Vragen aan V&J aangaande aanpassingen CWM2013 / inlichtingenformulier Versie 20 oktober 2013 / bijgewerkt 25 november 2013. Toelichting op de tekst: Bijlage C4 en C5 bevatten een zestal (test)vragen die door de jager/sportschutter naar waarheid dient te worden beantwoord. Ik heb daarbij de vragen over deze procedure gerangschikt naar thema’s, in de hoop beantwoording te vereenvoudigen. Als gesproken wordt van ‘vraag vier’, dan wordt daarmee uiteraard testvraag vier uit bijlage C4/C5 bedoeld. Als er gesproken wordt over vraag A3, dan wordt de derde vraag van thema A in deze bijlage bedoeld. A Thema validiteit procedure 1. De vragenlijst is in eerste instantie feitelijk een zelf-evaluatie op basis van een zeer beperkt aantal vragen. De test kent daardoor (statistische) en praktische beperkingen. Kan het beoogde resultaat aantoonbaar statistisch worden bereikt, rekening houdende met deze beperkingen? 2. De vraagstellingen, evenals de beperkte omvang van de vragen, leidt mogelijk of zal op termijn mogelijk gaan leiden tot het ‘sturen’ van de respondent bij het antwoorden van de vragen (m.a.w. aanvragers delen hun positieve of negatieve ervaringen omtrent met andere aanvragers via de vereniging of internetfora, waardoor toekomstige aanvragers mogelijk een andere antwoordstrategie gaan volgen). a. Is dit een bewuste of onbewuste keuze? b. Indien bewust, wat is de achterliggende redenering? 3. In het verlengde van A2: de gewichtige waarschuwing in de toelichting prikkelt of beïnvloedt mogelijk de aanvrager op onmiskenbare wijze. Wordt dit a. erkend? b. is dit bewust of onbewust toegevoegd? 4. Wie heeft de vragenlijst op het inlichtingenformulier opgesteld? Wat is de achtergrond, rol of functie en kwalificatie van de persoon of organisatie in kwestie? Gevonden antwoord: De vragen zijn ontwikkeld door experts bijzondere wetten van de politie5 en deskundigen van de politieacademie. Voetnoot 5: Voor de nadere uitwerking van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor veiligheid is binnen de politie een tijdelijke klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep is samengesteld uit medewerkers uit het taakveld Korpscheftaken/Bijzondere Wetten, belast met de uitvoering van de vergunningverlening en enkele teamchefs, belast met de sturing hierop. Daarnaast is het Landelijk Platform Vuurwapens vertegenwoordigd in de klankbordgroep. Bron: Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, d.d. 26 september 2012, met als onderwerp "Aanvraagproces en toezicht wapenverloven", kenmerk 303100. Eigen conclusie: Gezien de samenstelling van de onder noot 5 genoemde werkgroep i en platformii, lijkt geen psychologische expertise te zijn ingesteld bij de samenstelling van de vragenlijst. Ook kan (nog) niet worden vastgesteld of de KNSA of een andere vertegenwoordiging van jagers en/of sportschutters hierbij zijn betrokken of zijn geraadpleegd. Opvallend genoeg lijken alle te achterhalen personen van zowel het platform, als de werkgroep formeel belast met uitvoering van de wet, niet met de formulering ervan.
Pagina 2 / 7
5.
6.
7. 8. 9. 10.
11.
12.
13.
Door wie worden de formulieren in eerste instantie beoordeeld? a. Wat of wie wordt met de algemene term ‘ambtenaar’ bedoeld? b. Wat is de kwalificatie van deze persoon? c. Welke aanvullende training m.b.t. deze procedure heeft deze ambtenaar gehad? d. Zo ja, wat houdt deze aanvullende training op hoofdlijnen in? Er is conform de tekst onderaan de formulieren blijkbaar sprake van een eerstelijns en mogelijk tweedelijns beoordeling (dit valt o.a. af te leiden uit het noemen van de ‘hogere ambtenaar’). Wat is de functie, taken en verantwoordelijkheden van deze hogere ambtenaar in deze procedure? ‘Indien van toepassing’ geldt een tweedelijnsbeoordeling door raadpleging van een hogere ambtenaar. Wanneer wordt wel of niet een tweedelijnsbeoordeling gevraagd en op basis van welke aanwijzingen, dan wel gegeven antwoorden van de aanvrager? Hoe ziet de beoordeling van de vragen door de beoordelaar(s) er uit? (De ambtenaar verklaart ‘iets te hebben onderzocht’). Is dit onderzoek voor de aanvrager inzichtelijk en opvraagbaar? (Is er een checklist? Is die controleerbaar op volledigheid?). Er is sprake van ondertekening door één ambtenaar, waar uit kan worden afgeleid dat de aanvraagprocedure in theorie door één enkel persoon geheel kan worden afgehandeld. Waarom is hiervoor gekozen en niet voor een vast vier-ogen-principe? Vraag twee kent, in tegenstelling tot alle overige vragen, een beschouwingstijd van 8 jaar. a. Welke grondslag kan worden gegeven voor de keuze van deze tijdseenheid? b. Waarom is bij de overige vragen niet gekozen een beschouwingstijd aan te geven? In vraag vier wordt gevraagd naar de regelmatigheid van het gebruik van diverse medicatie of middelen. a. Wat wordt hier met ‘regelmatig’ precies bedoeld? (1x per week, 1x per maand? NB: 1x per jaar is in formele zin ook regelmatig te noemen). b. Geldt deze regelmatigheid voor de individuele middelen of voor middelen die de handelingsvaardigheid beïnvloeden in algemene zin? In vraag vier wordt gevraagd naar het gebruik van bijvoorbeeld slaapmiddelen. Uitgaande van beschikbare medische statistiek iii heeft een behoorlijk deel van de Nederlandse bevolking slaapproblemen, waarvan een significant deel slaapmiddelen gebruikt of heeft gebruikt. Voorts kan men aannemen dat het gebruik van middelen die de handelingsvaardigheid kunnen beoordelen (waaronder dus slaapmiddelen) hoger liggen (zelfs 1000 politieagenten gebruiken dergelijke middelen zoals antidepressivaiv). Sportschutters (en in mindere mate jagers) vertegenwoordigen een doorsnee van de Nederlandse bevolking en een soortgelijk deel van de aanvragers zal dus ‘ja’ moeten antwoorden op vraag 4. Een soortgelijke situatie geldt ook voor vraag vijf. Men mag dus op basis van de statistiek vooraf een bepaald percentage ‘ja’ verwachten bij de beantwoording van vraag vier en vijf. Indien na één jaar een significant afwijkend (lees: het overgrote) deel van de jagers/sportschutters deze vragen telkens met ‘nee’ beantwoord, is er dus sprake van aantoonbaar liegen onder jagers/sportschutters, dat niet herleidbaar is tot individuen, maar wel mogelijke gevolgen kan hebben voor het beleid en/of het collectief van verlofhouders. Is hiermee rekening gehouden? In vraag 5 wordt gevraagd naar alcohol- en drugsmisbruik. a. Welke definitie van misbruik wordt hier aangehouden? b. Hoe wordt omgegaan met het feit dat verslaafden vaak pertinent in staat van ontkenning zijn als het gaat om hun verslaving?
Pagina 3 / 7
14. Bij vraag 5 wordt zonder beschouwingstijd gesteld. Dit betekent bijvoorbeeld dat een nu 65-jarige sportschutter die tussen 20ste en 30ste alcoholverslaafd is geweest en sindsdien geheelonthouder is, op vraag 5 ‘ja’ zal moeten antwoorden en vanaf dat moment waarschijnlijk een achtergestelde positie kent in de procedure. a. Waarom is er in de vraagstelling geen tijdsindicatie meegegeven? (vergelijk vraag twee uit de C4/C5 en A10 in deze bijlage). b. Waarom wordt bij vraag 5 niet naar nadere toelichting gevraagd? 15. Het valt op dat tussen formulier C4 en C5 voor wat betreft de vraagstelling geen enkel verschil valt te bespeuren. In geval van bestaande verlofhouders had men mogelijk met minder of met andere vragen volstaan (verlofhouders zijn immers al eens conform voorgaande procedures ‘doorgelicht’). Nu lijkt het een copy/paste. Waarom is er juist geen onderscheid gemaakt tussen beide groepen? 16. De formulieren dienen bij verlofverlenging (elk jaar) opnieuw te worden ingevuld, met gevolg een jaarlijkse wederkerige (extra) werklast voor zowel aanvrager als beoordelaar. Zijn andere herhalingsfrequenties overwogen? (Waarom wordt de test niet 2x per jaar gedaan? Of eens per 3 jaar?). 17. Andere personen dan jagers of sportschutters die de beschikking kunnen hebben over vuurwapens (militairen, politie, e.d.) worden afwijkend gecontroleerd in vergelijking met jagers/sportschutters en jagers. Ook onder deze groep is sprake van vuurwapenincidenten. a. Welke exacte verschillen zijn er in de frequentie en controleprocedure tussen deze twee groepen? b. Welke onderliggende verklaring of onderbouwing is er of kan er worden gegeven voor deze verschillen? c. Wat betekent dit voor de gelijkwaardigheid van individuen voor de wet? 18. Zijn er afspraken gemaakt omtrent (statistische) rapportage en beleidsevaluatie n.a.v. deze nieuwe procedure? Zo ja, wanneer vindt e.a. plaats en is dit opvraagbaar? B Thema vervolgprocedures, beroep en bezwaar 1. In de toelichting wordt gesproken over ‘vervolggesprekken’. Indien op basis van antwoorden van de aanvrager over wordt gegaan tot deze vervolggesprekken, hoe ziet deze vervolgprocedure er op hoofdlijnen uit? 2. Met wie worden deze vervolggesprekken gevoerd? a. Wat is de functie en/of achtergrond van deze personen? b. Zijn dit wel of niet dezelfde personen die het vragenformulier beoordelen? 3. Kan een aanvrager (zowel bij een nieuwe aanvraag als verlenging) een verzoek indienen bij Politie een andere beoordelaar aan te wijzen? (stel men heeft in het verleden onderling een meningsverschil gehad over wet- en/of regelgeving, waarmee de indruk van bevooroordeling kan ontstaan en die men vooraf wenst te voorkomen). 4. Indien een potentieel verlofhouder op basis van de vragenlijst en vervolgprocedure verloftoekenning of verlofverlenging wordt afgewezen a. Staat hem/haar een beroeps/bezwaarprocedure ter beschikking? b. Zo ja, hoe ziet deze beroeps/ bezwaarprocedure eruit? c. Waar wordt deze procedure getoetst? (bestuursrechter?). 5. Ik constateert hier een expliciet verschil in de grondslag voor afwijzing o.b.v. de toelichting op het formulier. Het kan klaarblijkelijk op twee gronden plaatsvinden: a) afwijzing o.b.v. aanwijzingen die voortkomen uit oprechte beantwoording en vervolggesprekken en b) indicatie van liegen, geconstateerd door de ambtenaar. Indien een potentieel verlofhouder of bestaande verlofhouder toekenning of
Pagina 4 / 7
verlenging wordt afgewezen, omdat sec de beoordelaar van mening is dat het formulier niet naar waarheid is ingevuld, hoe is dit onafhankelijk te controleren? a. Is deze constatering juist? b. Welke beroep of bezwaarprocedure staat de aanvrager dan ter beschikking? C Thema referenten Een eerste referent zal waarschijnlijk vaak op basis van vriendschap, familierelatie of werkrelatie moeten worden gevraagd. 1. Het formulier moet jaarlijks opnieuw worden ingevuld. Er is onduidelijk en niet vastgelegd of elk jaar nieuwe referenten moeten worden aangedragen. Welke regel geldt hier? 2. Indien elk jaar nieuwe of andere referenten vereist zijn, mogen eerder gebruikte referenten twee jaar later opnieuw worden opgevoerd? 3. Indien elk jaar nieuwe referenten dienen te worden aangedragen, hoe dient een sportschutter het formulier in te vullen als men na enkele jaren niet meer beschikt over referenten? (het aantal familieleden, vrienden of vertrouwelingen, maar ook het aantal bestuursleden is eindig). 4. Bij de 2de referent is de volgende tekst opgenomen: “Referent 2 – (bestuurs-)lid op basis waarvan redelijk belang vuurwapenverlof wordt aangetoond, waaronder (bestuurs-)lid schietvereniging, enz. enz.”. Indien het woord (bestuurs-) mag worden weggelaten, hoe kan een ander lid de basis vormen voor redelijk belang van een vuurwapenverlof? (M.a.w. wat wordt hier in hemelsnaam bedoeld?). 5. Rekening houdende met de tekstuele omschrijving van de 2de referent, mag de eerste referent ook sportschutter / verlofhouder zijn? 6. Stel een referent wordt gevraagd achtergrondinformatie te verschaffen, op basis waarvan een verlof wordt toegekend, maar achteraf blijkt de aanvrager ongeschikt en overtreedt hij/zij de wet met aanzienlijke schade. a. Welke rechtspositie heeft de referent? b. Wordt hij / zij mogelijk juridisch vervolgd of aangesproken op de eerder afgelegde getuigenis? 7. Indien een referent wordt geraadpleegd: a. Hoe ziet deze raadpleging eruit? b. Wordt van deze raadpleging verslag opgemaakt en zo ja, hoe ziet die er uit? 8. Referenten kennen mogelijk zelf ook een ongewenste achtergrond, waardoor hun getuigenis op waarde dient te worden geschat. a. Wordt de referent zelf beoordeelt op zijn/haar achtergrond? b. Zo ja, wordt hij/zij daarvan in kennis gesteld? 9. Stel een kennis geeft de aanvrager toestemming om als referent op te treden, maar deze kennis trekt zich terug op moment dat Politie of Justitie belt. Wordt de aanvrager opnieuw gevraagd referent(en) op te geven of gaat de procedure gewoon door met één referent? 10. Stel een referent geeft een serieuze aanwijzing dat de persoon ongeschikt is, maar blijkt zijn getuigenis niet serieus te nemen of uit wraak, dan wel grap te handelen. a. Welke (juridische) gevolgen heeft dit voor de referent? b. Welke rol heeft de aanvrager in deze situatie? Wat zijn de gevolgen? 11. Indien een sportschutter of jager geen eerste (m.a.w. een niet bestuurslid) referent kan of wenst op te geven, welke gevolgen heeft dit voor de procedure? (Niet iedereen heeft een baan en/of voldoende vrienden, een familie of kennissen die hij/zij in kennis zou willen stellen van het feit dat men wapens bezit of wil gaan bezitten).
Pagina 5 / 7
D Thema privacy 1. Worden de via het inlichtingenformulier verstrekte gegevens bewaard? Zo nee, hoe worden deze dan vernietigd? 2. Indien bewaard, hoe worden opgegeven gegevens gearchiveerd? Worden gegevens digitaal verwerkt? Zo ja, hoe? (scan, database, etc.). 3. Indien bewaard, hoe lang worden verstrekte gegevens bewaard en in welke vorm? 4. Indien bewaard, waar worden gegevens opgeslagen en voor wie zijn de gegevens in de praktijk bereikbaar of benaderbaar? Hoe is controle hierop georganiseerd? 5. Het formulier dient elk jaar opnieuw te worden ingevuld. a. Worden opeenvolgende jaren bewaard? b. Zo ja, voor hoe lang en voor hoeveel jaar? 6. Voor wie zijn, naast in deze regeling genoemde ambtenaren, de gegevens opvraagbaar en/of ter inzage beschikbaar? 7. Worden de gegevens gebruikt (of zijn daar voornemens daartoe) voor andere doeleinden dan voor psychologische evaluatie t.b.v. afgeven verlof? 8. Worden de gegevens of delen van de gegevens gedeeld met de KNSA? Zo ja, in welke vorm? 9. Worden de gegevens of delen van de gegevens gedeeld met de vereniging waar de sportschutter lid is? Zo ja, in welke vorm? 10. Hoe wordt de privacy van opgegeven referenten bewaakt? (Denk aan een hypothetische situatie waarbij na een incident zoals in Alphen de gegevens van de referenten in de openbaarheid geraken). 11. Indien referenten worden gevraagd om toelichting te verschaffen, worden zijn gekend in het wel of niet toekennen, dan wel verlengen van het verlof? 12. De sportschutter wordt (mogelijk ongewenst) door de opgave van de eerste referent gedwongen zijn wapenbezit of zijn wens tot wapenbezit aan anderen kenbaar te maken. a. Is dit een bewuste of onbewuste keuze? b. Indien bewust, welk effect wenst men te bereiken? 12. Rekening houdende met vraag C7, a. Wordt een raadpleging van een referent vastgelegd? b. Zo ja, hoe, waar en voor hoe lang? c. Voor wie, anders dan in deze regeling genoemde ambtenaren, is deze raadpleging inzichtelijk? E Rol 3de partijen 1. Welke rol heeft de KNSA of hebben vertegenwoordigers van de KNSA gespeeld in de totstandkoming van deze procedure? (constateren, vaststellen mate waarin). 2. Welke rol heeft de Politie of vertegenwoordigers van de politieorganisatie in de totstandkoming van deze procedure gespeeld? Antwoord: Zie antwoord bij vraag A4. Correct? 3. Welke overige partijen (bijvoorbeeld adviseurs, instellingen, onderzoeksinstituut) zijn of werden buiten medewerkers van het Ministerie van Veiligheid & Justitie en onder E1 en E2 genoemde personen betrokken bij de totstandkoming van deze procedure? 4. Welke externe partijen zijn of zullen: a. Betrokken worden bij de uitvoering van deze procedure? b. Bij betrokken partijen: wat is hun rol en aandeel?
Pagina 6 / 7
F Thema uitvoeringsaspecten 1. Uit de statistiek blijkt dat er ca. 75.000 verlofhouders (incl. jagers) in Nederland aanwezig zijn. Dat betekent dat men per jaar minimaal 75.000 formulieren dient te beoordelen en te verwerken. Dit leidt tot een aantoonbare verhoging van de (administratieve) werklast voor medewerkers van Politie en mogelijk Justitie. a. Is hiervoor aantoonbaar voldoende geld/mankracht gereserveerd of dient dit in het bestaande takenpakket / urenpakket te worden meegenomen? b. Heeft men de in vraag A12 aangedragen voorbeeld van statistiek – en derhalve het aantal te verwachten vervolggespreken / vervolgprocedures – daarin meegenomen? 2. Indien verhoging van de werklast bij Politie en mogelijk bij Justitie n.a.v. deze nieuwe procedure leidt tot achterstand bij de behandeling van verlofaanvragen, welke vertraging is in de visie van Ministerie van Veiligheid en Justitie acceptabel? 3. Indien verhoging van de werklast bij Politie en mogelijk bij Justitie leidt tot achterstand en daardoor vertraging bij de behandeling van verlofverlengingen: a. Hoe dient een verlofhouder die zich tijdig meldt voor verlenging de geldigheid van zijn verlof te beschouwen? b. Is met potentiële vertraging rekening gehouden? 4. Welke overige veranderingen of procedurewijzigingen mogen (nog) worden verwacht n.a.v. de reorganisatie bij de Politie? (denk verplaatsing / samenvoeging bureaus bijzondere wetten). 5. Indien de aanvullende procedures leiden tot verhoging van de werklast, waardoor direct of indirect aantoonbaar controle niet volgens de regels plaatsvindt en er risico ontstaat op incidenten: a. Welke (prestatie)afspraken zijn daarover gemaakt tussen Politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie om dit te voorkomen? b. Welke toezeggingen zijn vanuit het Ministerie aan de KNSA gemaakt? 6. Indien direct of indirect aantoonbaar wordt gemaakt dat controle door Politie niet volgens de regels plaatsvindt en daardoor opnieuw risico’s ontstaan buiten de macht van KNSA en de overige jagers/sportschutters (vergelijk Alphen ad Rijn), hoe denkt men te kunnen voorkomen dat jagers en sportschutters die zich keurig aan gestelde regels houden, ongewild (opnieuw) het gevoel krijgen worden gesanctioneerd? 7. Zijn er, of worden er afspraken gemaakt tussen Politie en het Ministerie waarmee uniforme uitvoering van de procedure in Nederland kunnen worden gewaarborgd? Zo ja, zijn die inzichtelijk en opvraagbaar? (M.a.w. voorkomen dat bijvoorbeeld bijzondere wetten Groningen net weer andere spelregels hanteert bij de uitvoering dan bijvoorbeeld bijzondere wetten Maastricht. NB: Non-uniforme uitvoering is in het verleden meermalen tussen sportschutters onderling geconstateerd). 8. Zijn er afspraken of voornemens daartoe om de recente beleidsaanpassingen te evalueren (in financiële, logistieke en statistische zin) en op basis daarvan beleidsbijstelling uit te voeren? Kan dit ook leiden tot een vereenvoudiging van het beleid? 9. Zijn er tussen KNSA en het Ministerie van Veiligheid en Justitie afspraken gemaakt over toekomstige beleidswijzingen aangaande de controleprocedure(s) en/of verlofverlening of zijn daar voornemens toe? Zo ja, kan men dit op thematische hoofdlijnen uiteenzetten? Einde vragenlijst.
Pagina 7 / 7
Eindnoten en verwijzingen: Besluit Werkgroep Advies Wet wapens en munitie. Leden zijn: – Mr. H.J.J. Talsma, Openbaar Ministerie, Officier van Justitie, tevens voorzitter; – Mr. L.F. Roseval, Openbaar Ministerie, Officier van Justitie, tevens plaatsvervangend voorzitter; – E.A.M. Vervloed-Peeters, Secretaris van het Landelijk Platform Vuurwapens, tevens secretaris; – J.A.J.M. Waaijer, Politie Amsterdam-Amstelland, Projectleider Explosievenveiligheid en Wapens; – A. van Iersel, Politie Midden- en West-Brabant, Expert A en Coördinator Regionaal Bureau Wapens en Munitie; – F. Damme, Politie Rotterdam-Rijnmond, Brigadier Bijzondere Wetten Exo; – D.T. Ooms, Politie Haaglanden, Recherchespecialist A – J.W. Blokland, Politie Brabant-Noord, Coördinator Wapens en Munitie; – H.G.M. Michels, Nederlands Forensisch Instituut, Onderzoeksmedewerker Wapens en Munitie; – A.C.M. Stuijt, Douane Landelijk Kantoor, Medewerker; – J.M.T.P. Palms, Koninklijke Marechaussee, Medewerker Bureau Bijzondere Wetten en Taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie; – F. Welkamp, Politieacademie, Docent/ontwikkelaar Recherche Tactisch-Juridisch Bpa; – A.M.A. Moeskops, Politieacademie, Adviseur Korpscheftaken en BOA en – BEd J.H.A. Korte, Landelijk Platform Vuurwapens, Coördinator Zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0029812/geldigheidsdatum_31-10-2012 i
Landelijk Platform Vuurwapens (LPV), samenstelling slechts deels te achterhalen. Samengesteld uit medewerkers van de dienst IPOL (http://nl.wikipedia.org/wiki/Dienst_IPOL) Dhr. Yme Joustra, voorzitter LPV, Dienst IPOL, Korps Landelijke Politiediensten. Dhr. Alex Korte, coördinator LPV, Dienst IPOL, Korps Landelijke Politiediensten. Mevr. E.A.M. Vervloed-Peeters, Secretaris LPV, tevens secretaris werkgroep advies wapens en munitie. ii
iiihttp://wiki.uva.nl/intern/geneeskunde/index.php/Het_gebruik_van_slaapmiddelen#Gebru
ik_van_slaapmiddelen_in_Nederland iv
“Duizenden [sic] agenten aan sufmakende middelen”. Dagblad Metro, 21-11-2013