Overweging voor Zondag 19 juni 2016 e e 5 zondag na Pinksteren, 7 in de reeks, “Zondag van de Zelfverloochening”. Lezingen: Jesaja 2, 10-‐17 + Galaten 3, 23-‐29 + Lucas 9, 18-‐24. Oud-‐Katholieke Parochie van de Heilige Maria Maior te Dordrecht/Oud-‐Katholiek Aartsbisdom Utrecht. Erna Bekkering, lector.
+ In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest De schrijfster Annie M.G. Schmidt schreef ooit eens onder de titel “Mijn uitvaart” een column over de dood in het algemeen en haar eigen dood in het bijzonder. Ze maakte daarin een kleine opsomming van de meest feestelijke gebeurtenissen in haar leven. “Geboorte -‐ beminnen -‐ baren -‐ (rijbewijs behaald) -‐ dood. Ze vond het zelf een absurd rijtje. Onder meer vanwege dat rijbewijs dat ze helemaal niet had willen noemen maar dat zich er eigenzinnig als vanzelf tussen had gedrongen. Maar vooral omdat geboorte en dood gebeurtenissen zijn die men zelf niet bewust meemaakt, zodat de beleving van het feestelijk karakter ervan aan de omstanders zal moeten worden overgelaten. Op het moment dat Annie Schmidt de column schreef was ze een gevierde schrijfster, omringd door goede vrienden en mensen die haar liefhadden en die op hun beurt door haar werden liefgehad. Ze was, na een gecompliceerde jeugd en een moeizame late volwassenwording, erin geslaagd om als mens optimaal tot haar recht te komen. Echt haast om heen te gaan had ze dan ook niet want levensmoe was ze toen nog allerminst. Desondanks schreef ze dat ze met genoegen uitkeek naar haar dood en wel om twee redenen: Ze beschouwde de dood als een verlossing uit de tijd. “Die leugenachtige, oneigenlijke tijd, die voorthollende alles meesleurende rivier, vol gif uit het verleden.” En verder zou ze met haar dood ook eindelijk verlost zijn van, zoals zij dat omschreef: “dat egocentrische ego, dat hebberige, dwingerige, jaloerse “ik””. Van haar mocht het weg. Dat was echter niet het geval met het Zelf,
1
omdat het Zelf nu eenmaal niet weg kan, niet zomaar kan verdwijnen en bovendien deel uit maakt van een groter geheel. Het lukte domineesdochter Annie overigens niet om het Zelf nader te definiëren in haar column. Daar maakte ze echter geen enkel punt van aangezien dit volgens haar zelfs Schopenhauer nooit is gelukt. Maar omdat deze zondag in het teken staat van de zelfverloochening ontkomen wij er nu helaas niet aan om toch een poging te wagen en dat is nog ingewikkeld genoeg omdat de begrippen “ik” en “zelf” niet alleen naast en door elkaar worden gebruikt maar ook vaak met elkaar worden verward. Ze zijn, hoewel onderscheiden, niet van elkaar te scheiden. Het “Ik” kunnen wij opvatten als het middelpunt van onze bewuste identiteit, waardoor wij onszelf als mens kunnen ervaren. Het “Zelf” daarentegen mogen we beschouwen als zowel de kern als de totaliteit van onze volledige persoonlijkheid. Ons eeuwig, onaantastbaar wezen dat ruimte en tijd overstijgt, dat wij, in de gebrokenheid van ons aardse bestaan, zelf weliswaar maar zeer beperkt kunnen ervaren maar dat wij door God zelf volledig gekend mogen weten. “Wonderlijk, zoals U mij kent, het gaat mijn begrip te boven” zo lezen wij in psalm 139. Dit werpt een nieuw licht op het begrip zelfverloochening. Er wordt namelijk niet van ons verlangd dat wij het Zelf, ons Zelf verloochenen. Het is integendeel zelfs onze roeping, onze heilige opdracht om er, als mens naar Gods beeld en gelijkenis, als kinderen van God optimaal recht aan te doen, door ons er voortdurend rekenschap van te geven en het “Ik” eraan te toetsen. En dat kan wel eens een pijnlijk en confronterend proces zijn. De Evangelielezing van vandaag is aangrijpend omdat we hier Jezus aantreffen op een zeer menselijk 2
en kwetsbaar moment, één van die momenten die in het verlengde lijken te liggen van zijn veertig dagen van beproeving in de woestijn, tussen zijn doop en zijn optreden, toen hij in het reine moest komen met de uiterste consequenties van zijn roeping: niet te bezwijken voor de verleiding van macht en aanzien maar dienstbaar te zijn, compassie te betrachten en het lijden niet uit de weg gaan, indien nodig tot het uiterste toe. Een strijd die hij ook nadien nog geregeld met zichzelf heeft moeten aangaan tijdens zijn opgang naar Jeruzalem. Hij bevindt zich ook nu op een eenzame plaats, In gebed, luisterend naar God, die hem volledig kent zoals hij is. In gebed, bij uitstek het moment waarop het “Ik” aan het “Zelf”wordt getoetst. Wie ben ik echt? Waarom leef ik? Waartoe ben ik op aarde? De identiteitscrisis die hij ook nu weer doormaakt en doorleeft vormt de opmaat tot het onderricht aan zijn leerlingen. En de vragen die hij aan zijn leerlingen stelt wanneer hij uit zijn gebed is ontwaakt, luiden dan ook: “Wie zegt het volk, dat ik ben?” Wie zeggen jullie dat ik ben?” Het levert hem een reeks predicaten op die zijn ego hadden kunnen strelen en hem de bevestiging hadden kunnen geven als hij die had gezocht, in plaats van zelfinzicht. Jezus wil zijn leerlingen duidelijk maken wat de consequenties zijn voor degenen die hem willen volgen omdat het hier nu niet bepaald om de weg van de minste weerstand gaat. Er wordt niet van ons gevraagd dat wij het Zelf, ons Zelf verloochenen maar wel dat wij het bestaan ervan erkennen en er recht aan doen door niet ons eigen ego maar onze naaste, de ander centraal te stellen. Dat betekent dat wij onszelf voortdurend rekenschap zullen moeten geven van de intenties en de motieven van ons handelen 3
en van de verborgen agenda’s die wij hierbij hanteren. Hoe berekenend gaan wij te werk bij al ons doen en laten? In hoeverre laten wij ons hierbij leiden door onze geldingsdrang, ons narcisme, onze zelfgenoegzaamheid, oftewel: door wat Annie Schmidt aanduidde als “dat hebberige, dwingerige, jaloerse ik”? Door ons egocentrisme dat door de Vlaamse theoloog Jonas Slaats terecht wordt aangeduid als de wortel van alle kwaad, als de ultieme erfzonde. Kortom: wij zullen ons als navolgers van Christus moeten gaan bezinnen op de ware betekenis van het begrip “onthechting” en daarbij zullen wij misschien ook nog wel ondervinden dat zelfs het streven naar onthechting en ontlediging niet zelden wordt ingegeven door egocentrische motieven en de behoefte onszelf te onderscheiden en op te hemelen ten koste van de ander. De valkuil bij uitstek voor iedereen die God zoekt. En hieruit volgt dan misschien wel de moeilijkste vraag: hoe gaan wij om met onze angst voor vernedering, voor geestelijk en fysiek en lijden en de dood? Vroeg of laat komen wij hier onvermijdelijk allemaal mee in aanraking. In de wereld om ons heen, in onze nabije omgeving of wij worden er persoonlijk door getroffen. Gaan wij ervoor op de vlucht of gaan wij in blinde razernij om ons heen slaan, zonder stil te staan bij de gevolgen voor onze medemensen, onze medeparochianen wellicht? Wenden wij onze blik af en knijpen wij onze neuzen dicht als wij mensen tegenkomen die in nood verkeren of ons angst in boezemen? Of durven wij waarachtig te leven en de uitdaging aan te gaan om onze angst, onze walging en onze woede overwinnen en Christus zien in het gelaat van onze naaste? Ook de recente geschiedenis kent voorbeelden van trouw, compassie en geweldloosheid die ons tot nadenken en bezinning stemmen. Op 27 maart jongstleden was het twintig jaar geleden dat zeven monniken 4
uit het trappistenklooster Onze Lieve Vrouwe van de Atlas in het Algerijnse Tibhirine van hun bed werden gelicht en ontvoerd door een gewapend commando van extremistische moslims. Bijna twee maanden later, op 21 mei, werden ze vermoord. Eerder hadden de monniken, na veel onderlinge strijd en zelfoverwinning, besloten om trouw te blijven aan hun geloften en aan de arme en bescheiden moslimbevolking van Tibhirine die zij in alles bijstonden en met wie zij hun leven deelden. Zij kozen ervoor om hun klooster en het land niet te verlaten toen in 1993 de situatie zeer dreigend werd en er een ultimatum werd gesteld. Het martelaarschap hadden zij niet doelbewust gezocht maar wel aanvaard als een mogelijk risico van het opnemen van het kruis. Indrukwekkend zijn de geschriften en dagboekaantekeningen die zij hebben nagelaten. Het geestelijk testament van prior Christian de Chergé behoort tot de meest inspirerende teksten van deze tijd en de droom van Tibhirine -‐ een vreedzame multiculturele samenleving met ruimte voor de interreligieuze dialoog in wederzijds respect -‐ is weliswaar helaas nog lang geen werkelijkheid geworden maar juist daarom actueler dan ooit. Als eerbetoon aan de communiteit van Tibhirine die in onze tijd als geen ander de boodschap van Jezus van Nazareth heeft begrepen en vormgegeven eindig ik met een citaat uit de schriftelijke nalatenschap van frère Christophe Lebreton, de jongste van de zeven vermoorde monniken. Bemin tot in het hart van de vlam. Tot het uiterste moeten wij zegenen en de genade aanbieden en al lovend overwinnen. Tot het uiterste moeten we ten dienste staan waarachtig zijn en met vriendschap overwinnen. Om een mensenhart te winnen Moeten wij beminnen.
+ Amen In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. 5