Inleiding Voor het schrijven van dit reflectieverslag kijk ik terug naar een periode van 1.5 jaar waarin ik stage heb gelopen bij de sociale onderneming Crowd Effect en daar een O&I opdracht heb uitgevoerd, waarin ik een Minor Filosofie, kernonderwijs en PAP vakken heb gevolgd. Door deze praktijkervaringen en opgedane kennis in dienst te stellen van mijn reflectie en te herinterpreteren, poog ik een beeld te schetsen van mijn ontwikkeling als CMV professional. Van maart 2014 tot juli 2014 heb ik mij drie dagen per week ingezet bij Crowd Effect (CE). CE is een startende sociale onderneming die inspeelt op de veranderende samenleving. Een samenleving waarbij we de kracht van de burger nodig hebben om ieders leefomgeving te kunnen verbeteren. CE daagt mensen uit om hun maatschappelijke betrokkenheid te vergroten. Door ‘Het grote Problemen Boek’ verzamelt CE de verhalen die spelen in de buurt. Deze verhalen gaan over eenzaamheid, pesten, gezondheid etc. Door middel van ‘Het Kleine Oplossingen Spel’(HKOS) gebruikt CE de capaciteit om oplossingen te bedenken van de burger zelf. Daaruit voort komen ‘(kleine) sociale acties’ die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van deze actuele problemen. Deze komen online te staan op het ‘Actie Platform’ waardoor mensen deel kunnen nemen aan de actie. Door mijn praktijk ervaringen bij deze startende onderneming kan ik aangeven hoe het is om bij een Startup te werken, dit omdat ik daadwerkelijk deel uit heb mogen maken van het team. In het O&I eindverslag heb ik doelgroep onderzoek, een team- en concurrenten analyse verwerkt. Daarbij heb ik processen proberen te duiden die bij een Startup horen. Door het schrijven van dit eindverslag kan ik mijn ervaringen bij deze sociale onderneming onderschrijven als een proeve van bekwaamheid binnen actuele sociale en culturele kwesties. Hoe dit is gebleken zal ik beschrijven middels mijn reflectie binnen de drie clusters. Hierbij maak ik o.a. gebruik van de opgedane kennis binnen het O&I onderwijs en PAP vakken Door mijn stage bij CE en het schrijven van het eindverslag heb ik mij ontwikkeld op het gebied van sociaal buurtwerk, ondernemerschap en innovatie. Gezien mijn brede maatschappelijke belangstelling en idealistische instelling leek deze stage dan ook goed bij mij te passen. Echter heb ik parallel aan bovengenoemd ook een lastige tijd van diepe onzekerheid en momenten van angst doorgemaakt. Door hier aan te werken middels o.a. cognitieve gedragstherapie1 leer ik nu bepaalde gedragspatronen te herkennen en deze te veranderen. Dit zorgt ervoor dat ik nu steeds meer in staat ben een nieuwe vorm van zekerheid binnen mezelf te ontdekken waardoor ik mij beter kan ontwikkelen als professional en als mens. Dit heeft voor mij voornamelijk opgeleverd dat ik mij nu meer bewust ben van mijn intrinsieke motivatie en mij niet laat afleiden door mijn perfectionisme, eigen verwachtingen of dat doen wat ‘sociaal gewenst’ is. Ook middels trainingen als ‘motivational interviewing’2 en ‘excellente zorg’3 krijg ik veel waardevolle bagage mee over hoe je de ‘status quo’ los kan laten en er hierdoor verandering kan plaatsvinden. Want als agoog moet je tenslotte ook zelf open kunnen staan voor verandering. Dit reflectieverslag sluit ik af met een conclusie waarbij ik nieuwe aandachtspunten, interesses en mijn toekomstplannen beschrijf. Deze interesses liggen voornamelijk op het gebied van dierethiek. Als idealistische en veganistische CMV’er ben ik actief voor verschillende dierenrechtenorganisaties als Bont Voor Dieren en Peta Nederland (People for the Ethical Treatment of Animals). Hiervoor ervaar ik een dusdanige intrinsieke motivatie die met name door het volgen van de Minor Filosofie en het lezen van veel literatuur over dierenrechten, nog meer aarde en vorm heeft gekregen. Hierdoor lijk ik nu genoeg handvatten te hebben om mij daadwerkelijk in het werkveld van de dierenrechtenactivist te begeven. Daarmee gezegd hebbende hoop ik dan ook met dit assessment genoeg punten te behalen om mijn leerzame jaren bij CMV af te sluiten en mij eindelijk volledig in te kunnen zetten voor de rechten van het dier. 1
Cognitieve gedragstherapie, Bewijs 4e Motivational Interviewing, Bewijs 4b 3 Excellente zorg, Bewijs 4c 2
Cluster A - Agogisch handelen Mijn ontwikkelingen binnen dit cluster begeven zich o.a. op het gebied van herkennen en analyseren van het agogisch handelen bij de sociale onderneming CE. Door maatschappelijke ontwikkelingen bij mijn onderzoek te betrekken ben ik mij bewust geworden van de maatschappelijke waarde die CE heeft en kan ik aangeven op welke manier CE agogisch handelt naar de doelgroep toe binnen het ontwerpen, organiseren en begeleiden. In het doelgroep onderzoek heb gekeken naar de behoeftes van de potentiele vrijwilligers die deel kunnen nemen aan sociale maatschappelijke acties. Daar heb ik de volgende hypothese bij gesteld ‘mensen weten niet wat er in de buurt speelt’. Uit de enquêtes kwam naar voren dat 43 % van de 127 respondenten niet weet hoeveel sociale initiatieven er in eigen wijk/buurt actief zijn. Het grootste deel (30 %) is actief bij initiatieven op lokaal niveau en slechts 16 % op wijkniveau (bijvoorbeeld het opknappen van een plein, organiseren van een buurtactiviteit).4 In mijn opinie zijn dit voor CE waardevolle data als startpunt van het agogisch handelen. CE is dan ook bezig buurt en wijk initiatieven zichtbaar te maken middels het actie platform en hiermee het belang van participatie op buurtniveau te benadrukken. Het actie platform wat CE heeft ontworpen appelleert op zijn beurt aan de intrinsieke motivatie van de buurtbewoners, het gaat uit van acties die door de buurt zijn aangedragen middels het spel en vanuit actuele problemen middels het boek. Om daadwerkelijk een bijdrage te kunnen leveren aan de autonomie van buurtbewoners, de autonomie waarmee ze ‘invloed kunnen uitoefenen op hun levensomstandigheden en maatschappelijke positie en het mede vormgeven van de samenleving’(A&O 2.0, 2009: 47), is het een noodzaak belemmeringen en blokkades op te sporen, deze te omzeilen of uit de weg te ruimen. Toen ik tijdens mijn stage mijn netwerk moest mobiliseren om mee te doen aan sociale acties op de pilot versie van ons platform, kwam ik achter een van deze blokkades. Ik merkte namelijk dat ik mij bezwaard voelde mijn kennissen en vrienden uit te nodigen omdat ik het gevoel had dat ik bezig was ze iets op te dringen. Opmerkelijk was dat deze blokkade ook uit het onderzoek naar voren kwam. CE kan deze waardevolle behoefte in acht nemen door een actie ‘deelbaar’ te maken waardoor het makkelijk en snel online of via mond tot mond reclame verspreidt kan worden. Het kan handig zijn hierbij rekening te houden met het moment van confrontatie, in sommige situaties is een ontvanger ontvankelijker voor ‘reclame’ boodschappen dan andere. Wanneer iemand ontspannen over het internet aan het struinen is en een leuke sociale actie in de buurt tegen komt, dan zal deze dat ook met een zekere welwillendheid bekijken. Wanneer deze boodschap iemands aandacht opeist tijdens bijvoorbeeld een spannende film, dan kan deze rekenen op minder sympathie (Mulder, 2008: 134). Wat bovenstaande ervaring mij heeft opgeleverd is dat ik mijn eigen blokkades en belemmeringen gerust mag spiegelen aan de doelgroep. Als ik mij bezwaard voel mijn netwerk in te schakelen, zal er een kans aanwezig zijn dat de doelgroep dat ook heeft. Door in mijn enquête te vragen naar wat men zou overtuigen mee te doen aan een sociale actie, of ze beloond zouden willen worden en op welke manier, kreeg ik nog meer inzicht in de behoeftes van onze doelgroep. Zo hebben mensen behoefte aan het zien van direct resultaat en moet een actie in enige mate vrijblijvend zijn. Wanneer het zichtbaar is dat de buurt er dichter van bij elkaar komt zijn mensen eerder geneigd deel te nemen en wanneer er gezellige mensen mee doen (vrienden). Behoefte aan beloning gaat vooral over kleine gebaren als een glimlach, een hand een dankjewel en een goed georganiseerde dag waarbij men onafhankelijk kan bewegen en het gevoel heeft van een bepaald nut te zijn. Bovenstaande uitkomsten van mijn onderzoek hebben mij doen beseffen hoe krachtig deze randvoorwaarde voor deelnemers zijn. Dit helpt mij dan ook deze extra te benadrukken binnen mijn werk als agoog.
4
Bewijs 3a (feedback docentbegeleider O&I) & O&I onderzoek Hf 5 pag. 31 zie etalage
Cluster B – Ondernemend handelen Als CMV professional heb ik een bijdrage kunnen leveren aan de bedrijfsmatige aspecten van de startende onderneming CE. Dit door verbeterpunten aan te brengen binnen de interne communicatie. Hierbij maakt ik onderscheid tussen de ‘Goal Achievement’ (de groepstaak) en de ‘Group Maintenance’ (het in stand houden van de groep als groep) volgens Remmerswaal (Remmerswaal, 2014:169).5 Vanuit mijn ervaringen bij CE kon hier innovatie plaatsvinden omdat ik vaak een bepaalde structuur miste, er waren geen vaste vergadermomenten en niemand had een concrete vaste taak. Om de Goal Achievement te bevorderen heb ik middels het benutten van externe expertise ‘Scrum’ geïntroduceerd. Deze methode verhoogt de effectiviteit van het team. Het biedt duidelijkheid en inzicht over de voortgang van projecten en zorgt ervoor dat elk teamlid weet wat van hem/haar verwacht wordt en nodig is. Sindsdien is CE begonnen met ‘Daily Scrum Meetings’ en geven ze aan hier daadwerkelijk een meer doelgerichte communicatie mee te bereiken. Zo zijn ze beter van elkaars taken op de hoogte en storen ze elkaar minder tijdens het werk met kleine vragen. Vergaderingen worden ook meer gestructureerd gepland. Om de Group Maintenance te bevorderen heb ik een teamanalyse gedaan en gekeken naar de krachten en zwakten van de teamleden middels een Belbin groepsrollen test. Als CE binnen het team aandacht besteedt aan het feit dat iedereen doet waar hij van nature goed is, zich bewust is van haar eigen rol en die van een ander, dan krijgt het team ruimte voor eigenaarschap, het nemen van verantwoordelijkheid en het voelen van een bepaalde ‘discretionaire ruimte’ (werken naar eigen inzicht). Om het team optimaal te laten functioneren is vooral een goede vorm van reflectie noodzakelijk. Zo heb ik getracht door middel van introspectie, het raadplegen van literatuurmethodes en extern advies, het teamproces te duiden, wat mogelijkheden geeft tot verandering van bepaalde vaststaande structuren in het team. Dit vind ik dan ook erg belangrijk en interessant om te doen. Zo ben ik vaak bezig met de vorm en het hoe. Echter over het inhoudelijke, het wat, ben ik onzeker. Mijn belbinrol als voorzitter is dan ook zeer passend, zo heb ik structuur nodig en probeer deze ook continu te bereiken. Daarmee kan ik het risico lopen goed naar andere ideeën te luisteren maar zelf weinig in te brengen, dit omdat ik meer bezig ben met de structuur dan met de inhoud, hierin kan ik gemotiveerd worden door o.a. de vormer. Echter heb ik mijzelf op dit inhoudelijke aspect op verschillende momenten weten te verrassen. Bijvoorbeeld tijdens het vertegenwoordigen van CE bij o.a. kennismakingsgesprekken met potentiele partners en netwerkbijeenkomsten.6 Doordat ik een beroep moest doen op mijn overtuigingskracht en mijn kennis over de relevantie van CE voor onze samenleving, heb ik mij deze competentie eigen gemaakt. Een waardevolle competentie die je met name bij een Startup kan leren, omdat je moet geloven in je eigen product wil je dit op de markt brengen. Wat ik hierbinnen nog lastig vind is het besef dat mijn overtuigingkracht nooit van dezelfde intensiteit kan zijn als die van mijn collega initiatiefnemers. Echter ben ik steeds meer in staat een professionele eigenheid te ontwikkelen waarmee ik zelfzeker overkom en mij minder laat afleiden door de werkwijze van mijn collega’s. Kortom om CE te kunnen vertegenwoordigen naar buiten toe ben ik mij bewust geweest van de maatschappelijke waarde van deze organisatie. Zo speelt CE met het boek, spel en platform in op het terugtrekken van de overheid, door zich te richten op de kracht van de burgers. Door deze diensten wordt de burger getriggerd na te denken over dat wat voor hen een probleem is, en worden ze niet meegenomen in dat wat wij een probleem vinden. Over deze manier van bejegening werd mij nog meer duidelijk nadat ik een artikel van Marcel Spierts las over sociaal cultureel werkers als ‘participatie pioniers’. Zo wijzen wij volgens Spierts niet mensen op hun eigen verantwoordelijkheid (zoals het kabinet) en maken zo van een publieke kwestie een privaat probleem. Maar we ‘huldigen het omgekeerde motto’; ‘To translate private troubles into public issues.’ (C. Wright Mills, Spierts 2014). Wat CE doet door o.a. het boek is van privé problemen publieke problemen maken. Deze problemen worden zo zichtbaar en hierdoor kunnen wij er vervolgens als collectief een oplossing voor vinden. CE heeft hierin aldus een activerende en faciliterende rol en levert hiermee een bijdrage aan het openen van dialoog. Dit geeft de burger moed, vergroot het vertrouwen in elkaar en het zelfoplossend vermogen. 5 6
Bewijs 3a (feedback docentbegeleider O&I) & O&I onderzoek Hf 4 pag. 24 zie etalage Pitch HKOS & FNS zie etalage
Cluster C Beroepsontwikkeling Het begrip normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering kreeg voor mij duidelijk meer lading en begrip na het schrijven van mijn betoog voor het vak ‘verantwoording’.7 Door het schrijven van een betoog over mijn visie, betekenis en mogelijkheden van ons werk als CMV’er was ik in staat persoonlijke ambities, affiniteiten en kwaliteiten te verbinden met de specifieke beroepscontext van de CMV’er. Inhoudelijk heb ik mij in dit betoog de vraag gesteld waarom wij dieren binnen onze morele sfeer en het sociale domein moeten betrekken. Met deze vraag heb ik gepoogd mij in het continue leerproces te begeven dat ‘normatieve professionalisering’ heet. Waarin we samen na kunnen denken over ons handelen en of dit moreel is. Een leerproces gericht op afstemming van diverse normen, achterliggende waarden en kwaliteit van handelen (Wijnen, 2009). Als agoog in spe probeer ik met dit betoog een nieuwe norm te stellen en geef ik aan wat normaal en gewenst is. En vooral dat ik vind dat de manier waarop wij momenteel met dieren omgaan niet ‘normaal en gewenst’ is. Zo probeer ik de lezer bewust te maken over de morele blinde vlek rondom dierenleed, en over het belang van erkenning van een groot maatschappelijk en sociaal probleem. Hierdoor beweeg je als professional mee met de actuele problematiek en wordt je geen ‘volgzame professional’ (Jacobs, 2008). De dieren in Nederland hebben normatieve professionals nodig met professionele moed, en ik reken mezelf tot een van die professionals. Als agoog denk ik daarbij veel na over hoe ik op zowel micro, meso als macro niveau de publieke opinie kan beïnvloeden. Zo deed ik een nieuw inzicht op na het bijwonen van een lezing van Floris van de Berg, filosoof op het gebied van dier en milieu ethiek. Van den Berg verkondigde dat hij filosoof is en dus veganist. Mensen die géén veganist zijn zouden zichzelf géén filosoof mogen noemen. Dit, aldus van den Berg, omdat filosofen zich verdiepen in de ethiek zouden ze er logischerwijs achter moeten komen dat veganisme de ‘morele nullijn’ is en moet zijn. Het is dan ook volgens van den Berg een individuele keuze of je slachtoffers maakt, wanneer je geen veganist bent ben je schuldig aan dierenleed op grote schaal. Wat ik hier lastig aan vind is dat van den Berg voorbij gaat aan de verschillende factoren die het keuzegedrag van mensen kunnen beïnvloeden en vooral belemmeren. Zo kunnen sommige mensen door armoede of een andere cultuur bepaalde keuzes niet maken of denken ze simpelweg gewoon niet hetzelfde over ‘dat wat ethisch is’.8 Daarbij vraag ik me af of het inspelen op iemand zijn schuldgevoel de meest effectieve manier is om het keuzegedrag van mensen tot het moreel goede te bewegen. Wat mij dit inzicht oplevert is dat ik mij bewuster bezig houd met hoe ik de communicatie met mijn doelgroep mogelijk kan maken. Dit op de manier dat ik de Ander niet ga overstijgen (Levinas, Duyndam & Poorthuis, 2008). Door te denken op het niveau van ‘ik en de Ander’ is er sprake van een zekere gelijkheid tussen mensen wat gunstig kan uitpakken in een dialoog of discussie. Dit brengt mij midden in het werkveld van de agoog. De presentietheorie van Andragoog Prof. Dr. A.J. Baart (1952) over hoe aan te sluiten bij de doelgroep geeft mij hierin ook veel handvatten. Zo hangt de leefwereld van de ander dikwijls samen met verschillende culturen, met gewoontes hierbinnen, een gangbare moraal en vaststaande waarden en normen, maar ook een vanzelfsprekende persoonlijke identiteit (Baart, 2014). Het pleiten voor een zogezegde sociale standaard, dat het consumeren van dierlijke producten onaanvaardbaar maakt, zal niet zomaar van het een op het ander moment haalbaar zijn. En is het bijvoorbeeld nu eenmaal goedkoper vlees en vis te consumeren dus voor mensen die weinig geld hebben is het feitelijk lastiger morele keuzes te maken. Als agoog is het van belang rekening te houden met deze leefwereld en dus ‘het ervaringsdomein’ van je doelgroep. Dit ervaringsdomein is een geheel van zekerheden waarop iemand rust. Zo heeft ieder een eigen levenshouding (ethos) en wereldbeeld, maatschappij- en zelfbeeld (Baart, 2014). Tijdens een van de colleges van transities werd mij het belang van legitimatie van ons werkveld duidelijk. 9 Door meer te weten te komen over het werk van de opzichteressen eind 19e eeuw kwam ik erachter op welke manier zij ons beroep hebben verdedigt en feitelijk de grondleggers van het sociaal werk zijn.
7
Verantwoording, Bewijs 1 Sis lijst Waarde van culturen, Bewijs 1 sis lijst 9 Transities, Bewijs 1 Sis lijst 8
De ‘sociale arbeid’ lag vroeger namelijk bijna volledig in handen van vrijwilligers (de Regt, 1984: 183). Men vond namelijk het vrijwillige karakter van de armenverzorgers bijdragen aan de vertrouwensband, deze was niet mogelijk met een meer ambtelijke relatie. De woningopzichteressen waren het hier niet mee eens. Een op ‘zakelijke berustende beheers relatie’ zou het karakter van bevoogding kunnen vermijden, waardoor bemoeiing met het gezinsleven door de bewoners juist eerder zou worden geaccepteerd (de Regt, 1984: 183). Door vakliteratuur en relevante theorieën bij te houden geef ik mijzelf de kans op te komen voor het belang van ons werk. Deze staat van mentaal toerusting zorgt er voor dat ik mij als professional kan blijven ontwikkelen en profileren binnen de maatschappij. Conclusie Tijdens mijn eerste assessment op niveau 2 kreeg ik als feedback dat ik vaak gecompliceerde onderwerpen aansnijd of antwoorden zoek waardoor ik onzeker overkom. Dit komt voort uit bewijsdrang, zo denk ik dat ik een bepaald intellectueel niveau moet bereiken en zoek ik naar moeilijke onderwerpen. Deze ‘niet reële’ zelf gecreëerde verwachten kosten mij veel energie en ik besef nu pas hoeveel angst en onzekerheid het al die jaren teweeg heeft gebracht. Waar ik op moet vertrouwen is mijn niveau van kennis en ervaringen, door deze te waarderen kom ik meer vastberaden over. Met het schrijven van dit verslag lijk ik tot een bepaalde berusting te komen en eindelijk volledig het nut in te zien van reflecteren. Wat ik hieruit meeneem is de competentie tot reflecteren zelf. Zo stelt deze competentie mij in staat na te denken over wat bepaalde opgedane kennis en ervaringen voor mij als professional betekenen en hoe ik zaken in de toekomst anders kan doen of beter. Dat men reflecteren lastig vindt heeft volgens Gerard Donkers te maken met het feit dat ons handelen op het moment van reflectie opeens niet meer zo vanzelfsprekend en vertrouwd is, ‘we worden genoodzaakt om bij ons gedrag zelf stil te staan, te ervaren of we wel op de goede weg zitten en eventueel te besluiten een andere richting in te slaan’ (Donkers, 2012: 22). Het kan lastig zijn stil te staan bij onszelf als intentioneel handelende wezen, we worden ons bewust van het feit dat we interpreteren, nadenken, bewegen, emoties en stemmingen ervaren, met anderen samenwerken, bezig zijn met conflicten te laten escaleren enzovoort. Die vorm van reflectiviteit kan vervelend worden als we dat te veel doen. ‘Het is de bekwaamheid om te reflecteren op wat we doen, denken, waarnemen en ervaren en om op grond daarvan onszelf en de situatie bewust weer de goede kant op te sturen’ (Donkers, 2012: 22). Een inzicht die mij de kans geeft mijzelf als persoon en als professional bloot te stellen aan andere perspectieven en daardoor open te staan voor verandering. Het leren kennen van mijn valkuilen en omgang met feedback zal ik misschien nooit makkelijk gaan vinden maar het besef dat ik hier steeds beter mee om kan gaan geeft mij moed. Voor de toekomst zie ik er dan ook naar uit mijn ambities op het gebied van de dierethiek en activisme nog meer vorm te geven. Dit door mijn werkzaamheden bij dierenrechtenorganisaties voort te zetten. Daarbij probeer ik als lid van ‘PINK!’, de jongerenorganisatie van de Partij voor de Dieren mijzelf meer in dit werkveld te begeven. Door deelname aan thema-avonden, acties en debatten en trainingen op het gebied van politieke vaardigheden en een kijkje in de Tweede Kamer op de fractie van de Pvdd.