1 inleiding
1
INHOUD 1
samenvatting
3
2
introductie
4
3
probleemstelling
5
4
theorie
6
5
hypothesen en onderzoeksvragen
9
6
Operationalisaties van variabelen
11
7
methode
16
8
resultaten
24
9
analyse
32
10
conclusie
44
Bijlagen
..
Literatuur
..
2
1 SAMENVATTING
1. Samenvatting: Het doel van dit onderzoek was de ontwikkeling van methoden en technieken, om inzicht te krijgen in de belevingswereld van kinderen. Als middel zullen de angsten van kinderen worden onderzocht. Het onderzoek is gedaan door drie studenten aan de Technische Universiteit te Delft en had als doel een nieuwe methode te vinden om de beleveniswereld van kinderen in kaart te brengen, zodat de resultaten hiervan door ontwerpers gebruikt kunnen worden zodat ze als inspiratie bron kunnen dienen tijdens het ontwerpproces. Op deze manier raken kinderen meer betrokken bij het ontwerpproces en sluiten nieuwe producten beter aan bij wat kinderen leuk vinden. Er vindt een verschuiving plaats in methodes van gebruikersonderzoek van evaluatieve methodes naar generatieve methodes. Bij de nieuwe technieken is het accent verschoven van testen door de gebruikers, naar een actieve rol in het ontwerpproces, het zo geheten participatory design en contextmapping. Met behulp van deze generatieve, creatieve onderzoekstechnieken hebben we twee groepen van 6 en 7 kinderen tussen de 8 en 11 jaar geobserveerd om te weten te komen of dergelijk soort onderzoek geschikt is voor kinderen. We zijn erachter gekomen dat door gebruik te maken van generatieve en creatieve methodes kunnen kinderen open en eerlijk zijn.
3
2 INTRODUCTIE
2. Introductie: Bij het ontwerpen van een product is het heel belangrijk dat de ontwerper of ontwerpteam rekening houd met de productgebruiker. Er bestaan verschillende methodes om achter te komen of een product voldoet aan de wensen en behoeften van de gebruikers. Tot niet zo lang geleden was gebruikersonderzoek beperkt tot alleen maar het testen van een bestaand prototype. Tegenwoordig weten we dat de gebruiker veel vroeger betroken moet zijn bij het ontwerpproces. Er bestaan allerlei technieken die de gebruiker actieve rol geven in het proces, het resultaat daarvan is vaak een beter bruikbaar product die goed door de gebruikers begrepen wordt. Het is voor de hand liggend dat ditzelfde patroon voor het ontwerpen voor de kinderen aanwezig moet zijn. Het is natuurlijk heel moeilijk voor een ontwerpteam te weten wat kinderen leuk vinden aangezien de meeste al lang geen kinderen zijn. Om die reden vinden we het belangrijk om een methode te vinden die de ontwerpers kan helpen in begrijpen van de belevingswereld van kinderen.
4
3 PROBLEEMSTELLING
3. Probleemstelling Er zijn verschillende problemen waar we als ontwerper tegenaan kunnen lopen als we een product voor een kind ontwerpen. Het is niet gemakkelijk om jezelf als ontwerper in te leven in de belevingswereld van een kind. Ook bestaat nog geen eenduidige methode die voor een ontwerper te gebruiken is om zich in te leven in een kind en zo een goed product te ontwerpen. Het is moeilijk om erachter te komen wat de eisen, wensen, behoeften, dromen en gedachtes van een kind zijn. Het feit dat een designer zich niet kan inleven in een kind komt doordat volwassen vergeten zijn hoe het was om een kind te zijn. Volwassenen hebben ook duidelijk een andere belevingswereld dan kinderen en een andere manier van communiceren, dat veel meer verbaal is dan die van kinderen. Het is bijvoorbeeld voor een kind gemakkelijker om te tekenen wat hem bezighoud dan dit met woorden te beschrijven. Ook denken volwassenen meer in patronen die aan kinderen nog niet zijn aangeleerd. Het zou dus wenselijk zijn dat volwassenen in staat zouden zijn om die patronen te doorbreken en dat ze zich aanpassen aan de kinderen. Op deze manier zou de communicatie veel soepeler verlopen en zouden kinderen hun belevingen met volwassenen kunnen delen. Voor een volwassene is het gemakkelijker om zich aan te passen aan een kind dan andersom. Dit komt doordat volwassenen kind zijn geweest maar kinderen nog nooit volwassen. We willen dat de communicatie tussen kind en ontwerper gemakkelijker verloopt en dat dit resulteert in een beter ontworpen producten voor kinderen. Het is nodig een methode te ontwikkelen waarin het kind in staat wordt gesteld zijn belevingwereld over te brengen naar een andere partij die onbekend is voor het kind. Deze methode moet ook bruikbaar zijn voor een ontwerper die geen ervaring heeft met kinderen. De methode moet dus een communicatiebrug vormen tussen kind en ontwerper. De volgende vraag is dan ook van belang: Wat is de beste manier om de belevingswereld van een kind in kaart te brengen? Op dit moment bestaat er geen eenduidige methode om de belevingswereld van een kind in kaart kan brengen. Er zijn wel de traditionele methodes zoals interviews, maar deze lijken niet zo goed te werken met kinderen. Generatieve methodes kunnen een goed alternatief te zijn, maar deze methodes staan nog in hun kinderschoenen en zijn vaak nog niet gebruikt in onderzoek met kinderen. Het is belangrijk om te kijken naar wat er mist in de huige manier van onderzoek doen met kinderen, en wat hiervan bruikbaar is. Met deze aspecten moet een ‘ideale’ onderzoeksmethode worden gevonden om de belevingswereld van kinderen in kaart te brengen.
5
4 THEORIE
4. Theorie Het hedendaagse gebruikersonderzoek is aan het veranderen. Zo is er een duidelijke verandering in de technieken van het onderzoek aanwezig. De generatieve methodes nemen de plek in van de evaluatieve technieken. Tot niet zo lang geleden was het gebruikersonderzoek beperkt tot alleen maar evalueren en testen van de prototypes. De gebruiker was verder niet betrokken bij het ontwerpproces. De nadruk is nu verschoven naar een actieve rol voor de gebruiker in het proces zelf. Omdat mensen producten vaak beoordelen op basis van hun eerdere ervaringen met soortgelijk producttypen, zijn de onderzoekers nu niet alleen geïnteresseerd in de ervaringen van de gebruiker met het product maar ook in zijn de dromen, ideeën en verwachtingen over het toekomstige product. Het grootste verschil tussen de oude en de nieuwe aanpak is dat de oude aanpak alleen inzicht biedt in de huidige en voorgaande ervaringen van de gebruiker. De nieuwe techniek biedt echter de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de toekomst. Om duidelijk zicht in de toekomst te krijgen moeten de onderzoekers de dromen en angsten van de gebruiker erbij betrekken (F.Sleeswijk Visser et al 2005). Deze nieuwe aanpak zo geheten contextmapping heeft te maken met het in kaart brengen van de context van de mens - product interactie. Het basis principe van de generatieve technieken is om mensen iets op een actieve manier te laten maken. Er zijn verschillende manieren om de gebruiker zich te laten uiten, de meest gebruikelijke zijn kaarten waar iets op geplakt/geschreven kan worden, modellen, tekeningen, collages, werkboek, dagboek, postkaarten, wegwerp camera’s. De contextmapping is een vrij nieuwe techniek en daarom bestaat er ook vrij weinig literatuur over. Het meeste onderzoeken werden met volwassen gebruikers gedaan en beschreven. Er bestaan echter enkele onderzoeken waarbij contextmapping toegepast werd op kinderen (Read et al; Hoenderdos et al). In voorgaande onderzoeken is naar voren gekomen dat er verschillende fasen van de participatory design onderscheiden kunnen worden tijdens de sessie. De onderzoekers onderscheden drie verschillende fasen van het proces tijdens de sessie en van de expertise van de deelnemer. Er is een IBF-model ontwikkeld waarin “i” voor informant design, “b” voor balanced design en “f” voor facilitated design staat (Reads et al 2005). Het model vertegenwoordigd een werkelijke situatie dat de deelnemers kunnen steeds meer ingewikkelde opdrachten aan en dat hun expertise word steeds groter naarmate de sessie vordert. Er bestaan echter nog andere factoren die rol spelen tijdens het participatory design proces en die het IBF-model beïnvloeden. Om het proces goed te kunnen beschrijven en begrijpen moeten we de vier variabelen die een enorme rol spelen in beschouwing nemen. Dat zijn: •
de omgeving (environment) van de ontwerper
•
de kennis van de ontwerper
•
de vaardigeden van de ontwerper
•
de veiligheidsgraad die de ontwerper ervaart (Reads et al, 2005).
6
4 THEORIE
De omgeving kan in subniveaus worden verdeelt. De fysische omgeving waarin de participatory design activiteit zich afspeelt heeft een grote invloed op deze activiteit. De keuze van de ruimte, verlichting, toegang tot de uitrusting, zit indeling en grote van het meubilair zijn van groot belang. Verder speelt de culturele omgeving een aanzienlijke rol, voornamelijk de organisatie en onderlinge relatie tussen de individuele personen die aan de activiteit mee doen. Relevant voor ons onderzoek is om met deze variabelen rekening te houden. Wij gaan namelijk in de schoolomgeving werken waarin bepaalde relaties tussen de kinderen en de volwassenen aanwezig zijn. Zo zullen de kinderen bepaalde verwachtingen van de volwassenen hebben. Kinderen verwachten dat de volwassen de leidende rol hebben en altijd vertelen wat de kinderen moeten doen. Het blijkt dat het erg moeilijk is om die situatie te veranderen. De achtergrond, aspiraties en waardes van de kinderen zijn gelijk omdat ze uit de zelfde omgeving komen. De kennis variabele houdt in dat elk van de deelnemers eigen algemene kennis, kennis over het onderwerp en de technische kennis in de activiteit brengt. De mate van de toegang tot kennis heeft een grote invloed op ten eerste inzet van de deelnemer, ten tweede hoe de deelnemer zich tijdens een dergelijk activiteit voelt en ten derde het gevoel van eigen vaardigheid om problemen op te lossen en de inzet voor de groep. De vaardigheden die maken het mogelijk voor de deelnemer om problemen op te lossen en een actieve rol in de activiteit te nemen, zijn het cognitieve, articulatieave en motorische vaardigheden. Elk van de deelnemers heeft een ander niveau van de cognitieve ontwikkeling, een andere fijne en grove motoriek. In de voorgaande projecten bleek dat de kinderen veel moeite hebben met het uiten van hun verlangen en sommige kinderen waren ontevreden met hum motorische vaardigheden. Het behouden van de concentratie vormt ook een belemmering voor kinderen, daarom is het ook essentieel om kinderen te helpen en activiteiten voor te bereiden die niet snel vervelen. Blijkbaar hebben de kinderen ook problemen met de groepsdiscussie, beslissing nemen en luisteren naar het ideeën van een ander (Reads en anderen 2005). De veiligheidsgraad heeft te maken met het comfort factoren, emotionele stabiliteit en stress. Het gevoel van de veiligheid wordt streng beïnvloed door de andere variabelen, dat wil zeggen dat een deelnemer zich veiliger voelt als hij/zij tevreden is met de omgeving van de participatory design activiteit, zijn/haar eigen vaardigheden en eigen kennis. Het is dus belangrijk om met al die factoren rekening te houden, wilt men een goede en veilige sfeer te creëren tijdens een participatory design sessie. Ondanks het feit dat de participatory design en contextmapping technieken nog vrij nieuw zijn, bestaan er richtlijnen om een onderzoek voor te bereiden en uit te voeren. We gaan hier een korte samenvatting geven van een typische gang van zaken die een onderzoek met behulp van deze methodes betreft. Een onderzoek dat context mapping als een onderzoekstechniek gebruikt kent vijf verschillende fasen die doorgelopen moeten worden: Allereerst moet er een voorbereiding plaats nemen. Tijdens deze periode is het belangrijk om doelstellingen te formuleren, plannen maken, de deelnemers en de activiteiten te selecteren. Deze elementen zijn ook bekend voor een traditioneel onderzoek maar bij de generatieve technieken blijkt het alles minder formeel.
7
4 THEORIE
De volgende stap is zo geheten sensitization fase. Het is heel belangrijke fase die de deelnemers voorbereid aan de ware sessie. Het helpt ze om over het probleem alvast na te denken. Het is een proces waarin een deelnemer aangezet en aangemoedigd word om na te denken en de aspecten van de eigen context in een eigen omgeving en eigen tijd in de kaart brengen. En sensitization pakket bestaat uit kleine activiteiten of oefeningen die een enige tijd van te voren naar het huis adres verstuurd wordt. Het kan soms een paar weken duren voordat de sensitization fase afgerond is. Vervolgens vindt er de sessie plaats. De sessie is een soort vergadering waarop de deelnemers mee doen aan de generatieve activiteit. Tijdens een dergelijk sessie worden er instructies en enveloppen met sets van expressieve middelen uitgedeeld, om de artefacten te creëren die de gevoelens en ideeën van de deelnemers weergeven. De ervaringen van de deelnemers worden verder onthuld tijdens het gesprek over hun creaties. Na de sessie komt er tijd voor de onderzoekers om de resultaten ervan te analyseren. De analyse fase is vrij moeilijk aangezien de data heel rijk en diverse is. Er zijn veel verhalen en anekdoten verteld die de onderzoekers moeten te weten analyseren. Deze zijn voornamelijk op video en audio vast gelegd en er moet een transcriptie plaats vinden. De laatste stap is om de verzamelde informatie en conclusies met de anderen te delen en om de resultaten in het ontwerpproces te brengen. Het is de bedoeling dat de resultaten als een inspiratie bron voor het ontwerpteam werken. Het is echter bekend dat de conventionele “geschreven” rapporten niet efficiënt het ontwerpteam informeren. Methodes als workshops, kaarten sets en displays kan beter het team helpen om de gebruiker beter te begrijpen en een relatie met hem op te bouwen (Sleeswijk et al, 2005).
8
5 HYPOTHESEN EN ONDERZOEKSVRAGEN
5. Hypothesen en onderzoeksvragen 5.1 Hoofdvraag Onze hoofdvraag is: Wat is de beste manier om erachter te komen wat de belevingswereld van kinderen is? We doen dus onderzoek naar de beste manier om onderzoek te doen met kinderen. Er zijn volgens ons verschillende aspecten die rol spelen tijdens het doen van een onderzoek met een kind. Volgens ons is een heel belangrijke aspect van het onderzoek de omgeving. Wij vinden het ontzettend belangrijk om heel vriendelijke sfeer te creëren. Dat zou moeten helpen om de eerlijke antwoorden van de kinderen te krijgen. Het is bekend dat er en soort macht relatie tussen kinderen en de volwassenen bestaat. Het is grondig in onze cultuur dat de ouderen een soort macht rol bezitten. Het is aan de volwassenen om het te vertellen aan de kinderen wat ze moeten doen en waarom het zo is. Het is ook aan de volwassenen om de ordeningen te geven over wat de kinderen goed en slecht gedaan hebben. In de participatory design en de contextmapping technieken is het heel belangrijk dat de deelnemer het gevoel heeft dat al zijn antwoorden correct zijn en dat hij niets fout gedaan geeft. Om al die redenen vinden wij dat de kinderen het leuk moeten vinden om met ons aan de slag te gaan en dat ze een gevoel erbij krijgen dat ze ons vertrouwen kunnen. In de onderzoeksverslagen die we gelezen hebben blijven de onderzoekers alleen de observatoren van de activiteit die zich tijdens de sessie afspeelt. Wij willen samen met kinderen werken en heel actief betrokken zijn bij het werk. Wij geloven dat we op deze manier de afstand tussen ons en de kinderen kunnen verkleinen en op deze manier meer persoonlijke en eerlijke antwoorden krijgen. Het is ook mogelijk dat de kinderen meer geïnteresseerd raken in de activiteit en meer serieus aan het werk gaan als wij ook mee doen. Verder geloven we ook dat door het werken met de kinderen we de hiërarchie tussen kinderen en volwassen breken, wat heel belangrijk voor het onderzoek is en heel moeilijk op school te bereiken is. Het is bewezen in eerdere onderzoeken dat de kinderen heel sterke associaties hebben met de rol van volwassenen om aan kinderen te laten weten wat ze moeten doen en hoe moeten dingen gedaan worden. Wij willen kinderen laten weten dat wat ze denken heel belangrijk is en dat alles wat ze bedenken goed is. Omdat we in de schoolomgeving werken, vinden we het belangrijk om de leerkrachten uit de activiteit uit te schakelen. Ons doel is om de omgeving zo vriendelijk mogelijk te maken om kinderen zich vrij te laten voelen en om het mogelijk te maken om eerlijke antwoorden te geven. We geloven ook dat door het feit dat de leerkrachten er niet bij zijn de kinderen helpt geloven dat alle antwoorden die zij geven goed zijn en dat er geen beoordeling komt.
9
5 HYPOTHESEN EN ONDERZOEKSVRAGEN
5.2 Hypothesen Wat voor soort onderzoek helpt bij het erachterkomen wat een kind denkt? Als eerst willen we de kinderen sensitize om over het onderwerp na te denken door een opdracht vooraf te geven. In het onderzoek willen we generatieve, creatieve methodes gebruiken. Creatieve methodes sluiten beter aan bij de belevingswereld van kinderen dus de kinderen kunnen zich beter uitten. Ook worden de kinderen afgeleid door zulke activiteiten en gaan ze zich gedragen zoals ze ‘normaal’ doen. Tijdens het onderzoek willen we de kinderen aanknopingspunten geven om te praten door toolkits te gebruiken. Kinderen zullen alsnog de mogelijkheid krijgen om zich te uitten, mocht dat niet gelukt zijn tijdens het onderzoek zelf, door probes te gebruiken. De toolkits en probes zijn hetzelfde voor iedereen om voorkeuren uit te sluiten. Als het onderzoek vordert worden de opdrachten moeilijker om diepte in het onderzoek te krijgen. Ook zijn er verschillende opdrachten zodat de kinderen zich niet gaan vervelen tijdens een opdracht. Tussen de opdrachten door kunnen ze zich ook ontspannen. In wat voor omgeving voelt het kind zich op zijn gemak? De omgeving moet bekend zijn voor het kind, zoals een klaslokaal. We kiezen ervoor om maar een van de onderzoekers de volwassenenrol te laten vervullen zodat de andere twee een gemakkelijk aanspreekpunt zijn voor de kinderen. De kinderen mogen zelf hun zitplaats kiezen en ze zitten met de gezichten naar elkaar toe. Hoe maak je kennis en vaardigheden van de kinderen het snelst actief? We zullen de kinderen zoveel mogelijk aanmoedigen om actief mee te doen aan het onderzoek. Alle resultaten worden verder positief beoordeeld worden om te laten zien dat alle antwoorden goed zijn. Op deze manier zullen de kinderen snel ontspannen. Hoe kan je zorgen voor een ‘veilig’ gevoel? Ook hier is het van belang om maar een persoon de volwassenenrol te laten vervullen. Bij de andere twee onderzoekers kan het kind alles kwijt: de onderzoeker wordt zijn vriendje. De onderzoekers moeten ook laten zien dat ze bang zijn zodat het kind zijn ervaringen deelt. Datgene wat het kind verteld is altijd goed en actief meedoen wordt gemotiveerd.
10
6. Operationalisaties van variabelen
6. Operationalisaties van variabelen Het is voor ons belangrijk om een methode aan ontwerpers aan te reiken om er achter te kunnen komen wat de belevingswereld van kinderen is. We zullen eerst het verloop van het onderzoek globaal analyseren. Hierbij zullen we ook veranderingen in het onderzoek als gevolg van externe variabelen beschrijven, en de gevolgen hiervan. Ook zullen we elke onderzoeksgroep apart beschrijven naar aanleiding van de verschillen tussen de groepen, en veranderingen in de opzet na de eerste onderzoeksgroep. Als we dit hebben gedaan zullen we met onderstaande oorzaak - gevolg checklist nagaan of de vooronderstellingen die we hebben gemaakt naar aanleiding van de literatuur klopten. Deze vragen zijn verdeelt naar hypothese zodat we per hypothese ook kunnen nagaan of de vooronderstellingen klopten. Om dit gemakkelijker te maken delen we ook de vragen die in het boekje ‘Mijn dagboek’ staan in naar hypothese. De verwerking van de resultaten gaat zo ook gemakkelijker.
11
6. Operationalisaties van variabelen
Wat voor soort onderzoek helpt bij het erachterkomen wat een kind denkt? Welk aspect? Welk onderzoek? 1. Aselecte keuze deelnemers
2. Persoonlijke sessie met de deelnemers
3. Creatieve methoden gebruiken
British journal of social work (2000), 30, 819-835 )Discovering what children think: connections between research and practice.Door Nigel Thomos and Claire O’Kane)
4.Gebruiken van probes
5.Gebruiken van toolkits
6.Toolkits zijn hetzelfde voor iedereen
7.Verschillende activiteiten
8.Activiteiten aanpassen aan het IBF model
Reads et al 2005 ‘WeDD’
9.Sensitizing
F. Sleeswijk et al “Contextmapping: experiences from practice” 2005
12
6. Operationalisaties van variabelen
Wel/ niet meenemen, Waarom? Wel meenemen: - De leerkrachten mogen niet de kinderen uitkiezen om te voorkomen dat de ‘leuke’ kinderen worden uitgekozen. Elke leraar heeft een voorkeur voor een of ander kind en dat willen we voorkomen. - We willen voorkomen dat er groepjes worden gevormd naar aanleiding van keuze van bepaalde ‘soort’ leerlingen. Wel meenemen: - We kunnen ter plekke positieve feedback geven. - We kunnen de kinderen vragen stellen om meer informatie te winnen dan alleen uit de ‘probes’ verkregen zou kunnen worden. - We kunnen laten zien dat angst iets normaals is. Wel meenemen: - Methode moet aangepast zijn aan het kind. - Creatieve methodes maken de deelnemers enthousiaster - Kinderen vertellen meer met creatieve methodes. - Kinderen worden door creatieve methodes afgeleid en geven als gevolg eerlijke Niet meenemen (als enige en hoofdzakelijk) manier om te onderzoeken: - zie bovenstaande redenen. Wel meenemen (als ondersteuning): - Goede manier om feedback te krijgen. - Kinderen krijgen de kans om gedachtes te ordenen. - De kinderen die zich in onze onderzoeksopzet alsnog niet veilig voelden krijgen een kans om toch hun mening te geven.
Vraag uit boekje 3.Teken en/of schrjif een verslag van de middag. 4a. Ik vond het leuk om te… 4b. Ik vond het niet leuk om te… 5. Wat was volgens jou het thema van deze middag. 6. Ik heb wel/niet verteld wat ik wilde want… 6. Ik heb wel/niet verteld wat ik wilde want… 7. Ik ben wel/niet trots op de werkstukken die ik heb gemaakt, want.. 8. Wat zou je anders willen doen, als je mocht kiezen? 9. Wat ontbreek er volgens jou nog aan het onderzoek? 10a. Ik zou wel/niet nog een keer mee willen doen aan een onderzoek, want… 10b. Welk cijfer zou je deze middag geven? 11. Ik ben tijdens het onderzoek wel/niet eerlijk geweest, want…
Wel meenemen: - Enthousiasme bij de kinderen opwekken. - Resultaten worden meer gericht. - Kinderen kunnen niet van elkaar kopiëren . - Toolkits werken als opstapje voor het kind om iets te bv. tekenen Wel meenemen: - Dezelfde plaatjes voor het achteraf beoordelen van de resultaten. Niet meenemen: - Andere plaatjes om kopiëren te voorkomen. Wel meenemen: - De concentratie curve van de kinderen is kort. - Per opdracht wordt een bepaalde diepgang bereikt dus veel verschillende opdrachten zijn nodig. - Tussen de opdrachten door kunnen de kinderen ontspannen en hun gedachtes ordenen Wel meenemen: - De kinderen kunnen moeilijkere opdrachten doen naarmate ze meer bekend worden met het thema en de onderzoeksmethode. - Door rekening te houden met dit model zullen we meer gedetailleerde antwoorden krijgen (ipv. veel verschillende antwoorden). Wel meenemen: - De kinderen worden aangemoedigd om over het onderwerp na te denken. - Tijdens het onderzoek zelf worden betere resultaten verkregen
13
6. Operationalisaties van variabelen
In wat voor omgeving voelt het kind zich op zijn gemak? Welk aspect?
Welk onderzoek?
10.Vriendelijke omgeving creëren
Reads et al ‘WeDD’ 2005
Hoe maak je kennis en vaardigheden van de kinderen het snelst actief? Welk aspect? Welk onderzoek? 11. Actief maken van kennis en vaardigheden.
Reads et al ‘WeDD’ 2005
Hoe kan je zorgen voor een ‘veilig’ gevoel? Welk aspect?
Welk onderzoek?
12. Zorgen voor een veilig ‘gevoel’
Reads et al ‘WeDD’ 2005
14
6. Operationalisaties van variabelen
Wel/ niet meenemen, Waarom?
Vraag uit boekje
Wel meenemen: - De kinderen gaan zitten naast wie ze willen zodat ze zich op hun gemak voelen. - Twee begeleiders zitten met de kinderen aan de tafels en hebben een actieve rol in het onderzoek. - Het klaslokaal is bekend terrein voor de kinderen. - Kinderen zitten met gezichten naar elkaar toe. - Camera is onopvallend geplaatst.
1a. Wat vind je van de mensen, die het onderzoek deden? 1b. Hoezo vindt je dit?
Wel/ niet meenemen, Waarom?
Vraag uit boekje
Wel meenemen: - Positief feedback op alle resultaten. - Motiveren en duidelijk maken dat alle oplossingen goed zijn.
1a. Wat vind je van de mensen, die het onderzoek deden? 1b. Hoezo vindt je dit? 7. Ik ben wel/niet trots op de werkstukken die ik heb gemaakt, want…
Wel/ niet meenemen, Waarom?
Vraag uit boekje
Wel meenemen: - Twee begeleiders doen actief mee. - Een begeleider is duidelijk het aanspreekpunt en stelt zich op als de volwassene. - Positieve feedback over de resultaten. - Aanmoedigen om eigen mening te geven. - Begeleiders laten zien dat ze ook angst ervaren.
1a. Wat vind je van de mensen, die het onderzoek deden? 1b. Hoezo vindt je dit? 5. Wat was volgens jou het thema van deze middag? 6. Ik heb wel/niet verteld wat ik wilde want… 7. Ik ben wel/niet trots op de werkstukken die ik heb gemaakt, want.. 11. Ik ben tijdens het onderzoek wel/niet eerlijk geweest, want..
15
7 METHODE
7. Methode 7.1 Probleemstelling in de methode Er zijn een aantal problemen dat wij als onderzoekers tegen zullen komen tijdens het uitvoeren van het onderzoek. Zo zal er eerst vast moeten worden gesteld welke doelgroep onderzocht gaat worden. Wanneer als doelgroep alleen kinderen zou worden gekozen zonder deze verder in een leeftijdscategorie in te delen, zou deze doelgroep te breed worden en zal het onderzoek erg veel tijd kosten. Het is dan ook noodzakelijk om een goede leeftijdscategorie te kiezen die goed past bij het doel van het onderzoek. Wanneer de leeftijd van de kinderen vastgesteld is, is het ook belangrijk om vast te stellen hoeveel personen er onderzocht gaan worden. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de tijd die beschikbaar is om het onderzoek te doen en het soort onderzoek namelijk een kwalitatieve onderzoek. Als opdracht hebben wij gekregen om kinderen tussen de 8 en de 12 jaar oud te onderzoeken. Wij denken dat het verstandig is om een kleine onderzoeksgroep te kiezen. Zo kan je als onderzoeker zoveel mogelijk aandacht geven aan elk kind afzonderlijk. De resultaten worden hierdoor dus betrouwbaarder. Een ander aspect dat moet worden vastgesteld is of het onderzoek naar de kinderen per leeftijdscategorie gedaan gaat worden of met een gemengde leeftijdgroep. Het is interessant om te kijken of er verschil is tussen resultaten per leeftijdsgroep. Een nadeel van een dergelijk onderzoek kan zijn dat kinderen die uit eenzelfde klas komen vooroordelen over elkaar hebben en dus niet vrijuit praten. Bij gemengde leeftijden in een groep echter kan het zijn dat de ouderen kinderen de overhand krijgen in het onderzoek. Het kan ook zijn dat oudere kinderen de jongere juist gaan helpen. Hiernaast zullen de kinderen plezier moeten hebben in de dingen die ze doen tijdens het onderzoek ( in ieder geval in de meeste gevallen). Op deze manier kan de onderzoeker veel te weten komen over (de belevingswereld van) kinderen, omdat de kinderen graag mee werken en het leuk vinden om te doen. Uit een onderzoek van Unicef over angst bleek dat Nederlandse kinderen het meest bang zijn voor spinnen, het donker en onweer. Deze resultaten zijn tot stand gekomen door middel van een enquête. Het onderzoek naar angst van Unicef is een aanleiding voor ons onderzoek om te testen of een andere onderzoeksmethode andere resultaten laat zien. Wat een obstakel bij dit onderzoek kan vormen is een hulpthema van het onderzoek. We gaan namelijk het tijdens onderzoek over angsten hebben. Het is een onderwerp waar niet gemakkelijk en op een leuk manier gepraat kan worden. Kinderen kunnen het moeilijk vinden om over hun angsten te spreken in aanwezigheid van andere. Als onze onderzoeksmethode werkt met een moeilijk thema als ‘angst’ dan zal onderzoek doen naar andere thema’s ook lukken met deze methode. We hebben in ons theorie onderzoek geconcludeerd dat het toepassen van generatieve en creatieve methode met kinderen goed werkt. De materialen die wij gaan gebruiken zullen vaak terugvallen op deze methodes. Een ander aspect waar rekening mee moet worden gehouden is de omgeving waarin het onderzoek plaats vind. Zo zal het bij onderzoek bij kinderen erg belangrijk zijn dat de kinderen zich op hun gemak voelen. Het onderzoek zal dan ook bij voorkeur in een voor het kind vertrouwde omgeving uitgevoerd moeten worden. De onderzoeksdoelgroep is een groep die op de basisschool zit. Als onderzoeker is het gemakkelijk om ervoor te kiezen om contact op te nemen met basisscholen. Hieruit zal snel volgen dat het onderzoek gedaan zal worden in een klaslokaal. Deze ruimte is ook bekend voor het deelnemende kind. 16
7 METHODE
7.2.1. Deelnemers Aan het onderzoek doen 28 kinderen tussen de 8 en de 12 jaar mee. Alle kinderen zitten nog op de basisschool en hebben dus nog geen opleiding afgerond. Er zijn: 7 kinderen van 8 jaar 7 kinderen van 9 jaar 7 kinderen van 10 jaar 7 kinderen van 11-12 jaar Van de 28 kinderen zijn 14 meisjes en 14 jongens. Uit elke de groepen 5, 6, 7, 8 werden 7 kinderen ad aselect gekozen. 7.2.2. Instrumenten In het onderzoek maken we gebruik van opnameapparatuur, namelijk een videocamera en drie videorecorders. Verder maken we gebruik van pen, papier, kleurpotloden, lijm, knipsels en een enquête. Bij verschillende delen van het onderzoek worden verschillende materialen gebruikt. De kinderen krijgen voorafgaand aan het onderzoek een wit vel papier mee. Op dit vel staan een aantal opdrachten (zie bijlage 1a). Op het vel staat bovenaan de volgende opdracht: ‘Wat beschermt jou?”. Hieronder stond een vak dat het grootste deel van het vel papier besloeg. Onder dit vak staan twee kleine vakken. Boven elk vak staat een vraag: ´Wat beschermt jou?’ en ‘Waar beschermd het tegen?’. Er zijn geen beperkingen aan de te gebruiken materialen, maar deze worden niet door de onderzoekers verschaft omdat dit een thuisopdracht is.
De eerste opdracht, ‘Tekenmarathon’, in de klas is als volgend: Naar aanleiding van een plaatje van een sleutelgat (achtereenvolgend; huilend meisje, en man knuffelend met beer. Zie bijlage 2a) krijgt het kind 5 minuten de tijd om (in elke minuut 1 tekening) 5 tekeningen te maken die voor hem te maken hebben met het beeld op het plaatje. Dit wordt drie keer herhaald. De materialen die hier gebruikt mogen worden zijn witte vellen papier en kleurpotloden.
17
7 METHODE
Hierna krijgt het kind een plattegrond (zie bijlage 3a), ‘Jou leven op een kaart’, op a2 met daarop: thuis, school, schoolplein, locatie ‘hier kom ik ook vaak’ en paadjes tussen de locaties. Het kind krijgt een envelop met 10 woorden en 10 plaatjes, deze moeten op de plattegrond worden geplakt. Het kind mag verder dingen op de plattegrond tekenen en een eigen invulling aan de locatie ‘hier kom ik ook vaak’ geven. Tussen de gegeven woorden zit de zin ‘ik ben bang’. De plek waar dit woord wordt geplakt moet verder worden uitgewerkt op een tijdlijn.
Vervolgens wordt aan de kinderen een blad A2 papier gegeven. Op dit blad staat dus een tijdlijn, ‘Tickatijd’, (zie bijlage 4a). Op de tijdlijn stonden een aantal dingen aangegeven: daarvoor(links), ik ben bang(midden), daarna(rechts). Het kind moet op de tijdlijn aangeven wat hij voordat hij bang was, tijdens het bang zijn en nadat hij bang was deed. Dit mag hij doen met kleurpotloden, stiften en hij mag plaatjes uitknippen/plakken. Onder de tijdlijn moet er een smiley (zie bijlage6) geplakt worden om aan te geven wat zijn geestesgesteldheid bij de activiteit is.
Uiteindelijk is het de bedoeling dat het kind een brief (in opdracht ‘Penvriend’) schrijft naar/ over/ etc. hetgeen waar hij bang voor is. Dit mag hij doet op een wit velletje papier. Dit velletje mag hij in een grote envelop stoppen zodat niemand kan zien wat hij heeft getekend. Hierna mag de envelop versierd worden.
18
7 METHODE
Tussen de opdrachten door wordt elke keer een kleine enquête (zie bijlage 7) uitgevoerd. Op deze enquête ‘Wat denk jij?’ staan drie vragen: - “Ik vond dit … om te doen omdat,…” . Op de plaats van de eerste puntjes wordt een blije, neutrale of verdrietige smiley geplakt. Het kind moet motiveren waarom de desbetreffende smiley is geplakt. - “Ik zou liever hebben schrijven/verven/knutselen/een toneelstukje opvoeren/vertellen/… omdat…”. Het kind moet omcirkelen wat voor hem van toepassing is of op de eerste puntjes invullen wat hij liever zou hebben gedaan. Op de tweede puntjes wordt een motivatie geschreven. - “Ik heb wel/niet de waarheid verteld”. Het juiste antwoord moet worden aangekruist. Dit alles gaat werd gedaan met pen.
Aan het eind van het onderzoek wordt een diploma uitgereikt en een pakketje met informatie. Het pakket bevat een ‘Dagboekje’ (zie bijlage 8) dat dient naar huis genomen worden. In het boekje bestaat uit een aantal directe vragen die de kinderen moeten beantwoorden om ons de feedback over het onderzoek te geven.
19
7 METHODE
7.2.3. Procedure Eerst word er een opdracht naar huis gegeven zo dat de kinderen gesensitized worden. De bedoeling van deze tekenopdracht is ze indirect in contact te brengen met het onderwerp van het onderzoek, namelijk angst. Dit wordt wel positief benadert door als opdracht mee te geven: ‘Wat beschermt jou?’. Ongeveer een week van tevoren is een blad meegegeven waar het kind dus een tekening op moet maken, maar het kind moet ook gelijk nadenken wat de tekening voor zichzelf uitbeeld. We gaan dus gelijk dieper in op het probleem. Om het kind te motiveren de tekening te maken is er ook een beloning uitgeloofd. Wel is deze beloning voor elk kind dat de tekening inlevert. Dus niet om de mooiste tekening te belonen maar om de actieve inzet te belonen. De tekening wordt verder niet besproken in de klas. Het doel van de tekening was om de kinderen kennis te laten maken met het onderwerp en ze hierover te laten nadenken. We hebben een klaslokaal tot onze beschikking. In dit lokaal zijn 16 stoelen en tafels. De tafels zijn opgesteld in twee ‘U’ vormen: een kleine ‘U’ vorm van 9 tafels aan elkaar zo opgesteld dat de kinderen naar het bord kijken en gezellig kunnen kletsen met iedereen, ook was er een grote ‘U’ vorm van 7 tafels met het gezicht naar de muur opgesteld zodat de kinderen goed individueel kunnen werken. De camera staat voor in de klas gericht naar de kinderen. Op deze manier zijn de kinderen en wat ze doen te zien. Twee ‘begeleiders’ werken samen met de kinderen om het vertrouwen te kweken. De kinderen zitten als volgt aan de tafels: eerst twee kinderen, dan een begeleider, drie kinderen, een begeleider, twee kinderen. Bij de begeleider ligt ook een voicerecorder zodat de gesprekken opgenomen kunnen worden. Individueel materiaal wordt altijd direct aan het kind gegeven.
Bij het binnenkomen in de klas moeten de kinderen hun thuis gemaakte tekening afgeven. Deze werd gelijk beloond met een zakje snoep. Er zijn verder geen vaste zitplaatsen, afgezien van die van de begeleiders, dus de kinderen wordt verteld om zelf een plekje uit te kiezen om te gaan zitten. De materialen voor de eerste opdracht liggen dan al op tafel. 20
7 METHODE
Als alle kinderen zitten wordt de bedoeling van de eerste opdracht uitgelegd: “Wij gaan jullie drie plaatjes laten zien. Bij elk plaatje krijgen jullie 5 minuten om 5 tekeningen te maken. Bij elke minuut wordt omgeroepen dat je moet beginnen aan de volgende tekening. Er zijn geen goede en foute tekeningen, we willen gewoon dat jullie het eerste tekenen waar jullie aan denken bij het plaatje. Het heeft geen zin om hier lang over na te denken wat jullie hebben voor elke tekening maar 1 minuut!” Hierna wordt het eerste plaatje laten zien, bij elke minuut wordt geroepen ‘Volgende!’, na elke plaatje eventjes pauze. Dit wordt 3 keer herhaald. Deze hele opdracht duurde ongeveer 20 minuten. De tekeningen van de eerste opdacht worden opgehaald en de eerste enquête gaan van start. De enquête is bedoeld om het onderzoek zelf te beoordelen, niet de resultaten van het onderzoek. De kinderen moeten allemaal aan de tafeltjes aan de muur gaan zitten om geen antwoorden van elkaar over te nemen. Als ze de enquête bij een van de begeleiders inleveren krijgen ze het materiaal voor de tweede opdracht uitgereikt. Het materiaal voor de tweede opdracht is een plattegrond waarop een huis, de school met schoolplein, een eigen locatie ‘hier kom ik ook vaak’ en de wegen van/naar verschillende locaties. De kinderen krijgen ook een envelop met plaatjes en woorden. Deze plaatjes en woorden moeten op de plattegrond worden geplakt. De plek waar het woord ‘ik ben bang’ wordt geplakt moet verder worden uitgewerkt. Dit wordt niet in de instructie verteld. Uitleg tweede opdracht: “Jullie krijgen een plattegrond met daarop jullie huis, jullie school met schoolplein en een plek waar je vaak komt. Ook krijgen jullie een envelop met daarin plaatjes en woorden. Deze moeten jullie allemaal op de plattegrond plakken, verder mogen jullie tekenen en schrijven op de kaart over de gebeurtenissen op de verschillende plekken. Als jullie klaar zijn dan moeten jullie de kaart inleveren want er is een vervolgopdracht!” De kinderen gingen hun eigen plattegrond tekenen en de begeleiders gaan ondertussen met hen in gesprek. Er wordt veel gepraat en de begeleiders werken eraan om de kinderen opener te laten worden en om echte angsten te ontdekken. Als de kinderen klaar zijn (of na een half uur!) krijgen ze een de enquête: dezelfde opzet als bij de eerste keer invullen van de enquête volgt.
21
7 METHODE
De derde opdracht is het zelf invullen van je tijdlijn. Dit moet zijn van de gebeurtenissen voor, tijdens en na het moment dat je bang bent. Deze momenten staan globaal aangegeven op de tijdlijn. Het is de bedoeling dat er wordt ‘verteld’ op de tijdlijn wat er in chronologische volgorde gebeurde zodat het kind bang werd, wat hetgeen is waarvoor hij of zij bang was en hoe het daarna is afgelopen met het angstige moment. Onder de tijdlijn moet met smiley’s worden aangegeven door het kind hoe het zich voelt op het dusdanige moment. De uitleg voor de derde opdracht volgt: “Je had op je plattegrond een zinnetje geplakt ‘Ik ben bang’. Ik wil dat je het moment dat je bang was beter gaat uitwerken. Je moet tekenen wat er gebeurde voordat je bang was, daarna waar je bang voor bent en wat er gebeurde nadat je bang was geweest. Je kunt onder de tijdlijn schrijven en met smiley’s aangeven hoe je je voelt op het moment. Jullie mogen gebruik maken van kleurpotloden en de smiley’s om aan te geven hoe je je voelt liggen op tafel!” Na een half uur wordt de tijdlijn tekening opgehaald en weer wordt de enquête uitgedeeld. Bij het inleveren van de enquête wordt het materiaal voor de vierde opdracht uitgereikt. De instructie voor de vierde opdracht is als volgend: “ Je hebt laten zien dat je voor iets bang bent. We willen dat je een brief naar of over dat schrijft wat daar gebeurt. Je mag er ook iets bij tekenen. Niemand krijgt deze brief te lezen of te zien. Je krijgt een envelop en daar zit een blaadje in, als je klaar bent moet je je brief weer terug hierin stoppen en mag je de envelop versieren of iets erop tekenen wat je geheim beschermt! Ga maar zitten bij de individuele werkplek” Het kind gaat zitten en mag tekenen, hierna komt de laatste enquête. Nadat alle kinderen met de laatste enquête klaar zijn worden de diploma’s uitgedeeld aan de kinderen. Verder kregen ze ook een tasje met daarin een ‘dagboekje’ met een aantal directe vragen, welke ze zo snel mogelijk bij hun docent moeten inleveren, dan krijgen ze namelijk een verassing van ons (een fotolijstje met groepsfoto)!
22
7 METHODE
Schematische weergaven van de middag sessie:
23
8 RESULTATEN
8. Resultaten Hieronder presenteren we de resultaten van elk kind, per opdracht. Daarna ziet U wat er in het ‘Dagboekje’ door de kinderen in geschreven. Uiteindelijk hebben tien van de dertien kinderen een diepere angst met ons gedeeld, maar 3 van deze kinderen hebben deze angst ook op papier gezet. Wel deelden de kinderen hun angsten met ons tijdens gesprekken. 8,1 Korte toelichting opdrachten We lichtten kort nog even toe wat het doel was van elke opdracht. Met de thuisopdracht ‘Wat beschermt jou?’ wilden we de kinderen laten nadenken over het onderwerp en ze een aanzet te geven op te praten over hun angst tijdens de eerste opdracht in de les. De ‘Tekenmarathon’ was bedoeld om los te komen in de les en iedereen elkaar te laten leren kennen. De opdracht ‘Mijn leven op een kaart’ was bedoeld om aan te boren waar de kinderen het vaakst angst ervaren. De stikker ‘Ik ben bang’ moest op deze plek geplakt worden. In de ‘Tickatijd’ wilden we dat de kinderen het moment van bang zijn uitwerkten. Dit moment moest gestaafd zijn op de plek waar de stikker ‘Ik ben bang’ in de vorige opdracht was geplakt. In de opdracht ‘Penvriendje’ wilde we dat de kinderen dieper uitwerken waar ze bang voor waren. 8.2 Voorbeeld: doorloop van het onderzoek door Albertine Voor het beeld schetsen wij de doorloop van het onderzoek van een kind. Dit kind was kenmerkend voor het onderzoek. Albertine zette haar diepe angst niet op papier, maar ze praatte er wel over. We gaan meer in detail op haar prestaties tijdens verschillende opdrachten die de kinderen moesten doen. Allereerst gaan we het over de thuisopdracht hebben. Albertine tekent haar moeder als die gene die haar beschermt. Ze zegt dat haar moeder beschermt haar tegen de “slechte mensen”. Het is heel kenmerkend dat bijna alle kinderen tekenen iemand of iets die hun beschermt.
24
8 RESULTATEN
Tijdens de “tekenmarathon” tekent Albertine als meeste de afbeeldingen na. Ze gaat niet echt op zoek naar associaties met de afbeeldingen. Het is ook kenmerkend voor het grotere gedeelte van de kinderen die aan het onderzoek deden.
Bij de plattegrond tekent Albertine de begraafplaats als een plek vaar ze ook vaak komt maar ze plakt er geen sticker met woorden “Ik ben bang”. Die plaatst ze aan de zolder van het huis samen met de afbeelding van de inbreker. Op haar plattegrond is er niets te zien van de angsten die ze verder tijdens de sessie noemt. Tijdens het werken aan de plattegrond vertelt Albertine ook niet te veel over angsten.
25
8 RESULTATEN
Dit komt pas op moment dat we bezig zijn met de tijdlijn. Albertine tekent op haar tijd lijn haaien maar verteld over iets anders.
Anna: Wat zeg jij? Albertine: Zij vraagt of ik bang ben om veel familie kwijt te raken want ik ben al veel mensen kwijtgeraakt. Anna: Uhuh. Albertine: Ik ben er misschien 7 of 10 familieleden kwijtgeraakt. En toen zei Yentel: ‘Je bent toch bang om je familie kwijt te raken!’. En toen zij ik: ‘Ja, maar nu ben ik meer bang voor haaien!”. Ik ben mijn vader kwijtgeraakt toen ik drie was dus dat is erg lang geleden. Yentel: Je stiefvader. A: Nee ik heb geen stiefvader. Mijn vader had een stiefvader. Dus mijn stiefopa is overleden en mijn oma. En mijn andere opa is overleden. Anna: Mijn opa is echt een maand geleden overleden. A: oh, wat zielig. Ik heb mijn opa nooit gekend. Anna: Ik heb mijn opa heel goed gekend. Het is altijd heel moeilijk. A: want mijn moeder had een hele goed band met haar vader. Hij had iets met zijn hersenen. De ene kant van zijn hersens en zijn lichaam was verlamd. En toen ging hij met die heel veel pijnstillers slikken omdat het zoveel pijn deed. Hij heeft dus heel veel interne bloedingen in zijn hersenen gehad. Maar hij dronk eigenlijk ook veel, veel alcohol. Maar dat was niet de oorzaak. Wel zielig eigenlijk voor mijn moeder. Het gedrag van Albertine is heel kenmerkend voor de meerderheid van de kinderen die onderzocht werden. Een grote meerderheid van de kinderen vertelt ons over hun feitelijke angsten maar is niet bereid om het op papier te zetten. Dit gedrag is sterk aanwezig bij de ouder groep kinderen.
26
8 RESULTATEN
Albertine vertelt vaker over haar familie. Voor ons wordt het duidelijk dat zij erg nuchter omgaat met tegenslag in haar leven. Anna: Ik ben ook bang als mensen ruzie gaan maken, dat vind ik ook niet leuk. Albertine: Ik ben ook bang als mijn moeder en mijn broer ruzie maken. Een keer heeft mijn moeder mijn broer in zijn pyjama naar buiten gestuurd. Anna: Oh, dat is ook niet leuk. Albertine: Maar hij is ook altijd erg brutaal tegen haar. Net als in eerdere gevallen is er niets te vinden van dit gesprek op de stukken die Albertine getekend heeft. Later vertelt zij nog een maal over angst. Van dit stuk conversatie wordt het duidelijk voor ons dat Albertine bang zijn kinderachtig vindt en dat ze heel er nuchter over angst is. Albertine: Ik lig soms in bed en dan ben ik bang. Want ik een nachtmerrie gehad en dan zeg ik dat het maar een droom was. Dan ben ik boos op mezelf dat ik bang was. Anna: ja dat heb ik ook als ik een enge film heb gezien en dan ben ik alleen en ga ik in bed liggen. Dan is eng.
27
8 RESULTATEN
8.3 Resultaten per opdracht Opdracht
‘Wat beschermt Jou?’ (bijlage 1b)
Kind
‘Tekenmarathon’ (bijlage 2b)
‘Jou leven op een kaart’ (bijlage 3b)
1
2
3
(Waar staat ‘Ik ben Bang’ op) papier.
Gijs
Knuffel, stoplicht, Kat, zusje, huis.
Afbeelding*
Afbeelding
Afbeelding
Onweer
Tim
Sinterklaas
Afbeelding
Hand, oog.
Huis, bos.
Onweer
Jaimy
Huis, hart, zijzelf, Afbeelding Opa, stoplicht.
Spin
Enge man
Onweer
Francine
Francine
Afbeelding
Afbeelding
Familie Knuffelen
Inbreker
Tanja
Huis
Afbeelding
Doodshoofd, Vliermuis.
Knuffel, enge vrouw.
Onweer
Eloy
Geen tekening
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Niet opgeplakt
Yentel
Familie
Afbeelding
Afbeelding
Nachtwacht
Onweer
Albertine
Moeder
Afbeelding
Afbeelding
Liefde
Inbreker
Calvin
Geen tekening
Afbeelding
Afbeelding
Schilderij
Spin, Inbreker.
Claire
Engel
Meubels
Bloeden
Snoep
Inbreker
Ido
Geen tekening
Kerk
Verstoppertje
Schilderij
Spin
Quinty
Mensen om hem heen.
Afbeelding
Pitong, vuur, Pistool.
Hart, schilder, patat, bieb, titatovernaar.
Onweer
Marcia
Huis
Afbeelding
Onweer
Schilderij, hart, Camera, snoep, Pretpark, Burgemeester.
Onweer, Begraafplaats.
28
8 RESULTATEN
‘Tickatijd’ (bijlage 4b)
‘Penvriend’ (bijlage 5)
Gesprek
Papier
Gesprek
Niets
Angst voor uit bomen springen.
Niets
Monster
Angsten die te maken hebben met afbeelding.*
Juf groep 4
Juf groep 4
Juf Miera en boeven.
Onweer, spinnen.
Onweer
Onweer
Onweer, haaien, ruzie, zoenende Chris.
Moeder die overleden is.
Enge films.
Enge films.
Angst voor overlijden mensen die ze liefheeft
Moeder die weggaat.
Moeder die weggaat.
Moeder die weggaat.
Spook, dief, moeder die weg gaat, ruzie tussen ouders.
Geen angst
Eng boek
Geen angst
Eng boek.
spinnen
Geesten
Geesten
Enge grote spinnen en nachtmerries.
Overleden familie, haaien.
Films
Haaien
Haaien.
Stoplicht, spinnen, geesten.
Spoken
Stoplicht, spinnen, geesten.
Spin
Angsten die te maken hebben met afbeelding.
Onweer
Angsten die te maken hebben met afbeelding.
Spin
Pesten, spinnen.
Spin
Vader die het vervelend dat hij meewerkt in de winkel.
Spinnen, spoken en Boeken.
Pesten, angsten die te maken hebben met afbeeldingen.
Vuur
Pesten.
Mafia, brandstichting, pistolen.
Angst voor dans optredens, roddelen, spin.
Spin
Spin
Spin
29
8 RESULTATEN
8.4 Resultaten uit het dagboek Vraag
1a. Wat vind je van de mensen, die het onderzoek deden?
1b. Hoezo vindt je dit?
2. Teken een van de begeleiders met iets dat je opviel.
3.Teken en/of schrjif een verslag van de middag.
4a. Ik vond het leuk om te…
4b. Ik vond het niet leuk om te…
5. Wat was volgens jou het thema van deze middag.
Francine
Ik vond die mensen die het onderzoek deden aardig maar ik vond Enrico en Anna moeilijk te verstaan.
Omdat ik ze een beetje onduideijk vond praten.
Tekening Anna met grote broek
Ik vond het een leuke middag. En in vond de middag ook leerzaam en leuk. (tekening plattegrond)
Plakken op dat grote papier
Schrijven wat ik eng vindt.
Bang zijn.
Tanja
Leuk en aardig
Gewoon en leuk
Tekening Kasia: ‘Ze prate veel’.
We hebben leuke dingen gedaan.
Helpen om mee te doen
Weet ik niet.
Ik ben bang voor…
Gijs
Anna met bos krullen.
Tekening opstelling klas.
Ik vond alles goed en leuk!
Ik vond alles leuk!
Plaken en tekenen. (tekening plattegrond)
Eloy
Vooral leuk. De uitleg was ook heel goed en het was heel leuk dat we gingen tekenen. Goed
Ik vond de opdrachten leuk
Weet ik niet meer.
Tekenen, stikkers, schrijven.
Tekenen, stikkers, plakken, schrijven.
Ik vond alles leuk.
Bang.
Jaimy
Best lief
Ze zijn aardig en lief.
Anna met rok.
Goed.
Tekenen
Op de foto.
Waar ben ik bang voor.
Quinty
Leuk, en aardig.
Leuk want er waren leuk opdrachten.
Kasia met grote oorbellen
Wij kregen allemaal opdrachten over onze meningen.
Tekenen
Plakken.
Bang..
Calvin
Ik vond ze heel aardig.
Ze deden niet gemeen.
Enrico met haar.
Plakken
Niks.
Plakken.
Claire
Heel leuk.
Gewoon, ze praatten en dat vind ik fijn.
Anna haar haar.
We hebben veel opdrachten gekregen we hebben een diploma gekregen. Ik heb eerst allemaal opdrachten gedaan, die waren heel leuk vond ik. Maar eigenlijk was alles leuk.
Doen en te maken.
Niet.
Knutselen en tekenen.
Ido
Aardig
Omdat ze aardig deden.
Kasia met haar.
Nou, een leuke/ gezellige middag! Er werden leuke vragen gesteld die ik moest beantwoorden.
Tekenen, oh ja en met die smilies.
Ik vond alles leuk.
Hoe denken kinderen erover?
Albertine
Ik vond ze wel aardig
Gewoon ze waren niet niet aardig.
Anna haar ketting.
We moesten veel tekenen (tekening albertine aan tafel)
Tekenen
Eigenlijk vond ik alles leuk.
Ik ben bang voor…
Persoon
30
8 RESULTATEN
6. Ik heb wel/niet verteld wat ik wilde want…
7. Ik ben wel/ niet trots op de werkstukken die ik heb gemaakt, want…
8. Wat zou je anders willen doen, als je mocht kiezen?
9. Wat ontbreek er volgens jou nog aan het onderzoek?
10a. Ik zou wel/niet nog een keer mee willen doen aan een onderzoek, want… Wel, want ik vond het super leuk.
10b. Welk cijfer zou je deze middag geven?
11. Ik ben tijdens het onderzoek wel/niet eerlijk geweest, want..
Niet, want dat vind ik niet leuk om te doen.
Wel, want ik heb er heel erg mijn best op gedaan.
Weet ik niet want ik wil niet zelf kiezen.
Ik vond het helemaal goed zoals het was.
8
Niet, want sommige dingen moest je doen maar heb ik thuis niet.
Weet ik niet.
Wel, want ik vind het mooi.
(in plaat van)Tekenen: schrijven.
Niks, niks, niks, weet ik niet.
Wel, want ik vind het leuk.
10+
Wel, want ik heb niet gelogen.
Wel, want ik ben heel eerlijk.
Niet, want ik kan niet zo goed tekenen.
Wel, want dan hoef ik niet te werken en het was leuk.
Een 10.
Wel, want ik vind het leuk en ik ben eerlijk.
Wel, want dat is eerlijk.
Niet trots.
Niks.
Niks.
wel
Wel.
Wel, want ik heb mijn diploma.
Niets.
Niets.
Wel, want ik vind het leuk.
10000000000000 00000000000000 00000000000000 0000000000.
Wel, want ik wil het goed doen.
Wel, want ik vertel altijd wat ik wil.
Wel, want ik vond ze mooi.
Niets.
Iets meer computer. (tekening computer)
Wel, want ik vond het leuk.
9
Wel, want ik houdt van eerlijk zijn.
Niet.
Wel, want ik vond het leuk.
Niks.
Niks.
Wel, want ik vind het leuk.
10
Niks.
Wel, want het is waar.
Wel, want ik heb het nooit eerder gedaan en het is leuk om te maken.
Niets.
Niets.
Wel, want het is heel leuk.
10
Wel, want ik vond het super leuk.
Wel, want Waarom niet?
Wel/niet, want ik ben er wel trots op maar ook weer niet!! (want ik doe het elke dag)
Dezelfde dingen als dat jullie bij ons gedaan hebben.
Als ik achteraf in een monstertruck zou mogen rijden! (volgend jaar!)
Wel, want ik vond het harstikke leuk.
9+
Wel, want waarom niet!
Wel want anders zou ik dat ook niet doen. Je weet wel schrijven.
Wel, want ik heb mijn best erop gedaan.
Nik want ik zou dit kiezen.
Niks
Niet, want ik heb er al een gedaan
8.5
Wel, want anders zou ik er niet leuk bij zitten.
Wel (ik vind vragen moeilijk want ik heb asperger)
31
9 ANALYSE
9. Analyse Het is gelijk belangrijk om een aantal dingen te vermelden. Gezien de geringe tijd voor het onderzoek hadden we ook weinig tijd om kinderen te vinden om mee te doen aan het onderzoek. Ook is het zo dat in de periode dat wij onderzoek gingen doen op de scholen, de kinderboeken week net bezig was. Door activiteiten voor de kinderboeken week hadden de kinderen al veel lessen gemist. Dit was een drempel voor de ouders om hun kinderen nog een middag te laten missen. Het voordeel van de kinderboeken week was wel dat het onderwerp van deze week ‘Mysterie’ was. Dit betekend dat de kinderen twee weken lang gesensitized werden om over het onderwerp na te denken. Met in gedachte de geringe tijd van docenten om nog les te geven aan de kinderen, hebben we besloten om het onderzoek in de middaguren te doen. Dit betekende dat we maar 2 uur de tijd hadden met de kinderen. Het onderzoek moest dus erg strak verlopen. Hierdoor hadden we helaas geen tijd om tijdens het doen van de individuele opdrachten te veranderen van zitplek (naar de grote U vorm). Uiteindelijk hebben we een groep van 13 kinderen gevonden die mee wilden doen aan het onderzoek. Deze groep hebben we in twee gedeeld zodat we onze aandacht goed over de kinderen konden verdelen. De groep is niet door ons in twee verdeeld maar door de directie. Uiteindelijk bleek het dat we een ‘jonge’ groep (groep 5 en 6) hadden en een ‘oude’ groep (groep 6 en 7) hadden. Over deze groep kan je ook nog een paar dingen zeggen. De kinderen zijn aselect uit de groepen 5 tot en met 8 gekozen. Het is zo dat we niet de mogelijkheid hadden om de verschillen tussen onderzoek doen met alle leeftijdsgroepen te doen. 9.1 Globaal: het verloop van het onderzoek Bij binnenkomst bleek natuurlijk dat een aantal leerlingen de thuisopdracht ‘Wat beschermt jou?’ niet had gemaakt. We gaven die kinderen de snoep dan ook niet bij binnenkomst. We wilden wel dat de kinderen gemotiveerd bleven dus hebben we ervoor gekozen om de snoep uiteindelijk toch uit te reiken. Dit onder het motto: ‘Je bent echt heel erg goed aan het mee doen!’. Het begin van het onderzoek verliep een beetje onrustig omdat de kinderen hun spullen waren vergeten en die alsnog moesten halen. Ook begonnen we aan de late kant dus wij waren een beetje gestrest.
32
9 ANALYSE
De eerste opdracht ‘Teken marathon’ werd niet goed begrepen door de kinderen. Ze begrepen niet dat ze het gegeven plaatje niet na moesten tekenen. Dit deden ze dus toch. In de tweede groep hebben we voorafgaand aan deze opdracht nog een woordspel gedaan maar toch was deze opdracht geen succes. Er werd dus niet begrepen dat er niet na moest worden getekend. De opdracht was te abstract voor de kinderen, er waren geen duidelijke opdracht die vervuld moest worden. Voor het onderzoek betekende dit vooral dat we minder tijd hadden voor de andere opdracht, welke veel intensiever was. Deze opdracht heeft wel het ijs tussen de kinderen en ons gebroken, in dit opzicht werkte de opdracht wel.
De tweede opdracht ‘Je leven op een kaart’ werkte heel erg goed bij de kinderen. De materialen gaven goede aanleiding om ergens mee bezig te zijn. Doordat de plaatjes het onderwerp angst hadden kon er snel een gesprek worden aangeknoopt. Opmerkelijk was dat de jonge kinderen heel gemakkelijk vertelden waar ze bang voor waren en ze dit ook op papier durfden te zetten. De oudere kinderen wilden wel over hun angst praten maar ze wilden dit veel minder vastleggen. De plaatsjes gaven helaas ook veel te gemakkelijk aanleiding om de zin ‘Ik ben bang!’ bij te plakken. De kinderen plakten hierdoor deze zin niet op de plek waar ze echte diepe angsten ervaren maar juist bij een van de gegeven (enge) plaatjes. De derde opdracht ‘Tictaktijd’ sloot goed aan op de tweede opdracht. Helaas hadden de kinderen de zin ‘ik ben bang’ zomaar ergens geplakt, dus niet bij de plek waar diepe angst werd ervaren. Het was eigenlijk de bedoeling dat op de tijdlijn in werd gegaan op de angst die was aangegeven op de plattegrond. Sommige kinderen pakten naar aanleiding van hun gesprek met een van de begeleiders goed op, en ze tekenden op de tijdlijn hun diepe angst. Helaas deden de meesten dit niet Het gehele onderzoek was best tijdsintensief dus bij de vierde opdracht ‘Penvriendje’ hadden de kinderen geen zin en energie meer om actief mee te doen. Dit resulteerde dus niet in een brief naar hetgeen waar de kinderen bang voor waren maar een kort zinnetje met een gekrabbeld tekeningetje. Het zou dus verstandig zijn om voortaan langer de tijd te nemen voor het onderzoek en een pauze tussen door te houden. Zo blijven de kinderen scherp en enthousiast. Het laatste wat te bespreken valt is de enquête en het dagboekje. De enquête was te onduidelijk voor de kinderen en na de eerste enquête vulden ze zomaar iets in. Ook is het zo dat we meer tijd besteedden wilden aan de hoofdopdrachten en dat de enquête er zo dus een beetje bij inschoot. Een andere verklaring van het feit dat de enquête niet zo goed werkte is het feit dat de kinderen het moeilijk vinden om beoordeling te geven (Reas et al 2005). Het boekje gaf wel nuttige informatie over wat de kinderen van het onderzoek vonden.
33
9 ANALYSE
9.2 De eerste onderzoeksgroep De eerste onderzoeksgroep bestond uit 6 personen. Gijs, 8 jaar (m) Tim, 8 jaar (m) Jaimy, 8 jaar (v) Francine, 9 jaar (v) Tanja, 9 jaar (v) Eloy, 11 jaar (m)
Bij binnenkomst leverde iedereen zijn tekening in. Eloy was later en had ook geen tekening, de groep was plagerig over zijn te laat komen. Alleen Tanja wilde vertellen wat ze had getekend. De meest getekende objecten die de kinderen beschermt waren: huis, familie leden en vrienden en stoplicht. De uitzondering van de groep is de tekening gemaakt door Francine. Francine heeft zichzelf getekend als wat wat haar beschermt. Ze heeft dus al het inzicht dat zij degene is die zichzelf beschermt, terwijl de rest van de groep denk dat ze worden beschermd door andere mensen in hun omgeving of andere ‘objecten’. Hierna begon de ‘Tekenmarathon’. Zo als eerder gezegd begrepen de kinderen deze opdracht niet helemaal. Het meeste kinderen hebben de tekeningen nagetekend en niet hun eigen associaties met de beelden. ´Je leven op een kaart´ gaf meer houvast aan de kinderen door de toolkits (plattegrond, plaatjes en woorden). Gijs was druk met plakken en hij vond de toolkits zo leuk dat hij plaatjes ging stelen van zijn buurman Tim. Hij wilde de plaatjes niet teruggeven. Op dit moment moest een van de onderzoekers die de kinderrol had ingrijpen en uit zal rol stappen zodat het onderzoek vloeiend zou verlopen. Er zijn drie kinderen die consequent waren in dat wat ze zeiden en tekenden. Dit waren Tanja, Francine en Tim. Op de plattegrond van Tanja is niet veel te zien van haar angst, maar in de gesprekken komt veel naar boven en dit is later te zien op de tijdlijn en brief. Dit is te zien als Tanja begint te praten over haar familie. In dit gesprek komt Francine ook los. Haar moeder is overleden, en dit komt terug in ´Hier kom ik ook vaak´. Francine komt namelijk vaak op een begraafplaats.
34
9 ANALYSE
Tanja. Ik ben altijd bang dat mijn moeder wegloopt want dat heeft ze al een keer gedaan. Kasia. Wegloopt, waarheen dan? T. (niet te verstaan) K. Hoezo dan, vindt ze jullie niet lief? T. Ze was mij en mijn vader zat? K. Hoezo dat? T. (niet te verstaan) K. Is ze al een keer echt weggegaan? T. Ja K. Hoe lang was ze weg? T. Maar ik heb haar teruggehaald. K. Ja? Goedzo! Hoe lang was ze weg dan? T. 2 uur was ze weg. K. 2 uur, dat is niet zo lang! T. Ben achter haar aan gaan lopen. K. Oh, ok, want ze ging echt huis lopen. Wat deed je pappa toen, toen je moeder weg ging? T. Hij ging verder de krant vouwen K. Echt waar?? T. En er was ook een klein hondje die achter ons aan kwam K. Ok. Ben jij bang dat je mamma wegloopt. Francine. Nee, want mijn mamma is al dood. K. Oh echt waar?? F. Ja en mijn vader heeft al een nieuwe vriendin. K. En vindt je die lief? F. Ja. K. Hoe lang is je mamma al overleden. F. 4 jaar. K. 4 jaar alweer? Ze was ziek of heeft ze een ongeluk gehad? F. Ze was ziek. K. Ohhh. Heb je erg gehuild of niet? F. Nee ik was te jong maar mijn zusje was al 7 jaar. K. Dus zij kan het zich zeker heel goed herinneren. F. Ja. K. En jij F. Niet zo heel erg. K. Nee. F. Alleen kleine stukjes. K. En mis je haar nog wel eens, of heel vaak? F. Ja. K. Ja, ben je dan verdrietig? F. Soms maar soms ook niet. K. Ben je wel blij met de vriendin van je vader? F. Ja. K. Mooizo. Is ze gemeen of zoiets? F. Nee! Ze is harstikke aardig. K Woont je pappa ook samen met haar of jullie? F. We gaan verhuizen. K. Ok.
35
9 ANALYSE
Tanja beschrijft in haar tijdlijn precies wat er gebeurd als ze bang is dat haar moeder wegloopt en in haar brief noemt ze haar angst hiervoor ook. Bij Francine is dit echter minder goed te zien in de tijdlijn, zij schrijft wel in haar brief hierover. Tanja: ‘Ik ben bang voor… een spookt die mij meeneemt. een dief die mij spullen meeneemt. mijn moeder die weg loopt. mijn ouders die ruzie maken.’ Francine: (Ik ben bang voor) ‘dat er iets mis gaat tussen mensen die ik zeer lief heb’. Op de plattegrond tekent Tim dat hij bang is voor een inbreker. Op de tijdlijn is echter te zien dat hij bang is voor de juf uit groep 4. In de brief schrijft Tim ook: ‘Ik ben bang voor juv Miera en boef en pappa.’ Het laatste stuk van de zin is helaas niet duidelijk opgeschreven dus hierover doen wij geen uitspraken. De drie andere kinderen uit de groep werkte minder goed mee met de opdrachten. Zo is in aan alle tekeningen van Jaimy te zien dat zij aan het overtekenen is van Anna. Ze wilde ook gebruik maken van de materialen van Anna. Anna: Hee Jaimy ga maar tekenen anders heb je er geen tijd voor. Jaimy: Ja maar ik zoek zo’n kleur als jij hebt! A: waarom? J: Die ga ik gebruiken voor de wolken. A: Maar jullie hebben ook zo’n zwarte stift. J: Maar die tekent niet zo lekker. A: Maar je kan ook met iets anders tekenen. J: Dan ga ik even wachten A: Het hoeft niet hetzelfde te zijn. Het mag juist niet helemaal hetzelfde zijn. (Jaimy pakt een fineliner van Anna) A: Deze zwarte is veel te klein om zoveel te tekenen. Veels te dun.
36
9 ANALYSE
Eloy was de enige deelnemer uit groep 8. Hij kwam ook later binnen en had niets getekend. De groep deed hier plagerig over. Eloy was niet enthousiast om te praten, en zeker niet over angst. Ook vond hij het stom om dingen op te plakken die hij thuis niet had of die hij niet kende, zoals een ‘verboden toegang’ bord. Kasia: Waar ben jij dan bang voor? Eloy: Nergens! K: Helemaal nergens? geen inbrekers, spinnen, ruzie! E: Nee. K: Helemaal nergens bang voor? Woow stoer, dan heb ik jou nodig want ik ben voor heel veel dingen bang. Wil je weten waarvoor ik bang ben? E: mjahh.. K: donker, als ik alleen thuis moet ‘s avonds en het is donker, Tanja: ja ben ik ook bang voor. K; als er allemaal enge mensen rondlopen. Die je meesleuren, en die je in een hoekje gooien. En voor spaghetti, vind ik echt vies. Ook een hele enge jongen bij mij op school ben ik bang voor want hij kijkt je heel boos aan. Alsof hij je wilt vermoorden. Dat vind ik echt eng. Onbekend: Vind ie je leuk? K: ik hoop het niet want ik vind hem echt eng. E: dat is iets wat ik niet ken ik weet het dus niet. K; dat zijn twee mensen die ruzie met elkaar hebben. E: past die hier? K: ik weet het niet! Mag je daar niet komen? E: Omdat ik gewoon niets weet! (stilte) K: Waar kom je nog meer vaak dan? Behalve thuis en op school. Sport je? E: Nee. K: Toneel, oma opa, buurjongen? E; nee (stilte) K: Als je ergens niet mag komen.. mag er iemand niet op je kamer komen? Dan kan je je kamer tekenen, en daar plakken. En als je boos bent ofzo dan mag je moeder daar niet komen of wel? E: jawel ze mag er komen. K: Een prretpark en als je te klein bent mag je niet in een attractie. Of als ze een huis aan het bouwen zijn en het is werkterrein dan staat er ook zo’n bord, dan is het gevaarlijk. Of op school, zijn er op school plekken waar je niet mag komen? E: Nee. 37
9 ANALYSE
K: Mag je ook zomaar in de kamer van de directeur komen? E: Ja daar mag je gewoon in ja. K: Zomaar ook als hij bezig is? E: Jahaa. K: Ook als hij aan het praten is? E: Dan moet je eerst wachten. K: Zijn dit je vrienden? E: het is op school het zijn gewoon veel kinderen. Eloy wist hierna niet wat hij op de ‘Tickatijd’ moest tekenen. Na lang praten besloot hij te teken over bang zijn nadat je een boek hebt gelezen. Dit tekent hij daarna ook in de brief. Eloy blijft uiteindelijk wel consequent in zijn antwoorden maar hij wil verder niet ingaan op het onderwerp angst. Onze laatste deelnemer uit de eerste groep is Gijs. Gijs vertelde erg veel maar er was geen consequentie in zijn verhalen. Ook was hij heel erg druk bezig met andere dingen dan werken aan de opdracht (camera bekijken, luisteren naar de juf uit de andere klas, etc.). Gijs zat weinig aan tafel en liep veel rond in de klas. Op de plattegrond valt niets noemenswaardigs te ontdekken en hij tekent op de tijdlijn dat hij bang is om uit bomen te springen. Wat volgens hem hierna gebeurd is dat een auto hem aanrijd (er is namelijk een gevaarlijk kruispunt in de buurt). In de brief schrijft hij niets, maar tekent hij een monster. Het is onduidelijk waar dit monster mee te maken heeft.
38
9 ANALYSE
9.3 Tweede onderzoeksgroep De tweede onderzoeksgroep bestond uit 7 personen. Calvin, 9 jaar (m) Ido, 9 jaar (m) Marcia, 10 jaar (v) Quinty, 11 jaar (m) Yentel, 10 jaar (v) Albertine, 10 jaar (v) Claire, 10 jaar (v)
De kinderen kwamen binnen en namen gelijk plaats aan de tafeltjes. Ido en Calvin gingen kijken of ze hun tekening bij zich hadden. Ondertussen werd de rest van de tekeningen opgehaald en uiteindelijk bleek dat Ido en Calvin geen tekening bij zich hadden. Uiteindelijk kregen de twee jongens wel snoep toen ze goed meededen. In de tekeningen die deze groep thuis heeft gemaakt herkenen we heel veel objecten die we al eerder gezien hebben (huis, mama en papa, vrienden en stoplicht). Het stoplicht vonden we een opmerkelijk beschermend object maar na een gesprek met de kinderen bleek dat er in de buurt van de school een gevaarlijke oversteek plek is, waarvoor de kinderen waarschijnlijk vaak worden gewaarschuwd. Bij de ‘Teken marathon’ ligt het niveau hoger dan bij de eerste groep. De kinderen konden al beter abstract denken en legden verbanden. Ook is de vordering duidelijk zichtbaar in de tekeningen. Dit is vooral goed te zien bij quinty. De oudere kinderen moesten veel meer loskomen. Ze zaten nog in hun schoolpatroon en ze dachten dat hun werk beoordeeld zou worden. Veel meer zochten ze naar ‘het goede antwoord’ en probeerden ze een ‘mooie’ tekening te maken. Over het algemeen was het duidelijk dat de tweede onderzoeksgroep ouder was. De groepsdynamiek was sterk aanwezig en de kinderen praatten behalve met ons ook met elkaar. Er kwamen in de groep verschillende onderwerpen (die te maken hadden met angst) aan de orde. De volgende onderwerpen werden besproken: spinnen, onweer, haaien en andere gevaarlijke dieren en geesten. Deze komen ook vaak terug in te tekeningen van de kinderen.
39
9 ANALYSE
In de individuele gesprekken met de kinderen was wel meer diepgang. Een grote meerderheid van de kinderen vertelt ons over hun feitelijke angsten maar is niet bereid om het op papier te zetten. Dit gedrag is sterk aanwezig bij de oudere groep kinderen. We leggen er link tussen dit gedrag en het sterke gevoel dat de artefacten beoordeeld zouden worden. Kinderen zijn bereid om verhalen over eigen angsten te vertelen aan de begeleiders die ze vertrouwen maar willen het niet voor anderen op papier zetten. Zo is dat te zien bij Albertine, wat we hebben beschreven in de resultaten. Het wordt snel duidelijk dat Calvin een druk mannetje is. Hij is ook niet voor een ding bang maar voor meerdere. Hij lijkt stoplichten en auto’s eng te vinden maar verwerkt dit in mindere mate in zijn werk. Uiteindelijk komen spoken terecht op zijn tijdlijn en in zijn brief. Dit komt waarschijnlijk door het gesprek dat tijdens het maken van de tijdlijn wordt gevoerd: Twee onderwerpen die ook zijn besproken zijn roddelen en pesten. Marcia tekent op haar plattegrond niet bijzonders en op haar tijdlijn en in haar brief laat ze zien dat ze bang is voor spinnen. In een gesprek vertelt ze ze echter dat er veel geroddeld wordt op school. Ido blijft in zijn werkstukken erg consequent: hij is bang voor spinnen. Tijdens het maken van de tijdlijn vertelt hij toch over iets anders, namelijk over de relatie met zijn vader. Zijn vader vindt het soms vervelend als hij wil meehelpen in hun winkel, dan zet hij hem aan het werk. Ook Quinty durft wel iets te vertellen over iets engs, namelijk pestkoppen. De kinderen uit beide groepen vonden het niet erg om over angst te praten. Ze zagen het als iets normaals, is wat een deel is van hun leven. Wat de voorafgaande gesprekken kenmerkend maakt is dat ze helemaal niet verwerkt zijn in de werkstukken van de kinderen. De jongere kinderen hadden geen moeite om dit op papier te zetten. De oudere willen dit veel minder. Deze interessante gesprekken kunt U nog teruglezen in bijlage 8.
40
9 ANALYSE
9.4 Analyse naar aanleiding van de literatuur 1.Aselecte keuze Beide groepen waren aselect gevormd van al de kinderen die mee wilden doen aan het onderzoek. Dit waren in totaal 13 kinderen. Hierdoor deden er kinderen mee aan het onderzoek die moeite hadden met concentratie en communicatie. Eloy heeft namelijk asperger en Calvin ADHD. Onze onderzoeksmethode is niet in het bijzonder geschikt voor deze twee kinderen. Het is ook gelijk te merken dat deze jongens moeite hebben met actief meewerken. Dit wil niet gelijk zeggen dat onze onderzoeksresultaten niet betrouwbaar zijn. Het kan zijn dat generatieve, creatieve methodes alsnog werken voor kinderen met autisme of ADHD. Wel moet er meer tijd en moeite gestoken worden om activiteiten te ontwikkelen die beter aansluiten bij de vaardigheden van deze kinderen. 2. Persoonlijke sessie met de deelnemers Onze hypothesen over de persoonlijke sessie met de deelnemers waren wel waar. Het geven van de positieve feedback heeft veel deelnemers geholpen om hun mening te geven. We hebben geconstateerd dat het geven van de positieve feedback was heel belangrijk voornamelijk met de oudere groep. In de oudere groep was er heel sterke gevoel van beoordeling aanwezig. Kinderen wilden mooi tekenen en wilden de juiste antwoorden vinden. Naar mate dat de sessie voorderde hebben de kinderen begrepen dat het belangrijk is om hun eigen mening te geven en dat we juist naar die mening op zoek zijn. Ook gaven ze allemaal aan in het boekje hun mening gegeven te hebben en eerlijk geweest te zijn. 3. Creatieve methoden gebruiken Het gebruik van creatieve methodes is heel goed geschikt om met kinderen te werken. Kinderen vonden het leuk om creatief bezig te zijn. Ze vonden de toolkits aantrekkelijk. We moeten concluderen dat de actieve rol van de onderzoeker heel erg belangrijk is en dat we geen eerlijke resultaten zouden vinden als de kinderen zelfstandig zouden gaan werken. De methode was dus aangepast aan de kinderen en daardoor gaven de kinderen ook antwoord. Het is bijvoorbeeld gelijk te zien in het boekje dat de antwoorden die daar gegeven worden veel korter zijn. De kinderen vertellen met directe vragen veel minder.
4.Gebruiken van probes Zo als boven gezegd kinderen vonden het leuk om met de creatieve methodes bezig te zijn. En de dagboekje die we gegeven hebben om kinderen laten uitspraken geven over de middag werkte heel goed. We hebben een goede feedback gekregen. Het waren vaak korte antwoorden en het boekje was niet bij alle kinderen compleet. Het is dus toch belangrijk om een persoonlijke sessie te houden omdat de kinderen zo gemotiveerd blijven. We denken dat kinderen niet goed op deze manier kunnen beoordelen. De kinderen geven toch zelf aan dat ze niets zouden veranderen aan het onderzoek, terwijl het duidelijk was dat ze het nut van de enquête niet inzagen (Bijna alle antwoorden waren gelijk). We nemen dus aan dat de antwoorden van vraag 8 ‘Wat zou je anders willen doen, als je mocht kiezen?’ en 9 ‘Wat ontbreek er volgens jou nog aan het onderzoek?’ zijn gegeven om ons een plezier te doen.
41
9 ANALYSE
5.Gebruiken van toolkits Het gebruik van de toolkits was ook een goede keuze geweest. Kinderen vonden de materialen van de toolkits meestal leuk. Soms wisten ze niet zo goed wat ze met een bepaalde afbeelding moesten doen maar dat leidde tot een groepsgesprek over bepaald onderwerp. De kinderen hadden ook moeite met het plaatsen van de ‘Ik ben bang’ stikker. Dit had als gevolg dat deze stikker werd opgeplakt bij een afbeelding van een oppervlakkige angst. De toolkits waren uiteindelijk toch een heel goed aangrijpingspunt voor de gesprekken. Ondanks dat de de stikker ‘Ik ben bang’ bij een afbeelding van een oppervlakkige angst werd geplakt zijn er toch diepe angsten ontdekt. 6.Toolkits zijn hetzelfde voor iedereen We hebben gekozen om 10 het zelfde materialen en 10 verschillende materialen aan de kinderen te geven. Een pluspunt van deze variatie was dat het aanleiding was voor verschillende gespreken. We hebben dus meer variatie in de thema’s van de gespreken gehad. De kinderen kopieerden elkaar in het algemeen niet dus om die reden het is niet nodig om verschillende toolkits te creëren. 7.Verschillende activiteiten Het is goed om variatie in de opdrachten te zorgen. Kinderen reageerden heel goed op steeds meer gedetailleerde opdrachten te doen. Door vrij korte duur van de afzonderlijke opdrachten konden de kinderen goed geconcentreerd en scherp blijven. We denken echter dat de middag sessie eigenlijk te intensief was en dat een korte pauze aanbevolen is om kinderen laten ontspannen. We hebben geen goed inzicht erin of de kinderen door de verschillende activiteiten hun gedachtes hebben kunnen ordenen. De kinderen vertellen steeds gedetailleerder over hun angst maar zetten deze niet op papier. 8.Activiteiten aanpassen aan het IBF model We hebben ook de vordering van de kinderen geobserveerd. Ze konden steeds beter de opdrachten aan. Ze dachten steeds meer abstract. Er is een diepgang bij de meeste kinderen bereikt. 9.Sensitizing De kinderen hadden bijna allemaal een tekening ingeleverd en waren volgens ons enthousiast over het onderwerp. Ook was er vooraf het onderzoek de kinderboekenweek geweest met als thema ‘Mysterie’. Dit heeft de kinderen ook al laten nadenken over het onderwerp.
42
9 ANALYSE
10.Vriendelijke omgeving creëren In het klaslokaal namen de kinderen gelijk plaats waar ze wilden. Het was duidelijk te merken dat de kinderen zich goed voelden in elkaars omgeving. Het klaslokaal was al voor ze bekend terrein dus ze hadden gelijk aandacht voor de opdrachten. Twee begeleiders deden actief mee met het onderzoek en de kinderen zagen zo dat de opdrachten niet stom waren. De actieve rol van de onderzoeker is ook heel belangrijk voor het creëren van de vriendelijke omgeving. De onderzoeker moet het aan de kinderen laten zien dat hij/zij ook bezig is met de zelfde opdrachten of problemen. Ook in het boekje schrijven de kinderen dat de begeleiders leuk zijn, ze tekenen hen na. Er wordt geen voicerecorder of iets dergelijks getekend. Tijdens de sessie valt het ook pas later op dat er een videocamera in de hoek staat. 11. Actief maken van kennis en vaardigheden. Het geven van de positieve feedback helpt kinderen om zich niet te schamen voor bijvoorbeeld hun slechte tekenvaardigeden. De actieve inzet van de begeleiders is ook hier weer erg belangrijk. De begeleiders gaven vaak aan dat tekeningen mooi waren en dat alle antwoorden goed zijn en daardoor werkten de kinderen door. De begeleiders namen zo de spanning een beetje weg en de kinderen konden zo ook meer vertellen over hun angsten. 12. Zorgen voor een veilig ‘gevoel’ Kinderen moeten weten dat alle antwoorden zijn goed, hierdoor zijn ze minder bang om slecht beoordeeld te worden. Het is ook belangrijk dat ze positief over hun vaardigheiden en kennis denken. Er moet ook een duidelijke begeleider aanwezig zijn die de volwassene rol speelt. Kinderen verwachten dat er iemand is om vragen te beantwoorden en problemen op te lossen.
43
10
CONCLUSIE
10. Conclusie 10.1 Discussie Te zien is dat er genoeg bruikbare resultaten uit dit onderzoek zijn gekomen als je iets wilt weten over angst van kinderen tussen de 8 en de 12 jaar. Het is duidelijk dat kinderen graag willen praten, ook over dingen die ze eng vinden. Als de onderzoeksmethode dus aangepast is aan het kind dan zal het kind zich ook uitten. Wij denken dat erg abstracte opdrachten niet werken met kinderen, je moet duidelijk maken wat het doel van de opdracht is. Op deze manier worden kennis en vaardigheden veel sneller actief gemaakt. De toolkits helpen zeker bij het actief maken van kennis en vaardigheden. Met de toolkits kan je het abstractieniveau aanpassen. Verschillende opdrachten houden de kinderen scherp en de kinderen leren snel. De moeilijkheidsgraad verhogen per opdracht is een aanrader. Als je zoekt naar gedetailleerde antwoorden is een pauze tussendoor genoodzaakt. Zo kunnen de kinderen weer hun gedachtes ordenen en zich concentreren op de volgende opdrachten. We zijn er zeker van dat een persoonlijke sessie noodzakelijk is bij werken met kinderen. Kinderen geven niet zo uitgebreid antwoord als volwassen als je bijvoorbeeld probes mee naar huis geeft of als je ze zelfstandig laat werken. Directe vragen zijn moeilijk voor ze en ze zijn geneigd dingen over te slaan. In persoonlijke sessies heb je de mogelijkheid om door te vragen en te motiveren. Als de opdrachten worden gedaan met en op leuke materialen zullen de kinderen extra enthousiast worden. Verder geven de materialen natuurlijk de aanleiding tot praten, en uiteindelijk is het de bedoeling dat de materialen ook aanleiding geven om alles vast te leggen. Bij ons onderzoek hebben de kinderen weinig vastgelegd. Dit kan komen doordat de kinderen bang zijn om beoordeeld te worden en doordat andere kinderen hen gaan pesten met hun angst. De angst voor beoordeling kan uiteindelijk toch komen door de omgeving. Hoewel de kinderen natuurlijk bekend zijn met het klaslokaal kunnen ze in deze omgeving associaties hebben met beoordelingen. Er kan alsnog gekozen worden voor een lokaal binnen de school, zoals de knutselruimte, peuterspeelzaal of de gymruimte.
In dit opzicht kan het belangrijk zijn om meer tijd een op een met een kind door te brengen, of in ieder geval een nog kleinere onderzoeksgroep hebben dan bij ons onderzoek. De kinderen moeten niet te bang zijn om iets te delen aan ons natuurlijk, wat in een één op één sessie een probleem kan zijn. We adviseren om te werken met niet meer dan drie kinderen per begeleider. Bij een groep van drie kinderen per begeleider adviseren we een bijzonder open opzet te hanteren, zoals een cirkelvormige opstelling van de tafels. Wat meteen duidelijk is geworden is dat de actieve inzet van de onderzoeker onmisbaar is. De onderzoeker moet met het kind praten en het sturen naar het onderwerp waar hij iets over wil weten. Ook moet hij het kind motiveren en stimuleren om iets te creëren. Hij moet het kind goed laten weten dat alles wat gemaakt goed is. Het is duidelijk geworden dat zelfs dan het kind 44
10
CONCLUSIE
niet perse alles op papier zet wat jij wilt. Het wordt duidelijk dat een persoonlijke sessie is erg van belang bij onderzoek doen met kinderen. Behalve dat de begeleider het kind motiveert moet hij zelf ook meewerken. Op deze manier gaat het kind hem als een vriendje zien en vind het kind het niet eng om dingen aan hem toe te vertrouwen. De gesprekken met de kinderen zijn in bijna alle gevallen in dit onderzoek veel belangrijker dan wat er wordt getekend. De kinderen hebben dus uiteindelijk niet gegenereerd, op papier gezet. We kunnen weinig zeggen over het samen ontwerpen met kinderen, maar de resultaten uit dit onderzoek zijn zeer bruikbaar als inspiratiebron voor ontwerpers. Ook kan dit onderzoek gebruikt worden als opzet voor een volgend onderzoek waarin ontwerpen samen met kinderen centraal staat. 10.2 Advies voor onderzoek doen met kinderen Het soort onderzoek waarmee je erachter komt wat kinderen denken moet zeker creatief zijn. Zo worden de kinderen afgeleid en kunnen ze zich met een voor kinderen bruikbare manier uitdrukken. Het kind voelt zich goed in een bekende omgeving, zoals een klaslokaal. Als de onderzoekers een ‘kinderrol’ aannemen zijn de kinderen meer geneigd dingen te vertellen. Een actieve rol van de onderzoeker is hier zeker een vereiste voor. Kennis en vaardigheden worden actief gemaakt door de kinderen positieve feedback te geven over hun werk. De kinderen kunnen inderdaad beter ontspannen als ze zien dat alle antwoorden goed zijn. Het kind voelt zich veilig als de onderzoeker zijn vriendje wordt. Als de onderzoeker laat zien dat hij ook bang is zal het kind ook eerder laten zien waar hij bang voor is. Dit zeker als de onderzoeker het kind aanmoedigt en als hij positieve feedback geeft op het werk van het kind. Een actieve rol van de onderzoeker is voor de resultaten van het onderzoek erg van belang. Tien richtlijnen om onderzoek te doen met kinderen 1. Een kleine onderzoeksgroep zorgt voor meer individuele aandacht voor elk kind 2. Zorg dat de kinderen (cre-)actief bezig zijn. 3. Lijdt het kind af van de opdracht. 4. Doe verschillende opdrachten 5. Zorg voor diepgang in het onderzoek 6. Zorg voor ontspanning tijdens het onderzoek 7. Positioneer jezelf op hetzelfde niveau als het kind. 8. Doe actief mee. 9. Laat het kind weten dat alle antwoorden goed zijn. 10. Stimuleer het kind om mee te doen.
45
10
CONCLUSIE
Waar tijdens het onderzoek ook rekening mee moet worden gehouden is de afstand van verschillende personen tot de kinderen. Dit is nodig omdat de kinderen waarschijnlijk eerder bepaalde dingen vertellen aan mensen die dicht bij ze staan (zoals: vrienden en vriendinnen), dan aan personen die verder van ze af staan (zoals: leraren, decaan enz.). Wij als onderzoekers zullen dan ook het vertrouwen van de kinderen moeten winnen, zodat de kinderen ons de dingen vertellen die we willen weten. Dit kan een probleem zijn omdat wij toch vrij ver van de kinderen af staan, en onbekenden van de kinderen zijn.
Ook kan het erg lastig zijn om de belevingswereld van de kinderen vast te leggen. Zo kunnen de kinderen bijvoorbeeld wel tekenen en schrijven wat er in hun omgaat, maar deze informatie moet daarna ook nog goed worden geïnterpreteerd door de onderzoeker, die niet hetzelfde denkt als een kind.
46
Bibliography GAVER, B., DUNNE, T. & PACENTI, E. (1999) Cultural Probes. Interactions, 6, 21-29. HOENDERDOS, R., VERMEEREN, A., BEKKER, M. & PIERIK, A. (2002) Design for experience: the "Look, mama!" experience. Interaction Design and Children. READS, J., GREGORY, P., MACFARLANE, S., MCMANUS, B., GRAY, P. & PATEL, R. (2002) An Investigation of Participatory Design with Children - Informant, Balanced and Facilitated Design. Interaction Design and Children. SLEESWIJK VISSER, F., STAPPERS, P. J., VAN DER LUGT, R. & SANDERS, E. B.-N. (June 2005) Contextmapping: experiences from practice. CoDesing 1, 119-149. THOMOS, N. & O'KANE, C. (2000) Discovering what children think: connections between research and practice. Britisch journal of social work, 30, 819-835. DRUIN, A. & FAST, C. (2002) The child as learner, critic, inventor and technology design partner: an analysis of three years of Swedish student journals. International Journal of Technology and Design Education, 12, 189-213 CHRISTIAANS, H.H.C.M., FRAAIJ, A.L.A., DE GRAAFF E. & HENDRIKS CH.F. (2003) Onderzoeksmethoden voor technische ontwerpers