datgene, wat hij wenst. En de gehele wereld scheeuwt rondom hem over haar lijden. Maar alleen degene, die zijn eigen zintuigen gecorrigeerd heeft, ontdekt, dat alles in de wereld prachtig is, en alles rondom hem – dat zijn inkledingen van de Sjchiena (de G-ddelijke vertegenwoordigheid). Op welke manier is datgene, wat gezegd is, met het gratis gegeven brood en de schaamte verbonden is, welke hij, die hem ontvangt, gewaarwordt? De Schepper regelde het zodanig, dat het geschenk geen gevoel van schaamte zou oproepen. Wij zien, dat indien de mens iets op straat vindt, en er is niemand [om hem heen], dan raapt hij dat ding op en kan hem zonder schaamte gebruiken. Zo luidt ook de wet van de Tora voor het geval van een gevonden voorwerp: indien de eigenaar ervan onbekend is, blijft het bij hem, die het gevonden heeft. Hieruit zien wij, dat niet het geschenk zelf een schaamte, ongemak bij hem, die ontvangt, oproept, doch een gewaarwording van de Gever. En aangezien de Schepper wenst Zich aan ons te onthullen, immers dat is de allerhoogste genieting, wenst Hij zich zonder enige onaangename bijgewaarwording in ons te onthullen.
38
Maar zodra wij de Gever toch gaan gewaarworden, ondervinden wij een schaamte! Bovendien, weten wij uit onze ervaring in deze wereld, dat er een dermate [sterk] gevoel van ongeduld en schaamte ten opzichte van de gever ontstaat, dat het vervolgens in een haat overgaat, en ten opzichte van een geschenk een weerzin in plaats van een wens opwekt. En dat komt, omdat het ontvangen in zulk geval onderdrukt het egoïsme, wat voor de mens volkomen ondraaglijk is. Aangezien het egoïsme onze enige essentie is, zijn wij voor alles in staat, behalve hem te vernederen. Zelfs om dood te gaan, maar met het bewust-worden van eigen “Ik”. Een gewaarwording van een schaamte hangt van de grootte van het geschenk af, van datgene, op welke manier kan de ontvanger in zich het schaamtegevoel voor het ontvangen uitdoven. Er rijst een vraag op: waar is het voor gedaan? Indien Hij alles kan, laat Hem dat zo doen, dat wij geen schaamtegevoel krijgen! Hij deed ook zo – Hij plaatste ons in een zulke toestand, dat wij de Gever niet gewaarworden…Indien de mens geestelijk niet afdoende ontwikkeld is, gewaarwordt hij zich niet als een ontvanger. Hij lijkt op een kind, dat geen enkel schaamtegevoel bij het ontvangen ondervindt. Maar de Schepper wenste, dat wij in onze ontwikkeling aan Hem gelijk zouden worden door ons te verheffen. Daarom schiep Hij, juist schiep, een gewaarwording van een schaamte bij een ontvanger. Alleen daarom, om hem te helpen zijn eigenschappen te veranderen – om een gever te worden. Een schaamte – dat is een bijzondere schepping, welke de Schepper schiep. Het egoïsme en een gewaarwording van een schaamte – dat zijn twee uitingen van dezelfde eigenschap. Het egoïsme kan niet volledig genieten, indien het gewaarwordt, dat het ontvangt. En in een geestelijk ontwikkelde [mens] doet een gewaarwording van het ontvangen een genieting van het ontvangen volkomen teniet. Op het eerste gezicht lijkt het zeer logisch, dat deze wereld in eenheid tussen het egoïsme en het schaamtegevoel is geschapen. De mens werkt tegen zijn egoïsme, omwille van de Schepper, waarbij hij Zijn wensen vervult en waarmee hij een beloning verdient, welke beloning hij als een eerlijk verdiende zal kunnen ontvangen, en daarom zonder een gewaarwording van een schaamte. Zo is het ook gezegd: om uit een ziel een gewaarwording van een schaamte “uit te sluiten”, schiep de Schepper deze wereld, waarin een mogelijkheid van het werken bestaat. En voor het feit, dat de mens nu zijn inspanningen levert, zal hij een beloning in de toekomst ontvangen. Aangezien datgene, wat hij van de Schepper zal ontvangen, zal al een beloning zijn, een salaris voor datgene, wat hij deed, en niet gewoon een geschenk. En daarom wordt hij van een schaamte verlost. Maar indien wij de Schepper zouden gewaarworden, dan zouden wij van Hem niets kunnen ontvangen: bijvoorbeeld, ik geef je een geschenk. Je voelt, dat je ontvangt, je weigert een geschenk, omdat door het ontvangen, veeg je een genieting absoluut weg, immers een schaamte in je in dezelfde mate ontstaat, als ook een genieting. Je voelt al een genieting van een geschenk zelf niet, hoe goed het ook was geweest. Wat kan men doen? Het antwoord is als volgt. Een gever, behalve dat hij een genieting (een geschenk) geeft, verstrekt ook nog een mogelijkheid om zich van een schaamte te ontdoen, d.w.z., om iets te verrichten en als zou men dan kunnen achten, dat je dit geschenk zelf verdiende. D.i. alsof je hem volledig schiep, met je eigen handen vormde. Je wordt als het ware de Schepper van je toestand, van je genietingen. Je gewaarwordt absoluut niet, dat er een Gever aan je is. Maar in je zelf is er wel een bron van inspanningen, en die gewaarwordingen, welke je voor je inspanningen ontvangt, waarbij je in jezelf genietingen schept. Je gewaarwordt de Gever als een gevende niet, en je wordt hem tot partner. Er komt een vraag op, waarom het werk voor ons zo zwaar is en roept het lijden op? Indien wij geen leed van inspanningen zouden voelen, dan zouden wij het lijden van een schaamte voor het ontvangen
39
niet kunnen “afsluiten”; wil dat zeggen, dat één soort van het lijden met een andere dient overeen te komen? Wat betekent lijden tijdens het werk? Aangezien al onze aard – dat is het wensen van genietingen, heet datgene “lijden”, wat tegen onze wens is. Indien de wensen naar één kant zijn gericht, en het doel van het werk – naar een andere [kant], wordt dienovereenkomstig het lijden gevoelt. Indien de wensen echter op hetzelfde gericht worden, als ook het werk, dan gewaarwordt de mens, of, om precies te zijn, het egoïsme, geen leed van het werk. Stel je voor, dat je in een enorm grote opslagplaats staat, waar een miljard spijkers zijn. Voor elke spijker je een dollar ontvangt. Er staat een gigantische rij. Eenieder je een dollar geeft, en je hem een spijker. Zou je vermoeid raken, indien je zelfs gedurende 10 uur zal werken? Je zal niet moe worden, omdat je een beloning direct ontvangt, een gewaarwording van een genieting dooft een gewaarwording van een inspanning uit. Het werk en zijn doel vallen samen. Je wenst te werken omdat je ter plekke een beloning ontvangt. Het werk valt met een beloning samen, en daarom wordt een beloning gewaarword in plaats van het werk en inspanningen. Het lijden tijdens ons geestelijk werk ontstaat uit het feit, dat het geestelijke doel en het doel van ons lichaam, waartegen men in actie dient te komen, tegengesteld zijn, en dat roept in ons een gewaarwording van het lijden op. Naar mate de correctie van een lichaam wordt tijdens het werken een genieting gewaarword, zoals in het voorbeeld met het verkopen van spijkers. En in het werk, welk je nu doet en in de toekomst zal doen, niets verandert. Het kan zelfs een miljard maal meer worden. Maar het zal niet een miljard maal zwaarder lijken, doch zal het een miljard maal aangenamer voor je zijn, daar het qua richting met een intentie overeenkomen. Daarom degene een rechtvaardige heet, wie alles aan de Schepper wenst te geven. In zulk geval zijn streven en zijn werk vallen qua richting samen, en hij in het geheel geen inspanning ondervindt, maar juist omgekeerd, een genieting gewaarwordt. Alles aan de Schepper te geven? Lieve hemel! Ik kan mij übeuhaupt niet voorstellen, wat dat betekent! Maar voor een rechtvaardige bestaat er een enorme genieting in. Daarom bestaat al ons werk daarin, om onze wensen te veranderen. Behalve “geven” en “nemen” bestaat in de natuur niets. Maar moet je kijken, hoeveel allerlei nuances en de meest ingewikkelde onderlinge verhoudingen zijn in deze twee eenvoudige handelingen te vinden zijn. Omdat in deze twee begrippen de gehele oneindigheid schuilt. En behalve “geven” en “nemen” is er niets meer. Er zijn alleen de Gever en een nemer. Hoe men de volmaaktheid in de verhouding tussen hen bereikt? Om een nemer volmaakt te maken – daarin is het doel van de schepping besloten. Een schaamte – dat is de schepping. Een zelfstandige en een afgezonderde. Indien degene, die wenst te genieten een schaamte in het geheel niet gewaarwordt, betekent dat, dat hij überhaupt niet gewaarwordt, wat hij ontvangt. Zoals een levenloze, vegetatieve of zelfs een dier. Maar wij zien, bijvoorbeeld, dat dieren een gever al onderscheiden. Maar er is nog geen reactie om het ontvangen – een schaamte, gezien een lage ontwikkeling. En de mens zijn er alle niveaus van een ontwikkeling, van het levenloze tot het menselijke. En van zijn ontwikkeling hangt af, of hij een schaamte ondervindt. Omdat een schaamte – dat is een reactie op het gewaarworden van een gever. En indien de mens de hem alles gevende Schepper duidelijk zou zien, dan zou zijn egoïsme dat niet kunnen verdragen. Dit gevoel is namelijk de helse boete. In onze wereld kan men elke mens in zulke omstandigheden plaatsen, dat hij van schaamte zal gloeien. En er is niets ergers, omdat een schaamte is een rechtstreekse tegenstander van het egoïsme. En alleen met behulp van een schaamte kan men een mens opvoeden, op laten groeien. Een schaamte – dat is het gevolg van het ontwikkelde egoïsme. Een kind voelt niet, wat het ontvangt. Het kan naar eenieder toelopen en nemen. Maar probeer nou eens aan een
40
volwassene datgene te geven, wat hij werkelijk nodig heeft. Hoe zwaar is het te nemen! Het is verkiezelijker om elke inspanning te doen, dan om zich te vernederen. Omdat een gewaarwording van het ontvangen dood het egoïsme, daar die tegen zijn natuur is. Te ontvangen – ja, maar niet als een ontvanger zich te gewaarworden! En aangezien behalve het egoïsme niets is geschapen, is een schaamte – een directe wapen tegen het egoïsme, de oorspronkelijke schepping. Met behulp van een schaamte, kan men, als onder een pistool, alles in de schepping corrigeren en “gmar tiekoen” bereiken. Het egoïsme en een schaamte – dat is, in principe, hetzelfde. Een schaamte – dat is het gevolg van een gewaarwording van het eigen egoïsme, van de eigen essentie, van het gewaarworden van zichzelf. Wanneer ontstaat er een schaamte? Wanneer ik mij als een ontvanger voel. D.w.z., wanneer ik mijn eigenschap om te ontvangen gebruik. Indien ik die niet gebruik, betekent dat, dat in niet ontvang. Zij kunnen mij miljoenen geven, maar indien ik niet voel, dat zij mij dat geven, d.w.z., dat het voor mij niet van betekenis is, zoals, laten wij zeggen, in de sfirat Biena, dan betekent dat niet, dat ze neem. Maar zij kunnen iets onbeduidens brengen, waarin ik geïnteresseerd ben, en ik kan dat niet ontvangen, omdat ik een brandende schaamte ervaar. Het gaat er niet om een geschenk in abstracto, objectief, maar ten opzichte wie, subjectief, welke gewaarwordingen een geschenk in hem oproept. Een schaamte wordt eveneens als het egoïsme alleen ten opzichte van de mens zelf gemeten – in hoeverre hij deze eigenschappen in zich gewaarwordt. En in dezelfde mate, waarin de mens het egoïsme in zich gewaarwordt, zo sterk bestaat in hem, zijn gewaarwordingen, ook het schaamtegevoel. En degene, die een schaamte gewaarwordt, beseft in dezelfde mate ook zijn egoïsme. En degene, die een schaamte of het eigen egoïsme niet gewaarwordt, is aan een on(der)ontwikkelde, or nog mooier, een klein kind, gelijkt. Een schaamte is een eigenschap van het ontwikkelde egoïsme. En wanneer de mens begint een schaamte te gewaarworden, begint hij in de mate van deze gewaarwording zich te corrigeren – een schaamte dwingt hem zich te corrigeren. Daarom hebben wij voor onze correctie alleen één ding nodig: om de Schepper te gewaarworden. Immers, volgens het plan van de Schepper zijn wij al gereed geschapen om alles te doen, om ons niet als nemers te gaan voelen, daar deze gewaarwording ons egoïsme doodt. Indien de Schepper ons een geschenk geeft, maar wij hem niet kunnen ontvangen, omdat wij ons ervoor schamen, dan geeft Hij ons het werk, zodat wij dit geschenk als het ware hadden verdient, d.i. als het ware “zelf hebben gemaakt”, en “niet ontvingen”. Het is net als in onze wereld, de mens verdient geld, betaalt aan een ander in ruil voor datgene, wat hij nodig heeft (een geschenk). Dat heet ruil. En daarom is er geen gevoel van een beschadiging, een gewaarwording, dat je iets om niet ontvangt. En dat zou correct zijn, indien het doel van de schepping daarin zou bestaan, om van de Schepper iets te ontvangen, na onze schaamte te hebben geneutraliseerd, of aan Hem te betalen voor datgene, wat wij van Hem ontvangen. Of voor Hem, óf om onszelf gerust te stellen. Maar het doel van de Schepping is niet daarin, om van de Schepper te ontvangen. Daarom bereiken wij door de Voorschriften als een beloning in deze of in de toekomstige wereld mechanisch te vervullen, het doel van de schepping niet. Wij lopen een zulke toestand alleen als een voorbereidende fase door. Het doel van de Schepping bestaat er niet daarin, dat wij ons deze en de toekomstige werelden verdienen. Hoe kan men toch gedurende 70 jaren de eeuwige genieting verdienen? Immers, hoeveel ik in deze wereld dan ook zou zwoegen, de wensen van de Schepper zou vervullen, zal ik met welk beperkt termijn van mijn werk dan ook Zijn “Oneindig geschenk” kunnen compenseren. Het zal altijd als een geschenk blijven. Kan er dan een ontvangst groter en meer om niet zijn, dan deze? En men kan hem gedurende 10000 niet terugbetalen. Om het werk voor de eeuwigheid in te ruilen dient ook het werk eeuwig te zijn. waarom dan schiep de Schepper deze wereld en ons kort bestaan daarin? Kan
41
men soms in die 70 jaren door het vervullen van een of andere van Zijn wensen (Voorschriften) in deze wereld het doel van de Schepping, t.w. het ontvangen van een oneindige genieting zonder schaamte, in een absolute vorm, bereiken. Waar lijkt deze voorwaarde van de Schepper op? Op een voorstel van één mens aan een ander: “Je gaat voor mij één ogenblik werken, en ik zal je het gehele overgebleven leven alles bekostigen, wat je ook zal wensen”. Bestaat er soms een groter geschenk, dan een zulke voorwaarde? Omdat er geen enkele overeenkomst bestaat tussen de inspanningen van de mens en datgene, wat hij gedurende het overgebleven leven zal blijven ontvangen. En daar het geestelijke – het waarlijke is, en er geen plaats voor een bedrog en vervalsing in is, dan zou de mens een schaamte voor een dergelijke “afspraak” met de Schepper gewaarworden. Immers, er is geen waarde in deze vergankelijke wereld ten opzichte van de eeuwige genieting in de toekomstige wereld! Immers, zoals is gezegd: “de Schepper heeft voor elke rechtvaardige de SjaJ=620 werelden voorbereid” voor het vervullen van de Voorschriften. Maar wij kunnen niet zeggen, dat wij voor een deel ervan werken, en het overige als een geschenk ontvangen. Anders zou bij ons sowieso een schaaamte overgehouden worden. En des te meer, indien wij niet alleen de hoeveelheid in rekenschap zullen nemen, maar ook de kwaliteit van het geschenk: kunnen wij soms inspanningen in deze wereld met een beloning in de toekomstige [wereld] vergelijken? En de wijzen plachten nog te zeggen, dat een gewaarwording van een schaamte niet aan eenieder is gegeven, doch alleen aan bijzondere, hogere zielen, die niet vaak in deze wereld neerdalen. Wil dat zeggen, dat het niet allen is weggelegd om die te gewaarworden? En wat betekent een schaamte te gewaarworden? Dat betekent de Gever te gewaarworden, zoals wij al hebben gezegd. Juist dat zeggen de wijzen, dat het niet voor allen, doch voor bijzondere zielen. En voor de overigen? De Kabbala beschouwt de gehele schepping als een statisch [geheel], waarin alleen een gewaarwording van de mens verandert. “Deze wereld” heet in de Kabbala een huidige gewaarwording van de mens, zijn toestand van het heden. En “de Toekomstige wereld” heet een toekomstige toestand van de mens, welke hij in zijn volgende, of in een wat afgelegen ogenblik zal gewaarworden. Een mens, die op dit ogenblik werkt, waarbij hij weet waarvoor, en die voor zijn inspanningen onmiddelijke beloning ontvangt, ondervindt geen schaamte. Met behulp van de Kabbala beseft de mens het doel van de schepping, ontvant van boven strevingen en krachten, gewaarwordt datgene, wat hij in zich dient te corrigeren, verzoekt de Schepper erom en daarom ontvangt hij voor zijn werk een verdiende beloning – de eigenschappen van de Schepper, Zijn wensen, een mogelijkheid om Hem weg te geven. Door in zijn eigenschappen van één geestelijke trap op een andere op te stijgen, ontvangt de mens het verdiende [loon], waarbij hij absoluut geen schaamte ondervindt. Niet omdat hij alles zelf als het ware rechtmatig verdiende: alles, wat gedaan is – is door de Schepper gedaan. Dat bevat eenieder die opstijgt. En verder doet alles de Schepper. Maar aangezien inspanningen van de mens in het streven bestaan, om een gever, zoals de Schepper, te worden, dan ziet hij daarin zijn beloning, en daarom er geen plaats voor een schaamte kan zijn. aanvankelijk werkt de mens aan zijn correctie in “deze wereld”, waarbij hij stapsgewijs alle gewaarwordingen van het bewust-worden van het kwaad doorloopt, totdat hij in gewaarwordingen van “de toekomstige wereld”, de geestelijke, binnen zal komen. En wanneer hij in de geestelijke wereld binnenkomt, ontvangt hij daar een beloning in de vorm van het licht, de kennis van de Schepper, een samenvloeiing met Hem. Maar elke volgende, hogere trap is het gevolg van het werken op een voorafgaande [trap]. En zo steeds verder, en er is geen enkel verschil, waar de mens zich bevindt, in deze wereld in zijn fysiek lichaam, of, terwijl hij zijn lichaam al verliet, zijn geestelijke opstijging voortzet.
42
Zoals rabbi Michal zei, terwijl hij aan zijn leerling verscheen: “Ik blijf opstijgen, en datgene, wat gisteren de hemel was, is vandaag voor mij mijn aarde”. Of zoals het is gezegd: “rechtvaardigen gaat van kracht tot kracht”. De schepping is ononderbroken. Er bestaat alleen de Schepper en de mens, welke mens Hem bevat, onafhankelijk in welke wereld hij zich bevindt. Het lijkt ons, dat wij ons tevergeefs in deze wereld bevinden, maar het is niet zo. Wij vervullen onbewust het programma van de schepping. Generlei toestand, generlei ogenblik is door de Schepper doeloos geschapen. Zijn schepping is volmaakt. Alles beweegt zich optimaal naar het doel voort. Maar ons is de vrijheid van wil gegeven om tot bewuste partners van de Schepper te worden. En indien men de schepping als een ononderbroken geheel ziet, dan kan er geen gedachte ontstaan, dat de wereld alleen daarvoor geschapen is, om daarin te werken, om na een fysiologische dood egoïstische genietingen te ontvangen. Het werk gaat als een beloning waargenomen te worden, een mogelijkheid om iets voor de Schepper te doen – en dat als een beloning!
43
9. DOOR ÉÉN GEDACHTE IS DE GEHELE SCHEPPING GESCHAPEN. DEZE GEDACHTE IS DE REDEN, ÉN DE HANDELING, ÉN DE TE VERWACHTE BELONING, ÉN DE ESSENTIE VAN ALLE INSPANNINGEN Door één gedachte werd de Schepping geschapen, aangezien Zijn gedachte is al een handeling. Deze gedachte is juist al het bestaande. Zij is een beloning en inspanningen, die [beide] het schaamtegevoel neutraliseren. Alles, wat wij ons ook mogen voorstellen, is het eenvoudige licht van de Schepper, of Zijn gedachte. Maar wij zien (of kabbalisten vertellen ons over hun bestaan) vele werelden, vele schepselen, vele toestanden van elke schepping. Zelfs in onszelf nemen wij een gigantische veelvuldigheid van tegenstrijdige eigenschappen, wensen, gedachten waar. Wat is de essentie van de geschapen werelden, met inbegrip van onze wereld, waar wij 4 typen natuur zien en veel typen van elke type. Wij observeren vaak oneindige veelheid van allerlei tegenstrijdige gedachten, wensen in ons, handelingen in het heelal. Indien dat allemaal het gevolg van één Zijn gedachte is, hoe kunnen deze handelingen tegengesteld zijn? Hoe kunnen uit één gedachte onderling tegengestelde, elkaar neutraliserende handelingen en gedachten verschijnen? Wanneer wij in onze wereld de wetten trachten te vinden, waarmee de Schepper ons bestuurt, dan vinden wij ze niet. Integendeel, wij vinden alles, wat Zijn bestaan en bestuur ontkent. Dat is ook zichtbaar aan omgeving (mensen), aangezien geen directe duidelijke bestraving is, wij kunnen generlei formule vinden, generlei logisch verband tussen handelingen en gevolgen. Indien een nauwkeurig programma en precieze wetten van het bestuur aanwezig zijn, dan dient een zulke "formule" te bestaan. Maar datgene, wat wij zien, ontkent het. Hetzelfde [kan men zeggen over datgene] wat de Schepper betreft: mensen handelen slecht, maar zijn succesvol en worden beloond, zoals gepast zou zijn voor grote rechtvaardigen, maar die lijden ten overzien van allen. Onze wereld: alles, wat ik rondom mij zie, - dat is een manifestatie van een of ander dosis licht van de Schepper, welke dosis in egoïstische gewaden is ingekleed, waardoor die mij in mijn subjectieve gewaarwordingen de gehele werkelijkheid, mijn wereld, optekent. Datgene, wat wij bevatten is enorm groot en veelzijdig. En datgene, wat wij nog niet bevatten, wat zich in de geestelijke werelden bevindt? De verhouding tussen geestelijke trappen is zodanig, dat elke volgende trap van de geestelijke wereld in miljarden malen meer naar zijn geestelijke kracht dan een voorgaande is, zowel qua hoeveelheid, als kwaliteit van het gewaarworden van een genieting, van het zich manifesteren van de Schepper. Zoals rabbi Ashlag in de Talmoed Esser haSfirot schrijft: zoals een zandkorrel in vergelijking met het gehele heelal, - zo is de geestelijke verhouding tussen een lagere en een hogere geestelijke trappen. En er zijn er 125 trappen vanaf de allerlaagste trap van de wereld Asieja tot aan het einde van de correctie. In onze wereld kunnen wij alleen het gehele onze heelal met alle veelheid van zijn elementen der materiële trap voorstellen. Wij kunnen ons materiële delen van ons heelal noch naar hoeveelheid, noch naar kwaliteit met de meest lage geestelijke trap voorstellen. Omdat deze categorieën zijn niet vergelijkbaar. Hoewel zelfs naar de verscheidenheid van datgene, wat wij in ons heelal, op onze aarde zien, kunnen wij al oordelen in hoeverre veelvormig geestelijke verbanden en afhankelijkheden zijn. D.w.z., wij oordelen niet over de kern van geestelijke objecten, maar over hun oneindige veelvormigheid. Omdat hoewel het materiaal van onze trap "Deze wereld" en geestelijke trappen verschillend zijn, bestaat er een nauwkeurige gelijkenis van alle trappen, en het
44
verschil is alleen maar in hun materiaal. Daarom juist kunnen wij geestelijke objecten met namen van onze wereld (aftakkingen), die met hen gelijkenis vertonen, hun bronnen, hun wortels noemen. Wij onderscheiden uit het ons omringende eenvoudige licht van de Schepper niet dit of dat zijn fragment, dit of dat zijn deel. In hem zijn er geen van die delen. Een beeld, dat door ons gewaarword wordt, is alleen een voortbrengsel van onze egoïstische eigenschappen. Indien wij over andere zintuigen zouden beschikken, dan zouden wij uit het omringende licht volkomen andere wereld onderscheiden, waarbij wij een volkomen andere essentie ervan zouden waarnemen. Rondom ons zou hetzelfde licht van de Schepper bestaan, dat nietsamengesteld is, welk licht in zich oneindige veelheid van bijzonderheden in één enige vorm eveneens als nu zou bevatten. Als voorbeeld, maar ook niet meer: het eenvoudige licht, zeggen wij, bestaat uit 7 kleuren, maar in werkelijkheid is het niet uit 7 kleuren samengesteld - men kan hem (door onze eigenschappen) in 7 kleuren ontleden. Daarna kan men deze 7 kleuren in één gemeenschappelijk licht bijeendoen. Indien wij in plaats van onze 5 zintuigen over 5 andere zouden beschikken, dan zouden wij rondom ons een andere wereld uit hetzelfde eenvoudig licht zien. Andere 5 zintuigen - dat is weer een andere wereld in hetzelfde eenvoudige licht, dat van de Schepper uitgaat. Aan de ene kant, zeggen wij, dat hoe hoger een trap is, des te eenvoudiger het licht op die trap is. Uiteindelijk, wanneer wij tot de hoogste trap aankomen, gewaarworden wij alleen het licht, dat niet in delen te verdelen is, waarover is gezegd: "De Schepper en Zijn naam zijn één", "Hoor, Israël, onze Schepper is Eën". Maar aan de andere kant, zeggen wij, dat elke hogere trap in miljarden malen groter dan een voorgaande is. Er is hier sprake niet van een hoeveelheid der componenten, maar uitsluitend van hun kwaliteit. Het is onmogelijk om in geestelijke werelden over hoeveelheid te spreken. Alles bestaat uit 10 sfirot, alles bestaat uit NaRaNCha"J van het licht, elke trap bestaat gelijk een voorafgaande [trap] uit dezelfde 10 sfirot. Het onderscheid van trappen is alleen in kwaliteit: in kracht van een scherm van het onderdrukken van zijn oorspronkelijke eigenschappen en van het transformeren ervan in altruïstische eigenschappen. De reden van onze gewaarwording van het bestuur van de Schepper als "slecht" ligt hem in het niet-gecorrigeerd zijn van onze zintuigen. Daarom gewaarworden wij de absoluut goede uitwerkingen van het licht der Schepper als pijnlijke, als niet-goede, als 't leed dragende. Alleen onze eigenschappen bepalen, waar wij ons bevinden. En alleen onze eigenschappen zijn ervoor verantwoordelijk, dat wij het licht van de Schepper als onvolmaaktheid van de ons omringende wereld waarnemen. Wij halen van het licht juist datgene uit, wat onze egoïstische eigenschappen kunnen gewaarworden: alles wat negatief is. In feite echter, beschikt het licht alleen maar over één eigenschap - te vergenoegen. Met een zulke eigenschap gaat het van de Schepper uit. Al het overige - dat is zijn perceptie door de schepping. Alle namen, waarmee wij het licht (een uitwerking van de Schepper op ons) noemen, t.w.: goed, slecht, rechtvaardig, ontzagwekkend - al het positieve of het negatieve - dat is datgene, wat wij nu gewaarworden. En ik kan mij nu niet dwingen, om mij goed of slecht te voelen - het hart kan je geen bevel geven. Het enige waar men om kan verzoeken is, dat de Schepper mij op een andere trap doet opstijgen, zodat ik Zijn uitwerking op mij in een ware vorm zou gaan gewaarworden. En dat is mogelijk, indien de Schepper mijn egoïstische zintuigen in altruïstische zal veranderen, wat in feite betekent om mij op een hogere trap op te laten stijgen. Dan zal ik Hem in mijn gewaarwordingen, welke met dat licht overeenkomen, natuurlijk, als de goede kunnen gewaarworden. En pas dan zal ik Hem in mijn hart kunnen danken, wat ik nu niet in staat ben te doen. Zich goed of slecht voelen - daar is de mens niet eigen heer en meester van. De taak
45
is om te gaan geloven, dat de Schepper bestaat, en dat Hij de toestand van de mens kan corrigeren, hem tot een zulke trap op laten stijgen, wanneer hij de Schepper zal kunnen danken, en niet door zijn gewaarwording in het hart te vervloeken, als het nu het geval is. Het woord voor wereld - olam - komt van het woord olama - verborgenheid. Wereld - dat is een bepaald beeld van het gedeeltelijke bevatten van de Schepper - naar mate van een gelijkenis qua eigenschappen met Hem, die bevat wordt. In onze wereld heet de Schepper de "natuur". Daarom is de gematria van het woord natuur - teva - [qua getalwaarde gelijk aan] "Elokiem" - één van de namen van de Schepper. Via de natuur van onze wereld, via onszelf, via onze eigenschappen en datgene, wat ons omringt - zo op ons niveau wordt ons te Schepper voorgesteld. Maar alle werelden, hogere en lagere - dat is het eenvoudige licht van de Schepper - de enige en unieke, bij wie één eigenschap is - om te vergenoegen. Elk object van onze wereld, levend of levenloos, met inbegrip van onszelf, hogere werelden, het bestuur ervan en systemen van dit bestuur, krachten en datgene, waaraan zij aangewend zijn, het resultaat van uitwerking van deze krachten en het doel, waar zij voor verschenen - dat zit allemaal n het licht, welk licht van de Schepper uitgaat. D.w.z, er is in praktisch niets behalve de Schepper. Al het overige dat is een illusie van het bestaan van schepselen ten opzichte van schepselen zelf. Het gaat erom, dat alle werelden voor ons zijn geschapen, voor de mens, welke zich op het allerlaagste niveau bevindt, "aan het einde" der schepping. En de mens dient de tegengestelde "uiteinden" van de schepping te verenigen, hij [dient] tot een zulk innerlijk geestelijk niveau te komen, tot het allerhoogste punt, tot het meest eenvoudige licht, dat van de Schepper uitgaat, tot de meest oorspronkelijke gedachte van de schepping - het vergenoegen van de schepping. Alleen als gevolg van een gewaarwording van deze trap ontstaat bij de mens een absolute oneindige liefde voor de Schepper, en dat is het doel van zijn geestelijke ontwikkeling. En dit doel dient tijdens het leven in deze wereld bereikt te worden. De mens dient alle 125 trappen door te lopen, [hij dient], terwijl hij zich nog in onze wereld bevindt, tot de allerhoogste geestelijke trap op te stijgen, d.w.z., al het geestelijke tot het niveau van onze wereld dient "af te laten dalen". Daarbij dient hij geestelijke eigenschappen in zichzelf door te laten komen, en het egoïsme uit te bannen. Dan zal hij zich volledig met die eenvoudige gedachte, met dat eenvoudig licht, die van de Schepper uitgaan, vullen. "Af te laten dalen" betekent niet het geestelijke tot eigenschappen van onze wereld omlaag te halen, maar om door zijn eigenschappen in zichzelf in geestelijke te veranderen, de gehele wereld om zich heen in een gelijkenis van de wereld Atsieloet om te vormen. Daarom dient de mens, terwijl hij zijn weg van een geestelijke verheffing begint, zich onophoudelijk te herinneren en tegen zichzelf te zeggen, dat er is niemand behalve de Schepper, en dat het doel van de geestelijke verheffing van de mens bestaat daarin, om tot een zulke geestelijke trap van het bevatten van de Schepper te komen, waarop de mens, de Schepper en het licht van de Schepper tot één zouden samenvloeien. Er is geen enkel verschil tussen die drie: de mens, zijn weg naar de Schepper en de Schepper zelf. En men dient ze, om het doel te bereiken, voortdurend in zichzelf te verenigen. Het gaat erom, dat de mens, terwijl hij zich nog op de allerlaagste trap bevindt, tevoren weet - om zich niet van de weg af te laten brengen - dat hij en de Schepper, en alle trappen, waar hij langs opstijgt - één zijn. En er is geen enkel verschil tussen hem, de Schepper en de Tora - de trappen, waarlangs hij opstijgt. Indien hij dat niet in zijn geestelijke handelingen zal vervullen, dan zal hij in overdrachtelijke zin van het woord vast en zeker van die weg afdwalen, hetzij naar rechts of naar links. En door zich te vergissen, door een false richting in te gaan, zal hij, naar mate hij verder zal gaan, zich van de ware weg zal verwijderen.
46
Daarom schrijft Baal Soelam, dat men alles met de oorspronkelijke gedachte van de schepping dient te verbinden. En dat is de stelregel voor beginners, die vanaf het allerlaagse punt voortgaan. Zoals rabbi J. Ashlag (Baal Soelam) zegt: "Ik zal je openbaren, wat de middenlijn is, waarlangs men tot de Schepper dient toe te naderen. En dat dient men te weten, omdat het is beter om zich in het geheel niet te bewegen, dan verkeerd te gaan". Daarvoor dient men onophoudelijk twee principes in het geheugen steeds op te vrissen: "Er is niemand, behalve de Schepper" en "Israël (degene, die naar de Schepper streeft), de Tora (de weg naar de Schepper) en de Schepper - zijn één". Daarom mag men in geen geval zich gaan voorstellen, dat de Schepper twee gedachten in de schepping heeft. Een zulke dualiteit ontstaat in het begrijpen van een beginner als gevolg van het bestuderen van de grondslagen der schepping, gelijk het volgende: "Hij, die het licht doet ontstaan, en de duisternis schept", "Hij die de macht over beloning en bestraffing heeft", "Hij die het goede en het kwade beginsel in de mens schiep", e.d. Het is onmogelijk om op de allerlaagste trap, aan het begin van zijn geestelijke ontwikkeling alle tegestellingen te verenigen, te begrijpen, op welke manier is dat allemaal één, met inbegrip van het lijden, allerlaagste vertoningen van het egoïsme, al de laagheid van het menselijke gedrag - hoe gaat dat van Eën bron uit en in één doel van de schepping gezamenlijk bestaat.
47
10. DE ESSENTIE VAN EEN BEPERKING. OP WELKE WIJZE KWAMEN UIT DE VOLMAAKTE ONVOLMAAKTE HANDELINGEN VOORT? Aangezien oorspronkelijk alleen één Schepper bestaat (wij zijn verplicht om het woord "bestaat" te gebruiken, omdat er geen woorden in onze woordenschat zijn, welke het eeuwige weergeven, dat niet tot het tijdelijke, het alledaagse behoren), wat is dan de schepping? Dat zijn gradaties in het gewaarworden van het afwezig zijn van de Schepper, van het licht. Daarom begint AR"I zijn voornaamste boek over de Kabbala als volgt: "Weet, dat voor het begin van de schepping was alleen het hoogste, alles met zich vullende licht". Indien het licht alles zou vullen, dan zou dat het aanwezig zijn van alleen de Schepper betekenen. Daarom beperkte de Schepper Zijn aanwezigheid ten opzichte van de schepselen met het doel om een "plaats" voor de schepping te scheppen, Hij verborg zich als het ware van hen. En deze handeling van de Schepper heet beperking, een verborgenheid van het licht. D.w.z., het voorhanden zijn van het 100% van het licht is de volledige aanwezigheid van de Schepper. In een zulk gevat is er geen plaats voor de schepping - voor geen van haar eigenschappen. Immers een verborgenheid betekent in het geestelijke niet een fysieke afwezigheid, zoals het in onze wereld het geval is, maar een ontoegankelijkheid voor zintuigen, wegens het verschil in eigenschappen tussen degene, die gewaarwordt en datgene, wat hij gewaarwordt. En aan het einde van de correctie, wanneer alle eigenschappen van de schepping aan die van de Schepper gelijk zullen worden, zal de Schepper zich ten volle manifesteren, en de schepping zal zich ten volle manifesteren, en zij zullen niet elkaars "plaats" innemen, de één in plaats van de ander, maar zullen volkomen samenvloeien, omdat zij elkaar niet met hun eigenschappen storen. Maar voorlopig, tot het einde van de correctie, bezet de mens naar mate van het samenvallen van zijn eigenschappen met die van de Schepper de "plaats" van de Schepper. D.w.z., zoals het in de Tora gezegd is, vanwege het verschil van eigenschappen verbergt de Schepper zich, en deze "plaats" bezet het egoïsme, de "ik" van de mens. Daarom is het gezegd: "Wij kunnen niet Ik en hij ons in één plaats bevinden". En daarom is het begrip wereld datgene, wat de mens zich voorstelt in plaats van de alles vullende Schepper en stamt van het woord "olama" verborgenheid van de Schepper. Op welke manier vindt het vertonen van het beeld van de wereld plaats in plaats van een gewaarwording van het eenvoudige licht - de Schepper? Zoals in onze wereld, indien wij op de weg van een lichtstraal (het manifesteren van de Schepper) een of ander object zullen plaatsen (een egoïstische eigenschap), dan zullen wij zijn weerkaatsing ontvangen, het zal een bepaald beeld van de wereld optekenen, laten wij zeggen, van de wereld Atsieloet. Indien wij nog een of ander object zullen plaatsen - dan zal het beeld van de wereld Brieja verschijnen, nog een of andere egoïstische eigenschap zullen toevoegen - dan zal het beeld van de wereld Jetsiera opgetekend worden; stel, dat een nog grotere egoïstische eigenschap zal worden toegevoegd - dan zal de wereld Asieja gewaarwordt worden in plaats van de Schepper. D.w.z., wij zien niet het licht, maar datgene, wat het licht afschermt, houdt hem tegen en tekent ons als een wereld. Een wereld is dus niet een gedeeltelijke vertoning van de Schepper, maar het uiten van eigenschappen, welke het licht tegenhouden, het uiten van datgene, wat aan Hem tegengesteld is. In onze wereld worden alle 100% van het licht tegengehouden. Nu tekent ons dit, het licht afschermend object - onze egoïstische eigenschappen - het beeld van onze wereld op. En onze wereld doet een vonkje licht opleven, welk vonkje in weerwil van alle wetten van de volledig egoïstische natuur, door de goedheid van de Schepper in onze wereld viel, om ons de mogelijkheid te geven om uit deze toestand op te stijgen. 48
Het ontbreken van het licht eveneens van de Schepper uitgaat. Door Hem is de beperking van zijn manifestatie geschapen, welke beperking de 1-e beperking heet. En deze, als trouwens alle andere van Zijn verrichtingen, zijn alleen voor het bereiken van het doel - het vergenoegen van de scheppingen [bedoeld]. In één gedachte is de gehele schepping ingesloten, dus ook alle gebreken, allerlei leed - dat gaat allemaal van Hem uit. Hij emaneert het licht en Hij verbergt hem, schept duisternis. Hoe kan van Hem leed uitgaan terwijl Zijn enig doel is om ons te vergenoegen? Wij begrijpen niet, wat het geestelijke "leed" is, omdat wij 't leed en genietingen in onze egoïstische wensen evalueren. Maar indien wij ons leed met een genieting, welke genieting ons door de Schepper is weggelegd, zouden kunnen vergelijken, dan zou al ons bestaan in deze wereld ons ondraaglijk lijken. En dat niet omdat de voor ons weggelegde genietingen vele malen groter zijn, dan alle genietingen van deze wereld, maar omdat het volkomen andere genietingen, altruïstische, die met onze niet in mate, noch in kwaliteit vergelijkbaar zijn. Daarom is alles, wat wij ook zouden mogen proeven - is een volledige duisternis in vergelijking met het Hoogste licht.
DEEL 2 49
11. HET AAN HET LICHT KOMEN VAN HET SCHEPPINGSPLAN Alleen bij kleine kinderen en krankzinnigen zijn handelingen gedachteloos. Maar een volwassen normale mens beseft, wat hij doet en wat hij wenst. Elke gedachte is een voortbrengsel van een wens, en elke handeling gaat van een of andere gedachte uit. Natuurlijk, dat dit gaat van de geestelijke wet uit: aanvankelijk was er een gedachte, en vervolgens - een handeling, en het einde van de handeling is het doel, zoals het tevoren in het scheppingsplan ingeprogrammeerd werd. D.w.z., altijd bestaat er een keten (van oorzakelijkheid - vert.): het ontstaan van een wens, het beseffen van een wens voor het bereiken van datgene, wat gewenst wordt (doel), een handeling voor het bereiken van datgene, wat gewenst wordt (doel). Laten wij zeggen, dat een mens een huis wenst op te bouwen. Eerst denkt hij eraan in het algemeen, vervolgens vervaardigt hij tekeningen, dan stelt hij specificaties op, daarna maakt hij allerlei calculaties, e.d. En wij zien, dat het einde van de handelingen, d.i. het gerede huis, bestaat reeds tevoren in zijn gedachte, dient als zijn doel en de oorzaak van al zijn handelingen. En daar het doel van de Schepper is om de scheppingen te vergenoegen, en Zijn enige gedachte vervult ogenblikkelijk tot het einde al datgene, wat voorgenomen is, werd bij het verschenen van de gedachte over scheppingen en over hun vergenoegen alles terstond geschapen in zijn uiteindelijke vorm: het licht van de Schepper verspreidde zich, vormde de gehele schepping en vulde hem, zoals de Schepper van plan was. En wij noemen deze gedachte het scheppingsplan, of de Oneindige wereld. En daar wij de Schepper zelf niet kunnen gewaarworden, hebben wij geen woorden over Hem, immers een woord geeft een gewaarwording weer. Maar vanaf het scheppingsplan, d.w.z., Zijn verband met ons, kunnen wij over Hem spreken, of om precies te zijn, over Zijn verhouding tot ons.
50
12. DE WENS OM WEG TE GEVEN IN DE SCHEPPER SCHIEP IN DE SCHEPPING DE WENS OP TE ONTVANGEN, WELKE EEN VAT HEET, WAARIN EEN SCHEPPING EEN GENIETING ONTVANGT Aangezien de Schepper van plan was om een schepping te scheppen, om die te vergenoegen, sluit het van Hem uitgaande licht in zich deze twee voorwaarden: te scheppen en te vergenoegen. Indien het doel van de Schepper is de schepping met Zijn licht te vergenoegen, is alleen het voorhanden zijn van de wens om van dit licht te genieten noodzakelijk voor het vervullen van dit doel, d.w.z., de wens, om deze genieting te ontvangen. Waaruit kan deze wens ontstaan? Alleen, indien deze wens zelf eveneens van de Schepper uitgaat - immers behalve de Schepper is er niemand en niets? De wens is verplicht te verschijnen als gevolg van het neerdalen van het licht van de Schepper tot de schepping. Die is verplicht te verschijnen, hoewel in de Schepper zelf deze wens er niet is, maar die ontstaat als gevolg van Zijn gedachte, als gevolg van Zijn voornemen om de schepping te vergenoegen. D.w.z., de van de Schepper uitgaande genieting, datgene, wat Hij aan Zijn toekomstige schepping wenst door te geven, dient zelf conform zijn eigenschappen de toekomstige schepping op te bouwen. En wanneer het licht - de uitgaande genieting - een met hem overeenkomstige klie ofwel wens zal opbouwen, zal een maat van een gewaarwording van een genieting een maat van het van de Schepper uitgaande licht zijn. Omdat alleen die portie licht, welke in een klie onthuld wordt, getuigt over een genieting ervan. Daarom niet de hoeveel licht, die potentieel van de Schepper uit kan gaan, is belangrijk, d.i. in hoeverre Hij van plan was om de schepping ofwel klie te vergenoegen, maar hoeveel deze schepping ontving, hoeveel licht in haar is binnengekomen. Omdat wij altijd alleen ten opzichte van de schepping spreken. En indien de schepping 1 gram van van de Schepper uitgaande genieting ontving, bevestigt [de schepping] met haar eigen gewaarwording, dat de Schepper van plan was om haar 1 gram genieting te geven. En indien zij 10 gram van genieting gewaarwordt - betekent dat, dat de Schepper van plan was om haar met 10 gram van genieting te vergenoegen. D.w.z., rondom bestaat het gehele licht, de Schepper zelf, je zelf bevindt je in het licht van de Schepper, maar je gewaarwordt dat in het geheel niet, omdat bij je geen nodige (geschikte) wens is. Wanneer bij je de wens zal verschijnen om dit licht te gewaarworden, naar mate van deze wens zal je hem beginnen te gewaarworden. Dan bepaalt deze gewaarwording van een genieting de facto wat van de Schepper tot je uitgaat, d.w.z., de schepping zelf bepaalt, hoeveel licht zij in staat is om te ontvangen. De Schepper kan je zo veel licht "zenden", als je wenst. Om precies te zijn, Hij zendt het je niet - dat bestaat allemaal altijd rondom je. Maar wat en hoeveel je [ervan] zou gewaarworden - dat hangt alleen van je wens af. Daarom noemen wij de wens om van het licht van de Schepper te genieten "plaats". De geestelijke bepaling van een plaats - dat is een grootte van de wens. Eveneens in onze wereld zeg je: "Ik heb in mijn buik geen plaats..." - hier is ook sprake van een wens, en niet van een fysieke plaats. Je kan een lege maag hebben, en tegelijkertijd geen stemming - en je wenst niet te eten. Dat wil niet zeggen, dat bij je in de maag geen plaats is. Dat getuigt over het ontbreken van een wens. Dus, een wens - dat is juist een plaats. Een andere bepaling hebben wij niet. 51
In het geestelijke is er geen begrip voor lichaam als een materieel reservoir, dat niet over een wens beschikt, doch slechts over een reservoir. Aangezien niets geschapen is, behalve de wens voor het licht, bepaalt alleen een wens een geestelijk object. In de geestelijke werelden zijn alleen wensen zonder lichamen. De wens zelf heet lichaam. En een grootte van een lichaam is aan een wens gelijk. D.w.z., een verandering van een wens getuigt over een verandering in een lichaam, geen wens - dan is er geen lichaam. Bijvoorbeeld, de mens in onze wereld heeft geen wens om van het geestelijke licht te genieten - dat betekent, dat hij geen geestelijk lichaam heeft. Enfin, de schepping begint van datgene, dat van de Schepper het licht uitgaat, welk licht de wens schept - een en ander in overeenkomst met de wens van het licht om te vergenoegen die aan zijn wens (de wens van het licht) qua hoeveelheid en kwaliteit gelijk is. En het vult deze wens. Een zulke gevulde toestand van deze wens heet de Oneindige wereld, een toestand van oneindige, door niets beperkende genieting. In de Kabbala hebben wij te maken alleen met deze twee begrippen: een genieting en een wens om ervan te genieten. Maar eigenlijk niet alleen in de Kabbala, doch überhaupt in de gehele schepping bestaat niets, behalve deze twee componenten. De Kabbala als wetenschap hanteert deze twee begrippen, welke begrippen de schepping vormen. Daarbij noemt de Kabbala ze niet "genieting" en "wens om te genieten", en met andere gevoelsmatige bepalingen. De Kabbala pakt de schepping "wetenschappelijk" aan en daarom gebruikt zij "niet-gevoelsmatige" begrippen. En alleen voor degene, die in staat is, om door een kabbalistische tekst, eveneens als een musicus via noten, binnen zichzelf overeenkomende gewaarwordingen te reproduceren, worden deze droge begrippen tot een leidraad voor zijn geestelijke handelingen. In plaats van een genieting wordt een begrip "licht" ofwel "or" aangewend. In plaats van een wens om te genieten - "vat", ofwel "klie". De maten van wensen en genietingen worden in cijfers beschreven, welke cijfers spreken over een grootte van een "volume" van een wens en een grootte van het licht. Aangezien een klie een genieting beleeft alleen van datgene, wat hem vult, kan men slechts in die mate spreken over de wens van de Schepper om te vergenoegen en over een vorm van een genieting. Daarom heeft dat geen zin, om te spreken zonder aan te wijzen, met name wie gewaarwordt. Wanneer wij zeggen "de Oneindige wereld", dan bedoelen wij, dat een klie een onbeperkt licht gewaarwordt, dat zijn genieting onbeperkt is: hoe [groot] een wens van een klie is - zo [veel] die ook ontvangt. Maar een wens is niet oneindig - die kan verschillend zijn, doch qua grootte beperkt. Maar een type van een genieting, van een gewaarwording van een genieting, heet de Oneindige wereld, zo gewaarwordt een klie een genieting: oneindig, hem grenzeloos vullend. Daarin bestaat namelijk de wens van de Schepper - om de schepping grenzeloos te vergenoegen, en weten erover door Zijn verrichtingen te bevatten. Op geen andere manier openbaart Hij zich aan ons - alleen degene, die dichter bij de Schepper opsteeg, meer gewaarwordt en daarom kan ons vertellen, wat hij had gewaargeworden. En dat heet profetie. Maar voor ons zijn dat nog onze toekomstige toestanden, wanneer ook wij ze zullen bereiken. Maar gezien het feit, dat onze wereld geschapen werd door het neerdalen van het licht van de Schepper, loopt een kabbalist in de tegengestelde richting alle trappen van het neerdalen van de schepping door en daarom komt hij niet alleen de toekomst te weten, maar tevens het verleden: op welke manier de schepping ontwikkelde zich en waarom elke gebeurtenis in
52
onze wereld juist zo verloopt. Dat komt hij te weten niet vanuit de toekomst, maar omdat hij het verleden bevat - het neerdalen van het licht naar beneden, in onze wereld. Het is duidelijk, dat bepalingen "verleden" en "toekomst" hebben eveneens alleen zin ten opzichte van degene, die ze gewaarwordt. Voor een kabbalist vloeit echter de tijd in één huidige gewaarwording samen en verdwijnt als een coördinaat van het bestaan. Men dient dus altijd in herinnering te houden, dat alles, waar wij het over hebben, wordt door onze gewaarwordingen van het ons vullende licht bepaald. En alleen ten opzichte van elke van onze toestand kunnen wij datgene, wat zich voordoet, beschrijven. En dat is niet alleen in onze wereld, maar tevens wanneer men zich op de geestelijke trappen bevindt: alles, wat van het vullen van een klie (vat, ziel) met het licht, gewaargeworden wordt. Het verschil tussen degene, die onze wereld gewaarwordt, en hem, die de geestelijke wereld gewaarwordt bestaat daarin, dat de laatste gewaarwordt in zich de bron van het licht, dat hem vult. Hij gewaarwordt de Schepper in de mate van zijn opvulling met het licht, d.w.z., in de mate van zijn gelijkenis aan de Schepper. En hij gewaarwordt buiten hemzelf het hem omringende licht, dat in de toekomst in hem binnen zal komen, gewaarwordt de eigenschappen van de Schepper. En dat, terwijl degene, die alleen onze wereld gewaarwordt, gelijkt aan een blinde in de wereld van blinden. Laten wij ons voorstellen, dat wij in een dergelijke wereld terecht zijn gekomen: daar worden allen blinden geboren. En zij beseffen het ontbreken van een zintuig - het gezichtsvermogen in zichzelf niet, en daarom lijden zij er niet onder. Immers niemand kan hen zelfs vertellen over datgene, wat aan hen ontzegd is. En zelfs indien men hen dat zou vertellen, hoe zouden zij aanvoelen, wat het gezichtsvermogen is? Maar indien sommigen uit die wereld het gezichtsvermogen reeds zouden verkrijgen, dan zouden zij ook overigen kunnen aanleren, hoe dat te doen. En zulke instructie heet Kabbala, van het woord "lekabbel" - "ontvangen" - hoe men een gebrek gewaarwordt, datgene, wat de Schepper wenst te geven. Deze instructie ontvingen wij van kabbalisten, welke op de hoogste geestelijke trappen opstegen en alles, wat zij [daar] gewaargeworden hadden, geven zij aan ons door. Zij vertellen over de van de Schepper neerdalende genieting en daarom trekken zij een conclusie, dat daarin bestaat de reden van onze schepping. Zij vertellen over de wensen van de Schepper, d.w.z., over de stelregels van het opstijgen op de hoogste trappen. Deze stelregels heten Voorschriften. Al deze informatie heet Tora, van het woord "or" - licht, de stelregels voor het ontvangen van het licht. Deze stelregels zetten kabbalisten d.m.v. allerlei manieren uiteen: door een taal van vertellingen en parabels, door een narratief-historische taal, juridische taal, e.d. Maar de meest nauwkeurige van al deze talen, die de geestelijke werelden beschrijven, is de taal van de Kabbala. Hij is de meest precieze en open: hij beschrijft datgene, wat kabbalisten zagen in woorden uit onze wereld, in een symbolische vorm.
53
13. DE WENS OM TE GENIETEN, DIE ZICH IN HET SCHEPPINGSPLAN BEVINDT, HAALT EEN GENIETING VAN DE SCHEPPER ZELF UIT, WAARBIJ EEN TOESTAND VAN ONEINDIGHEID WORDT GEVORMD Totdat wij de geestelijke wereld niet gewaarworden, ontbreken in ons de ware gewaarwordingen van datgene, wat zich voordoet; wij stellen ons het geestelijke voor in de vorm van allerlei beelden in omvang, tijd en beweging. Dat is vanzelfsprekend, omdat anders kunnnen wij ons die niet voorstellen. Als gevolg daarvan, bestaat in de Kabbala een veelheid van verscheidene methoden, beelden, illustraties, tekeningen, welke datgene beschrijven, wat zich in de geestelijke werelden voordoet. Hoe gaat dan het licht van de Schepper uit? Wij weten, dat de Schepper en licht dat is ten opzichte van ons hetzelfde, omdat Hem zelf (atsmoeto) bevatten wij niet, doch Hem "uit Zijn verrichtingen" bevatten, welke wij op ons gewaarworden. Waarom zeggen wij dan: "Van de Schepper gaat het licht uit?" - Niets gaat van de Schepper uit. Datgene, wat zich voordoet, kan men zich in enkele varianten voorstellen: de Schepper, homogeen eenvoudig licht, week terug en maakte in zichzelf een lege, door Hem niet gevulde ruimte vrij, welke ruimte "plaats" heet. Op welke manier creëerde Hij deze ruimte - doordat Hij hem een aan Hem tegengestelde eigenschap van het egoïsme gaf. Vandaar, dat het licht uit deze omvang wegtrok en deze ruimte werd leeg en donker. Deze plaats is dan de enige schepping. Die heet plaats, omdat dat is een plaats van het zich bevinden of het ontbreken van het licht. Maar dat is geen "plaats" in onze gewone betekenis van het woord, doch een wens, de wens om te genieten. In de mate van het samenvallen van eigenschappen van deze plaats met de Schepper wordt die met licht, genieting gevuld. Zo nu deze wens om van het licht te genieten, trekt in de mate van die wens het licht naar zich toe, welk licht van de Schepper uitgaat en wordt ermee gevuld. En dat is de eerste in de schepping vulling van de wens met een genieting - een volkomen volledige en grenzeloze, en daarom heet die ook de Oneindige wereld. De wens om te genieten, die door de Schepper geschapen is, welke zich in de Schepper bevindt, naar de mate van zijn wens, het gewaarworden van eigen "Ik", zijn bestaan, gewaarwordt zich als bestaande buiten de Schepper om. En daarom juist is die in staat om een genieting van de Schepper ontvangen te gewaarworden, een genieting van het weggeven, het weggeven aan de Schepper, en andere gewaarwordingen, met name in de mate van het zich gewaarworden als zelfstandig en vrij bestaand. Daarom dienen wij in onze wereld een lange (let. grote) weg van een innerlijke ontwikkeling door te lopen - juist daarvoor, om al die genietingen, welke de Schepper van plan was om ons te geven, te kunnen gewaarworden. En deze weg van onze ontwikkeling sluit in zich, in de eerste instantie, een ontwikkeling van ons egoïsme in. Juist een ontwikkeling, en niet een onderdrukking. Het ontwikkelen en het beseffen van het egoïsme als kwaad voor onze ware volmaakte toestand. Maar er is niet in het heelal, behalve de ontvanger en de gever, de mens en de Schepper. De mens bevindt zich in de Schepper en naar mate van zijn correctie gewaarwordt hij dat, alsmede hoe het licht van de Schepper hem vult.
54
Het neerdalen van het licht van de Schepper heeft plaats, indien er iets is, dat dit licht ontvangt, deze genieting gewaarwordt, getuigende over het feit, dat die van de Schepper ontvangt - maar dat allemaal bestaat binnenin, in de Schepper zelf. In het geestelijke is er geen begrip als ruimte: hier is de Schepper, daar de schepping, en het licht loopt via deze ruimte van de één naar de ander door. Bij het voorhanden zijn in de schepping van een wens om een genieting te ontvangen - gaat deze genieting van de Schepper tot hem door, hij voelt, dat hij zich met deze genieting vult. De Schepper omringt hem in het geheel met licht - "or makief", een deel van dit licht ontvangt hij naar binnen - "or pniemi". Het is beter om dat zich in een zulke vorm voor te stellen. En nu zullen wij begrijpen, hoe dit oneindig licht van de Schepper uitgaat: wanneer een nieuwe vorm van een "wens om te genieten" verschijnt, gewaarwordt zij, dat zij met een van de Schepper uitgaande genieting gevuld wordt. Deze wens bestaat in de Schepper zelf niet, zij ontstaat van niets (ex nihilo), door Zijn wens. In de Schepper zelf bestaat de wens om te genieten niet, bestaat geen genieting, omdat een genieting ofwel een gevoel, hoort bij een wens om te genieten. Over de Schepper kunnen wij niets zeggen. Alles, wat wij over Hem weten, over Zijn eigenschappen en wensen, alles, wat door ons de Tora en de Voorschriften genoemd wordt, putten wij uit het licht, dat van Hem uitgaat en welk licht de gecorrigeerde wensen van de mens vult. Wij bepalen de Schepper als de oneindige bron van een genieting. Hoeveel wij van Hem ontvangen, hangt van onze wens. Onze wens om te genieten trekt naar zich toe, "zuigt af" van de Schepper, zoveel in zichzelf uit Hem "overgiet", als zij wenst.
55
14. VÓÓR HAAR BEPERKING ONDERSCHEIDDE DE WENS OM TE ONTVANGEN ZICH NIET VAN DE SCHEPPER De wens om te genieten werd door de Schepper zelf geschapen. En voordat zij zich nog niet gewaar werd, haar egoïstische wensen, haar natuur niet besefte, was zij met niets van de Schepper te onderscheiden. Dat gelijkt aan een kind in een moederschoot, welk kind hoewel dat ook over zijn eigen zelfstandig bestaan beschikt, bevindt zich volledig in de macht van zijn moeder en heeft geen eigen zelfstandige bewegingen, is zichzlef niet bewust. Daarom is het gezegd, dat aanvankelijk de schepping bevindt zich in de toestand van een volle eenheid met de Schepper - immers indien de Schepping zelf haar eigen egoïstische wensen niet gewaarwordt, dan bestaat zij als het ware niet, immers alles wordt alleen ten opzichte van de gewaarwordingen van de schepping gemeten, en niet van de Schepper. Daarom is het gezegd, dat Hij en Zijn naam één zijn, waar Hij - dat is de Schepper, en Zijn naam - dat is de schepping. De schepping heet "Zijn naam", omdat naar haar gewaarwording van de Schepper geeft zij Hem namen, naar datgene, hoe zij Hem gewaarwordt. En aangezien de schepping in de toestand van de volledige samenvloeiing met de Schepper gelijkt op een embryo in een moederschoot, en is van de Schepper in het geheel niet onderscheidbaar, wordt dit dan ook uitgedrukt door kabbalisten, waarbij zij zeggen, dat in de Oneindige wereld Hij en Zijn naam één zijn. Bovendien, in deze toestand, wanneer de gehele schepping zich in de Oneindige wereld bevindt, bevinden wij ons allemaal in de volle samenvloeiing met de Schepper. In de geestelijke wereld bestaat geen tijd. Alle toestanden bestaan "tegelijkertijd", en degene, die gewaarwordt, gaat als het ware van één kader in een ander over. Alle toestanden bestaan tegelijkertijd, en de mens gaat in zijn gewaarwordingen van één trap van de geestelijke ladder op een andere, ofwel van één vertrek in een ander. Daarom wordt alles alleen ten opzichte van degene, die gewaarwordt waargenomen en beschreven. In de toestand van de oneindigheid is er geen onderscheid tussen licht in een vat en een vat zelf, omdat indien een zulk verschil zou zijn, dan zou deze toestand niet de Oneindige wereld kunnen heten, d.i. een absolute verzadiging met een genieting.
56
15. EEN BEPERKING BETEKENT, DAT DE MALCHOET VAN DE ONEINDIGE WERELD HAAR WENS VERMINDERDE – EN HET LICHT VERDWEEN, AANGEZIEN ER GEEN LICHT ZONDER VAT IS Wij hebben al meer dan eens gezegd, dat een maat van een vulling van een vat met licht hangt alleen van een maat van een wens van een vat. En alleen in die mate, waarin een klie bereidt is om van het licht te genieten, vult het licht hem. Om precies te zijn, het licht bestaat voortdurend, het dringt namelijk de gehele schepping door - de Schepper bevindt zich overal. Maar alleen in die mate, waarin een klie in staat is om het licht te gewaarworden, gewaarwordt die hem. Dat gelijkt op het ons al bekend klindende voorbeeld met een radio-ontvanger: rondom ons bevinden zich radiogolven, zij dringen binnen alles door, maar alleen indien een klie zou verschijnen, bij welke een mogelijkheid zou zijn om een bepaalde golflengte te ontvangen dankzij gelijkenis met deze, zou die door een klie ontvangen worden. Dat is door de Schepper opzettelijk zo ingesteld, want met geweld kan men niet vergenoegen. Een genieting kan alleen worden ontvangen in de mate van een van binnen een klie zelf verschenen wens. Een geweldadige uitwerking zal aan niemand een genieting verschaffen. Alles, wat tegen een wens is, wordt als leed gevoeld! Daarom is de enige manier om de mens tot het geestelijke toe te laten naderen - om in hem via een omweg een wens op te roepen, en vervolgens hem, in overeenstemming met deze wens, het gewenste te geven. Een wens is altijd primair, het licht - secundair. En dat is met name zo, omdat hoewel het licht primair is het schept en bestuurt alles en allen - maar wanneer wij over het waarnemen van de Schepper door de schepping spreken, dan zijn wensen en handelingen van de mens primair, en zij bepalen alles. Wij dienen allerlei inspanningen leveren (gebed, studie, het lezen van boeken, het uitzoeken van een omgeving, leraar), om een ware wens te verkrijgen, of beter te zeggen, deze waardig bevonden te worden. Zonder een wens is het onmogelijk iets te doen. Zoals de grote AR"I zef, indien een mens zonder punt in het hart geboren werd, welk punt hem tot het geestelijke aantrekt, dan zal hem niets helpen. Maar indien het in het hart van een mens bestaat, dan is hij wel in staat om dat te ontwikkelen. En dat heet het verkrijgen van een wens. Waarvandaan ontvangt men een wens? Zoals in de Tora is gezegd: "Lefie sofriem ve lefie sfariem" - van auteurs en uit boeken. Het probleem alleen is, om juist de ware boeken en de ware Leraar te vinden. Nadat de enige schepping door de Schepper geschapen werd, welke schepping "malchoet van de Oneindige wereld" heet, besloot zij zichzelf zodanig te veranderen, dat zij aan de Schepper gelijk zal worden. Maar daarvoor diende de malchoet van de Schepper tot het niveau van onze wereld neerdalen en zich in afzonderlijke delen te verdelen. Pas dan verschijnt bij haar de mogelijkheid om elk deel van haar egoïstische natuur in die te corrigeren, welke aan de Schepper gelijkt, de altruïstische. Om zich van de Schepper te scheiden, diende de malchoet Zijn licht uit zichzelf te verjagen. Een zulke wens om geen licht te ontvangen is een beperking van de wens om te ontvangen ofwel gewoon "beperking". Omdat wanneer men over de schepping spreekt, bedoelt men alleen haar wens. En daar in het geestelijke geen geweld bestaat, verliet het licht terstond een klie in overeenkomst met zijn wens.
57
DEEL 3 16. DE BRON VAN DE ZIELEN Zoals reeds werd gezegd, een ziel heet een deel van de Schepper. Maar waarmee onderscheidt zij zich van Zijn eenvoudig licht zodanig, dat men erover spreekt als over een deel van de Schepper? Na al datgene, wat reeds gezegd is, wordt ons duidelijk, dat juist die portie licht, welke in een geestelijke wens binnenkomt, heet een ziel. En met name een wens zelf rukt een deel van het gehele licht af, en na zich met dat deel - het licht - te hebben gevuld, heet zij een geestelijk lichaam, een ziel. En het onderscheid tussen een ziel en de Schepper bestaat alleen daarin, dat dit deel van de Schepper is ingekleed in een wens om te genieten. Daarmee wordt het van de Schepper verwijderd. Maar zodra de mens zijn egoïsme corrigeert, d.i. zijn eigen wens in een wens om weg te geven, gelijk de Schepper, dan verdwijnt de muur, die het inwendige licht in een vat van de mens van het uitwendige licht van de Schepper scheidt, en de mens lost zich volledig in de Schepper op dankzij de gelijkenis van eigenschappen. Maar indien wij zeggen, dat zonder een wens om te genieten is het onmogelijk om al die genieting te gewaarworden, welke genieting de Schepper ons wenst te geven, hoe kunnen wij dan begrijpen, dat men zijn egoïsme dient te corrigeren? Indien er geen egoïsme zal zijn, hoe kan de mens genieten? Het egoïsme verdwijnt niet, doch verandert zijn intentie - een correctie betekent het verkrijgen van een wens om de Schepper een genieting te geven. Een wens verdwijnt niet, de mens in niet in staat om datgene, wat door de Schepper geschapen is, te vernietigen. Maar zo ver reikt de macht van de mens, dat hij een richting kan veranderen, het streven, omwille waarvan te genieten. En indien het streven van de mens hetzelfde is, als bij de Schepper, dan zijn zij absoluut gelijk, en het verschil tussen hen verdwijnt, en daarmee ook een scheidingsmuur tussen een deel van het licht in de mens en buiten hem. D.w.z., de mens is dan niet meer een hindernis voor het licht van de Schepper binnen de Schepper. Daarom, terwijl aanvankelijk de schepping en de Schepper qua eigenschappen aan elkaar diametraal tegenovergesteld zijn, zijn zij na de correctie van het egoïsme van de mens volledig aan elkaar gelijkgesteld. Dat betekent in het geestelijke het ontbreken van plaats en afmetingen, verbinding en samenvloeiing. D.w.z., de Schepper schiep de mens absoluut van het geestelijke verwijderd, en de mens zogenaamd door zijn eigen krachten als de Schepper wordt! Een ziel - een deel van de Schepper. En er is geen enkel verschil tussen Hem en dit deel. Indien dat zo is, waarom dan zij - een deel, en Hij - het geheel is? In onze wereld kunnen wij zeggen, dat een steen, die van een rots afgehouwen is - dat is een deel, omdat bij hem dezelfde eigenschappen zijn, als ook bij een rots. Maar in het geestelijke het afscheiden vindt juist door het veranderen van eigenschappen plaats. D.w.z., indien een eigenschap veranderde, dan is die afgescheiden. Maar waarom wordt dan gezegd, dat hoewel een ziel van de Schepper is afgescheiden, onderscheidt zij zich van Hem toch door niets? Waarmee onderscheidt zich dan de eigenschap van een ziel - een deel van het licht - van het eenvoudige licht, dat door dit onderscheid zij van haar Schepper gescheiden wordt?
58
De Schepper sluit in zich verscheidene typen en eigenschappen, welke men zich ook kan voorstellen. Maar het enige, wat in Hem niet is - dat is de wens om te ontvangen, het egoïsme. De Schepper bevindt zich in een absolute volmaaktheid, de wens om te ontvangen bij Hem kan niet zijn. De zielen, die door Hem geschapen zijn te vergenoegen - dat is het doel, het scheppingsplan. Daarom bestaat in de natuur van deze zielen oorspronkelijk deze behoefde - te wensen om een genieting van het licht van de Schepper te ontvangen, d.i. van Hem zelf, omdat Hij en Zijn licht - één zijn. In onze gewaarwordingen scheiden wij de Schepper van Zijn licht niet, waarbij wij alleen het licht gewaarworden. "Licht" - dat is een gewaarwording van de Schepper. Waarmee onderscheiden de zielen, d.i. het licht in de mens, zich van de Schepper? Daarmee, dat in hen een wens om Zijn licht te ontvangen verschijnt, een wens om van Hem te genieten, een wens om Hem te gewaarworden. Daarmee, dat dit deel van het licht van de Schepper in een egoïstisch omhulsel van onze "ik" is ingehuld, d.i. in onze wensen, overpeinzingen, meningen en gedachten. Indien deze "ik" zich van de Schepper onderscheidt, dan zijn wij van Hem verwijderd, en alleen in die mate, waarin onze "ik" en Zijn wensen zullen samenvallen, zullen wij door onze gecorrigeerde eigenschappen de Schepper in ons als het ware openbaren. Dat gelijkt op datgene, wat wij zeiden, dat de Schepper in het gehele heelal bestaat en alles door Zichzelf bezet. Maar de mens duwt de Schepper door zijn "ik" uit een of andere "omvang" en bezet deze "omvang" zelf. Naar mate de correctie van zijn egoïstische eigenschappen, door ze te annuleren en ze in wensen te veranderen, welke aan die van de Schepper gelijk zijn, "verwijdert" de mens geleidelijk zijn "ik" en op die plaats keert de Schepper terug. De mens en de Schepper bestaan dan als het ware in één omvang, omdat hier hun eigenschappen samenvallen. Een geestelijke omvang, welke door de mens bezet wordt, is permanent - zo is die door de Schepper geschapen. Maar van de mens hangt af, welk deel van zijn wensen egoïstisch en welk altruïstisch zal zijn. Wanneer al onze wensen, eigenschappen, zielen, de Schepper niet uit het heelal door zichzelf weg zullen duwen, zal een toestand van de volledige correctie en de oneindige genieting aanbreken. De schepping zal als de Schepper volmaakt worden. Al onze "ik" - gedachten, gewaarwordingen, inzichten, overwegingen en begrippen - zijn beperkt en wordt door ons geestelijk niveau bepaald, zijn gevolg zijn. De gehele Tora - dat is datgene, wat de grote mensen, kabbalisten, bevatten en beseften, datgene, wat wij ooit zullen zien en bevatten. Alle gewaarwordingen bij een geestelijke voortbeweging bevinden zich binnen ons, zijn door ons onbevattelijk. En door het feit, dat in de zielen een wens om te ontvangen verschijnt, scheiden zij zich van de Schepper af. Omdat de wens om te ontvangen volkomen verschillend is van de eigenschap van de Schepper om een genieting te geven. En indien het verschil in eigenschappen dermate groot is, dat twee objecten praktisch aan elkaar tegenovergesteld zijn, dan wordt het geacht, dat zij diametraal tegenovergesteld zijn tot het volledig nietgewaarworden van elkaar. Wat betekent dan, dat objecten in één zijn samengevloeid, naar hun eigenschappen absoluut gelijk zijn? Dat kunnen twee volkomen verschillende objecten zijn, maar op een of andere moment van hun geestelijke geschiedenis worden zij qua eigenschappen gelijkgesteld. En dan wordt het geacht, dat zij als het ware samenvloeien met elkaar. Soms gebeurt het, dat één object slechts
59
gedeeltelijk aan eigenschappen van een ander gelijkt - dan vloeien zij gedeeltelijk samen, zoals cirkels op elkaar worden gelegd. Het samenvallen van eigenschappen doet zich in die plaats voor, waar cirkels samenvallen, op een plaats van het opleggen van cirkel. Indien uit alle eigenschappen van twee objecten bestaat alleen (een of andere) één, waarin zij samenvallen, dan zegt men, dat zij slechts raken elkaar. Indien echter objecten in het geheel geen gemeenschappelijke eigenschappen hebben, dan zijn zij van elkaar gescheiden. Maar dat betekent nog niet, dat zij van elkaar verwijderd zijn, zij hebben gewoon geen gemeenschappelijke eigenschappen. De mate van het verwijderd zijn, een afstand tussen objecten hangt van datgene af, in hoeverre hun eigenschappen verschillend zijn. Indien hun eigenschappen volledig aan elkaar tegenovergesteld zijn - dan zijn zij diametraal van elkaar verwijderd zijn. Zoals wij in het begin van onze schepping. Alle toenaderingen en verwijderingen in een geestelijke ruimte worden alleen door het veranderen van eigenschappen van de schepping ten opzichte van de Schepper bepaald. Hij wordt als de etalon aangenomen, het doel, en alles beweegt zich ten opzichte van Hem. Maar op elk geestelijk niveau neemt de mens als zijn Schepper een hogere partsoef aan, omdat hij alleen hogere ziet (gewaarwordt), en hem aanvaardt hij als zijn Schepper. Laten wij zeggen, dat alle wensen, welke in mij zijn, zijn volledig egoïstisch. De wensen van de Schepper zijn echter, omgekeerd, volledig altruïstisch. Ik en de Schepper zijn absoluut van elkaar verwijderd: er is geen duidelijk geestelijk verband, geen gewaarwording van de Schepper. De reden ervan - het tegenovergesteld zijn van eigenschappen. Terwijl wij in een zulke toestand ons bevinden, hebben wij in het geheel geen voorstelling over de Schepper, omdat wij Hem niet kunnen gewaarworden, met Hem niet verbonden kunnen zijn, van Hem niet kunnen ontvangen, omdat wij "wilde vreemden" voor elkaar zijn. Dat is geldig ten opzichte van gewaarwordingen van de mens, maar voor de Schepper is de mens dichtbij en ontsloten. De Schepper onthult Zich alleen ten opzichte van onze gewaarwordingen, maar Hij Zelf vult alles en blijft alles besturen, alleen manifesteert Hij Zich aan de mens niet openlijk. Daarom, wanneer wij zeggen, dat de mens en de Schepper onderling verwijderen zich van elkaar, worden vreemden voor elkaar - dan is dat alleen ten opzichte van de mens, dat de Schepper Zich zo manifesteert, waarbij Hij Zich verbergt en verwijdert. De ziel van de mens is een deel van de Schepper. Waarmee onderscheidt dan dit deel van de Schepper zich zodanig, dat men het een deel kan noemen? Een ziel is een constructie [bestaande] uit wens en licht. Dat is een "partsoef", een geestelijk object, bestaande uit 10 sfirot, en in de mate van een gelijkenis qua eigenschappen aan de Schepper is hij met Zijn licht gevuld. Indien in zijn wensen een gelijkenis aan de Schepper voor 10 percent aanwezig is, dan wordt die met het licht van de Schepper alleen voor 10 percent gevuld. In deze 10 percent van gecorrigeerde wensen is in het geheel geen verschil tussen zijn eigenschappen en die van de Schepper. Waarom is deze partsoef - ziel - toch een deel van de Schepper, wat is in die [ziel] gelijk aan de Schepper, en waarmee onderscheidt zij zich eigenlijk van Hem, als een deel van het geheel? Daarmee, dat een partsoef - dat is een wens om te ontvangen, die aan de Schepper tegenovergesteld is, de wens waarvan is om weg te geven. Maar de wens om te ontvangen,
60
welke voor 10 percent gecorrigeerd is, viel met de Schepper - de wens om te vergenoegen samen, en daarom dit deel van wensen wordt een deel van de Schepper geacht. En gezien de gelijkenis aan de Schepper wordt het met het licht van de Schepper gevuld. Waarmee onderscheiden de sfirot zich van elkaar? Met hun wensen, met een kracht van het egoïsme in hen, en daarom ook met een kracht van een scherm. Het licht van de Schepper, dat de gehele schepping vult, is homogeen, maar een diepte van het egoïsme in een of andere sfira van een partsoef, d.w.z., 't leed van het in hem niet-ontvangen genieting, t' leed van zijn correctie, van zijn inspanningen, die aan zijn correctie zijn besteed juist al deze gewaarwordingen van pijn van het doorgemaakte beseffen van het kwaad en van zijn uitroeiing, van de correctie, juist in hen wordt vervolgens een genieting gewaargeworden, en de Schepper vollediger wordt onthuld. Daarom hoewel de Schepper openbaart Zich aan allen, maar in geheel verschillende graden: afhankelijk van het werk van een klie in het correctieproces. Eveneens als in onze wereld, men kan een maaltijd ontvangen zonder enige eetlust om die te proeven, maar indien men een wens in zich zou accumuleren en met name dit voedsel zou verwachten en juist van degene, die nu erop trakteert - in hoeverre een genieting van hetzelfde gerecht anders zou zijn! Juist daarvoor, om volgens zijn doel de mens met de meest grenzeloze genieting te vergenoegen, schiep de Schepper de uitgangssituatie van de schepping als diametraal van Zich verwijderd: immers juist uitgaande van de aan de Schepper meest tegenovergestelde toestand, heeft de mens een mogelijkheid om die scherpte van wensen te accumuleren, welke in hem vervolgens een volle gewaarwording van een grenzeloze genieting in de volmaakte vorm zullen vormen. Een grenzeloze genieting - dat is een genieting, die door niets is beperkt, een genieting, welke alle wensen, de gehele klie vult. Maar er is toch een verschil in een omvang van een wens zelf en in haar kwaliteit - deze twee parameters wenst de Schepper in de mens tot Zijn niveau op te laten stijgen. Zodat hij niet met een nietige genieting genoegen zou hebben, als een jong katje. In de gmar tiekoen is er geen enkel verschil tussen de Schepper en de schepping - een volledige samenvloeiing. Waarvoor was het dan nodig om de schepping te scheppen, indien er geen onderscheid, verschil zou zijn? Er is geen verschil in eigenschappen. De schepping blijft schepping. Zij is gechapen, zij bestaat en zal altijd bestaan. De schepping zal niet verdwijnen. Onze "ik" blijft, maar stijgt op tot het niveau van de Schepper. Een grens van het gewaarworden van zichzelf en de Schepper zal niet verdwijnen. Maar juist dit maakt het mogelijk, om terwijl men zich gewaarwordt, een genieting van een gelijkenis aan de Schepper te gewaarworden. Een zulk verschijnsel vindt gedeeltelijk in elke gecorrigeerde partsoef (ziel) plaats: zodra wij een of ander deel afscheiden, rukken het van zijn egoïstische wensen af, wordt het terstond met het licht van de Schepper gevuld. De intensiteit van dit licht hangt echter van een grootte van het voormalige egoïsme af, d.w.z., van inspanningen, welke wij voor zijn correctie deden, waarbij wij van hem leden als van het ons brengende kwaad.
61
DEEL 4 17. NA EEN BEPERKING EN HET VERSCHIJNEN VAN EEN SCHERM BOVEN EEN EGOÏSTISCHE WENS, WORDT EEN EGOÏSTISCHE WENS ZELF ONGESCHIKT VOOR HET ONTVANGEN VAN HET LICHT EN VERLAAT HET SYSTEEM DER REINE KRACHTEN. IN PLAATS DAARVAN WORDT IN DE HOEDANIGHEID VAN EEN VAT HET WEERKAATSTE LICHT GEBRUIKT, EN EEN EGOÏSTISCHE WENS NEEMT HAAR INTREK IN HET SYSTEEM VAN ONREINE KRACHTEN IN De schepping, zoals de zij door de Schepper geschapen werd, welke malchoet van de Oneindige wereld heet, ontvangt het licht volkomen ongecontrolleerd, zoals zij dat wenst, d.w.z., alleen in die wensen, welke de Schepper in haar schiep. Maar een dergelijke toestand van de schepping is geestelijk levenloos, omdat zij geen enkele eigen wens heeft, doch zijn zij allemaal door de Schepper voortgebracht. Daarom gelijkt haar genieting op een genieting van een onontwikkelde mens in onze wereld: zolang er geen zelfstandige wensen, strevingen zijn, waarin de mens het gewenste ontvangt, gewaarwordt hij geen genieting. Een genieting wordt alleen in de mate en in de vorm van het gewenste gewaargeworden. Anders wordt die als een leed waargenomen. Zoals een moeder haar baby het allerbeste wenst te geven, doch het wenst dat niet: hoe lijdt zij en hoe lijdt het kind! Om uit die toestand uit te komen, verricht de malchoet eerst het verdrijven van het licht (genieting) uit zichzelf - om onafhankelijk te blijven van een uitwerking van het licht op haar egoïsme. Deze handeling heet "Tsieltsoem Alef" - de weigering van het ontvangen van het licht direct van de Schepper, d.w.z., van het ontvangen van een genieting ongecontrolleerd, alleen volgens haar natuurlijke wens. De malchoet wenst een scherm op de weg van het licht op te stellen, zodat zij zelf de in haar binnenkomende genieting naar kracht en kwaliteit zal controlleren, alleen volgens de kracht van haar eigen scherm, waarbij zij niet opnieuw [hoeft] te vrezen om gewoon voor zichzelf te ontvangen. De "Tsiemtsoem Alef" betekent de beslissing van de malchoet om voortaan nooit meer die wensen te gebruiken, waarmee de Schepper haar geschapen had. Zij gaat die wensen tegenwerken, waarbij zij in zichzelf nieuwe altruïstische wensen zal scheppen, welke aan de vorige door de Schepper geschapen egoïstische wensen gelijk zullen zijn, doch qua richting aan hen tegenovergesteld zullen zijn (niet in zichzelf, maar aan anderen en vandaar ook tegenovergesteld qua eigenschappen). Zulke wensen gelijken aan de wensen van de Schepper, omdat in Hem geen egoïstische eigenschappen bestaan om een genieting te ontvangen. Aangezien de malchoet besluit, dat haar natuurlijke, "menselijke" wensen ongeschikt zijn, worden zij afgescheiden en vormen een verboden groep van de wensen, welke onreine krachten heten, kliepot, het egoïsme, het slechte beginsel, e.d. Maar juist die wensen schiep de Schepper. En dezelfde wensen, dezelfde schepping, zelf, het egoïsme zelf, besloot, dat alles, wat zich van de Schepper onderscheidt, is niet goed, dat zij niet wenst om haar eigenschappen te gebruiken. Deze beslissing nam het egoïsme onder invloed van het hem vullende licht van de
62
Schepper. Omdat, wanneer het licht een vat vult, geeft het aan een vat zijn eigen eigenschappen door, de altruïstische wensen. Daarom het vat zelf besluit om zijn egoïsme niet te gebruiken. Dat gelijkt op datgene, hoe in onze wereld de mens onder invloed van een overtuiging of een goed voorbeeld besluit om zich niet te laten inpakken door een of andere van zijn wens, want hij begon zijn kwaad te begrijpen. Een dergelijke wens wordt al ongeschikt geacht voor het gebruik. En hoewel zij blijft in de mens bestaan, beschouwt hij haar als onreine. Maar in plaats van een vorige egoïstische wens, kan hij niet een of andere nieuwe [wensen] scheppen, immers de mens is niet de Schepper, en zijn wensen verschijnen op voelbare genietingen. De mens dient gewoon de richting van het gebruik van zijn eigen vorige wensen te veranderen: indien vroeger hij een genieting voor zichzelf wenste, wenst hij nu daarmee een genieting aan de Schepper te geven. Daarmee kaats hij als het ware van zijn egoïsme die genietingen weer, waarnaar hij streeft, deze wilsinspanning tegen het egoïsme heet het vormen van het weerkaatste licht. En vervolgens begint hij in deze nieuwe intentie, niet voor zichzelf, doch voor de Schepper, daar hij daarmee een genieting aan de Schepper verstrekt - het licht, een genieting te ontvangen. Maar dat is qua gewaarwording al in het geheel andere genieting - een genieting van het genoegen verschaffen aan de Schepper, en niet van een egoïstische genieting. En aangezien men onbeperkt het genoegen kan verschaffen, immers het ontvangen genieting hangt niet van een grootte van zijn eigen klie af, is een genieting dat gewaargeworden wordt waarlijk onbeperkt. In plaats van een vat "voor het ontvangen van een genieting voor zichzelf" wordt een weerkaatste licht gebruikt, het streven om weg te geven. D.w.z., alleen de intentie is veranderd - om het licht omwille van de Schepper te ontvangen. En dat is de enige voorwaarde voor het ontvangen van het licht door een vat. En de nog niet gecorrigeerde egoïstische wensen worden door een klie zelf, door de mens als onreine bepaald, en hij wenst ze niet te gebruiken. En voordat hij ze niet gecorrigeerd heeft, niet een scherm erop vormde, dient hij hun verlokkende prikkels weerstand te bieden en daarmee te vechten, zodat hij ze niet voor zichzelf zal beginnen te gebruiken. Het gehele verschil tussen reine werelden ABaJ"A en onreine ABaJ"A bestaat daarin, dat als vaten voor reine [werelden] dient het "weerkaatste" licht, d.i. het ontvangen van het licht met een intentie om de Schepper een genieting te verschaffen. Maar in de onreine werelden ABaJ"A bevinden zich egoïstische wensen om voor zichzelf te ontvangen. Zij hebben nog geen scherm, geen weerkaatste licht. En na de beperking, een beslissing over het ontvangen alleen in een scherm, kunnen zij in hun egoïstische vaten al niet ontvangen, hoewel zij dat ook hartstochtelijk wensen. Waarvoor schiep de Schepper Zijn schepping als zodanig? Zodat de schepping zelf als het ware zelfstandig voor het altruïsme zou kiezen en een strijd tegen datgene zou voeren, wat de Schepper in de schepping schiep! Zodat bij de mens, waarbinnen zich het gehele heelal bevindt, alle werelden, alles, behalve de Schepper Zelf, twee tegenovergestelde - reine en onreine - systemen van krachten, zouden verschijnen, welke systemen werelden heten, en hij zijn wensen door zijn vrije keuze geleidelijk uit het systeem van de onreine krachten van ABaJ"A in het systeem van de reine ABaJ"A zou kunnen overbrengen, waarbij hij alle elementen van werelden van onreine ABaJ"A geleidelijk van een scherm zou voorzien.
63
18. EEN MENS VOEDT ZICH UIT ONREINE KRACHTEN, EN DAAROM GEBRUIKT HIJ, GELIJK ZIJ DAT DOEN, HET EGOÏSME 19. DE GEHELE SCHEPPING IS IN DE ONEINDIGE WERELD BESLOTEN, DAALT VAN HET AL BESTAANDE UIT EN ALLEEN HET EGOÏSME OPNIEUW WORDT GESCHAPEN EN ONTSTAAT EX NIHILO Aangezien de Schepper de enige schepping schiep, welke de wens om te genieten heet, schiep Hij daarmee de grondslag van al het kwaad en leed, van alle gebrekkigheid en onvolmaaktheid in het heelal. En deze reden is in de eigenlijke basis van de schepping vastgelegd. En hoewel het doel van de schepping is om ons te vergenoegen, sluit hetzelfde voornemen in zich tevens het scheppen van het kwaad. Vervolgens, naar mate van de ontwikkeling van de schepping, groiet dit embryo van het kwaad op, en van hem gaan de onreine werelden uit, welke parallel met de reine werelden bestaan. En aan het einde van de ontwikkeling van alle systemen van de parallel neerdalende reine en onreine werelden, wordt binnen hen de mens geschapen, waarover is het gezegd, dat "het hart van de mens is boos van zijn geboorte", d.i. egoïstisch, omdat alles, wat hij ontvangt, alle genietingen en levenskrachten, ontvangt hij uit het systeem van de onreine krachten. Wij dinen te begrijpen, wat is de basis van het gehele gebrek, het mankement, in ons, dat direct met het voornemen van de Schepper om de schepping te scheppen verscheen. Het plan was, naar het schijnt, om de schepping te vergenoegen. Wat heeft hier dan het verschijnen van de onreine krachten mee te maken? Waar was een zulke strijd tussen de tegenovergestelde systemen voor nodig, welke binnen de mens plaatsvindt? De mens is als het ware een slachtoffer van deze tegenwerking. Deze twee systemen van werelden bestaan parallel, d.i. zij bevinden zich op volkomen gelijke geestelijke trappen. Hoe kan het zijn, dat de wens om een genieting voor zichzelf te ontvangen al was het maar een of andere geestelijke trap had kunnen bezetten? Hoe kon de Schepper dat scheppen? Wensen hangen niet van de schepping zelf af, zij zijn een gevolg van die trap, waarop de mens zich bevindt. Indien de mens zich geestelijk verheft, betekent dat een verandering van zijn wensen, immers, behalve wensen niets is geschapen, en alleen een kwaliteit van een wens bepaalt een trap, waarop de mens zich bevindt. Wensen veranderen in de mens afhankelijk van dat niveau, waarop men hem van boven plaatsten, de mens zelf kan zich niet op een of andere trap opstellen. Hij kan alleen zijn afhankelijkheid van de Schepper beseffen en om zijn verheffing verzoeken. Als gevolg van eigen veelvuldige pogingen om zich te veranderen, beseft de mens, dat hij zelf dat niet in staat is te verrichten. Pas daarna begint een fase van het zich wenden tot de Schepper met veelvuldige verzoeken. En indien deze verzoeken daadwerkelijk van diepten van het hart uitgaan, dan ontvangt de mens een hulp van boven in de vorm van anti-egoïstische geestelijke krachten, welke een scherm heten. En dan stijgt hij in overeenstemming met zijn nieuwe wensen op een hoger geestelijk niveau.
64
Indien de mens zijn wensen niet beperkt, dan bevindt hij zich onophoudelijk in een niet opgevulde, onbevredigende toestand, omdat zodra hij het gewenste ontvangt, vormt het in hem een nieuwe, twee maal zo grote wens. Dat is de wet van de ontwikkeling van een klie. Daarom bevelen degenen, die de ontwikkeling van wensen in onze wereld waarnemen, een zelfbeperking als de weg van het bereiken van voldoening. Maar wij verkiezen deze weg niet voor het genieten voor onszelf, zoals zij, d.w.z., niet voor een egoïstische verzadiging. De aanhangers van beperking en het ascetisme stellen voor om bewust een klie te beperken, en dan zal de mens hem, natuurlijk, kunnen vullen. Bijvoorbeeld, om bewust zich alleen tot het meest noodzakelijke te beperken, dat te ontvangen en te stoppen, terwijl men van datgene, wat men ontvangt, geniet - daarmee beperk je jezelf. Voor degenen, die de geestelijke hoogten wensen te bereiken is deze weg ongeschikt. Omdat wij dienen, om het geestelijke te gewaarworden, een gigantische wens te hebben, maar de weg van zelfbeperking is aan de geestelijke groei tegengesteld. Daarom is het gezegd: "Een grote mens heeft meer wensen" - maar die wensen zijn in hem gecorrigeerd. Vandaar, dat onze weg bestaat niet louter in het beperken van wensen, maar in hun correctie, in het verzoek tot de Schepper om grote wensen voor hun ware correctie. In oude tijden hielp de weg van zelfbeperking de mens om de correctie te bereiken. Natuurlijk, zulke beperkingen aanvaarden kabbalisten met een intentie om geestelijke, altruïstische eigenschappen te bereiken. Deze weg was alleen voor vorige generaties geschikt. In onze tijd alleen het licht van de Tora, de hulp van de Schepper, kan de mens redden. Het is nodig om enkele eigenschappen van die onbevattelijke te begrijpen, die wij de Schepper noemen. Dat is de eigenschap van het volledige weggeven, van een volle genieting, welke genieting van degene uitgaat, die wij op geen manier kunnen noemen. De eigenschap, welke van boven uitgaat, heet de wens om te vergenoegen. Deze eigenschap noemen wij de Schepper - omdat deze eigenschap te vergenoegen schept (doet ontstaan, vormt) een tweede - de wens om te genieten, een genieting te ontvangen, welke wens de schepping heet. Het onderscheid tussen objecten in het geestelijke kan naar geen enkel ander kenmerk zijn, behalve naar zijn enige eigenschap - naar zijn wens. Hetzelfde geldt ook voor onze wereld, maar in de geestelijke wereld zijn de wensen "ontbloot", maar in onze wereld zijn wensen in allerlei bekledingen ingehuld, en daarom kunnen wij ze naar kenmerken van hun bekledingen karakteriseren, maar niet hen zelf. Omdat hen zelf zijn wij nog niet in staat om te karakteriseren - dat wordt pas dan mogelijk, wanneer zij worden "ontbloot", en dat vindt plaats alleen naar mate hun correctie, en alleen voor hen, die ze corrigeert. Daarom kunnen kabbalisten alleen over de wensen zelf spreken en ze kenmerken, waarbij zij die met tekens aanduiden, nummers, door hun interactie te bestuderen, door ze afstandelijk te beschrijven. Maar dat is pas nadat zij zelf en op zichzelf hun eigen wensen en genietingen, welke zij in hun ontvingen, gewaargeworden waren. Evenenes als musici gebruik maken van slechts zeven teken van noten, zo ook kabbalisten beschrijven de meest grootse in het heelal genietingen en 't leed in de vorm van eenvoudige verklaringen van onderlinge verhoudingen tussen het licht en een klie.
65
Enfin, in het geestelijke bestaan alleen wensen van de Schepper en die de schepping. En het licht, dat de schepping vult, in overeenstemming met zijn wens. Wensen van de Schepper en de schepping zijn verschillend: een genieting te geven en een genieting te ontvangen. Daarom wordt het dan gezegd, dat in het begin van de schepping vallen de wensen van de Schepper en de mens samen: "Hij en Zijn naam zijn één"? Zo zei rabbi Eliëzer: "Daar was het licht en de wens om dit licht te ontvangen, van hem te genieten - als één wens". Er was in het gehele geen verschil tussen hen, omdat beide bevonden zij zich samen in één scheppingsplan. Sjmo, Zijn naar - dat is de Malchoet van de Oneindige wereld, de schepping zelf ontvangt het Licht, dat door de schepping "de Schepper" genoemd wordt. Beide gaan zij van de Schepper zelf uit: én het licht, én de wens om van hem te genieten. Voordat in de schepping zijn eigen zelfstandige wens ontstaat, handelt zij alleen d.m.v. de wens, die in haar door de Schepper is geschapen, zij wordt niet zelfstandig geacht, d.i. egoïstisch, bewust ontvangende. Men kan zeggen, dat een zulke schepping wordt niet als schepping geacht, omdat als schepping kan alleen datgene geacht worden, wat zich als zodanig al gewaarwordt, immers allemaal spreken wij alleen ten opzichte van onze gewaarwordingen, en niet ten opzichte van de Schepper. Daarom is degene, die zijn eigen wensen niet gewaarwordt, maar alleen zijn natuurlijke neigingen, wordt door ons niet als een zelfstandige schepping geacht, maar hij heet "domem" - geestelijk levenloze natuur. En alleen naar mate van het vervangen van zijn instinctieve natuurlijke wensen door zelfstandige [wensen], een scherm, kan een mens als zelfstandige van de natuur, van de Schepper, schepping geacht worden. Maar voordat de schepping zelf begon te wensen om van het licht te genieten, maakte uit zichzelf een of andere eerste onafhankelijke stap, tot die tijd wordt zij geacht als door de Schepper geschapen en gaat van Hem uit - eveneens als het van Hem uitgaande licht. En daarom is er geen enkel verschil tussen hen, omdat elk verschil veronderstelt het ontbreken van iets in de schepping ten opzichte van het licht, en dat kan, natuurlijk, niet zijn, want deze plaats, wens, de schepping, gaat tot de 1e beperking van haar wensen, tot haar eerste zelfstandige daad, met al haar eigenschappen, eveneens als het licht van de Schepper uit. Eveneens als tussen een embryo binnen zijn moeder en zijn moeder nog geen enkel verschil in wensen is, omdat er geen verschil is tussen het licht en een wens om hem te ontvangen, omdat beide op dezelfde manier van de Schepper uitgaan. Maar zodra de schepping zich als de schepping ging voelen, verscheen bij haar een persoonlijke wens, die van de Schepper verschillend was, en zij maakte terstond de eerste beperking van haar wens ("Tsiemtsoem alef") op het ontvangen van het licht. En er verscheen een verschil tussen de schepping en de Schepper. Nadat de schepping bepaalde voor zichzelf, dat zij geschapen werd, naar mate het bewust-worden van zichzelf als de schepping, heeft zij steeds meer zelfstandige wensen en handelingen. En alle handelingen na de 1e beperking, welke door de schepping - de malchoet van de Oneindige wereld verricht worden, t.w.: de 1e en de 2e beperkingen, het vormen van partsoefiem, werelden, tot aan de mens in onze wereld, - dat allemaal wordt door de schepping zelf verricht vanuit een gewaarwording van haar verschil met het licht, en niet door de Schepper.
66
En hoewel achter dat allemaal staat de enige Schepper, immers Hij schiep zulke eigenschappen in de schepping, maar aangezien wij alles vanuit het standpunt van de schepping bekijken, spreken wij over onze zelfstandige verrichtingen. En datgene, wat gezegd is - "Er is niemand, behalve de Schepper", "Hoor, Israël, onze Schepper is Eén" - dat behoort tot de allerhoogste trap van het bevatten van de waarheid door zelfstandig aan deze gewaarwording gekomen schepselen. Maar niet door zijn onbewust, zoals in een moederschoot, bestaan in de Schepper in de Oneindige wereld of in de natuur van onze wereld. Vóór de eerste beperking zijn het licht (de wens) om te vergenoegen en de wens om te ontvangen niet gelijk. De wens om te ontvangen ontvangt, en het licht geeft een genieting. Maar deze wens om te ontvangen wordt niet gewaargeworden als een ontvanger (alles wordt ten opzichte van een klie bepaald). De Schepper schiep één en het enige ding: het egoïsme (kwaad). Zolang het egoïsme niet gewaargeworden wordt, wordt het geacht, dat het er niet is. De ontvangst vóór de eerste beperking werd niet als het ontvangen gewaargeworden, het ging tegelijkertijd met het licht van de Schepper uit. Zodra de schepping begon te gewaarworden, dat zij ontvangt, d.i. na alle stadia (4 stadia vanaf de Schepper tot de malchoet van de Oneindige wereld) te hebben doorgelopen ging zij zich in het geheel egoïstisch te voelen - op hetzelfde moment, samen met deze gewaarwording hield zij op het licht te ontvangen. Omdat een gewaarwording van de ontvanger zelf is een ontkenning van deze gewaarwording, een ontkenning van de wens, onwil om te ontvangen. En een zulke toestand werd voor de malchoet ondraaglijk, zij kon ervan niet genieten. De wens om te genieten is verdwijnen. Dat heet juist de 1e beperking (van de wens). En nu deze hoogste beslissing om geen licht te ontvangen verplicht tot het vervullen door alle volgende objecten, welke uit deze toestand voortgebracht worden, omdat een beslissing van een hogere is de wet voor een lagere. Daarom, zodra ergens in de schepping, in een of ander deel van deze malchoet van de Oneindige wereld een wens verschijnt om het licht voor zichzelf te ontvangen, verdwijnt deze wens terstond, het licht wordt ervan verwijderd. Omdat de geestelijke wereld - dat is de wereld van vrije wensen. En aangezien de eerste schepping een beslissing nam om het licht voor zichzelf niet te ontvangen, stemde ook de Schepper ermee in. Men kan het eenvoudiger uitleggen: daar het neerdalen van partsoefiem van boven naar beneden bestaat, en elke hogere een lagere voortbrengt, dient elke hogere voor een lagere als zijn Schepper. En gezien het feit, dat de malchoet van de Oneindige wereld alles voortbracht, geeft zij haar eigenschappen aan alle geestelijke objecten door. En daarom indien een lagere zou gaan wensen om voor zichzelf te ontvangen, zou een hogere partsoef een toevoer van licht via zichzelf tot aan die lagere partsoef direct beperken. Het stadium 4 ging zichzelf ten opzichte van het licht als een ontvanger te gewaarworden, qua eigenschappen aan hem tegenovergesteld te voelen. En dat riep in hem een vreeslijk pijn, een weerzin tot zijn toestand op, welke toetand SCHAAMTE - "boesj'a" heet. Dat is het lijden door het egoïstische ontvangen. Er verscheen een hartstochtelijke wens om zich van dit leed te bevrijden. En daarom storte zij het licht van zich uit. Maar zij kan alleen ontvangen, zo is zij door de Schepper geschapen. Dan het enige wat hem overblijft, is om te ontvangen, omdat de Schepper dat wenst, maar te ontvangen omwille van Hem.
67
Het licht, dat hem vult, gaf hem zijn altruïstische wensen, liet hem zien, dat een zulke eigenschap als het altruïsme bestaat. Zo ook in ons, voordat wij het licht gaan voelen, zijn eigenschappen, kunnen wij niet bewust-worden en gaan geloven, dat er zoiets kan bestaan, als het absolute altruïsme. Omdat wij kunnen beseffen en begrijpen alleen dat, wat in ons aanwezig is, maar niet wat buiten onze natuur is. De eigenschappen en verschijnselen, welke het egoïsme niet bevat, kunnen wij ons niet verbeelden. Het licht gaf aan de malchoet van de Oneindige wereld een mogelijkheid om te gewaarworden, dat men kan weggeven en van het weggeven genieten. Het licht gaf haar te kennen, dat niet alleen een daad van het weggeven bestaat, van het vergenoegen, maar dat er een genieting is van deze handeling. Or chassadiem - dat is een genieting van het weggeven, daarom heet het or - licht. Dat betekent - niet zomaar weggeven, maar genieten van het feit, dat je weggeeft. In de malchoet zijn er nu al deze eigenschappen aanwezig. Zij zijn niet van haar, doch door haar van het licht ontvangen. Maar zij zijn in haar present. En indien de malchoet werkzaam is in overeenkomst met deze van het licht ontvangen eigenschappen, dan wordt het geacht, dat zij gebruikt eigenschappen boven haar oorspronkelijke egoïstische wens, interacteert met de 9 hogere sfirot ("tet sfirot riesjonot", behalve de bchiena dalet). Het licht vormde de malchoet, door geleidelijk van de Schepper af te dalen. Het liep enkele stadia van zijn neerdalen, en al zijn eigenschappen neemt de malchoet, welke malchoet erdoor voortgebracht werd, in zichzelf op en gebruikt zij, en niet haar eigen egoïstische eigenschappen. D.i. zij verandert haar wensen in die van 9 eerste, voorafgaande, hogere sfirot, wensen. De 1e beperking betekent, dat de malchoet van de Oneindige wereld verving haar wens met de wens van het licht. En het licht verdween - omdat er geen licht, genieting zonder wens is. De wens is primair ten opzichte van een gewaarwording van het licht. Het vullen met licht wordt ten opzichte van de wens gemeten: een wens kan klein zijn, maar indien zij volledig gevuld is, dan heet deze toestand oneindige, onbeperkte verzadiging. Wat is de betekenis van de eerste beperking? De door de Schepper geschapen wens om te genieten, welke wens de malchoet van de Oneindige wereld heet, ontving het gehele licht van de Schepper. D.w.z., de malchoet sluit in zich de gehele schepping - wens - en al het bestuur - het licht in. Alles, wat zich in het vervolg in allerlei vormen zal manifesteren - dat is niet meer, dan verscheidene fragmenten en varianten van datgene, wat in deze toestand van de volledig met het licht gevulde malchoet van de Oneindige wereld al bestaat. In haar bestaat alles, maar alleen in de vorm van het voornemen (potentieel), welk voornemen onder invloed van het licht begint zich te ontvouwen, aan te vullen en steeds nieuwe en nieuwe vormen aan te nemen. Daarom wordt het juist gezegd, dat zij de gehele schepping in zichzelf bevat. De malchoet siert zichzelf op, daar zij nog hoger dan deze toestand wenst te zijn, waarin de Schepper haar schiep. Zij wenst om eigenschappen van het licht te bereiken, de Schepper, waarbij zij zelf [wenst] net zoals Hij te worden. Hoe is dat mogelijk? Indien zij aan Hem qua eigenschappen gelijk zal worden, dan zal zij zoals Hij worden. Zij zelf verheft zich tot het overeenkomstige niveau. Een zulke toestand heet "kiesjoet" - opsiering, omdat die niet verplichtend is, daar geen levensbehoefte in is: de malchoet is (immers) volledig met het licht gevuld. Dat deed zij omdat zij wenste aan Hem te gelijken, geen schaamte wegens het ontvangen te beleven.
68
Dat is in principe juist de volmaaktheid van verrichtingen van de Schepper, d.i. het uiteindelijke doel van de schepping: om een absoluut onvolmaakte, aan Zichzelf - de volmaaktheid - tegenovergestelde schepping te scheppen, maar aan haar een mogelijkheid te geven om zelf de absolute vollmaaktheid te bereiken. En daarom verminderde de malchoet haar wens om het licht te ontvangen, deed dat bewust, waarbij zij besloot, om zichzelf op te sieren en tot het niveau van de Schepper op te stijgen. Vervolgens reduceert de malchoet geleidelijk haar wensen, wat het neerdalen van de werelden en sfirot heet, tot de meest kleine, welke punten heten. Deze punten, micro-wensen van het geestelijke, huisvesten zich in fysieke lichamen van onze wereld, d.i. in het hart van de mens, die zich in onze wereld bevindt. En dan begint de mens, bij wie een zulk punt verscheen, het verlangen naar het ware geestelijke te gewaarworden. Het "ware" - omdat velen wensen iets hogers, maar dat is niet per se echt geestelijke. Dat kan slechts nieuwsgierigheid zijn, het streven om meer te weten, het verlangen naar macht boven anderen, e.d. De malchoet, door haar wensen tot het laatste punt te hebben gereduceerd, tot het afwezig zijn van wensen, door op haar allerlaagste niveau terechtgekomen te zijn, kan aan haar correctie beginnen. Alleen na in het lichaam van de mens te zijn gehuisvest, kan zij zich - haar wens - corrigeren, kan de eigenschap van het weggeven bereiken en aan de Schepper te gaan gelijken. Het blijkt nu, dat de mens en de malchoet van de Oneindige wereld - dat is hetzelfde, alleen in hun verschillende toestanden. En aangezien van beneden, van de toestand malchoet, welke "mens" heet, begint de correctie, heet de mens de kroon van de natuur. Maar niet in de zin van zijn "grootheid", maar omgekeerd, juist omdat hij zo laag is, kan hij aan zijn correctie beginnen en zich van de allerlaagste toestand tot de volmaaktheid van de Schepper te brengen. Dan wordt hij daadwerkelijk de kroon van de schepping. Alle handelingen van de malchoet zijn gedwongen: zij is verplicht om zo te handelen, indien in haar een wens ontstaat om zich op te sieren en aan de Schepper te gaan gelijken. Zij heeft geen andere mogelijkheid, behalve die, om af te dalen, zich geestelijk tot het niveau van onze wereld te verkleinen. Na tot onze wereld te zijn afgedaald, na in het hart van de mens te zijn ingehuld, loopt de malchoet een lange weg van zelfcorrectie door, zodat in al haar delen, vanaf de Oneindige wereld tot onze wereld, het volle licht van de Schepper zal schijnen. Het verschijnsel van het licht in een klie hangt alleen van de wens van een klie af. Aangezien de wens van de Schepper alle andere wensen voortbrengt en ze bestuurt, wordt het gezegd, dat alle overige wensen zich binnen deze wens bevinden. De mens, de schepping bevinden zich binnen de Schepper. En de Schepper, door alles te besturen, brengt de gehele schepping tot het door Hem uitgekozen doel. In de toestand van de oneindige vulling met licht in de Oneindige wereld ondervond de malchoet geen schaamte. Zij stort het licht uit niet uit een gewaarwording van schaamte, maar omdat zij wenst door haar eigenschappen tot het niveau van de Schepper op te stijgen, een gevende te worden. Daarom heet de reden van de 1e beperking "kiesjoet" - opsiering genoemd. Pas daarna, wanneer het onderscheid tussen de schepping en de Schepper zal ontstaan, zal de schaamte haar rol gaan spelen. Er is geen geweld in het geestelijke. De Schepper schiep de egoïstische wens, en zij is onveranderlijk, zij wordt gewoon in een andere richting aangewend, met andere intenties: zij ontvangt niet voor zichzelf, doch omwille van de
69
Schepper en daardoor verandert zij van de ontvangende in de gevende. En juist daardoor wordt de volmaaktheid van de verrichtingen van de Schepper bereikt: om de schepping te scheppen, die aan Hemzelf gelijk wordt. Daarom is het gezegd, dat de Schepper begon zijn schepping, schiep de egoïstische wens om voor zichzelf te genieten, en de rechtvaardigen beëindigen de schepping - zij corrigeren in zichzelf deze wens, waardoor zij haar in een tegenovergestelde veranderen, en zo worden zij voltallige partners van de Schepper.
70
20. AANGEZIEN AFTAKKINGEN VAN HUN WORTELS UITGAAN, WORDT DATGENE, WAT ZICH IN EEN WORTEL BEVINDT DOOR ONS ALS EEN GENIETING WAARGENOMEN, EN DATGENE, WAT IN HEM ONTBREEKT – ALS HET LIJDEN Het enige, wat de Schepper schiep - dat is het egoïsme, de wens om een genieting te ontvangen. En dat is het enige, wat behalve Hem bestaat. En dat zijn met name wij. En alles behalve dat - dat is de Schepper, Die door ons als licht, dat van Hem uitgaat, gewaargeworden wordt. Daarom is het gezegd: "Hij die het licht en de duisternis schept". En de Schepper heet naar deze Zijn verrichting. Wil dat zeggen, dat de Schepper de duisternis schiep? Ja, op die met het licht te vullen. Alleen in de mate van zijn wens om de Schepper te gewaarworden kan men Hem gewaarworden. Alleen onze wens zelf is namelijk de mate van Zijn vertoning aan ons. Wij zelf bepalen, in welke mate de Schepper Zich aan ons zal manifesteren. Van de kant van de Schepper al Zijn bestuur daarop is opgebouwd, om ons tot een zulke gecorrigeerde toestand te brengen, dat wij door het gehele vermogen van de in ons gevormde wens van de geestelijke volmaaktheid zullen kunnen genieten. Daarom al het bestuur draait juist om de door Hem geschapen wens om te genieten. En aangezien een maat van het gewaarworden van de Schepper, van een genieting, alleen van een maat van een gecorrigeerde wens afhangt, heet een plaats van het onthullen van de Schepper "plaats". En indien deze "plaats" voor het "ontvangen" van de Schepper niet voorbereidt is, dan heet die duisternis en een dode plaats, immers, gezien het verschil tussen de eigen eigenschappen en die van het licht, is die volledig van de Schepper is verwijderd, leeg en levenloos. Alle genietingen en 't leed, welke in de als enige geschapen wens gewaargeworden worden, hangen van datgene af, in hoeverre dicht zij tot haar wortel, tot haar bron bevindt, of gewaarwordt zich niet in hem. Elke geschapen schepping streeft naar haar bron, naar degene, die haar voortbracht, waarvandaan zij ontstond. En alles, wat zich in een wortel bevindt, wordt door scheppingen als aftakkingen, als het aangename waargenomen. En elke aftakking streeft ernaar om tot haar wortel toe te naderen, waaruit die ontstond. De reden ervoor is, dat de natuur van eenieder is aan de natuur van degene, die hem voortbracht gelijkt. En daarom is alles, wat geen plaats in een wortel heeft, wordt door een aftakking als [iets] onaangenaams waargenomen, waarbij een gewaarwording van een leed, haat opgeroepen wordt, en wekt in die een neiging op om zich te verwijderen. En aangezien de Schepper de wortel van alle schepselen, immers, behalve Hem is er niemand, en alles, wat geschapen is, werd alleen door Hem geschapen, is alles, wat door ons in Hem gewaargeworden wordt, natuurlijk, zowel het goede, aangename, als ook alles, wat in Hem ontbreekt - wordt door ons als het onaangename gewaargeworden, omdat onze natuur dicht bij Zijn eigenschappen ligt. Wij zijn door Hem zodanig geschapen, om al Zijn eigenschappen te gewaarworden, om Hem als het goede te gewaarworden, en al het tegenovergestelde - als het slechte. En daarom wordt alles, wat van de Schepper rechtstreeks uitgaat door ons als een genieting gewaargeworden, en alles wat niet direct van Hem in onze gewaarwordingen aankomt, want het ontbreekt in
71
Hem - wordt door ons als een leed gewaargeworden. Dat is de wet van de natuurlijke aard, daar was het voor de Schepper niet voor nodig om iets speciaals te scheppen. Het licht van de Schepper is voor ons positief, Zijn ontbreken - is negatief. Degene, die zich gewaarwordt, d.i. zijn "ik", zijn eigen wens om te genieten, neemt alles wat van de Schepper uitgaat als positieve aan, en al het overige - als negatieve. Hieruit volgt, dat alles in het licht van de Schepper: rust, rijkdom, grootheid, liefde, zekerheid e.d., is voor ons gewenst. Het ontbreken van dat alles, of van datgene, wat in de Schepper er niet is - is ons onaangenam. Om het licht van de Schepper, voor ons aangename gewaarwordingen te ontvangen, dient men over eigenschappen te beschikken, welke aan die van de Schepper gelijken. Waarvoor is dat door de Schepper gedaan? Immers Hij - de bron van een genieting, van het licht - schiep een ontvanger van deze genieting - het egoïsme, de wens om een genieting te ontvangen. Waarvoor schiep Hij tevens een voorwaarde, dat een genieting binnenkomt, in de schepping alleen naar mate een correctie door de schepping van haar eigenschappen gewaargeworden wordt, naar mate van hun verandering, van hun vervanging door de eigenschappen van de Schepper. Waarvoor was het voor de Schepper nodig, dat de schepping aan Hem zou gelijken? Er zijn enkele antwoorden, waaruit ons de ware reden begrijpelijker kan zijn van een zulke wens van de Schepper. Ten eerste, de volmaaktheid kan alleen maar één zijn. En die volmaaktheid is Hij. Daarom, door Zijn schepping te dwingen om zelfstandig tot de volmaaktheid te komen, geeft Hij ons daarmee een mogelijkheid om door onze eigen krachten de volmaaktheid te bereiken, onze genieting te verdienen, een genieting zonder een gewaarwording van schaamte te ontvangen, niet als een geschenk, aan een aalmoes. Deze gewaarwording van het onverdiend ontvangen schept Hij speciaal voor ons, om te helpen de nodige inspanningen te leveren en een verdiende genieting te ontvangen. Wij kunnen onze natuur niet veranderen. De Schepper schiep ons zodanig, dat alles, wat in Hem is, is ons aangenam. Het enige, wat ons van de Schepper onderscheidt, is, dat Hij een of ander deel van Hem met een egoïstische wens had uitgerust. Hij schiep een "plaats", welke na het ontvangen van het egoïsme, leeg werd. Door zich te corrigeren herstelt deze "plaats" in zich de eigenschappen van de Schepper. Maar daarbij verliest zij haar eigen "ik" niet, doch gewaarwordt zich als volmaakt in de Schepper, omdat zij met Hem samenvloeit. Wij zijn een deel van de Schepper, behalve Hem is er niemand en niets - met uitzondering van het gewaarworden door ons van onze "ik". Het enige, wat wij dienen te doen is - onze "ik" teneitdoen - en dan zullen wij de waarheid gaan voelen. Daarom heet onze "Ik" vóór zijn correctie "plaats", iets dat zich van de Schepper onderscheidt. Kan men dan zeggen, dat de Schepper dermate negatieve toestand schiep, dat wij hem duisternis of dood noemen? "Dood" heet niet het ontbreken van een levenskracht in ons fysiologisch lichaam, maar het ontbreken van het licht. Wij bevinden ons in een toestand onder de dood, omdat wij de behoeften in het licht niet gewaarworden, wij gewaarworden onze dood, d.i. het ontbreken van het licht in ons, niet. Wanneer de mens het ontbreken van het licht, het tekort aan het geestelijke, begint te voelen, kan men zeggen, dat hij bevindt zich naar zijn gewaarwordingen in de toestand van dood. Indien de mens een zulke toestand gewaarwordt, dan kan hij al inspanningen leveren om eruit te komen, het leven - licht - te ontvangen. Er zijn vele gradaties in begrippen "duisternis" en
72
"dood". Dood - dat is het volledige afhakken, afscheiden van het licht van de Schepper, Zijn niet-gewaarwording. Maar, ik herhaal, al deze gewaarwordingen worden altijd ten opzichte van de mens beoordeeld. Stel voor, welke vreeslijke bezorgdheid, welk leed ondervinden kabbalisten van een gewaarwording van het niet-overeenkomen van hun eigenschappen met die van de Schepper. De absolute begrippen als leven en dood, genietingen en leed, onrust en vrees - dat allemaal is voor een kabbalist niets in vergelijking met de grootste geluk - een toenadering tot de Schepper, een wens om iets voor Hem te doen. Daarin is de grootste beloning voor een kabbalist. Een zulke toestand noemen zij "leven". In overeenkomst daarmee, hoe hoger wij tot de Schepper opstijgen, des te dichterbij tot de wortel van ons leven wij zijn. Een volle samenvloeiing met de Schepper - dat is de absolute onsterfelijkheid. Het zich van Hem verwijderen - dat is het vervallen in de "hel", in de "omhelzing van dood". Totdat wij ons in een toestand van "duisternis" terechtkomen, daar, waar zich "onreine krachten" bevinden, in een toestand van een volledige afwezigheid van het licht, tussen het "inwendige licht" en het "omringende licht". Maar in die plaats wordt het afwezig zijn van het licht gewaargeworden, eveneens als in onze wereld. Terwijl wij bevinden ons in een bewusteloze toestand, wij gewaarworden ons niet eens in de duisternis. Daarom is onze toestand onder de onreine krachten. De onreine krachten weten, wat het licht van de Schepper is, en zij wensen hem egoïstisch. Het beseffen door de mens van zijn toestand en zijn houding tot de gehele schepping, zijn geestelijke krachten, zijn eigenschappen worden alleen door één factor bepaald - door een trap, waarop hij zich bevindt. In overeenkomst met zijn trap bepaalt hij voor zichzelf begrippen leven en dood. Voor de één is het leven de mogelijkheid om "goed zijn tijd door te brengen", voor een ander is het aan een dood gelijk, omdat hij steeg al op een hogere trap op, welke hem een andere evaluatie van het leven geeft. Alles, wat door ons als het negatieve gewaargeworden wordt, "gaat indirect van de Schepper uit": daar het zich in Hem niet bevindt. Deze gewaarwording is ons gegeven ter bewustwording van de noodzaak in onze correctie. Alle onaangename gewaarwordingen - dat is een oproep om ze te verlaten en tot de Schepper toe te naderen. Waar lijkt het op? Laten wij veronderstellen, dat een rijkaard nodigt een arme man van de straat uit, begint hem te voeden, drank te geven en alles uit zijn heel hart te geven. (Indien niet uit het hele hart - wordt het niet geacht, dat hij geeft. Bijvoorbeeld, indien hij zo optreedt, om als rechtvaardige te boek staan). Indien een rijkaard volkomen onbaatzuchtig geeft - d.i. zonder enige beloning van de kant van een arme, dermate, dat aan een arme valt het in het geheel niet waarmee hem te bedanken, zelfs indien hij die rijkaard zou de hemel in prijzen, als een beloning voor de maaltijd, [ook dan] gewaarwordt de arme zich volkomen als een ontvanger. In een zulk ideaal geval wenst de arme niet te ontvangen, omdat hij een schaamte ondervindt juist op het moment van het ontvangen, voelt 't leed van genietingen, welke hij voor zijn bestaan dient te ontvangen. Hij geniet bij het ontvangen - en tegelijkertijd beschaamt zich ervoor. En hoe meer hij ontvangt, des te meer lijdt. En hij kan niets aan doen, op geen manier uit deze belevenissen weglopen. Wij spreken weer over een absoluut voorbeeld, en niet over een verborgen ruil, wanneer de rijkaard trakteert, waarbij hij als beloning in deze wereld een tevredenheid met hemzelf ontvangt, met zijn rijkdom, superioriteit, of een vertedering van zijn rechtvaardigheid [ontvangt], waarbij hij hoopt op een beloning in de toekomstige wereld.
73
Een arme denkt niet erover, dat door het feit, dat hij een aalmoes vraagt of datgene, wat hem aangeboden wordt, ontvangt, hij een mogelijkheid aan een rijkaard verschaft om een beloning in de toekomstige wereld te verdienen of een Voorschrift van de Schepper te laten vervullen, zoals de eisende inners van aalmoes doen, die in onze deuren aankloppen (rav spreekt over een gebruik in het land Israël - vert.). Wij zien uit het voorbeeld van hun eis aan ons, dat zij zich in het geheel niet als ontvangers gewaarworden, maar eerder als gevers aan ons, waarbij zij ons een mogelijkheid geven om de eis van de Schepper te vervullen. In hen kan men iets van belastinginners aanvoelen. En daarom hielden zij op om zich als ontvangers te gewaarworden, maar gewaarworden zich als gevers. Maar waarlijk ontvangende bevindt zich in een wanhopige toestand. Hij weet niet waar hij moet blijven van de noodzaak om te ontvangen, en daarom weet hij niet waar hij moet blijven van een gewaarwording van vernedering en schaamte. Schaamte - dat is een gewaarwording van vernedering van het egoïsme, de enige schepping in vergelijking met het altruïsme, de Schepper. Een zulke gewaarwording kan een mens zelfs tot zelfmoord of krankzinnigheid brengen, dermate ondraaglijk die voor het egoïsme is. In een pure vorm is deze gewaarwording juist de in de Tora beschreven hel. En hoewel een genieting, welke een ontvanger van een geschenk ondervindt, direct van een gever van een bewust geschenk uitgaat, ook van hem ondervindt een ontvanger - zij het indirect - schaamte en een gewaarwording van ongeduld. Maar deze schaamte ondervindt hij tijdens het ontvangen van een genieting van het geschenk. Er kan niet het ene zonder het andere zijn, men kan een schaamte niet gewaarworden zonder het ontvangen te gewaarworden. Alleen krachtens een gewaarwording van zichzelf als ontvanger ondervindt hij een schaamte. Daarom, indien wij de gevende Schepper zouden gaan gewaarworden, dan zouden wij terstond een schaamte gaan ondervinden en zouden gaan wensen om ons te corrigeren...De hel - dat is een brandende schaamte, een vuur, dat verbrandt. Zelfs in onze wereld weten wij, wat schaamte is. Er is niets erger dan schaamte, omdat schaamte vernietigt de mens, zijn "ik". Schaamte - dat is een rechtstreekse nederlaag van het egoïsme. Schaamte kan een mens doden. Hij zelf doodt zich, om zich van een gewaarwording van deze toestand vrij te maken. Door zijn lichaam te doden, doodt de mens zijn "Ik" niet, waarbij hij onbewust gewaarwordt, dat die onsterfelijk is en blijft na de dood van het lichaam te bestaan. Er zijn vele voorbeelden, wanneer de mens omwille van zijn idee, zijn "Ik" bereid was om te sterven. Omdat hij gewaarwordt, dat hij zijn "Ik" daarbij niet doodt. Een zulke gewaarwording van de eeuwigheid geeft ons het punt van de oneindigheid, het punt van de Schepper, dat zich in ons bevindt (achoraim nefesj de kdoesja). Indien de mens een zulke toestand bereikt, waarin hij zich als een ontvanger van de Schepper gewaarwordt, en dat roept in hem een schaamte op - dat is de allerbeste toestand, waarover men kan dromen. En aangezien deze toestand met de eeuwigheid is verbonden, hier is de Schepper rechtstreeks met hem. Tegelijkertijd daamee ontvangt de mens een mogelijkheid om tot de Schepper om hulp aan te roepen. Een zulke toestand te bereiken, een schaamte te gaan gewaarworden - is niet eenvoudig, maar het bereiken van een gewaarwording van het ontvangen van de Schepper - is, zoals rabbi
74
Ashlag zegt, alleen aan bijzonder hoge zielen weggelegd...Maar dat betekent, dat eenieder, die een bepaalde geestelijke trap bereikt, komt tot deze toestand. Een gewaarwording van schaamte wordt door een ontvanger ondervonden, die zich als ontvanger gewaarwordt, omdat hij de gever gewaarwordt. Deze gewaarwording roept een schaamtegevoel, onrust, het lijden op. En de Oneindige wereld verkiest de geschapen wens om te genieten, de schepping, om van een gigantische genieting af te zien, alleen om gevoelens van een ontvanger - schaamte en vernedering - niet te ondervinden. Dat is juist de kracht, welke dwingt om de "tsiemtsoem alef", de 1e beperking, te maken, zo [sterk] het schaamtegevoel neutraliseert het gevoel van een genieting, waarbij een gewaarwording opgeroepen wordt, dat het beter is om niets te ontvangen. En het uitstorten van het licht uit een geestelijke wens wordt als het afscheid nemen van het leven gewaargeworden. Een gewaarwording van schaamte wordt in de ontvanger door de gever zelf opgeroepen. De Schepper, Die alles kan, zou zo kunnen doen, dat een klie, de schepping, niet zou voelen, dat die van een gever ontvangt, geen schaamte zou gewaarworden. In onze wereld alleen een mens in staat is om zich als een ontvanger te gewaarworden, niet een dier, laat staan de vegetatieve of levenloze delen van de natuur. Maar ook niet ieder mens gewaarwordt zich als een ontvanger, maar in de mate van zijn menselijke ontwikkeling eenieder gewaarwordt dat en in verschillende gradaties. Men kan mij iets geven, maar ik zal beslissen, dat het mij toekomt, dat ik iets zelf zal nemen, alsof ik dat nodig heb, waarbij ik geen aandacht schenk aan degene, die mij omgeven. Alleen het ontvangen van het meest nodige voor het leven (het minimum voor het onderhoud en overleving) roept geen schaamtegevoel op. Maar alles, wat niet echt (strikt) noodzakelijk is (en een grens van dit minimum bepaalt de mens voor zichzelf), roept het in een geestelijk ontwikkelde mens een schaamtegevoel op, alsmede een behoefte om van het ontvangen af te zien. Zodra een mens begint te gewaarworden, dat hij ontvangt, ontstaat bij hem een schaamtegevoel. Dat is de allerbeste motor. Wat zet ons aan tot verworvenheden in deze wereld? Het gevoel van schaamte, een vrees voor het vernederen van het egoïsme. Mensen onderscheiden zich van elkaar door een grootte van wens: deze wenst alleen het noodzakelijke - hij beschikt over een primitieve wens; en die wenst dierlijke genietingen lichamelijke genietingen, wenst macht, eerbetoon (rijkdom, als een middel van macht, eerbetoon, zekerheid) - dat zijn al wensen, welke alleen bij de mens aanwezig zijn; een dorst naar kennis, het verstandelijke bevatten - die bereikt de mens niet ten koste van anderen, doch door eigen inspanningen in het onderzoeken van de wereld. Het bevatten van het geestelijke, wat hoger dan onze wereld is - dat is het streven om zichzelf en zijn Bron te bevatten, te begrijpen, wie hij is en waarvandaan hij komt. Door in ons het streven naar een genieting te hebben geschapen, kan de Schepper door middel van "ner dakiek" - een kleine genieting in een egoïstische kledij van onze wereld - onze wensen tot een groter niveau op te laten groeien, zodat wij ze vervolgens zullen wensen te omvormen. En daarom stormen wij ons af op geld, macht, bekendheid, verschillende dierlijke genietingen, om wensen te laten (op)groeien, ze groter te maken, maar in geen geval ze te
75
onderdrukken. "Tiekoen" - de correctie is niet daarin besloten, om zijn wensen te onderdrukken, zoals dat andere religieuze leren aanbevelen. Van het feit, dat je één wens breekt, ontvang je twee andere erbij. Er is ook een ethische opvoeding in het Jodendom. Maar die is alleen voor de massa geschikt, aan welke als aan kinderen een opvoeder onophoudelijk zegt: "Denk erom, doe dat niet. Zo moet je doen!!". Telkens te verbieden, aanwijzen, de mens niet zelf laten overdenken, zijn eigen wensen en beheersing ervan te laten onwikkelen - dat betekent in hem zijn zelfstandige ontwikkeling te doden. Wij zien, dat de gehele ontwikkeling van de schepping is een ontwikkeling van het negatieve: het neerdalen van de werelden vanaf het niveau van de Oneindige wereld tot onze wereld, het breken van vaten, het zondigen van de eerste mens, Adam, de vernietiging van de eerste en de tweede Tempels, e.d. En dat is allemaal daarvoor gedaan, om zo veel mogelijk donkere en lichtere krachten te vermengen, om hen een mogelijkheid te geven de mens te beïnvloeden, om in hem dierlijke wensen op te laten groeien. Een grote mens onderscheidt zich van een kleine alleen door een afmeting van de wens. Waarmee onderscheidt een reine mens zich van een onreine? Alleen door een scherm. Grootten van wensen zijn bij hen dezelfde. Men dient alleen om een scherm op te laten groeien. Indien de mens op de eerste geestelijke trap is opgestegen, dient hij een wens grootbrengen, het egoïsme, voor de tweede trap, om vervolgens, na deze gecorrigeerd te hebben, op te stijgen. Hoe wordt dat gedaan? De linke kant, de linkse lijn van een geestelijke trap, waarop je je bevindt, voegt je egoïstische wensen toe. Je valt opnieuw in deze wereld, je wordt wederom egoïst. Door het egoïsme te corrigeren en terwijl je over aanvullende wensen al beschikt, stijgt je op een volgende geestelijke trap op, enz. Een trap onderscheidt zich van een andere trap alleen door een grotere klie (wens) met een grotere masach (scherm). Een grotere wens wordt uit kliepot toegevoegd, een groter scherm van de Schepper, uit het licht. Juist in zijn scherm, in het door hem weerkaatste licht ontvangt de mens een gewaarwording van de Schepper, een gewaarwording van het geestelijke, dat op een egoïstische doch een gecorrigeerde en afgestoten wens is gegrond. Het geestelijke berust op het egoïsme, als een ruiter op een paard. De rechte weg van beneden naar boven bestaat niet, er zijn afwisselende afdalingen tijdens het opstijgen. Er bestaat geen gewoon vallen. Datgene, wat ons als het vallen lijkt - dat is het vallen ten behoeve van een volgende opstijging. Daarom is het verboden om aan degene, die geestelijk opgroeit aanwijzingen te doen hoe te handelen. Hij dient het zelf en op zichzelf te leren.
76
21. AANGEZIEN DE WENS OM TE GENIETEN ZICH NIET IN ONZE WORTEL BEVINDT, GEWAARWORDEN WIJ ERDOOR EEN SCHAAMTE EN EEN ONGEDULD. DAAROM IS HET DOOR DE WIJZEN GEZEGD “DE SCHEPPER SCHIEP DEZE WERELD, OM ONS EEN MOGELIJKHEID TE GEVEN VOOR INSPANNINGEN IN DE TORA EN VOORSCHRIFTEN, OM “DE WENS OM TE ONTVANGEN” IN “DE WENS OM WEG TE GEVEN” TE VERANDEREN. Er bestaan alleen twee handelingen - het weggeven en het ontvangen. Het weggeven van de kant van de Schepper - dat is datgene, wat zich in de wortel bevindt, wat voor Hem natuurlijk is. Maar datgene, wat onnatuurlijk is, het enige, dat aan Hem tegengesteld is, dat is het ontvangen. Datgene, wat hij schiep. Daarom, wanneer wij ons als ontvangers gewaarworden, dan ondervinden wij tegelijkertijd [daarbij] een schaamte en leed. Hieruit een conclusie: om een schaamte te ondervinden dient men de gever, d.i. de Schepper te gewaarworden. Er kan in het geheel geen correctie zijn voordat de mens de Schepper gaat gewaarworden. Maar zodra de mens de Schepper gaat gewaarworden, terstond vernedert hij zichzelf, voelt een diepe achting voor Zijn eigenschappen, begint van het ontvangen een schaamtegevoel te ondervinden. En dat is de allerbeste toestand voor de mens, om in zijn hart tot de Schepper te schreeuwen over een verandering van zijn egoïstische eigenschappen in altruïstische. Een echt gebed - dat is een gewaarwording in het hart van de mens, welk hart zelfs de mens zelf tot het einde niet kent, niet begrijpt en kan hem noch beschrijven, noch verklaren). Te veel schil (kliepot), allerlei bekledingen, bevinden zich in het hart. Wij kennen precieze intenties van ons hart niet. Alleen de Schepper kan ons hart lezen, onze ware intenties begrijpen. Juist Hij plaatste dit geestelijk punt in de meeste diepte van ons hart, welk "punt in het hart" heet, waaruit men kan - na altruïstische wensen te hebben ontvangen een geestelijk lichaam - partsoef - 10 sfirot - opbouwen. Maar voorlopig is in een beginner slechts een punt - kether - aanwezig. De Schepper beantwoordt alleen een ware intentie, die vanuit een diepte van het hart uitgaat. Daarom heeft het geen nut om hardop te schreeuwen. Onszelf kunnen wij uit die moeras niet uittrekken. Maar om dat te beseffen, dient de mens eerst veelvuldig te trachten om zichzelf zelfstandig te redden. En pas nadat hij zich vergewist, dat hij niet in staat is om zichzelf om te vormen, zal hij zijn trots kunnen overwinnen en zich tot de Schepper wenden. Zoals gezegd wordt, "er is geen grotere wijze, dan hij, die ervaring heeft". Zoals kabbalisten schrijven, de enige kracht, welke in staat is om de mens te helpen, bevindt zich in de ware kabbalistische bronnen. Alleen door weinige ware boeken over de Kabbala te bestuderen ("Zohar", werken van AR"I met commentaren van rabbi Ashlag en diens werken), wekt men het omringende licht op, dat de mens geleidelijk zuivert (zie "Voorwoord bij Talmoed Esser haSfirot", p. 155). Maar men dient een zeer nauwkeurige richting van intenties tijdens het leren te hebben, anders kan men nog verder van de waarheid verdwijderd worden, dan vóór het begin van het bestuderen van de aangegeven boeken (zie "Prie Chacham", v. 2, blz. 64). En daar is een ware
77
leeraar voor nodig. Dat is de enige reddingsboei, welke de Schepper in onze wereld gooide. De mens bevindt zich in de allerlaagste toestand, wanneer hij in onze wereld verschijnt. Zo was de wens van de Schepper: om de mens tot zijn allerlaagste egoïstische toestand te brengen en daar achter te laten, waarbij hem een mogelijkheid verstrekt wordt om zelf de Schepper tegemoet voort te bewegen - met behulp van de Kabbala, boeken en leraren. Men dient in geen geval het "zich verwijderen" of het "toenaderen" als "mechanische" [handelingen] te begrijpen, als afstanden van onze wereld: het is goed om in de geestelijke wereld zich het toenaderen als een steeds groter wordende gewaarwording van de Schepper voor te stellen, en het zich verwijderen - als een steeds minder wordende. Aanvankelijk gewaarword ik Hem in het geheel niet, dus, Hij is volledig van mij verwijderd, hoewel Hij rondom ook bestaat, maar niet in mijn gewaarwording. Vervolgens begin ik Hem stapsgewijs te gewaarworden, dat betekent - "toenaderen". En op die manier, door Hem steeds meer te gaan gewaarworden, nader ik mij tot Hem - tot een volledige samenvloeiing qua eigenschappen, en dus, en mijn gewaarwordingen. In de loop van al deze weg wordt niets in afstanden gemeten, doch slechts in mijn gewaarwording. Aangezien wij geschapen zijn om de Schepper, d.i. het van Hem uitgaande licht, als een genieting waar te nemen, wordt alles, wat van Hem uitgaat (en van Hem alles uitgaat, maar niet rechtstreeks), door ons als leed waargenomen. Daarom is 't leed de maat van de verborgenheid van de Schepper. Er is niets behalve het licht van de Schepper. Het licht - een gewaarwording van de Schepper - wordt door ons als een genieting gewaargeworden, en zijn ontbreken - de verborgenheid van de Schepper - als leed. In de schepping kunnen slechts deze twee gewaarwordingen zijn: van het licht - genieting of van het ontbreken van het licht, een duisternis - 't leed. En ook de duisternis schept de Schepper, zoals is gezegd: "Die het licht emaneert en de duisternis schept". Het is zo gezegd, omdat het voor de Schepper moeilijker is Zich te verbergen, dan om het licht te geven. Omdat het tegen Zijn eigenschap is. Aan het begin van de weg staat de mens te wachten een periode van het "bewust-worden van het kwaad", van een gewaarwording van zijn egoïsme als een kwaad. Men kan de mens zijn ware natuur laten zien alleen in contrast met iets dat tegenovergesteld is. Zoals is gezegd: "het voordeel van het licht openbaart zich uit de nietigheid van de duisternis". Maar het is onmogelijk om de mens direct te laten zien, wie hij is: zijn "ik" zal een zulke vernedering niet verdragen, zal hem dwingen om er een eind aan zich te maken. Daarom wordt het van boven geleidelijk gedaan, in overeenkomst met het gedane werk en zijn inspanningen in het uitroeien van het kwaad. Wanneer hij zijn echte toestand zal gaan voelen, in hoeverre die aan het licht van de Schepper tegengesteld is, wanneer hij kwellende pijnen van een brandende schaamte zal ondervinden, pas dan zal in zijn hart een ware wens ontstaan om zich uit deze toestand weg te rukken. En alleen op deze wens zal de Schepper hem een antwoord geven, waarbij Hij hem een kracht zal geven om zich uit de ketenen van het egoïsme weg te rukken. In de schepping is er niets eenzijdigs. Men kan een geestelijke groei niet bevatten zonder een gewaarwording van het vallen tevoren te hebben ondervonden. Terwijl zijn altruïstische kwaliteiten groeien, alsmede in de mate ervan, laat men aan de mens zien, hoeveel kwaad en het egoïsme in hem daadwerkelijk nog zit.
78
En met name deze tegenstelling van eigenschappen tussen het egoïsme en het altruïsme, dit gigantisch verschil, worden in de mens steeds meer en meer uitgebreid: hij wordt hoger, het verschil tussen "hoofd" en "benen", tussen deze twee innerlijke geestelijke punten wordt vergroot - uit één punt, dat in zijn hart is, beginnen twee punten uit te steken: kether - het altruïstische en malchoet - het egoïstische. En zo groeit de mens door. Voor het groeien van de mens schiep de Schepper IN DE MENS ZELF twee gelijken, parallelle systemen van de werelden ABaJ"A: reine en onreine. Het opstijgen van de mens gebeurt beurtelings, als het ware op twee benen. Uit de onreine krachten, zijn "linke zijde", hij neemt een egoïstische wens, corrigeert haar met behulp van de rechte, reine kracht - en op die manier een hogere trap ontvangt - een grotere gecorrigeerde wens, waarin het licht binnenkomt. Hoe meer gecorrigeerde wensen - des te hoger de mens is. Om op het niveau van de Schepper op te stijgen, op de allerhoogste geestelijke trap van de Oneindige wereld, dient men tevoren aan de Hem tegenovergestelde wensen van hetzelfde niveau te hebben. Vandaar, dat een klie, de door de Schepper geschapen egoïstische wens, aan die hoeveelheid licht gelijk is, welke een klie dient te ontvangen. De hoeveelheid egoïsme in ons en de geestelijke grootheid van de Schepper dienen gelijk te zijn, op elkaar afgestemd te zijn. Er is dus geen nadeel in de wens om voor zichzelf te genieten, in het egoïsme, en zelfs omgekeerd, juist dat is het doel van de schepping, het centrale punt ervan. Juist daarin bevindt zich het centrum van de schepping, haar begin en het einde, en het gehele bestuur - alleen om haar tot het doel van het samenvloeien met de Schepper te brengen. Het licht van de Schepper bevindt zich rondom het centrale punt juist daarvoor, om het tot de laatste gecorrigeerde toestand te brengen. Uit dit centrale punt van de schepping, de malchoet van de Oneindige wereld, is namelijk de mens geschapen. En al het overige - het licht, de werelden, engelen en anderen, die alle werelden bewonen, alles behalve de mens - dat is de Schepper, Zijn verschijnsel in die of andere vorm aan de mens, Zijn krachten, met behulp waarvan Hij dit centraal punt, de enige schepping tot de uiteindelijke, gewenste vorm leidt. Datgene, wat door de natuur geschapen is, d.i. door de Schepper, onafhankelijk van ons, niet volgens onze wil, wordt noch als slecht, noch als goed beoordeeld: het instinctieve, het dierlijke, het voor het bestaan strikt noodzakelijke - kan niet als goed of slecht beoordeeld worden, omdat het de natuur is. Men kan de mens naar de gegeven eigenschappen op dit allerlaagste, levenloos stadium van de geestelijke ontwikkeling niet evalueren, omdat zij zijn natuurlijke eigenschappen zijn. Zo ook in de geestelijke werelden: het licht, dat voor het bestaan strikt noodzakelijk is, gaat van de permanente zievoeg van Av"I van de wereld Atsieloet uit en gaat ongestoord via de parsa in de werelden BaJ"A door. En allen ontvangen wat strikt noodzakelijk voor hun bestaan is, waarbij zij geen gewaarwording van schaamte ondervinden, zoals geen schaamtegevoel ontstaat voor de ingeademde lucht. Hieruit kan men begrijpen, dat het begrip "ontvangen" wordt ten opzichte van een object bekeken en wordt door hem noodgedwongen in de mate van zijn geestelijke ontwikkeling beoordeeld.
79
Maar nooit ontstaat een schaamtegevoel voor het ontvangen van het strikt noodzakelijke voor het bestaan - dat wordt niet als "ontvangen" geacht. In onze wereld is dat de nodige hoeveelheid callorieën, in de geestelijke wereld is dat het strikt noodzakelijke voor het onderhoud van het geestelijke bestaan licht chochma. "Eenieder, die onverdiend ontvangt, schaamt zich" - betekent, dat in het licht van de Schepper, ziet de mens zich in de mate van de intensiteit van dit licht in die of andere graad als ontvanger en ondervindt een gevoel van een brandende schaamte, waarbij hij beseft, in hoeverre zijn eigenschappen en intenties aan de eigenschappen van de Schepper diametraal tegenovergesteld zijn. En omdat men dat alleen in het licht van de Schepper kan gewaarworden, zeggen kabbalisten, dat deze gewaarwording in onze wereld alleen voor hoge zielen is weggelegd: voor degene, die, terwijl hij zich in onze wereld bevindt, de Schepper gewaarwordt. Moge eenieder de Gever gewaarworden! Alleen dan kan men zich als ontvanger voelen en gaan wensen om zich van dit kwellend gevoel te bevrijden, omdat het aan onze wortel tegengesteld is, waarbij men geen inspanningen spaart voor de correctie. Daarom dient de mens al zijn krachten op de zoektocht naar de Schepper in zich te richten. En pas daarna, terwijl hij zich met de Kabbala bezighoudt, corrigeert de mens geleidelijk zijn egoïsme. Met behulp van een altruïstische ontvangst van de licht alleen omwille van de Schepper, dat "Voorschrift" heet, ontvangt de mens kleine porties licht, welke "Tora" heten. Op die manier vervult hij op elke trap van zijn geestelijke opstijging op een ander niveau van een Voorschrift, terwijl hij in zichzelf steeds meer de Tora onthult. Indien door zijn "ik" de schepping niet volledig van de Schepper afgescheiden zou zijn, niet in de slavernij van haar egoïsme zou zijn, dan zou die onder macht van de Schepper blijven. Door zich van de Schepper af te scheiden, wordt de schepping als het ware zelfstandig en kan de wetten van zijn gedrag zelf uitzoeken. Onze slavernij in de egoïstische ballingschap gewaarworden wij nog niet: dat wordt pas in de mate van een gewaarwording van de tegengestelde eigenschap van het licht gewaargeworden. En deze gewaarwording heet juist het beseffen van het kwaad (het egoïsme). Er is geen vrijheid in de geschapen wens om te ontvangen: er is een keuze - een slaaf van de Schepper of een slaaf van het egoïsme te zijn, en deze keuze in onze gewaarwording een vrije keuze is. De schepping kan de Schepper in die mate gewaarworden, waarin dat haar vrijheid van de wil niet in de weg staat. De toestand van duisternis dien zodanig te zijn, dat er een mogelijkheid blijft voor de eigen wens om tot de Schepper toe te naderen. De Schepper doet voorzichtig en zeer langzaam de mens tot Zich toenaderen, waarbij Hij geleidelijk bewerkstelligt in ons alle voor het gewaarworden van de volmaaktheid nodige eigenschappen. De Schepper verbergt Zich om ons niet met geweld te onderwerpen. Eveneens als in onze wereld, begint bij een gigantische genieting een duizeligheid, het verstand gaat teloor, de mens wordt een slaaf van die genieting, welke hij ziet en gewaarwordt. Willoos valt hij ten prooi als een konijn in een bek van een wurgslang, d.i. komt onder volle heerschappij van deze genieting terecht, zelfs indien dat hem tot de dood zou brengen. Degene, die opstijgt, gewaarwordt in zichzelf een zulke spel van de Schepper, beseft dat en begrijpt, dat hij er niets mee kan doen. En zulke toestanden zijn nodig om te begrijpen, dat de ware vrijheid - dat is de vrijheid van de slavernij van het eigen streven naar
80
genietingen. De Schepper verwacht van de mens een wens om geestelijk te worden, en hier geen sprake van geweld kan zijn.
81
22. ZONDAARS VERLIEZEN DUBBEL, TERWIJL RECHTVAARDIGEN DUBBEL WINNEN De zondaars erven niets als gevolg van hun gigantische inspanningen in het najagen (beweging) van genietingen, omdat een genieting wordt in hun egoïstische wens terstond uitgedoofd. Maar de "rechtvaardigen" winnen dubbel. Onze wereld, de laatste en niet geestelijke trap, is volledig leeg van het ware licht, van een ware genieting geschapen. Alleen een vonkje licht schijnt de mens in bekledingen van deze wereld, waarbij het hem aantrekt. En om in deze wereld welke genieting dan ook te ontvangen, welke genieting in zulke kledij is ingehuld als voedsel, kinderen, tegenovergesteld geslacht, vrijheid, eerbetoon, macht e.d., dienen wij ons in een voortdurende beweging bevinden, achter hen lopen najagen. Wie zijn zondaars en rechtvaardigen? En tegelijkertijd engelen, de eerste mens Adam, Mosje, Aharon en andere namen uit de Tora? Dat zijn de geestelijke trappen: wanneer de mens langs de 125 geestelijke trappen vanaf onze wereld tot de Schepper opstijgt, dan wordt hij naar de naam van die trap genoemd, waarop hij zich bevindt. Laten wij zeggen, dat hij een of ander licht ontving, een of ander "stuk" van zijn egoïsme corrigeerde, terwijl hij zich op een of andere trap X bevindt, welke trap naar zijn geestelijk niveau heet, laten wij zeggen, Mosje Rabbejnoe (Rabbejnoe betekent onze rabbi). Dus, deze mens op het gegeven moment heet Mosje. Wat betekent Mosje? Dat is een bepaalde portie van het onthullen van de Schepper aan de mens, d.i. de mens gewaarwordt in zich de Schepper en wordt naar dat Zijn deel genoemd, welk deel hij in zichzelf door deze naam ontdekte. Er bestaat niets behalve de mens en zijn innerlijke gewaarwording, welke hij de Schepper noemt. Daarom zijn "rechtvaardigen" of "zondaars", alsook alle overige namen - dat zijn bepalingen, welke de mens zelf geeft, als gevolg van het zich op bepaalde niveaus te bevinden, op bepaalde trappen. De mens kan niet buiten een of andere trap zijn. Elke schepping - hetzij de wens om te genieten voor zichzelf, hetzij al gecorrigeerde wens om omwille van de Schepper te genieten - hoe dan ook, hij bevindt zich op één van de trappen van het zich verwijderen van of van het toenaderen tot de Schepper. Indien de mens in de diepte van zijn hart, in zijn punt, gewaarwordt, dat hij niet tevreden is met zijn toestand, dan scheldt hij noodgedwongen uit of zelfs verwenst hij de Schepper, want hij is met zijn toestand niet tevreden. En daarom heet hij zondaar. Wanneer in hetzelfde punt de mens gewaarwordt zich tevreden met zijn toestand, dan dankt hij door deze gewaarwording de Schepper onbewust, rechtvaardigt Hem in alles. En daarom heet hij rechtvaardige. D.i. "rechtvaardige" of "zondaar" - dat is het gevolg van die trap, waarop de mens zich bevindt. In het "Voorwoord bij de "Talmoed Esser haSfirot" wordt uiteengezet, dat "rechtvaardige", "zondaar", "middelmatige", "afhankelijke" en "onafhankelijke liefde" - dat zijn allemaal gevolgen van het zich eigen-maken van geestelijke trappen, waarlangs de mens opstijgt volgens zijn scherm - het weerstand bieden aan zijn wens om te genieten. Wij zeggen, dat alle trappen, alle werelden, bevinden zich binnen de mens, omdat van buiten bestaat alleen de Schepper, en daarom die gradaties van gewaarwordingen, welke de mens dient door te lopen, zijn vastgesteld en bevinden zich in eenieder van ons. Dat heet juist "de 82
ladder van Jaakov". Er is geen merkbare ladder van steen of van touw, langs de trappen waarvan de mens dient op te stijgen. Behalve mij bestaat alleen de Schepper. Maten, stadia, gradaties van Zijn bevatting door mij, van Zijn openbaring in mij - heten trappen van de ladder. Deze trappen staan vast. De mens beïnvloedt ze zelf niet. Zij zijn permanent en worden aan allen op gelijke wijze geopenbaard, zoals in onze wereld observeren wij voor ons allemaal hetzelfde beeld. En het verschil tussen de trappen kan de mens niet vervangen, kan het verschil tussen trappen niet groter of kleiner maken. De trappen van geleidelijke, steeds grotere toenadering tot de Schepper heten sfirot, partsoefiem en werelden. Eveneens als in onze wereld, gewaarworden wij een trap bijna op dezelfde manier (met kleine verschillen als gevolg van een bepaald type ziel van eenieder), zo ook in de geestelijke werelden: indien twee zielen vanuit onze wereld op hetzelfde aantal trappen zijn vooruitgegaan, dan kunnen zij met elkaar over hun gewaarwordingen spreken en daarbij elkaar voortreffelijk begrijpen. Kabbalisten schrijven hun boeken juist zo. En alles, wat in de Tora geschreven is, is door een profeet geschreven, die alle 125 geestelijke trappen gewaargeworden had. Het najagen van genietingen maakt de mens leeg. Omdat hij daarbij de aan zijn wortel tegenovergestelde verwijdering van de Schepper bevat, het licht niet bevat, doch een nog grotere klie (wens) verkrijgt. Zodra hij het gewenste ontving, ontstaat er terstond een wens, die twee maal groter is. Maar aangezien in onze wereld het vonkje licht in objecten van onze wereld is ingehuld, jaagt de mens als het ware niet achter het licht aan, maar achter zijn veelvuldige bekledingen, waarin de microscopische portie licht is ingekleed. Het najagen zelf, bewegingen zijn voor de mens onaangenaam, omdat zij aan de eigenschap van de Schepper tegenovergesteld zijn - immers de volmaaktheid heeft geen beweging voor het bereiken van iets nodig. De mens vervloekt als het ware zichzelf, zelf jaagt hij zijn verlvoeking na: na [iets] te hebben ontvangen wenst hij dubbel. De innerlijke strevingen en de eeuwige jaagt bezorgen de mens een voortdurende leed. Soms kan men mensen zien, welke het altijd druk haddden, maar zij lijden er niet onder. Maar zij zijn ongelukkig: een toekomstige genieting schijnt hen en het lijkt, of nog heel even en...zij zullen hem bereiken. Het lijkt erop, zoals voor een meute van honden loopt een kunstmatige haas, die allen dwingt om hem langs een oneindige cirkel tot de dood van uitputting toe te achtervolgen. Maar terwijl men sterft, Maar terwijl eenieder sterft, sterft hij met een dubbele uitgebluste wens. Mensen lijden dubbel: van een onophoudelijke beweging en van het niet-opvullen van hun wensen. En dus, na zijn 70 jaren te hebben doorgeleefd, gaan zij uit onze wereld weg, waarbij zij niet eens de helft van hun wensen gevuld hadden. Omdat op die manier scheppen zij alleen nieuwe wensen (klie). Maar daartoe dwingt hen de natuur en de mens is niet in staat om in rust te blijven, indien zijn wens is niet bevredigd! Immers, hij blijft er leeg bij. En daar onze wortel van alle genietingen vol is, kiest de mens noodgedwongen het najagen van genietingen, en kan er niets aan doen. En daarom lijdt hij dubbel: van een beweging en van een onophoudelijk onbevredigende wens. Maar degenen, die hun egoïstische wensen in altruïstische veranderen, de zogenaamde "rechtvaardigen" - zij ontvangen in hun eigen wensen het dubbele, worden dubbel zo veel gevuld. Omdat zij hun egoïstische wensen in altruïstische veranderden, zij ontvangen met een intentie om aan de Schepper weg te geven, vandaar, dat zij ook het
83
dubbele ontvangen: zij bevatten niet alleen het licht van de Schepper, maar ook een genieting van de volle samenvloeiing met de Schepper. En gezien het feit, dat zij volledig met de Schepper qua eigenschappen overeenkomen, worden zij zelf als de Schepper. Zij ontvangen al het licht, gewaarworden de Schepper, Zijn grootheid, Zijn oneindigheid, de volmaaktheid - zij genieten van al deze eigenschappen, van die trap, welke zij bereikten. En bovendien, zij genieten van een vulledige rust, een genieting neerdaalt op hen zonder enige inspanning, werk en een beweging van hun kant. Maar de rechtvaardigen hadden toch zo veel gewerkt, waarbij zij enorme inspanningen leverden. Ja, zij werkten totdat zij hun egoïsme in het altruïsme omvormden. Maar zodra dit werk is gedaan - verdwijnt (het gevoel van) tijd (alles is immmers bereikt), afstand (de laatste trap is bereikt), de verwijdering (van de Schepper), er is in niets enig tekort (er bestaat de meest absolute volmaakte genieting), en de mens (de schepping) ontvangt alle genietingen van het licht en van zijn gelijkenis aan Hem. Maar kan men dan een genieting ondervinden zonder een wens (te voelen)? En een wens is toch een ontkennende gewaarwording? - Er blijven "herinneringen" van vorige inspanningen over, en in het heden is er een onophoudelijke wens om steeds meer omwille van de Schepper te doen, en deze wordt terstond verwezenlijkt. Een zulke toestand lijkt in iets aan ons voorbeeld met een eigenaar van een winkel - terwijl hij verkoopt ontvangt hij direct een beloning en daarom geen last in het werk ondervindt in vergelijking met een loonarbeider, die zijn beloning [pas] aan het einde van een maand ontvangt. Waarom wordt het gezegd, dat het licht binnenkomt, uitgaat - is het beweegbaar (verplaatsbaar)? Waarom wordt het gezegd, dat de Schepper Zijn wensen verandert, Zich op verschillende manieren tot de mens verhoudt, het feit, dat van Zijn beweging getuigt? Wij weten, dat het licht onbewegelijk is, wordt niet verspreid, dat de gehele geestelijke wereld statisch is, binnen de mens in een onveranderlijke vorm bestaat. Alleen de mens in zijn gewaarwordingen, d.i. in zijn ziel, kan zich langs deze ladder van gewaarwordingen van de geestelijke wereld, ofwel de Schepper, verplaatsen, naar boven en naar beneden, dichter bij de Schepper of verder van Hem, afhankelijk van zijn innerlijke eigenschappen, van zijn wensen, toestanden, kracht van zijn scherm t.i.v. zijn egoïsme. Daarom komt het licht niet binnen en gaat er niet uit. Zo wordt het ten opzichte van de mens die gewaarwordt gezegd, ten opzichte van de schepping. Er verscheen de schepping - een nieuwe altruïstische wens - zij begint te gewaarworden, dast zij met het licht wordt gevuld, en het lijkt haar, dat het licht in haar binnenkomt. Het licht komt in haar niet binnen, het vult de schepping onophoudelijk. Alleen voordien werd deze vulling door de schepping niet gewaargeworden wegens egoïstische wensen, die het licht verbergen. Dat lijkt op een mens, die, nadat hij een bril opgezet had, ontdekte, dat rondom hem bestaat een prachtige wereld. Maar daarvoor, toen hij praktisch blind was, zag hij alleen een klein naast hem gelegen fragment, wat hem een mogelijkheid gaf om zich slechts nauwelijks in zijn omgeving te oriënteren. Bestond dezelfde wereld vroeger rondom hem dan niet? De wereld verandert niet de mens verandert wel.
84
DEEL 5 23. HET SCHEPPINGSPLAN VERPLICHT ALLE DELEN VAN DE SCHEPPING OM DE EINDCORRECTIE TE BEREIKEN Het doel van de schepping, om precies te zijn, het scheppingsplan verplicht alles, wat geschapen werd, om tot de allerlaagste trap van het egoïsme neer te dalen, van een volledige verborgenheid van de Schepper, d.i. om in deze wereld neer te dalen, al zijn tussentijdse stadia door te lopen en het einde van de correctie te bereiken. Zodra bij de Schepper deze gedachte over het scheppen van de volmaakte schepping ontstond, maakte Hij hem terstond als zodanig. Wij dienen echter deze weg in onze gewaarwordingen door te lopen, omdat die voor ons nodig is, zodat wij in het vervolg deze allerhoogste genieting zullen kunnen gewaarworden. Zonder zulke weg zullen wij in ons geen noodzakelijke keliem (wensen) kunnen opbouwen, waarin wij vervolgens die oneindige genieting zullen kunnen ontvangen, welke de Schepper voor ons in petto had. Maar ten opzichte van de Schepper bestaat deze weg als het ware niet. Hij ziet ons in onze uiteindelijke toestand. Van de mens hangt het af, waar zich in zijn gewaarwordingen te bevinden. Vrijwillig. Maar de Schepper, willen wij dat of niet, leidt ons krachtens de wetten van de natuur dwangmatig, lang tot Zijn doel. Alees, wat plaatsvindt, alles, wat elke seconde gebeurt, elk proces in het geestelijke of in het materiële - al dat brengt ons tot het einde van de correctie. Dat kan met onze inmenging in dit proces gebeuren - en dan zullen wij hem kunnen versnellen. Daarvoor is ons ook de Tora gegeven, zoals het gezegd is: "Israël heiligt (versnelt) de tijden". Om de zielen tot het doel te brengen, beïnvloedt het omringende licht hen onophoudelijk totdat zij hem volledig in zichzelf binnen zullen laten, waarbij zij hem van het omringende (licht) in het inwendige (licht) zullen veranderen, d.i. in het hen vullende licht. Dit omringend licht dwingt een klie, ons, om te bewegen en te corrigeren. Het is het doel van de schepping en de verrichting zelf. Het omringende licht dwingt elke partsoef om een zievoeg te maken, gedeeltelijk een partsoef binnenkomt, en het van buiten overgebleven deel druk op een partsoef uitoefent, zodat hij zich nog meer corrigeert en hem ontvangt. Het licht breidt een klie uit, dwingt hem zich te veranderen. Het is een daad zelf en een kracht, die handelt, en een genieting. Het licht bewerkstelligt in ons gewoon de wens van de Schepper, waarbij het ons zuivert. Hij schiep ons als Hem wensenden, en alleen één deze eigenschap in ons is voor Hem afdoende, om ons volledig te besturen. Daarom zijn wij slechts het resultaat van Zijn handeling, d.i. wij ontvangen Zijn uitwerkingen. In die mate, waarin wij vervolgens die uitwerking op ons van de kant van de Schepper zullen kunnen neutraliseren, (d.i. die natuurlijke wens om voor zichzelf te genieten, welke Hij in ons had ingebracht) zodat die in ons niet automatisch werkzaam zou zijn, maar dat wij hem zou kunnen besturen - in die mate zijn wij zelf, vrijwillig steeds meer op de Schepper gaan lijken, naderen wij ons tot Hem qua eigenschappen, en dus, [veranderen wij] van degenen, die slaafs handelen tot zelfstandig handelenden, eveneens als Hij. Daarin is onze inspanning en ons werk. Vanuit een absolute niet-gewaarworden van de Schepper, van een volledige verwijdering van Hem, via een gedeeltelijke gewaarwording, een
85
gedeeltelijke verwijdering, tot de volledige gewaarwording van de Schepper - de volledige samenvloeiing met Hem. De gehele schaal van onze verwijdering van de Schepper wordt neit in een afstand gemeten, maar in de mate van een gewaarwording van Hem, in de mate van het samenvallen van eigenschappen. Op dezelfde manier wordt in die enige gedachte alles ingesloten om de mens tot de volmaaktheid te brengen, zoals ook in het heelal en de gehele schepping bestaat: alle veelvuldige werelden en alles, wat ze bewoont - van een insect tot de allergrootste engel - in alle veelvuldigheid van hun vormen, typen en vervormingen, alles, wat veranderingen betreft, welke met degenen, die langs de weg van de Tora gaan of de weg van het lijden - al dat gaat van één Zijn gedachte en beëindigt ermee.
86
24. DE MALCHOET VAN DE ONEINDIGE WERELD – DAT IS DE MALCHOET, WELKE GEEN BEPERKINGEN VORMT. Het begrip "malchoet van de Oneindige wereld" zelf betekent de wens om te genieten, welke wens geen enkele beperking op het ontvangen van een genieting vormt. In de Oneindige wereld bestaat een wens om te genieten, welke de Schepper schiep. Deze wens om te genieten vormde geen beperkingen op het ontvangen van het licht, omdat haar tegensteliing aan de Schepper werd in het geheel nog niet onthuld. Deze tegenstelling dwong haar vervolgens toe om het licht op te houden te ontvangen, het ontvangen van het licht te beperken. Maar nadat de malchoet zich als ontvangende ging gewaarworden, hield zij op het licht te ontvangen, wat de 1e beperking heet, en verder ontvangt zij alleen met porties, naar mate haar correcties. Verschillende porties van het ontvangen van het licht heten sfirot, partsoefiem ofwel werelden.
87
DEEL 6 25. HET TONEN VAN EEN WENS IN IEMAND IS ALLEEN MOGELIJK ALS GEVOLG VAN HAAR ONTWIKKELING VIA 4 STADIA VAN DE NAAM HaVaJ”A Het is onmogelijk, dat de wens om voor zichzelf te genieten zich in een of ander wezen, in de schepping, zou vertonen, zonder 4 voorafgaande stadia te hebben doorgelopen, welke [stadia] overeenkomen met de 4 letters joed-kej-vav-kej van de naam HaVaJ"A, waarmee elke wens om voor zichzelf te genieten is geschapen, elke schepping. Ele wens, die in ons verschijnt, gaat van de Schepper uit, is Zijn schepping. De wens van de Schepper om te vergenoegen loopt vier stadia door - totdat die onze wens wordt om deze genieting te ontvangen. Wij kunnen die stadia in sub-stadia en gradaties verdelen, maar het minimum is vier. Nu gaan wij gedetailleerd bekijken hoe de wens om het ontvangen verschijnt als gevolg van het neerdalen van 4 trappen van het van de Schepper uitgaande licht - de wens om te geven. Zoals kabbalisten ons in "Tiekoenej Zohar" uiteenzetten: "Er is geen licht, groot of klein, noch in hoge werelden, noch in lagere, welk licht niet van boven zou uitgaan naar de wetten van de naam van de Schepper HaVaJ"A, die uit 4 letters bestaat". AR"I in het boek "Ets chaim" zegt, dat er geen licht kan zijn, dat een klie (wens) niet zou vullen, dat zich niet in een klie zou "inkleden". De wens om te genieten, die van de Schepper uitgaat, brengt door vier achtereenvolgende stadia van haar afdaling de wens voort om dit licht te ontvangen, doet voor zich een vat voor zijn ontvangst. De mens bevindt zich in een oceaan van licht. Rondom bestaat alleen de Schepper. Hij wordt niet gewaargeworden, omdat de mens kan alleen datgene gaan voelen, wat in hem binnenkomt, wat zijn zintuigen kunnen ontvangen. Juist dat gewaarwordt de mens. De wens om te genieten, welke zich in het licht bevindt en welke in dit licht van de Schepper ontstaat, is een maatstaf van een grootte van het licht, van Zijn grootheid, die deze wens onthult. En deze maatstaf heet "plaats van het licht". Wanneer wij in gebeden zeggen: "Waar is u plaats?" wordt onder plaats "klie" bedoeld, waarin het licht onthuld wordt. Wat betekent Hij heeft een plaats? Die plaats, waar de Schepper onthuld wordt. De verhouding van de mens tot "plaats" - dat is de verhouding tussen de eigenlijke eigenschappen van de mens en die plaats, die eigenschappen van hem, waarin de Schepper Zich aan hem onthult. Deze twee manifestaties is de mens in staat in zich te gewaarworden: zichzelf en de Schepper. Er is een plaats in het hart, een plaats, waar de Schepper Zich openbaart, en er is een deel in het hart, een plaats, waar de wensen van de mens onthuld worden. En er blijft aan deze twee delen van het hart niets over dan te vechten [met elkaar]. Het verschil van eigenschappen tussen de Schepper en de schepping (de wens om te genieten) brengt een gewaarwording van duisternis voort. In het licht, dat van de Schepper zich verspreidt, is één eigenschap - te scheppen een wens om te genieten - een vat. Dat vindt plaats in het proces van het veranderen van eigenschappen op de weg van de Schepper tot de
88
schepping in de 3 eerste stadia (ofwel in de 9 eerste sfirot), welke het laatste stadium voortbrengen, de laatste sfira - de malchoet. De wens om te genieten is tegengesteld aan de wens om te vergenoegen, waaruit die uitgaat, en daarom kan zij niet ogenblikkelijk worden ontwikkeld, maar alleen als gevolg van achereenvolgende handelingen van het licht volgens 4 stadia.
89
26. EEN WENS OM TE GENIETEN ONTSTAAT IN DE SCHEPPING ALLEEN MET HET VERSCHIJNEN VAN ZIJN PERSOONLIJK STREVEN De wens wordt als een ware geacht, indien zij persoonlijk van de wensende zelf uitgaat, wanneer zij in hem als zelfstandige ontstaat. De wens om te genieten is het gevolg van een gewaarwording van een leed, en ontstaat als gevolg van het ontbreken van een genieting en is de bron van duisternis. Maar het afzonderlijke bestaan van een genieting is noodzakelijk, zodat er een wens ervoor ontstaat. Een wens is een gewaarwording van een tekort, van het streven naar het vullen (ervan), en daarom is zij een onvolmaaktheid. In de Schepper ontbreken welke wensen dan ook, behalve de enige - ons te vergenoegen. Maar deze wens getuigt niet van het feit, dat Hem iets ontbreekt, zij maakt Hem niet onvolmaakt, hoewel in de menselijke taal wordt het in de Tora gezegd, hoe de Schepper lijdt van het feit, dat wij datgene niet ontvangen, wat Hij voor ons voorbereidde. En verder, dat Hij als het ware lijdt van het feit, dat Hij niemand heeft om te vergenoegen of dat iemand kan door Zijn genieting geen genot van hebben - een zulke wens gaat niet van het gevoel van tekort uit, van het egoïsme en daarom niet in strijd is met de volmaaktheid. Tegelijkertijd het enige, wat de Schepper schiep, dat is juist het tekort, het kwaad, het egoïsme, het ontbreken van volmaaktheid en genieting. En natuurlijk, de wens om te genieten is absoluut tegengesteld aan het licht, genieting en volmaaktheid. Daarom ontstaat de wens om te genieten tijdens het neerdalen van het licht langs de geestelijke trappen en gaat ervan uit. Het licht zelf schept de wens om hem te ontvangen, vormt een vat, dat precies aan hem past en daarom is deze met hem volkomen overeenkomende klie, welke vat vervolgens volledig met het licht gevuld wordt, waardoor namelijk de volmaaktheid bereikt wordt. Het proces van het scheppen van wensen vindt permanent en stapsgewijs plaats: aanvankelijk van de Schepper gaat het licht uit - de wens om te vergenoegen, en geleidelijk wordt van die wens een tegengestelde wens voortgebracht - de wens om ervan te genieten. Voor het ontstaan van een wens is het ontbreken van het gewenste nodig. D.w.z., uit het licht wordt de duisternis voortgebracht. Het proces van het verschijnen van nieuwe wensen heet in de geestelijke wereld "geboorte". Omdat de geestelijke wereld - dat is de wereld van enkel wensen. Elke geestelijke, d.i. altruïstische wens heet "partsoef" - een object, bestaande uit geestelijke "hoofd", "lichaam" en "ledematen". Verder, uit elke voorafgaande partsoef wordt een volgende geboren, omdat een geboorte van een volgende is altijd met het verschijnen van een nieuwe wens verbonden, van een nieuw tekort - lager, donkerder, onvolmaakter. En het proces van het verschijnen van een nieuwe uit een vorige heet geboorte (of een beweging). Alles, wat uitgaat - gaat van de Schepper zelf uit. Er is niets, dat "onderweg" ergens aan toegevoegd zou worden, vanuit een of andere andere bron, omdat de Schepper de Bron van alles is. En Zijn licht sluit in zich in potentie alles in, wat vervolgens van Hem uitgaat en alles, waarmee dat gevormde gevuld wordt. D.w.z., het licht sluit in zich alles in: het programma van de schepping, het embryo van de schepping zelf, de scheppingskrachten en haar uiteindelijke vorm. In het licht zelf, in zijn wens om te vergenoegen, is al een zaad van de toekomstige schepping isgesloten, waarin, zoals in chromosomen van een biologisch zaad, de "prenatele"
90
ontwikkeling van deze schepping van haar allerhoogste toestand in de Oneindige wereld tot de allerlaagste - vóór haar geboorte in de mens van onze wereld al ingeprogrammeerd is. En hetzelfde programma bevat tevens het gehele algoritme van de correctie en het verheffen van de mens van het allerlaagste punt van het heelal, van onze wereld, tot het allerhoogste - de Oneindige wereld, d.i. alle trappen van het opstijgen vanuit onze wereld tot de volledige samenvloeiing met de Schepper. Alles draagt in zich oorspronkelijk het licht, dat van de Schepper uitgaat, en vervolgens wordt dat in het materiaal ontwikkeld. De wens om voor zichzelf te genieten zelf, het egoïsme, is in het licht ingesloten, als in haar wortel, en gaat ervan uit. Maar om van het licht uit te gaan, d.i. om volledig zelfstandig te worden, om de schepping te heten - daarvoor is het nodig dat het licht met zichzelf, als met zijn zaad, dat zich in hem bevindt, een aantal achtereenvolgende handelingen verricht, welke stadia heten. Immers om een echte schepping te worden, dient zij (schepping) zich als een volledig zelfstandige wens te gewaarworden, vanuit het licht in al haar persoonlijke egoïstische kracht naar buiten te komen. Zij dient te gaan voelen, dat zij aan haar bron (het licht) tegengesteld is en heeft geen verband ermee. Pas dan zal de schepping kunnen gewaarworden, dat de wens, welke in hem is, is haar eigen wens, en niet van buiten aan haar opgedwongen werd. Als een ware wens om te genieten wordt een zulke wens geacht, welke zich in een volledige afzondering van de Schepper, van het licht, bevindt, zodanig, dat zij gewaarwordt zich in het geheel niet als het voortbrengsel van het licht, maar [daarentegen] acht, dat zij een waar voortbrengsel van de schepping zelf is. En wanneer zij begint over haar vorige toestand te denken, wanneer zij een vraag stelt: "Wie ben ik, waar is mijn wortel, waar kom ik vandaan?" - dan betekent dat, dat bij haar een wens verschijnt voor een zoektocht naar het geestelijke, het zoeken naar de Schepper. En dat zal haar op de weg van de geestelijke verheffing brengen. In onze wereld gewaarworden wij wensen, die in ons ontstaan als de onze, niet met het licht verbonden, hoewel elke wens alleen van haar achtereenvolgende 4- stadia der ontwikkeling voortkomt: het eerste stadium - dat is het licht, het tweede en het derde - de ontwikkeling van de schepping en het vierde - dat is de zich zelfstandig voelende schepping, de wens in de mens, die in het geheel niet gewaarwordt, dat deze wens niet van hem is, maar hem van boven gegeven is. De wensen, welke in ons vroeger zijn voortgebracht, vormen een gewaarwording van het verleden. De door het licht nu voortgebrachte [wensen] vormen in ons een gewaarwording van het heden. Die schijnen ons als het ware aan de voorkant, die, welke elk moment in ons binnen dienen te komen - zij vormen een gewaarwording van de toekomst. De in ons geleidelijk afdalende wensen geven ons namelijk een gewaarwording van tijd. Maar behalve wensen en met hen overeenkomende genietingen, het licht en een klie, niets meer bestaat. Het ontstaan van een zelfstandige wens om voor zichzelf te genieten betekent, dat je huidige wens is groter, dat die wens, waarmee je geschapen bent. Het verschil tussen wensen, dat een gewaarwording van een persoonlijke wens geeft, heet namelijk de schepping. Dat is juist een gewaarwording van zichzelf. Wanneer in de mens een echte wens ontstaat voor het ontvangen van een genieting, een aanvullende wens, grotere, dan die, welke in hem door de Schepper geschapen werd, en de
91
schepping begon al "te werken" volgens haar innerlijke wens (een geniting te zoeken) en wenst dienovereenkomstig om een genieting te ontvangen, dan kan men zeggen, dat zij is volledig gevormd, en het licht (genieting) kan al binnenkomen volgens de persoonlijke wens van de schepping en haar te vullen (te vergenoegen). Binnen alle "bekledingen" van onze wereld bevindt zich "ner dakiek" - een microscopische portie licht, en wij wensen ons met dat vonkje licht te vullen, en daarin is onze dierlijke taak, en de mens bevindt zich in het najagen daarvan. De mens denkt onophoudelijk, op welke manier, d.i. via welke "kledij" is het voor hem eenvoudiger en sneller om deze microdoses licht aan zichzelf te verstrekken: iets zoets, iets bitters te proeven, even naar de tv te kijken, naar iets te luisteren, ergens te gaan. Zo zoekt de mens onophoudelijk: wat nog kan ik toevoegen, hoe meer van deze microdoses licht kan ik pakken. Daarmee houdt zich de reclame bezig: zij verklaart aan de mens, waar dit vonkje licht is verborgen.
92
27. DE GEMEENSCHAPPELIJKHEID VAN ALLE WERELDEN IN HET SCHEPPINGSPLAN HEET ONEINDIGE LICHT, EN DE GEMEENSCHAPPELIJKHEID VAN AL DEGENEN, DIE HET LICHT IN HET SCHEPPINGSPLAN ONTVANGEN HEET MALCHOET DER ONEINDIGHEID. Wij noemen de Schepper de houding van Zijn Essentie tot ons. Het licht - dat is het enige, wat wij gewaarworden, en dit licht is onze Schepper. Zijn manifestaties in ons noemen wij met verschillende namen van de Schepper: Krachtige, Goede e.d., maar niet de Bron van het licht zelf, omdat Hij wordt door ons in ht geheel niet gewaargeworden. Het doel van de schepping (haar uiteindelijke vorm, onze toekomstige toestand, welke wij het scheppingsplan noemen) is in de eerste gedachte van de Schepper besloten. En dit doel wordt bepaald als "het scheppen van schepselen, om hen te vergenoegen". Tevens hebben wij ons duidelijk gemaakt, dat bij de Schepper Zijn licht en wens - dat is hetzelfde, en behalve dat is er niets. Het licht - dat is datgene, wat wij gewaarworden, wat in ons binnenkomt, wat wij de Schepper noemen. Behalve het licht en de wens om hem te gewaarworden, bestaat er in het heelal niets, en daarom zijn al onze gewaarwordingen - van het licht (of van het ontbreken ervan). Het direct van de Bron uitgaande licht schiep de enige schepping - de malchoet van de Oneindige wereld en vulde haar op. Deze malchoet van de Oneindige wereld is juist die schepping, welke de Schepper wenste te scheppen. En het licht, dat deze malchoet vult, is juist die genieting, waarmee de Schepper deze enige schepping wenste te vergenoegen. Maar hoewel ten opzichte van de Schepper Zijn schepping bevindt zich reeds in de door Hem gewenste volmaakte vorm, door de schepping zelf wordt die nog niet gewaargeworden: de schepping is met een egoïstische wens geschapen en kan zijn toestand als volmaakte niet gewaarworden. Daarom bestaat de correctie van de schepping in de vrijwillige, bewuste vervanging van egoïstische wensen in altruïstische, dankzij waarvan zij haar onveranderlijke, eeuwige toestand als waarlijk volmaakte zal kunnen zien. Maar zolang de schepping gewaarwordt het licht (de Schepper) in haar egoïstische klie (wensen), gewaarwordt zij hem alleen in de mate van haar gelijkenis aan de eigenschappen van het licht en daarom is zij beperkt, of zij hem in het geheel niet gewaarwordt: wanneer haar eigenschappen volkomen egoïstisch zijn, zoals de mens in onze wereld. Maar naar mate de correctie van haar eigenschappen, d.i. door een gedeeltelijke vervanging van egoïstische wensen in altruïstische - begint zij het licht te gewaarworden. De maten van correctie van de wens in de schepping, in de mens, heten trappen, partsoefiem, werelden. Het doel van de schepping is niet de malchoet van de Oneindige wereld. Deze malchoet van de Oneindige wereld is het totaal van de gehele schepping. Maar het doel van de schepping is de mens, die uit deze malchoet is geschapen, uit haar meest centraal punt, en daarom is de mens de enige schepping. En alle overige werelden en hun bewoners, behalve de mens zijn niet meer, dan de 9 eerste sfirot van deze malchoet, d.i. het licht van de Schepper, de sfira, waarin de mens actief is, welke hij gewaarwordt als de manifestatie van de Schepper. In de titel van dit hoofdstuk wordt onderstreept, dat alle werelden - dat is het licht van de Schepper, de Schepper Zelf, die door ons in een zekere beperkte vorm waargenomen wordt, welke "wereld" genoemd wordt. Buiten ons bestaat alleen de Schepper. In onze
93
gewaarwordingen echter wordt Hij vervormd waargenomen, gedeeltelijk, naar mate van het samenvallen van onze eigenschappen met Hem. En deze gedeeltelijke gewaarwording van de Schepper, die in ons ontstaat, wordt door ons als de ons omringende wereld waargenomen. Het licht, dat door de Schepper voor het opvullen van de schepping is toebedeeld, vult de malchoet van de Oneindige wereld volledig. En de schepping kan alleen dat deel van dit licht gewaarworden, welk door de gecorrigeerde (in altruïstische) wensen waargenomen wordt. En dit deel van het totale licht vormt in de schepping zelf een beeld van de haar omringende wereld. De het licht zelf ontvangende - dat is de schepping, de malchoet van de Oneindige wereld, de wens om alles volledig te ontvangen, wat van de Schepper uitgaat, de wens om Hem in het geheel te gewaarworden. Te gewaarworden in de mate van een grootte van de wens, zoals het licht die zelf schiep in overeenkomst met zichzelf. Daarom is de wens absoluut gelijk, zij overeenkomt met de grootte van het licht. Het onderscheid tussen de door de Schepper geschapen malchoet van de Oneindige wereld en de mens, die vervolgens vanuit deze toestand zich ontwikkelt bestaat daarin, dat de mens alle toestanden dient door te lopen, vanaf het volledige niet-gewaarworden van de Schepper, langs alle trappen, tot de absolute samenvloeiing met Hem. Alleen in een zulk geval worden in de mens alle voor het gewaarworden van de ware volmaaktheid nodige wensen en het vermogen geschapen om van de Schepper te genieten. Uiteindelijk zien wij, dat als de totaliteit van alle wensen, welke vervolgens "mens" gaan heten, dient de malchoet van de Oneindige wereld. De bron van alle wensen is het licht, dat van de Schepper uitgaat. En het licht zelf - dat is het totaal aan alle werelden, gewaarwordingen, genietingen, welke door de Schepper voor Zijn schepping geschapen zijn.
94
DEEL 7 28. HOEWEL ALLEEN HET STADIUM 4 WERD BEPERKT, VERDWEEN HET LICHT EVENEENS UIT DE DRIE EERSTE STADIA Het doel van de schepping heet haar centraal punt, omdat het het gehele scheppingsplan in zich bevat. Dit voornemen verwezenlijkt de wens om van dit licht te genieten. Maar na het licht in zichzelf te hebben ontvangen, na een genieting te hebben gewaargeworden, nam de malchoet van de Oneindige wereld tegelijkertijd ook de Bron van het licht, d.i. de eigenschap van het licht, waar. En dat riep in haar een gewaarwording van zichzelf als een ontvangster in tegenstelling tot de Gever. Zoals in het ons bekend voorbeeld met een rijkaard, die een arme trakteert: door zijn niet directe handeling, noodgedwongen, roept de rijkaard bij de arme het minderwaardigheidsgevoel op, omdat, terwijl hij geeft, plaatst hij de arme in een toestand van een ontvanger. Als gevolg daarvan zag de malchoet van de Oneindige wereld juist in haar centraal punt, waar zij een schaamte van het ontvangen gewaar werd, van het ontvangen van het licht af, wat tot zijn verdwijning leidde, omdat het onmogelijk is licht, een genieting zonder een wens te ontvangen. Maar het doel van de malchoet is niet louter om het licht van de Schepper op te houden te ontvangen - zij wenst om zich niet van de Schepper te onderscheiden. Deze wens roept in haar het licht zelf op, maar niet door zijn directe genieting, maar noodgedwongen. En daarom zeggen wij, dat het doel van de schepping bestaat niet alleen in het eenvoudige genieten, maar in het samenvloeien met de Schepper: in het genieten van Zijn volmaaktheid (die ook "onze" volmaaktheid is als gevolg van de correctie en gelijkenis aan Hem). Hoewel van de kant van de Schepper geen rechtstreekse druk op de schepping is, streeft een klie tot een gelijkenis aan Hem. Maar niemand anders, dan de Schepper zelf voerde in de natuur van het licht en de malchoet de eigenschappen in, welke brachten de malchoet, zelfs in de toestand van het niet-opgevuld zijn met het licht tot de oneindigheid, tot een gewaarwording van de onvolmaaktheid van haar toestand - dermate, dat zij het licht niet wenst te ontvangen. Maar aangezien wij altijd alleen over gewaarwordingen van een klie zelf spreken, immers wij kunnen over datgene, wat met ons gebeurt, alleen volgens onze gewaarwordingen oordelen, naar datgene, wat in de malchoet binnenkomt, zeggen wij, dat de malchoet zelf wenste aan haar toestand nog één voorwaarde toe te voegen: om alleen in de toestand van een samenvloeiing met de Schepper te genieten. En hoewel het verminderen van de mens om te ontvangen alleen in het laatste, het meest egoïstische, 4e stadium plaatsvond, maar ook in de voorgaande drie toestanden hield de malchoet op om het licht, een genieting, te gewaarworden, en daarom wordt dat als het weggaan van het licht in alle stadia bepaald. Dat kan men, ongeveer, met datgene vergelijken, hoe in onze wereld een wonderlijke muziek rondom de mens kan klinken, maar hij hoort die niet, omdat hij op dat moment niet van de muziek wenst te genieten, maar van iets anders.
95
Hieruit is het duidelijk, dat het licht van de oneindigheid, welk licht de malchoet van de Oneindige wereld vult, ging van de Essentie zelf uit. Maar wij noemen het licht zelf ten opzichte van ons de Schepper, omdat zijn bron wij met geen enkel naam kunnen noemen. Dit licht, De Hoogste gedachte, het Voornemen - sluit in zich de gehele schepping in, vanaf het begin en tot haar uiteindelijke toestand, alles in haar is tevoren gepland, ingeprogrammeerd en als de gedachte bestaat, die vervolgens in de schepping verwezenlijkt wordt en brengt de mens, de enige schepping, tot het oorspronkelijke doel - een gewaarwording door de mens van de volmaaktheid van de samenvloeiing met de Schepper. Nadat de Hoogste kracht iets besloot te scheppen, om te vergenoegen, werd deze beslissing juist de handeling, en deze gedachte bestuurt de gehele schepping, deze gedachte verwerkelijkt alles, leidt alles tot het einde. Zij is alles, zij is de Schepper. En alleen tot haar richten wij ons in onze gebeden, bij haar verzoeken om kracht en hulp.
96
29. VERVOLGENS KEERDE DE STRAAL VAN HET LICHT TERUG EN VULDE MET ZICH DE DRIE EERSTE STADIA, TERWIJL HET 4e LEEG BLEEF. Nadat de malchoet van de oneindigheid weigerde om het licht te ontvangen, als gevolg van het feit, dat zij ophield een genieting alleen van het ontvangen te gewaarworden, verliet het licht haar, omdat een genieting wordt alleen in de mate van een wens gewaargeworden. Maar de malchoet storte het licht uit niet om leeg te blijven - immers niet dat is de wens van de Schepper. Zij besluit om het licht opnieuw te ontvangen, maar niet omdat zij wenst ervan te genieten, maar omdat zo is de wens van de Schepper. Dus, zij ontvangt en geniet omwille van de Schepper. Dat betekent, dat de malchoet niet in zichzelf ontvangt, niet in haar 4e stadium, d.i. de wens om voor zichzelf te ontvangen, maar in de 3 voorgaande stadia, wat vervolgens de 9 eerste sfirot zal heten. Met andere woorden, het centrale punt van de schepping zelf, de malchoet de malchoet, blijft leeg, en het licht komt in haar niet binnen, volgens haar eigen beslissing, welke de 1e beperking heet. Aangezien alle 4 stadia elkaar insluiten, en elk de eigenschappen van de overige ontvangt, zijn er ook in het 4e stadium zelf de insluitingen van eigenschappen van de 3 aan hem voorafgaande stadia, en het 4e stadium zelf - in totaal 4 stadia in het 4e. Het hoogste licht kan de 3 stadia vullen, welke in het 4e stadia zijn, maar in het laatste, in het 4e stadium, de malchoet de malchoet, komt het licht niet binnen, en dat blijft leeg.
97
DEEL 8 30. DE CHOCHMA HEET LICHT, EN DE CHASSADIEM HEET WATER. DE BIENA HEET - HOGE WATEREN, EN DE MALCHOET – LAGE [WATEREN] De 4 stadia van het neerdalen van het licht zijn nodig om de wens om te genieten van dit licht zal ontstaan, welk licht deze wens vormt. Met andere woorden: het licht, het stadium 0, de kether, als gevolg van al zijn veranderingen, een met hem overeenkomend vat voortbrengt d.i. de wens om daarvan te genieten. Deze wens heet malchoet. Men kan zeggen, dat er zijn de Schepper-kether en de schepping-malchoet, en alles, wat tussen hen - dat is datgene, wat de Schepper schept, waardoor de schepping Zijn doel zal bereiken. En in deze tussentijdse stadia verandert Hij in de schepping datgene, wat Hij wenst, en bestuurt hen, vult de schepping, openbaart of verbergt Zich - dat zijn allemaal tussentijdste stadia: chochma-biena-z"a-malchoet, die werelden heten.
98
31. HET UITEENZETTEN VAN DE NOODZAKELIJKHEID VAN DE 4 STADIA VAN HET VERSPREIDEN VAN HET ONEINDIGE LICHT TER VORMING VAN EEN VAT – DE WENS OM TE ONTVANGEN Laten wij het scheppen van de schepping volgens de oorzakelijkheid bekijken: Het STADIUM 0 - naar het voornemen van de Schepper om "de schepping te scheppen, om deze te vergenoegen", het licht, dat dit plan in zich meedraagt, gaat van de Schepper uit. Dit eerste stadium van de schepping heet "stadium 0 ofwel "kether", kroon, die de gehele schepping omringt (besturende) en bekroont (beëindigende). Het STADIUM 1 - de wens van de Schepper om de schepping te scheppen, welke schepping van Zijn licht zou genieten, brengt de wens voort om het licht te ontvangen (om van het licht te genieten). Zodra in het licht, d.i. het stadium 0, een zulke wens ontstaat, scheidt dit deel van het stadium 0 zich af en heet stadium 1, ofwel chochma, omdat het verschijnen in het licht van het nieuwe scheidt dit zijn deel van het voorafgaande [stadium]. Indien het stadium 0 bepaald wordt als de wens van de Schepper om te scheppen en te vergenoegen, wordt het stadium 1 als de wens om te genieten bepaald. Dit licht chochma is met name het gehele licht, dat van de Schepper uitgaat, en dat alles in zich inhoudt, wat de Schepper ons wenst te geven. Vervolgens, naar mate van de ontwikkeling van het gehele heelal, vindt alleen het onthullen van dit licht plaats, van alle in hem verborgen genietingen. Ook het vat van dit stadium bevat in zich potentieel alle wensen, welke wensen onder een uitwerking van het licht in hem vervolgens worden onthuld. Maar deze geschapen wens is niet de echte, voltooide schepping, omdat de echte wens - dat is het streven om te genieten van de kant van de schepping zelf, en niet die, welke in hem zelf van buiten geschapen werd. Maar in het stadium 1 gelijkt de schepping op een embryo in het lichaam van een moeder, dat geen zelfstandige wensen heeft. D.w.z., men kan over het verschijnen van de schepping spreken pas bij het vertonen in haar van eigenschappen, wensen, welke groter zijn, dat die, waarmee zij geschapen werd. En aangezien de Schepper een zelfstandige schepping wenste te scheppen, en niet een robot, haar verdere ontwikkeling nog noodzakelijk is. Daarom voorzag de Schepper eigenschappen van het licht van het vermogen om op een zulke wijze een klie te beïnvloeden, dat een klie in het licht niet alleen een genieting zou voelen, maar tevens de Gever zelf. Zodra de wens om te genieten begint te genieten, gewaarwordt zij terstond de Gever. En daarom ontstaat in haar direct een wens om aan het licht te gelijken. Dat is de eerste zelfstandige wens in de schepping. En zodra deze wens in het stadium 1 ontstaat, scheidt zij zich van dat stadium in een zelfstandig stadium af - het stadium 2, de biena. Het STADIUM 2 wenst aan het licht te gelijken, d.i. alles weg te geven. Volgens haar (biena) wens verlaat het licht chochma haar, en een gewaarwording van een genieting van een gelijkenis aan de Schepper heet in haar het licht chassadiem. Ofwel, men kan zeggen, dat als gevolg van een gelijkenis aan de Schepper komt van de Schepper het licht chassadiem en vult haar. Dit licht is een licht van een genieting van een gelijkenis met de Schepper.
99
Maar door het licht niet te ontvangen vervult het stadium 2 de wens van de Schepper niet en daarom is zij aan Hem daarin niet gelijk, dat Hij vergenoegt haar, maar zij Hem niet. Men kan de Schepper alleen door het eigen ontvangen van een genieting een genieting verschaffen. Daarom besluit het stadium 2 een weinig licht te ontvangen. Het verwekken in het stadium 2 van een nieuwe wens om het licht chochma gedeeltelijk te ontvangen, zoals de Schepper dat wenst, scheidt haar van het stadium 2 en vormt een nieuw stadium 3, de Zeir Anpien (Z"A). Het STADIUM 3 wenst aan de Schepper te gelijken en het licht niet te ontvangen, maar daar Hij wenst, dat het ontvangt, ontvangt het stadium 3 een weinig licht chochma omwille van de Schepper. Maar de wens van de Schepper bestaat daarin, dat het gehele voor hem bestemde licht chochma ontvangt en daarvan geniet, want in hem bestaat een genieting van de Schepper. Het stadium 3, door de wens van de Schepper te vervullen, ontvangt het gehele licht en scheidt zich daarmee in het laatste, 4-e stadium af. Het STADIUM 4 wenst het gehele licht te ontvangen, welk licht van de Schepper uitgaat, het gehele licht van het stadium 1, omdat de Schepper zo wenst. Aangezien deze wens van het bewust vervullen van de wens van de Schepper uitgaat, is het stadium 4 qua eigenschappen volledig met de Schepper samengevloeid. Maar hoewel het stadium 4 het licht omwille van de Schepper ontvangt, het ontvangt hem en daarmee onderscheidt het zich van de Schepper. Daarom besluit het, dat het enige, wat het stadium 4 in staat stelt om aan de Schepper te gelijken, alsmede Zijn wens te vervullen, is - omwille van Hem te ontvangen. Daarvoor weigert het stadium 4 om in de vorige vorm te ontvangen, en in overeenkomst met deze haar wens verwijdert het licht zich ervan. Deze beslissing om nooit meer het licht in haar wensen om te genieten te ontvangen heet de 1-e beperking, ofwel Tsiemtsoem Alef, de Ts"A. Aangezien het stadium 4 het licht van alle vorige stadia ontvangt, verkrijgt het hun eigenschappen, en daarom vormen zich in hem alle vorige stadia. Vandaar, dat het 4-e stadium uit 5 delen bestaat: de 4 voorgaande en zijn eigen [deel]. Hoewel het niet wenste om het licht alleen in zijn eigen wens te ontvangen, verwijderde het licht zich van alle overige [delen], omdat in het geestelijke alle handelingen volledig zijn (en niet halfslachtig - vert.). Na de Ts"A ontvangt de 4-e trap geleidelijk licht in zijn eerste 4 delen. Dit ontvangen van het licht vormt werelden: A"K en ABaJ"A. Wanneer alle werelden werden voortgebracht, d.w.z. alle voorafgaande trappen van het stadium 4 zo mogelijk gevuld waren, vormde dat een mogelijkheid voor de correctie en het vullen van het 5-e deel in de 4e trap zelf, welk deel juist de schepping is. Deze inwendige trap heet "Adam". Aanvankelijk wordt het stadium dalet opgebouwd, vervolgens ontstaan alle werelden, daarna wordt de mens uit het meest centrale punt geboren, de mens begint zich te corrigeren, geleidelijk stijgt hij tot de Oneindige wereld op en bouwt hij de meest volmaakte wens op om het licht van de Schepper omwille van Hem te ontvangen. Het egoïsme, zijn eigen "ik" heet een eigenschap, die aan het licht tegenovergesteld is, welke eigenschap het licht zelf had voortgebracht. Alleen door het vergelijken van het egoïsme met het licht kan men het egoïsme begrijpen. Indien je de aard van het licht zal begrijpen, dan zal je zien, in hoeverre het egoïsme aan hem tegenovergesteld is.
100
Zolang in de mens geen aanvullende wens, boven zijn natuurlijke wens om te ontvangen, van boven ontstaat, zijn zijn wensen nog niet als egoïsme in de eigenlijke betekenis te noemen. Wij zeggen toch niet, dat bij bomen, dieren, kinderen het egoïsme bestaat - zo is hun natuur, de natuurlijke wens om te ontvangen, volgens de in hen ingevoerde eigenschappen. Zo waren zij geschapen, en deze hun eigenschappen gaan niet van hen uit, maar zijn in hen ingeprogrammeerd. Daarom heet een zulk stadium van het egoïsme, wanneer de mens in overeenstemming met zijn natuur handelt, het stadium 0, ofwel geestelijk levenloze, omdat in hem een persoonlijke wens ontbreekt, een eigen geestelijke beweging, en het bestaan van een zulke mens is niet meer, dan een automatische uitvoering van het programma, dat in hem van tevoren is ingebracht, in zijn wensen en omstandigheden, welke hem van boven gegeven worden. Wanneer ontstaat een echt egoïsme? Wanneer aan de mens van boven het zogenaamde omringende licht (or makief) onduidelijk schijnt, en de mens begint onbewust naar hem te streven, hem te wensen. Vóór dat moment wenste hij alleen datgene, wat rondom hem was. Maar niet alles, wat rondom hem was, doch slechts datgene, wat beantwoordde aan de in hem ingeprogrammeerde wensen: in elke mens bestaat zijn eigen deel van wensen uit alle wensen van de malchoet. In onze wereld is er geen licht, maar in alle voorwerpen, om precies te zijn, in alle objecten van onze wereld is een vonkje licht ingelegd. Indien het type van dit vonkje en de wensen van een mens samenvallen, dan begint hij naar dit voorwerp te streven. Daarom wenste de mens, voordat het omringende ontastbare licht hem aantrok, een geniting uit dit vonkje in objecten van onze wereld. En daarom streefde hij onophoudelijk naar het verkrijgen ervan. Bovendien, hoeft men voor het verkrijgen van deze genietingen niet een of andere nieuwe wensen te ontwikkelen: indien de mens ontvangt, iets bereikt, begint hij terstond het dubbele te wensen. Deze klie (wens) ontstaat in hem automatisch, samen met het ontvangen van datgene, wat hij eerder wenste. Zo is de natuur, en daarom het verschijnen van zulke, zelfs grote wensen, wordt niet als het zich manifesteren van een eigen wens geacht. Een eigen wens - dat is een kwalitatief nieuwe wens. Een dergelijke [wens] kan niet uit zichzelf ontstaan, doch door het omringende licht onzichbaar wordt gevormd. In het stadium 1 verschijnt een wens om aan het licht te gelijken, welke wens al van een klie zelf uitgaat, en daarom heet zij de eerste zelfstandige wens. Alles wordt door het licht opgebouwd, alles gaat van het licht uit. Im een robot te zijn of van boven nieuwe wensen te ontvangen - hangt van het beseffen van dit proces af en van het streven om hem te op te voeren. Het egoïsme verschijnt pas dan, wanneer de mens begint datgene te wensen, wat in onze wereld niet bestaat. Het enige verschil tussen alle mensen van onze wereld van elkaar is in de mate van hun wens om te genieten. Een aanvulling bij deze wens kan een wens zijn om op de allerkleinste geestelijke trap om te stijgen. Maar vóór het verschijnen van deze wens wordt een mens nog geestelijk ongeboren geacht. Geleidelijk verandert een mens zijn strevingen, gedachten, bezigheden, waarbij hij uit het omringende licht de wens om geestelijk geboren te worden ontvangt, tot aan zijn echte geestelijke geboorte - het binnenkomen met al zijn gewaarwordingen in de geestelijke wereld.
101
102
32. 4 STADIA IN DE WENS OM TE ONTVANGEN – DAT ZIJN 4 LETTERS VAN DE NAAM HaVaJ”A, WELKE [LETTERS] ZIJN SFIROT K – C - B – Z”A - M Het licht, dat van de Schepper uitgaat, dat is de enige kracht, welke de gehele schepping schept, van het begin en tot het einde, en stuurt haar naar het doel door de Tora of door het lijden, waarbij het elk meest klein deeltje dwingt om zich te ontwikkelen tot het bereiken van de meest volmaakte ontwikkeling, wanneer het alles zal ontvangen, wat in het scheppingsplan daarvoor bestemd was. D.w.z., de malchoet dient de toestand kether te bereiken. Dit uiteindelijke doel en tussentijdse toestanden van de schepping zijn, in de regel, tegenovergesteld, omdat er vindt een geboorte van nieuwe keliem (wensen), en onopgevulde wensen - dat is leed. En aan een voorlopige toestand van een nog niet opgevulde klie mag men het doel van de schepping niet evalueren. Zoals ik schrijf naar de woorden van rabbi J. Ashlag, indien een met onze wereld onbekende een eendaags kalf (van een stier) en een pasgeboren mens zou zien, dan zou hij tot een conclusie komen: "Het kalf zal een hoofd van de wereld worden, omdat, terwijl het net geboren is, is het onmetelijk meer ontwikkeld dan een menselijke zuigeling. En een mens zal ook zo nietig blijven in vergelijking met het kalf". Maar wij, daar wij meer dan eens het ontwikkelingsproces ervan observeerden, weten, dat het resultaat tegenovergesteld is! Het verschijnen van een zelfstandige wens, d.i. de schepping, is alleen bij een volledige verspreiding van het licht langs de 4 stadia van het vormen van de wens mogelijk. Alleen in de 4-e trap wordt de echte klie gevormd, welke klie het gehele licht van de Schepper ontvangt. Indien een nieuwe wens, d.i. de schepping, in elke plaats van het heelal, in alle werelden verschint, - getuigt dat van het feit, dat het licht, dat van de Schepper uitgaat, zijn 4 stadia doorliep en deze wens schiep. Daarom dienen wij te onthouden, dat elke onze wens gaat van het licht uit, en wij dienen haar te beseffen en te corrigeren. Aangezien een naam aan de Schepper geven wij naar onze gewaarwording van Hem, weerspiegelt de 4-letterige naam de Schepper HaVaJ"A de 4 stadia van het opbouwen in ons van een gewaarwording van de Schepper, van Zijn naam. Het vullen van deze naam, van alle 4 stadia, heet "vulling" ofwel "gematria".
103
33. DE LETTERS JOED-VAV IN DE NAAM HaVaJ”A ZIJN SMAL, OMDAT ZIJ SLECHTS ÉÉN KRACHT AANGEVEN De letters joed en vav uit de naam HaVaJ"A zijn "dunne" letters. Het optekenen van letters in onze wereld duidt een verhouding van hun innerlijke eigenschappen aan - van krachten, welke door deze letters aangeduid worden. De letter "joed" duidt chochma aan, het gehele van de Schepper uitgaande licht. De letter "hej" duidt biena aan, de letter "vav" - Z"A, en de laatste letter "hej" van de naam HaVaJ"A betekent malchoet. De biena, Z"A en malchoet ontvangen het licht van chochma en daarom worden zij geacht, alsof zij haar (chochma) bekleden: het inkleden (bekleden) betekent het bevatten, het ontvangen van een bron, welke men bekleedt. Indien de chochma het meest belangrijke stadium is, de bron van het gehele licht, dan had zij, dienovereenkomstig, door een grotere en een bijzondere letter in de naam HaVaJ"A aangeduid moeten worden in vergelijking met andere letters? Maar het gaat erom, dat letters duiden niet die hoeveelheid licht, welke zich in hen bevindt, maar een maat van een gewaarwording van het licht door een klie, een maat van een reactie van een klie op het licht, aangezien alles, waarover wij spreken, spreken wij alleen ten opzichte van de schepping, ten opzichte van datgene, hoe de schepping het haar beïnvloeiende licht waarneemt. Het licht zelf is kleurloos, maar het witte licht zegt ons, dat een klie neemt hem niet waar, en daarom blijft het wit, zonder onderscheidingen in hem. Dat lijkt op een vel, waarop de letters van de Tora geschreven staan. Echter de zwarte kleur van de letters van de Tora betekent eigenschappen van die of andere keliem. Daarom wordt een kether alleen met een kleine kras aangeduid, welke kras aan het begin van het afbeelden van elke letter verkregen wordt, aangezien dat nog geen klie is, want er is geen wens en daarom geen gewaarwording van de kant van de schepping, geen reactie ervan op het licht. Omdat het licht daalt van boven neer en bouwt een wens in overeenkomst met zijn eigenschappen. Aanvankelijk is deze wens niet-zelfstandig, als een embryo, en daarom gewaarwordt zij het licht niet - en dat gelijkt op een kether - een deel van de Schepper. En vervolgens wordt in hem een kracht vertoond, het toekomstige voornemen. Maar aangezien dit alleen kracht is, wordt die met de allerkleinste letter van het alfabet - de letter "joed" - aangegeven. Maar vervolgens wordt dit scheppingsplan geopenbaard, de kracht verwezenlijkt zich in handeling en wordt met de letter "hej" aangeduid - de eerste brede letter, biena, die de eigenschap chassadiem symboliseert, d.i. de barmhartigheid. De Z"A, daar deze een kracht is, welke een handeling in de daarop volgende malchoet verwekt, wordt met een dunne (weinig chassadiem) en lange (het voorhanden zijn van chochma) letter vav aangeduid. Het dun zijn van een letter betekent een verborgenheid in haar van een kracht, welke kracht in een daaropvolgende letter in een handeling zal worden onthuld. En een lengte van de letter vav betekent, dat aan het einde van haar handeling zij een volkomen volmaakte klie zal vormen, d.i. malchoet. En dat komt, omdat de chochma geen volmaakte klie vormt - de biena is nog geen klie, niet een echte wens om te genieten, maar slechts een tussentijdse handeling bij het vormen van een zulke klie.
104
Daarom laat de korte letter joed, welke de chochma aanduidt, daarmee zien, dat haar innerlijke intentie om een volmaakte klie te vormen is nog niet onthuld. Maar de malchoet, de volmaakte klie, wordt toch ook met de letter vav, als biena, een onvolmaakte klie, aangeduid? Dat komt, omdat juist het samenvloeien in de malchoet van haar egoïstische en voltooide wensen met altruïstische wensen van de biena, brengt de malchoet, d.i. de gehele schepping, tot de correctie en een genieting van de volmaaktheid.
105
DEEL 9 34. GEESTELIJKE BEWEGING – DAT IS HET VERSCHIJNEN VAN NIEUWE EIGENSCHAPPEN Een geestelijke beweging heet het vernieuwen van eigenschappen van een object. Een ander begrip voor een beweging in het geestelijke bestaat niet. De mens, bij wie geen geestelijke wensen ontstaan, op welke niveau hij zich ook mocht bevinden, heet geestelijk onbewegelijk. In onze wereld wordt een mens alleen met de wensen van onze wereld geboren, en indien in hem kwalitatief niets nieuws ontstaat, heet hij geestelijk levenloze. Geestelijk onbewegelijk zijn engelen, omdat zij corrigeren zich niet, maar dienen als hulpkrachten voor het geestelijke verheffen van de mens. Indien bij een mens in zijn kinderjaren een behoefte werd aangeleerd om een of andere handelingen te verrichten, en hij ze vervult, dan heten deze handelingen geestelijk levenloze, omdat zij niet verricht worden als gevolg van zijn innerlijk werk, doch door zijn tweede natuur opgelegd worden, welke natuur hij dankzij zijn opvoeding verkreeg, welke opvoeding hij in zijn kinderjaren ontving. De volgende trappen - dat zijn die, waarin al een verandering van geestelijke wensen is, wanneer de mens begint een wens te gewaarworden om een altruïstische aard te verkrijgen. Pas in dit geval wordt het geacht, dat bij hem kwalitatief andere wensen verschenen. Een vegetatief niveau - wanneer de mens uit zijn egoïsme tot het altruïsme uitgetrokken wordt, d.i. uit onze wereld in de geestelijke. Een geestelijke beweging betekent het verschijnen van een nieuwe eigenschap, een nieuwe wens. De mens wordt een volkomen ander object van de schepping. Hij neemt andere vorm aan, in hem vindt het verwekken van een nieuw wezen plaats, van een niet-aards, nietegoïstisch. Wij dienen nog begrippen tijd en beweging tot klaarheid te brengen, waarmee wij in de wetenschap Kabbala voortdurend te maken hebben. Wij zeggen: het licht beweegt, komt, weggaat, een klie trekt het licht aan, verjaagt het licht. Van één klie wordt een andere voortgebracht. Alles is op een of andere handelingen opgebouwd. Er vinden steeds een of andere processen in tijd en beweging plaats. Een verandering van onze gewaarwordingen heet beweging. Het achtereenvolgen van onze wensen of gewaarwordingen heet tijd. Een beweging van het geestelijke heeft niets met onze verplaatsing van plaats tot plaats te maken, maar is een verandering van eigenschappen van een geestelijk object. Indien in de mens geen nieuwe, niet-egoïstsische eigenschap in de loop van al zijn jaren van zijn leven verschijnt, dan wordt het geacht, dat hij geen enkele geestelijke beweging maakte, d.i dat hij praktisch niet leefde. Ten opzichte van de geestelijke wereld wordt hij geestelijk niet-geboren geacht. Een nieuwe geestelijke eigenschap, welke in de mens verschijnt, een verschillende [eigenschap] van zijn vorige geestelijke toestand, heet een geboorte uit een vorig object van een kwalitatief nieuw. Dit nieuw object niet alleen zich afscheidt, geboren wordt en verschijnt, maar tevens verwijdert zich van een vorig object als een zelfstandig object. Er kan geen verandering van geen één allerkleinste eigenschap zijn, indien daarbij geen verandering in de gehele structuur van dit object plaatsvindt, omdat al zijn eigenschappen zijn onderling met elkaar verbonden. Daarom zeggen wij, dat een allerkleinste verandering van
106
elke eigenschap leidt tot een geboorte van een nieuwe partsoef. In die zin wordt degene, die zich geestelijk ontwikkelt, telkens opnieuw geboren. De vraag is: in hoeverre hangt van de mens zijn geestelijke voortgang af, indien hij als "levenloze" geboren wordt en van boven hem wensen voor het geestelijke gegeven worden? Zolang aan de mens een zulke wens niet gegeven wordt, hangt van hem niets af. Indien er geen wens is, valt er niets te doen. Dat is zijn innerlijke eigenschap niet. Men kan met hem over geestelijke begrippen spreken, maar hij hoort in het geheel niets. Daarom bestaat er een verbod van de Tora: "Gij zult geen obstakel voor een blinde plaatsen". Men mag aan de mens niet laten zien, dat bij hem een innerlijk orgaan van het waarnemen van het geestelijke ontbreekt. Waarom hem het lijden toebrengen? Zo is hij door de Schepper geschapen. Laat hem met rust. Tracht niet datgene corrigeren, wat de Schepper niet deed. Een innerlijk punt in het hart van de mens zal verschijnen, wanneer dat noodzakelijk zijn voor zijn verdere ontwikkeling. Vóór het verschijnen van een altruïstsiche wens is het voor een gewone mens even ver, als vóór het overgaan van een levenloze toestand tot een vegetatieve. Er zijn mensen in onze wereld, welke alleen maar geld najagen, anderen - roem, derden eerbetoon, vierden - kennis. En dat heet allemaal onze wereld. Wat is dat hoger dat dat? Het streven om aan de Schepper te gelijken. Dat kan men in generlei apotheek kopen, zoals mijn rav, rabbi Baruch Ashlag, placht te zeggen. Dat kan men alleen van boven ontvangen. De mens zelf weet niet, of dat in hem is of niet. Maar een kabbalist, na met een mens te hebben gesproken of naar hem te hebben gekeken, kan dat begrijpen. Maar een mens voordat hij dat zal gaan gewaarworden, kan dat niet weten. Uit zichzelf kan een zulke wens niet verschijnen. De mens wordt geestelijk levenloos geboren. In een of andere fase geeft men hem deze wens van boven, een zogenaamd punt in het hart. Dit punt begint zich geleidelijk te manifesteren, en, in overeenkomst daarmee, streeft een mens naar het geestelijke evenzo, als hij eerder naar het materiële zocht. Men dient een zoektocht van "chozrej tsjoeva" te onderscheiden van het zoeken van een zulke mens. Over een beginner is het moeilijk te zeggen, waar hij zal stoppen. De mens handelt alleen onder druk van zijn innerlijke wensen, welke wensen zijn door hem van boven ontvangen. En het is moeilijk om van tevoren te zeggen, voor hoeveel (voor hoelang) zal aan deze wensen genoeg zijn, welke [wensen] zullen volgen en wanneer men ophoudt ze van boven te geven. Daarom, wanneer de mens het streven naar het geestelijke opnieuw voelt, dient hij de ochtendzegening uitspreken als degene, die tot het leven opgewekt is. Dat is daadwerkelijk een wonder - het verschijnen in een levenloze van een gevoel van een vegetatieve. Hetzelfde wonder is het ontstaan in de mens, die niet weet noch wat het egoïsme, noch wat het altruïsme is, van een vonk van het geestelijke streven naar de Schepper, van een wens om aan Hem te gelijken, en niet van een gewone nieuwsgierigheid om te weten te komen, wat zijn de werelden: "ik wil ze zien, ik wil weten, wat zal morgen zijn, ik wil mij met een kabbalistische astrologie en meditaties bezighouden, e.d.". Bij een mens, welke een zulk gigantisch geschenk uit de hemel ontving, verschijnt een mogelijkheid voor een geestelijke ontwikkeling met behulp van 3 factoren: ware bronnen -
107
boeken, een ware leeraar, een ware omgeving - mede-leerlingen. Ware bronnen - dat zijn boeken, welke de weg van een correctie ontwikkeling precies aanwijzen: het boek "Zohar", boeken van AR"I, boeken van rabbi J. Ashlag. Alleen zij en niets meer. Omdat van pseudo-kabbalisten ontvang je hun fouten mee, waarvan is het moeilijk af te komen. Daarom zijn er alleen drie kabbalistische bronnen: boeken van rabbi Shimon, AR"I en Baal Soelam. Een ware rav zich te vinden is niet eenvoudig: hier kan men alleen geluk hebben van boven. Men dient uitzoeken, proberen, eisen en verifiëren. Eerst - een verificatie, maar vervolgens - een zulk geloof in je rav, welk boven alle twijfels is. Dit punt vereist een verheldering, maar ik geef ze alleen mondeling. Een omgeving - dat is datgene, wat leerlingen zelf vormen. Hier kan een rav praktisch zeer weinig aan doen. Een groep wordt door leerlingen zelf opgebouwd, omdat daarmee bouwen zij zichzelf op. Naar een omgeving kan men het niveau van een leerling beoordelen. Zonder deze 3 factoren zal bij niemand een geestelijke verheffing verkrijgen worden. Wat betekent een geestelijke beweging? In onze wereld betekent een beweging, dat een object zich van één plaats op een andere verplaatste. Het bleef hetzelfde, alleen veranderde het zijn coördinaten. In de geestelijke wereld wordt een plaats van de mens door zijn geestelijke trap bepaald. Indien hij naar een andere plaats overgaat, betekent dat, dat hij zijn eigenschappen veranderde. En indien hij zijn eigenschappen veranderde, dan betekent dat, dat hij niet hetzelfde object al is. Deze overgang van één kwaliteit in een andere heet een geestelijke beweging. Een geestelijke beweging - dat is een overgang van één toestand van een object in een andere, van één trap in een andere, van één kamer, waar allen door hun eigenschappen aan elkaar gelijken, in een andere, waar allen door hun eigenschappen eveneens aan elkaar gelijken, alsof een rood licht in een blauw overgaat. De essentie van een object zelf verandert. Een geestelijke beweging - dat is het vernieuwen van eigenschappen. Een nieuw object betekent, dat het op zijn minst door iets, door één van zijn eigenschappen van zijn vorige toestand verschilt. Het verschijnt alsof hij opnieuw geboren is en heet naar een nieuwe naam, volgens zijn nieuwe eigenschappen. Het is niet zo, dat een naam volgt achter een geestelijk object. Verandert het - dan verandert ook zijn naam. Omdat een naam spreekt over het totaal aan zijn eigenschappen. Deze namen noemen wij de namen van de Schepper. Omdat een naam van een mens in de geestelijke wereld zegt over datgene, in hoeverre hij de eigenschappen van de Schepper verkreeg. De mens dient de heilige namen te onthullen, d.i. hij dient zelf deze namen te worden: Avrahaam, Itschak, Jaakov. Naar al deze namen - eigenschappen dient de mens zelfstandig op te klimmen, als langs een ladder, hen te worden. Alle werelden, alle geestelijke trappen, alle verplaatsingen bevinden zich binnen ons. Een verandering van geestelijke wensen van de mens brengt hem tot een innerlijke beweging. Elke sfira duidt één afzonderlijke eigenschap aan. Daarom op alle diagramma's in "Het Boek der Boom" een ziel van de mens is afgebeeld, welke ziel in haar betanddelen is verdeeld. En de Kabbala zelf spreekt over innerlijke wensen van de mens, vertelt hem over hem zelf, over
108
datgene, wat hij in zichzelf nog niet ontdekte. En zij leert hem, hoe men zich gezond kan maken, zijn "ik", zijn ziel, d.i. haar te corrigeren. Aan elke kleine cel wordt, als in een technische handleiding, een bepaalde naam gegeven en een nodig geneesmiddel voor het herstel voorgeschreven. Degene, die de Kabbala bestudeert, ziet, hoe deze cellen van zijn ziel samengebonden zijn, hoe zij elkaar beïnvloeden, hoe de gehele ziel uiteindelijk genezen wordt.
109
35. GEESTELIJKE TIJD – DAT IS EEN ACHTEREENVOLGENDE VERNIEUWING VAN EIGENSCHAPPEN, WELKE [VERNIEUWING] VOLGENS OORZAKELIJKHEID VERLOOPT Een geestelijke tijd betekent een enig aantal van achtereenvolgende veranderingen, welke van elkaar voortkomen, waar de ene is een oorzaak, en een andere - zijn gevolg. Een verandering van eigenschappen naar oorzakelijkheid heet "geestelijke tijd". Waarmee onderscheidt die zich van "beweging"? Daar waren eveneens eigenschappen. En bestaat er iets, behalve een wens? Waarom verdelen wij dan een wens en een genieting in een aantal begrippen? In onze wereld zijn begrippen tijd, beweging, ruimte, volkomen verschillende dingen. Maar zij zijn onderling met elkaar verbonden: indien tijd "nul" is, d.i. de snelheid is oneindig, dan krimpt de ruimte in een punt in. Immers men kan die in één ogenblik overbruggen vanwege de oneindige snelheid. Wij kunnen [het begrip] tijd in onze wereld alleen als een gewaarwording van een beweging begrijpen. Indien in de mens niets zou bewegen, niet zou kloppen, zich niet zou verplaatsen, dan zou geen biologische klok bestaan, geen biologische reacties, - hij zou nooit had kunnen begrijpen, wat tijd betekent. Tijd - dat is een gewaarwording van een beweging. Het is niet relevant, van welke beweging innerlijke of uiterlijke, het doet er niet toe, op welk niveau: fysiek of gevoelsmatig. Onze hersenen zitten zodanig in elkaar, dat zij tekeken ons alle gewaarwordingen in een vorm van een bepaald plaatje van achtereenvolgende gebeurtenissen, welk plaatje roept in ons, brengt in onze gewaarwording voort, een voorstelling van tijd. Indien deze kaders niet waren geweest, dan zouden wij de tijd niet voelen. Wanneer wij naar een verstijfd filmbeeld van een film kijken, dan gewaarworden wij de tijd niet, deze hield als het ware op. Het achtereenvolgen van een beweging brengt een tijd voort, hoewel én "tijd", én "beweging" op zichzelf niet met elkaar verbonden zijn, maar alleen in onze subjectieve gewaarwordingen bestaan. Wij dienen te begrijpen, dat het een illusie is. Zodra de strijd met duistere krachen in onze geestelijke verheffing ophoudt, welke kracht dwingt ons om ons te veranderen, worden alle processen gerekt - het begrip tijd verdwijnt. Indien de mens in een omgeving terecht zou komen, welke in het geheel niet zou bewegen, d.i. alles rondom hem in een absolute onbewegelijkheid zou zijn, dan zou hij niet eens voorstellen, dat een zulk begrip als tijd bestaat. D.w.z., "tijd" is niet alleen niet-absoluut begrip, maar zelfs niet-relatief. Dat is onze puur individuele innerlijke gewaarwording. Wanneer de mens naar een omgeving met zijn geestelijk blik kijkt, dan ziet hij, dat alles zich in een absolute rust bevindt. Hij ziet alleen het onbewegelijke systeem van de werelden - de achtereenvolgende onthulling van de Schepper. En alleen hij verandert. Zoals in onze wereld scheppen nieuwe vormen in ons een gewaarwording van een beweging, zo ook in de geestelijke wereld worden nieuwe vormen als een beweging bepaald, en hun oorzakelijke verschijning heet tijd, omdat die een onderscheid tussen "vroeger" en "daarna" vormt.
110
DEEL 10 36. HET GEHELE MATERIAAL, DAT TOT DE SCHEPPING BEHOORT – DAT IS DE WENS OM TE ONTVANGEN, EN ALLES, WAT IN DE SCHEPPING IS BEHALVE DAT – BEHOORT TO DE SCHEPPER. Het gehele materiaal, dat tot de schepping behoort, heet de wens om te genieten, een klie, en alles, behalve dat, behoort tot de Schepper. Onder de wens om te ontvangen wordt de wens om een genieting te ontvangen bedoeld, d.i. datgene te ontvangen, wat de Schepper wenst te geven. Een genieting, het licht van de Schepper, wordt door ons bevat alleen via een gewaarwording van Hem in deze geschapen wens om van het ontvangen te genieten. Zoals de Schepper wenste dat wij Hem zouden voelen, zo schiep Hij ons materiaal, d.i. de wens om te genieten, alleen dat gewaarworden wij namelijk. Maar zoals het licht zelf, zo ook onszelf, het materiaal, waaruit wij, d.i. onze wensen, zijn geschapen, kunnen wij niet bevatten. De essentie is ondoorgrondelijk. De wens om te ontvangen bepalen wij als het vertonen van een zekere essentie, welke wij niet kunnen bevatten
111
37. EEN WENS OM TE ONTVANGEN – DAT IS DE EERSTE EIGENSCHAP VAN ELKE SCHEPPING, EN DEZE EIGENSCHAP NOEMEN WIJ ZIJN MATERIE, DAAR WIJ GEEN [OP ZICHZELF OBJECTIEF BESTAANDE] ESSENTIE BEVATTEN. Een gebed heet een wens in het hart van de mens, onafhankelijk van datgene, wat zijn mond uitspreekt. Wij kunnen willekeurige woorden uitspreken, maar het hart kan daarbij volkomen anders voelen. De Schepper weet, wat in ons hart omgaat, maar niet wij zelf. Wij weten zelfs niet, in hoeverre wij tegen onszelf liegen en onszelf verfraaien. De meest innerlijke diepe gewaarwording in ons hart noemen wij een gebed. Deze wens hebben wij in ons hart niet in onze macht. Dat betekent niet, dat de mens niet tot een gebed moet trachten te komen. Het enige, wat de mens kan is om zichzelf tot een gebed voor te bereiden, de Schepper verzoeken, dat Hij in zijn hart een gebed instopt, zijn wensen verandert.
Daarom zeggen wij: "Open ons hart, open ons mond". Niet voor de Schepper, maar voor ons zijn deze oprechte geestelijke wensen in ons hart nodig, omdat in hen wij vervolgens Zijn licht waarnemen, d.i. een genieting. Een oprechte diepe wens om zich te corrigeren en verheffen heet "aliejat man" - het opzenden van een wens, het opzenden van een gebed, van een echte geestelijke streving. Een zulk gebed zal terstond een reactie van boven oproepen, en degene, die in een gebed staat, zal een kracht van het weerstand bieden aan het egoïsme ontvangen, welke hem in staat zal stellen, om in de geestelijke werelden op te stijgen, een mogelijkheid om ze te gewaarworden, de Schepper te gewaarworden. Ons werk bestaat daarin, om door voortdurende inspanningen in het leren en pogingen van anti-egoïstische daden, ons tot een zulke toestand te brengen, om te gaan voelen, dat ook ons gebed egoïstisch is en in geen geval geestelijk is, dat wij niets anders wensen, behalve het genieten voor onszelf. Wanneer wij zullen gaan begrijpen, dat deze toestand de allerlaagste is, onze geestelijke dood, dan zullen wij dermate ervan uit wensen komen, dat deze gewaarwording in het hart juist een echt gebed zal worden. Maar om aan de massa's een natuurlijke toenadering tot de Schepper te garanderen, stelden de wijzen de teksten van gebeden samen. Dat is geen wens in het hart van de mens, maar indien de mens aan de correctie van wensen van zijn hart werkt, dan is zijn verband met het vervullen van Voorschriften en het voorlezen van gebeden eveneens de wens van de Schepper wordt, hoewel hij dit toch voor een beloning vervult. De wens om een genieting te ontvangen - dat is de eerste MANIFESTATIE van elke essentie. En deze wens om te genieten bepalen wij als het materiaal van de schepping. Over de essentie weten wij niets, wij kunnen die niet bevatten. Daarom noemen wij haar eerste manifestatie, de meest diepe, de meest ware bevatting - het materiaal. Een uiterlijke ten opzichte van ons manifestatie van de Schepper, welke door ons op de zich meest dicht bij Hem bevindende trap waargenomen wordt als "de wens om ons te scheppen om te vergenoegen" - deze enige, die door ons van buiten op de allerhoogste trap gewaargeworden wordt, noemen wij de Schepper.
112
Over Hem zelf kunnen wij niets zeggen, wij kunnen alleen over datgene spreken, wat van Hem tot ons aankomt. Wij bepalen de schepping als de wens om te ontvangen, omdat dat is de meest diep door ons bevattelijke eigenschap. Wij kunnen alleen drie eigenschappen bevatten: de materie, zijn uiterlijke vorm en een abstracte vorm (een eigenschap zelf zonder het inkleden in een uiterlijke vorm). De essentie zelf kunnen wij niet bevatten. Deze bevindt zich boven onze bevattingsvermogen. Hetzelfde vindt ook bij ons plaats. Wij noemen de eerste eigenschap van een voorwerp, welke zich in een voorwerp als zijn essentie bevindt, omdat bij ons geen bevatting van een essentie zelf aanwezig is. Alle onze 5 zintuigen leveren in onze hersenen signalen aan, welke subjectieve reacties op datgene zijn, wat op ons uitwerkt. Wij kunnen de grenzen van een subjectiviteit van onze bevatting niet bepalen. Indien wij de meest precieze gereedschappen zullen nemen, zulke, als microscopen, tellers, welke atomen en moleculen bepalen, welke zogenaamd objectief op de manifestaties van de natuur reageren, waar onze zintuigen niet nodig zijn, dan zelfs op een zulk niveau, wanneer ons lijkt, dat wij tot een objectieve essentie van de schepping aankomen - zelfs in een zulk geval dienen wij te begrijpen, dat wij ver van het begrijpen van de ware essentie van de materie zijn. De essentie blijft verborgen, en alleen haar uiterlijke vertoningen kunnen wij onderzoeken. Wanneer de mens buiten de grenzen van de wens om te ontvangen uitgaat, beginnen bij hem uiterlijke bronnen van het bevatten verwekt worden. Hij begint niet zijn reactie op een uitwerking van de Schepper te gewaarworden, maar als het ware de gewaarwordingen van de Schepper te bevatten, in hoeverre de Schepper van hem geniet, in hoeverre de Schepper het goed heeft van zijn verrichtingen. Hij brengt zijn zintuigen als het ware in de Schepper over: al mijn zintuigen zullen in U zijn, en mijn hoofd zal voor U werken. Ik ga volkomen van de beperkingen van mijn lichaam uit. Ik ben geen schepping, omdat ik niet geleid wordt door mijn wensen, door mijn zintuigen. Zelfs in de geestelijke werelden zijn wij beperkt in het bevatten van het hoogste licht, wij bevatten alleen zijn uitwerking op ons. Naar dat uiterlijk licht, welk op ons zijn "druk" uitoefent en welk licht wij in het hoofd van een partsoef gewaarworden, in onze uiterlijke zintuigen, volgens de omgekeerde uitwerking, volgens de reactie erop, naar onze wederzijdse druk tegen elkaar, welke druk een "stotende zievoeg" heet, kunnen wij weten, wat later in ons binnen zal dringen. Op die manier werken al onze gewaarwordingen. Ons beperkt zijn manifesteert zich in alles, totdat wij volledig van de egoïstische wens uitgaan op de trap van de volledige samenvloeiing met de Schepper. Daar gaat een klie dermate van zijn gewaarwordingen uit, dermate verandert, dermate alle gewaarwordingen van de Schepper gebruikt, dat hij aan de Schepper gaat gelijken. einde
113