Inhoud Inleiding 10 stappen naar een activiteit met kinderen in een asielcentrum
0.2 0.3
1 Begripsomschrijving 3 1.1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Inleiding Een asielzoeker Een erkend vluchteling Een uitgeprocedeerde Een ontheemde Een illegaal Een alleenstaande minderjarige asielzoeker Een migrant De asielprocedure De Conventie van Genève Asiel aanvragen Een eerste interview bij de Dienst Vreemdelingenzaken En daarna: het onderzoek door het Commissariaat-Generaal Een beroep bij de Raad van State Veranderingen in de asielwetgeving
2 Kind in ontwikkeling 2.1 Inleiding 2.2 De baby en de peuter 2.3 De kleuter (3-6-jarigen) Algemeen Enkele richtlijnen voor de begeleiding Speelgoed 2.4 7- tot 10-jarigen Algemeen Enkele richtlijnen voor de begeleiding Speelgoed 2.5 10- tot 13-jarigen Algemeen Enkele richtlijnen voor de begeleiding Speelgoed 2.6 14- tot 18-jarigen Algemeen Enkele richtlijnen voor de begeleiding Speelgoed
1.1 1.1 1.1 1.1 1.2 1.2 1.2 1.2 1.3 1.3 1.3 1.4 1.4 1.6 1.6
2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.2 2.2 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.4 2.4 2.4 2.4
3 Aandachtspunten bij vluchtelingen
3.1
3.1 Inleiding 3.2 Gevolgen op korte termijn 3-6-jarigen 6-12-jarigen 12-18-jarigen Schoolresultaten 3.3 Hoe hou je hiermee rekening? Wat kan je doen? Wat mag je zeker niet doen? 3.4 De niet-begeleide minderjarige vluchteling Situatie Gevolgen Wat kan je doen?
3.1 3.1 3.1 3.2 3.2 3.3 3.3 3.3 3.3 3.3 3.3 3.3 3.4
Inhoud
•1
4 Wat kan je doen met en voor het opvangcentrum? 13 4.1 4.1 Inleiding 4.2 Bestaande activiteiten ‘delen’ met het opvangcentrum 4.3 Nieuwe activiteiten organiseren
5 Begeleiden zonder woorden 5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding Algemene kenmerken van een spel Specifieke aandachtspunten Communicatie Inleiding Concrete tips om de verbale leegte op te vullen
6 Belonen en straffen 6.1 Inleiding 6.2 Belonen 6.3 Het afleren van ongewenst gedrag Formuleer positief Enkele aandachtspunten 6.4 Verantwoord straffen van ongewenst gedrag 5 voorwaarden om dit doel te respecteren 10 kenmerken van verantwoord straffen
7 Dansen 7.1 Dansbegeleiding 7.2 Hoe maak je met de begeleiding een dans? Doel Ritme Thema Opbouw 7.3 Verschillende dansen Inleidende ontremming Schoenendans Kabouterdans 500 miles Living on my own
8 Spelen 8.1 Inleiding 8.2 Balspelen Vos een eekhoorn Raak de bas Kringbal Chinese voetbal Ballenregen Het springbeest Flippermens Siamees voetbal Koningsbal 8.3 Tikspelen Vaargeul Ojoel Drie is te veel Twee is te weinig, drie is te veel Katten en muizen Tikkertje atoom Katje gebrek De belleman 8.4 Kringspelen Wie is de baas? Ratelslang Weg is mijn staart
4.1 4.1 4.1
5.1 5.1 5.1 5.1 5.3 5.3 5.3
6.1 6.1 6.1 6.1 6.1 6.1 6.2 6.2 6.2
7.1 7.1 7.1 7.1 7.2 7.2 7.2 7.2 7.2 7.2 7.2 7.3 7.5
8.1 8.1 8.1 8.1 8.1 8.1 8.2 8.2 8.3 8.3 8.3 8.3 8.3 8.3 8.4 8.4 8.4 8.4 8.4 8.5 8.5 8.5 8.5 8.5 8.6
Inhoud
•2
Gevaarlijke hoedjes Knipogen 8.5 Samenwerkings- en vertrouwensspelen Help een medemens Balonnenspel Atollenspel Chinese muur Doorgeven Kringzit Schip De plank Rollend tapijt Blinde slang op wandel Spiegelen Schaduwen Parachutespel 8.6 Andere spelen Eén, twee, drie, piano Touw-evenwicht Britse buldog Tussen vuur en vlam 8.7 Grote spelen Olympische Spelen Spel Zonder Grenzen Familiespel Een spel over eerste hulp bij kapotte knieeën Eén tegen allen - allen voor pannekoeken! Een kwis vol actie
9 Knutselen 9.1 Inleiding 9.2 Knutselbegeleiding 9.3 Verschillende knutselwerkjes Werken met kleur Werken met speciale materialen Instrumenten maken Werken met voedsel
10 Waar vind je wat? 10.1 Inleiding 10.2 Boeken Achtergrondinformatie Spel Knutselen 10.3 Sites 10.4 Databanken 10.5 Materiaalhuren 10.6 Opvangcentra voor asielzoekers Opvangcentra van Rode Kruis-Vlaanderen Opvangcentra van de overheid in Vlaanderen en Brussel
8.6 8.6 8.6 8.6 8.7 8.7 8.7 8.7 8.8 8.8 8.8 8.8 8.8 8.9 8.9 8.9 8.9 8.9 8.10 8.10 8.10 8.11 8.11 8.13 8.16 8.18 8.21 8.22
9.1 9.1 9.1 9.1 9.1 9.3 9.4 9.5
10.1 10.1 10.1 10.1 10.2 10.2 10.2 10.3 10.4 10.4 10.4 10.5
Slot Colofon
Inhoud
•3
1 Begripsomschrijving
1.1
Inleiding Als je het over vluchtelingen of asielzoekers hebt, vergeet je vaak dat er een onderscheid bestaat tussen verschillende groepen. Het is niet altijd makkelijk om te begrijpen over welke groep je het nu precies hebt. Onderstaand overzicht geeft meer duidelijkheid over vaak gebruikte termen.
1.2
Een asielzoeker Een asielzoeker of kandidaat-vluchteling is hij die een asielaanvraag heeft ingediend en een voorlopig verblijf op het grondgebied heeft zolang er geen definitieve beslissing werd genomen over zijn aanvraag. Het is hoofdzakelijk deze categorie die in de centra van het Rode Kruis verblijft. Hij heeft een tijdelijke verblijfsvergunning, zolang de procedure loopt. Als hij erkend wordt als vluchteling, wordt zijn verblijfsvergunning definitief. Als hij niet wordt erkend als vluchteling, krijgt hij het bevel om het grondgebied te verlaten.
1.3
Een erkend vluchteling Een erkend vluchteling is iedere persoon die uit gegronde vrees voor vervolging zijn land verlaten heeft en dus de bescherming van dat land niet meer wil of niet meer kan inroepen. De vervolging moet te maken hebben met zijn ras, godsdienst, geloofsovertuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Een erkend vluchteling is iemand die het vluchtelingenstatuut heeft verkregen en het recht heeft in België te verblijven.
1.4
Een uitgeprocedeerde Uitgeprocedeerden zijn zij van wie het dossier wordt afgekeurd en van wie de mogelijkheden om in beroep te gaan uitgeput zijn. Zij krijgen het bevel om het grondgebied te verlaten. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•1
1.5
Een ontheemde Ontheemden zijn asielzoekers die, wegens specifieke omstandigheden, een tijdelijk statuut krijgen dat hen toelaat in ons land te verblijven zonder in de asielprocedure terecht te komen. Het geeft hen geen recht op een definitieve verblijfsvergunning. In 1998 paste onze regering dit toe voor de vluchtelingen uit Kosovo. Zij kregen een tijdelijk statuut als ontheemden, maar moesten na de oorlog terugkeren naar hun land van herkomst.
1.6
Een illegaal Een illegaal is iemand die in België verblijft zonder geldige verblijfsdocumenten. Deze groep bestaat uit twee belangrijke subcategorieën.
Uitgeprocedeerden (zie 1.3) Zij van wie het dossier wordt afgekeurd en van wie de mogelijkheden om in beroep te gaan uitgeput zijn. Zij kregen het bevel om het grondgebied te verlaten maar negeerde dit.
Clandestienen Vreemdelingen die op het grondgebied verblijven en nooit een verblijfsvergunning hebben aangevraagd.
1.7
Een alleenstaande minderjarige asielzoeker Een alleenstaande minderjarige asielzoeker (AMA) is een niet-begeleide minderjarige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en die het Belgische grondgebied binnenkomt of er verblijft zonder dat de vader, de moeder, de wettelijke voogd of de echtgenoot hem vergezelt. Er bestaat geen specifieke wetgeving voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen.
1.8
Een migrant Migranten zijn vreemdelingen die uit vrije wil en niet omdat ze moesten vluchten, in ons land verblijven. Sinds 1974 geldt in België een immigratiestop, waardoor de mogelijkheid voor vreemdelingen van buiten de Europese Unie om zich in het land te vestigen, zeer beperkt worden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•2
1.9 De asielprocedure Jaarlijks vluchten duizenden mensen uit hun land in de hoop ergens anders een betere toekomst te vinden. Begin 2003 waren er volgens de Verenigde Naties wereldwijd meer dan 20 miljoen vluchtelingen. Het jaar voordien vroegen 381.623 mensen asiel aan in de Europese Unie. Hiervan kwamen er 18.805 in België terecht. Asiel aanvragen in een ander land is echter niet zo simpel. Om erkend te worden als ‘vluchteling’ moet je immers aan heel wat voorwaarden voldoen. Die staan gebundeld in de Conventie van Genève.
De Conventie van Genève Na de Tweede Wereldoorlog kregen heel wat Europese landen met vluchtelingen te maken. Daarom besliste men een internationale overeenkomst te sluiten waarin duidelijk omschreven wordt wie
als vluchteling erkend kan worden en waarop een vluchteling recht heeft. In 1951 werd in Genève een eerste verdrag over vluchtelingen ondertekend. Deze Conventie van Genève is momenteel door maar liefst 142 landen ondertekend en is nog steeds één van de hoekstenen van het vluchtelingenrecht. Volgens de Conventie van Genève is een vluchteling ‘elke persoon die zich buiten zijn land van herkomst bevindt en de bescherming van dat land niet meer kan of wil inroepen omdat hij vreest voor vervolging omwille van zijn ras, religie, nationaliteit, zijn behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.’ Mensen die hun land verlaten omwille van economische problemen worden dus niet als vluchteling beschouwd. Ook in België kan een asielzoeker pas als vluchteling worden erkend als zijn verhaal voldoet aan de criteria van de Conventie van Genève. België krijgt gemiddeld 50 à 60 asielaanvragen per dag
Asiel aanvragen Vreemdelingen kunnen zowel asiel aanvragen aan de grens als in België zelf. Wie geen geldige documenten heeft om België binnen te komen, wordt, zolang zijn asielaanvraag onderzocht wordt, vastgehouden in een gesloten opvangcentrum. In de praktijk zijn dit meestal mensen die hun land per vliegtuig ontvluchtten en in de luchthaven geen geldige papieren zoals een visum of een identiteitskaart konden voorleggen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•3
Een eerste interview bij de Dienst Vreemdelingenzaken Wie reeds in België is en asiel wil aanvragen, moet zich eerst aanmelden bij de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel. Dit kunnen mensen zijn die wel met geldige papieren België zijn binnengekomen: toeristen, studenten... Het merendeel van deze mensen kwam België echter illegaal binnen, bijvoorbeeld via mensensmokkelaars. Bij de Dienst Vreemdelingenzaken neemt men zijn foto’s en vingerafdrukken. Deze vingerafdrukken worden ook opgeslagen in een speciale databank (EURODAC). Alle lidstaten van de Europese Unie hebben toegang tot deze databank. Via dit systeem kan men zeer vlug vaststellen of een asielzoeker niet reeds voordien in België of een andere EU-lidstaat asiel heeft aangevraagd. Voor vreemdelingen die aan de grens werden opgepakt, verloopt de asielprocedure vrijwel gelijkaardig. Maar zij blijven steeds in het gesloten opvangcentrum en kunnen dus niet vrij bewegen.
Op de Dienst Vreemdelingenzaken maakt men een eerste beoordeling van het relaas van de asielzoeker. Zijn verhaal wordt getoetst aan de criteria van de Conventie van Genève. De asielzoeker wordt - al dan niet met behulp van een tolk - door een ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenzaken geïnterviewd. Deze ambtenaar oordeelt enkel of de asielaanvraag al dan niet ‘ontvankelijk’ is Via dit interview wil de Dienst Vreemdelingenzaken vaststellen of de problemen van de asielzoeker passen binnen de vluchtelingenproblematiek. In praktijk gebeurt dit interview meestal binnen de week na aankomst in België. Slechts 7,4 % van de asielaanvragen wordt ontvankelijk verklaard. 88,6 % is onontvankelijk. De rest van de asielzoekers (4%) blijkt reeds in een andere EU-staat asiel aangevraagd te hebben. Deze laatsten krijgen het bevel om naar dat land terug te keren; hun asielaanvraag wordt niet verder door België onderzocht.
En daarna: het onderzoek door het Commissariaat-Generaal Als de Dienst Vreemdelingenzaken na dit eerste interview de asielaanvraag ontvankelijk (‘positief’) verklaart, betekent dit niet dat de asielzoeker onmiddellijk als ‘vluchteling’ erkend is. Vooraleer men de volledige vluchtelingenstatus krijgt, moet eerst nog een onderzoek worden ingesteld door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen. Het Commissariaat-Generaal doet dan een ‘onderzoek ten gronde’. Men onderzoekt of de asielzoeker een gegronde vrees heeft voor vervolging in zijn eigen land omwille van zijn ras, religie, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging. Dit onderzoek kan ettelijke maanden of zelfs jaren duren en normaalgezien zal de asielzoeker zijn hele vluchtrelaas nogmaals moeten doen tijdens een nieuw interview. Pas als het Commissariaat-Generaal oordeelt dat de asielzoeker wel Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•4
degelijk een gegronde vrees voor vervolging in zijn land van herkomst heeft, krijgt hij de vluchtelingenstatus en is hij een erkend vluchteling. Vanaf dan kan de vluchteling zijn leven in België uitbouwen en na verloop van tijd kan hij eventueel via naturalisatie de Belgische nationaliteit bekomen. Toch heeft de ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken al onmiddellijk enkele praktische gevolgen. Een asielzoeker van wie de asielaanvraag ontvankelijk werd verklaard, krijgt toestemming om te werken. Vanaf dat moment heeft de asielzoeker ook recht op een leefloon. Het OCMW helpt bij het zoeken naar een geschikte woning en geeft de asielzoeker alle verdere informatie. De meeste asielzoekers krijgen echter bij de Dienst Vreemdelingenzaken een onontvankelijkverklaring (‘negatief’). Deze mensen krijgen het bevel België te verlaten. Zij kunnen wel nog tegen de beslissing in ‘dringend beroep’ gaan. Iets wat de meeste asielzoekers ook doen. Door in beroep te gaan, wordt de uitvoering van het bevel om het grondgebied te verlaten, geschorst. Wie in beroep gaat, kan dus zolang er nog geen nieuwe uitspraak is legaal in België blijven. Door in beroep te gaan vraagt men om zijn dossier een tweede keer te beoordelen, nu door het Commissariaat-Generaal. De asielzoeker krijgt meestal een tweede interview waarin hij opnieuw de kans krijgt de redenen van zijn asielaanvraag in België uit te leggen. Ongeveer 16 % van de asielzoekers die in beroep gaan tegen de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken krijgt een ‘positieve’ beslissing. Het Commissariaat-Generaal is in die gevallen van mening dat de beslissing onterecht was. De asielaanvraag wordt dan toch ontvankelijk verklaard. Vanaf dat moment is het verloop van de asielprocedure net hetzelfde alsof de asielaanvraag onmiddellijk bij de Dienst Vreemdelingenzaken ontvankelijk zou zijn verklaard. Er moet dus ook nog een verder onderzoek worden ingesteld vooraleer men volledig als vluchteling erkend is.
Voor de meeste asielzoekers haalt dit dringende beroep echter niets uit. Het Commissariaat-Generaal oordeelt dat hun asielaanvraag onontvankelijk is en zij krijgen een ‘bevestigende beslissing van weigering tot verblijf’. Op dat moment is de asielzoeker ‘uitgeprocedeerd’ en krijgt hij opnieuw het bevel België te verlaten.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•5
Een beroep bij de Raad van State Toch bestaat er nog een laatste beroepsmogelijkheid waarvan redelijk veel asielzoekers gebruik maken. Men kan immers vaak nog een beroep indienen bij de Raad van State. De Raad van State onderzoekt enkel of de asielprocedure wettelijk is verlopen. Het heeft eigenlijk enkel nut om een beroep bij de Raad van State in te dienen als je denkt dat er ergens een juridische fout gebeurd is. Deze procedure kan zeer lang aanslepen en heeft weinig kans op succes. Het beroep bij de Raad van State heeft ook geen opschortende werking. Wie het bevel kreeg om België te verlaten, moet dit nog steeds doen. Momenteel is dit vaak niet het geval en kan de asielzoeker tijdens zijn beroep bij de Raad van State in België blijven. In opvangcentra zijn de langstverblijvende asielzoekers vaak mensen die een procedure bij de Raad van State hebben ingediend en die hun resultaat nog afwachten. De meeste asielzoekers worden uiteindelijk niet als vluchteling erkend en krijgen het bevel België te verlaten. Op 100 asielzoekers worden er momenteel slechts 11 als vluchteling erkend.
Veranderingen in de asielwetgeving 1. Subsidiaire bescherming In oktober 1999 hebben de Europese lidstaten samen beslist een gemeenschappelijk Europees asielstelsel in te voeren. De onderlinge afspraak te garanderen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land waar hij gevaar loopt opnieuw te worden vervolgd, maakt hier deel van uit. In de praktijk is een behoefte ontstaan aan nieuwe vormen van bescherming naast die van de Conventie van Genève. De vijf limitatieve vervolgingsgronden (ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging, sociale groep) blijken soms te beperkt. Steeds meer situaties doen zich voor waarin mensen bescherming nodig hebben maar tegelijkertijd niet in aanmerking komen voor een vluchtelingenstatus. Door dit alles zijn er mettertijd grote verschillen tussen de lidstaten ontstaan. In een aantal landen bestaan vandaag al alternatieve vormen van bescherming. Bij hen is dit ‘B-statuut’, nu subsidiaire bescherming genoemd, qua status en rechten grotendeels gelijk aan het vluchtelingenstatuut. Als gevolg hiervan is een Europese richtlijn uitgevaardigd waarin staat dat vanaf 10 oktober 2006 alle lidstaten een ‘B-statuut’, de subsidiaire bescherming in te voeren.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•6
Dit heeft tot gevolg dat in België vanaf 10 oktober bij elke asielaanvraag de asielinstanties het vluchtverhaal eerst zullen toetsen aan de definitie van vluchteling van de Conventie van Genève en, indien negatief, daarna automatisch ook aan de definitie van subsidiaire bescherming. De definitie van subsidiaire bescherming zegt dat een beschermingsstatuut zal toegekend worden aan elke vreemdeling, die wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op “ernstige schade” en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of wil stellen. “Ernstige schade” bestaat uit: a) doodstraf of executie; of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of c) ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.” De ‘bijkomende bescherming’ definitie is dus iets ruimer dan de klassieke ‘vluchtelingen’ definitie. Denk bijvoorbeeld aan mensen die een algemene oorlogs- of geweldsituatie in hun land ontvluchten, en die ernstige schade zouden ondervinden bij terugkeer, zonder dat zij een individuele vervolging kunnen aantonen die dan nog eens te wijten is aan hun ras, nationaliteit, behoren tot een sociale groep, religie of politieke overtuiging. Iemand die onder dit bijkomend beschermingsstatuut valt, krijgt slechts een tijdelijk verblijfsstatuut dat (afhankelijk van de situatie in het herkomstland) jaarlijks verlengd kan worden. Pas na 5 jaar wordt dit tijdelijk statuut omgezet in een definitief verblijfsrecht. Erkende vluchtelingen daarentegen krijgen onmiddellijk een verblijfsstatuut van onbeperkte duur.
2. De nieuwe procedure Kamer en Senaat keurden in juli 2006 wetsontwerpen goed die zullen leiden tot een grondige hervorming van de asielprocedure, de bevoegdheden van de asielinstanties, de werking van de Raad van State en de Vreemdelingenwet algemeen. De geplande hervormingen zullen naar alle waarschijnlijkheid ten vroegste in werking treden in april 2007. Wat volgt is alvast een woordje uitleg over het toekomstige verloop van de asielprocedure.... De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) zal na de inwerkingtreding van de hervorming geen beslissing meer kunnen nemen over de asielaanvraag. Deze taak wordt voorbehouden aan het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) en in beroep, aan de nieuwe Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV). De rol van DVZ beperkt zich dus in de toekomst tot de registratie en het vóóronderzoek van elke asielaanvraag. Dit vormt de grootste verandering aan de asielprocedure: de afschaffing van de tweetrapsprocedure met eerst ter hoogte van DVZ een ontvankelijkheids- en vervolgens ter hoogte van het CGVS een gegrondheidsbeslissing. In plaats hiervan komt er nu een eenheidsprocedure: één interview en één beslissing, beide ter hoogte van het CGVS. Als dé centrale instantie kan het CGVS het vluchtelingen- of subsidiair beschermingsstatuut toekennen of weigeren. De neutraliteit van het CGVS in dit alles blijft behouden: DVZ (en met hen het ministerie van Binnenlandse Zaken) heeft geen enkele zeggenschap in individuele asielbeslissingen, maar krijgt enkel een “positief injunctierecht”. Hiermee kan DVZ in bepaalde gevallen het CGVS de opdracht geven bepaalde dossiers prioritair te behandelen, bv in situaties van massale instroom uit bepaalde landen of indien in bepaalde dossiers misbruik van de asielprocedure vermoed wordt. Tegen een negatieve beslissing van het CGVS kan de asielzoeker (uitgezonderd EU-onderdanen) een schorsend beroep aantekenen bij de nieuw op te richten Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RVV), die in grote lijnen overeenkomt met de huidige Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen (VBV) die opgeheven wordt.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•7
De Raad van State tenslotte kampt sinds jaar en dag met een torenhoge achterstand. Momenteel wachten meer dan 26.000 beroepen op een uitspraak, waardoor de wachttijd voor vreemdelingen ondertussen zo’n 2,5 jaar bedraagt en voor Belgen gemiddeld 5 jaar. Door de Raad van State te hervormen zal de mogelijkheid voor asielzoekers tot het indienen van een beroep bij de Raad van State beperkt worden. De RVS zal namelijk alle beroepen eerst onderzoeken op hun toelaatbaarheid. Beroepen die na de zeefprocedure toelaatbaar zijn verklaard, zullen volgens de huidige procedureregels van de Raad van State verder worden onderzocht en mogen binnen een termijn van zes maanden een uitspraak verwachten.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 1
•8
2 Kind in ontwikkeling 2.1
Inleiding In dit hoofdstuk willen we de ontwikkelingsfasen van het kind toelichten zodat je deze in je achterhoofd kan houden wanneer je een spel kiest en begeleidt. Je wil dagactiviteiten uitwerken voor kinderen of jongeren? Probeer je dan in te beelden wat jij graag deed op die leeftijd. Dat helpt je ongetwijfeld al een heel eind verder. Onderstaande uitleg helpt je een handje als je geheugen je in de steek laat. Uiteraard spreken we hier steeds over een gemiddelde ontwikkeling en kan een kind altijd net iets vroeger of later bepaalde vaardigheden ontwikkelen; laat je daardoor niet afschrikken maar speel erop in.
2.2
De baby en de peuter Er is nauwelijks sprake van (bege)leiding van ‘activiteiten’ bij een baby en peuter. De baby ontdekt langzaam de wereld om zich heen. Het is belangrijk een stimulerende omgeving aan te bieden om met alle zintuigen op ontdekkingstocht te kunnen gaan: rammelaar, mobiel… Ook bij een peuter moet je zoveel mogelijk gericht zijn op het uitnodigen tot ontdekken en onderzoeken van vaardigheden zonder de peuter te overvallen met te veel prikkels tegelijk.
2.3
De kleuter (3-6-jarigen) Algemeen Op de volgende pagina vind je een handig overzichtje van de 3-tot 6-jarige. Deze fase wordt gekenmerkt door de opkomst van creativiteit. Dit uit zich duidelijk in het verbeelden (b.v. een speelmat wordt een echt eiland) en het vertalen (nabootsen; denk maar aan het rollenspel).
Enkele richtlijnen voor de begeleiding Laat voldoende vrijheid en ruimte voor ongedwongen spel. Steek in je speluitleg veel voorbeelden. Kleed je speluitleg goed in. Denk hierbij aan hun leefwereld. Laat hen bijvoorbeeld niet zomaar rondlopen maar zeg bijvoorbeeld: “Je bent een vliegtuig, spreid je armen en vlieg rondjes”. Duur van een activiteit moet kort zijn. Maak het niet te moeilijk, beperk de vormen die je binnen één activiteit onderbrengt. Baken de speelruimte af zodat ze niet ‘verloren’ lopen. ’Brutalen’ mag je best afremmen zodat ook de ‘bedeesden’ durven meedoen. Voor het spel zijn het vooral rolspellen die de kleuter aantrekken: vadertje en moedertje, brandweerman, winkeltje spelen… Poppenkast lukt ook altijd. Kleuters houden van voorlezen en vertellen. Vergeet niet dat kleuters nog elk op zich spelen, naast elkaar en niet echt met elkaar. Zorg voor voldoende plaspauzes. Zorg voor voldoende rustpauzes (ze zijn snel moe).
Speelgoed Bij deze leeftijdsgroep is alles speelgoed. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 2
•1
Zo ziet hij eruit
Grove bewegingen
Handen en ogen
3 jaar
3 jaar Hij kan… - lopen - op één been staan… - klimmen op/af kindermeubeltjes - tegen een bal schoppen/bal gooien zonder om te vallen -met een driewieler rijden
3 jaar Hij… - knipt papier met een kleuterschaar - bouwt een toren met 6 à 8 blokken - maakt tekeningen die hij pas achteraf een betekenis geeft - benoemt ten minste één kleur - kan vloeistof in een bekertje gieten
4 jaar Hij... - zit geen moment stil - is een grapjas en dondersteen
4 jaar Hij kan… - zonder morsen een beker met water dragen - haarspeldbochten met zijn driewieler maken - een bal opvangen door met zijn handen een schaaltje te maken
4 jaar Hij… - kan kralen rijgen maar geen draad in een naald steken - bedenkt wat hij zal tekenen en gaat dan aan het werk - gebruikt zijn handen zonder te kijken
5 jaar Hij… - groeit flink - heeft altijd honger ook op verstandelijk vlak. Hij wil alles weten
5 jaar Hij kan… - zijn bewegingen rustiger en evenwichtiger maken - op muziek bewegen en doet dit graag - touwtje springen, een bal opvangen, het lukt steeds beter
5 jaar Hij… - kan een draad in een grote naald steken en naaien - benoemt en sorteert een tiental kleuren - kleurt prentjes in binnen de lijntjes - kan mannetjes/huisjes tekenen - kan de vingers van één hand tellen - kan enkele letters schrijven
6 jaar Hij… - is stoer met een klein hartje - zit boordevol tegenstrijdigheden v.b. lief zijn versus bikkelhard zijn
6 jaar Hij kan… - dansen, huppelen op muziek en is voortdurend in beweging - eenvoudige gymnastiekoefeningen doen v.b. vooruit springen met 2 voeten tegelijk, 2x hinken op één been 2x touwtje springen
6 jaar Hij… - tekent een vierkant en een ladder al goed na - herkent symbolen voor getallen - heeft zijn gezichtsvermogen volledig ontwikkeld
Hij… - is baby af - is vrij zeker van zijn bewegingen - noemt zichzelf ‘ik’
Op het einde van de kleuterperiode wordt het spel meer gericht: het kind gaat vooraf bepalen wat het gaat maken, schilderen, tekenen. Het kind groeit naar de volgende ontwikkelingsfase toe.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 2
•2
2.4
7- tot 10-jarigen Algemeen Het kind is in staat abstracter en soepeler te denken waardoor je regels kan afspreken met het kind. Je kan wat competitie in het spel brengen. Het kind is van nature nieuwsgierig en leergierig. Het kind wil graag door eigen initiatief ontdekken wat het allemaal kan doen. Jongen-meisje: Het kind zoekt kinderen van hetzelfde geslacht op. Sprookjes zijn belangrijk. Op deze leeftijd hebben kinderen vaak een grote interesse voor beestjes.
Enkele richtlijnen voor de begeleiding Afwisseling/variatie is belangrijk. Laat de kinderen veel bewegen (lopen, springen, klimmen…), geef nog niet te veel aandacht aan hoe een beweging wordt uitgevoerd. Groepsspelen met eenvoudige spelregels zijn nu mogelijk, leg het spel heel concreet en duidelijk uit. Het is belangrijk dat de begeleiding op een duidelijke manier grenzen aangeeft. Ook hier is inkleding nog steeds heel belangrijk (b.v. thema van de dag: indianen).
Speelgoed Puzzels. Fijner speelgoed, eerder constructieve spelen. Poppenwagen, Playmobil, springtouw, Barbie, Lego, gezelschapsspelen. Vaak zijn speelgoedrages op deze leeftijdsgroep gericht b.v. Pokémon. Groepsspelen (met vaste regels).
2.5
10- tot 13-jarigen Algemeen Vriendengroepjes staan centraal. Erbij horen wordt heel belangrijk. Winnen met de groep: op deze leeftijd zijn kinderen erg prestatiegericht. Bewegingen worden gerichter en de coördinatie wordt beter. Kinderen oefenen ook graag (denk maar aan de buurjongen die uren tegen de garagepoort dezelfde schoptechniek oefent).
Enkele richtlijnen voor de begeleiding Hou rekening met beide kanten van het kind: het verlangen met de anderen mee te doen en de niet minder belangrijke behoefte zijn eigen individualiteit te benadrukken; b.v. doe een groepssport maar geef verschillende verantwoordelijkheden aan individuen (b.v. verantwoordelijke voor het materiaal…). Tactische aanwijzingen in je speluitleg zijn welkom; maar maak ze niet te lang. Sportspelen zijn nu erg populair b.v. jagersbal, volleybal… Kinderen willen op deze leeftijd graag ‘presteren’ en dat moet ook kunnen; maar waak erover dat
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 2
•3
dit niet ten koste van de andere gaat. Vraag niet van de kinderen om te lang stil te zitten, zorg voor afwisselende actieve activiteiten.
Speelgoed Gameboy. Playmobil. Iets volgens een plan nabouwen, knutseldozen, iets uit elkaar halen en nadien reconstrueren, kamp bouwen. Boeken. Crossen, fietsen, op verkenning (hun territorium breidt enorm uit). 12-13-jarigen houden van ruigere spelen.
2.6
14- tot 18-jarigen Algemeen De wens naar ontwikkeling van de eigen individualiteit, het zoeken naar identiteit en naar een sterk zelfbeeld is heel belangrijk. Weliswaar is ook de groep heel belangrijk. De jongere ziet veel rond zich veranderen en is vaak bang voor zichzelf zonder dit ooit te willen toegeven. Sport is een belangrijke bron van ontspanning voor deze leeftijdsgroep. Ze proberen verschillende hobby’s uit. Experimenteren met allerlei zaken (roken, drinken, muziek…).
Enkele richtlijnen voor de begeleiding Je kan ertoe bijdragen het ego van de opgroeiende jongere te versterken door te laten voelen dat er in de intermenselijke relaties dingen bestaan als rechtvaardigheid, waardering en eerlijkheid. Je kan de jongeren betrekken bij planning en organisatie, inspraak is belangrijk. Behandel de jongere als evenwaardig en volwaardig. Hou rekening met de onzekerheid van de puber. Dit is echt belangrijk. Hem vragen iets voor een groep te doen kan een afkeer voor dat spel en voor de begeleider veroorzaken. 14-16-jarigen hebben een neiging tot vals spelen: hou hiermee rekening.
Speelgoed Verenigingsleven. Sport. Radio. Muziekinstrumenten. Internet.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 2
•4
3 Aandachtspunten bij vluchtelingen 3.1. Inleiding Uiteraard zijn we als jeugdbegeleiders geen specialisten. Als je enkele belangrijke gegevens in het achterhoofd houdt kan je op een geschikte manier reageren op bepaalde gedragingen van het kind of de jongere. Elk individu verschilt, je kan per leeftijdsgroep wel enkele aandachtspunten onderscheiden. De kinderen en jongeren die om verschillende redenen naar België komen, komen hier in een situatie terecht waar alles nieuw en vreemd is. Dit kan heel verwarrend werken. Wanneer kinderen hun land verlaten, gebeurt dit meestal op een abrupte en ongewilde manier. Ze moeten familie, vrienden en kennissen achterlaten en worden hier geconfronteerd met een nieuwe cultuur en wereld. De vertrouwde ‘structuren’ zijn er niet meer. De kinderen moeten zich aanpassen aan hun nieuwe omgeving en hun eigen verleden verwerken. Bovendien hebben ze hier ook geen zeker toekomstperspectief. Al deze ervaringen noem je ‘traumatische ervaringen’. Ze laten uiteraard hun sporen na op de verdere ontwikkeling van het kind.
3.2. Gevolgen op korte termijn 3-6-jarigen Een kind kan geruime tijd ‘zwijgen’ over zijn eigen ervaringen. Jonge kinderen beelden bepaalde aspecten van de traumatische ervaringen herhaaldelijk uit. Kinderen van deze leeftijd ontwikkelen vaak een scheidingsangst en ‘plakken’ aan hun ouders. Ze ontwikkelen soms angst voor vreemden. Ze voelen zich hulpeloos. Bij de vluchtelingenkinderen komen nachtmerries vaak voor, net als praten in de slaap. Een jong kind kan maar een beperkte mate van verdriet aan: dit kan er dus toe leiden dat het kind bepaalde ervaringen buitensluit. Plotse gemoedsveranderingen komen ook voor. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 3
•1
6-12-jarigen Door voortdurend terug te denken aan de traumatische ervaring kunnen ze concentratieproblemen vertonen. Ook een depressieve toestand kan invloed hebben: leerstoornissen komen veel voor. Actieve verwerking van het ‘trauma’ in hun fantasie. In hun fantasie kunnen ze de gebeurtenissen een positieve wending geven, dit is dikwijls een omgaan met een gevoel van hulpeloosheid. De reden hiervoor is dat het voor het kind te pijnlijk is om op een realistische manier de ‘traumatische’ ervaring onder ogen te zien. Zij beseffen dat de dood niet omkeerbaar is. Sommige kinderen worden passief. Andere kinderen verliezen hun spontaniteit. Nog andere kinderen worden juist agressief. Deze leeftijdsgroep ontwikkelt makkelijk psychosomatische klachten (lichamelijke klachten die eerder ‘ingebeeld’ zijn): hoofdpijn, buikpijn…
12-18-jarigen Morele ontwikkeling Indien kinderen zich identificeren met de agressor kunnen heel wat grenzen verdwijnen en worden heel wat gewelddaden in hun ogen toelaatbaar. Ze beginnen bijvoorbeeld te aanvaarden dat plunderen niet hetzelfde is als stelen. Vaak zijn ze ook ontgoocheld in leidersfiguren.
Overlevingsidentiteit Sommige kinderen gaan zich identificeren met de helpende professionele instanties en willen plots dokter worden. Door een diep gevoel van ‘tekortkoming’ gaan kinderen extra belang hechten aan materiële zaken.
Gebrek aan vertrouwen/zich kwetsbaar voelen Als een kind op zeer vroege leeftijd enkel onveiligheid heeft gekend kan het het vermogen zichzelf en een ander te vertrouwen niet ontwikkelen.
Pessimisme voor de toekomst Jaren blootgesteld worden aan oorlogsomstandigheden kan leiden tot een gevoel van onzekerheid over de toekomst.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 3
•2
Schoolresultaten Getraumatiseerde kinderen trekken zich soms terug in zichzelf en dagdromen vaak. Deze verminderde aandacht kan leiden tot verminderde schoolresultaten.
3.3
Hoe hou je hiermee rekening? Wat kan je doen? Je kan een bepaalde verantwoordelijkheid geven (b.v. de verantwoordelijkheid voor bepaald spelmateriaal), zo toon je dit kind dat je het ziet als een normaal individu en geef je het een gevoel van controle, iets wat het vaak heeft moeten missen. Voorspelbaarheid kan heel belangrijk zijn en leiden tot een veiligheidsgevoel. Vertel voor het verloop van de rest van de dag en eventueel wanneer je terugkomt. Toon luisterbereidheid. Indien een kind erg aan de ouders ‘hangt’, betrek dan de ouders bij je activiteiten, dit geeft het kind vertrouwen. Agressie tijdens activiteiten kan je niet aanvaarden: probeer niet te bestraffen in het bijzijn van andere kinderen. Spreek duidelijk af welk gedrag je verwacht, beloon gewenst gedrag en bespreek storend gedrag. Zorg voor goed georganiseerde activiteiten met voldoende lichaamsbeweging. Toon voldoende belangstelling voor het kind.
Wat mag je zeker niet doen? Benadruk NOOIT het falen van het kind. Geef nooit onjuiste informatie: b.v. “We zullen je ouders wel terugvinden en dan kan je snel naar huis”.
3.4
De niet-begeleide minderjarig vluchteling Los van de leeftijd heb je hier een belangrijke specifieke groep die we zeker niet mogen vergeten: de alleenstaande minderjarige asielzoeker. Zijn situatie is zo specifiek dat ook de gevolgen van deze vluchtervaring erg specifiek kunnen zijn.
Sitiuatie Tijdens en na de vlucht worden deze kinderen en jongeren geconfronteerd met de scheiding van familie, ouders, broers en zussen. Een scheiding die doorgaans zwaarder weegt voor een minderjarige, dan voor een meerderjarige. De onbekende situatie waarin zij terechtkomen is gekenmerkt door een ‘alleen-zijn’, Zij maken hier kennis met andere normen, waarden, kortom een andere cultuur. Hierbij kunnen ze niet terugvallen op het vertrouwde referentiekader (de vertrouwde omgeving met de vertrouwde mensen om hen te helpen met deze confrontatie met nieuwe “dingen” ). Deze ervaring kan heel indringend zijn. Bovenop het verwerkings- en aanpassingsproces, en het zoeken naar een nieuw referentiekader, komt nig het onzekere toekomstperspectief. De duur van het verblijf of het verblijf in België op zich, is onduidelijk. De mogelijkheden om een leven op te bouwen zijn zeer wankel.
Gevolgen Dit alles resulteert soms in een ‘doelloos’ rondlopen. De alleenstaande minderjarige is niet altijd voldoende gemotiveerd om school te lopen, om activiDraaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 3
•3
teiten op te nemen of zelfs maar om deel te nemen aan activiteiten die hem aangeboden worden. Als begeleider krijg je vaak de indruk dat er weinig of niets is wat de jongere kan boeien. Kenmerkend voor deze groep is het feit dat ze een eigen waarheid creëren. Wat niet past binnen deze waarheid, verwerpen ze. Het maakt deel uit van hun overlevingsstrategie. Sommige jongeren hechten zich aan personen uit hun nieuwe omgeving, b.v. begeleiders of vrijwilligers. Ze zoeken de ‘nestwarmte’ die ze helpt bij het overleven in de voor hen moeilijke omstandigheden. Ze identificeren zich met de persoonlijkheid van de begeleider. Ze wekken bij zichzelf de indruk dat die hen door en voor alles kan helpen.
Wat kan je doen? Aanvullend bij vermelde punten is het extra belangrijk dat je aan deze kinderen en jongeren een vaste structuur biedt. Ook het ondersteunen in het naleven van regels en afspraken blijft zeer belangrijk.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 3
•4
4 Wat kan je doen met en voor het opvangcentrum? 4.1
Inleiding Alsmaar meer kinderen en jongeren komen terecht in een opvangcentrum waar niet altijd voldoende personeel is om deze kinderen en jongeren voldoende aandacht te geven. De verveling slaat soms toe. Hieronder vind je enkele laagdrempelige initiatieven die je kan nemen samen met en voor kinderen en jongeren die in een opvangcentrum verblijven.
4.2
Bestaande activiteiten ‘delen’ met het opvangcentrum De plaatselijke afdeling of de plaatselijke jeugdrodekruiskern heeft een eigen nieuwsblaadje. Een of meerdere exemplaren hiervan kunnen aan het opvangcentrum in de buurt worden bezorgd. Af en toe kan een artikel worden geschreven door een bewoner of de jongerenverantwoordelijke van het centrum. Dit kan ook elke jeugdvereniging doen die een krantje heeft. Heeft je afdeling activiteiten op een jaarlijkse braderij of een volksfeest dan kan je het centrum verwittigen en laten deelnemen aan de activiteiten van Jeugd Rode Kruis/van jouw vereniging. Zetel je in de jeugdraad van de gemeente? Zorg er dan voor dat de jongeren in het opvangcentrum op de hoogte blijven van de activiteiten van de jeugdraad en omgekeerd. Je kan in de gemeentelijke jeugddienst alle data van evenementen verzamelen en doorgeven van het opvangcentrum. Jaarlijkse dag van jeugdverenigingen: nodig de jongeren uit het opvangcentrum uit voor actieve deelname. Grabbelpas: Nodig de 10-tot 14-jarigen van het opvangcentrum uit voor actieve deelname. Opendeurdag: houden jullie een opendeurdag, een feest… geef dan de datum door aan het opvangcentrum (eventueel kan je ook samen een activiteit organiseren op die opendeurdag) Je kan meehelpen aan de activiteiten van het opvangcentrum. Dit kan een hele hulp zijn voor de begeleiders in het opvangcentrum.
4.3
Nieuwe activiteiten organiseren Opendeurdag opvangcentrum: Je kan meehelpen aan de opendeurdag van het opvangcentrum. Leuke dingen om samen te doen: Vlaamse en andere volksdansen. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 4
•
Activiteiten voor kinderen (zie hoofdstukken 7, 8, 9) Tekenwedstrijd met een thema (b.v. vrede/Rode Kruis). Eerstehulp- of simulatiestand. Ga na de vergadering eens een glas drinken in het praatcafé van het centrum. Doe het bezoek systematisch b.v. elke 1ste vrijdag van de maand). Feestdagen zijn perfecte uitvalshoeken voor een namiddag culturele uitwisseling. Hoe beleven wij/zij moederdag, nieuwjaar... Je kan op een regelmatige basis laagdrempelige activiteiten opzetten: samen koken, knutselen, dansen of sporten kan een ideale manier zijn om aan culturele uitwisseling te doen Nodig jongeren van het opvangcentrum uit op een leidingweekend en/of vergaderingen om hen vorming te bieden op vlak van jeugdzaken. Samen zijn we sterk: Denk eraan om andere afdelingen/verenigingen uit de omgeving te contacteren. Het kan heel leuk zijn om samen ‘iets’ te organiseren.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 4
•
5 begeleiden zonder woorden 5.1
Inleiding Wanneer je als animator, begeleider… een groep Nederlandstalige kinderen of jongeren begeleidt, kan je steeds beroep doen op je ervaring en kennis wat spelbegeleiding betreft. Meestal tover je samen met je collega’s iets uit jullie toverdoos en voilà, de kinderen zijn samen met jullie vertokken voor een namiddag vol spel en plezier. Een activiteit organiseren voor kinderen en jongeren uit een opvangcentrum komt net op hetzelfde neer, namelijk een namiddag vol spel en plezier. Elk kind speelt ontzettend graag of het nu uit Albanië, België, Kosovo of Oeganda komt.
5.2
Algemene kenmerken van een spel Het is instinctief. Heeft een doel op zich. Komt vanzelf bij kinderen. Is spontaan en vrijwillig. Veronderstelt een actieve betrokkenheid. Is een individueel of een groepsgebeuren. Als je bovenstaand lijstje bekijkt, kan je je wel voorstellen dat een activiteit organiseren voor kinderen en jongeren uit een opvangcentrum makkelijker is dan je zou denken. Deze kinderen zijn vaak nog gemotiveerder om mee te spelen.
5.3
Specifieke aandachtspunten De ervaring leert ons dat de manier waarop je met kinderen of jongeren uit je eigen streek werkt, niet altijd van toepassing is in een opvangcentrum. Je werkt immers met kinderen en jongeren uit verschillende culturen, die meestal niet dezelfde taal spreken.
Hou met volgende elementen rekening: • De voorbereiding is een zeer belangrijke fase in de opbouw van een spelnamiddag. Tijdens het spel zelf ben je vooral bezig met de kinderen en jongeren waardoor je geen tijd meer kan spenderen aan niet-goed georganiseerde aspecten van je programma. • Bouw voor het plaatsvinden van de activiteit reeds een nauwe samenwerking op met het opvangcentrum. Deze mensen hebben zeer veel ervaring en kennen het centrum door en door. Dat wil niet zeggen dat ze niet openstaan voor nieuwe ideeën, integendeel. Maar zij maken je attent op bepaalde specifieke aandachtspunten in verband met. het opvangcentrum waar je activiteit zal plaatsvinden. • Denk samen met je team vooraf na welke activiteiten jullie graag zouden doen. Zorg dat de activiteiten niet te moeilijk zijn. Wat voor jullie een doodgewoon spelletje is, kan voor hen gloednieuw zijn. Daarnaast moeten de kinderen wennen aan een begeleider die niet dezelfde taal spreekt. • Spreek met je team een duidelijke spelstructuur af. Voorzie in een duidelijke opbouw, van kleine en korte spelletjes naar grotere en langere spelen. Bijvoorbeeld: speel eerst gewoon tikkertje, vervolgens katje ketting, nadien kan je eraan toevoegen dat ze moeten blijven staan als ze getikt zijn, vervolgens komt het bevrijden erbij enz..; hou de stapjes klein! Wat voor jou simpel lijkt, kan aartsmoeilijk overkomen bij de deelDraaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 5
•1
nemers. Naarmate het spel vordert, wordt de inbreng van de begeleider kleiner en deze van de kinderen groter. Maar vertrek zeker vanuit de positie dat jij alle touwtjes stevig in handen hebt! • Pas de spelletjes aan aan de leeftijd van de kinderen. Verwacht van kinderen en jongeren uit een opvangcentrum niet hetzelfde als van Vlaamse leeftijdsgenoten. Je moet immers rekening houden met de taalbarrière en het feit dat deze kinderen en jongeren misschien nog nooit van dit spelletje hebben gehoord. • Bij de meeste activiteiten van een jeugdkern gaan de kinderen en jongeren thuis weg en gaan ze voor de duur van de activiteit ergens anders naar toe. Als je een activiteit organiseert in een centrum zelf, dan kan je dit best vergelijken met een bezoek. Eigenlijk kom je bij de mensen thuis, bijna in hun woonkamer, om een spel te spelen. Dat zorgt ervoor dat als de kinderen of jongeren om de één of andere reden het spel niet boeiend vinden, ze gewoon wegwandelen en naar hun ouders gaan of eenvoudig naar hun kamer gaan. Logisch want ze zijn ‘thuis’. Bereid je hierop voor. Zorg ervoor dat je steeds hun aandacht hebt. Je voorbereiding moet daarom des te beter zijn! • Vaak is het beter om de taken vooraf te verdelen: een ploeg begeleiders die de deelnemers door het spel heen loodsen en een ploeg medewerkers die er enkel voor zorgen dat het spel op rolletjes loopt. De eerste groep begeleiders kunnen de deelnemers bezighouden tijdens dode momenten, terwijl de tweede groep zich even niks moet aantrekken van wachtende kinderen. Zeker met een grote groep deelnemers kan deze werkwijze heel nuttig zijn. Zo’n strikte indeling van je begeleidingsteam is natuurlijk niet altijd nodig. • Om ervoor te zorgen dat de deelnemers niet weggaan na één spelletje, kan je gebruik maken van een rode draad door alle spelen heen. Je past alle spelen in een soort ‘verhaal’ waardoor je vanzelf van het ene spelletje in het andere valt. Je kan b.v. gebruik maken van een bepaald personage (een clown, een ridder…) om de verschillende spelletjes aan elkaar te knopen. Op deze manier heeft de andere groep begeleiders tijd en ruimte om het materiaal voor het volgende spel klaar te leggen. • Kruip eens in de huid van deze kinderen. Verdeel jullie begeleidingsteam in een deelnemersgroep en een groep die de leiding neemt. Je speelt samen een deel van het vooropgestelde programma, maar de groep die de leiding heeft mag niks zeggen. Probeer het gewoon zelf bij elkaar! Lukt het, Welke struikelblokken vind je eventueel? Evalueer samen met iedereen en probeer op een creatieve manier oplossingen te vinden. Op deze manier leer je het meeste en krijg je wat meer zelfvertrouwen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 5
•2
5.4
Communicatie Inleiding De communicatie met de kinderen is geen eenvoudige zaak, waardoor dit een zeer intensieve bezigheid wordt. Denk hier samen met je begeleidingsteam vooraf voldoende over na, praat erover met de begeleiding van het opvangcentrum. De verleiding is heel groot om wat je wil zeggen te vertalen naar het Engels of het Frans. Toch dringen de begeleiders erop aan dat je Nederlands praat met de deelnemers. In de soms korte tijd die ze in ons land verblijven, gaan ze meestal naar een Nederlandstalige school, waar ze ook Nederlands moeten praten. Bovendien stuit je makkelijk op het feit dat jouw kennis van en andere taal ontoereikend kan zijn om alle kinderen de juiste uitleg te geven. Daarnaast kost het je waarschijnlijk enorm veel tijd en energie om dit alles vertaald te krijgen.
Concrete tips om de verbale leegte op te vullen Maak de speluitleg visueel aantrekkelijk door de spelleider die de speluitleg verzorgt te verkleden of te schminken. Een spel moet worden verkocht. De begeleider kan de groep enthousiast maken door zelf ‘uit te stralen’ dat hij er zin in heeft. Zorg ervoor dat de begeleider die de speluitleg geeft door iedereen gezien wordt en de volledige aandacht krijgt. Dit kan bijvoorbeeld door in kringvorm te gaan staan. De andere begeleiders houden zich best op de ‘achtergrond’. Maak tijdens je speluitleg gebruik van gemakkelijke gebarentaal en van je lichaamstaal. Dit mag zelf in overdreven vorm zijn. Je kan ook gebruikmaken van vooraf gemaakte tekeningen. Gebruik je stem ter ondersteuning van je lichaamstaal. Probeer duidelijk te praten. Praat zoveel mogelijk naar de groep toe. Maak gebruik van korte zinnen en kernwoorden. De uitleg moet kort en bondig zijn. Toon het spel samen met een aantal begeleiders. Je kan bijvoorbeeld voor elk spel een stukje toneel spelen waarin je eerst met 2 of 3 acteurs/spelleiders het spel speelt en er dan later de kinderen bij betrekt. Maak duidelijk afspraken met de deelnemers. Bijvoorbeeld: bij één arm in de lucht moeten de deelnemers zwijgen. Je kan dit voorspelen met je collega’s spelleiders. Oefen dit ook in met de deelnemers. Ten slotte willen we jullie toch nog meegeven dat de eerste stap de moeilijkste is: effectief naar een opvangcentrum stappen en samen een toffe activiteitennamiddag plannen. Wanneer die drempel er niet meer is, kan je er volledig voor gaan. Natuurlijk zullen twijfels en onzekerheid de kop op steken, maar samen met je team kan je door een goede voorbereiding een vangnet vormen waardoor je al snel meer zelfvertrouwen hebt. Natuurlijk kan je zelf beroep doen op je eigen ervaring binnen je jeugdkern, je eigen creativiteit en vindingrijkheid, je eigen enthousiasme, het enthousiasme van de kinderen, je fantastische voorbereiding en de ondersteuning van de begeleiders van het opvangcentrum! Het is zeker die moeite waard!
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 5
•3
6 Belonen en straffen 6.1
Inleiding Het is niet altijd makkelijk om goed in te schatten wanneer je een kind mag straffen en op welke manier je dit best aanpakt. Grenzen aangeven is zeker nodig maar ook een kind belonen voor wat het goed doet is erg belangrijk.
6.2
Belonen Het goede versterken werkt preventief tegen de aantrekkingskracht van het slechte. Bovendien nodigt het kinderen uit tot herhaling van het gewenste gedrag. Dat zie je al bij kleine kinderen. Als een kind zijn eerste woordjes begint te zeggen, kunnen volwassenen daar niet genoeg van krijgen. Het kind vindt dit een prettige situatie. Als hij dat woordje zegt, ziet hij rondom zich blije gezichten. Omdat het met zo’n leuke sfeer gepaard gaat, zegt hij het woord telkens weer. Het is een zinvol spelletje. Het kind leert bij en het leert oefenen. ‘Belonen’ is een positief element in de opvoeding. Belonen hoeft geen materiële inhoud te hebben. Een schouderklopje of aanmoediging blijft langer ‘hangen’ dan bijvoorbeeld een stukje chocola. Kinderen proberen anders altijd om een materiële beloning te krijgen voor hun gedrag en dat kan je niet altijd geven.
Bij belonen let je op het volgende: • Beloon het goede gedrag. Leg aan het kind uit of toon wat je goed vindt. • Kies voor sociale beloningen en geef ze meteen, zodat het verband voor het kind duidelijk is. • Aanleren en afleren ligt dicht bij elkaar. Werk stapsgewijs en ondersteun de afspraken visueel. • Een materiële beloning af en toe kan wel. Zorg er echter voor dat je dat weloverwogen doet en enkel voor bijzondere inspanningen. • Maak afspraken prettig en moedig creativiteit aan. Het is normaal dat een kind zich niet steeds voorbeeldig gedraagt. Jonge kinderen moeten van volwassenen leren wat goed is en wat niet. Beloning en aandacht helpen om dit onderscheid te maken.
6.3
Het afleren van ongewenst gedrag Formuleer positief Bedenk dat een kind meer is dan probleemgedrag! Verwacht niet dat er een oplossing komt, nadat je voor de zestiende keer hebt geroepen dat het nu maar eens uit moet zijn met dat gedrag. Opbouwen is de boodschap. Probleemgedrag stopzetten is in feite het aanleren van ander, dus nieuw gedrag. Dat vraagt geduld.
Enkele aandachtspunten Begin niet bij het eindresultaat, begin bij wat het kind al kan. Werk in kleine stapjes. Volg daarbij het tempo van het kind. Ga pas naar de volgende stap over als alle andere stappen foutloos gaan. Hou de sfeer prettig. Zet jezelf en het kind niet onder druk om snel resultaat te hebben.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 6
•1
6.4
Verantwoord straffen van ongewenst gedrag Straffen hebben hun plaats in de opvoeding en de begeleiding van kinderen, op voorwaarde dat ze bedoeld zijn om tot die opvoeding bij te dragen. Straf dient niet om wraak te nemen. Straffen zijn hulpmiddelen. Zij motiveren het kind om zich medeverantwoordelijk te voelen voor het eigen gedrag.
5 voorwaarden om dit doel te respecteren • Het kind moet duidelijk begrijpen wat jij als begeleider ongewenst gedrag vindt en wat niet. • Om een kind tot andere gedrag te brengen, kan straf geven niet de eerste strategie zijn. Eerst probeer je om via aanmoediging en met het stapsgewijs aanleren van gewenst gedrag resultaat te bereiken. • Straffen en boos-zijn kunnen samengaan, maar zijn niet hetzelfde. Begeleiders zullen vaker boos zijn dan dat ze straf geven. Boos zijn is al een vorm van sociale waarschuwing. • We straffen een kind wegens fout gedrag, niet omdat we een kind slecht vinden. We willen dat het stoute gedrag verandert en geloven daarbij in de mogelijkheden die het kind heeft. • De straf moet voorspelbaar zijn en de afspraken die verband houden met de toepassing ervan, moeten duidelijk zijn.
10 kenmerken van verantwoord straffen • • • • • • • • • •
Een straf heeft een opvoedende functie. Een straf is geen wraak. De staf moet in verhouding staan tot de ernst van de feiten. Maak duidelijk wat je met ongewenst gedrag bedoelt. Pas geen straf toe, zonder deze te verbinden aan een aanmoediging van het gewenste gedrag. Kies één straf waar jullie het als begeleiders samen over eens zijn, en pas die dan steeds toe. Wees preventief: maak tijdig afspraken. Wees consequent en pas toe wat afgesproken is. Straf meteen, laat niet te veel tijd gaan tussen het gedrag en de maatregel die daaraan is verbonden. Na de straf moet het kind met een schone lei kunnen beginnen. Lukt het niet? Stop dan en vraag advies.
Straffen en belonen is een zeer complex gegeven in de begeleiding van kinderen. Wat hier staat is een kapstok, maar beschouw dit zeker niet als de enige zaligmakende waarheid.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 6
•2
7 Dansen 7.1
Dansbegeleiding Dans is een ideaal middel om met elkaar in contact te komen op een creatieve, universele en actieve manier. In dit deel gaan we wat dieper in op de manier waarop we dans kunnen aanbrengen bij deelnemers, maar ook hoe je zelf een dans in elkaar kan steken.
Het aanleren van een dans gebeurt in verschillende stappen: • Laat eerst de muziek even horen, zo worden de kinderen gewoon aan de melodie. Je zal zien dat een aantal van de kinderen op deze manier meteen ook zin krijgen om te bewegen en dit ook spontaan zullen doen. • Doe de dans een keertje voor, dan weten de kinderen waar ze naar toe werken. Dit werkt enorm motiverend en op deze manier kunnen de deelnemers duidelijk zien wat er van hen wordt verwacht. Perspectief en duidelijkheid zijn belangrijk in je opbouw. • Begin zonder muziek. Maak gebruik van een duidelijke structuur, zodat de deelnemers na enige tijd kunnen terugvallen op een patroon. • Doe een danspas voor en laat de kinderen het nadoen. • Check of iedereen mee is, anders gaan er bij de moeilijke overgangen steeds uitvallers zijn. Dit werkt enorm demotiverend, grijp dus op tijd in! • Plaats een aantal extra begeleiders die de dans even goed kennen als jij tussen de deel-nemersgroep. Op deze manier hebben alle kinderen een even goed zicht op de bewegingen. Als het met een bepaald kind niet zo goed lukt kan één van deze begeleiders bijvoorbeeld hier wat meer aandacht aan besteden en het kind eventueel fysiek helpen om te tonen welke de juiste bewegingen zijn. Wanneer de begeleider het gepaste lichaamsdeel van het kind in beweging brengt ervaart het kind zeer duidelijk wat van hem verwacht wordt. Wees voorzichtig met dit fysiek contact, want dit kan zeer bedreigend overkomen! • Oefen pas na pas, zonder muziek. • Werk langzaam, het tempo kan je later, als iedereen de pasjes beheerst, nog altijd opdrijven. • Herhaal regelmatig de passen die je reeds inoefende. • Als iedereen mee is met één onderdeel, kan je dat onderdeel op muziek proberen. • Tel zeker luidop en geef instructies tijdens het uitproberen van de dans op muziek. Neem zelf steeds actief deel zodat de deelnemers een duidelijk referentiepunt hebben. • Zet de verschillende danspassen op papier en teken de volgorde op grote flappen. Die kan je ophangen in het lokaal waar je samen met deelnemers danst. Jij kan dit als geheugensteuntje gebruiken.
7.2
Hoe maak je met de begeleiding een dans? Doel Met bestaande pasjes een hele nieuwe dans maken is een uitdaging. Volksdans en dans worden zo een hedendaags en een heel actief gebeuren. Bovendien is dans een ideaal middel om te integreren in een themanamiddag omdat je er alle kanten mee uit kan. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 7
•1
Ritme Belangrijk is dat je vooraf het muziekstuk ontleedt, zodat je vertrouwd bent met de verschillende onderdelen. Probeer strofen en refrein te scheiden en bepaalde opvallende delen eruit te halen. Noteer ook zelf waar de zware maat valt. Maak hiervan een ‘partituur’, die je als geheugensteuntje kan gebruiken.
Thema Laat de begeleiders zelf zoeken naar een thema in het lied. Zo bijvoorbeeld een cowboydans, een lied dat carnaval in Rio uitbeeldt… Eenmaal het thema bepaald is, kan je de begeleiders zelf bewegingen laten uitproberen die bij het thema horen. Je kan dan uit deze bewegingen putten om de dans uit te bouwen. Hou de bewegingen eenvoudig en probeer niet te veel verschillende bewegingen te gebruiken.
Opbouw Belangrijk is te beginnen met het eenvoudigste onderdeel. Zo bereik je sneller resultaat, wat motiverend werkt. Je kan allerlei bestaande pasjes integreren, achter elkaar zetten in een nieuwe volgorde. Een steeds terugkerende, eenvoudige figuur kan dienen om moeilijke delen aan elkaar te plakken.
Een gouden regel bij het in elkaar steken van een eigen dans: hou het eenvoudig, zodanig dat je zelf het bos door de bomen blijft zien!
7.3
Verschillende dansen Inleidende ontremming Iedereen loopt vrij rond in de zaal, terwijl de muziek speelt. Op elk stukje van de muziek wordt een eenvoudige beweging gedaan, zoals klappen in de handen, springen… zodat iedereen de muziek gewoon wordt. Een perfecte ijsbreker!
Schoenendans Dit is een opwarmertje om nadien met het echte werk te beginnen. Als begeleider sta je met twee schoenen in de handen voor de kinderen. De schoenen zijn de voeten van de kinderen, dus doen ze wat de schoenen doen. Je kan na korte tijd vervangen worden door een kind.
Kabouterdans Opstelling: iedereen in enkele rijen achter elkaar/de begeleider staat voor de groep. De begeleider speelt kabouter Plop. Strofe 1 Plop: iedereen goed opgelet, want dit is je grote kans. Luister goed naar wat ik zeg, want hier komt de kabouterdans.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 7
•2
Elke jongen kiest nu eerst een Kaboutermeisje uit. Neem haar vast bij de hand en doe een stap vooruit. Refrein Allen: draai een keer in het rond, stamp met je voeten op de grond. Sla je armen in de lucht, ga nu zitten met een zucht. Stap nu rond als een gans, zo gaat de Kabouterdans! Strofe 2 Plop: ja, dat ging al reuze goed, maar we zijn nog lang niet klaar. Wij doen gewoon die dans opnieuw, maar twee keer na elkaar. Refrein 2x Strofe 3 Plop: jullie dansen echt heel mooi. Ploppertjes geloof me maar! Daarom doen we ’t nog een keer, nu drie keer na elkaar! Refrein 3x
500 miles Muziek: 500 miles/I’m gonna be – The Proclaimers Opstelling: In kringvorm met aangezicht naar het midden, afwisselend jongenmeisje. Tijdens de intro: Rustig ter plaatse meewiegen. Strofe 1 Allen: 3 maal slaapbeweging (handen in bidvorm), onder linkerwang, onder rechterwang, onder linkerwang. Bij ‘you’ met rechterarm naar het midden wijzen. Jongens: in vier tijden naar het midden springen: handen op de achterbroekzakken, springen met de beide benen samen. Nadien in vier tijden terug naar achter springen Meisjes: ter plaatse meewiegen. Meisjes: in vier tijden naar het midden springen: handen op de achterbroekzakken, springen met de beide benen samen. Nadien in vier tijden terug naar achter springen. Jongens: klappen op de bovenbenen, klappen in de handen, op het ritme. Meisjes: meeklappen met de jongens. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 7
•3
Refrein Allen: 8 stappen naar rechts, met de rechterarm tegen de klok wijzend. Op tijd 8: klappen in de handen, 180° draaien in de tegenwijzerzin en 8 stappen naar links met rechterarm met de klok mee wijzend. Handen op de borst, armen breed de lucht in (‘op just be te man’). 11 stappen naar rechts, met de rechterarm tegen de klok wijzend. Strofe 2 Allen: voet achteruit omhoog brengen tot tegen de bil: rechts 2 maal, links 2 maal, rechts 2maal, links 2 maal (al springend). 180° draaien (draaisprong) in wijzerzin. Voet achteruit omhoog brengen tot tegen de bil: rechts 2 maal, links 2 maal, rechts 2 maal, links 2 maal (al springend) 180° draaien (draaisprong) tegenwijzerzin. Jongens: in vier tijden naar het midden springen: handen op de achterbroekzakken, springen met de beide benen samen. Nadien in vier tijden terug naar achter springen. Meisjes: vrij bewegen. Meisjes: in vier tijden naar het midden springen: handen op de achterbroekzakken, springen met de beide benen samen. Nadien in vier tijden terug naar achter springen. Jongens: vrij bewegen. Refrein Intermezzo (uit volle borst meezingen!) Jongens: rechtop, armen omhoog; voorovergebogen, armen omlaag; rechtop, armen omhoog; voorovergebogen, armen omlaag. Meisjes: voorovergebogen, armen omlaag; rechtop, armen omhoog; voorovergebogen, armen omlaag; rechtop, armen omhoog. Allen: rond eigen as draaien, in wijzerzin. Strofe 3 Allen: vier tijden ter plaatse meewiegen. Allen: rechtervoet voor, opzij en bij. Linkervoet voor, opzij en bij. Rechtervoet voor, opzij en bij. Linkervoet voor, opzij en bij. Allen: ‘veren’ met de armen: 2 maal links onder, 2 maal links boven, 2 maal rechts onder, 2maal rechts boven. (2 maal) Wiegend door de knieën zakken. Refrein Intermezzo Refrein Op het einde: zakken door de knieën tot we liggend op de grond hoofd naar het midden eindigen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 7
•4
Living on my own Muziek: Living on my own – Queen Handen twee maal uitsteken rechts boven Handen twee maal uitsteken links boven Handen twee maal uitsteken rechts boven Handen twee maal uitsteken links onder. Handen één maal uitsteken, alles idem. Rechterarm voorwaarts, elleboog ondersteund met linkerhand Draaibeweging maken met rechtervoorarm, opwaarts houden Idem met links Golfbeweging met rechterarm, twee maar naar voor (handrug op) Idem met links (handrug op) Idem met rechts (handpalm op) Idem met links (handpalm op) Rechterhand op linkerschouder Linkerhand op rechterschouder Rechterhand op rechterachterbroekzak Linkerhand op linkerachterbroekzak Met beide voeten samen een pas naar voor springen, en terug springen Draai 90° in wijzerzin, en met beide voeten samen een pas naar voor springen en terug springen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 7
•5
8 Spelen 8.1
Inleiding In een opvangcentrum heb je vaak kinderen van verschillende leeftijden met verschillende interesses. In dit hoofdstuk vind je binnen- en buiten-spelletjes voor iedereen. Urenlang speelplezier gegarandeerd!
8.2
Balspelen Vos en eekhoorn Materiaal Twee even grote ballen (vossen) en een kleinere (eekhoorn).
Spelverloop Alle spelers gaan in een kring staan. Het is de bedoeling dat de vossen de eekhoorn vangen. De vosballen worden doorgegeven door de spelers en mogen van richting veranderen. Alleen met de eekhoornbal mag ook worden gegooid. Iedere speler die een bal doorgeeft, roept ‘vos’ of ‘eekhoorn’, afhankelijk van welke bal het is. Wanneer de kring erg groot is, kunnen meerdere vos- en eekhoornballen in het spel worden gebracht om de verwarring nog meer op te voeren. Het minimum aantal spelers is 12.
Raak de bal Materiaal Een bal, tennisballen.
Spelverloop Verdeel de spelers in twee groepen, elk aan een kant van het grasveld achter een lijn. Leg een lichte, plastic voetbal in het midden en geef elke speler een tennisbal. Bij het beginsein gooien de spelers van beide groepen hun tennisbal tegen de voetbal, met de bedoeling de voetbal over de streep van de tegenpartij te laten rollen. Natuurlijk kunnen de spelers de ballen van de tegenpartij die in hun omgeving terechtkomen, oprapen en gebruiken. Hierbij mogen ze niet over de lijn gaan. Het spel is uit wanneer de bal over een van beide strepen is gerold, of wanneer er geen tennisballen meer bereikbaar zijn.
Kringbal Materiaal Een bal.
Spelverloop Alle kinderen staan in een kring met een speler in het midden. De spelers uit de kring gooien een tennis- of basketbal naar elkaar. Ze kunnen de bal naar links en rechts gooien, maar ook naar de overkant. De speler in het midden probeert de bal te vangen. Lukt dat, dan komt hij die gooide in het midden te staan. Wie de bal laat vallen moet hem zelf oprapen. Heeft de speler in het midden hem eerder, dan mag hij de plaats innemen van diegene die de bal liet vallen. Die andere speler gaat dan naar het midden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•1
Chinese voetbal Materiaal Een bal.
Spelverloop Alle spelers staan in een kring met gespreide benen. De bal wordt in de kring rondgespeeld met ineengevouwen handen. Het is de bedoeling om de bal door de benen van een andere speler te krijgen. Deze moet zich dan omdraaien en achterstevoren meespelen totdat hij zelf bij iemand scoort. Krijgt dezelfde speler tweemaal een bal door de benen zonder zelf gescoord te hebben wordt deze verwijderd uit de kring. Hoe kleiner de kring, hoe moeilijker het spel. Bij kleine kinderen kan je het spel zo spelen dat ze de bal mogen vastnemen en rollen i.p.v. weg te slaan.
Ballenregen Materiaal Ballen, planken of banken.
Spelverloop Met banken of planken wordt een vak gemaakt. In dat vak worden evenveel ballen gelegd als er spelers zijn. Daarna wordt de groep verdeeld: een aantal spelers gaat in het vak staan, de anderen staan rond het vak. Op een fluitsignaal beginnen de spelers in het vak alle ballen weg te gooien. De groep buiten het vak mag ze er terug ingooien. De bedoeling is dat het vak leeg is bij het tweede fluitsignaal. Daarna mogen er andere spelers in het vak.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•2
Het springbeest Materiaal Een bal.
Spelverloop Dit is een spel voor kleinere kinderen. Zet alle spelers in een kring en één speler in het midden. De kringspelers rollen een bal naar elkaar en proberen daarbij de speler in het midden (= het springbeest) te raken. Het springbeest mag de rollende bal enkel ontwijken door weg te springen. Wie het springbeest kan raken, neemt zijn plaats in.
Flippermens Materiaal Een bal.
Spelverloop Alle spelers (op één na) gaan in een kring staan met de gezichten naar buiten gekeerd en de benen gespreid. Voorovergebogen met de armen tussen de benen speelt iedereen voor flipper. De flippers slaan met hun handen de bal naar de middenspeler, die de bal probeert te ontwijken. De middenspeler mag de bal niet aanraken. De flipper die raak schiet, ruilt zijn plaats met de middenspeler.
Siamees voetbal Materiaal Repen stevige stof, één of meer ballen.
Spelverloop Bij dit spel gelden dezelfde regels als bij gewoon voetbal, maar bij de spelers wordt paargewijs het linkerbeen aan het rechterbeen van de andere speler gebonden. Er kan ook worden gespeeld met drie teams en drie doelen, meer ballen, enz. In plaats van de spelers aan elkaar te binden, kan je ze ook samen houden door een fietsband rond hun middel te bevestigen.
Koningsbal Materiaal Een bal.
Spelverloop Vorm twee of meer groepen. Eén speler (koning) van iedere groep moet worden afgegooid (wordt geraakt door een bal). De anderen beschermen die speler en proberen de beschermde speler van de andere groep met een bal te raken.
8.3
TIKSPELEN Vaargeul Materiaal Blinddoeken, 2x10 meter touw, 4 paaltjes.
Spelverloop Maak met behulp van de paaltjes en stukken touw een gang van ca. 1,50 meter breed. Een speler wordt geblinddoekt en in de gang geplaatst. De overige spelers proberen ongetikt door de gang heen te lopen. Wie getikt wordt, ruilt van plaats met de tikker.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•3
Ojoel Materiaal Lijnen of krijt.
Spelverloop Baken een langwerpig speelveld af en leg hierop een aantal lijnen. De drie spelers die de tikkers zijn, mogen alleen maar op de lijnen lopen. De overige spelers moeten proberen van A naar B te lopen zonder getikt te worden. De tikkers moeten steeds met één voet op de lijn blijven staan.
Drie is te veel Materiaal Een omgeving met veel hoogteverschillen.
Spelverloop Eén speler is tikker en mag iedereen tikken die op de begane grond staat. Wie hoger staat, is veilig. Een speler die wordt getikt bevriest, een ander kan hem vrijmaken door hem over het hoofd te aaien. Wanneer er twee spelers op een verhoging staan en een derde komt erbij, dan moet hij die er het langst staat, weg.
Twee is te weinig, drie is te veel Materiaal Geen.
Spelverloop De spelers stellen zich op in een grote cirkel, telkens per 2 achter elkaar. Er staan ook twee spelers buiten de cirkel. Eén van deze twee spelers tracht nu de andere te tikken. De achtervolgde kan zich in veiligheid brengen door voor één van de spelers in de kring te gaan staan. Op dat moment wordt de persoon uit de buitenste cirkel de achtervolgde. Als deze persoon wordt getikt, wisselen tikker en achtervolgde gewoon om.
Katten en muizen Materiaal Geen.
Spelverloop Alle spelers staan met de armen gespreid en vormen samen een rooster, zodat er verschillende gangen ontstaan. De kat loopt achter de muis, maar mag slechts door de gangen lopen die door de spelers worden gevormd. Op een fluitsignaal draait iedereen 90 graden om zijn as en de gangen veranderen van richting. Als de kat de muis tikt, worden de rollen omgedraaid.
Tikkertje atoom Materiaal Geen.
Spelverloop Je moet proberen om de andere spelers te omsluiten met een ploeg van drie, vier of vijf personen. Er starten twee ploegen van drie personen, de rest van de groep verspreidt zich over het veld. De twee ploegen proberen de andere spelers te omsluiten. Als dat gelukt is, wordt de gevangen speler lid van het groepje. Een groepje splitst vanaf zes personen. Groepjes die elkaar tegenkomen, mogen leden uitwisselen zodat er sneller gesplitst kan worden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•4
Katje gebrek Materiaal Geen.
Spelverloop We spelen gewoon tikkertje, met dat verschil dat de persoon die getikt is, de plaats waar hij getikt is moet vasthouden, tot hij iemand anders getikt heeft. Ooit al eens iemand getikt op z’n voetzool? Knap lastig om vast te houden!
De belleman Materiaal Een bel, blinddoeken.
Spelverloop Alle spelers zijn geblinddoekt, behalve één. Deze ene heeft een belletje, dat hij voortdurend laat rinkelen. De geblinddoekte spelers moeten trachten de belleman te tikken. Wie hem tikt, mag zijn plaats innemen.
8.4
Kringspelen Wie is de baas? Materiaal Geen.
Spelverloop Een speler verlaat de kamer. De anderen gaan in een kring staan en kiezen een leider: de baas. Die baas zorgt ervoor dat alle kinderen dezelfde beweging maken door het voorbeeld te geven (bijvoorbeeld handen klappen, springen, over de neus wrijven...). De spelers moeten dus goed op hem letten, maar mogen niet de hele tijd naar hem staren. De speler die terug wordt binnengeroepen moet ontdekken wie de baas is. Wijst hij de juiste persoon aan, dan verlaat deze de kamer en wordt het spel opnieuw gespeeld.
Ratelslang Materiaal 2 blinddoeken, 2 blikjes en 2 potloden.
Spelverloop Alle spelers gaan hand in hand in een kring staan en vormen zo de slangenkuil. Twee spelers zijn geblinddoekt en hebben elk een blikje en een potlood om mee te kunnen ‘ratelen’. Deze twee spelers staan in de ‘kuil’. De ene speler is de cowboy die de andere speler (ratelslang) moet tikken. Om van elkaar te weten te komen waar de tegenstrever is, kan elk met zijn blik ratelen. Wanneer de cowboy met zijn blik ratelt, moet de slang antwoorden. De ratelslang mag natuurlijk ratelen op eigen initiatief. De kringspelers kunnen de cowboy aanmoedigen en de vorm van de kring veranderen om het moeilijker te maken. Als de ratelslang getikt is, worden er twee andere kinderen aangeduid. Variant op ratelslang: twee spelers staan in de kring geblinddoekt. Elk heeft een hoepel. Ze proberen de hoepel over elkaars hoofd te trekken en zo elkaar te vangen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•5
Weg is mijn staart Materiaal Korte touwtjes.
Spelverloop De kinderen gaan in een kring staan met een kort touwtje achteraan in hun broek gestoken. Een kind zonder touwtje gaat buiten de kring staan. Deze speler stapt rond de kring en trekt onverwacht een touwtje weg bij een ander kind. Net zoals bij ‘zakdoek leggen’ probeert dit kind de eerste speler te tikken vooraleer deze de kring rondgelopen is en op de lege plaats is gaan staan. De achtervolger mag nu rondstappen en een touwtje wegtrekken.
Gevaarlijke hoedjes Materiaal Een oude hoed.
Spelverloop De spelers zitten in een kring met een oude hoed. Bij een grote groep kan je in het begin gebruik maken van twee of drie hoeden, die dan later worden weggenomen afhankelijk van het aantal spelers. Terwijl de muziek speelt, geven de kinderen de hoed door. Stopt de muziek dan moet iedereen met een hoed de kring verlaten. De speler die als laatste overblijft is de winnaar.
Knipogen Materiaal Stoelen voor de helft van de deelnemers
Spelverloop Er wordt gespeeld met een groep met een oneven aantal deelnemers. De helft van de spelers zit op stoelen in de kring, één stoel blijft leeg. Achter elke stoel staat een medespeler, de handen op de rug. De speler achter de lege stoel knipoogt naar een zittende speler. Deze probeert op te springen en op de lege stoel te gaan zitten. Wanneer de speler achter de bezette stoel zijn partner tijdig het weglopen verhindert door hem te tikken, moet deze bij hem blijven. De spelers die zitten en staan wisselen elkaar dan af.
8.5
Samenwerkings- en vertrouwensspelen De spelen die hieronder vermeld worden, zijn niet altijd even eenvoudig om uit te leggen. Door het spelen van deze spelen krijgen kinderen vertrouwen in andere mensen, wat gezien hun verleden niet onbelangrijk is. Ook de andere activiteiten kunnen baat hebben bij het vertrouwen van de kinderen. Ze leren samenwerken en hun angsten een beetje opzijzetten. Wij raden aan om deze spelen niet bij het eerste contact met de kinderen te spelen. Het vertrouwen in de begeleiding is van het grootste belang, temeer omdat deze ervoor moet zorgen dat er een bepaalde veiligheid wordt geboden. Het spreekt voor zich dat het merendeel van deze spelen niet zonder aanpassing kunnen worden gespeeld met jonge kinderen
Help een medemens Materiaal Bekertjes.
Spelverloop In dit spel sta je voortdurend voor de keuze of je een ander wel of niet zult helpen. Wanneer je niet helpt, is het spel snel afgelopen, help je wel, dan ben je misschien een held. Alle spelers lopen rond met een voorwerp op hun hoofd (bijvoorbeeld een beker), zonder het met Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•6
hun handen vast te houden. Als het voorwerp van het hoofd valt moet die speler bevriezen. Spelers met het voorwerp nog op het hoofd kunnen de bevroren spelers bevrijden door het gevallen voorwerp te pakken en terug op het hoofd te leggen, zonder het eigen voorwerp te verliezen. Het voortbewegen kan gevarieerd worden: kruipend, achteruitlopend...
Ballonnenspel Materiaal Ballonnen, waterpistooltjes en emmers water.
Spelverloop In groepjes van twee of meer spelers wordt geprobeerd een ballon spuitend in de lucht te houden, terwijl de groepjes lopen en hindernissen nemen. Zorg bij de waterpistooltjes ook voor grote emmers water, zodat de pistooltjes tijdens het hindernislopen snel kunnen worden gevuld.
Atollenspel Materiaal Stukken touw.
Spelverloop Een soort omgekeerde stoelendans. Je legt met de stukken touw cirkels van verschillende grootte op het speelveld. Dit zijn de atollen (koraaleilanden). De deelnemers zijn de badgasten en zwemmen tussen de atollen in zee. De spelleider is de strandwacht. Deze signaleert een haai en de badgasten zoeken hun toevlucht op de atollen. Bij het signaal ‘veilig’ begeven zij zich weer in het water tot de volgende haai waargenomen wordt. Intussen wordt het echter vloed en worden de atollen kleiner of verdwijnen zelfs. De strandwacht doet dit door de cirkels kleiner te maken of weg te nemen. Het doel is dat de badgasten met elkaars hulp op de atollen blijven staan.
Chinese muur Materiaal Een touw.
Spelverloop Het touw wordt op een bepaalde hoogte (kan tot schouderhoogte) vastgehouden door twee begeleiders. Kinderen staan allemaal aan een kant van het touw. Ze moeten trachten allemaal aan de andere kant van het touw te geraken. Ze mogen het touw niet aanraken, er niet onderdoor lopen en er niet langs gaan. Met andere woorden: ze moeten elkaar helpen om over het touw te geraken.
Doorgeven Materiaal Geen.
Spelverloop Iedereen staat van klein naar groot in een rij achter elkaar. Het is de bedoeling dat iedereen van voor naar achter wordt doorgegeven boven de hoofden. Enkele aandachtspunten : de ‘doorgevers’ houden hun armen altijd gestrekt en gaan nooit uit de rij. Ze zorgen ervoor dat ze niet stoppen met doorgeven en blijven dicht bij elkaar staan. De ‘doorgegevene’ houdt zich zo stijf als een plank.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•7
Kringzit Materiaal Geen.
Spelverloop Iedereen staat in een kring dichtbij elkaar. Op een teken van de spelbegeleider gaan ze allemaal tegelijk zitten, zodat ze op de schoot van hun ‘achterbuurman’ zitten. Enkele aandachtspunten: als iemand valt of uit de kring stapt, moet iedereen naar buiten stappen of vallen. Je binnenste voet staat met zijn punt tegen de hiel van de vorige speler.
Schip Materiaal Stoelen (aantal: zo veel als de helft van het aantal deelnemer + 1).
Spelverloop De hele groep vertrekt vanaf een punt en probeert met behulp van de stoelen aan de overkant van het speelveld te geraken. Niemand mag onderweg de grond raken.
De plank Materiaal Geen.
Spelverloop Een kind staat in het midden van een niet al te grote kring. Het houdt zich zo stijf als een plank en doet de ogen dicht (of wordt geblinddoekt). Dan wordt het kind (zachtjes!) van de ene persoon naar de andere geduwd. De voeten van de “plank” mogen niet van hun plaats komen.
Rollend tapijt Materiaal Geen.
Spelverloop Iedereen ligt op de grond naast elkaar. Iemand ligt in het begin van de rij op de achterwerken van de andere spelers. Als iedereen tegelijk begint te rollen in één richting, wordt de persoon die bovenop ligt, vooruit gerold.
Blinde slang op wandel Materiaal Een touw, blinddoeken.
Spelverloop Iedereen krijgt een blinddoek om en houdt het touw vast in zijn rechterhand. Dan wordt er onder begeleiding een bepaald parcours afgelegd. Dit kan ook zonder blinddoek en touw. De eerste legt gewoon een parcours af en de rest volgt. Je kan dit ook combineren met verschillende manieren van voortbewegen (springen, kruipen, grote stappen...).
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•8
Spiegelen Materiaal Geen.
Spelverloop De spelers stellen zich per twee op tegenover elkaar. Eén van beiden begint langzaam t(e bewegen, de andere gaat als een spiegelbeeld de bewegingen nadoen. Dit kan ook met vier of een grotere groep in 2 rijen. Tips voor de aangever : eerst langzaam en geleidelijk bewegen, zodat je spiegelbeeld kan volgen. Tracht eens naar de grond toe te bewegen. Beweeg ook eens ver of heel dichtbij “de spiegel”.
Schaduwen Materiaal Geen.
Spelverloop Zet de kinderen per twee achter elkaar. Het eerste kind begint te bewegen (springen, lopen, kruipen...). Het tweede kind speelt schaduw van het eerste en tracht de bewegingen precies na te doen. Verschillende begeleidende muziekjes maken het spel prettiger, en geven aanleiding tot andere manieren van (voort)bewegen (bijvoorbeeld themamuziek van “the pink panther”).
Parachutespel Materiaal Een parachute, bal.
Spelverloop Iedereen verspreidt zich rond de parachute en houdt hem met twee handen vast. Er zijn verschillende spelen mogelijk. De zee wordt nagebootst. Iedereen beweegt zijn handen in een constante beweging lichtjes van boven naar beneden en terug. Er kan ook een storm opsteken door de handen veel vlugger te bewegen of met de armen te zwaaien. Je kan iemand (of een paar spelers) in het midden laten liggen en variëren naar kracht van de “zee”. Dit is zeer rustgevend. Er wordt een bal in het midden van de parachute gelegd. Door gezamenlijk door de knieën te gaan en op een teken samen op te staan terwijl je je armen boven je hoofd strekt, kan de bal worden opgegooid en terug opgevangen. Iedereen krijgt een nummer. Als je nummer wordt uitgesproken door de spelleider, verdwijn je onder de parachute en neem je de plaats in van een andere speler met hetzelfde nummer. De andere nummers houden de parachute vast en bootsen de zee na (zoals hierboven beschreven). Als je allemaal de parachute tegelijkertijd boven je hoofd steekt en op een teken allemaal tegelijk gaat zitten op de parachute (die je uiteraard vasthoudt!), heb je een tent.
8.6
Andere spelen Eén, twee, drie, piano Materiaal Krijt.
Spelverloop Trek een krijtlijn op een bepaalde afstand van de muur. De kinderen plaatsen zich achter de lijn. Een kind staat bij de muur met het gezicht ernaar toegekeerd. De kinderen bewegen naar de muur totdat diegene bij de muur ‘één, twee, drie, piano’ zegt en zich omdraait. De kinderen moeten Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
•9
blijven staan zonder te bewegen. Wie toch betrapt wordt op een beweging moet terug beginnen bij de krijtlijn. De winnaar is diegene die de muur kan bereiken. Hij of zij neemt nu plaats aan de muur en het spel kan opnieuw beginnen.
Touw-evenwicht Materiaal Een dik touw, twee verhogingen waar je maar net met twee voeten kunt op staan (bijvoorbeeld omgedraaide emmers).
Spelverloop Twee spelers gaan op de verhoging staan en houden het touw vast. Zij proberen elkaar uit evenwicht te brengen door hard aan het touw te trekken of door het juist onverwacht los te laten. Het is in dit spel geen kwestie van zo hard mogelijk trekken, integendeel, hoe agressiever je trekt, des te meer kans heb je dat je van je verhoging valt.
Britse buldog Materiaal Krijt.
Spelverloop Op een rechthoekig speelveld staan vier spelers in het midden, de Buldogs. De overige spelers moeten overlopen van de ene naar de andere zijde. De Buldogs proberen de overstekende spelers te pakken en op te tillen terwijl ze zeggen: “1-2-3 Britse Buldog”. De opgetilde spelers zijn dan ook Buldogs. De overstekende spelers zijn vrij achter de grenslijn. Het spel eindigt wanneer er alleen nog maar Buldogs zijn.
Tussen vuur en vlam Materiaal Een das (of wimpel of iets dergelijks).
Spelverloop Alle spelers staan in een kring. Iemand loopt rond met een das en stopt ergens tussen 2 personen. Deze 2 personen lopen nu zo snel mogelijk rond de kring, en proberen de das te pakken. Hij die het eerst rond is, mag de volgende slachtoffers kiezen.
Variaties Als de 2 personen elkaar kruisen, moeten ze een opdracht doen, bijvoorbeeld handen schudden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 10
8.7
Grote spelen Olympische Spelen Verdeel de kinderen geef elk groepje een vaste begeleider. Je kan ook bij elk spelletje een vaste begeleider zetten. Je kan bijvoorbeeld in de voormiddag een soort van Vlaamse kermis doen, maar met onderstaande spelletjes. De kinderen mogen dan kiezen wat ze doen. In de namiddag speel je dan de groepsspelletjes. De spelen beginnen altijd met het aansteken van het olympisch vuur. Het blijft branden tot het aan het eind van de spelen feestelijk gedoofd wordt. Hiervoor kan je bijvoorbeeld een zelfgemaakte fakkel in de grond stoppen en aansteken.
Speerwerpen Materiaal Een stok van ongeveer een meter lang, lintmeter om afstand te meten, hoepel, markeermateriaal.
Spelverloop Er hangt een ring (een hoepel of iets dergelijks) op ongeveer de gemiddelde schouderhoogte van de deelnemers. De speerwerper zet zich op de werplijn op ongeveer 5m van de ring. Deze afstand kan verminderd worden als er kleinere kinderen tussen zitten. Met een zwaaibeweging wordt het voorwerp door de ring gegooid. Daar waar het neervalt wordt een steen gelegd. Als een speer niet door de ring gaat telt deze worp niet, maar krijgen ze een tweede werpkans.
Discuswerpen Materiaal Een frisbee.
Spelverloop Elke deelnemer mag 10 maal naar het doel gooien (je kan bijvoorbeeld de hoepel van daarnet hergebruiken) van op een afstand van 20 meter. Het eerste doelpunt is goed voor 1 punt, het tweede voor 2 punten, het derde voor 4 punten...
Pindatennis Materiaal Emmers, vliegenmeppers en ongepelde pindanoten.
Spelverloop Je krijgt een vliegenmepper en een bakje pinda’s. Je moet proberen de pinda’s in een emmer te slaan die 5 meter verder staat. Na 2 minuten wordt gekeken hoeveel pinda’s er in de emmers zitten. Voor elke goed gemikte pindanoot krijg je 1 punt.
Paalschieten Materiaal Een paal, blikje, voetbal .
Spelverloop De paal wordt in de grond gestoken en bovenop wordt er een blikje gezet. De voetballer gaat op een lijn staan minimum 3 meter ver van de paal (maximum 10meter). Hij schiet zodanig dat de bal de paal raakt en het blikje eraf valt. Je mag ook het blikje raken. Elk raak schot levert een punt op. Hoeveel tijd / kansen hij heeft kan je zelf bepalen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 11
Scherpschieten Materiaal Waterpistolen, 20 bekertjes, watervaste stift, emmer met water, tafel.
Spelverloop Op ieder bekertje wordt een getal van 0 tot 10 geschreven. Daarna worden ze naast elkaar op een tafel gezet. Iedere schutter krijgt 1 minuut om zoveel mogelijk bekertjes omver te schieten. Als de tijd om is worden de getallen van de geschoten bekertjes opgeteld. Om het iets moeilijker te maken kan je de bekertjes met een hoog nummer vullen met wat water.
Zweef bollo-smito Materiaal Schommels, metalen blikjes, balletjes gevuld met rijst of zand, tafel.
Spelverloop De speler gaat met zijn buik op de schommel liggen, terwijl iemand hem duwt. Op de grond liggen de balletjes. Tijdens het passeren neemt de speler op de schommel 1 bal op. Eenmaal op het hoogste punt aangekomen gooit hij de bal naar de opgestelde blikkendoos-piramide. Hij moet proberen met 3 ballen de piramide omver te werpen. Als de 3 ballen gegooid zijn worden de punten geteld, 1 punt per omvergeworpen blik. Daarna is het aan de volgende.
Estafette met ballonnen Materiaal Ballonnen, (papieren / kartonnen) borden.
Spelverloop Er starten 2 ploegen tegelijkertijd. Elk eerste kind krijgt een papieren bord met een ballon er los op. Als het startsignaal klinkt starten ze, zonder de ballon te laten vallen, naar een keerpunt. Als ze daar aan gekomen zijn, lopen ze rond dit punt(b.v. een stoel) en keren ze terug naar hun vertrekpunt. Het bordje met de ballon erop geven ze door aan de volgende. Je mag de ballon niet vasthouden met je hoofd of je handen. Het groepje dat het grootste aantal kinderen heeft laten heen en weer lopen, krijgt het meeste punten. Geef 2 punten per persoon.
Monster-volleybal Materiaal Vlaggetjes, sjaaltjes, ballonnen, touw en stokken.
Spelverloop Een klein volleybalveld van ongeveer 5 meter breed en 10 meter lang wordt afgebakend met vlaggetjes. Precies in het midden wordt over de breedte een lijn gespannen op 1,5 meter hoogte. Zet 3 kinderen van dezelfde ploeg naast elkaar. Deze groepjes steken hun handen omhoog en de handen die tegen elkaar komen, worden aan elkaar gebonden met sjaaltjes. Zo ontstaat er een vierhandig volleybalmonster. Dan wordt er een ballon in het veld gegooid, die van het ene plein naar het andere wordt gespeeld, zonder de grond te raken. Als dit toch gebeurt krijgt de andere ploeg een punt. Zodra er 1 ploeg 2 punten heeft, wissel je van spelers en van kant.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 12
Spel Zonder Grenzen De proeven waaruit het spel bestaat, zijn allemaal van het type ‘estafette’ en dus uitstekend geschikt om het groepen mogelijk te maken zich met elkaar te meten. Zorg voor ploegen die even sterk zijn. Een estafette kan je ombouwen en inkleden voor elke leeftijdsgroep. Laat elke ploeg een kapitein aanduiden.
Indeling van het terrein Op de grond wordt voor elke ploeg een gang getekend met behulp van krijt.
Kapitein In elke ploeg is er een kapitein. Hij haalt het materieel en brengt het terug. Hij stelt de ploegen ook op.
Punten De ploeg die op een nummer wint, krijgt zoveel punten als er ploegen zijn. De tweede één minder en zo verder.
Jokers Voor elk spel kan de kapitein zijn joker inzetten. Dit betekent, dat de behaalde punten voor dat spel verdubbeld worden. Zo’n joker mag slechts één keer worden gebruikt. Het inzetten moet gebeuren voor het spel begint. Dit mag dus tot vlak na de speluitleg.
Punten In het geval van een gelijke stand wordt een bijkomende proef gehouden
Knikkerestafette Materiaal Een soepbord, lepel, knikkers.
Spelverloop Op het einde van elke baan staat een soepbord. De eerste kandidaat vertrekt bij het signaal, met een lepel (met de steel) in de mond en een knikker in de lepel. Iedereen moet de knikker in het bord deponeren nog steeds met een lepel in de mond. Wie dat gedaan heeft, holt terug, raakt de tweede speler aan en die vertrekt. Valt de knikker, dan keert de kandidaat terug naar de startlijn.
Tijdslimiet 5 minuten. Dan worden de knikkers in de borden geteld. Is een ploeg klaar (als alle spelers van de ploeg gelopen hebben) vóór het verstrijken van de tijd, dan wordt het spel onmiddellijk stopgezet.
Kruiwagenrennen Spelverloop Aan de startlijn staan twee kandidaten van elke ploeg. De eerste gaat op handen en voeten staan, de benen gestrekt, handen achter de lijn. De tweede houdt zijn enkels vast en tilt zijn voeten op. Op het sein vertrekt het eerste stel van elke ploeg. De eerste beweegt zich dus enkel met zijn handen voort, de tweede wandelt erachter, met de enkels van de eerste in zijn handen. Aan het einde van de baan worden de rollen omgewisseld, ze keren terug en wanneer het eerste paar de startlijn weer overschrijdt, mag het tweede vertrekken.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 13
Balestafette Materiaal Een bal, bij voorkeur een basketbal.
Spelverloop De eerste deelnemer krijgt een (basket)bal en loopt ermee, al kaatsend met de rechterhand naar de overkant. Daar wisselt hij van hand en dribbelt terug. Hij mag de bal pas na het overschrijden van de startlijn aan de tweede doorgeven.
Erwtenestafette Materiaal Een bord, droge erwten, rietjes.
Spelverloop Op 5 meter van de startlijn wordt een bord neergezet met zoveel droge erwten als er spelers zijn. Bij het startsignaal loopt de eerste speler naar het bord, zuigt een erwt aan een drinkrietje vast en probeert die daar te houden totdat hij weer over de startlijn is. Valt de erwt, dan legt men hem terug in het bord en begint opnieuw.
Paard- en ruiterestafette Spelverloop De spelers vormen paren. De ene speler draagt de andere op zijn rug naar de overzijde. Daar wordt gewisseld. De ruiter mag onderweg de grond niet raken, anders moet er opnieuw worden gestart vanaf de startlijn.
Pinguinrace Materiaal Een bal.
Spelverloop Bij dit spel komt het erop aan een bal tussen de knieën te klemmen en hem daar te houden gedurende het parcours. Na het overschrijden van de lijn wordt er gewisseld.
Koppelestafette Spelverloop Bij het startsein pakt de eerste deelnemer de tweede bij de hand en samen lopen ze naar de overkant. Daar blijft de eerste deelnemer achter. De tweede loopt terug en haalt de derde. Deze rent terug om de vierde enz. De laatste wordt alleen gehaald en hoeft niet terug te lopen.
Siamese tweelingen Materiaal Keukenhanddoeken of repen stof.
Spelverloop De ploegen stellen zich paargewijs op. De kapitein van elke ploeg bindt linkerenkel van de ene van het koppel aan de rechterenkel van de andere met een keukenhanddoek. Bij het startsein loopt het koppel naar de overkant en komt terug. Wanneer het paar eenmaal over de startlijn is, maakt de kapitein de handdoek los en bindt er de benen van het tweede paar mee vast... Indien de handdoek losgaat, moet het stel naar de startlijn terugkeren om opnieuw aan elkaar te worden vastgebonden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 14
Siamese drielingen Materiaal Een bal.
Spelverloop Elk paar klemt een bal tussen de hoofden, houdt de handen op de rug en moet zo de afstand afleggen. Valt de bal dan gaan ze terug naar de startlijn en beginnen opnieuw.
Druppelestafette Materiaal Een maatglas/emmer, soepbord.
Spelverloop Om beurten brengt elk lid van de ploeg een hoeveelheid water in een soepbord met gestrekte armen boven het hoofd over naar een maatglas. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel zet je een tijdslimiet, waarna de inhouden worden nagemeten, of laat je ze doorgaan tot het maatglas vol is.
Klerenestafette Materiaal Over de afstand verspreid leg je een reeks kledingstukken: handschoenen, rubberlaarzen van een grote maat, trui, anorak, trainingsbroek, muts...
Spelverloop De eerste vertrekt, trekt alle kleren aan, loopt naar het eindpunt, keert terug en legt onderweg alle kleren op hun oorspronkelijke plaats terug. Dan vertrekt de volgende enz.
Plankjesestafette Materiaal Plankjes van ongeveer 25x40 cm.
Spelverloop Iedere ploeg heeft 2 plankjes. Iedere deelnemer moet, steeds op de plankjes en deze verplaatsend, de afstand afleggen zonder de grond met de voeten te raken. Raak je toch de grond dan moet je terugkeren naar de startlijn.
Zaklopen Materiaal Een jutezak.
Spelverloop Elk om beurt om ter snelst, springend in een jutezak, een afstand afleggen.
Houd ze brandend! Materiaal Lucifers, kaars.
Spelverloop De eerste speler krijgt een kaars en een doosje lucifers. Op het sein moet hij de kaars aansteken, de lucifers aan de tweede geven en vertrekken. Gaat zijn kaars uit, dan moet hij naar de startlijn terugkeren om hem te laten aansteken. Is hij al op de terugweg dan keert hij terug naar die lijn en steekt de kaars aan met de lucifers die daar liggen.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 15
Woordestafette Materiaal Aan het einde van de baan liggen op een tafel, of een doek, een aantal kaartjes. Op de onderkant staat een letter.
Spelverloop De spelers krijgen een woord opgegeven. De eerste loopt naar de stapel. Hij mag twee kaartjes omkeren. Vindt hij letters die in het woord voorkomen, dan neemt hij die mee, anders keert hij de kaartjes weer met de blancozijde naar boven. De ploeg die het eerst het volledige woord heeft, wint. Van de andere worden de reeds gevonden letters geteld.
Bokalenestafette Materiaal Zorg voor een aantal gelijkvormige jampotjes met schroefdeksel. Doe in elke pot zoveel knikkers als er spelers zijn. Plaats hem omgekeerd op het einde van de baan.
Spelverloop De race bestaat erin, dat elke speler naar het eindpunt loopt, de pot pakt, het deksel eraf schroeft, een knikker eruit haalt, het deksel weer op de pot draait en hem weer omgekeerd neerzet. Hij zal dus verplicht zijn het deksel behoorlijk vast te schroeven. Dan holt hij met zijn buit tot bij de volgende speler, die op zijn beurt vertrekt.
Familiespel Voorbereiding Dit is een spel, gespeeld in teams van twee personen. Elke ploeg bestaat uit een ouder en zijn kind. De bedoeling is dat ze zo goed mogelijk samenwerken, om zo lang mogelijk aan het spel te kunnen deelnemen. Na elk onderdeel van het spel zullen er teams worden uitgeschakeld. In het begin van het spel zullen er meer teams tegelijkertijd afvallen, om de groep kleiner te maken. Vanaf het moment dat er 6 teams overblijven (na het tweede spel), wordt er telkens 1 team per spel uitgeschakeld. Uiteindelijk blijft er 1 team over, en dat zijn de winnaars van het spel.
Materiaal Hoeden, muziek, scorebord, chronometer, grote dobbelsteen, cricketspel (of bal met hockeystick), emmers, kegels, ballonnen, stoelen, afbeelding dier, staartprikker, blinddoek, springtouwen, antwoorden op selectievragen, prijzen. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 16
Spelverloop
Hoedspel Het eerste spel wordt gespeeld door de kinderen van alle teams. Ze gaan in een grote kring staan, gezicht naar het midden. Iemand krijgt een hoed op zijn hoofd. Wanneer de muziek begint te spelen, wordt de hoed doorgegeven, door deze op het hoofd van de persoon aan de rechterkant te zetten. Plots stopt de muziek, en de persoon met de hoed op het hoofd valt af. Speel tot ongeveer de helft van de groep afvalt. (Wanneer de groep heel groot is, kan je meer hoeden in de kring laten rondgaan).
Dobbelen De ouders gooien om beurt met de dobbelsteen. De eerste 6 ouders die het hoogste getal geworpen hebben, blijven over.
Bal en kegelspel Dit spel wordt door de 2 teamgenoten samen gespeeld. Er worden enkele kegels op een lijn gezet. De teamgenoten staan klaar aan de startlijn. Achter de kegels ligt een emmer. Ze krijgen 1 minuut tijd om zo veel mogelijk ballen zigzaggend met een cricketstok (of een hockeystick) in de emmer te brengen. Wanneer de bal in de emmer ligt, mag het andere teamlid vertrekken. De ploeg die het minste ballen in de emmer krijgt, valt af. Bij gelijk stand kan je een wedstrijdje spelen waarbij de kinderen om het snelst de bal in de emmer krijgen.
Ballonzitten Weer een samenwerkingsspel. De 2 teamleden staan aan de startlijn. Op enkele meters afstand staat 1 stoel per team. Eén van de 2 teamleden blaast een ballon op, de andere loopt ermee naar de stoel en zit erop tot de ballon stuk is. Dan loopt hij terug naar de startlijn voor een nieuwe ballon. Dit herhaalt hij tot de tijd om is. Het team met de minste stukke ballonen valt af.
Staartsteken Eén van de teamleden krijgt een blinddoek, en een staart in de hand. Het andere teamlid is de coach. Ergens op een afstand staat een afbeelding van een dier dat zijn staart mist. De coach moet de geblinddoekte naar de juiste plaats brengen en de staart op de juiste plaats laten steken. Maar opgelet: aanraken mag niet, enkel spreken! Na dit spel blijven er nog 3 teams over.
Touwtjespringen Hier moet ieder team samen springen in een touw. Ze krijgen 1 minuut om zoveel mogelijk te springen. Na deze proef zijn we nog met 2 teams.
Selectievragen Eén van de teams zal winnaar worden. Na al deze doe-opdrachten, nu enkele selectievragen. Hoeveel mensen wonen er op dit moment in ons centrum? Geef 10 nationaliteiten van mensen die bij ons verblijven? ... Wanneer beide teams dezelfde scores hebben, zal de dobbelsteen bepalen wie de winnaar is.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 17
Een spel over eerste hulp bij kapotte knieën Een voor- of een namiddag korte spelletjes en toneeltjes, zorgt ervoor dat de kinderen zelf een schaafwonde kunnen verzorgen. Veel kennis over eerste hulp heb je als begeleider niet nodig. Wat je wel moet weten, staat in de speluitleg. De toneeltjes hebben niet veel woorden nodig. De kinderen hoeven dus ook geen grote kennis van het Nederlands te hebben.
Inkleding Een acteur-dokter heb je nodig, maar verder kan je de inkleding volledig variëren. Ons voorbeeld komt uit een speelweek met als thema heksen en tovenaars.
Toneel 1 Materiaal Een doktersjas, verkleedkleren voor heks en tovenaar, bezems, een GSM, een lege verzorgingstas.
Spelverloop Een heks en een tovenaar zijn beiden onderweg op hun bezem. Als ze elkaar tegenkomen, botsen ze tegen elkaar en vallen op de grond. De tovenaar grijpt naar zijn enkel, de heks naar haar knie. De knie van de heks is geschaafd (rood en vuil). Gelukkig heeft één van hen een GSM bij en met grote gebaren belt de heks om hulp. De tovenaar-dokter komt aangevlogen met zijn verzorgingstas. Wanneer hij die open maakt, ziet hij dat die leeg is. Hij vraagt om hulp aan de kinderen die toekijken en legt het volgende spel uit.
Eerste hulpestafette Materiaal Voor elke ploeg (dus ten minste 2): een lege doos of verzorgingstas, een washandje, een stuk zeep, een handdoek, een schaar, kleefpleister, kompres(sen), een flesje ontsmettingsmiddel, wondpleister(s) (eventueel ook nog windel, driehoeksverband… hoe meer materiaal, hoe langer de estafette duurt. Zorg dat iedereen zeker 1 keer kan lopen, dus evenveel voorwerpen als kinderen in een ploeg).
Spelverloop Twee of meer ploegen staan achter de vertreklijn waar ook een verzorgingstas ligt. Verderop staat voor elke ploeg een doos met het materiaal dat in de tas moet. Bij het startsein vertrekt van elke ploeg iemand om één voorwerp te gaan halen en in de eigen tas te leggen. De spelers lopen om de beurt tot de doos leeg en de tas gevuld is. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 18
Toneel 2 Materiaal Verkleedkledij voor alle personages, gevulde verzorgingstas, kommetje water.
Spelverloop Het toneeltje wordt een stukje herhaald: De heks en de tovenaar liggen op de grond en de dokter komt eraan. Zijn tas is deze keer gevuld en hij verzorgt de heks terwijl de kinderen meekijken.
Volgorde van de verzorging: 1 Je laat het slachtoffer zitten, ondertussen probeer je wat te troosten en vraag je wat er gebeurd is. 2 Voor je de wonde verzorgt, moet je eerst je handen wassen met water en zeep. Droog ze ook goed af. 3 Met een proper washandje, met water en (neutrale) zeep reinig je de omgeving van de wonde en daarna de wonde zelf. 4 Op een steriel kompres breng je ontsmettingsmiddel aan en je ontsmet de wonde met het kompres. 5 Nadien dek je de wonde steriel af met een wondpleister of steriel kompres met kleefpleister. Als de kinderen dit gezien hebben, zijn ze klaar voor het volgende spel.
Wondverzorgdatjehetsnelstbent! Materiaal 7 keer een reeks van 5 kaartjes met de stappen van de wondverzorging erop (te kopiëren van pag. 20).
Spelverloop Twee of meer ploegen staan achter de vertreklijn. Achteraan het spelterrein liggen alle kaartjes door elkaar met de blanco zijde naar boven. De ploegen moeten zoveel mogelijk wondjes verzorgen. Dat kan door de kaartjes in de juiste volgorde terug te brengen. 1. een stoel, 2. handen (wassen), 3. zeep (om wonde uit te wassen), 4. ontsmettingsmiddel, 5. wondpleister, 6. stoel, 7. … Van iedere ploeg loopt dus iemand om een kaartje om te draaien. Draait hij het kaartje om dat de groep nodig heeft, mag hij het meenemen. Is het een ander kaartje (klopt de volgorde niet) loopt hij met lege handen terug en mag de volgende proberen. De groep die het meeste reeksen volledig heeft, is de winnaar.
Toneel 3 Materiaal Kommetje water, washandje, zeep, stoel, voldoende kompressen, kleefpleister, eventueel wondpleisters. Brancard (die kan je ook zelf maken, op Nepalese wijze, met een deken en twee bezemstelen. Kijk eens op de tekening.)
Spelverloop De heks is opnieuw gewond, maar de kinderen mogen nu zelf één voor één de knie van de heks verzorgen (of misschien beide knieën als het wachten te lang dreigt te duren). Nadien gaat de aandacht naar de tovenaar, die nog steeds een zere enkel heeft. Hij kan er niet op staan. De dokter roept extra hulp in (extra begeleider of de heks) en samen leggen ze de tovenaar op een brancard en voeren hem weg. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 19
Brancardrace Materiaal 2 brancards (of 4 bezemstelen en 2 dekens), materiaal voor een hindernissenparcours.
Spelverloop Twee of meer ploegen leggen met een brancard om het eerst het zelfde hindernissenparcours af. Per 2 spelers wordt de brancard over het parcours gedragen. Het slachtoffer is een bal die niet van de brancard mag vallen (anders moeten ze opnieuw beginnen). Aan het einde van het parcours nemen ze alles bij elkaar, lopen terug en gaan bij hun ploeg zitten. De twee volgenden mogen vertrekken.
1
2
3
4
Een brancard op Nepalese wijze. Dit spel werd gemaakt door medewerkers van de werkgroep OPA 2001 en uitgetest in het opvangcentrum van Linkeroever en Overpelt.
Kaarten voor het spel ‘Wondverzorgdatjehetsnelstbent’. Kopieer deze reeks 7 keer en knip ze uit.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 20
Eén tegen allen – allen voor pannenkoeken! Inkleding Een tovenaar zoekt hulp. Hij wil een zieke elf genezen en heeft wel een recept, maar geen ingrediënten. Een meevaller is dat het recept niet één of ander vies ding is, maar dat de elf nood heeft aan pannenkoeken om te genezen.
Materiaal Ingrediënten: suiker, bloem, melk, eieren, boter, vanillesuiker, siroop, recept voor pannenkoeken. Keukenmateriaal: pan, klopper, lepel, kom, weegschaal, vuur. Personages: heks, tovenaar en elf. Spelmateriaal: flap of bord met alle activiteiten, 30 ballonnen, schmink, 2 emmers, papier, kleurpotloden,voetbal, basketbal, sjortouw, theelepeltje, 10 bekertjes, ijzerdraad, 5 tekeningen, verf, 2 grote stukken papier, veel windels, suikerklontje, groot laken.
Spelverloop Om ingrediënten te bekomen moeten de kinderen opdrachten vervullen. Per opdracht krijgen ze iets dat nodig is om de pannenkoeken te kunnen maken. Samen moeten ze zorgen dat alle opdrachten gedaan worden. Er is ook een heks in het spel voor als het allemaal wat te snel gaat. Zij kan dingen wegnemen die de kinderen al hebben verdiend, zodat ze een nieuwe opdracht moeten doen.
Opdrachten (naar eigen smaak te variëren) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
50 vlechtjes maken in iemands haar (suiker) 20 ballonnen opblazen tot ze knallen (bloem) 30 kledingstukken aandoen bij iemand (melk) een jongen in een meisje verkleden en schminken (melk) 1 emmer water overbrengen naar een andere emmer (ei) 20 keer heen en weer kruiwagen rijden (nog een ei) grappige tekening maken over … (en nog een ei) 10 waterballonnen kapotzitten (boter) 50 doelschoppen (vanillesuiker) 50 keer scoren in een basketbalring (siroop) voor elk kind met bloemen een ketting maken (pan) stoel maken en versieren met hout uit het bos (kom) emmer water met een theelepeltje in bekertjes scheppen (klopper) met ijzerdraad een auto maken die kan rijden (lepel) elk kind drinkt met gestrekte arm een beker water leeg (weegschaal) mensenpiramide maken (4 kinderen liggen op hun buik, 3 daarop, en zo verder) 5 tekeningen inkleuren van elk kind een hand en een voet op een papier ‘afdrukken’ de zieke elf inpakken in met windels samen op een stuk papier staan suikerklontje van een touwtje opeten 2 kinderen wisselen van kleren (achter een doek) 100 grassprietjes verzamelen 100 meter koprollen kinderen met voeten aan elkaar 100 meter laten stappen
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 21
Een quiz vol actie! Een actief avondje quizzen met een groep tieners? Hier volgen de tips! Je speelt deze quiz met 2, 3, 4 of veel meer ploegen. Het is het leukst is als ploegjes toch zeker met 4 à 5 personen zijn, zodat er ook evenveel stellen hersenen samen zitten voor de oplossingen. Het gaat hem niet alleen om vragen naar een antwoord. De quiz bestaat uit een aantal vragen, maar ook uit raadsels en praktische proeven. Een voorstel voor de puntentelling: voorzie voor elke ploeg een foto op groot formaat (minstens A3, dit kan ook een poster zijn) die je in 15 of meer stukken knipt. Per juist antwoord of geslaagde proef, wordt één stuk van de foto gegeven. De ploegen spelen erom om als eerste hun foto te vervolledigen. Voorzie behalve een quizmaster ook zeker minstens 1 jurylid en een assistent(e). Dat bevordert het vlot klaarzetten en afhandelen van de proeven. De taal van de quiz? Die kiezen jullie zelf!
Proeven, vragen en raadsels: 1 Elke speler krijgt een kaartje met de naam van zijn of haar eigen land. Welke ploeg slaagt erin alle kaartjes juist op de blinde kaart te spelden? 2 Een raadsel: Een vierkant rooster met 16 vlakjes moet ingekleurd worden. Daarbij moet rekening gehouden worden met volgende opdrachtjes: 4 vierkantjes moeten blauw zijn, 3 vierkantjes rood, 3 vierkantjes wit, 3 vierkantjes groen, 3 vierkantjes geel, en geen kleur mag méér dan eens in een kolom, rij, of op een diagonaal voorkomen.
Welke ploeg kleurt het juist in? (een oplossing: GR
W
BL
GE
BL
GE
RO
GR
RO
GR
W
BL
W
BL
GE
RO Maar ook anderen zijn mogelijk natuurlijk)
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 22
3 Een praktische proef: welke ploeg maakt de langste klerenketting? (Enkel kleren die ze dragen tellen mee, misschien moet je vooraf bepalen hoe ver ze mogen gaan.) 4 Opdracht: schrijf een gedicht van 8 lijnen in Nederlands, Frans of Engels. 5 Een muziekvraag: herken de 5 muziekfragmenten (hedendaagse muziek waarvan ze titel of uitvoerder moeten kunnen geven). 6 Een praktische proef: elke ploeg mag 1 afgevaardigde sturen. Wie van hen krijgt het eerst de balpenn die aan een touwtje rond de heupen bengelt, in de fles, zonder daarbij zijn of haar handen te gebruiken? 7 Een beeldvraag: welke staatshoofden en politici staan op volgende foto’s (b.v.: Albert II, Saddam Houssein, George Bush, Kofi Annan, Guy Verhofstad ...)
8 Een rekenoefening: hoeveel is 144 : 12 - 6 + (- 3)? (Deze uitkomst is 3, maar natuurlijk kan eender welke andere rekenoefening ook, om hen even aan het cijferen te zetten.) 9 Een tekenopdracht: elke ploeg stuurt 1 tekenaar naar voor. Alle tekenaars krijgen dezelfde opdracht en tekenen elk voor hun eigen groep. Welke groep raadt het eerst wat er getekend wordt? (Opdrachtjes? Een aantal voorwerpen of begrippen die de deelnemers kennen in de taal van de quiz.) 10 Welke zijn de hoofdsteden van: Zwitserland, Zimbabwe, Brazilië, Polen, Pakistan... 11 Nog een raadsel: je hebt een ronde taart. Die moet in 8 gelijke stukken verdeeld worden. De moeilijkheid: je mag maar 3 keer een rechte snede maken! (het antwoord:
12 Een praktische proef: van elke ploeg mag iemand een smaaktest komen afleggen. Wie herkent geblinddoekt de meeste producten? (b.v.: azijn, olijfolie, ui, zout, citroen, hagelslag ...) 13 Nog een beeldvraag: welke beroemdheden herkennen de ploegen op de getoonde reeks foto’s? (b.v.: Arnold Schwarzenegger, Naomi Campbell, Tupac, Kim Clijsters, Bart Simpson... De beelden pas je best aan aan de leeftijden van het publiek en de bekenden van het moment.)
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 23
14 Nog een muziekvraag: je leest enkele fragmentjes tekst of geeft ze op papier. Uit welke hedendaagse songs komen ze? 15 Een praktische proef voor iedereen: limbodansen! De hele groep begint te dansen onder een stok op redelijke hoogte. Welke ploeg heeft de soepelste danser(es) en hoe laag kan hij of zij?
Afsluiter Als alle vragen de revue zijn gepasseerd, rest je nog een winnaar bekend te maken, namelijk... die ploeg die zijn foto het verst vervolledigd heeft! Misschien hebben jullie zelfs een prijs voor de winnaars? Misschien is de groep ook opgewarmd voor meer muziek en een feestje? Veel plezier!
Materiaal • Voor elke ploeg een foto of affiche in evenveel stukken • Pennen voor de deelnemers • Papier • Een cassette- of cd-speler • Een prijs voor de winnende ploeg? voor: 1 een blinde wereldkaart een kaartje met speldje per speler om zijn/haar land op te schrijven 2 gekopieerde opgave (lege rooster) per ploeg (te kopiëren uit dit draaiboek) blauwe, rode, groene en gele stift of potlood per ploeg 5 een cassette of cd met hedendaagse muziekfragmenten (en een lijstje met titels en uitvoer ders voor de jury) 6 een lege fles per ploeg een balpen aan een touw per ploeg 7 A4-prenten van beroemde politici en staatshoofden (gemakkelijk te vinden op internet) 9 grote flappen papier dikke stiften enkele tekenopdrachtjes 11 een tekening met de juiste oplossing (te kopiëren uit dit draaiboek) 12 een aantal etenswaren om te laten proeven blinddoeken 13 A4-prenten van beroemde popsterren en sportfiguren (gemakkelijk te vinden op internet) 14 enkele lijntjes tekst uit hedendaagse songs eventueel ook de nummertje op cassette of cd om de oplossing te laten horen 15 een leuk muziekje een bezemsteel
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 8
• 24
9 Knutselen 9.1
Inleiding Als je knutselactiviteiten begeleidt heb je niet echt veel ‘taal’ nodig. Meestal volstaat het om bepaalde zaken voor te doen. Demonstraties zeggen dikwijls veel meer dan woorden. Je bent dan uiteraard wel ‘verplicht’ om mee te knutselen. Help de kinderen met die dingen waar ze het moeilijk mee hebben, maar probeer ze wel zo zelfstandig mogelijk te laten werken. De kinderen zullen veel meer waarde hechten aan hun resultaat als ze het zelf hebben gemaakt. Zorg steeds voor een voorbeeldje, zodat de kinderen weten waar ze naartoe werken.
9.2
Knutselbegeleiding Enkele puntjes op een rij: Zorg ervoor dat • elk kind zijn eigen materiaal heeft; • je elke stap hebt voorbereid en dat je elke tussenstap kan tonen; • je voldoende begeleiders hebt, zodat je de kinderen zo individueel mogelijk kan begeleiden; • je, als begeleider, op een goed zichtbare plaats staat waar alle kinderen je kunnen zien als je iets voordoet; • je geen te lange werkprocessen voorziet; • je op tijd een pauze inlast zodat de kinderen zich een beetje kunnen uitleven.
9.3
Verschillende knutselwerkjes Werken met kleur Muurtekening Materiaal Papier, tape, stift, verf. Hang verschillende stroken papier tegen de muur totdat deze bijna volledig bedekt is. Laat alle kin-deren er iets op tekenen of teken iets voor en laat de kinderen het inkleuren. Werk rond een thema.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•1
Vingerverf Materiaal Papier, vingerverf, vodden, schorten. Hierbij wordt verf met de handen op papier of karton aangebracht. Voor kinderen is dit een hele belevenis om met vingers verf te mengen, te schilderen… Je kan ook variaties maken in de ondergrond: glad, ribkarton, stukjes textiel… Vingerverf kan je kopen in de meeste speelgoedwinkels of winkels gespecialiseerd in knutselmaterialen. Denk eraan de kinderen een schort of een oude t-shirt te laten aantrekken.
Spatten Materiaal Een spatraam, plakkaatverf of ecoline, een oude tandenborstel, vellen stevig papier. Als spatvormen kan je bestaande vormen gebruiken (stroken papier, veren, blokjes hout, bladeren, kammen). De voorwerpen worden op het papier gelegd en daaroverheen kan worden gespat. Je doopt hiervoor voorzichtig de tandenborstel in de verf en wrijft hem stevig over het spatraam. Je kan ook spatvormen tekenen en uitknippen. De spatvormen worden pas verwijderd als de verf droog is.
Krassen Materiaal Tekenpapier, wasco’s, zwarte plakkaatverf, kraspen, toiletzeep. Laat de kinderen een blad volledig inkleuren met wasco’s. Dit kan in banen van verschillende kleuren of gewoon alles door elkaar. Overschilder dit dan met de plakkaatverf aangelengd met een beetje toiletzeep (zo blijft de verf goed dekkend op de vettige ondergrond). Als de verf droog is kan je er met de kraspen een tekening in krassen.
Marmeren Gemarmerd papier kan worden gebruikt als schutbladen in een kaft, als briefpapier of om cadeautjes te verpakken.
Materiaal Kranten om op te werken, wit papier, een platte bak met water, olieverf in verschillende kleuren, terpentijn om de verf te verdunnen, schaar, potjes, stokjes, een oude kam… Bedek je werkvlak met kranten en plaats de waterbak erop. Doe wat verf in de potjes (voor elke kleur een ander potje) en verdun ze met wat terpentijn. Gebruik een stokje om te roeren. Laat van verschillende kleuren één of meer druppels in het water vallen. Strijk met de kam over het wateroppervlak zodat de kleuren zich gaan vermengen, totdat je het resultaat mooi vindt. Leg voorzichtig een vel papier op het water, druk het overal tegen de verf en haal het er dan weer voorzichtig uit. Leg de papieren met de gemarmerde kant naar boven om ze te laten drogen.
Stempelen Materiaal Verf, stempels, (aardappelen, vilt…), papier. Stempelen is een techniek met vele mogelijkheden. Je kan stempelen met stukjes aardappel, ui, vilt, kurkjes, doosjes, draadjes geplakt op een doosje…op wit papier, op stukjes katoen…Wanneer je laat stempelen met ecoline maak je van een stukje vilt een stempelkussentje. Je laat de stempels drukken op de met ecoline bevochtigde stukjes vilt en daarna op het papier of textiel.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•2
Werken met speciale materialen Origami In de bibliotheek zijn er vele boeken te vinden over het vouwen van papier in alle moeilijkheidsgraden. Kies om te beginnen eenvoudige ontwerpen. Maak er vooraf reeds enkele klaar zodat de kinderen weten wat ze gaan knutselen. Daarna doe je het stap voor stap voor. Als je met verschillende begeleiders bent kan je groepjes maken en elk groepje een verschillend ontwerp laten vouwen.
Raffia Materiaal Raffia, een kartonnen cirkel om als mal te gebruiken. Vlecht door een stevige kartonnen mal (zie tekening) raffia. Dit kan met dubbele draad of enkele; bij de enkele moet je dan wel zorgen voor een oneven aantal kartonnen staken. Je hoeft het niet als onderzetter te gebruiken maar ook als wandversiering toepassen.
Poppen Sokpop Materiaal Een sok, schaar, vilt, stof, naaigaren, speldjes, knopen… Allereerst zorg je dat de sok goed schoon is. Dan inknippen bij de teen zoals op de tekening (1), in de opening maak je een bek van een stuk vilt of een andere stevige stof. Deze wordt aan de rand vastgenaaid met siersteken of gewoon stevige grote steken (2). Met spelden zet je de bek vast vooraleer deze vast te naaien. Daarna kan je de kop verder versieren met ogen (knopen), haren van wol, ringetjes als oren enz…
Papieren pop Materiaal Papier, stiften, lijm, stokjes, doos. Je kan een pop 2 maal tekenen en daarna als voor-en achterzijde laten inkleuren. Daarna kleef je beide helften vast met een satéstokje in het midden. Daarna kan je een poppenkast maken van een grote doos en de kinderen zelf verhaaltjes laten verzinnen.
Sierraden maken Materiaal Macramédraad, kralen… Macramédraad leent zich uitstekend tot het maken van sierraden: rijg er kralen aan en knoop ze tot een ketting, een armband…
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•3
Zoutpotjes Materiaal Zout, kleurkrijt, kleine glazen potjes, borden, watten. Kleur het zout door er met krijt overheen te wrijven. Zorg voor voldoende verschillende kleuren. Daarna kunnen de kinderen laag per laag een beetje zout in een potje doen. Afsluiten met een dot watten en dan deksel erop.
Klei Materiaal Klei, schorten, kurken, spatels… Klei is een dankbaar materiaal voor kinderen: het is niet moeilijk maar je kan er ook heel ingewikkelde dingen mee maken, ze kunnen er mee maken wat ze willen (moeten je voorbeeld niet volgen). Zorg wel voor een aantal voorbeelden, dat stimuleert ze om er zelf aan te beginnen. Je kan ook een aantal werktuigen doen gebruiken zoals spatels, kroonkurken en dergelijke om er een reliëf in te tekenen…
Eigen T-shirts maken Materiaal Een T-shirt, karton, schaar, een spuitbus textielverf. Maak met karton een vorm, letters van je naam… Leg deze op je T-shirt en spuit voorzichtig met de spuitbus verf eroverheen. Als de verf droog is kan je de kartonnen vormpjes verwijderen. In plaats van een tekening kunnen de kinderen ook gebruiksvoorwerpen schilderen zoals kapstokken of bokalen. Leg een stuk karton in je T-shirt voor je begint anders verschijnt er ook verf op de achterkant van je T-shirt.
Instrumenten maken Trommelinstrumenten Drumdoos Materiaal Blikken dozen, kartonnen buizen, bloempotten of stevige ronde kartonnen doos, elastiek (dik) of touw, dun leder of stevige plastieken zak. Je knipt het ‘vel’ rond (ongeveer 6 centimeter groter dan de doos). Met een touw maak je het vel vast. Je maakt gaatjes in de onderzijde van de doos en je bevestigt de spandraden. Daarna maak je kleine draadjes om de spanning te verhogen.
Mini drumdoos Materiaal Een kaasdoosje, bamboestokje, touw, grote houten parel (kraal), elastiekjes. Je maakt 2 inkepingen in het kaasdoosje, waarin een bamboestokje van ongeveer 30 centimeter past. Je kleeft het kaasdoosje stevig dicht en bevestigt er een touwtje met een kraal eraan aan. Aan de boven-en onderzijde van het stokje bevestig je een elastiekje, zodat het doosje niet kan wegschuiven.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•4
Trommelpijp Materiaal Een kartonnen pijp (vb tapijtrol van 50 – 60 centimeter, doorsnee 15 centimeter, wanddikte 1 centimeter), kopspijkertjes, sierband, elastiek, ballonnen voor het vel, stijfsel, verf of lak en vernis. Je maakt de klankbuis glad. Je wrijft ze in met stijfsel en laat ze drogen. Daarna lakken, beschilderen en vernissen. Op ongeveer 18 centimeter van de onderkant, 4 ronde klankgaten aanbrengen (ongeveer 15 millimeter). Tromvel opspan-nen met kopspijkertjes. Met sierband afsluiten. Met elastiek een kleinere buis eraan bevestigen.
Drumsticks Materiaal Breinaalden of houten bamboestokjes, kroonkurken, wollen stof of een vilten lapje. Plak de kroonkurk onderaan de breinaald en wikkel het wollen stofje omheen de kroonkurk.
Raspinstrumenten Bamboerasp Materiaal Een bamboestokje, spijker of ijzeren staafje. Je snijdt of zaagt het bamboestokje in de lengte middendoor. Met een vijl maak je groeven op 0,5 centimeter van elkaar. Met een spijker of een ijzeren staafje rasp je over het bamboestokje.
Schuurders Materiaal 2 plankjes, schuurpapier, golfkarton, stokje, schaar. Je bevestigt de stukken schuurpapier (die je op de grootte van de plankjes hebt geknipt) op de plankjes. Als je de plankjes over mekaar wrijft, krijg je een raspend geluid.
Raspplankje Materiaal Een plankje, stof, schuurpapier, golfkarton, stokje, potlood, lijm. Je verdeelt het plankje (met potlood) in 3 delen. Eén deel wordt met stof bekleed, één deel met schuurpapier en één deel met golfkarton. Door er met een stokje over te wrijven, krijg je drie verschillende geluiden.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•5
Schudinstrumenten Schuddoos Materiaal Doosjes, plastic bekertjes, paaseieren uit karton, blikjes, rijst, maïs, erwten… stevig papier. Je vult de omhulsels met rijst, maïs, erwten… en sluit ze af met stevig papier.
Sambablikje Materiaal Een blikje met een dekseltje, stokje van ongeveer 20 cm, steentjes of rijst, elastiekje. Je steekt het stokje door de bodem van het blikje. Je doet de steentjes of de rijst in het blikje. Dit sluit je af en je duwt het stokje verder tot tegen het deksel. Je bevestigt een elastiekje rond het stokje tegen het blikje zodat het stokje niet meer verschuift.
Maracas Materiaal Een kokosnoot, stokje, kleine steentjes, kleefpleister, boor, schroef, zaag en lijm. Je zaagt de kokosnoot doormidden. Je boort er een stokje van ongeveer 12 cm in, liefst met een schroef. Je doet steentjes in de kokosnoot en lijmt de helften terug op elkaar. Daarna vastklemmen en wachten tot het goed droog is. Over de zaaggleuf nog een stukje kleefpleister kleven voor de stevigheid en klaar is kees.
Rinkelinstrumenten Schellenstokje Materiaal Een plankje van ongeveer 30 cm lang en 1 cm dik, 21 kroonkurken, hamer, spijkers. Je haalt het kurkje uit de kroonkurken en slaat de kroonkurken plat. Je bevestigt ze per drie met een spijker op het plankje (op de smalle zijden). Aan het uiteinde hou je ongeveer 6 cm vrij.
Bellenbandje Materiaal Een brede elastiek die rond de hand geschoven kan worden, belletjes, naald en draad. Je naait de belletjes vast op de elastiek en schuift de elastiek rond de hand.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•6
Schellenbellenbezemsteel Materiaal Een bezemsteel van 1 tot 1,5 meter lang, belletjes, kroonkurken, hamer, spijkers, rubber of vilten lapje. Over de ganse lengte van de stok afwisselend platgeslagen kroonkurken en belletjes bevestigen. Bevestig de kroonkurken in groepjes van drie. Laat ruimte om de stok vast te houden.
Klepperinstrumenten Kokofoon Materiaal Een kokosnoot, zaag, schuurpapier. Je zaagt de kokosnoot doormidden en maakt hem leeg. Daarna schuur je de randen glad. Je klopt beide helften tegen mekaar.
Castagnet Materiaal 2 houten potlepels, zaag, kleine boor, touw. Je zaagt één potlepel de steel af. Je legt de holle kanten op elkaar en boort 2 gaatjes. Je bindt de 2 delen met een touwtje aan elkaar.
Werken met voedsel Een snoephuisje Materiaal Een lang stuk karton (minimaal 86x52 cm), 2 à 3 pakken niet gesneden peperkoek, 48 rechthoekige, dunne speculaaskoeken (ongeveer 5,5x7 cm groot), 500 gr poedersuiker, 2 eiwitten, ongeveer 150 gr chocoladeschors of -schilfers, taartparels in diverse kleuren en zilver, enkele pompoenpitten.
Zo ga je te werk • Teken de geveldelen van het huisje aan elkaar vast op karton (volgorde: een zijgevel, de voorgevel, de andere zijgevel, de achtergevel. Snij dit in één stuk uit. Rits de hoeknaden met een hobbymesje (zonder het karton door te snijden) en knik het karton op die naden. Zet het huisje overeind en sluit de open naad met plakband. Snij voor de dakdelen een stuk karton van 28x34 cm, rits dit op de helft (voor twee dakhelften van 28 x 17 cm) en knik het dak op die naad. Plak het dak met plakband op het huisje. • Voor de kleefstof: 1 eiwit met 250 gr poedersuiker goed loskloppen (niet tot sneeuw!) tot u een kleverige vloeistof hebt. • Snij peperkoekplakken van tenminste 1 cm dik. Je kunt de peperkoek ook overlangs snijden, voor grotere plakken, genoeg om er de muren van het huisje mee te bedekken. Plak de peperkoek met het glazuur aan het karton. Bedek het dak met speculaaskoekjes die je dakpansgewijs over elkaar heen plakt met glazuur. • Voor de hoeksteunen de dakspanten: als u geen ‘boomschors’ van chocolade kunt vinden krijg je een even mooi effect met grote chocoladeschilfers. Die kun je kopen of je maakt ze zelf met een grove rasp op een blok melkchocolade of fondant. De schilfers zoveel mogelijk in lengterichting opplakken. • Voor de versiering: als alle plakwerk goed uitgehard is, versier je het huisje naar smaak met opgeplakte taartparels en pompoenpitten (of met kleurige snoepjes) en met gespoten glaDraaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•7
zuur. Hiervoor klop je 1 eiwit en 250 gr poedersuiker stijf tot het in pieken rechtop staat. Een handige spuitzak voor het glazuur kan je maken door van een diepvrieszakje een klein hoekje schuin af te knippen voor het spuitgaatje. Zo kan je het huisje een besneeuwd uitzicht geven.
Pizza’s met een gezicht Materiaal 2 eetlepels plantaardige olie, 1 gesnipperde ui, 1 blik gehakte tomaten, 2 eetlepels tomatenpuree, peper en zout, 9 beschuiten of ronde boterhammen, 250 gr gesneden kaas, 1 fijngehakte paprika, 4 of 5 plakjes minitomaatjes.
Zo ga je te werk • Zet de oven aan op 200 graden. Verhit de olie in een grote pan. Doe de snippers ui erin en laat ze twee tot drie minuten bakken. • Doe de gehakte tomaten, tomatenpuree en wat peper en zout erbij. Breng de saus aan de kook. Laat het mengsel vijf minuten koken, tot je een dikke saus hebt. Laat de saus afkoelen. • Leg de beschuiten op een bakplaat (boterhammen eerst roosteren!). Smeer er een lepel saus op. Bak ze 25 minuten in een voorverwarmde oven. • Snijd de plakken kaas in repen. Maak met kaas, plakken minitomaatjes en slierten groene paprika lachende gezichten op de pizza’s. Zet ze nog een minuut of vijf in de oven tot de kaas gesmolten is. Je eet de pizza’s als ze nog warm zijn.
Smakelijk stekelvarken Materiaal 4 grote aardappels, 6 tot 8 knakworstjes, 50 gr minitomaatjes, 50 gr jonge kaas, 2 stelen bleekselder, cocktailprikkers, gesneden ijsbergsla, stukjes rode en zwarte olijf, 1 in stukjes gesneden wortel.
Zo ga je te werk • Zet de oven aan op 200°. Was de aardappels en prik er overal gaatjes in. Leg ze ruim één uur in de oven. Dan zijn ze wel gaar. • Doe de knakworstjes intussen in een grote pan met kokend water. Na acht of tien minuten zijn ze door en door heet. Giet ze af en laat ze een beetje afkoelen. • Snijd de tomaatjes doormidden. Als de worstjes niet meer te heet zijn, snijd je ze in stukjes van 2,5 cm. Snijd de blokjes kaas en plakjes selderij en prik ze aan cocktailprikkers. • Als de aardappels gaar zijn, haal je ze uit de oven. Prik de versierde cocktailprikkers in de aardappel. Maak van stukjes rode paprika, olijf en een wortel een snuit. Leg het stekelvarken op een bed van ijsbergsla op een bord.
Sinaasappelbootjes Materiaal 2 sinaasappels, 1 pakje gelatine, 4 velletjes rijstpapier, cocktailprikkers.
Zo ga je te werk • Snijd de sinaasappels in de lengte door. Haal het vruchtvlees eruit zonder in de schil te snijden. Hak het fijn. • Maak de gelatine volgens de aanwijzingen op het pakje. Als de gelatine aan het afkoelen is, doe je het vruchtvlees erbij. • Zet de schillen op een bakplaat. Giet de gelatine erin en laat ze een uur staan. Als de gelatine stijf is, snijd je de sinaasappels met een scherp mes doormidden. Nu heb je bootjes. • Knip acht vierkantjes van rijstpapier, of ander gekleurd papier. Steek er, door twee tegenoverliggende hoeken, een cocktailprikker door. Prik het zeil midden in de sinaas-appelboot.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 9
•8
10 Waar vind je wat? 10.1 Inleiding Ben je op zoek naar een boek boordevol spelletjes die je met kinderen of jongeren kan spelen in de opvangcentra? Zoek je een spel om je begeleiders voor te bereiden op een bezoekje aan een opvangcentrum of wil je je goed informeren over de asielzoekersthematiek? In dit hoofdstuk reiken wij je een aantal bronnen aan waar je terechtkan voor deze en andere informatie in verband met asielzoekers.
10.2 Boeken Achtergrondinformatie Macksoud, M., Kinderen met oorlogservaringen: handreikingen aan leerkrachten en ouders. Concrete beschrijving van oorlogssituaties die tot stress en gedragsproblemen kunnen leiden en praktische raadgevingen aan ouders en leraars om er mee om te gaan. Brussel, Unicef, 1995. Pedagogisch dossier ‘Een reis anders dan anders’. Brussel, Coördinatie en Initiatieven voor Vluchtelingen en vreemdelingenzaken, 1996. Dit pedagogisch dossier stelt de deelnemers in staat om de ervaring van een vluchteling te begrijpen en te analyseren en om zijn eigen opinie te vormen over het onderwerp asielzoekers en dit door voornamelijk rollenspel. Koning Boudewijnstichting (begeleidingsgroep ‘jeugd en sport’), Sport als integratie. Brussel, 1992. Vlaamse Onderwijsraad, Vluchtelingen in de klas – vademecum socio-emotionele opvang van vluchtelingenkinderen. Leuven, Garant, 2000. Plysier, S., Socio-emotionele problemen bij vluchtelingenkinderen, 1999.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•1
Spel Vink, C., Temur, I., Laconte, L., Intercultureel Spelenboek, Spelen ter voorbereiding voor de begeleiders. Leuven, 1996. Koning Boudewijnstichting, Zuid-Noord Spelenboek, Vluchtspel ter voorbereiding van de begeleiders. Leuven, 1998. Casterman, Doe je mee? Spelletjes met de 5 zintuigen. Boetes, B., Nieuwenhuys, D., Schuitema, K., Spel & sport. Baarn, Intro, 1995. Pedagogisch Instituut J.L. Vivés, Spelbrochure. Brugge Te bestellen op het adres: Cordoeanierstraat 13, 8000 Brugge, 050-34 06 70. Höper, C-J., Kutzleb, U., Stobbe, A., Weber, B., Spelen voor de groep, Bloemendaal, Uitgeverij H. Nelissen, 1978. 101 Toffe spelletjes. Aartselaar, Deltas, 1994. Centrum voor Informatieve Spelen, Door spelen, een speels antwoord op conflict, macht en geweld. Leuven, 1995. Centrum voor Informatieve Spelen en PJ partners, Ander spel. Leuven, 1999. Florquin, V., Bertrands, E., Speelkriebels voor kleuters. Leuven, Acco, 1995.
Knutselen Cantecleer, Cantecleer hobbywijzer, Een hele reeks boekjes over zeer verschillende items. De Bilt, uitgeverij Cantecleer bv. Lammens, L., Scholte, E., Dierensier (geregen kralensets). De Bilt, uitgeverij Cantecleer bv. Theulet-Luzié, B., Groot knutselboek met wegwerpspullen. uitgeverij Casterman, 1996. Boase, P., Huisje, boompje, beestje – 50 praktische projecten met verf, papier; klei, draad en naald. uitgeverij Van Holkema & Warendorf/Unieboek bv. De Lantaarn, Het knotsgekke knutselboek. 1993.
10.3 Sites www.jeugdwerknet.be/spelen/index.htm Hier vind je heel wat spelen maar ook nuttige info over het organiseren van kampen. www.xs4all.nl/~kropveld/wesp.html w.e.s.p: weer een spelletjes pagina http://users.scoutnet.nl/~smasj/ meer dan 200 spelen, gerangschikt per categorie en per leeftijd http://home.tiscali.be/rik-hoeree/spelen_special.htm een verzameling spelen en een massa links naar nóg meer spelen http://jengaalst.be/sportenspel een gigantische hoop spelen bij elkaar (meer dan 800), met een echt zoeksysteem www.kinderlinks.net Dit kan je beschouwen als dé kinder startpagina boordevol links naar knutselsites, kleur-platensites, informatieve sites in verband met opvoeding van kinderen en jongeren… Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•2
www.cocosnet.be Documentatiecentrum over het Zuiden. Hier kan je terecht voor educatief spelmateriaal, audio-visueel materiaal. De collectie bevat ondermeer thema’s als vluchtelingen, mensenrechten... http://www.petitchateau.be/nl/kleinkasteeltje/het_klein_kasteeltje.htm geeft een idee van het reilen en zeilen in een opvangcentrum, met bovendien een heleboel info over asiel in België en Europa http://www.de8.be/Haven.htm De Haven vzw werkt met vluchtelingen en mensen zonder papieren www.dofi.fgov.be de officiële site van de Dienst Vreemdelingenzaken www.vmc.be site van het Vlaams Minderhedencentrum, interessant als je kijkt bij informatief, infogidsen in pdf-formaat www.unhcr.ch website van de VN met alle verdragen en nog veel meer. Zeer interessant en up to date www.soros.org/fmp2/html/refugees and migration.html Hier vind je alle mogelijke links naar sites in verband met vluchtelingen en migratie.
10.4 Databanken Vlio Vlaamse Dienst verspreiding leermiddelen internationale opvoeding. Vlio wijst je de weg naar educatieve materialen in verband met het Noord-Zuidthema. Vlasfabriekstraat 11 1060 Brussel Tel.: 02-536 19 31 Fax: 02-536 19 34 E-mail:
[email protected]
Alfa vzw Regionaal centrum voor wereld- en vredesopvoeding. Koning Albertstraat 15 2300 Turnhout Tel.: 014-41 94 39 Fax: 014-41 33 56 E-mail:
[email protected] Wereldbibliotheek met lesmappen, tijdschriften, video’s, kinderboeken, informatieve spellen, spellenbundels, spelconcepten, uitgewerkte projecten rond wereld en vredesthematieken. Wereldkoffers gevuld met kleding, speelgoed, huisraad, sieraden, muziekinstrumenten.
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•3
10.5 Materiaal huren Bij het organiseren van een postenspel of een Vlaamse Kermis, kan je een brochure aanvragen van de Vlaamse Volkssport Centrale. Hierin vind je heel wat ideeën om materiaal zelf te maken. Verder kan er ook materiaal bij hen worden gehuurd.
VVC Tervuursevest 101 3001 Leuven Tel.: 016-22 54 38 Fax: 016-20 15 95
10.6 Opvangcentra voor asielzoekers Opvangcentra voor asielzoekers van Rode Kruis Vlaanderen Opvangcentrum Alsemberg Sanatoriumstraat 165 1652 Alsemberg Tel.: 02-359 91 90
Opvangcentrum Brugge Vlamingstraat 55 8000 Brugge Tel.: 050-33 55 73
Opvangcentrum Deinze Beekstraat 119 9800 Deinze Tel.: 09-282 76 58
Opvangcentrum Eeklo Pokmoer 1A 9900 Eeklo Tel.: 09-376 78 60
Opvangcentrum Foyer Selah Ieperlaan 28 1000 Brussel Tel.: 02-219 01 77
Opvangcentrum Lanaken Molenbergstraat 101 3620 Lanaken Tel.: 089-71 14 76 – 089-73 15 82
Opvangcentrum Linkeroever Beatrijslaan 100 2050 Antwerpen (Linkeroever) Tel.: 03-252 58 30
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•4
Opvangcentrum Lint Kapelstraat 1 2547 Lint Tel.: 03-460 30 90
Opvangcentrum Menen Stationsstraat 15 8930 Menen Tel.: 056-53 06 87
Opvangcentrum Overpelt Napoleonweg 51 3900 Overpelt Tel.: 011-66 36 02
Opvangcentrum Sint- Niklaas Kasteelstraat 8 9100 Sint Niklaas Tel.: 03-778 88 20
Opvangcentrum Steenokkerzeel De Maillelaan 2 1820 Steenokkerzeel Tel.: 02-755 23 60
Opvangcentrum Wingene Boskapeldreef 6 8750 Wingene Tel.: 051-63 78 49
Opvangcentra van de overheid in Vlaanderen en Brussel Opvangcentrum voor Vluchtelingen ‘Klein Kasteeltje’ Negende Linielaan 27 1000 Brussel Tel.: 02-250 05 11
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Kapellen Kazerneweg 35 2950 Kapellen Tel.: 03-660 19 00
Opvangcentrum voor Vluchtelingen te Bevingen Montenakenweg 145 3800 Bevingen Tel: 011-69 75 00
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Ekeren Laar 140 2180 Ekeren Tel.: 03-640 34 70
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•5
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Wommelgem Herentalsebaan 872 2160 Wommelgem Tel.: 03-355 34 70
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Arendonk Grens 77 2370 Arendonk Tel.: 014-40 52 50
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Broechem Van den Nestlaan 2520 Ranst-Broechem Tel.: 03-727 12 60
Opvangcentrum voor Vluchtelingen Westende Vakantiestraat 1 8434 Westende Tel.: 058-23 03 60
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Hoofdstuk 10
•6
Slot En, heb je al iets geprobeerd? Kriebelt het om iets te gaan doen? Of vind je nog een hele hoop mist in deze uitgave? Heb je nog bijkomende suggesties of goede ervaringen met een boek, site of andere informatiebron? Ook spelideeën, tips en leuke ervaringen van jou horen hier thuis. Welke antwoorden je ook op deze vragen hebt, laat ze ons weten. Stuur je opmerkingen en/of suggesties, goede en minder goede ervaringen of wat je maar wil met betrekking tot het werken met kinderen uit andere culturen naar:
Jeugd Rode Kruis Motstraat 40 2800 Mechelen tel. 015 44 35 71 fax 015 44 33 01
[email protected] Wij bekijken jullie opmerkingen, bundelen ze en sturen ze door naar iedereen die dit draaiboek heeft. Je hoort nog van ons!
Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Slot
•1
Colofon Dit boek is samengesteld door de werkgroep OPA van Jeugd Rode Kruis en Opvang Asielzoekers Rode Kruis-Vlaanderen.
Tekst Patrick Bisschops Wim Bonny Dave Ceule Jan Daveloose Iris De Boeck Dimitri De Fré Els de Turck Barbara Janssens Caroline Versele
Taaladvies Hugo de Henau
Tekeningen Maarten De Gendt Didier Deleersnijder Bas Kok Tamer Yaghi
Lay-out Daniëlle Verlinden Friederike Kratky
Met dank aan Didier Deleersnijder (voor de cartoons), VZW Jeugd en Vrede (voor het nalezen van het draaiboek), de opvangcentra van Rode Kruis-Vlaanderen in Deinze, Lanaken, Linkeroever, Lint, Menen en Steenokkerzeel en de JRK-afdelingen van Machelen-Diegem en Zulte (voor de pilootprojecten), het pedagogoisch instituut J.L. Vivés (voor het uitproberen van het draaiboek in hun speelproject M’bote), Michèle van den Heuvel (voor de hulp bij de pilootprojecten).
V.u.: Philippe Vandekerckhove, Motstraat 40, 2800 Mechelen. Draaiboek OPA voor de opvangcentra - Colofon
•1