Voorwoord
De interesse voor kinderen met een ontwikkelingsproblematiek, voornamelijk kinderen met ADHD is er gekomen door de opleiding ergotherapie. In het 2de jaar van de opleiding werd ons gezegd dat we een eindwerkvoorstel moesten indienen. Ik wist al snel dat ik met kinderen met ADHD wou gaan werken. Mijn docent kinderpsychiatrie, Frank Dejonghe, kwam met de vraag wat ik specifiek wou doen rond ADHD. Na lang zoeken vond ik dit antwoord in een droom die ik kreeg om via een spel kinderen op een speelse manier in te lichten over dit onderwerp. Een stageplaats vinden was niet eenvoudig. Ik ging te rade bij mijn docent om eventueel bij hem in De Korbeel mijn eindwerk te kunnen realiseren. Dit leek echter niet haalbaar, want het was op dat moment niet mogelijk om een ideale begeleider te vinden. Uiteindelijk kwam hij met een voorstel om misschien scholen te gaan raadplegen. Zo kwam ik terecht bij Leefschool De Vlieger (methodeonderwijs), waar ik de kans kreeg om dit project uit te werken Ik wil dan ook graag een aantal mensen bedanken die mij doorheen deze hele periode gesteund hebben. Eerst en vooral wil ik mijn promotoren bedanken, Ciska Willem en Frank Dejonghe, want zij hebben toch een zeer grote rol gespeeld in de verwezenlijking. Daarnaast wil ik zeker ook aan volgende mensen een woordje van dank uitdrukken:
- het volledige team van ‘De Vlieger’ voor de aanvaarding binnen het team, want ik voelde mij er echt welkom en een deel van het team; - alle leerlingen van ‘De Vlieger’ omdat ze zo spontaan bleven; - Timi Goberecht voor haar bijdrage aan mijn eindwerk; - aan mijn vriend die mij ondanks alles is blijven steunen en waar ik altijd terecht kon als het even minder goed ging; - aan mijn ouders en de rest van de familie die mij bleven aanmoedigen.
En tenslotte bedank ik alle mensen die mij verder ook hebben gesteund die hierboven niet werden vermeld.
Samenvatting Triv-AaDeeHaaDee: Psycho-educatief spel voor kinderen van 8 tot 10 jaar Het doel van mijn eindwerk is om tot een psycho-educatief spel te komen die ervoor zorgt dat de kinderen op een speelse, aangename manier kennis maken met ADHD. Alvorens aan een spel te kunnen beginnen moet eerst een theoretische achtergrond opgebouwd worden. Dit kan je vinden in mijn eerste deel van mijn eindwerk, namelijk het theoretische deel. In dit deel komen verschillende hoofdstukken aan bod. Deze hoofdstukken zijn ADHD, de ontwikkeling van het kind, ADHD in de lagere school, psycho-educatie, ergotherapeut versus zorgcoördinator en tenslotte tips in de omgang met ADHD. Deze hoofdstukken bestaan uit onderdelen zoals de definitie van ADHD, het voorkomen ervan, de diagnose, behandeling van ADHD en veel meer. Mijn praktische deel dat volgt op mijn theoretisch gedeelte bestaat uit de spelregels, de opdrachten van het spel, de meerkeuzevragen en het lesje. De bedoeling van het spel is om kennis te maken met ADHD, zodat ze kunnen begrijpen waarom hun klasgenootje met de diagnose ADHD zich zo gedraagt. Om dit te verwezenlijken wordt eerst een lesje gegeven om dan vervolgens het spel te kunnen spelen om als het ware hun kennis te testen en dit terug even op te frissen. In mijn praktisch gedeelte beschrijf ik ook mijn ervaringen met het lesje en het spel. Alsook kan je er observaties vinden van 2 kinderen met ADHD. Deze zijn observaties van in de klas en dergelijke.
Abstract Triv-AaDeeHaaDee: A psycho-educational game for children of 8 till 10 years old. The goal of my thesis is to produce a psycho-educational game to be ensuring that the children can have a fun and enjoyable introduction to ADHD. Before we start to build the game we need to build a theoretical background First. This can be found in my First part of my thesis, the theoretical part. In this section different chapters will be discussed. The chapters are: ADHD, the development of children, ADHD in the elementary school, psychoeducation, occupational therapist versus a care coordinator and at last but not least the tips in dealing with ADHD. These chapters contents components as the definition of ADHD, the diagnosis, the treatment and much more. Next to my theoretical part, there is also a practical part. This parts contents the game rules, the missions, the multiple choice questions and the lesson. The goal is to get more knowledge about what ADHD is, so that the other children can understand why their classmate diagnosed with ADHD is behaving like this. In order to achieve this its the meaning that First the lesson is given and then go on to play the game as a kind of test the knowledge and refresh the lesson. I also reflect on my lesson and the game. You can also find some observations of two children with ADHD. This are observations of them while they were in class.
DEEL 1 : THEORETISCH DEEL ....................................................................................................... 9 1
ADHD ...................................................................................................................................... 10
1.1 Wat is ADHD? ................................................................................................................................ 10 1.1.1 Historiek ............................................................................................................................................... 10 1.1.2 Definitie ................................................................................................................................................ 10 1.1.3 Gedragskenmerken .............................................................................................................................. 11 1.1.4 Types (Zitstil) ........................................................................................................................................ 12 1.1.5 Aanverwante ........................................................................................................................................ 13 1.2
Het verloop van ADHD ................................................................................................................... 13
1.3 Comorbiditeit ................................................................................................................................. 14 1.3.1 Angststoornissen en depressie ............................................................................................................ 14 1.3.2 Leerproblemen ..................................................................................................................................... 14 1.3.3 Gedragsproblemen (moeilijk luisteren, vaak ruzie maken en agressief reageren) .............................. 15 1.3.4 Autistiforme gedragingen .................................................................................................................... 15 1.3.5 Ticstoornis (Het syndroom van Gilles de la Tourette) ......................................................................... 15 1.3.6 Motorische stoornissen ....................................................................................................................... 16 1.4
Prevalentie .................................................................................................................................... 16
1.5 De oorzaken van ADHD ................................................................................................................... 16 1.5.1 Erfelijkheid ........................................................................................................................................... 16 1.5.2 Hersenafwijkingen ............................................................................................................................... 17 1.5.3 De omgeving ........................................................................................................................................ 17 1.5.4 Negatieve omstandigheden voor of na de geboorte ........................................................................... 17 1.6 De gevolgen van ADHD ................................................................................................................... 18 1.6.1 Kind ...................................................................................................................................................... 18 1.6.2 Schools vlak (Klas) ................................................................................................................................ 18 1.6.3 Thuis (Gezin) ........................................................................................................................................ 19 1.7 De diagnose .................................................................................................................................... 20 1.7.1 DSM‐IV‐TR ............................................................................................................................................ 20 1.7.2 Signalering ............................................................................................................................................ 21 1.7.3 Het onderzoek ...................................................................................................................................... 22 1.8 Behandelingen ............................................................................................................................... 25 1.8.1 Psycho‐educatie ................................................................................................................................... 25 1.8.2 Medicatie ............................................................................................................................................ 25 1.8.3 Therapieën .......................................................................................................................................... 28 1.8.4 Alternatieve behandelingen ................................................................................................................ 29
2
ONTWIKKELING VAN HET KIND ................................................................................... 30
2.1
Definitie van de ontwikkeling .......................................................................................................... 30
2.2
Gesell ............................................................................................................................................. 30
2.3 De ontwikkelingsfasen ................................................................................................................... 30 2.3.1 De pasgeborene (eerste 8 weken) ....................................................................................................... 30 2.3.2 De baby (2 maanden tot 1,5 jaar) ........................................................................................................ 31 2.3.3 De peuter (1,5 jaar tot 3 jaar) .............................................................................................................. 31 2.3.4 De kleuter (3 jaar tot 6 jaar) ................................................................................................................. 31 2.3.5 Het lagere schoolkind (6 jaar tot 12 jaar) ............................................................................................ 32
3
PSYCHOEDUCATIE .......................................................................................................... 35
3.1
Wat is psycho‐educatie? ................................................................................................................. 35
3.2
Waarom psycho‐educatie? .............................................................................................................. 36
3.3
Wanneer psycho‐educatie geven? ................................................................................................... 36
4
ADHD IN DE LAGERE SCHOOL........................................................................................ 37
4.1 “Traditioneel onderwijs” versus “methodeonderwijs” ..................................................................... 37 4.1.1 Methodeonderwijs: visie van de leefschool ....................................................................................... 37 4.1.2 Traditioneel onderwijs: het basisonderwijs ......................................................................................... 38 4.2 Aanpak in een lagere school ............................................................................................................ 39 4.2.1 Aanpak binnen De Vlieger .................................................................................................................... 39
5
ERGOTHERAPEUT VERSUS ZORGCOÖRDINATOR .................................................. 40
5.1
Ergotherapeut ................................................................................................................................ 40
5.2
Zorgcoördinator .............................................................................................................................. 40
5.3
Ergotherapeut als zorgcoördinator? ................................................................................................ 41
6
TIPS BIJ HET OMGAAN MET ADHD ............................................................................. 42
6.1
Tips bij aandachtsproblemen .......................................................................................................... 42
6.2
Leuke kantjes van ADHD ................................................................................................................. 43
ALGEMEEN BESLUIT THEORETISCH DEEL ............................................................................ 44
DEEL 2 : PRAKTISCH DEEL ..................................................................................................... 45 7
SPELREGELS ......................................................................................................................... 46
7.1
Doelgroep ....................................................................................................................................... 46
7.2
Aantal spelers ................................................................................................................................. 46
7.3
Doel van het spel ............................................................................................................................ 46
7.4
Inhoud van de zak ........................................................................................................................... 46
7.5
Voor we beginnen met het spel ....................................................................................................... 47
7.6
Het spel .......................................................................................................................................... 47
7.7
De winnaar ..................................................................................................................................... 48
8
LESJE DIE VOORAF GAAT AAN HET SPEL ................................................................... 49
8.1
Inleiding ......................................................................................................................................... 49
8.2
Wat is ADHD? ................................................................................................................................. 49
8.3
Kenmerken: .................................................................................................................................... 49
8.4
Types .............................................................................................................................................. 50
8.5
Vormen .......................................................................................................................................... 50
8.6
Verloop ........................................................................................................................................... 50
8.7
Co‐morbiditeit (=ADHD samen met nog een andere aandoening/ziekte) ......................................... 51
8.8
Prevalentie of voorkomen (hoe veel kinderen hebben ADHD) ......................................................... 51
8.9
Oorzaken ........................................................................................................................................ 51
8.10
Gevolgen ........................................................................................................................................ 51
8.11
Diagnose ......................................................................................................................................... 52
8.12
Behandelingen ................................................................................................................................ 52
9
VRAAGKAARTEN BIJ HET SPEL ..................................................................................... 54
10
OPDRACHTKAARTEN BIJ HET SPEL ............................................................................ 60
11
BEVINDINGEN LESJE ......................................................................................................... 65
12
BEVINDINGEN SPEL ........................................................................................................... 66
13
OBSERVATIEVERSLAGEN ................................................................................................ 67
ALGEMEEN BESLUIT PRAKTISCH DEEL ................................................................................. 72 ALGEMEEN BESLUIT ..................................................................................................................... 73 BRONVERMELDING ...................................................................................................................... 74 LIJST VAN BIJLAGEN ..................................................................................................................... 75 BIJLAGEN .......................................................................................................................................... 76
8
Inleiding Mijn eindwerk bestaat uit 2 delen. Een eerste deel waarin de theorie wordt besproken rond ADHD en een tweede deel die de praktijk zal vormen, namelijk mijn spel. Het doel van mijn eindwerk is om kinderen op een aangename, speelse manier kennis te laten maken met ADHD. Om hierin te kunnen slagen vond ik het noodzakelijk dat ik vertrok vanuit een goed theoretisch kader. De bedoeling hiervan is een algemeen beeld creëren van waaruit ik mijn praktische kan opbouwen. Het eerste deel van mijn eindwerk is het theoretisch kader. Hierin wordt ADHD besproken, de ontwikkeling van het kind, ADHD in het lager onderwijs, psycho-educatie, de ergotherapeut versus de zorgcoördinator en tips in de omgang met ADHD. Het eerste hoofdstuk is een zeer ruim hoofdstuk en bestaat uit veel subhoofdstukken. Zo wordt niet alleen de definitie bekeken, maar wordt er ook gekeken naar de prevalentie, de diagnose, de behandeling en veel meer. Het hoofdstuk omtrent de ontwikkeling van het kind kon niet ontbreken omdat ADHD tijdens de ontwikkeling van het kind gaat opvallen. Vervolgens wordt er een hoofdstuk gewijd aan de aanpak binnen zowel het traditioneel onderwijs als binnen Leefschool De Vlieger. Zo kan een verschil worden opgemerkt. Het vierde hoofdstuk is ook zeker geen onbelangrijk hoofdstuk, want dit betreft de psycho-educatie, wat belangrijk is vermits ik een psycho-educatief spel maak. Verder wordt ook nog de ergotherapeut met de zorgcoördinator vergeleken zodat duidelijk wordt welke taken er gemeenschappelijk zijn en welke niet. Tenslotte worden nog tips meegegeven in de omgang met kinderen met ADHD. Het tweede deel is het praktisch deel. Dit bestaat uit 2 onderdelen. Het eerste onderdeel betreft de praktisch zaken omtrent het spel. Zo kun je hier de spelregels vinden, de opdrachten in het spel, de meerkeuzevragen en het lesje. In het tweede onderdeel vind je de observaties. Er zijn observaties te vinden van 2 kinderen met de diagnose ADHD gevolgd door een observatieverslag van tijdens het lesje en tenslotte een observatieverslag van tijdens het spelgebeuren. Als afsluiter zijn ook nog enkele bedenkingen te vinden met zowel positieve zaken als werkpunten rond het lesje en het spel.
9
Deel 1 : Theoretisch deel
10
1 ADHD Het eerste en grootste hoofdstuk betreft de theoretische achtergrond van ADHD. Het is belangrijk dat men weet wat ADHD is, vooraleer je er verder iets rond kan doen. Er zal niet enkel besproken worden wat de definitie is van ADHD, maar er zal ook gekeken worden naar de prevalentie of het voorkomen en de comorbiditeit of het samen voorkomen van ADHD met andere stoornissen. De diagnose zal ook aan bod komen, want zolang geen diagnose werd gesteld kan je niet werken rond ‘ADHD’. Dit hoofdstuk zal je wegwijs maken binnen de term ADHD.
1.1 Wat is ADHD? (Zitstil, explanations) 1.1.1
Historiek
De eerste term die werd gebruikt voor kinderen met hyperactiviteit en aandachtsstoornissen was MBD (Minimal Brain Damage). Hiermee wilden ze aantonen dat de problemen voortkomen van lichte hersenbeschadiging die werd opgelopen voor, tijdens of na de geboorte. De hersenbeschadiging was vaak niet aantoonbaar, waardoor men begon te twijfelen aan de neurologische oorsprong. Minimal Brain Damage werd vervangen door Minimal Brain Dysfunction. Deze term benadrukte dat het de hersenfuncties zijn die minder goed werken. Later werd dan voor het eerst gesproken over Attention Deficit Disorder with or without hyperactivity, nadien werd ook gesproken van ADHD.
1.1.2
Definitie
ADHD is de afkorting van Attention Deficit and Hyperactivity Disorder. In het Nederlands ook wel aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit genoemd. Het is een neurobiologische aandoening die ervoor zorgt dat er een probleem is met het verwerken van informatie in de hersenen. Het is een aangeboren aandoening en niet een gevolg van een slechte opvoeding. Het vraagt daarom een tijdige en vaak langdurige behandeling. Het is al aanwezig sinds de geboorte van het kind, maar de diagnose wordt vaak pas gesteld rond het 1e leerjaar.
11 1.1.3
Gedragskenmerken
Er zijn 3 hoofdkenmerken, namelijk hyperactiviteit, aandachtsstoornissen of concentratiestoornissen en impulsiviteit.
Hyperactiviteit: Het overmatig bewegen, zowel grof- als fijnmotorisch. Het uit zich vaak in het niet kunnen stil zitten, constant bewegen, overal opkruipen, veel prutsen en wriemelen. De kinderen zijn ook vaak bruusk, druk en bruut. Het is niet enkel motorisch, maar ook taalvaardig dat ze hyperactief zijn. Ze praten druk en snel waardoor de buitenstaander soms niet kan volgen.
Aandachtsstoornissen of concentratiestoornissen: De kinderen zijn snel en vaak afgeleid. Ze kunnen moeilijk de aandacht aanhouden en hebben moeite met het richten van hun aandacht. De oorzaak hiervan is dat ze de ontvangen prikkels niet genoeg kunnen filteren. De kinderen maken dan ook vaak aandachtsfouten, gaan onvoldoende gericht luisteren, zijn vergeetachtig en hebben moeite met het organiseren of stapsgewijs verwerken van een leeropdracht. Ze gaan ook slordig te werk en hebben geen oog voor details. Ze gaan ook vaak dingen verliezen en ze vermijden langdurige mentale inspanningen.
Impulsiviteit: Je kan je niet goed beheersen en het lukt je niet om eerst na te denken en dan pas te handelen of te praten. De kinderen gaan al antwoorden nog vooraleer de volledige vraag is gesteld of de ganse opdracht is gelezen, waardoor ze vaak fout antwoorden. Ze hebben weinig geduld en kunnen dan ook moeilijk hun beurt afwachten. Ook iets uitstellen is moeilijk voor hen. Ze zullen ook ondoordacht te werk gaan, zowel in taalgebruik als in het handelen. Kinderen met ADHD hebben over het algemeen een normale intelligentie. Dit lijkt soms niet zo omdat ze, door de aandachtsstoornissen, slechter scoren op school. Hierdoor kan snel de conclusie van lage intelligentie worden getrokken, terwijl dit niet het geval is.
12 1.1.4
Types (Zitstil)
Men kan 3 subtypes onderscheiden van ADHD:
Het overwegend onoplettende type Kinderen van het overwegend onoplettende type zijn onaandachtig en besluiteloos. Dit wordt soms ook ADD genoemd, omdat de hyperactiviteit afwezig is. Dit type zou meer worden voorgeschreven aan meisjes. Ze komen eerder ongemotiveerd en passief over en hebben hoofdzakelijk aandachtsstoornissen. ADD staat voor Attention Deficit Disorder of in het Nederlands aandacht- en concentratiestoornissen. Er is dan enkel sprake van aandacht- en concentratiestoornissen en niet van hyperactiviteit en impulsiviteit. Kinderen met ADD zullen eerder hypoactief zijn. Omwille van de hypoactiviteit valt het ook veel minder op dan ADHD, want hier worden de kinderen niet als lastig ervaren, ondanks dat deze kinderen het ook heel moeilijk hebben. Ze kunnen hun gedachten er niet bij houden en dwalen snel af. Als ze een opdracht moeten uitvoeren gebeurt dit dan ook trager dan van de anderen.
Het overwegend hyperactieve en impulsieve type Deze kinderen vertonen hyperactief en impulsief gedrag. Dit zien we het meeste bij jongens, meisjes zullen niet zo vaak hyperactief of impulsief zijn. Deze kinderen zijn bijna constant onrustig en reageren heel impulsief. Dit type wordt ook wel HD genoemd. Dit kennen we als Hyperactivity Disorder. Dit zijn kinderen die enkel hyperactief en impulsief zijn, maar waar er geen aandacht- en concentratiestoornissen zijn. Deze kinderen reageren snel, te snel zelfs. Zonder na te denken zeggen ze al het antwoord op de vraag die nog niet volledig is gesteld. Dit zien we ook bij kinderen met ADHD. Deze diagnose wordt zeer zelden gesteld, want het is zeer moeilijk om enkel het hyperactieve en impulsieve te zien in een kind.
Het gecombineerde type Dit zijn de kinderen die zowel hyperactief zijn als onoplettend en impulsief. Dit wordt ook wel ADHD genoemd. Het zijn kinderen die aandachtsstoornissen hebben en die niet kunnen stilzitten, ze zullen ook impulsief reageren. De meeste kinderen behoren tot dit type. Dit type wordt ook terug meer gezien bij jongens dan bij meisjes.
13 1.1.5
Aanverwante
ADHD-like Deze kinderen zullen dezelfde kenmerken vertonen als die van de kinderen met ADHD, maar slechts in één bepaalde omgeving. Zo worden deze kenmerken bijvoorbeeld enkel thuis gezien, of enkel op school. Deze kinderen hebben ook gedragsproblemen zoals de kinderen met ADHD, maar ze voldoen niet aan de criteria van de DSM-IV-TR. Deze vorm zorgt mogelijks voor overdiagnosticering of het te vaak stellen van de diagnose ADHD. Het is wel een vorm van druk, impulsief en onaandachtig gedrag die door gedragstherapie snel hersteld kan worden, medicatie zal hier veel minder effect hebben.
1.2 Het verloop van ADHD (Zitstil, Paternotte et al., 2006, Marc Willems, 2009) Het beeld van ADHD verandert naarmate de leeftijd. Sommigen zullen ermee leren leven en leren omgaan ermee, waardoor het minder het functioneren zal beïnvloeden. Anderen zullen er levenslang gevolgen van blijven ondervinden. De baby en peuter zullen zich hyperactief of te weinig actief gaan gedragen en zullen een moeilijk regelbaar eet- en slaappatroon hebben. De kleuter is zeer actief en druk en kan zich moeilijk lang met hetzelfde bezighouden. Er duiken ook soms ontwikkelingsproblemen op, opstandigheid en problemen met sociale aanpassingen. Bij de lagere schoolleeftijd zien we het meest typische beeld zoals je kan terugvinden in de DSM-IV-TR. Vanaf de puberteit en adolescentie zullen ze minder grofmotorisch actief zijn, maar eerder rusteloos. Er zullen ook organisatie- en planningsproblemen opdagen en ze hebben moeite met zelfstandig werken. Ook de aandachtsproblemen houden aan. Verder kunnen ook geassocieerde problemen de kop opsteken zoals onder andere emotionele en relationele problemen, agressief, antisociaal en delinquent gedrag, alcohol en drugproblemen, maar dan is er een minder zuiver beeld van ADHD aanwezig. Eens de volwassenheid is bereikt zullen vooral de aandachtsproblemen en de organisatieproblemen aanhouden. Ook innerlijke onrust is aanwezig. De volwassene heeft vaak al betere compensatiemogelijkheden gevonden, waardoor ze in het dagelijks functioneren minder ‘last’ ondervinden van hun ADHD dan bij de lagere schoolleeftijd en de adolescenten.
14
1.3 Comorbiditeit (Barkley and Dam, 2006, Lambregts-Rommelse and Oosterlaan, 2009, Paternotte et al., 2006) Comorbiditeit wil zeggen dat behalve ADHD ook nog andere stoornissen aanwezig zijn. De meerderheid (ongeveer 70%) van de kinderen met ADHD hebben ook nog minstens één andere stoornis die gelijktijdig voorkomt met hun ADHD. Hierdoor wordt duidelijk dat ADHD zelden alleen voorkomt.
1.3.1
Angststoornissen en depressie
25% van de kinderen met ADHD hebben last van angststoornissen. Het gaat dan vaak over meisjes. Het zijn kinderen die meer dan gemiddeld bang en verdrietig zijn. Deze kinderen vallen ook doorgaans minder op dan de typische kinderen met ADHD. Ze krijgen te kampen met meer aandacht- en concentratieproblemen, hebben meer angst om naar school te gaan, hebben vaker last van stemmingsstoornissen en ook hun sociale vaardigheden verlopen moeilijk. Kinderen met ADHD gaan ook een zelfbeeld gaan ontwikkelen, net zoals andere kinderen doen, maar bij hen is het vaker een negatiever beeld. Vaak krijgen ze negatieve verhalen te horen. Ze zijn lastig, te druk, kunnen geen vrienden houden, enzovoort. Dit kan ervoor zorgen dat ze in een depressie terecht komen. Ook omgekeerd is het mogelijk dat kinderen ten gevolge van een depressieve stoornis, impulsief zijn en druk gedrag stellen, waardoor je denkt dat het ADHD is. Hiermee moet je opletten vooral in functie van therapie. Differentiaal diagnostiek is dan belangrijk. Dit wil zeggen dat er afgewogen wordt naar de correcte diagnose.
1.3.2
Leerproblemen
Ongeveer 20 à 30% van de kinderen met ADHD hebben last van een leerstoornis. Bij sommige kinderen met ADHD zijn de leerstoornissen het gevolg van hun ADHD, bij anderen is het ook vaak het gevolg van een leerstoornis. Er zijn verschillende leerstoornissen. Zo hebben we dyslexie (leesstoornis), dyscalculie (rekenstoornis), dysorthografie (spellingsstoornis), dyfasie(spraak-taalstoornis), dyspraxie(bewegingsstoornis). Door het samen voorkomen van zowel de leerstoornissen als de aandachtsproblemen kan dit de problemen versterken, want als je je aandacht er niet kan bijhouden gaat het leren moeilijker verlopen. Deze kinderen krijgen ook vaak minder oefeningen af dan hun klasgenoten, waardoor ze ook minder punten behalen. Dit zorgt er op zijn beurt dan voor dat ze vaker een jaar moeten overdoen. Ook hier is het soms moeilijk, want ze kunnen het druk gedrag stellen en aandachtsproblemen hebben als gevolg van enkel een rekenstoornis. Dan is er geen sprake van ADHD, terwijl dit dan soms wel kan gedacht worden.
15 1.3.3
Gedragsproblemen (moeilijk luisteren, vaak ruzie maken en agressief reageren)
Ongeveer 60% van de kinderen met ADHD lijdt ook aan gedragsstoornissen. Bij 45% kunnen ernstige gedragsstoornissen optreden en bij 65% wordt oppositioneel en opstandig gedrag vastgesteld. De gedragsproblemen zijn ook vaak het gevolg van onbegrip en onrechtvaardige behandelingen, het negatieve zelfbeeld dat ze opbouwen. Bij anderen is dit reeds van bij de geboorte aanwezig. Er zijn verschillen vormen van gedragsproblemen. Zo kennen we oppositioneel opstandig gedrag (ODD) en de antisociale gedragsstoornis, beter gekend als Conduct Disorder (CD). Deze kinderen zullen nog vaker als zeer storend en vervelend ervaren worden door hun omgeving. Wat dan opnieuw leidt tot het krijgen van een negatief zelfbeeld.
1.3.4
Autistiforme gedragingen
Volgens DSM-IV-TR kunnen de diagnose ADHD en de diagnose autisme niet samen voorkomen, maar kunnen zich wel autistiforme gedragingen voordoen bij kinderen met ADHD. Zo hebben sommige kinderen met ADHD ook veel moeite met het maken van vrienden en het sociaal contact met leeftijdsgenoten verloopt vaak moeilijk. Er kunnen ook problemen worden vastgesteld in de communicatie, zowel verbaal als non-verbaal (ze hebben moeite met de figuurlijke betekenissen van onze taal, alsook het houden van oogcontact is moeilijk). Net als bij autisme kunnen er ook moeilijkheden in de verbeelding voorkomen.
1.3.5
Ticstoornis (Het syndroom van Gilles de la Tourette) (Tourette, 2007)
Tics komen vaak voor, niet enkel bij kinderen met ADHD. Zo heeft ruim één vijfde van de kinderen af en toe eens een tic. Het verschil bij kinderen met ADHD is dat de tics kunnen toenemen onder invloed van de medicatie die ze moeten nemen. Kinderen maken snelle, niet-ritmische bewegingen en geluiden. 50 à 70% van deze kinderen heeft ook ADHD. De tics kunnen ook voortkomen uit een ticstoornis zoals het syndroom van Gilles de la Tourette. Gilles de la Tourette wordt gekenmerkt door ongewenste bewegingen en geluiden. (minstens twee motorische en één vocale tic gedurende minstens één jaar).
16 1.3.6
Motorische stoornissen
Kinderen met ADHD hebben ook vaak last van motorische stoornissen. Dit is zowel merkbaar in de fijne als de grove motoriek. Ze komen voor bij ongeveer 50% van de kinderen met ADHD. Het uit zich in het slordig schrijven, onhandigheid bij balspelen, dichtdoen van hun jas of het knopen van de veters die stroef verloopt. Bij 52% van de kinderen met ADHD is de kans op de ontwikkeling van een slechte motoriek groter dan bij de kinderen zonder ADHD. DCD (Developmental Coördination disorder) is een vaak gebruikte term hiervoor. Het is de aanwezigheid van een lagere spierspanning, een slechte houding of onhandigheid. Ook het organiseren en ordenen van eigen leven is een groot probleem bij die kinderen, het is niet enkel op motorisch vlak.
1.4 Prevalentie (Zitstil, De Backer, 2004) Ongeveer 1 op 20 kinderen lijdt aan ADHD. Praktisch gezien wil dit zeggen dat in iedere klas van het lager onderwijs ongeveer 1 kind met ADHD zit. Bij 30 à 50% van deze kinderen blijft ADHD op volwassen leeftijd bestaan. 3 à 5% van de schoolgaande kinderen heeft ADHD. Opvallend is hierbij dat er 3 tot 4 keer meer jongens zijn met de diagnose ADHD dan meisjes. Bij de meisjes zou er vaker sprake zijn van ADD.
1.5 De oorzaken van ADHD (Barkley and Dam, 2006, Paternotte et al., 2006, Marc Willems, 2009) 1.5.1
Erfelijkheid
70 à 80% van de ADHD-symptomen zijn te wijten aan genetische factoren. Dit is evenveel als de erfelijke factor van de lichaamslengte. De genetische aanleg vertaalt zich in het anders functioneren van de hersenen. Kinderen die een ouder hebben met ADHD, zullen acht keer meer kans hebben om ook ADHD te krijgen dan een gemiddeld kind.
17 1.5.2
Hersenafwijkingen
Dat ADHD wordt veroorzaakt doordat de hersenen iets anders functioneren is ondertussen al duidelijk. Zo is er wel gebleken dat het niet gaat om hersenbeschadiging, er zijn enkel verschillen te zien in de hersenen van een kind met ADHD, als die vergeleken worden met de hersenen van een kind zonder ADHD. Sommige gebieden blijken ook kleiner te zijn bij kinderen met ADHD dan bij hun leeftijdsgenoten. Dit wil echter niet zeggen dat kinderen waar deze gebieden kleiner blijken te zijn, ook effectief ADHD hebben. Onderzoekers trokken daaruit de conclusie dat ADHD een heel vroege verstoring is in de ontwikkeling van de hersenen. Ook bij taken zouden meerdere hersengebieden diffuus werken. In ons zenuwstelsel zijn er neurotransmitters, dit zijn chemische schakelaars die zorgen voor de verbindingen tussen de zenuwbanen en de hersenfuncties. Ons lichaam maakt ze voortdurend aan of breekt ze af. Maar bij personen met ADHD is daar een probleem. Bij hen verloopt dit proces vertraagd, wat op zijn beurt zorgt dat het prikkeltransport niet vlot verloopt. Dus zelfs de meest hyperactieve ADHD-ers hebben in hun hersenen een traagheidsprobleem. Dit kan zorgen voor perceptieproblemen, problemen in de gegevensverwerking, outputproblemen, start- en stopproblemen, basisattitudes worden verstoord (bijvoorbeeld kunnen wachten) en de bewegingsdrang kan niet beheerst worden. (De Inhibitie-theorie van Barkley).
1.5.3
De omgeving
Wordt opgevat in zijn breedste vorm, dat wil zeggen dat zowel de psychosociale (relaties), de fysieke (voeding, middelengebruik, stralingen) als de biologische (schedeltrauma, hersenvliesontsteking) omgeving wordt bekeken. Omgevingsfactoren kunnen geen ADHD veroorzaken, ze kunnen enkel de gevolgen beïnvloeden. Dit wil dus zeggen dat opvoeding en onderwijs geen ADHD kunnen veroorzaken.
1.5.4
Negatieve omstandigheden voor of na de geboorte
Zo worden ook moeders die roken tijdens de zwangerschap als een risicofactor aanzien. Wat niet wil zeggen dat ieder kind van een moeder die rookt ADHD krijgt, maar er is wel een verhoogd risico.
18
1.6 De gevolgen van ADHD (Barkley and Dam, 2006, Paternotte et al., 2006) 1.6.1
Kind
Gevolgen voor:
-
ontwikkeling van positief zelfbeeld, opdoen van positieve ervaringen, voltooiing van een succesvolle schoolcarrière.
Ze gaan zichzelf vaak als ‘lastig en raar’ profileren, omdat ze dit vaak te horen krijgen van de anderen. Dit zorgt ervoor dat ze moeilijk een positief zelfbeeld kunnen ontwikkelen. Naargelang hun karakter zullen ze dan agressief gedrag vertonen of probleemgedrag stellen, of ze gaan zich terugtrekken en angstig of depressief gedrag vertonen. Ook op school gaan ze zich minder voelen omdat hun punten niet zo goed zijn als die van hun klasgenoten.
1.6.2
Schools vlak (Klas)
ADHD staat ook bekend voor het nadelig beïnvloeden van de schoolse prestaties. De kinderen gaan vaak onder hun niveau presteren, waardoor blijven zitten en spijbelen vaker voorkomt.
19 1.6.3
Thuis (Gezin)
Ouders – kind met ADHD
Zolang de diagnose ADHD niet wordt gesteld krijgen ze vaak te horen dat ze niet weten hoe ze met hun kind moeten omgaan, hoe ze hem moeten aanpakken. Dit zorgt voor twijfel bij de ouders, ze weten niet meer wat hun capaciteiten zijn als ouder. Ze zullen daardoor ook vaak schuldgevoelens krijgen. Eens ze de diagnose ADHD te horen krijgen is er mogelijks de opluchting, maar er komen ook snel nieuwe vragen. De diagnose ADHD wil jammer genoeg nog niet zeggen dat de anderen het begrijpen. Vaak krijgen ze dan nog het traditionele zinnetje te horen ‘geef hem/haar maar eens een paar dagen aan mij’. Een gevolg hiervan kan zijn dat de sociale contacten worden vermeden en er isolement dreigt voor te komen.
Siblings1 – kind met ADHD
Kinderen met ADHD maken doorgaans meer ruzie en verstoren vaker spelletjes. Ze schreeuwen ook meer en stellen vaker ongewenst gedrag of steken kattenkwaad uit. Dit zal ervoor zorgen dat er meer conflicten ontstaan bij broers en zussen waar een kind aanwezig is met ADHD dan bij broers en zussen waar geen kind met ADHD aanwezig is. Hoe jonger het kind met ADHD is, hoe meer conflicten zich gaan voordoen. Het kind met ADHD zal ook vaak meer aandacht krijgen van ouders wat bij de siblings kan gaan zorgen voor jaloezie. De broers en zussen zonder ADHD ervaren het kind met ADHD meestal ook als minder leuk en vermoeiend. Soms zullen er bij de siblings ook schuldgevoelens ontstaan, omdat ze beseffen dat ze zich ‘ergeren’ aan hun broer met ADHD. Ze zullen ook beseffen dat de ouders meer aandacht geven aan het kind met ADHD wat kan lijden tot het stellen van gedrag waardoor ook zij meer aandacht zullen krijgen.
Ouders- siblings
De kinderen zonder ADHD voelen zich vaak achteruitgestoken ten opzichte van het kind met ADHD, omdat hij/zij meer aandacht krijgt. Dit zal er voor zorgen dat de ouders zich ook vaak schuldig gaan voelen omdat ook zij beseffen dat ze meer aandacht geven aan het kind met ADHD dan aan de rest van het gezin.
1
Siblings: verwanten in de zin van broers en/of zussen
20
1.7 De diagnose (Barkley and Dam, 2006, Koster van Groos and American Psychiatric, 2007)
1.7.1
DSM-IV-TR (Koster van Groos and American Psychiatric, 2007)
De internationale indeling kan men vinden in DSM-IV-TR (Diagnostical and Statistical Manual). APA (American Psychiatric Association) heeft de DSM-IV-TR opgesteld. Criteria voor de diagnose ADHD: A. Ofwel (1), ofwel (2): (1) Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste zes maanden afwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Aandachtstekort (a) Slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten (b) Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden (c) Lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt (d) Volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen) (e) Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten (f) Vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen (zoals school- of huiswerk) (g) Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap) (h) Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels (i) Vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden (2) Zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau:
Hyperactiviteit
(a) Beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel (b) Staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten (c) Rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt zijn tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid) (d) Kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten (e) Is vaak ‘in de weer’ of ‘draait maar door’ (f) Praat vaak aan een stuk door
21 Impulsiviteit
(g) Gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn (h) Heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten (i) Verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt zich zomaar in gesprekken of spelletjes) B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig. C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld mengt zich zomaar in gesprekken of spelletjes). D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school- of beroepsmatige functioneren. E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, shizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis).
1.7.2
Signalering
Ouders merken vaak wel al snel dat hun kind ‘anders’ is, maar stappen daarvoor niet meteen naar de dokter of de specialist. Ze denken dat het wel zal overgaan, maar dit gebeurt niet. Vaak waren het reeds bij de geboorte huilbaby’s. Bij ongeveer de helft van de ADHDkinderen blijkt dat ze vroeger wel moeilijke baby’s waren. Ouders gaan ook eerst en vooral gaan denken dat de oorzaak bij hen ligt. Ze gaan denken dat ze hun kind geen goede opvoeding geven. Dit gebeurt vooral als het oudste kind ADHD heeft. Want dan hebben ze nog geen andere ervaringen opgedaan, maar zelfs als het de jongste is, gaan ze twijfelen aan hun capaciteiten in het opvoeden. Leerkrachten spelen ook een belangrijke rol in de signalering. Omdat leerkrachten met veel kinderen in contact komen, kunnen zij ook gemakkelijk gaan vergelijken. Dit zorgt ervoor dat de leerkracht ook vaak de doorslag geeft om verder onderzoek te verrichten naar het gedrag van het kind. Signalering blijft voor de leerkracht echter een delicate kwestie, hij zal eerder signaleren aan CLB of aan de zorgcoördinator, maar niet zozeer signaleren aan de ouders.
22 1.7.3
Het onderzoek
Waar kan men terecht?
-
huisarts: via een huisarts kan je doorverwezen worden naar de kinder- en jeugdpsychiatrie; kinderarts (pediater): een kinderarts die gespecialiseerd is in ADHD; kinderpsychiater of –neuroloog: zij stellen de diagnose; CLB: Centrum voor leerlingenbegeleiding; CGG: Centrum Geestelijke Gezondheidszorg; RC: revalidatiecentrum.
Vragenlijsten Er wordt ter voorbereiding van het consult vaak gevraagd aan leerkrachten en ouders om een aantal vragenlijsten in te vullen. Als het kind 11 jaar of ouder is kan ook aan het kind worden gevraagd om een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijsten worden ook vaak ingevuld via het CLB (Centrum LeerlingenBegeleiding). Deze vragenlijsten worden gevraagd zodat de arts een beter zicht krijgt op het gedrag van het kind, want het is mogelijk dat het kind zich in de dokterspraktijk zeer rustig zal gedragen, omdat dit een onbekende plaats is. Enkele vragenlijsten vind je hieronder:
-
zelf in te vullen vragenlijst voor 11 tot 18-jarigen of YSR (Youth Self-Report),(zie bijlage I); gedragsvragenlijst voor kinderen van 6 tot 18 jaar voor de ouders of CBCL (Child behavior CheckList),(zie bijlage II); gedragsvragenlijst voor kinderen van 6 tot 18 jaar voor de leerkracht of TRF (Teachers Report Form),(zie bijlage III); gedragsvragenlijst voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar voor de ouders of CBCL (Child Behavior CheckList),(zie bijlage IV); gedragsvragenlijst voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar voor de leerkracht of TRF (Teachers Report Form),(zie bijlage V); de Conners-schaal (gestandaardiseerde methode om gedrag te beoordelen).
23 De diagnose De letterlijke betekenis van diagnose is ‘door-weten’. De diagnose is een multidisciplinair gebeuren. Het omvat zowel elementen van het kind als van de ouders als van de omgeving (leerkracht, observant,…) als van de kinderpsychiater/kinderneuroloog. Een correcte diagnose vraagt tijd, tijd in onderzoek, in het verwerken van de gegevens, in de beslissing. Maar het is heel belangrijk in functie van de behandeling. De diagnose ADHD kan enkel gesteld worden door de kinderpsychiater of de kinderneuroloog, waardoor ook enkel zij het recht hebben om medicatie voor te schrijven die dan terugbetaald wordt. Zo zal een huisarts moeilijk een diagnose kunnen stellen, hij zal je eerder doorverwijzen, maar hij kan het wel. Hij kan ook medicatie voorschrijven, maar deze zal dan niet terugbetaald worden. De classificatie (voldoet het kind aan de kenmerken) is niet het belangrijkste. Wat wel belangrijk is, is bepalen of en hoe het kind wordt geremd in de ontwikkeling door deze kenmerken. Bij een diagnose zal men kijken naar de ernst van de kenmerken en naar hoe deze het leven beïnvloed van het kind (thuis en op school). Om te voldoen aan de criteria van ADHD moet men voldoen aan zes van de negen symptomen van één of beide groepen (aandachtstekort of impulsiviteit en hyperactiviteit). Ze moeten begonnen zijn in de kindertijd en de symptomen moeten het leven belemmeren op één of andere manier en het moet voorkomen in twee of meer omgevingen.
24 Het onderzoek Het onderzoek bestaat uit:
-
-
-
-
anamnese en observatie o gesprek met ouders/kind; o heteroanamnese: ontwikkelingsanamnese, medische anamnese, schoolloopbaan, sociaal functioneren, affectief-emotioneel functioneren, anamnese van de symptomen; o observatie; o gedragsvragenlijsten: CBCL, VVGK, AVL; o diagnosecriteria DSM-IV-TR. bevraging van de leerkracht o gesprek met leerkracht in verband met functioneren in de klas; o gedragsvragenlijsten TRF, VVGK, AVL; o diagnosecriteria DSM-IV-TR. individueel onderzoek en rapportage en neuropsychologische tests voor ADHD o intelligentieonderzoek: WISC-III; o functieonderzoek: TEA-ch, 15 woorden van Rey, complexe figuren van Rey, stroop-kleur-woord, Bourdon-Vos. bespreking onderzoeksresultaten ouders, leerkracht en doorverwijzing voor diagnosestelling en behandeling naar kinderpsychiater, kinderarts, kinderneuroloog adviesbespreking met het oog op afstemming school-klas-gezin o behandelingsplan; o sticordi-maatregelen en beleid in het lager onderwijs; o sticordi-maatregelen en beleid in het secundair onderwijs;
Differentiaal diagnostiek Het onderscheiden van kenmerken van verschillende ontwikkelingsstoornissen en de samenhang ervan ontdekken. Zo moet men ook onderzoeken of ADHD er eerst was, of was bijvoorbeeld de ticstoornis er al eerder. Zo kunnen ticstoornissen ontstaan als gevolg van de medicatie die een kind met ADHD moet nemen. Het is ook mogelijk dat depressieve kinderen zich hyperactief gaan gedragen, waardoor de indruk wordt gewekt dat ze ADHD hebben, terwijl het eigenlijk een uiting is van hun depressiviteit.
25
1.8 Behandelingen (Zitstil, Goberecht, 2010) Het doel is om de symptomen te verminderen, de comorbiditeit te verminderen en te voorkomen, de verwachtingen van de omgeving bij te stellen, een optimale gedragsaanpak te bevorderen en de sociale aanpassing te bevorderen.
1.8.1
Psycho-educatie
Zie hoofdstuk 4.
1.8.2
Medicatie (De Backer, 2004)
Stimulerende medicatie De stimulerende medicatie worden ook wel de eerstekeuzemedicatie genoemd. Het is de meest gebruikte medicatie en de medicatie met de meeste kans op effect. Ze werkt rechtstreeks in op de hersenen. Ze zorgen ervoor dat de neurotransmitters tijdelijk verhoogd worden waardoor de communicatie tussen de hersenen en het gedrag vlotter verloopt (de prikkeloverdracht), wat ervoor zorgt dat er minder ADHD-gedrag of efficiënter gedrag wordt gesteld. Tot nog toe werden geen verslavende effecten vastgesteld bij het innemen van kleine dosissen. Een eerste stimulerende medicatie is Rilatine ®. Rilatine ® - Ritalin ® in Nederland - bevat een stof die Methylfenidaat heet. Deze stof werkt direct op de ADHD-kenmerken, maar werkt slechts tijdelijk. Met andere woorden dit duurt ongeveer 4 uren. Rilatine ® werkt snel, een half uur na inname begint het reeds te werken en na 4 uren is de helft al terug verdwenen waardoor ook het effect ervan verdwenen is. Om de ganse dag (12 uren) te kunnen overbruggen dienen er 3 dosissen genomen te worden, namelijk ’s morgens, ’s middags en bij het vieruurtje. Dit gebeurt echter niet altijd. Er zijn kinderen die hun medicatie enkel nemen op de schooldagen en/of enkel in de voormiddag. Rilatine MR ® (Modified Release) behoort ook tot deze groep en bevat ook de stof Methylfenidaat, maar dan in een korrelvorm. Dit wil zeggen dat 1 pil voor 50% bestaat uit ‘snelle korrels’ en voor de andere 50% uit ‘trage korrels’. De snelle korrels komen uiteraard meteen vrij en hebben dezelfde werking als Rilatine ®. De trage korrels komen pas na 4 uren vrij, waardoor een tweede dosis niet nodig is. Met Rilatine MR ® kan je dus een ganse dag naar school, zonder een extra dosis nodig te hebben, want het zou tot 8u werken. Echter zijn er al ervaringen dat het slechts 5u werkt, dan kan het indien nodig nog aangevuld worden met ‘gewone’ Rilatine ®.
26 Een andere stimulerende medicatie is Concerta ®. Deze bevat ook Methylfenidaat, maar het verschil met Rilatine ® is dat het effect ervan ongeveer 12 uur aanhoudt. Dit zorgt ervoor dat je slechts 1 pil per dag hoeft in te nemen, waardoor je hem ook minder snel zult vergeten. Ook je klasgenoten hoeven het niet te merken dat je een pilletje moet nemen. Het enige waar wel voor moet opgelet worden is dat er niet op het pilletje wordt gebeten, want dit wil zeggen dat ook de werking ervan stuk gaat. Een nadeel van Concerta ® versus Rilatine ® en Rilatine MR ® is dat er geen terugbetaling is voor Concerta ® wat de medicatie wel duur maakt.
Niet Stimulerende middelen Een niet stimulerende soort is Strattera ®. Strattera ® is pas sinds 2007 verkrijgbaar in België. Het onderdrukt de symptomen van ADHD gedurende 24u, het vermindert de impulsiviteit en de hyperactiviteit en het bevordert de concentratie. De werking ervan is compleet verschillend als van Rilatine ® en aanverwanten. Het werkende bestandsdeel in Strattera ® is Atomoxetine. Het verhoogt de aanwezigheid van de neurotransmitters in het frontale gebied van de hersenen. Het frontale gebied van de hersenen staat in voor het geheugen, de concentratie, de beweeglijkheid en de impulsbeheersing (gedrag). Men leerde de werking kennen omdat men op zoek was naar een antidepressiva voor kinderen. Er wordt net als bij Rilatine MR ® en Concerta ® slechts 1 pil per dag ingenomen om de klok rond symptoomvrij te zijn. De werking ervan is wel trager. Zo is de werking ervan pas zichtbaar na 4 à 6 weken en is het belangrijk dat er elke dag een pilletje ingenomen wordt, ook in de vakantie. Bij Strattera ® is er geen risico op verslaving. Strattera ® is niet terugbetaalbaar en is vooral efficiënt wanneer er sprake is van verhoging van tics bij Rilatine ®, Concerta ®. Het is een duur medicament en moet opgebouwd, maar ook afgebouwd worden, dus niet zomaar stoppen. Het rebound effect (heel gekend bij Rilatine ®) zou niet of minder aanwezig zijn. Een andere soort is Dixarit ® met het bestanddeel Clonidine. Dit wordt meestal gebruikt bij kinderen met ADHD die behalve hun ADHD ook nog ernstige tics vertonen. Nu wordt hiervoor eerder Strattera ® gebruikt. Het is belangrijk dat er een goede samenwerking heerst tussen zowel de arts, het kind, de ouders als de leerkracht. Als er in de klas medicatie hoeft ingenomen/gegeven worden dan zal dit op die manier probleemloos verlopen. De medicatie geneest ADHD echter niet, waardoor een verdere opvolging gedurende verschillende jaren zeker nodig is. De medicatie tempert het gedrag tijdelijk en ondersteunt andere vormen van behandeling. Om recht te hebben op terugbetaling van Rilatine ® is het de kinder- en jeugdpsychiater of de (kinder)neuroloog die deze medicatie moet voorschrijven. De huisarts kan het in principe nog voorschrijven, maar zo kan er geen terugbetaling verkregen worden. Die regel werd toegepast omdat er in de regio teveel medicatie werd voorgeschreven.
27 Anti-depressiva Ze worden ook de TCA’s genoemd of tricyclische antidepressiva. Enkele voorbeelden zijn Torfranil ® en Notrillen ®. Dit zijn middelen die eigenlijk geregistreerd staan voor de behandeling van depressies bij volwassenen, maar zijn voldoende onderzocht voor het gebruik bij kinderen met ADHD. Deze medicatie hebben ook een invloed op de neurotransmitters (noradrenaline en serotonine), ze worden gestimuleerd. De dosering is afhankelijk van het gewicht van het kind en worden meestal tot de leeftijd van 16 jaar in 2 dosissen gegeven (ochtend en avond). De antidepressiva werken iets minder krachtig dan de psychostimulantia. Er wordt sterker op het gedrag gewerkt dan aan de aandacht. De kinderen zouden een beter humeur hebben en minder snel boos worden. De werking is niet meteen, maar is pas na enkele dagen zichtbaar en kan pas na het innemen van een vaste dosis gedurende 2 weken beoordeeld worden. een langzame opbouw van de dosis wordt aangeraden voor de veiligheid te bewaren. Net als een opbouw is ook de afbouw belangrijk.
Neuroleptica De meest gekende neuroleptica zijn Risperdal ® en Dipiperon ®. Ze worden meestel voorgeschreven bij jongeren die veel moeite hebben met het controleren van hun gedragsproblemen. Deze medicatie zullen ook worden gebruikt bij de kinderen die naast hun ADHD ook angsten hebben. Het nadeel ervan is echter dat er vaak nevenwerkingen optreden waardoor ze zeer goed moeten opgevolgd worden door een specialist.
Effect van de medicatie op het kind met ADHD De medicatie zorgt voor een verzachting van alle kenmerken van ADHD. Dit wil zeggen dat de aandachtsspanning zal stijgen, de beheersing van de bewegingsdrang zal stijgen en de impulsiviteit en prikkelbaarheid zullen dalen. Het verbetert de algemene gedragingen en leercondities. Het verbetert ook de aandacht, wat op zijn beurt een effect heeft op het schoolse leren. De medicatie zorgt er ook voor dat ze motorisch rustiger worden en beter kunnen inslapen. Tenslotte gaan ook de psychomotorische functies verbeteren (ze zullen leesbaarder schrijven, ze gaan stilzitten,…).
28 1.8.3
Therapieën (Dejonghe, 2004, ADHD-land, 2009, Baert, 2001)
Gedragstherapie De therapie is gericht op de structuur van het kind. Er wordt aan de ouders geleerd hoe ze reële eisen kunnen stellen aan hun kind. Zo zal er geoefend worden om de aandacht te richten op gewenst gedrag en consequent te reageren op ongewenst gedrag. Er zal ook vaak met een beloningssysteem gewerkt worden, waarbij gewenst gedrag beloond wordt. Het is echter wel de bedoeling dat dit beloningssysteem geleidelijk aan verdwijnt en het kind ook zonder beloningen gewenst gedrag zal stellen.
Cognitieve (gedrags)therapie Een Amerikaanse arts Meichenbaum ontwikkelde een van de bekendste programma’s. het werd ook de beertjes van Meichenbaum genoemd. Dit werkt met verschillende platen waarop een beertje zich iets afvraagt, namelijk ‘Wat moet ik doen?’, ‘Hoe ga ik het doen?’, ‘Ik doe mijn werk.’, ‘Ik kijk mijn werk na: wat vind ik ervan?’. Dit is een manier om een kind zelfstandig te leren problemen op te lossen. Het laatste stapje is dan ook de zelfevaluatie. Als deze negatief is kan het kind naar een nieuwe oplossing zoeken.
Mediatietherapie Deze therapie is vooral gericht naar de ouders en de leerkracht(en), om ze te informeren, instrueren en te begeleiden in de aanpak van een leerling met ADHD. Het is de bedoeling dat de ouders en de leerkracht(en) bepaalde dingen gaan leren. Leren het gedrag van het kind observeren, zien hoe ADHD het gedrag beïnvloedt, ontdekken wat de eigen opvoedingsstijl is en eventuele veranderingen aanbrengen, wensen ter aanzien van het kind opstellen, gewenst gedrag positief benaderen, consequent zijn, beloningssystemen en timeouts toepassen, plezier beleven met het kind. Het is dan ook de bedoeling dat het ongewenste gedrag van het kind met ADHD wordt veranderd aan de hand van operante technieken.
Systeem- of gezinstherapie Gezinstherapie wordt gestart omdat ADHD een gezinsgebeuren is. Het is wel het kind die de symptomen van ADHD vertoont, maar ook de mensen om hem heen worden erdoor beïnvloed. Hier zal ook worden duidelijk gemaakt hoe je het best kan omgaan met je kind met ADHD. Zo kunnen ongewenste gedragingen worden afgeleerd en gewenste gedragingen worden bekrachtigd. Het doel van de therapie is om de communicatie tussen alle gezinsleden te bevorderen.
29 1.8.4
Alternatieve behandelingen (Paternotte et al., 2006, Marc Willems, 2009)
Rond alternatieve behandeling werd nog niet bewezen dat deze effectief werken, dus is het nog een delicaat onderwerp, daarom verwijs ik er kort naar.
Voedingssupplementen Vaak hoor je dat er gebruik gemaakt wordt van Omega 3 en Omega 6 voor de behandeling van ADHD. Deze zouden tegenwoordig minder aanwezig zijn in onze dagelijkse voeding. Het gebruik zou verbeteringen bieden van de lees- en spellingsvaardigheden, maar momenteel is het nut ervan nog niet voldoende wetenschappelijk bewezen.
Neurofeedback Op de EEG van kinderen met ADHD zou een overmaat te zien zijn van trage golven. Bij de neurofeedback worden de kinderen met ADHD verbonden met een EEG-toestel. Vervolgens wordt hen dan aangeleerd aan de hand van verschillende oefeningen om die trage golven te gaan verminderen. 25 tot 30 sessies biofeedback zouden over zes maanden een positief effect hebben op de gedragingen van ADHD, maar ook dit is niet wetenschappelijk bewezen.
Voedingsdiëten Vaak wordt ervan uit gegaan dat een voedselallergie of –intolerantie de oorzaak zou kunnen zijn van de gedragsproblemen die het kind met ADHD stelt. Om te gaan uitzoeken aan welke stoffen het kind allergisch is wordt er gewerkt met eliminatiediëten, dit gebeurt door bepaalde stoffen weg te laten uit het dieet en deze later opnieuw toe te voegen. Suikers en kleurstoffen worden ook vaak als slecht gezien in functie van ADHD, maar dit zouden niet de enige voedingsstoffen zijn die bij bepaalde kinderen het ADHD-gedrag kunnen versterken.
30
2 Ontwikkeling van het kind In dit hoofdstuk zal ik de ontwikkeling van het kind van naderbij bekijken. Dit zal slechts beknopt zijn, omdat dit niet het essentiële is, maar toch is het een onderdeel die niet kan weggelaten worden. Het lagere schoolkind zal ik meer in detail gaan bespreken omdat het spel die ik ontwerp bedoeld is voor kinderen van de lagere school.
2.1 Definitie van de ontwikkeling (Struyven, 2003) Ontwikkelen is ‘het veranderen van een aanwezige structuur’ volgens de ontwikkelingspsychologie. Dit wil zeggen dat niet enkel lichamelijk een ontwikkeling plaatsvindt maar ook geestelijk zal een persoon zich gaan ontwikkelen. We ontwikkelen ons vanaf de conceptie tot het moment dat we dood zijn. Een ontwikkeling kan niet herhaald worden, men kan vaardigheden wel ontwikkelen en verliezen.
2.2 Gesell A. Gesell was een psycholoog en kinderarts die een rol speelde op het gebied van de ontwikkeling van het kind. Met zijn maturatietheorie stelt hij dat de gehele ontwikkeling wordt gericht en gestuwd door een endogeen regulerend mechanisme.
2.3 De ontwikkelingsfasen (Struyven, 2003) 2.3.1
De pasgeborene (eerste 8 weken)
Pasgeboren kinderen slaapt gemiddeld 16 uur per dag en is volledig afhankelijk van zijn verzorger. Omdat ze motorisch nog niet voldoende ontwikkeld zijn kunnen ze onaangename dingen nog niet vermijden. Ze kennen enkel gevoelens van lust en onlust. De bewegingen van een pasgeboren kind bestaan voornamelijk uit reflexen. Deze verdwijnen naarmate het kind groter wordt. Op zintuiglijk vlak zijn de pasgeboren kinderen gevoeliger. De pasgeborenen zullen in het begin enkel de lichtintensiteit gaan waarnemen, dit verandert geleidelijk tot een zelfde zicht als de volwassene. Een pasgeborene hoort ook beter en kan sneller verschillende stemmen van elkaar gaan onderscheiden. De pasgeborene zal ook lachen naar iedereen die hem positief benadert, maar de reactie zal sterker zijn bij aandacht van de verzorger. Dit is belangrijk voor de sociaal-emotionele ontwikkeling.
31 2.3.2
De baby (2 maanden tot 1,5 jaar)
De reflexen gaan plaats maken voor meer bewuste en meer gecoördineerde bewegingen. De baby zal beginnen voorwerpen vast te nemen en gaat het manipuleren. De baby kan in tegenstelling tot de pasgeborene ook al onlustgevoelens gaan vermijden. Hij zal ook beginnen ‘krabbelen’ rond de leeftijd van 1 jaar, dit is belangrijk als voorbereiding op het schrijven. Wat betreft de oog-handcoördinatie merkt met een drastische verbetering. Ook het diepteperspectief ontstaat. Vanaf ongeveer 8 maanden begint het kind te brabbelen. Dit gaat geleidelijk aan over naar verstaanbare woorden en vervolgens naar zinnen vanaf het eerste levensjaar. Het spel is ook belangrijk bij de ontwikkeling van het kind, zodat ze zich kunnen inleven in de realiteit. Dit doen ze door de realiteit te gaan nabootsen in hun spel, wat op zijn beurt zal gaan leiden tot fantasie die evenals belangrijk is in hun ontwikkeling. Ten slotte is het spel ook belangrijk voor de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid.
2.3.3
De peuter (1,5 jaar tot 3 jaar)
De peuter gaat steeds zelfstandiger gaan functioneren en vraagt er ook naar (bijvoorbeeld zelf willen eten). In deze fase zal ook de zindelijkheidstraining van groot belang zijn. Het wandelen vormt voor de peuter reeds geen probleem meer, ook hier doet hij het liever zelfstandig. Hij zal ook beginnen springen, rennen, klimmen, vangen, enzovoort. Het kind zal ook meer op details gaan letten, dit zal ook opvallen bij het tekenen. Ook het lichaamsbesef is aanwezig, hij zal zichzelf herkennen op foto’s en in de spiegel. In de emotionele ontwikkeling is opvallend dat het kind zal wenen bij het vertrek van de ouders. Hier zal het troost zoeken in een transitioneel object (knuffelbeer of dekentje). Consequent zijn is dan ook heel belangrijk voor de peuter, met andere woorden er zullen duidelijke regels en afspraken moeten gemaakt worden. Vanaf dat het kind 2,5 jaar is mag het naar school. Hij zal doen-alsof spelletjes en rollenspelletjes gaan spelen. Ook het constructiespel doet zijn intrede. Samenspel zal nog niet merkbaar zijn. Ze zullen eerder aan parallelspel of solitair spel doen. Ten slotte zal de peuter ook alles vanuit ‘ik’ zien. Dit wordt ook wel egocentrisme genoemd.
2.3.4
De kleuter (3 jaar tot 6 jaar)
De kleuter zal zich op motorisch vlak steeds beter gaan ontwikkelen. Zo zien we dat hij zal springen, rennen en zwemmen. Wat betreft de fijne motoriek zal men ook opmerken dat hij puzzels kan maken, kan kleuren binnen de lijntjes, knippen, enzovoort. Men zal ook zien dat de kleuter eerst iets zal tekenen en dan pas zal benoemen wat het is, wat later zal dat veranderen in eerst zeggen wat ze zullen tekenen en dan tekenen. Op sociaal vlak zullen we zien dat er vriendschappen ontstaan, maar dat deze meestal niet van lange duur zijn en slechts zeer oppervlakkig zijn. In deze fase staat het spel centraal en is er een enorme exploratiedrang merkbaar. Er zijn een aantal typische kenmerken van het spel die ook voorkomen bij het lagere schoolkind. Ook het regelspel (dit is een spel waar regels aan verbonden zijn) zal zijn intrede doen. En we zullen merken dat het parallelspel geleidelijk aan verdwijnt en plaats ruimt voor het samen spelen.
32 2.3.5
Het lagere schoolkind (6 jaar tot 12 jaar)
De lichamelijke ontwikkeling De ‘eerste strekking’ treedt op, dat wil zeggen dat de ledematen sneller gaan groeien en het babyvet verdwijnt. Ook de lach verandert door de wisseling van de melktanden in ‘grote’ tanden.
De motorische ontwikkeling Het testen van het evenwicht boeit het lagere schoolkind. De oog-handcoördinatie gaat gaan toenemen, wat belangrijk is bij voorbeeld het gooien van een bal. Eens ze de leeftijd van 10 jaar hebben bereikt wordt er gesproken van het ‘volmaakte kind’, dat wil zeggen dat ze een perfecte beheersing hebben van het eigen lichaam.
De tekenontwikkeling Het kind gaat proberen om in profiel te tekenen, zo gaan ze het hoofd en de benen in een bepaalde richting laten wijzen terwijl de romp nog in het vooraanzicht wordt getekend. Wat opvallend is bij deze tekeningen zijn ook de grote handen, benen en het hoofd in proportie met de rest van het lichaam.
De perceptuele ontwikkeling Het lagerschoolkind zal meer rekening houden met details tijdens een waarneming. Ze houden ervan om ‘zoek de 10 verschillen’ te gaan spelen, want dit traint hun waarneming.
De seksuele ontwikkeling Volgens Freud zit het kind nu in de latentiefase. De kinderen hebben minder tot geen interesse meer in de seksuele ontwikkeling, waardoor opvalt dat de meisjes met de meisjes gaan spelen en de jongens met de jongens. Ze zullen de geslachtdelen wel nog gaan aanraken, maar dit zullen ze niet meer doen in het openbaar omdat ze beseffen dat dit niet hoort. Ook verliefdheid zal de kop opsteken, en rond de leeftijd van 10-12 jaar kan deze ook heel wat emoties met zich meebrengen. Rond deze leeftijd is vaak ook de beginnende puberteit merkbaar. De eerste lichaamsveranderingen zijn merkbaar.
De sociaal-emotionele ontwikkeling Bij de kleuter zagen we nog dat ze liever in de buurt van de volwassenen waren, terwijl we bij het lagere schoolkind gaan merken dat zij liever vertoeven tussen hun leeftijdsgenoten. Ook het begrip vriend krijgt een grotere betekenis, zo zullen ze elkaar raad geven en bijstaan als er problemen zijn, wat bij de kleuter niet zo was, daar was een vriend iemand die hetzelfde leuk vond. Een minder aangenaam gegeven komt ook de kop opsteken, namelijk pesten.
33
De cognitieve ontwikkeling Het lagere schoolkind komt terecht in het concreet operationeel stadium. In dit stadium wordt het denken van het kind aan het realistische gekoppeld, wat leidt tot concreet voorstelbare situaties. Het kind zal ook de conservatiefout niet meer maken en kan zich ook in de plaats stellen van een andere. Hij kan benoemen wat een ander ziet vanuit een andere plaats dan waar hij zichzelf bevindt. Het lagerschoolkind is ook in staat tot seriatie, hij kan dus objecten ordenen.
De taalontwikkeling De taal ontwikkelt zich verder en het kind gaat beschikken over de volwassenentaal. Taalspelletjes worden dan ook graag gespeeld. Ze geraken ook steeds meer geïnteresseerd in vreemde talen zoals Frans en Engels.
De schoolse ontwikkeling Het kind zal nu leren lezen, schrijven en rekenen, dit zijn de 3 schoolse vaardigheden. Om te kunnen lezen moet het kind over enkele vaardigheden beschikken, namelijk.
-
het kind moet al in het bezit zijn van een woordenschat, concentratievermogen is ook zeer belangrijk, de regels moeten nagekomen worden, je moet punten, komma’s enzovoort respecteren, visuele discriminatie is belangrijk, want letters verschillen soms heel weinig van elkaar.
Ook bij het schrijven zijn diezelfde vaardigheden nodig, maar er zijn nog meer specifieke voorwaarden aan verbonden:
-
de grove motoriek is belangrijk, want je kan niet schrijven als je niet rechtop kan zitten; fijne motoriek is nodig om de juiste greep uit te oefenen om je balpen vast te houden en verder de bewegingen te maken om te schrijven; ruimtelijke oriëntatie hebben we nodig zodat we weten dat we in de linker bovenhoek van een blad beginnen te schrijven; lateralisatie zorgt ervoor dat het kind een voorkeur heeft voor het schrijven met de linkerof de rechterhand.
34 Tenslotte zijn bij het rekenen ook vaardigheden nodig om tot getalbegrip te komen en om te kunnen tellen.
-
correspondentie: dit wil zeggen dat een kind voorwerpen kan gaan tellen; classificatie: een voorbeeld hiervan is dat ze onder de verzameling bloemen, kleinere groepen kunnen maken zoals bijvoorbeeld tulpen en rozen; seriatie: hier zal het kind de elementen in een bepaalde volgorde gaan plaatsen.
De morele ontwikkeling Empathie doet zijn intrede. Dit wil zeggen dat het kind zich kan verplaatsen in een ander en kan meevoelen/meeleven met die persoon. Als het kind in staat is tot empathie is het ook in staat om te beseffen welke invloed zijn gedrag kan hebben op een andere persoon.
De spelontwikkeling Het kind speelt net als in de kleutertijd samen met leeftijdsgenoten, maar ze gaan ook associatief en coöperatief gaan spelen. Bij het associatief spel gaan de kinderen samen spelen zonder dat er een gemeenschappelijke taak is. In het coöperatief spel werken ze samen aan een activiteit om tot een gemeenschappelijk doel te komen. Er blijft toch een behoefte aanwezig om soms alleen te spelen. Dan gaan de kinderen meer experimenteeren constructiespellen gaan spelen.
De persoonlijkheidsontwikkeling De zelfbeschrijving speelt een belangrijke rol. Ze gaan hun vaardigheden vergelijken met die van hun klasgenoten, bijvoorbeeld ik ben de beste in rekenen. En ze gaan benoemen tot welke groep ze behoren, bijvoorbeeld ik ben lid van de Chiro.
35
3 Psycho-educatie (Bollaert, 2004, Zitstil, zorg, Strong et al., 2006) Dit is een belangrijk hoofdstuk, want mijn praktische uitwerking wordt een psycho-educatief spel. Hierbij is een theoretische achtergrond van psycho-educatie belangrijk. Er zal moeten gekeken worden wat het is, wanneer er sprake is van psycho-educatie, kan het door iedereen gegeven/gespeeld worden en waarom doen we aan psycho-educatie.
3.1 Wat is psycho-educatie? Definitie (Van Doorn & Verheij, 2001). Interventieproces met 3 karakteristieken: -
Kennisoverdracht; Duidelijke opvoedkundige component, belangrijke psychologische overwegingen; Subchronische of chronische handicap.
Onder psycho-educatie wordt verstaan dat niet alleen het kind, maar ook de ouders en de school geïnformeerd worden over de verschillende aspecten (aanpakstrategieën, probleemoplossende vaardigheden, voorlichting, omgang) van de behandeling. Het is een methodiek van informatie verschaffen om de kinderen en de volwassenen te leren omgaan met hun ‘beperking’. Er zal aan alle partijen informatie worden gegeven over de verschillende pedagogische zorgen (structuur, regelmaat, voorspelbaarheid,…) die kinderen met ADHD nodig hebben. Psycho-educatie is een soort verwerkingsproces. Met psycho-educatie start de behandeling. Er zal begonnen worden met de jongere en zijn omgeving te informeren over ADHD (oorzaken, symptomen, verloop, behandeling,…). De verschillende soorten behandelingen zullen ook aan bod komen, waar de voor- en nadelen alsook de slaagkansen van elke behandeling zullen ter sprake komen. Aanvaarding van het feit dat je ADHD hebt is ook zeer belangrijk. Deze aanvaarding proberen we te bereiken door de cliënt inzicht te geven in de ‘stoornis’. Ook voor ouders (alsook voor de school) kan een goede psycho-educatie het aanvaardingsproces en het inzicht in de problematiek versnellen. Er is ook een gevaar in diagnosestelling en een bijgevolg ‘etiket’ plakken op het kind met ADHD. Psycho-educatie kan plaatsvinden in verschillende vormen, namelijk, in groep of individueel. De groepssessies hebben als voordeel dat je er niet alleen zit, maar met nog mensen met dezelfde problematiek. Dit zorgt ervoor dat je kennis put uit de ervaring van anderen.
36 Pycho-educatie bestaat uit verschillende niveaus. Het eerste niveau is het informerend niveau, waar inzicht wordt gegeven in de stoornis en de kennis verruimd wordt. Ook de erkenning van de diagnose valt onder dit niveau. Het volgende niveau is het begeleidend niveau. In dit niveau wordt gestreefd naar de aanvaarding van de stoornis. Dit kan door eigen ervaringen in een ander perspectief te bekijken, communicatie op gang te brengen, het verwerkingsproces te begeleiden en de handelingsrepertoire uit te breiden. En tenslotte is er nog het therapeutisch niveau die instaat voor aanpassing van het gedrag en het zelfbeeld. De persoonlijkheidsontwikkeling zal worden gestimuleerd, door middel van het aanreiken van een nieuw gevoel van controle, een nieuw gevoel van eigenwaarde uit te bouwen, een nieuw toekomstperspectief te ontwikkelen en te motiveren tot externe hulpverleningstrajecten.
3.2 Waarom psycho-educatie? Het is de bedoeling dat de cliënt leert omgaan met blijvende kwetsbaarheid door inzicht te verschaffen in de achterliggende stoornis, aanvaarding van de beperkingen en door aanpassingen van het gedrag en het zelfbeeld. Ook de omgeving zal na de psycho-educatie een beeld hebben over hoe hij/zij zo goed mogelijk kan omgaan met de ‘stoornis’ van het kind met ADHD.
3.3 Wanneer psycho-educatie geven? Psycho-educatie gaat vooraf aan een behandeling en is een soort verwerkingsproces. Psycho-educatie heeft ook enkele indicaties. Het is noodzakelijk dat de diagnose ADHD werd gesteld. Er moet ook nood zijn een verheldering, niet alleen door het kind, maar ook door de ouder en/of de leerkracht. Als er geen motivatie is zal er dus geen psycho-educatie uitgevoerd worden. Alsook mensen met een beperkte verstandelijke mogelijkheden en mensen met ernstige gedragsstoornissen/verslavingsproblematieken zullen geen psychoeducatie krijgen
37
4 ADHD in de lagere school We zullen in dit deel eens kijken hoe het onderwijs omgaat met leer- en ontwikkelingsstoornissen en meer in het bijzonder ADHD. Het is zo dat er de laatste jaren meer onderzoek en (h)erkenning is van ADHD. De hype waarbij elk kind die iets drukker was dan een ander, al vlug een stempel van ADHD kreeg, is een beetje voorbij. De leerkrachten kennen de stoornis beter, door de ervaring met kinderen met ADHD in hun klas leren ze vlugger kenmerken herkennen en maatregelen toepassen. Ze worden een beetje ervaringsdeskundigen in de omgang met kinderen met stoornissen door hun ervaringen en hun kennis vanuit de praktijk.
4.1 “Traditioneel onderwijs” versus “methodeonderwijs” 4.1.1
Methodeonderwijs: visie van de leefschool (Gemeenschap)
Het concept leefschool werd ontwikkeld door Carl Medaer (pedagoog) op basis van ervaringen in een school (De Buurt, Gent) en is ook gebaseerd op de ontwikkelingspsychologische benadering van Freud en Vossen. De werking van de leefschool is gebaseerd op een mens- en maatschappijbeeld. De verschillende ontwikkelingsfasen die Freud in de ontwikkeling van kinderen ontdekte zijn ook in de pedagogie van de leefscholen terug te vinden. In de eerste fase staat de veiligheid en de geborgenheid centraal, vandaar dat er veel nagedacht wordt over de inrichting van de klassen, de kringen, de individuele werktafels, de grotere lestafels,… De tweede fase legt de nadruk op het wij-gevoel, de kringen, de klassenraad, schoolraad en forum zijn de werkvormen waar het wij-gevoel vaak aan bod komt. Op een leefschool zijn er regels, die komen van de begeleiders en zijn er vooral voor de veiligheid van de kinderen. Afspraken en groeien in een groep of in de school en staan ook ter discussie. Ze worden samen met de kinderen, ouders en begeleiders afgesproken. Dit zorgt voor een aangenamere en leerrijke leefomgeving. Door middel van leefgroepen worden kinderen van verschillende leeftijden samengebracht zodat ze met en van elkaar kunnen leren. In de derde fase staat het kiezen en de eigen ervaringen centraal, er wordt gewerkt met projecten, deze worden grondig uitgewerkt in de leefgroepen en samen met de kinderen gekozen. Tijdens de projecten wordt een geïntegreerde aanpak van alle leergebieden en leerdomeinen uit het leerplan gerealiseerd.
38 In fase vier heb je het ordenen, begrijpen en zelf doen. Dit heeft te maken met het zelf ontdekken, want het leerproces komt vanuit het kind. De begeleider leidt het kind, maar laat het kind evolueren op zijn eigen niveau en tempo, binnen de mogelijkheden van de eindtermen. In de vijfde en laatste fase wordt er gewerkt rond initiatief nemen, evalueren en filosoferen. Tweemaal per jaar maken de kinderen een zelfevaluatie, zo leren ze hoe ze functioneren in de groep en ook in verband met hun werkhouding. Bij de projecten wordt er vaak ook filosofisch met het onderwerp aan de slag gegaan.
4.1.2
Traditioneel onderwijs: het basisonderwijs
Het basisonderwijs in Vlaanderen heeft streefdoelen waar alle teams binnen de scholen moeten naar toewerken. Voor het kleuter werden er ontwikkelingsdoelen ontwikkeld en in het lager wordt de eindtermen aangebracht en geëvalueerd. De eindtermen en ontwikkelingsdoelen zijn voor alle onderwijsnetten en onderwijssystemen hetzelfde. De 3 onderwijsnetten, het vrije, het stedelijke en het gemeenschapsonderwijs hebben elk hun eigen leerplannen, de accenten liggen niet altijd op dezelfde onderdelen, maar het einddoel is wel hetzelfde. De aanpak in de traditionele school is anders in werkvormen en de invullingen van het lesrooster zal er wat anders uitzien. De nadruk ligt meer op het frontaal lesgeven. De laatste tijd wordt er meer en meer gewerkt op maat van het kind en de werkvormen uit het methodeonderwijs worden overgenomen. In het methodeonderwijs willen de leerkrachten, via andere werkvormen, zoals kring, hoekenwerk, projectwerk, klassenraden, forum en contractwerk, dezelfde leerplannen en eindtermen bereiken. De leerkracht is eerder een begeleider en helpt de kinderen in hun eigen leertraject. Voor kinderen met ADHD hebben beide schoolstructuren voor- en nadelen, in het traditionele systeem hebben kinderen zeker baat bij de duidelijke strikte structuur en het begeleidt lesgeven stap voor stap, de klassen zijn meestal ook prikkelarmer. In het methodeonderwijs hebben de kinderen meer deugd van de afwisselende werkvormen, de nadruk ligt niet enkele op het schoolse leren maar ook op de ontwikkeling op andere vlakken. Soms ontdekken ze een talent in muzische vorming en komt het beter uit in de werking van de klas. Het gaat gemakkelijker om de leerlijnen van een kind individueler op te stellen. De lokalen zijn soms wel heel druk en de andere kinderen doen soms op een tijdstip dat een kind hoort te werken een totaal andere opdracht waardoor die persoon heel snel afgeleid wordt.
39
4.2 Aanpak in een lagere school Sinds ongeveer 5 jaar is de functie van zorgcoördinator er gekomen. Dit heeft ervoor gezorgd dat er meer aandacht kon gegeven worden aan de ‘zorgkinderen’, de ouders en de leerkrachten. Zo ontstaat er een georganiseerd zorgnet. Dit zorgbeleid is per school verschillend, er ligt niets vast vanuit het ministerie van onderwijs en er is ook geen officiële functieomschrijving maar iedere school legt de nadruk op hun eigen noden. Zo gaat elke school op zijn manier om met ADHD en andere leerstoornissen. Het is belangrijk om te weten dat er geen wettelijke bepalingen vastliggen wat betreft hoe je moet omgaan met kinderen die een stoornis hebben. Elke school heeft er zijn eigen invulling voor, daarom zal je merken dat de ene school verder gaat in de zorg dan een andere school. Er wordt ook meer en meer gewerkt met de sticordi-maatregelen (stimuleren, compenseren, remediëren en relativeren en differentiëren en dispenseren), dit wordt per ‘zorgkind’ individueel opgesteld. Dit zorgt ervoor dat er vaker een attest kan worden meegegeven aan de kinderen die naar het secundair onderwijs overstappen - dit zijn de kinderen waarvan reeds een diagnose werd gesteld - wat ervoor zorgt dat de sticordi-maatregelen kunnen meegegeven worden zodat de secundaire school niet opnieuw van nul moet vertrekken, want dit zorgt vaak voor tijdverlies.
4.2.1
Aanpak binnen De Vlieger
In de Vlieger kiezen ze ervoor om niet meteen in de kleuterklas over te gaan tot een diagnose. Er zal eerst goed geobserveerd worden, overlegd in team en met CLB, er kunnen eenvoudige aanpassingen op maat van het kind aangebracht worden, zonder dat er al veel verandert maar voor het kind zal zich misschien beter kunnen ontwikkelen. Vanaf het eerste leerjaar zullen de leerkrachten, zorgcoördinator en/of CLB overgaan tot verder onderzoek indien dit nodig blijkt en zo kan men eventueel een bevestiging krijgen van het vermoeden met een echte diagnose. Zo zal de leerkracht eerst aan de ouders melden dat het kind ‘druk’ is en niet zo goed geconcentreerd kan werken,tijdens een gesprek kan men aanrader om eens een onderzoek te laten doen bij het CLB rond concentratie en een gedragsvragenlijst laten invullen. Bij het CLB zullen ze beginnen met het afnemen van een IQ-test. Dit heeft als voordeel niet enkel dat het IQ gemeten wordt, maar omdat die test minimum een uur duurt wordt ook meteen duidelijk of het kind zich langdurig kan concentreren, of het stil kan zitten, kan hij motorisch en verbaal goed functioneren, enzovoort. Na de IQ-test zal dan bij het merken van een verminderde concentratie een concentratietest afgenomen worden. Als dit resultaat wijst op een verminderde tot sterk verminderde concentratie, zal het CLB samenzitten met de ouders om de resultaten te bespreken en overgaan tot vragenlijsten. Dit zal zowel door de ouders als door de leerkracht van het kind gebeuren . Hierbij zal ook een gesprek plaatsvinden met de ouders, de leerkracht, de zorgcoördinator en het CLB om de ouders hierbij ook door te verwijzen naar een kinderpsychiater of kinderneuroloog of een ander multidisciplinair team, waar de diagnose kan vastgesteld worden.
40
5 Ergotherapeut versus zorgcoördinator In dit hoofdstuk gaan we vergelijken wat de gelijkenissen en de verschillen zijn tussen een ergotherapeut en een zorgcoördinator. Waarom zou een ergotherapeut wel of niet een goede zorgcoördinator kunnen zijn.
5.1 Ergotherapeut (vzw) Als ergotherapeut begeleid je mensen van alle leeftijden, dus ook lagere schoolkinderen, om het functioneren in zowel de leer-, leef-, werk- als ontspanningssituaties te verbeteren en/of in stand te houden. Begeleiding van een lager schoolkind in zijn school, zijn klas, op de speelplaats is dus een belangrijke werkplaats voor de ergotherapeut. Ons doel is om de patiënt/cliënt zo ZELFstandig mogelijk te laten handelen. Hiervoor gaan we vertrekken uit de mogelijkheden met betrekking tot de activiteiten uit het dagelijks leven van de patiënt/cliënt en niet uit de gebreken. We gaan ook luisteren naar de patiënt in verband met wat hij/zij en/of de mensen uit zijn/haar omgeving belangrijk en haalbaar vindt. Samenwerking tussen ouder-kind en school is een heel belangrijke triade. De ergotherapeut kan hier zeker een adviserende, begeleidende rol opnemen. Hieruit worden dan samen met de patiënt/cliënt een behandelplan opgesteld, zodat het behandelen kan beginnen. In de behandeling spelen onze activiteiten en handelingen de belangrijkste rol. Een psycho-educatief spel en de opvolging hiervan past hier perfect in. Ergotherapeuten hebben vaak ook een adviserende taak, niet alleen naar de patiënt/cliënt, toe, maar ook naar de mensen uit hun omgeving toe (echtgenoot, mantelzorgers, ouders, architecten, leerkrachten/opvoeders,…). Zo moet een ergotherapeut de mantelzorgers soms aanleren hoe ze het best hulp kunnen bieden, of het best kunnen helpen in de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt. Ook hier is een groot belang aan een degelijke en gerichte psycho-educatie.
5.2 Zorgcoördinator (Willem, 2010) Een zorgcoördinator verzorgt de zorg op een school van verschillende groepen, de kinderen, de ouders, de leerkrachten,… De zorg rond de kinderen is het grootste deel van de taak, er wordt gekeken welke kinderen er meer aandacht en zorg nodig hebben dan de gewone begeleiding. Hoe die zorg er uit ziet is voor elk kind individueel heel verschillend, het kan op het cognitieve, het sociale of het emotionele vlak liggen. Soms kan het ook rond de thuissituatie zijn dat er intens gewerkt moet worden.
41 De ouders zijn altijd een hele grote partner als het rond de zorg van een kind draait, de ouders worden zoveel mogelijk betrokken in de aanpak. Zo hebben we ook de meeste kans op slagen en het boeken van vooruitgang. Op een school werken we vaak in teamverband. Niet iedereen heeft evenveel ervaring of gaat met de problemen en situaties op dezelfde manier om. Het is ook belangrijk om leerkrachten te ondersteunen en verder te helpen in het aanpakken van problemen met de kinderen, ouders,… De taak van een zorgcoördinator is heel afwisselend, maar zeer boeiend, je kan je vaak niet voorbereiden op situaties. Dagelijks gebeuren er dingen op school die heel onverwacht zijn.
5.3 Ergotherapeut als zorgcoördinator? Zowel de zorgcoördinator als de ergotherapeut begeleiden mensen van verschillende leeftijden. Met andere woorden ouders, leerkrachten, kinderen, enzovoort. Er wordt ook in team gewerkt in beide beroepen. Het is de bedoeling dat je in beide beroepen een zorgfunctie uitvoert. Volgens mij zou je dan ook perfect als ergotherapeut kunnen het werk uitvoeren van een zorgcoördinator. Dit zou nu al het geval zijn, vooral omdat ergotherapeuten nog niet voldoende gekend zijn binnen het onderwijs.
42
6 Tips bij het omgaan met ADHD (Die-'s-lekti-kus) In dit hoofdstuk zullen enkele tips worden gegeven om de omgang met ADHD zo positief mogelijk te laten verlopen en zullen ook de leuke kantjes van ADHD in het licht gebracht worden. Want dit is niet onbelangrijk om te weten dat ADHD kinderen niet altijd lastig hoeven te zijn.
6.1 Tips bij aandachtsproblemen -
-
als je een verhaal vertelt of een instructie geeft, zorg er dan voor dat je luid en duidelijk praat, dat je je stem varieert en gebaren maakt, en zorg voor voldoende spanning zodat het kind geboeid blijft, oogcontact is ook belangrijk; aan het einde van een opdracht weer met iets nieuws komen om de aandacht opnieuw te prikkelen; geef het kind voldoende structuur; stap voor stap te werk gaan, deelhandelingen laten uitvoeren (neem je potlood, neem je blad, …); laat het kind de opdracht herhalen zodat je merkt dat het kind luistert; plaats een pictogram of sticker op de bank van het kind waarbij het kind eraan herinnert wordt dat hij moet werken, en wijs ernaar i.p.v. een opmerking te geven; gebruik voldoende kleur, want kleur trekt aandacht van een kind; je kan ook plus-oefeningen in het groen en min-oefeningen in het oranje zetten zodat het kind beter merkt dat het plus of min is; zorg ervoor dat de activiteiten interessant blijven; gebruik maken van een timer, zandloper of horloge met alarm geeft het kind besef van tijd, en zorgt ervoor dat het kind weet dat de tijd om is, of bijna om is; computers gebruiken voor onder meer taken te maken kan ook zorgen voor een betere aandacht, en kan ook handig zijn voor kinderen met ADHD die last hebben van motorische onhandigheid.
43
6.2 Leuke kantjes van ADHD -
vaak spontaan en energiek, lief, doortastend en aandoenlijk; creativiteit is meestal geen probleem; ze zijn gedreven en enthousiast; kunnen zich volledig op iets storten en er echt voor gaan; ze lopen snel warm voor idealen; het zijn goede entertainers; vaak zijn het echte spraakwatervallen; spreken met hun volledige lichaam; zijn niet bang om contacten te leggen; verlegenheid is niet aanwezig; ook in onbekende situaties zullen ze zonder aarzelen de onbekenden aanspreken; ze zitten vol energie en uithoudingsvermogen; de fysieke kracht is groot; moeheid is ver te zoeken tijdens sport en spel; ze hebben een snel werktempo; van activiteit wisselen kunnen ze ook razend snel.
44
Algemeen besluit theoretisch deel Vooraleer ik kon beginnen aan mijn theoretisch deel, moest ik eerst even nadenken over wat allemaal relevant is om later een spel te kunnen uitwerken. Hierbij moest ik dus gaan selecteren en bewuste keuzes maken. Het eerste hoofdstuk “ADHD” was hierbij dan ook geen moeilijke keuze, want hoe maak je een psycho-educatief spel rond ADHD, als je niet weet wat ADHD is. Dus al snel begon ik informatie op te zoeken rond ADHD om zo tot een boeiend hoofdstuk te komen. Het is een lang hoofdstuk, maar dit is volgens mij ook het belangrijkste hoofdstuk omdat de kennis van ADHD onmisbaar is in het geheel. Zonder kennis, geen spel. Het volgende hoofdstuk heb ik gekozen om de ontwikkeling van het kind te bespreken. Alle fasen worden besproken, maar de fase van het lagere schoolkind wordt uitgebreider besproken. Dit omwille van de relevantie voor mijn spel. Het spel wordt namelijk gespeeld met kinderen van 8 tot 10 jaar, met andere woorden lagere schoolkinderen. Ontwikkeling is ook belangrijk bij ADHD, want het is tijdens de ontwikkeling van het kind dat de symptomen van ADHD merkbaar worden. Het is dan wel aanwezig sinds de geboorte, maar tijdens het 1ste en 2de leerjaar beginnen ze echt op te vallen en tegen het 3de leerjaar wordt vaak de diagnose gesteld. In de kleuterklas worden deze kinderen ook al vaak als druk en zeer actief omschreven, maar dan is er nog de kans dat het is omdat het kind nog niet schoolrijp is, nog te speels. Het derde hoofdstuk is gewijd aan de psycho-educatie. Voor het maken van een psychoeducatief spel is het natuurlijk van uiterst groot belang dat je weet wat psycho-educatie inhoud. Rond psycho-educatie is nog niet zo heel veel te vinden, waardoor het interessant was om een studiedag te volgen rond psycho-educatie bij jongeren. Dit gaf me een duidelijker beeld over wat het juist inhoud en zo kon ik deze ervaring ook inbrengen in het hoofdstuk rond psycho-educatie. Omdat psycho-educatie het begin is van een behandeling vond ik het logisch om het volgende hoofdstuk te wijden aan de aanpak van ADHD in de lagere school. Dit valt niet echt onder de noemer behandeling, maar zonder een aangepaste aanpak zal het kind moeilijk(er) functioneren op school. Omwille van mijn stage en uitwerking van mijn eindwerk in leefschool De vlieger vond ik het niet onbelangrijk om zowel methodeonderwijs als traditioneel onderwijs toe te lichten. In het volgende hoofdstuk wordt de ergotherapeut vergeleken met de zorgcoördinator. Dit deed ik, omdat ik gedurende mijn volledige stage werd begeleid door een zorgcoördinator. Hierbij stelde ik mij dan ook de vraag of een ergotherapeut ook het werk van een zorgcoördinator zou kunnen uitvoeren. Ik kwam hierbij tot de conclusie dat dit inderdaad mogelijk is en dat dit reeds ook al gebeurt op verschillende plaatsen. Een zorgcoördinator zou dan volgens mij ook geschikt zijn om het spel te spelen met de kinderen. Om het theoretisch deel in schoonheid te laten eindigen, besloot ik om ook nog even enkele tips mee te geven in verband met de omgang bij kinderen met ADHD. Deze tips zijn gericht naar het schools gebeuren, terug met dezelfde reden, omdat ik dit eindwerk uitwerkte in het onderwijs. Verder vond ik het ook belangrijk om de sterke/leuke kanten van kinderen met ADHD te gaan weergeven, want er wordt vaak zo diep ingegaan op de stoornis, dat we al snel zouden vergeten dat het kind ook positieve eigenschappen heeft.
45
Deel 2 : Praktisch deel
46
7 Spelregels 7.1 Doelgroep Het spel is gemaakt voor kinderen van 8 tot 10 jaar met en zonder ADHD.
7.2 Aantal spelers 2 tot 5 spelers.
7.3 Doel van het spel Het spel werd ontworpen met als bedoeling op een leuke, speelse en aangename manier de kinderen te laten kennismaken met ADHD. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat het kind met ADHD binnen de klas beter begrepen wordt, waardoor de sfeer op en top wordt binnen en buiten de klas.
7.4 Inhoud van de zak ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
1 spelbord 5 pionnen 62 vraagkaarten 80 opdrachtkaarten 5 rode kleurkaarten 5 paarse kleurkaarten 5 gele kleurkaarten 5 groene kleurkaarten 5 lichtgroene kleurkaarten 5 roze kleurkaarten 5 blauwe kleurkaarten 5 oranje kleurkaarten 1 dobbelsteen
47
7.5 Voor we beginnen met het spel Voor we aan de slag kunnen gaan we eerst het spelbord uit de zak halen en deze op de tafel leggen. Vervolgens kunnen jullie elk een pion kiezen en deze op het vakje zetten waar start opstaat. Schud de vraagkaarten goed door elkaar en leg ze op een stapel. (Dit kan eventueel op de vier grote lege vakken in het midden van het spelbord). Doe hetzelfde met de opdrachtkaarten. Je zal zien dat er in de zak ook nog enkele bladen zitten, dit zijn opdrachten die je zal nodig hebben afhankelijk van de opdracht die je krijgt. De opdrachten kunnen zijn: beeld uit, teken, zoek de tweeling, enzovoort. Zorg dat deze bladen ook binnen handbereik zijn, zodat er geen tijd verloren moet gaan.
7.6 Het spel Om te bepalen wie mag beginnen kan eventueel elk op zijn beurt gegooid worden met de dobbelsteen, degene met de meest aantal ogen mag beginnen. De spelers links van de speler die begint is vervolgens aan de beurt en zo gaan we verder.
Eerst gaan we nog de verschillende soorten vakjes op het bord van dichterbij bekijken.
Lege vakjes Er gebeurt niets, de volgende speler is aan de beurt.
Vakje met een uitroepteken (opdrachtvakje) Er wordt een opdrachtkaart (wit kaartje) genomen door de speler die aan de beurt is. De opdracht wordt NIET luidop voorgelezen, want soms is het een opdracht dat de andere spelers moeten raden wat je tekent of uitbeeldt. Andere opdrachten zul je dan wel luidop kunnen voorlezen. Nadat de opdracht is opgelost mag je de kaart terug onderaan de stapel leggen.
Vakje met een vraagteken (vraagvakje) De speler links van de speler die aan de beurt is neemt een vraagkaartje (gekleurd kaartje). Deze vraag wordt luidop voorgelezen, maar wordt enkel beantwoord door de speler die aan de beurt is. Bij het correct antwoorden op de vraag mag de speler nog eens gooien. Bij het foutief antwoorden op de vraag gebeurt er niets en is de volgende speler aan de beurt. Het kaartje kan nu terug onderaan de stapel worden gelegd.
48 Gekleurd vakje Als je terecht komt op een gekleurd vakje, dan wordt opnieuw een vraagkaartje genomen door de speler links van de speler die aan de beurt is. De vraag wordt terug luidop voorgelezen. Bij het correct antwoorden op de vraag krijgt de speler een kleurkaartje van hetzelfde kleur als het kleurvakje. Bij het foutief antwoorden op de vraag gebeurt er niets en is de volgende speler aan de beurt. Het is de bedoeling dat je de 8 verschillende kleurkaartjes verzamelt.
Vakje met een spiraal Als je op dit vakje terecht komt moet je één beurt overslaan.
Vakje met een dobbelsteen Dit wil zeggen dat je nog eens mag gooien.
Vakje met 2 pijlen in tegengestelde richting Je mag je pion 3 stappen verzetten, dit mag zowel vooruit als achteruit gebeuren. Nu alle vakjes een betekenis hebben gekregen kunnen we van start gaan. Gooi elk om beurt met de dobbelsteen en verplaats je pion naar gelang de aantal ogen die je hebt gegooid. (Je kan alle richtingen uit).
7.7 De winnaar De winnaar is de speler die als eerste de 8 verschillende kleurkaarten heeft kunnen bemachtigen.
49
8 Lesje die vooraf gaat aan het spel 8.1 Inleiding Sommigen weten al dat mijn eindwerk een spel wordt over ADHD. Het is niet alleen voor kindjes met ADHD, maar ook voor de klasgenootjes van het kind met ADHD. Voor we het spel kunnen spelen ga ik eerst meer uitleg geven over wat ADHD is, want in het spel zal je vragen moeten beantwoorden om te kunnen winnen. We zullen het spel vrijdag spelen.
8.2 Wat is ADHD? ADHD staat voor Attention deficit and Hyperactivity Disorder of in het Nederlands aandachtsstoornis met hyperactiviteit. Je zal ook vaak horen dat ze ADHD uitspreken als ‘alle dagen heel druk’. Î Weet iemand wat ADHD is?
8.3 Kenmerken: Î Î
Hyperactiviteit of overbeweeglijkheid Aandachts of concentratiestoornissen Impulsiviteit Weet iemand wat dit allemaal wil zeggen? Wat is hyperactiviteit of overbeweeglijkheid o Overmatig bewegen, niet stil kunnen zitten, niet enkel motorisch (bewegen) maar ook verbaal (praten), gebeurt druk en snel Î Wat is aandachts- of concentratiestoornis? o Snel en vaak afgeleid zijn, moeilijk kunnen concentreren, verliezen vaak dingen en kunnen zich niet zo lang mentaal inspannen (bijvoorbeeld fiches maken) o De oorzaak is omdat ze de prikkels die ze ontvangen niet genoeg kunnen filteren Î Wat is impulsiviteit? o Jezelf niet kunnen beheersen, antwoorden voor de volledige vraag gesteld is, weinig geduld hebben, je beurt niet kunnen afwachten o Daardoor maken ze vaak fouten en blijven ze vaker zitten o Dit wil niet zeggen dat ze een lager IQ (intelligentie quotiënt) hebben
50
8.4 Types -
-
Overwegend onoplettende type o Komen niet gemotiveerd en passief over o Hebben vooral aandachtsstoornissen Overwegend hyperactieve en impulsieve type o Constant onrustig en heel impulsief Gecombineerde type o Combinatie van beide o De meeste behoren tot dit type
8.5 Vormen -
ADHD
-
-
ADD o
Komt voor in 2 of meer omgevingen Meer jongens dan meisjes
Attention Deficit Disorder Geen hyperactiviteit waardoor je het minder snel opmerkt Meer bij meisjes De gedachten dwalen snel af en ze zijn er met hun gedachten niet bij.
HD Hyperactivity Disorder Diagnose wordt zelden gesteld, niet eenvoudig om enkel de hyperactiviteit te zien Enkel hyperactief en impulsief ADHD-like o Zelfde kenmerken als ADHD maar slechts in 1 omgeving o Ze hebben ook gedragsproblemen o
-
8.6 Verloop ADHD verandert naarmate de leeftijd. Bij jongeren (lagere school leeftijd) staan hyperactiviteit en gedragsproblemen op de voorgrond. Bij schoolgaande kinderen eerder concentratie en aandachtsproblemen. Bij het volwassen worden blijft bij 2/3 de symptomen gelijk, bij 1/3 zijn ze minder en bij 1/3 kunnen ze verergeren Î Symptomen: kenmerken, dingen die je kan zien bijvoorbeeld niet kunnen stilzitten is een symptoom van ADHD
51
8.7 Co-morbiditeit (=ADHD samen met nog een andere aandoening/ziekte) -
Angststoornissen Leerstoornissen o Dyslexie, dyscalculie, Gedragsstoonissen Autistiforme gedragingen Ticstoornissen Motorische stoornissen
8.8 Prevalentie of voorkomen (hoe veel kinderen hebben ADHD) -
Ongeveer 1 op 20 kinderen lijdt aan ADHD 3 tot 5% van de schoolgaande kinderen heeft ADHD 3 tot 4 keer meer jongens dan meisjes
8.9 Oorzaken -
Erfelijkheid De omgeving Hersenafwijkingen Negatieve omstandigheden voor of na de geboorte
8.10 Gevolgen -
-
Voor het kind o Voelt hem raar en dom Voor de ouders o Voelen zich schuldig omdat ze denken dat het hun schuld is, en omdat ze de siblings minder aandacht geven Voor de siblings (broers en zussen) o Ze gaan zich vaak jaloers gaan opstellen omdat het kind met ADHD meer aandacht krijgt
52
8.11 Diagnose De criteria waaraan men moet voldoen om ADHD te hebben kun je terugvinden in DSM-IVTR (Diagnostical and Statistical Manual) -
Je moet voldoen aan zes van de negen symptomen van 1 of beide groepen voldoen Moet begonnen zijn in de kinderleeftijd Moeten het leven belemmeren op 1 of andere manier Het moet voorkomen in 2 of meer omgevingen
-
Wie stelt de diagnose? o De kinder- of jeugdpsychiater is daar het sterkst in gespecialiseerd Waar kan je nog terecht? o Bij je huisarts (hij kan je doorverwijzen naar de kinder- en jeugdpsychiater) of bij een kinderarts (best een kinderarts die gespecialiseerd is in ADHD)
-
8.12 Behandelingen -
-
Het beste is dat je eerst psycho-educatie krijgt o Pycho-educatie: Zowel het kind, de ouders als de school informeren over ADHD, behandelingen en het leren omgaan ermee Het is het begin van een behandeling Hierbij kan medicatie belangrijk zijn o Rilatine Werkt 3 tot 4u Het meest voorgeschreven middel Ze worden meestal 2 tot 3 keer per dag ingenomen en begint al na een half uur te werken De dosis wordt per kind uitgezocht o Concerta Is bijna hetzelfde als Rilatine ’s morgens wordt een kleine hoeveelheid losgelaten, later op de dag wordt meer losgelaten Het effect duurt 12u Het voordeel is dat je enkel smorgens een pilletje moet nemen, en niet meer over de middag op school Er mag niet op de pil gebeten worden, want dan is de werking verstoord of zelfs stuk o Strattera Redelijk nieuwe medicatie Kan symptomen verbeteren bij ADHD met comorbiditeit zoals tics, autistiforme stoornissen
53 -
En een combinatie met een therapie o Gedragstherapie Het juiste gedrag aanleren door positief te reageren als het gedrag goed is, en te straffen bij negatief gedrag. Leren je gedrag te controleren, relaties met je ouders en je omgeving herstellen, opnieuw jezelf ontdekken, waardoor je terug een positieve kijk hebt op jezelf, want je hebt wel talenten. o Mediatietherapie Vooral gericht op ouders en leerkracht om te leren omgaan met ADHD en de aanpak van de leerling • Het gedrag van het kind observeren • Zien hoe ADHD het gedrag beïnvloedt • Ontdekken wat de eigen opvoedingsstijl is en daarin eventueel verandering aanbrengen • Wensen te formuleren ten aanzien van het gedrag van het kind • Positieve aandacht te geven aan gewenst gedrag • Consequent en duidelijk zijn over opvoedingsregels • Booruitlopen op probleemgedrag en situaties • Weer plezier beleven met het kind • Beloningssystemen toe passen • Hulp van elkaar/derden inroepen • Duidelijke aanwijzingen of instructies geven • Straf-boete • Negeren • Afzondering o Systeem- of gezinstherapie Je kind met ADHD positief leren bekrachtigen De positieve dingen leren zien en zeggen
Er wordt ook een behandelplan opgesteld. -
Dit is een individueel plan per kind met de beste aanpak.
ADHD is niet enkel negatief, die kinderen hebben ook leuke kantjes -
Spontaan Lief Creatief
54
9 Vraagkaarten bij het spel Waarvoor staan de letters ADHD? a) Attention disorder and hyperactivity deficit b) Attention deficit and hyperactivity deficit c) Attention deficit and hyperactivity disorder
Wat is hyperactiviteit? a) Jezelf niet kunnen beheersen b) Niet kunnen stil zitten c) Je niet kunnen concentreren
Hoe kan je de kenmerken van ADHD verminderen? a) Je kan ze niet verminderen b) Het verminderd altijd bij het volwassen worden c) Door het nemen van medicatie en/of in therapie te gaan
Hebben kinderen met ADHD ook leuke kanten? a) Ja b) Een beetje c) Nee
Wat zijn de kenmerken van ADHD? a) Hyperactiviteit, impulsiviteit, aandachtsstoornissen b) Impulsiviteit, aandachtsstoornis en concentratieprobleem c) Hyperactiviteit, overbeweeglijkheid en impulsiviteit
Zijn kinderen met ADHD altijd druk? a) Altijd b) Soms c) Nooit
Waarom zouden andere kinderen niet met je willen spelen als je ADHD hebt? a) Omdat je ze constant knuffelt b) Omdat je niet lang hetzelfde spel speelt c) Omdat je niet leuk bent
Welke medicatie bestaat er voor ADHD? a) Visolie, omega 3 b) Rilatine, Strattera, Concerta c) Geen
Wat is een alternatief voor Rilatine? a) Visolie (omega 3) b) Sporten c) Slapen
Wat is impulsiviteit? a) Niet kunnen stilzitten b) Jezelf niet kunnen beheersen c) Je niet kunnen concentreren
55
Hoe weet je dat je ADHD hebt? a) Omdat de leerkracht het zegt b) Omdat je ouders het zeggen c) Omdat de kinderpsychiater dit heeft onderzocht
Hoeveel schoolgaande kinderen hebben ADHD? a) 1 tot 5 % b) 3 tot 5 % c) 4 tot 6 %
Bij welk geslacht komt ADHD het meeste voor? a) Jongens b) Meisjes c) Beide evenveel
Wat zijn de gevolgen voor jezelf? a) Je denkt dat je raar en dom bent b) Je krijgt geen aandacht c) Je kan iedereen besmetten
Geef 3 medicaties voor ADHD. a) Rilatine, Concerta, Strattera b) Dafalgan, nurofen, visolie c) Omega 3, visolie, dafalgan
Welke behandeling is de beste? a) Medicatie b) Therapie c) Combinatie van medicatie en therapie
Wie stelt de diagnose ADHD? a) De leerkracht b) Je ouders c) De kinderpsychiater
Wat zijn de gevolgen voor je broer(s)/zus(sen)? a) Ze krijgen ook ADHD b) Ze zijn jaloers omdat het kind met ADHD meer aandacht krijgt c) Ze lachen met je omdat je ADHD hebt
Wat zijn de gevolgen voor je ouders? a) Ze worden boos op jou omdat je ADHD hebt b) Ze krijgen ook ADHD c) Ze voelen zich schuldig
Wat zijn siblings? a) Ouders b) Broers/zussen c) Ingebeelde vrienden
Waarvoor dient de medicatie? a) Het geneest ADHD b) Het remt de symptomen van ADHD af c) Om actiever te worden
Wie kan ADHD hebben? a) Kinderen en volwassen b) Kinderen c) Volwassenen
56
Wat zijn de oorzaken van ADHD? a) Hersenafwijking, erfelijkheid b) De leerkracht c) Slechte opvoeding
Kan je genezen van ADHD? a) Nee b) Ja met medicatie c) Ja als je volwassen wordt
Wat is gedragstherapie? a) Aanleren hoe je je slecht moet gedragen b) Slecht gedrag veranderen c) Goed gedrag veranderen
Wanneer wordt de ADHD meestal duidelijk? a) Als je volwassen bent b) Bij je geboorte c) In het lager onderwijs
Welke types ADHD bestaan er? a) Gecombineerde type, overwegend hyperactieve en impulsieve type en het overwegend onoplettende type b) ADHD 1, ADHD 2, ADHD 3 c) ADHD, ADD, en HD
Wat is psycho-educatie? a) Informatie over wat ADHD is b) Naar de psycholoog moeten c) Les krijgen van een psycholoog over ADHD
Waarom heeft de omgeving een invloed op het kind met ADHD? a) Een drukke omgeving zorgt dat je zelf druk bent b) Omdat je met ADHD niet buiten mag spelen c) Omdat ADHD iets raars is
Wat is geen kenmerk van ADHD? a) Hyperactiviteit b) Agressiviteit c) Aandachtsstoornissen
Welke verschillende vormen van ADHD bestaan er? a) ADD, HD, ADHD-like b) DAD, DH, ADAD c) Vorm 1, vorm 2, vorm 3
Is er sprake van ADHD als je enkel thuis onrustig bent? a) Soms b) Ja c) Nee
Wat zijn de symptomen van ADHD? Waar valt ADHD het meeste op? a) Thuis b) In de klas c) Op straat
a) Overbeweeglijkheid, impulsiviteit, concetratiestoornissen b) Druk, raar en gek c) Overbeweeglijkheid, hyperactiviteit, impulsiviteit
57
Voor wie heeft ADHD gevolgen? a) Niemand b) Ouders, siblings, school c) Iedereen
Wat is ADD? a) Attention Disorder b) Attention Deficit Disorder c) Attention Disorder Deficit
Wat is het verschil tussen ADD en ADHD? a) Een kind met ADHD is niet hyperactief b) Een kind met ADD is alleen hyperactief c) Een kind met ADD heeft aandachtstoornissen zonder hyperactiviteit
Wat zijn leerstoornissen? a) Niet kunnen leren b) Minder goed kunnen leren c) Zeer goed kunnen leren
In welk boekje staan de criteria voor ADHD? a) DSM-IV b) MSD-IV c) SDM-IV
Wat is Concerta? a) Medicatie voor ADHD b) Een manier om je beter te concentreren c) Een ander woord voor concentratie
Wat valt op bij een kind met ADHD in de klas? a) Is stil en oplettend b) Kan niet stil zitten en kan moeilijk opletten c) Valt in slaap en zegt niets
Bij welk geslacht zou ADD het meeste voorkomen? a) Meisjes b) Jongens c) Beide evenveel
Wat is een behandelplan? a) Een tekening b) Een plan met doelstellingen c) Een tekening van een behandeling
Wat is Strattera? a) Een ander woord voor straat b) Medicatie voor ADHD c) Een manier om je beter te concentreren
Wat is Rilatine? a) Een soort relatie b) Een oefening voor kinderen met ADHD c) Medicatie voor ADHD
Wanneer ontstaat ADHD? a) Bij de geboorte b) In het kleuter c) Als volwassene
58
Geef 3 problemen die ook kunnen voorkomen samen met ADHD. a) Leerproblemen, autisme, buikpijn b) Leerproblemen, gedragsstoornissen, ticstoornissen c) Ticstoornissen, hoofdpijn, spierpijn
Hoe wordt een diagnose gesteld? a) Door testen af te nemen b) Omdat de huisarts het zegt c) Door testen af te nemen en DSM-IV te raadplegen
Kan een kind met ADHD naar een ‘normale’ school? a) Ja b) Nee c) Zelden
Worden er altijd medicijnen voorgeschreven bij kinderen met ADHD? a) Heel vaak b) Zelden c) Nooit
Wat is een beloningssysteem? a) Bij alles wat je doet beloont worden b) Beloont worden als je goed gedrag stelt c) Beloont worden als je negatief gedrag stelt
Hoe zie je aan een kind dat hij ADHD heeft? a) Als hij niet stil kan zitten en zichzelf niet kan beheersen b) Als hij in slaap valt tijdens de lessen c) Als hij alleen thuis onrustig is
Wat is het CLB? a) Centrum voor leerlingenbegeleiding b) Centrum voor lieve baby’s c) Centrum voor leerlingen die braaf zijn
Geef 3 leerstoornissen. a) Dyslexie, ticstoornis, dyscalculie b) Dyscalculie, dyslexie en dysfasie c) Rekenen, taal, spreken
Hoe evolueert ADHD? Wat is ADHD in het Nederlands? a) Alle dagen heel druk b) Alle dagen heel dom c) Aandachtsstoornis met hyperactiviteit
Waarvoor staat de afkorting ADHD nog? a) Aandachtig de hele dag b) Alle dagen heel druk c) Allen druk heel druk
a) Bij jongeren eerder hyperactiviteit en bij schoolgaande kinderen eerder concentratie b) Het evolueert niet c) Je hebt geen ADHD meer als je volwassen bent
Wat is de oorzaak van aandachts- en concentratiestoornissen? a) Ontvangen prikkels niet kunnen filteren b) Niet opletten c) Niet geïnteresseerd zijn
59
Hoe is de intelligentie van een kind met ADHD? a) Verhoogd b) Normaal c) Verlaagd
Geef 2 leuke kantjes van ADHD. a) Ze zijn rustig en stil b) Ze zijn spontaan, creatief, lief c) Ze zitten niet stil en zwijgen niet
Waar kan je terecht als je denkt dat je ADHD hebt? a) Bij de kinderarts en de huisarts b) Nergens c) Bij de psycholoog
Kan een kind met ADHD naar een ‘normale’ school? a) Ja b) Nee c) Zelden
60
10 Opdrachtkaarten bij het spel De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een tijger
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Hyperactief zijn
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een leeuw
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een olifant
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Strijken
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een raamwasser
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een timmerman
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een vliegtuig/vliegen
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een kapper
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een loper
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een aap
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een kikker
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een clown
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een soldaat
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een trein
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een doos
61
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Telefoneren
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een standbeeld
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Sms’en
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Meester/juf
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Typen
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: DJ
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Skaten
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een jager
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Wind
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Een redder
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Superman
De andere kinderen moeten raden wat je uitbeeld Beeld uit: Spiderman
62
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Fiets
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Verdrietig
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Olifant
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Boos
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Giraf
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Bos
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Kasteel
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Wagen
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Kopje koffie
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Vrachtwagen
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Een rugzak
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Bril
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Blij
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Luchtballon
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Bang
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Vlieger
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Vliegtuig
De andere kinderen moeten raden wat je tekent Teken een: Computer/laptop
63
Los het kruiswoordraadsel op
Los het kruiswoordraadsel op
Los het kruiswoordraadsel op
Los het kruiswoordraadsel op
Los de rebus op
Los de rebus op
Los de rebus op
Los de rebus op
Geef aan elke speler 1 compliment
Geef een compliment aan de begeleider
Elke speler geeft een compliment aan de andere spelers
Geef een compliment over jezelf
Los het doolhof op
Los het doolhof op
Maak je been vast aan het been van de speler die links van je zit en zet 10 stappen zonder vallen
Kaats met 2 ballen samen
64
Wissel jou kaarten met een andere speler naar keuze
Wissel jou kaarten met de speler die de minste kaarten heeft
Wissel jou kaarten met de speler die de meeste kaarten heeft
Zoek de verschillen
Zoek de tweeling
Zoek de woorden
Zoek de woorden
Zoek de verschillen
65
11 Bevindingen lesje Tijdens het voorbereiden van het lesje was ik benieuwd naar hoe de kinderen hierop zouden reageren. Ik probeerde het niet te moeilijk te maken en de moeilijk termen wat kindvriendelijk op papier te zetten, maar toch ging dit aftasten worden. De kinderen wisten reeds op voorhand dat ik een lesje ging komen geven over ADHD en dat we vervolgens een spel rond ADHD gingen spelen. M. (het kind met de diagnose ADHD) was dan ook razend benieuwd naar het spel. Hij vroeg me telkens dat hij me zag, wanneer we het spel gingen spelen. Bij het geven van het lesje ging dit tot grote verbazing vlot. Ik probeerde veel interactie te creëren door de kinderen zelf te laten uitleggen wat ze reeds wisten. Zo liet ik de kinderen woorden zoals symptomen en dergelijke zelf uitleggen. Er waren altijd genoeg kinderen die wilden proberen om het uit te leggen en als het niet of niet volledig correct was kon een ander kind dit aanvullen of verbeteren. Ik vond dit de eenvoudigste manier om te zien of de kinderen snapten wat ik wou uitleggen. Ik vroeg ook geregeld of de kinderen alles snapten en ze mochten altijd een vraag stellen als ze iets niet verstonden. Maar dit ging echt goed. M. zat ook zeer trots naast mij en liet op tijd merken dat hij degene was die ADHD had, door te zeggen dat hij de diagnose heeft of door te zeggen wat hij deed of doet. Er was ook een meisje die vermeldde dat ze een broer heeft met ADHD, waardoor zij ook voor veel interactie zorgde. Ze kwam mij na het lesje ook zeggen dat ze het eens interessant vond om er meer uitleg over te krijgen, omdat ze nu beter verstaat waarom haar broer zo is. Ze zei er ook nog bij dat ze nu misschien beter zal kunnen omgaan met haar broer. Dit is natuurlijk altijd leuk om te horen. Het vlotte verloop van het lesje zorgde ervoor dat ik razend benieuwd was naar hoe het spel ging verlopen. Naar de volgende keer toe zou ik tijdens het lesje ook meer visueel gaan brengen. Zodat de kinderen het nog beter verstaan. Het maakt het ook nog boeiender voor de kinderen als er gebruik gemaakt wordt van prenten. Voorbeeld voor de werking van de hersenen uit te leggen. Ik heb het lesje deze keer ook in één uur gegeven, maar dit zou de volgende keer misschien iets langer moeten zijn, want nu was het lesje iets uitgelopen.
66
12 Bevindingen spel Voor de aanvang van het spel werden eerst de spelregels uitgelegd terwijl de kinderen nog in de kring zaten. Vervolgens mochten ze zelf 4 groepen maken, namelijk één groep van vijf en drie groepen van vier kinderen. Dit verliep vlot. Ze mochten beginnen spelen en ze vertelden al meteen dat het leuk was. Wat opviel tijdens het spelen was dat sommige kinderen bepaalde woorden moeilijk konden lezen of uitspreken, maar dit was afhankelijk van groep tot groep. Bij de ene groep moest ik geen woorden voorzeggen terwijl ik bij andere groepen meermaals een woord moest voorlezen. De opdrachten vonden ze leuk, behalve de kruiswoordraadsels, want dan konden ze niet meer verder spelen omdat ze eerst het kruiswoordraadsel moesten oplossen. Het spel hebben ze een 2-tal uur kunnen spelen. Er was geen enkel kind die de 8 kleuren heeft kunnen bemachtigen, maar er was wel één meisje die al zeven kleuren had en een jongen die er al zes had. Het is ook een kwestie van geluk om op de kleuren terecht te komen. Dit zorgde er soms voor dat de kinderen het jammer vonden dat ze niet snel een kleur konden bemachtigen, maar toen het werd uitgelegd dat het een kwestie is van het juiste getal te gooien, dan snapten ze dat het niet aan hen lag. Net voor het tijd was om naar huis te gaan werd eerst nog aan de kinderen gevraagd om een kleine soort evaluatie te maken over het spel. Ze kregen elk een blaadje papier waar ze konden opschrijven wat ze leuk en minder of niet leuk vonden aan het spel. Dit was over het algemeen positief. De werkpunten hier waren de kruiswoordraadsels, de moeilijke woorden en soms moeilijke vragen. Naar de volgende keer toe zou ik de kruiswoordraadsels weglaten en deze vervangen door andere opdrachten, want de uitbeeld en tekenopdrachten vonden de kinderen wel heel leuk. Het ideale zou natuurlijk zijn dat het ook buiten of in een sportzaal kan worden gespeeld, maar dit was dan niet mogelijk. Bij het beschikken over een grotere ruimte kan je ook nog extra opdrachten insteken zoals 5 gekleurde ballen op hen laten afkomen waar ze dat ene bepaalde kleur van moeten nemen of hen eens laten lopen en dergelijke.
67
13 Observatieverslagen Naam: M. Datum: 1 maart 2010 Plaats: In de klas van Philip Therapie: Kringgesprek Doelstellingen: -
Bevorderen van de sociale vaardigheden De functie van gespreksleider kunnen uitoefenen Kunnen je beurt afwachten Kunnen luisteren naar de medeleerlingen
Observatie: Elke morgen is er een kringgesprek. Dan mogen de kinderen die het wensen iets vertellen en kunnen de anderen erop reageren. Hierbij wordt ook elke dag een andere gespreksleider en verslaggever aangeduid. Als M. in het kringgesprek zit is hij rustig, maar zie je dat hij wel constant iets met zijn handen moet doen. Hij prutst aan zijn sokken, praat tegen zijn buren, of zit aan hun kleren te prutsen. Hij reageert gemiddeld zoveel als anderen. Hij reageert niet elke keer, maar enkel als hij effectief iets nuttig kan vragen of vertellen. Hij heeft deze week geen enkele keer zijn kaartje in het bakje gelegd om te kunnen vertellen in de kring. Donderdag was hij gespreksleider. Dan moet M. aangeven wie mag vertellen aan de hand van de kaartjes die in het bakje liggen. Als de leerling gedaan heeft met vertellen moet M. dan vragen of er nog iemand iets wil vragen of zeggen in verband met hetgeen dat net vertelt werd. Dit gebeurt bijzonder stil. M. is nogal verlegen en praat zeer stil tijdens zijn functie als gespreksleider. Hierbij krijgt hij een opmerking om luider te praten zodat het beter verstaanbaar is. Dan praat hij iets luider, maar nog niet voluit. Het volgende dat M. moet vragen of zeggen gebeurt terug stiller. Evaluatie: M. is rustig in de kring maar zit wel constant te prutsen, maar dit stoort het kringgesprek niet echt. Als hij de functie krijgt van gespreksleider is hij eerder verlegen en praat hij stil.
68 Naam: M. Datum: 2 maart 2010 Plaats: In de klas van Philip Therapie: Fiches maken Doelstellingen: -
Individueel kunnen werken Zelfstandigheid bevorderen Beheersen van de leerstof niveau 3de leerjaar
Observatie: Het is de bedoeling dat alle leerlingen aan hun fiches werken. Ze hebben een bundeltje witte fiches waar ze tegen vrijdag 16 blaadjes van moeten afgewerkt hebben. Dit houdt in dat ze de fiches maken, laten corrigeren en dan verbeteren waar nodig tegen vrijdag. M. werkt goed zelfstandig en vraagt weinig om hulp. Deze week heb ik 1 keer moeten uitleggen hoe moest cijferen met maal. En ik had het nog niet half uitgelegd en hij was er al mee weg. Wat wel opvallend is, is dat M. niet mooi stil kan zitten op zijn stoel. Hij zit vaak op zijn knieën op de stoel en verandert dan toch nog constant van positie. Zo zit hij soms met zijn voeten tegen de rugleuning te duwen zodat hij zich nog op de 2 achterpoten van de stoel bevindt. Bij het krijgen van een opmerking gaat M. mooi op de stoel zitten. Maar het duurt echter niet lang vooraleer hij al terug op zijn knieën zit. M. werkt in stilte en stoort geen andere leerlingen tijdens het maken van zijn fiches. Ook zijn tempo is goed. Tegen de vrijdag heeft hij alle fiches af en kan hij in de namiddag genieten van zijn vrije keuze. Dan mogen de leerlingen die hun contract hebben afgewerkt kiezen wat ze doen, naargelang welke hoeken werden opengesteld. Evaluatie: M. werkt zelfstandig en vraagt weinig hulp. Is vlug weg met de leerstof en werkt op een goed tempo. Kan wel moeilijk mooi op zijn stoel blijven zitten, hij neemt constant andere posities aan.
69 Naam: M. Datum: 2 maart 2010 Plaats: In de klas van Philip Therapie: Tafeltoets Doelstellingen: -
Beheersen van de tafels niveau 2de graad Kunnen correct rekenen onder tijdsdruk
Observatie: Vandaag krijgen alle leerlingen een tafeltoets. Ze moeten beginnen in een kleur en na 1 minuut moeten ze verder doen met een ander kleur. M. maakt eerst de oefeningen waarvan hij het antwoord meteen weet en maakt dan de andere oefeningen. Hij werkt op een goed tempo. Hij behaalde 19/20 voor de toets. Hij had dus 1 foutje gemaakt, namelijk 70:10=10 had hij geschreven. Het was een onoplettendheidsfoutje. Hij is tevreden met zijn resultaat en komt het ook meteen tonen, maar vindt het toch jammer dat hij dat ene foutje heeft gemaakt. Hij zegt dat hij weet dat het 7 was, maar dat hij te snel wou gaan. Evaluatie: M. behaalde een mooi resultaat, namelijk 19/20 voor de tafeltoets. Zijn tempo is goed.
70 Naam: N. Datum: 23 februari 2010 Plaats: In de klas van Cindy en in de gang Therapie: Meten van de klas en de gang samen met N. Doelstellingen: -
Beheersen van het correct meten Beheersen van de basisleerstof eind 4de leerjaar Kunnen samenwerken op een correcte manier
Therapie: Nadat N. les heeft gekregen over meten en schaal, krijgt hij samen met de anderen de opdracht om de gang te gaan meten en de klas te gaan meten. Dit moet hij samen doen met Nin. De samenwerking verloopt vlot, N. houdt de meter vast, en Nin. trekt telkens een streep na de meter. Ze beginnen met de breedte van de klas te meten. Al snel gokt N. hoeveel meter de klas breed zou zijn, en past bij elke meter dat hij dichter bij het einde komt zijn antwoord aan. Eens de breedte is gemeten moet het op papier worden gezet. Hierbij vraagt hij mij hoe hij het moet doen. Waarop ik vraag hoe hij het heeft gezien in de les. Hij antwoord correct, maar had enkel de bevestiging nodig. Vervolgens meten ze de breedte van de gang om daarna de lengte van de gang te meten. Bij het meten van de breedte van de gang wil N. al te snel beginnen. Hij begint niet te meten aan het punt waar hij gestopt is met de breedte van de klas te meten, waardoor hij een foute breedte zou krijgen. Bij het wijzen op de fout doet N. het vervolgens wel juist. Er werd ook gevraagd om eens een kast of een raam te meten zodat ze verschillende zaken leren te meten. Bij het meten van de kast hebben ze enkel de lengte gemeten en zijn ze de breedte uit het oog verloren, maar dit beseften ze pas toen het al tijd was. Ze hebben ook gemeten hoe breed een raam was. Evaluatie: N. kan goed samenwerken, hij luistert ook naar wat Nin. vertelt. Hij heeft wel de neiging om snel te gokken wat het resultaat zal zijn en doet zonder eerst na te denken. Hij vraagt ook veel bevestiging.
71 Naam: N. Datum: 22 april 2010 Plaats: In de klas van Ciska Therapie: De metriekfabriek
Doelstellingen: -
Beheersen van de leerstof rond inhoud, oppervlakte, omtrek Kunnen omgaan met foutieve antwoorden
Observatie: We spelen met 5 kinderen het spel ‘de metriekfabriek’. Het is de bedoeling dat ze de vragen die ze krijgen juist beantwoorden. Als ze juist antwoorden krijgen ze een aangegeven hoeveelheid water in hun maatbeker. N. kan niet stilzitten en zit constant te praten met L. of zit ermee ‘onnozel’ te doen. Ook bij het oplossen van bepaalde vragen werkt hij samen met L. wat niet de bedoeling was. Bij het krijgen van een opmerking gaat hij wel meteen terug goed zitten en let hij op, maar dit is niet van lange duur. Na elke vraag zei N. meteen dat hij het niet snapte. Waardoor ik de vraag opnieuw stelde. Toen verstond hij het wel, nochtans had ik niets meer of minder van informatie gegeven dan de eerste keer. Ik maakte na de 3de vraag de afspraak dat ik de vraag slechts 1 maal ging lezen omdat ik merkte dat ze niet genoeg opletten. Hierbij had N. 1 keer het eerste deel van de vraag niet gehoord waardoor hij onmogelijk het antwoord kon weten op de vraag. Ik wou dit niet herhalen, want een afspraak is een afspraak. Hierbij gooit N. zijn potlood op de tafel en zegt hij “dan doe ik niet meer mee!”. Hij begint dan met de legoblokken te bouwen, waarbij ik hem vraag om op zijn plaats te komen zitten. Hij doet dit meteen. Bij de volgende vraag doet hij toch al terug mee. Wat ook opvallend was is dat N. snel zijn antwoord aanpaste toen hij het correcte antwoord te horen kreeg. Ik gaf hem de opmerking dat dit niet kan, maar bij het volgende foutieve antwoord doet hij het terug. Hierbij maak ik duidelijk dat het maar een spel is. En dan kan hij het begrijpen en doet hij het niet meer. Ten slotte heeft N. het spel gewonnen, waardoor hij zich natuurlijk wel goed voelde. Evaluatie: Het is zeer moeilijk voor N. om te blijven stil zitten en zich te concentreren op de vragen. Er moet elke keer terug gewezen worden op het feit dat de volgende vraag zal gesteld worden. Bij het krijgen van een opmerking let hij wel meteen op. Hij zegt al snel dat hij het niet verstaat, terwijl het eigenlijk volgens mij gewoon de tijd moet krijgen om door te dringen.
72
Algemeen besluit praktisch deel Toen ik met het idee speelde om een psycho-educatief spel te maken rond ADHD, vroeg ik me toch vaak af of de kinderen het wel leuk zouden vinden. Het ging eerst een vragenspel worden, maar daar ben ik dan van afgestapt, omdat ik al snel dacht dat ze dit te snel saai zouden vinden. In de plaats van enkel vragen in het spel te stoppen heb ik er voor gekozen om er ook nog opdrachten in te steken, zodat er toch nog andere dingen zijn dan enkel de vragen. Ik ging er van uit dat de kinderen dit leuker zouden vinden. Zo heb ik er dan ook de verschillende vakjes ingestopt zoals onder andere de beurt overslaan of het nog eens gooien. Dit zorgt voor veel afwisseling. Toen besefte ik dat ik niet meteen kon starten met gewoon het spel te spelen. Ik moest ze eerst informatie geven over ADHD, want anders gingen ze op geen enkele vraag kunnen antwoorden, dus al snel ging ik een lesje voorbereiden. Ook daar was het bang afwachten om hun reactie te zien, maar hun reactie was positief. Er was zeer veel interactie tijdens het lesje, het interesseerde hen wel. Na afloop van het lesje vroegen ze meteen wanneer we het spel zouden spelen, dus ook dit zat meteen goed. Voor het spel werd gespeeld werden de spelregels uitgelegd zodat ze zelfstandig aan de slag konden. Ze waren zeer gemotiveerd en begonnen al snel te spelen. Ze waren nog geen 5 minuten bezig en ik kreeg al reacties te horen dat ze het spel zeer leuk vinden. Dit is natuurlijk aangenaam, want dan besef je dat je spel wel geslaagd is. Ondanks dat het spel geslaagd was zullen toch nog enkele aanpassingen moeten gebeuren. Zo zullen de kruiswoordraadsels vervangen moeten worden door andere opdrachten, want dit vond de meerderheid van de kinderen niet zo leuk, omdat ze dan niet konden verder spelen. Het spelbord zal ook op kunststof worden gemaakt, want deze was bij het spelen met de kinderen nog in karton, omdat het niet haalbaar was om tegen dan al het spelbord in kunststof te hebben. Het spel zal ook best met maximum 5 spelers gespeeld worden, want ik merkte dat het groepje van 5 kinderen al chaotisch verliep. 4 spelers vond ik persoonlijk ideaal. De taken werden ook al snel onderling verdeeld, voorbeeld wie leest de vraag voor aan wie.
73
Algemeen besluit Dankzij het theoretisch deel van dit eindwerk is mijn zicht op ADHD sterk uitgebreid. Zo merk je dat er veel komt kijken bij ADHD. Het is niet zo maar een diagnose die je krijgt en waarmee je moet leven. Ook in het gezin, op school en in andere omgevingen gaan aanpassingen moeten gebeuren. Vaak wordt hiervoor ook een therapie gevolgd en medicatie genomen. Ik vond het boeiend om informatie te verzamelen rond ADHD en zo ook mijn kennis te verruimen. Zonder dit theoretisch deel had ik ook nooit mijn praktisch deel kunnen verwezenlijken. Dit bewijst nog maar eens hoe belangrijk het is om eerst te weten wat het is, voor je er iets mee kan doen. Wat betreft mijn praktisch gedeelte zullen nog aanpassingen nodig zijn. Mijn spelbord is in orde. Ze is vervaardigd uit kunststof, wat stevig materiaal is. Het lesje die voorafgaat aan het spel zal moeten aangepast worden. Deze zal meer geïllustreerd moeten worden, zodat de kinderen meer visuele input krijgen. Ook aan de opdrachten zal nog gesleuteld moeten worden. Er zullen opdrachten verdwijnen en andere opdrachten in de plaats komen. Zo zullen de kruiswoordraadsels verdwijnen. Ik zou graag hebben dat het spel ook buiten of in een grotere ruimte kan gespeeld worden zodat ze actievere activiteiten kunnen uitvoeren als opdrachten. Bijvoorbeeld een rondje lopen of 5 ballen met verschillende kleuren op de kinderen laten afkomen waaruit ze dan die ene bal met een bepaalde kleur moeten kunnen uithalen. Dit zal dan een lichte voorstelling geven aan hoe het voor kinderen met ADHD is. Zij krijgen veel prikkels ineens en kunnen niet voldoende selecteren welke belangrijk zijn. Verder zal aan het spelgebeuren niets meer moeten aangepast worden, want het verliep goed. Tot slot wil ik nog even vermelden dat ik er enorm van heb genoten om dit eindwerk te verwezenlijken. Zowel van het theoretisch gedeelte als van het praktisch gedeelte. Het spel uitwerken was echt een boeiende ervaring. Ik kon ook op zeer veel steun rekenen als ik die nodig had en op een fantastische medewerking van de leerlingen van het 3de en 4de leerjaar. Het was een unieke ervaring en ik ben blij dat ik deze met beide handen heb gegrepen.
74
Bronvermeldingen ADHD-LAND. 2009. Website ADHD [Online]. Available: http://www.adhd.nl [Accessed 2010]. BAERT, K. 2001. Superleerkrachten gevraagd! : de onderwijskundige aanpak van werkhoudingsproblemen, Leuven; Leusden, Acco. BALANS. Website Balans digitaal [Online]. Available: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=11 [Accessed 2010]. BARKLEY, R. A. & DAM, M. V. 2006. Diagnose ADHD : een gids voor ouders en hulpverleners, Amsterdam, Harcourt Book Publishers. BOLLAERT, R. D. M. 2004. Tieners zit stil op school! : omgaan met ADHD. Gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners, Tielt. DE BACKER, H. 2004. ADHD : laat je niets wijsmaken!, Berchem; Wilrijk, EPO ; Centrum zit stil. DEJONGHE, F. C. Y. 2004. ADHD-wijzer, Kortrijk. DIE-'S-LEKTI-KUS, V. Website Letop! [Online]. Available: http://www.letop.be [Accessed 2010]. EXPLANATIONS, A. Psycho-educatie [Online]. Available: www.psycho-edu.be [Accessed 2010]. GEMEENSCHAP, G. O. V. D. V. gemeenschapsonderwijs-leefscholen [Online]. [Accessed 2010]. GOBERECHT, T. 2010. RE: psychopedagogische consulente. KOSTER VAN GROOS, G. A. S. & AMERICAN PSYCHIATRIC, A. 2007. Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR, [Utrecht]; [S.l.], Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie ; Harcourt Book Publishers. LAMBREGTS-ROMMELSE, N. N. J. & OOSTERLAAN, J. 2009. Het ADHD bij kinderen formularium : een praktische leidraad, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, Healthcare Communications. MARC WILLEMS, E. R., MARIJKE VERMEULEN, MARIET WAEBEN EN LORE GOETHALS 2009. Zet mij even op pauze, Sig vzw en centrum ZitStil vzw. PATERNOTTE, A., BUITELAAR, J. K., GUNNING, W. B., BRUYN, R. D., OOG VOOR, T. & TEKST 2006. Het is ADHD : alles over de kenmerken, diagnose, behandeling en aanpak thuis en op school, Houten, Bohn Stafleu Van Loghum. STRONG, J., FLANAGAN, M. O., WOUTERLOOD, D. & FONTLINE 2006. ADHD voor dummies, [Amsterdam etc.], Addison Wesley. STRUYVEN, K. S. E. D. F. J. S. 2003. Groot worden : de ontwikkeling van baby tot adolescent : handboek voor (toekomstige) leerkrachten en opvoeders, Tielt. TOURETTE, V. V. G. D. L. 2007. Gilles de la Tourette [Online]. Available: http://www.tourette.be/ts/syndroomts.shtml [Accessed 2010]. VCLB. 2010. Website ADHD-Monitor [Online]. Available: http://www.adhd-monitor.be/ [Accessed 2010]. VZW, V. E. ergotherapie [Online]. Available: www.ergotherapie.be [Accessed 2010]. WILLEM, C. 2010. RE: Zorcoördinator. ZITSTIL, C. Website centrum Zitstil [Online]. Available: http://www.zitstil.be [Accessed 2010]. ZORG, P. P.-M. psycho-educatie [Online]. Available: http://www.parnassia.nl/Psychiatrie/zorgprogramma/overzicht-/psycho-educatie [Accessed 2010].
75
Lijst van bijlagen Bijlage I : zelf in te vullen vragenlijst voor 11 tot 18-jarigen of YSR. Bijlage II : gedragsvragenlijst voor kinderen van 6 tot 18 jaar voor de ouders of CBCL. Bijlage III : gedragsvragenlijst voor kinderen van 6 tot 18 jaar voor de leerkracht of TRF. Bijlage IV : gedragsvragenlijst voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar voor de leerkracht of TRF. Bijlage V : gedragsvragenlijst voor kinderen van 1,5 tot 5 jaar voor de ouders of CBCL.
76
Bijlagen
77
Bijlage I
78
79
80
81
Bijlage II
82
83
84
85
Bijlage III
86
87
88
89
Bijlage IV
90
91
Bijlage V
92