Inleiding Titus Geschreven aan Titus, medearbeider van Paulus, en aan de gelovigen in Kreta (3:15). Titus, een Griek, die zich niet hoefde te besnijden (Gal. 2:3) in tegenstelling tot Timotheüs die half Grieks was (Hand. 16:3). Titus had een tweeledige opdracht van Paulus met betrekking tot Kreta: - het ontbrekende in orde brengen (m.n. sektarisme Tit. 3:9-11) Tit. 1:10 – 3:14 - in elke stad oudsten aanstellen Tit. 1:5 – 1:9 De brief vestigt de aandacht op: - goed gedrag m.n. nuchter en ingetogen (1:8; 2:1,5,7,12) - gezonde leer en geloof (1:9, 13; 2:1,7,8) - goede werken (2:7,14;3:8,14) Schema I. Introductie (1:1-5) A. Groet (1:1-4) B. Doel van de brief: De opdracht aan Titus (1:5) II. Aanstellen van oudsten (1:6-9) III. Het ontbrekende in orde brengen (1:10–3:14) A. Betreffende Judaïsme en valse leraren (1:10-16) B. Betreffende gedrag (2:1-15) 1. Introductie (2:1) 2. Instructie aan verschillende groepen (2:1-10) a. Oudere mannen (2:2) b. Oudere vrouwen (2:3) c. Jongere vrouwen (2:4-5) d. Jongere mannen (2:6-8) 1) Bemoediging van de jonge mannen (2:6) 2) Voorbeeld voor de jonge mannen (2:7-8) e. Slaven (2:9-10) 3. Hoop voor alle mensen (2:11-14) 4. Samenvatting (2:15) C. Betreffende goede daden zichtbaar in de wereld (3:1-14) 1. Respect naar Autoriteit (3:1-2) 2. Verantwoordelijk naar onze Heiland (3:3-8) a. Onze wedergeboorte (3:3-7) b. Verantwoordelijkheid van Titus (3:8) 3. Vermijden van dwaze twistvragen (3:9-11) 4. Zorg voor Gods kinderen (3:12-14) a. Overdracht van leiderschap in Kreta (3:12) b. Gastvrijheid voor predikers (3:13) c. Zorg voor het lichaam van Christus (3:14) IV. Laatste groet en zegen (3:15)
210211 RdJ Inleiding Titus door diverse broeders
1
Enkele opvallende zaken Zeven keer Christus/ de Heiland (1:1, 3, 4; 2:11, 13; 3:4, 7) Acht keer God (1:1(2*), 2, 4, 7, 16; 2:5; 3:8) Zeven keer geloof (1:1, 4, 6, 13; 2:1; 3:8, 15) Acht keer werken (1:16 (2*); 2:7, 14; 3:1, 5, 8, 14) Zes keer Heiland (1:3, 4; 2:10, 14; 3:4, 7)
I.
Introductie “Slaaf van God” alleen in Titus vergelijk Rom. 6:18 Rom. 6:22 “naar het geloof” vergelijk Hebr. 7:5 “naar de wet” “uitverkorenen” is andere grondslag dan redding vergelijk 1Pt. 2:6 zie ook 1Pt 1:1 “hoop” bezit nu (Joh. 3:36, 1Joh. 5:12/13), hoop = toekomstig aspect “God die niet kan liegen” ”Kretenzen zijn altijd leugenaars” (1:12) “voor de tijden” zie Op. 13:8 Opvallend in deze eerst vier verzen is: “naar het geloof”, “naar de godsvrucht”, “naar het bevel”, “naar het gemeenschappelijk geloof”.
II.
Aanstellen van oudsten Paulus draagt persoonlijk Titus op om „oudsten‟ (aan) te „stellen‟ op Kreta. (SV77).Het is aanstelling „van‟ en niet „tot‟, vgl. woordje „als‟ in vs. 5 bij de NBG. Titus moest werken aan groei op Kreta, zodat de gelovigen daar in staat zouden zijn om weerstand te kunnen bieden aan Judaïsme en valse leer (sektarisme) Daartoe werden de ouderen opgeroepen om als opzieners te functioneren. („zorg voor de kudde‟ + voorbeeld zijn) = een beperkte OPDRACHT van de Apostel Paulus, met apostolisch gezag, ingegeven door de Heilige Geest, specifiek aan Titus gegeven. Reden: het openlijk afvallen is zichtbaar, maar het geweten, het innerlijk moet in reinheid bewaard worden. Doel: Vermanen en weerleggen (zie ook Ef. 5:11,13, Mt. 18:15 en 1 Tm. 5:20) In Liefde (Op. 3:19) Woorden: Jongere - Neos (nieuweling) Opziener - Episkopos (Iemand met overzicht/‟toezichthouder‟) Oudste/Ouderling - Presbuteros (spreekt van leeftijdsverhouding) Verwarrend kan dus de uitdrukking „oudste‟ zijn, als je ook bijv. Hd. 11:30, Jk 5:14 en 1 Pt.5:1-2 leest. Daar lees je nl. helemaal niets over „officieel‟ aangesteld zijn. Dus het woord duidt ook op een „rijpere levenswandel/ervaring‟.
210211 RdJ Inleiding Titus door diverse broeders
2
Ouderen jongeren: vgl. Joh 8:9 ; Hd. 2:17; 1 Pt.5:5 (een voorbeeld voor) Ook 1 Joh 2:12 en 13 Opzieners: Hd. 20:17(„oudsten‟) en Hd. 20:28 (zelfde personen „opzieners‟) (Efeze) Taak van „oudste/opziener‟: Hoeden van de kudde (plaatselijke dienst) tegen invloeden „van buiten‟(Wrede wolven) en „van binnen‟(mannen uit eigen midden) Hd. 20:28, zie ook) 1 Pt 5 spreekt over „de kudde bij u‟, dus geen hiërarchie. Nee, ….één is uw Meester (Mt. 23:8) Arbeiden in woord en leer (1 Tm 5:17; Tt. 1:9) Niet alleen voorbehouden aan „opzieners/oudsten‟; alleen als aan hen de gave van het woord gegeven is. vgl. Apollos, die geen oudste wordt genoemd (Hd.18:23-28) (Be)Sturen of „leiden‟ (1 Tm. 5:17, 1 Pt. 5:1,2) Is een rentmeester van God; vgl. 1 Kor 4:1 (dienaar en rentmeester) en 1 Pt. 4:10 Hier in Titus vooral gericht op de „tegensprekers, die uit de besnijdenis zijn‟(vs.10) Dus Joden. Daar tegenover moet de „gezonde leer‟ staan. Laat je niet door dit soort valse broeders en hun leer misleiden (vgl. Gl 2:4,5) Je moet hen „de mond stoppen‟ door de kracht van Gods Geest en woord. (Mt. 22:34) weerleggen en vermanen (Tt1:9) Een verkeerde leer werkt vernietigend op het getuigenis van God, Zijn Huis, Zijn Lichaam. Hij is het hoofd. Je raakt in verwarring – vgl. Gl 1:6/7 en kwaad komt binnen Gl.2:4 Zie ook Ef. 4:13-15 Eigenschappen van een „oudste‟: in ieder geval een MAN Lees 1 Tm 3:2-7 en Tt. 1:6-9 In Titus 1 lees je zowel positieve als negatieve kenmerken; het positieve mag voor een christen overheersen, niet het negatieve. (denk aan getuigenis van „hen die buiten zijn‟) Eigenschappen zijn: 1. van persoonlijke aard 2. naar de gemeente toe gericht 3. naar buiten gericht ( getuigenis van hen die buiten zijn) Je leest, behalve in Hd. 14:23, 20:28 en Tt. 1:5, nergens over formele aanstelling van „oudsten‟ in de gemeente. En in deze gevallen is het van bóven af. (door apostelen of gedelegeerde van een apostel, uitdrukkelijk beperkt) Geleid door de Heilige Geest. (Hd. 20:28) In de SV staat in Tt. 1:5 ook „oudsten worden gesteld‟. D.i. in de positie gesteld door HJ. Conclusie: oudsten worden niet door de gemeente aangesteld! Zeker niet door „handopsteking‟. (Hd. 14:23, SV) Dan zou gezag „van onderen‟ komen Gemeenteleden moeten wel degenen, die onder hen arbeiden en leiding geven, (h)erkennen (1 Th.5:12) Dit erkennen gebeurt niet door formele aanstelling. Anders is de „opziener/oudste‟ niet meer alleen afhankelijk van de roeping (1Tm3:1) en leiding van de Heilige Geest (Hd.20:28). Leiderschap is altijd dienend naar God en Zijn Gemeente. In de Nieuwtestamentische tijd zijn er nog „oudsten/opzieners‟ en zij zijn nodig; maar er wordt in de Schrift niet over een ambtelijke aanstelling van dezen 210211 RdJ Inleiding Titus door diverse broeders
3
gesproken. Vs 15 geeft aan „zorg dat je niet besmet raakt met verkeerde leer. Vs. 16 Uitwerking van besmetting: Hem verloochenen met je werken. III.
Het ontbrekende in orde brengen (1:10–3:14) A. Betreffende Judaïsme en valse leraren (1:10-16) Het Judaïsme en valse leraren wilden joodse gebruiken vermengen met het Christelijk geloof. Om dit te weerstaan behoren wij de gezonde leer te kennen. Een goede samenvatting van de gezonde leer vinden we in 1 Kor. 15:3,4. Een Christen behoort zich niet als Kretens te gedragen en zich niet met fabels (=buiten de Schrift) bezig te houden. Rein vergl. Farizeeën Luk. 11:39 maar ook 1Joh. 3:19,20; Rom. 14:14,15. Door de zondeval hebben wij een besmet geweten, de Christen heeft een ontwaakt geweten (= werkzaam naar Gods wil). Of die zwetsers gelovigen zijn? Zij belijden God te kennen echter hun praktijk is niet zo. B. Betreffende gedrag (2:1-15) 1. Introductie (2:1) Spreek wat de gezonde leer past! 2. Instructie aan verschillende groepen (2:1-10) Elke groep wordt aangesproken en voor elk is er een eigen doel/conclusie die positief is. Kern is een gedisciplineerd leven, het gaat niet in eerste instantie om wat we weten maar wie we zijn. De volgorde is van oud naar jong. a. Oudere mannen (2:2) gezond in het geloof, in de liefde, in de volharding b. Oudere vrouwen (2:3) leraressen van het goede c. Jongere vrouwen (2:4-5) opdat het woord van God niet gelasterd wordt d. Jongere mannen (2:6-8) opdat de tegenstander beschaamd wordt, we kunnen dus de Satan door ons gedrag beschamen. 1) Bemoediging van de jonge mannen (2:6) 2) Voorbeeld voor de jonge mannen (2:7-8) e. Slaven (2:9-10) dit geldt voor elke bovengenoemde groep, wij zijn allen slaven. de leer van God, onze Heiland, in alles versieren. De eigentijdse vertaling hiervan is de relatie werkgever-werknemer. 3. Hoop voor alle mensen (2:11-14) De wet is gegeven (ter hand gesteld) maar de genade is door Jezus Christus geworden (Joh. 1:17). De verschijning is hier de toekomstige verschijning van Jezus Christus. Zie voor de goede werken ook Ef. 2:10 nl. dat we daarin wandelen. Godvruchtig is de vreze des Heren en heeft dus niet direct met vruchtdragen te maken. 4. Samenvatting (2:15)
210211 RdJ Inleiding Titus door diverse broeders
4
C. Betreffende goede daden zichtbaar in de wereld (3:1-14) 1. Respect naar Autoriteit (3:1-2) Naar onze overheid geld: betaal belasting, bid en gehoorzaam (Rom. 13:6, 1 Tim. 2:) 2. Verantwoordelijk naar onze Heiland (3:3-8) a. Onze wedergeboorte (3:3-7) De goedertierenheid en mensenliefde van God is verschenen toen de Here Jezus op aarde kwam en zal nogmaals verschijnen na de grote verdrukking (Hebr. 9:28) en verschijnt nu in de hemel (Hebr. 9:24) telkens voor ons. Behouden is bewaard of gespaard. De wedergeboorte duidt op een nieuwe toestand, hierdoor (het opdat in vers 7) zijn wij gerechtvaardigd en rechtmatig erfgenaam geworden. Wij zijn geen aangenomen maar geboren kinderen van God door de wedergeboorte. Let op de parallel met hoofdstuk 2 m.b.t. de verschijning. In hoofdstuk 2 gaat het over ons, in hoofdstuk 3 over Hij. b. Verantwoordelijkheid van Titus (3:8) 3. Vermijden van dwaze twistvragen (3:9-11) Een sektarisch mens moest uiteindelijk worden verworpen, let op dat het hier niet alleen om de leer gaat maar ook om de persoon. Een sektarisch mens benadrukt een bepaald onderdeel van de leer en brengt daardoor scheuring. 4. Zorg voor Gods kinderen (3:12-14) a. Overdracht van leiderschap in Kreta (3:12) b. Gastvrijheid voor predikers (3:13) c. Zorg voor het lichaam van Christus (3:14) IV.
Laatste groet en zegen (3:15)
210211 RdJ Inleiding Titus door diverse broeders
5