Nieuwsbrief, nr. 2, januari 2012
Inhoud
Agenda
Blz. 2. CSP-activiteit ‘De blikken dominee’ Blz. 4. Vrouwencriminologie aan de VU Blz. 6. Criminoloog in crisistijd: hoe vind je als pas afgestudeerde een baan in tijden van economische recessie? Blz. 8. Boekbespreking: biografie Prof. Dr. Willem Nagel Blz. 11. Criminologen op de werkvloer: Leontien Kuijer Blz. 14. Levensberichten
26 januari: Jaarcongres Forensisch en technisch onderzoek in de opsporing en de bewijsvoering www.kerckebosch.nl 27 januari: Alumnimiddag Faculteit der Rechtsgeleerdheid (actualiteitencursussen) www.rechten.vu.nl/nl/alumni/alumnimiddag 8 en 9 februari: Landelijke studiedagen Jeugdbeleid en Jeugdcriminaliteit www.sbo.nl/congressen/landelijke-studiedag-jeugdbeleid 14 en 15 juni: NVK-congres www.criminologie.nl/nvk 12 t/m 15 september: ESC-conferentie in Bilbao, Spanje www.esc-eurocrim.org/
1
CSP – activiteit ‘De Blikken Dominee’ Verslag door Bas ter Luun Hoe keek men pakweg 150 jaar geleden tegen misdaad en straf aan? Het Nederland van eind negentiende eeuw. Een samenleving met sociale verhoudingen, religieuze betekenis en familieverbanden die wezenlijk verschillen van de wereld van nu. Op 15 november 2011 waren Simon Vuyk (journalist en criminoloog) en Sibo van Ruller (historisch criminoloog en oud-docent aan de VU) te gast op uitnodiging van Crime Still Pays om het boek 'De Blikken Dominee' te presenteren respectievelijk in te gaan op de historische context van criminaliteit en rechtshandhaving. Na een gezamenlijk diner in 'De Basket' op de VU-campus luisterden en discussieerden zo'n 30 alumni en studenten mee.
Simon Vuyk is auteur van het boek 'De Blikken Dominee'. Simon is een rappe prater die voordat hij ook maar toekomt aan de inhoudelijke behandeling van zijn journalistiek geschreven boek, gevoelens tegenover de doodstraf met ons bespreekt. In het boek 'De Blikken Dominee' worden de verhalen van twee moorden vertelt die zich in het Friese Harlingen (tevens de woonplaats van de auteur) in de 19e eeuw hebben afgespeeld. Simon vertelt over Ype de Graaf – een geboren crimineel, wat we vandaag een veelpleger en draaideurcrimineel zouden noemen en behorend tot de onderklasse.
Simon Vuyk
Na weer eens vast te hebben gezeten komt Ype terug in de Harlingse maatschappij, bij zijn vriendin Aafke die een vijf jarig dochtertje met hem heeft. Aafke beëindigt de relatie. Met de woorden 'Aafke beraad je' wijst Ype haar op de noodlottige consequenties van haar keuze. Ype zal later worden terechtgesteld wegens de moord op zijn geliefde Aafke. Simon Vuyk vervolgt zijn presentatie over Johan Barger – alias de blikken dominee – te Harlingen. Dominee Barger weet zich een plek te veroveren in de bovenklasse, maar komt ook tot een gruwelijke moord. Na een aantal omzwervingen betrekt dominee Barger, geboren Amsterdammer, de pastorie in Harlingen. Daar wordt hij verliefd op Cato Mirande. De liefdesrelatie die daarop volgt eindigt voor Cato fataal. Barger vermoordt haar. Simon Vuyk vertelt over zijn onderzoek in de archieven van de kerkgenootschappen waar Barger voorganger was. Hieruit blijkt dat Barger een alcoholist was en vaker agressief gedrag vertoonde. Afwijkend gedrag dat niet past bij het ambt van dominee, lijkt ook in de 19e eeuw in de doofpot te worden gestopt, zo toont Vuyk aan.
2
Sibo van Ruller
Sibo van Ruller is de tweede spreker van de avond. Sibo is lange tijd verbonden geweest aan de sectie criminologie van de VU. Sibo gaat terug naar de wortels van het strafrechtelijk systeem dat wij anno 2011 hebben: de napoleontische Code Pénal die begin 19e eeuw in Nederland werd ingevoerd. Bovendien gaat hij in discussie over een wetenschappelijke benadering van misdaad en straf door de tijd heen – zoals de historische criminologie beoogt – versus de journalistieke aanpak, zoals Simon Vuyk met zijn boek 'De Blikken Dominee' laat zien.
Hoe dan ook, Simon Vuyk en Sibo van Ruller hebben ons bewust gemaakt van de overeenkomsten, maar vooral van de verschillen tussen onze huidige strafrechtspleging en die van weleer.
3
VROUWENCRIMINOLOGIE aan de VU door Sietse Steenstra Na een excursie met CDP naar Oslo in 1975 besloten een aantal studentes dat het tijd werd ook aan de VU aandacht te besteden aan vrouw-en-criminologie. In die tijd was de Universiteit van Oslo een ‘hotspot’ van de kritische criminologie met hoogleraren als Nils Christie en Thomas Mathiesen, maar ook met een paar docentes die onderzoek deden naar de rol van vrouwen in de misdaad en in de stad actief waren bij de opvang van en hulp aan vrouwen. Met hen als voorbeeld claimden de studentes, die zich FRIC gingen noemen (Female Research In Criminology), dat er elk jaar een werkgroep/cursus vrouwencriminologie moest worden georganiseerd en dat er meer gelegenheid moest zijn voor scripties over vrouwen en misdaad. Ik werd docent-begeleider van de (werk)groep en kreeg een student-assistente die gegevens verzamelde en een archief opzette. De groep was actief: een eerste publicatie verscheen in 1976 in Proces en bij het themanummer ‘Vrouw en Criminaliteit’ van het TvC in 1979 noteerde de redactie: “Het FRIC is de enige groep in ons land die actief is op het gebied van vrouwenstudies in de criminologie. Van hun kennis hebben wij dankbaar gebruik gemaakt”. Twee leden van het FRIC (Yvonne Quispel en Joke de Vries) publiceerden ook in het themanummer. De groep kreeg ook erkenning buiten de criminologie: Yvonne Quispel werd bijvoorbeeld benoemd in de Commissie Melai, die de overheid moest adviseren over de leeftijdsgrenzen bij zedendelicten. Na een aanvankelijke interesse in vooral vrouwen als daders werd langzamerhand de aandacht verlegd naar vrouwen als slachtoffer: angst voor aanranding, slachtoffer van verkrachting en van huiselijk geweld waren bijvoorbeeld (scriptie)onderwerpen. Begin jaren tachtig verminderde de aandacht. De emancipatiebeweging koos voor ‘gelijkheid van man en vrouw’ en tegen ‘slachtofferisme’ en daarbij paste speciale aandacht voor vrouwencriminaliteit niet volgens de toen nieuwe lichtingen studentes. Vijfentwintig jaar lang is het dan uit de aandacht. Eind jaren negentig ruim ik het archief op en draag enkele belangrijke stukken over aan Ellie Lissenberg, hoogleraar criminologie aan de UvA die nog wel belangstelling heeft voor vrouw en criminaliteit. Volstrekt onbekend met deze geschiedenis beginnen rond 2005 prof. Catrien Bijleveld en Dr. Annemarie Slotboom hun aandacht te richten op vrouwen in de misdaad. Catrien Bijleveld heeft dan al met Jan Hendriks, de VU hoogleraar forensische psychiatrie/psychologie en Vinke een artikel gepubliceerd in TvC 2003 over ‘moeilijke (delinquente) meisjes’. In 2006 verschijnt van hen een artikel over vrouwelijke zedendelinquenten en in 2007 publiceren Catrien Bijleveld en Annemarie Slotboom over gedetineerde vrouwen in Nederland (Justitiële Verkenningen). Samen met ‘kinderen van gedetineerde moeders’ zijn dit ook de onderwerpen waar de groep onderzoekers met en rond hen de jaren daarna zich op zal richten. Die groep wordt mede gevormd door Menno Ezinga, Thessa Wong, Miriam Wijkman, Sanne Hissel en verscheidene onderzoeksters die na korte of langere tijd weer vertrekken. De groep wordt nog breder met de vorming van de NSMV: de Nederlandse Studiegroep naar Meisjes- en Vrouwencriminaliteit; hier maken ook onderzoeksters en een enkele onderzoeker van buiten de faculteit, van buiten de VU en zelfs van buiten Nederland deel van uit. Deze grote groep heeft als gezamenlijk project het uitbrengen van een boek over criminele meisjes en vrouwen met als belangrijke thema’s: aard, omvang en ontwikkeling van hun criminaliteit; achtergronden, kenmerken en verklaringen; specifieke dadergroepen en justitiële interventies t.a.v. deze groepen. Rond de veertig auteurs staan op de lijst; Anne-Marie Slotboom en Menno Ezinga zijn (mede)redacteur. Menno Ezinga promoveert in 2008 in Leiden met onder andere Catrien Bijleveld als promotor op een onderzoek naar de psychosociale en gedragsontwikkeling van jongeren en doet daarna samen met Sanne Hissel onderzoek naar ‘kinderen van gedetineerde moeders’. (TvC 2010). Uit
4
het onderzoek blijkt dat een belangrijk deel (40%) van de kinderen al voor de detentie niet meer door de moeder werden verzorgd. En ook als dat wel het geval was dan was voor veel kinderen hun leefsituatie ook voor de detentie al niet erg stabiel: verhuizingen, wisselende partners etc. Veel kinderen vertonen dan ook gedragsproblematiek vooral affectieve problemen. Bijna alle kinderen zijn verdrietig over de detentie van hun moeder, met name de jongere kinderen. Bij oudere kinderen komt daar nog bij dat men soms boos is over de eigen beschadigde jeugd door het gedrag van hun moeder. Negatieve effecten door de reacties van omstanders zijn erg beperkt: men vertelt het slechts in kleine kring en leeftijd- en klasgenoten die het weten steunen veelal. Sanne Hissel doet momenteel een promotie-onderzoek als vervolg op deze studie. Gedetineerde vrouwen zelf (en niet alleen moeders) zijn onderwerp van onderzoek van AnneMarie Slotboom en Catrien Bijleveld. Hun onderzoek richt zich op drie deelprojecten: de populatie aan gedetineerde vrouwen en de ontwikkelingen daarin; hun leefomstandigheden en welbevinden in de gevangenis en als derde de achtergronden van gedetineerde vrouwen. Verschillende publicaties zijn al verschenen onder andere over vrouwen gedetineerd in Suriname. Uit het Nederlandse onderzoek blijkt dat vrouwen in detentie veel internaliserende psychische klachten hebben. Eerdere psychische klachten blijken een belangrijke risicofactor, isolement door medegedetineerden, gebrek aan respect van het personeel maar ook aan veiligheid en zinvolle activiteiten blijken belangrijke voorspellers voor psychische problemen. Voor buitenlandse vrouwen geldt daarnaast dat het niet spreken van de Nederlandse taal de eenzaamheid en de klachten versterkt. Naast het grotere onderzoek naar delinquente meisjes en vrouwen is er een specifiek onderzoek naar meisjes en vrouwen die een zedendelict hebben gepleegd. Na eerdere studies van onder andere Jan Hendriks is Miriam Wijkman met begeleiding van Bijleveld en Hendriks bezig met een vervolg van dit onderzoek. Bij de vrouwelijke daders worden vier groepen onderscheiden: misbruik van kinderen in oppassituaties; vrouwen die leeftijdsgenoten misbruiken; moeders die misbruik van hun kind(eren) tolereren; vrouwen die met hun partner en/of andere familieleden gedurende langere tijd meerdere kinderen ernstig misbruiken. Het onderzoek moet onder andere uitwijzen of er bij de meisjes soortgelijke subgroepen zijn te onderscheiden. Daarnaast wordt er gekeken naar de criminele carrière, de groepsdynamiek bij het plegen maar ook naar de aantallen en de opgelegde sancties steeds vergeleken met die van jongens verdacht van een soortgelijk delict. Een ander onderzoek in dit verband is van Anne-Marie Slotboom en Jan Hendriks naar het gebruik van agressieve strategieën door meisjes om (een) man(nen) te dwingen tot het verrichten of toestaan van seksuele handelingen en in hoeverre dergelijke meisjes qua achtergrond overeenkomen met meisjes die ernstige geweldsdelicten plegen. Tenslotte onderzoek dat als pièce de resistance kan gelden voor de vrouwencriminologie aan de VU: de achtergronden, risicofactoren en interventies bij delinquente meisjes; de criminele carrières van meisjes uit een justitiële jeugdinrichting en de ontwikkeling van delinquent gedrag van meisjes aan de hand van het RADAR-project: een longitudinale studie naar de ontwikkeling van adolescenten en met name adolescenten met een verhoogd risico op delinquent gedrag. Thessa Wong is bij alle drie projecten betrokken; zij zal binnenkort promoveren op een aantal artikelen over deze onderzoeken. Anne-Marie Slotboom en Catrien Bijleveld zijn de (bege)leidende onderzoekers. Onder andere in het Tijdschrift voor Criminologie wordt regelmatig over de onderzoeken gerapporteerd. Recent heeft Wim Huisman, VU-hoogleraar Criminologie een nieuw onderzoeksthema toegevoegd: vrouwen en witteboordencriminaliteit (TvC 2010 (52) 4).
5
Criminoloog in crisistijd: Hoe vind je als pas afgestudeerde een baan in tijden van economische recessie? door Anna Hulsebosch De wereldwijde kredietcrisis van 2008 is ook aan Nederland niet ongemerkt voorbij gegaan. Met name ongeschoolden zijn hiervan de dupe, omdat zij vaak werken in beroepen en sectoren die het hardst getroffen worden door de economische crisis (zoals de bouw, industrie en de uitzendsector). Ook freelancers en kleine ondernemers dienen massaal verzoeken tot bijstand in. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat ook hoger opgeleiden (HBO’ers en WO’ers) de zwaarste economische recessie sinds de Tweede Wereldoorlog niet ongeschonden doorkomen. Zo concludeert het SEO/Elsevier-onderzoek ‘Studie & Werk 2011’ dat de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide starters in 2011 is verslechterd. Deze starters moeten sinds 2009 vaker solliciteren voordat zij een baan vinden, gemiddeld twaalf keer. Voor pas afgestudeerde academici geldt bovendien dat de kans op een vast contract historisch laag is: slechts 31% van de academici had binnen 18 maanden een vaste baan. In 2008 was dat met 47% nog aanzienlijk meer. Daarnaast is de duur van het zoeken naar een baan voor afgestudeerde academici licht gestegen; gemiddeld zoeken zij bijna vijf maanden, waar dit de afgelopen jaren nog iets meer dan vier maanden was. Wim Huisman (hoogleraar criminologie) en Guillaume Beijers (universitair docent) van de vakgroep Strafrecht en Criminologie van de VU herkennen de conclusies van het SEO-rapport: “Na enkele jaren van een zeer goede doorstroom naar de arbeidsmarkt, zien wij nu dat onze pas afgestudeerde criminologen moeite hebben om een baan te vinden die aansluit bij hun opleiding. Zo hanteren de politie, de rijksoverheid en diverse gemeenten al enige tijd een vacaturestop. Dit zijn nu juist de belangrijkste werkgevers voor afgestudeerde criminologen! Wij schatten echter in dat dit een tijdelijke dip is”. Ook economen en arbeidsmarktdeskundigen denken dat de arbeidsmarkt voor starters over ongeveer twee jaar weer zal aantrekken. Eén van de belangrijkste redenen hiervoor is dat de krapte als gevolg van de vergrijzing merkbaar zal worden. Maar wat kun je als starter nu doen om je baankansen ook op korte termijn te vergroten? Het belangrijkste advies dat terugkeert in publicaties over solliciteren is: zorg dat je jezelf onderscheidt van andere starters! Veel pas afgestudeerden hebben dezelfde startkwalificatie. Als startende criminoloog val je op tussen sollicitanten met vergelijkbare diploma’s door datgene wat je naast je studie hebt gedaan: relevante bijbanen, vrijwilligerswerk, bestuurswerk, deelname aan facultaire onderzoeksprojecten, etc. Als je geen mogelijkheden hebt gezien om dergelijke activiteiten op te starten tijdens je studie, begin er dan alsnog mee! In onderstaande tekstbox vind je enkele ideeën. Relevante bijbanen voor criminologen: - Medewerker Intake & Service bij de politie - Onderzoeksassistent bij het NSCR en het Bonger Instituut voor Criminologie Relevant vrijwilligerswerk voor criminologen: - Reclassering Nederland (o.a. Exodus, Gevangenzorg in Nederland, COSA – zie www.reclassering.nl voor het volledige overzicht) - Young in Prison - Neem contact op met je gemeente of kijk op www.vrijwilligerswerk.nl Een andere belangrijke manier om een baan te vinden is door het lopen van een stage. Dit is een van de redenen waarom de opleiding criminologie studenten stimuleert om hun afstudeerproject te doen bij een stage verlenende instelling. Guillaume Beijers: “Onze indruk is dat een behoorlijk percentage van de criminologiestudenten wordt aangenomen bij de organisatie waar ze stage
6
liepen. Exacte cijfers kan ik hier nog niet over presenteren. Twee van onze junior docenten brengen momenteel in kaart om welk percentage het gaat”. Het eerder genoemde SEO-rapport toont aan dat de stage de afgelopen jaren belangrijker is geworden voor academici als manier om een baan te vinden. Hoe kun je de kans dat je stage-instelling je in dienst neemt nu vergroten? Neem al tijdens je stage initiatief, doe meer dan er in het kader van je studie van je verwacht wordt, en houd ook na vertrek zeker contact met de organisatie waar je stage liep. Wim Huisman voegt toe dat ook het lopen van een onbetaalde stage – buiten de studie om – een manier kan zijn om binnen te komen in een organisatie. De open sollicitatie (mondeling en/of schriftelijk) is de laatste jaren steeds minder succesvol geworden. Het SEO-onderzoek laat zien dat het percentage academici dat op deze wijze een baan vindt, is afgenomen van 20% in 1999 tot 8% in 2011. Daarentegen hebben academici relatief vaak succes wanneer zij solliciteren op een bestaande vacature (van 29% in 1999 naar 37% in 2011). Volgens Wim Huisman geldt voor beide manieren van solliciteren dat het van belang is om je breed te oriënteren: “Gezien de vacaturestops bij onze ‘traditionele’ werkgevers is out of the box denken nóg belangrijker geworden. Ik schat in dat er nog diverse mogelijkheden voor criminologen zijn in een aantal ‘nieuwe’ sectoren. Daarbij denk ik allereerst aan het bank- en verzekeringswezen. In deze sector zijn inmiddels al enkele van onze alumni werkzaam, bijvoorbeeld als compliance officer, wat betekent dat je je bezig houdt met regelnaleving en integriteit binnen de organisatie. Ook binnen de chemische industrie zie ik mogelijkheden voor onze alumni. Momenteel ligt de focus binnen deze sector op de fysieke veiligheid. Ik ontvang signalen dat er binnen sommige bedrijven behoefte is aan kennis omtrent sociale veiligheid: de menselijke, ‘zachte’ factor binnen het thema veiligheid. Tot slot denk ik dat er binnen de private beveiligingssector, die enorm in opmars is, nog mogelijkheden liggen”. Ook de volgende tips kunnen je helpen bij het vinden van een passende baan: - Schrijf een artikel over je afstudeeronderzoek (voor een wetenschappelijk of praktijkgericht tijdschrift, de nieuwsbrief of het extranet van een (stage-) organisatie, etc.) om naamsbekendheid te genereren - Investeer in netwerken: maak een profiel aan op LinkedIn en sluit aan bij relevante LinkedIn-groepen, laat zo veel mogelijk mensen (medestudenten, oud-docenten, …) weten dat je een baan zoekt (en wat precies), bezoek congressen en themadagen, etc. - Plaats je CV online (bijvoorbeeld op www.intermediair.nl). - Volg een cursus of workshop bij het Centrum voor Studie en Loopbaan van de VU, bijvoorbeeld omtrent het schrijven van een sollicitatiebrief en CV, het voorbereiden van een sollicitatiegesprek en het zicht krijgen op je kernkwaliteiten. Tot slot nog een laatste cruciale tip: geloof in jezelf! Haak bijvoorbeeld niet direct af wanneer in een vacaturetekst niet expliciet wordt gevraagd naar een criminoloog (maar enkel naar een jurist of psycholoog). Schrijf de werkgever in dergelijke gevallen een motivatiebrief waaruit blijkt dat jouw capaciteiten (kennis, vaardigheden, ervaring, interesses) prima overeengekomen met de genoemde functie-eisen. Veel succes! Arbeidsmarktdag criminologie 2012 De opleidingen criminologie van de VU, de Erasmus Universiteit Rotterdam en Universiteit Leiden zijn bezig met de voorbereidingen voor een gezamenlijke arbeidsmarktdag voor criminologen. Deze dag voor studenten, alumni en werkgevers zal plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2012. Zodra er meer informatie bekend is, plaatsen wij deze op de webpagina van Crime Still Pays! Berkhout, E. E., Werff, S. G. van der, & Smid, T. H. (2011). Studie & werk 2011: hbo’ers en academici van afstudeerjaar 2008/09 op de arbeidsmarkt. Amsterdam: SEO.
7
Boekbespreking: biografie Prof. Dr. Willem Nagel door Sietse Steenstra Nu ‘De bende van Oss’ in de bioscopen draait is dat een goede aanleiding aandacht te besteden aan de man die het eerst grondig onderzoek deed en promoveerde op ‘De criminaliteit van Oss’: de Leidse hoogleraar criminologie Willem Nagel (1910-1983). Kees Schuyt schreef een indrukwekkende biografie over hem: “Het spoor terug”; Uitgeverij Balans, 2010. De biografie is niet alleen indrukwekkend vanwege de omvang en de details (zo weet ik nu dat Nagel en ik dezelfde middelbare school bezochten (de Chr. HBS te Groningen) en dat ik dertig jaar later nog een paar dezelfde docenten had), maar ook omdat de man indrukwekkend wordt beschreven. Nagel was niet alleen jurist-criminoloog, maar ook verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog, eerst in Groningen en toen hij daar tot twee keer toe voor iets anders werd gearresteerd, in de regio Utrecht. Hij nam na de oorlog deel aan de ‘zuivering’ en berechting van mensen die ernstig ‘fout’ waren geweest in de oorlog (de ervaringen bij de ‘Bijzondere Rechtspleging’ vormden volgens Schuyt de basis van Nagels’ criminologische en penologische opvattingen). Hij was auteur van verschillende essay- en dichtbundels met als belangrijkste titels ‘Volg het spoor terug’ (1953) en ‘Van het kleine koude front’ (1962) en als zodanig bestuurslid (samen met o.a. Willem Frederik Hermans) van het uitgeverscollectief De Bezige Bij. Hij was bovenal een charmante, innemende man die er in de eerste decennia na de oorlog toch ook niet voor terugdeinsde in tal van maatschappelijke controverses ferme meestal linkse standpunten in te nemen en die luid te verkondigen. Het zal duidelijk zijn dat hier niet op alle facetten van deze man kan worden ingegaan en dat we ons beperken tot Nagel als criminoloog. Willem Nagel studeerde rechten in Groningen en begon vlak voor de oorlog als ambtenaar OM in Groningen. Als student al was hij in 1935 op instigatie van zijn hoogleraar strafrecht Prof. Mr. M.P.Vrij samen met een mede-student begonnen met het verzamelen van materiaal over de criminaliteit in en om Oss, een veelbesproken onderwerp in de decennia voor de oorlog. Ze interviewden notabelen en opinieleiders, maar ook vele gewone burgers van Oss over de gevolgen van de misdaadgolf in hun omgeving. Ze kregen ook toestemming oude strafrechtelijke dossiers in te zien van het begin van de problemen die al dateerden uit 1840-1890. Zo begon volgens de ‘totaalbenadering’ van Vrij, waarbij alle facetten van een delict (daad, dader, slachtoffer(s), justitiële autoriteiten, omstanders, het ‘publiek’) aan de orde moesten komen, een onderzoek dat pas na de oorlog en met veel nieuw materiaal zou leiden tot de geruchtmakende dissertatie van Nagel “De criminaliteit van Oss” (Groningen 1949). Vooral door de (uitvoerige) beschrijving van 80 opgehelderde misdrijven en van 71 daders, dat laatste grotendeels op basis van interviews, kan deze dissertatie worden beschouwd als het begin van de empirische criminologie in Nederland. Nagels naam was ook in het buitenland meteen gevestigd en hij werd dan ook door Van Bemmelen, de hoogleraar strafrecht te Leiden aangetrokken als hoofdassistent. Daarnaast werd hij voor één dag in de week hoofd van het studie- en documentatiecentrum van het gevangeniswezen, de voorloper van het WODC. Zijn werk als hoofdassistent moet hij grotendeels zelf bepalen want er zijn nog geen voorbeelden: hij doet enig empirisch onderzoek, schrijft boekbesprekingen, geeft lezingen over misdaad in de literatuur en organiseert studiedagen voor gevangenis- en reclasserings-medewerkers. Al snel wordt hij benoemd als privaatdocent (een soort voorloper van de latere lector/hoofddocent) voor de strafrechtssociologie, een vak dat nog niet bestaat en later ook weer verdwijnt. Zijn openbare les gaat over ‘meineed’. Hij vervangt Van Bemmelen regelmatig in het strafrechtelijk onderwijs en begint zelf met colleges criminologie als keuzevak. Hij behandelt onderwerpen uit de criminologie bij voorkeur aan de hand van casussen; zoals hij dat ook voor zijn proefschrift had gedaan verzamelt hij zoveel mogelijk materiaal over de levensloop van een bepaalde delinquent,
8
zijn delicten en wat daaraan vooraf is gegaan, de justitiële reactie en zijn verblijf in detentie. Nagel vindt dat naast de reclassering en een psychiater/psycholoog ook de criminoloog een belangrijke taak kan vervullen op het praktische terrein van de strafrechtspleging. Hij wordt in 1956 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de penologie en de criminele sociologie; niet in de criminologie omdat Van Bemmelen, zoals gebruikelijk in die tijd, als hoogleraar strafrecht dat in zijn leeropdracht had en niet wilde afstaan! Ook mag hij een paar assistenten/medewerkers aantrekken: het begin van wat zal uitgroeien tot een ‘Strafrechtelijk en Criminologisch Instituut’. Dat Nagel (ook) de penologie in zijn opdracht kreeg is niet toevallig; zijn leermeester en begeleider van zijn proefschrift Prof. Vrij was voorzitter van een door gevangeniswezen ingestelde werkgroep om advies te geven over de inrichting van een jeugdgevangenis en de penitentiaire behandeling van oudere en jongere mannelijke gedetineerden; Nagel was de ambtelijke secretaris van de werkgroep. De werkgroep ging voortvarend te werk en raadpleegde niet alleen verscheidene deskundigen maar vooral Nagel bezocht in binnen- en buitenland vele gevangenissen en huizen van bewaring en vergeleek ze ten behoeve van een gedegen advies voor een Nederlandse jeugdgevangenis voor 18-23 jarigen. Na de dood van Vrij begin 1955 schrijft Nagel het rapport af. Het bevat een uitvoerige beschrijving van de ‘doelgroep’, de ‘bestanddelen van een heropvoeding’ voor deze groep en een blauwdruk van hoe de bedoelde jeugdgevangenis er uit zou moeten zien. Het Penitentiair Trainingskamp “De Corridor” in Zeeland (N-B) werd volgens deze inzichten gebouwd en ingericht als jeugdgevangenis maar is later weer opgeheven. Het doet nu dienst als ‘longstay’-afdeling voor uitbehandelde tbs’ers. Door zijn werk voor deze commissie is Nagel zijn hele verdere wetenschappelijke leven betrokken gebleven bij het probleem van de vrijheidsstraf en het functioneren van gevangenissen. Later bezocht hij nog steeds regelmatig gevangenissen, vaak met studenten! De periode 1957-1962 is voor Nagel bijzonder vruchtbaar: hij doet onderzoek naar ‘nieuwe’ onderwerpen in de criminologie zoals ‘de relatie tussen religie en criminaliteit’ en -als één van de eersten in Europa- naar ‘de plaats van het slachtoffer in het strafproces’ (en ook in de criminologie): het begin van wat even later ‘Victimologie’ zou gaan heten. Hij publiceert in bekende buitenlandse criminologische tijdschriften, breidt zijn criminologische netwerk steeds verder uit en slaagt er in 1960 in een nieuw internationaal naslagtijdschrift op de markt te brengen (“Excerpta Criminologica”) met korte uittreksels van artikelen uit alle belangrijke criminologische tijdschriften aangevuld met korte samenvattingen van geselecteerde boeken en een register. Nagels naam is daarmee in de criminologische wereld definitief gevestigd want hij zorgt ervoor dat het in alle voor criminologen belangrijke bibliotheken is te vinden. In deze periode vinden ook de eerste promoties plaats en wordt hij uitgenodigd gastcolleges te geven in o.a. Duitsland. Hij wordt ook benoemd tot gewoon hoogleraar maar aan leeropdracht en werkzaamheden verandert er niets behalve dat hij nu als promotor een eredoctoraat mag uitreiken aan de bekende Noors-Amerikaanse criminoloog Torsten Sellin. Maar hij is ook actief met en voor studenten; hij geeft bijvoorbeeld de stoot tot de oprichting van een studentendispuut/vereniging voor criminologie ‘Henricus Calkoen’ genoemd naar één van de eerste Nederlandse ‘criminologen’ na Coornhert. Het regelt binnen- en buitenlandse excursies en vormt een kweekvijver voor student-assistenten criminologie. Nagels vele contacten met collega-criminologen in het buitenland vergemakkelijken het organiseren van excursies maar ook zijn eigen deelname aan internationale congressen en expertmeetings over misdaadbestrijding van de Verenigde Naties, de Raad van Europa, Unesco. Als uitvloeisel daarvan doet hij in de periode 1966-1967 een jaar lang onderzoek in Thailand naar een goede aanpak van de jeugdcriminaliteit in dat land. Hij krijgt uitnodigingen voor congressen en werkbezoeken in het buitenland o.a. in de Verenigde Staten maar ook op binnenlandse congressen treedt hij op o.a. over ‘Slachtoffers van delicten’ en ‘Straftoemeting’.
9
Rond 1970 bloeit de criminologie in Leiden: een uitgebreide staf met zelfs enkele toekomstige hoogleraren (Dessaur, Schuyt, Jan van Dijk), er lopen enkele grote onderzoeken o.a. naar zedendelinquentie in de kop van Noord-Holland en naar cheque-fraude en er wordt gestart met een nieuwe opleiding criminologie. Nagel zelf geeft enkele geruchtmakende voordrachten op internationale congressen o.a. over terrorisme, een thema waar hij zich dan sterk op richt. In de jaren daarna schrijft hij nog een aantal belangrijke artikelen en wordt geïnterviewd door Martin van Amerongen voor Vrij Nederland en Ischa Meijer voor de Haagse Post. Begin 1976 neemt hij afscheid als hoogleraar maar hij gaat door als columnist van Vrij Nederland. Door zijn scherpe meningen, ook in een paar televisie optredens wordt hij nog meer omstreden dan hij al is. Hij begint met de reeks ‘Kriminologische Cahiers’ met oudere publicaties van eigen hand die hij uitbreidt en actualiseert. Na zijn emeritaat gaat hij nog in op een verzoek uit Suriname om een criminologisch instituut op te zetten, criminologisch onderzoek te entameren en een cursus criminologie te geven. Het loopt niet goed af; hij krijgt ruzie met Hoefnagels (hoogleraar criminologie te Rotterdam) die voor een paar (gast)colleges is gevraagd, er komen vrijwel geen studenten naar zijn colleges en de vier opgezette onderzoeken mislukken min of meer. Ook in Leiden gaat het niet goed: zijn opvolger Buikhuisen heft de opleiding criminologie op, ‘verbant’ het tijdschrift Excerpta Criminologica (intussen Abstracts on Criminology and Penology geheten) van het instituut en krijgt onenigheid met de zuster van Nagel over het materiaal dat zij als schoolarts heeft verzameld en samen met haar broer wil gebruiken voor een onderzoek naar de voorspelbaarheid van criminaliteit. Nagel slaat terug door een ‘kinderboek voor volwassenen’ te schrijven waarin hij verschillende criminologen vervormd en met bijnamen laat opdraven maar voor de kenner herkenbaar zoals: Hoef, de boef . Na het verschijnen van het ‘kinderboek’ gaat het snel bergafwaarts met z’n gezondheid: hij heeft eerder al een paar beroertes gehad, heeft daar meer last van en verblijft langere tijd in het ziekenhuis. Bij een kort verblijf in Frankrijk moet hij ijlings terug naar het ziekenhuis en daar sterft hij op 29 juli 1983, nog geen 73 jaar oud.. Nagel was een internationaal vermaard criminoloog die werd geëerd met belangrijke internationale prijzen en eerbewijzen zoals de Glueck-Sellin Award van de American Society of Criminology, het ere-lidmaatschap van de World Society of Victimology en de Duitse Beccariamedaille. Hij was erelid van de NVK, de Nederlandse Vereniging voor Criminologie en de NVK looft nog steeds tweejaarlijks de Willem Nagelprijs uit voor de beste wetenschappelijke bijdrage aan de criminologie. Zijn publicaties mogen niet meer zoveel worden gelezen, te hopen is dat de biografie van Schuyt de gedachtenis aan hem levend houdt.
10
Criminologen op de werkvloer: Leontien Kuijer Leontien Kuijer is coördinator voor hulp aan Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen. Zij is werkzaam op Bureau Buitenland van Reclassering Nederland. Ik ben afgestudeerd in 1995 in een periode dat de afstudeerrichting criminologie vanaf het tweede jaar voor een deel een apart programma kende. Daarnaast volgden we nog een flink aantal vakken Nederlands Recht. Mijn keuze voor de reclassering is bijna vanzelfsprekend gegaan: ik liep in 1993 stage bij het Bureau Alternatieve Sancties van de Reclassering in Amsterdam waar ik een jaar later een intern onderzoek deed voor mijn afstudeerscriptie. Toen ik bijna klaar was met m’n studie werd gevraagd of ik niet wilde blijven. In die tijd werd net gestart met de zgn. Monsterzittingen Steunfraude op de Rechtbank Amsterdam en er waren mensen nodig om direct na een veroordeling, een intake af te nemen voor een werkstraf. Of om een kort rapport te schrijven over iemands (on)mogelijkheden met betrekking tot een werkstraf. Eigenlijk een vroege voorloper van wat nu de reclasseringsbalie is. Omdat ik breed was opgeleid heb ik een aantal interne cursussen gevolgd die toegesneden zijn op de diverse reclasseringstaken. Na afloop van de steunfraudezittingen werd ik al snel ingezet als reclasseringsmaatschappelijk werkster, in Huis van Bewaring “de Havenstraat”. Daar in de praktijk heb ik eigenlijk mijn beste opleiding gehad! De reclassering is in de loop der jaren steeds minder een hulpverleningsorganisatie voor (voorwaardelijk) veroordeelden en ex-gedetineerden geworden, wat het vroeger wel was, maar steeds meer een hulporganisatie van justitie bij de tenuitvoerlegging van straffen. De reclassering stelt adviesrapportages op voor Officieren van Justitie en de Rechterlijke Macht, voert begeleidings- en trainingsprogramma's uit die gericht zijn op gedragsbeïnvloeding, houdt toezicht op voorwaardelijk veroordeelden, organiseert en controleert de uitvoering van taakstraffen, van leerstraffen en van elektronisch toezicht. Contact op vrijwillige basis, bijvoorbeeld na detentie, is al jaren niet meer mogelijk. Dat wordt nog wel gedaan door de vrijwilligers van Humanitas (www.humanitas.nl) en door Exodus, een opvangorganisatie die tijdelijke huisvesting biedt inclusief een begeleidingstraject om een nieuwe start te maken (www.exodus.nl). Ons Bureau is het enige onderdeel van de reclassering dat ook nog op vrijwillige basis contact met gedetineerden onderhoudt. Sinds 2004 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van nazorg na detentie, deze taak werd toen weggehaald bij de reclassering. In een aantal gemeenten verloopt dit inmiddels goed, vaak ook omdat de reclassering daar door de gemeente weer gevraagd is om ondersteuning te bieden. In veel andere gemeenten verloopt het nog moeizaam. Naast Reclassering Nederland, waar ik bij werk, zijn er nog twee andere landelijke reclasseringsinstellingen: de reclassering van het Leger des Heils en de ‘verslavingsreclassering‘: een samenwerking van instellingen voor verslavingszorg en voor geestelijke gezondheidszorg vaak in een gefuseerd verband. Na een aantal jaren in Amsterdam werd ik medewerker van Bureau Buitenland op het hoofdkantoor van de Reclassering in Utrecht Wij hebben de zorg voor Nederlanders die in het buitenland gedetineerd zijn en op een vraag van de Nederlandse ambassade/het consulaat ter plaatse hebben aangegeven dat ze contact met ons zouden willen. Door al tijdens de detentie contact met hen te onderhouden proberen we isolement te voorkomen en detentieschade te beperken. Gemiddeld zitten er de laatste jaren 2500 Nederlanders in buitenlandse gevangenissen; veel in Europese landen als Duitsland, Frankrijk, Spanje maar verder ook verspreid over de hele wereld. Velen van hen zijn veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten maar verder kom je tegen wat je ook hier tegenkomt: van diefstal tot moord. Wij werken nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassades en consulaten in de wereld.
11
Ons Bureau wordt in het werk bijgestaan door ruim 300 vrijwilligers in het buitenland, verspreid over 51 landen. Het zijn over het algemeen Nederlanders die in het betreffende land wonen, al dan niet tijdelijk. Zij zijn onze “ogen en oren “ op afstand; ze kennen zowel Nederland als het detentieland goed, spreken de taal etc. Die vrijwilligers bezoeken, binnen een straal van 100 km. van hun woonplaats, Nederlandse gedetineerden die daar in de gevangenis zitten. De ambassades en consulaten hebben een formele bezoektaak, zij letten op of Nederlanders dezelfde behandeling krijgen als ingezetenen van een land. Onze vrijwilligers zijn er met name om de mensen te ondersteunen tijdens de detentie en te proberen de gedetineerden aan het denken te zetten over de keuzes die ze gemaakt hebben, hoe ze daarin kunnen veranderen etc. Ook spelen zij een belangrijke rol in het voorbereiden van de terugkeer naar Nederland. Die vrijwilligers zijn in hun hulp aan een gedetineerde natuurlijk erg afhankelijk van hun eigen mogelijkheden maar worden door de regio-coördinatoren van ons Bureau gecoacht. Ik heb bijvoorbeeld een kleine 30 vrijwilligers in ‘mijn’ landen die mij verslagen sturen van de bezoeken, vragen over het verloop van een bezoek aan mij stellen, problemen waar zij tegenaan lopen melden. Sinds vorig jaar bieden wij hen een training ‘motiverende gespreksvoering’ aan om ze te helpen een gedetineerde te motiveren actief mee te werken om het verblijf in de gevangenis maar ook de situatie na vrijlating te verbeteren. De eerste negen jaar deed ik Midden- en Zuid-Amerika ; nu al weer een aantal jaren de Scandinavische landen en daarnaast Zwitserland en Italië. Zo nu en dan ga je ook op bezoek in de landen die je vertegenwoordigt. In de eerste plaats om het contact met de ambassade en de vrijwilligers te verstevigen en hen te informeren over de ontwikkelingen in Nederland wat de strafrechtspleging en de reclassering betreft maar ook om de gedetineerden die je in je bestand hebt ter plaatse te bezoeken. In de afgelopen 12 jaar heb ik gevangenissen in bijna alle landen in Midden- en Zuid-Amerika bezocht en een aantal Europese. In Midden- en Zuid-Amerika is het voor een Nederlandse reclasseerder vaak bijna onvoorstelbaar wat je daar tegenkomt: smerige ruimtes met soms meer dan veertig gedetineerden, slecht eten, bijna geen voorzieningen, voor bijna alles moet je betalen. Gedetineerden buiten Europa ontvangen iedere maand 30 euro van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, om de belangrijkste ‘onkosten’ in de gevangenis te dekken. Wij maken met de gedetineerde (en met hulp van de bezoekvrijwilliger als die beschikbaar is) om te beginnen een ‘plan van aanpak’ om de tijd in de gevangenis zo goed mogelijk door te komen: wat moet er in Nederland allemaal geregeld worden om de detentieschade te beperken, wat kan iemand tijdens de detentie zelf ondernemen en waar is onze hulp bij nodig. Wat zijn de bezoekmogelijkheden, is er werk of scholing in de gevangenis waar iemand aan kan deelnemen etc. Ook ‘afstandsonderwijs’ is mogelijk: een stichting die ontstaan is uit ons Bureau (Stichting Educatie Achter Buitenlandse Tralies) biedt allerlei cursussen aan die vanuit Nederland worden begeleid. Tegen de tijd dat de straf er op zit wordt met de gedetineerde een ‘terugkeerplan’ gemaakt: alles wat moet worden geregeld ten aanzien van huisvesting, geld, werk, dagactiviteiten, contact met de familie, gezondheid etc. Wij zorgen ervoor dat deze informatie tijdig bij de juiste gemeente terechtkomt en zijn na terugkomst nog drie maanden beschikbaar voor informatie en advies. Dat geldt zowel voor de gedetineerde als voor de familie. Het contact met de familie van een gedetineerde is erg belangrijk Er zijn vaak veel problemen waar de achterblijvers mee blijven zitten als iemand gedetineerd raakt. Wij kunnen hen informeren en helpen in het contact met uitkeringsinstanties, schuldeisers, woningbouwverenigingen, Jeugdzorg of Raad voor de Kinderbescherming. Wij hebben samen met Buitenlandse Zaken brochures gemaakt met informatie over strafrechtssystemen in vele landen, we kunnen vaak informatie geven over omstandigheden ter plaatse. Een belangrijk item is ook de WOTS-regeling (Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen) met verschillende landen: onder voorwaarden kan een gevangenisstraf worden uitgezeten in Nederland maar niet alle landen zijn aangesloten bij het verdrag (VOGP). Deze procedure is echter omslachtig en neemt vaak meer dan anderhalf jaar in beslag. Het betreffende land heeft bovendien ook het recht om te weigeren een gedetineerde over te dragen bijvoorbeeld omdat het vindt dat Nederland te coulant omgaat met drugsdelinquenten. Binnen de EU gaat dit binnenkort
12
veranderen, er is een nieuwe wet in de maak waardoor onze gedetineerden in de EU-landen veel sneller terug kunnen naar Nederland, om hier hun straf uit te zitten en te resocialiseren. Ook wordt het straks eenvoudiger om alternatieve straffen en bijzondere voorwaarden over te nemen. Op het ogenblik wordt er binnen ons Bureau onderzoek gedaan, samen de Avans Hogeschool, naar de grondslagen en effecten van onze begeleiding en het bezoek door vrijwilligers. Respondenten zijn drugsgerelateerde delinquenten die vast zitten of hebben gezeten in één van drie Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Spanje) of in een land buiten Europa en wel Brazilië, Peru en de Dominicaanse Republiek. Uit het gehouden vooronderzoek werd al duidelijk dat de gedetineerden in de Midden- en Zuid-Amerikaanse landen het zowel tijdens als na hun detentie moeilijker hebben dan die in Europa. Over het algemeen is men tevreden over het bezoek in de gevangenis, niet alleen van de vrijwilligers van Reclassering Nederland maar ook van de ambassade, van kerkelijke instanties en dergelijke maar ontevreden over het gebrek aan concrete hulp en steun. We zijn uiteraard benieuwd naar de conclusies van het onderzoek. Het is goed om onze inzet en werkwijze eens te laten onderzoeken. Uiteindelijk zal ons Bureau natuurlijk ook een bijdrage moeten leveren aan het terugdringen van de recidive in Nederland.
13
Levensberichten door Sietse Steenstra Door gebrek aan informatie op dit moment over het recente reilen en zeilen van alumni zal ik me nog even bezighouden met de mensen die de eerste dertig jaar de criminologie op de VU een gezicht gaven en over hun levens berichten. Prof. Herman/Thomas Bianchi is de grondlegger van de criminologie aan de VU; hij gaf vanaf 1958 onderwijs in het keuzevak criminologie tot het hoofdvak werd in de opleiding criminologie, gestart in 1968. Daarnaast deed hij aan theorievorming en literatuuronderzoek en stimuleerde zijn medewerkers tot meer empirisch onderzoek bijvoorbeeld naar ‘stigmatisering’ en naar alternatieve vormen van strafrechtspleging zoals de ‘vrijplaats’. Bianchi nam afscheid in 1987. Hij bleef in Amsterdam wonen en bleef schrijven over zijn onderwerpen: de vrijplaats, geschiedenis maar schreef ook gedichten. Enkele jaren geleden trok hij zich terug op zijn boerderijtje in Friesland. Door problemen met zijn rug in het ziekenhuis beland besloot hij niet terug te keren naar zijn boerderijtje maar intrek te nemen in een appartementen-complex in Leeuwarden met zorg-op-afroep. Daar is hij nog steeds aanspreekbaar, inmiddels 87 jaar oud. Sietse Steenstra was in 1963 de eerste student-assistent en vanaf 1965 medewerker van wat het Criminologisch Instituut zou worden. Hij verleende assistentie bij het onderwijs van Bianchi en gaf vanaf 1968 zelfstandig onderwijs in (forensische) psychologie, jeugdbescherming en practica in gesprekstechniek en groepsprocessen. Onderzoek werd veelal verricht in combinatie met collega’s bijvoorbeeld naar de werking van de reclassering, het effect van pornografie, de achtergronden van geweldscriminaliteit, een humaan gevangenisregiem, de functie en inrichting van een ‘vrijplaats’. Hij nam afscheid in 1998 en houdt zich nu onder andere bezig met deze Nieuwsbrief. Arthur Frid werd student-assistent in 1964 en vervolgens medewerker voor onderzoek en bestuurlijke aangelegenheden. Hij schreef een aantal boeken over de praktijk van het strafproces, o.a. over de functie van de Rechter-Commissaris, de rol van de tolk in strafzaken en de rechten van gedetineerden en psychiatrische patiënten. Door de bezuinigingen ging hij in 1989 met ‘reorganisatieontslag’: vanaf 50 jaar ontslag, met behoud van 70% van het salaris. Na vertrek besteedde hij zijn tijd onder meer aan zijn favoriete hobby’s: verre reizen en veel sport: tennis, biljart en tafeltennis. Hij schreef een biografie over zijn tafeltennisidool Cor du Buy en richtte de Géza Frid Stichting op, die de muziek van zijn vader propageert. Bert Snel kwam in 1965 en werd al snel verantwoordelijk voor het grootschalige ‘reclasseringsonderzoek’ dat samen met Groningen (Buikhuisen) werd opgezet en uitgevoerd. In 1972 promoveerde hij op een studie over de professionalisering van reclasseringswerkers: ‘Helpen (z)onder dwang’. In het onderwijs hield hij zich bezig met sociologie en met onderzoekmethoden en statistiek. Bert vertrok begin jaren tachtig naar de UvA. Daar ging hij met pensioen als hoogleraar/directeur onderzoek bij Pedagogie. Na een aantal jaren bezigheden in de politiek (LPF) te hebben verricht is hij nog steeds actief: hij publiceert, geeft gastcolleges (Leiden), is raadsadviseur (BiZa) en werkt voor de zaak van zijn zoon (bewakingscamera’s) Roel Bergsma werd vooral aangetrokken om onderzoek te doen. Onder andere een onderzoek naar ‘Stigmatisering’ dat Bianchi gebruikte voor een Diësrede op de VU en naar ‘de hulpbehoefte van verdachten op het politiebureau’ dat de aanzet vormde van het eerste Bureau voor Rechtshulp. Hij begeleidde de eerste jaren de ontwikkeling van het bureau en deed in dat verband verschillende evaluatieonderzoeken. In het onderwijs begeleidde hij practica, stages en scripties en gaf later ook les op de Politieacademie. Hij vertrok evenals Arthur Frid via de 50+ regeling en houdt zich sindsdien eveneens bezig met tennis en andere leuke dingen. Sibo van Ruller verscheen eind jaren zestig op het toneel. Hij was betrokken bij verschillende onderzoeksprojecten van het Instituut onder andere ‘de hulpbehoefte van verdachten op het politiebureau’ en naar een humaan regiem in de Bijlmerbajes. Hoewel hij aanvankelijk beperkt bij
14
het onderwijs was betrokken ontwikkelde hij zich in samenwerking met Sjoerd Faber, de hoogleraar Nederlandse Rechtsgeschiedenis, steeds meer als historisch criminoloog met als hoogtepunt de promotie in 1987 op ‘Genade voor recht’ Gratieverlening aan ter dood veroordeelden in Nederland; 1806-1870. Ook na zijn promotie verschenen er tot zijn afscheid in 2005 nog bijna honderd publicaties van zijn hand over uiteenlopende strafrechtshistorische en criminologische onderwerpen zoals sanctiebeleid en biologische verklaringen van criminaliteit. Connie Bogaards kwam ook eind jaren zestig en verzorgde mede de practica van de toen nieuw gestarte opleiding criminologie. Ze deed onderzoek naar plegers van zware geweldsmisdrijven en werkte mee met de introductie van activiteiten voor een nieuw gevangenisregiem in de Bijlmerbajes en met de ontwikkeling van het Bureau voor Rechtshulp. Ze had zich inmiddels bekwaamd in de psychotherapie en vertrok naar de Universiteit van Utrecht als studentenpsycholoog. Na een aantal jaren een zelfstandige psychotherapiepraktijk te hebben uitgeoefend vertrok ze met haar vriend/echtgenoot naar Frankrijk waar ze nu al weer jaren resideren. Johannes Stuyling de Lange werd midden jaren zeventig deeltijdmedewerker voor onderzoeksmethoden en statistiek naast een eigen psychotherapiepraktijk. Nadat Bert Snel van de VU was vertrokken gaf hij ook onderwijs in die vakken. Hij deed daarnaast onderzoek onder andere naar het optreden van politie en justitie tegen allochtone jongeren. Door beleidsontwikkelingen op psychotherapiegebied koos hij begin jaren 90 volledig voor de psychotherapie. Naast de eigen praktijk was hij tot voor kort ook werkzaam bij Stichting 40-45 voor hulp aan mensen met oorlogstrauma’s. In de Volkskrant van 9 december j.l. wordt gemeld dat hij plotseling is overleden. Cora Maas-de Waal tenslotte was vanaf 1981 als opvolger van Hans Gras, die naar het CBS vertrok, de andere helft van de deskundigheid voor onderzoeksmethoden en –technieken en statistiek. Ze bleef maar een beperkt aantal jaren aan de VU werkzaam en zette haar carrière voort bij het Sociaal Cultureel Planbureau. Daar verzamelde ze vooral gegevens over en deed onderzoek naar onderwerpen op het gebied van criminaliteit en slachtofferschap.
15