IJKPUNT 50 – Kulak als academische campus binnen de educatieve ruimte van de KU Leuven (2014-2017) Goedgekeurd op Academische Raad van 25 november 2014 IJKPUNT 50
Pagina 1
INLEIDING Het beleidsplan voor Kulak (2013-2017) heeft enige tijd op zich laten wachten. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste was het binnen de nieuwe context van geïntegreerde campussen in de KU Leuven niet altijd even duidelijk welke finaliteit aan de “oudste” dochter van het gezelschap moest worden toegemeten. De campus Kulak is immers, in 1965, niet uit de academisering van een of andere hogeschool, maar in de schoot van de “moederuniversiteit” zelf ontstaan en kan dus bezwaarlijk als een “geïntegreerde” (of verder te integreren) campus worden beschouwd. De discussies over de plaats van Kulak binnen een eigentijds multicampusmodel werden dan ook voortdurend doorkruist door allerlei strategische rapporten en denkoefeningen, zowel ter hoogte van de centrale beleidsmechanismen als in onderliggende gremia. Dat uit deze soms uiteenlopende opvattingen niet zomaar een toekomstvisie voor de Kulak kon worden gedistilleerd, ligt voor de hand. Ook buiten de universiteit zelf werden trouwens verschillende desiderata voor Kulak geformuleerd; hetgeen in een verkiezingsjaar niet hoeft te verbazen, want ook de “stakeholders” – inclusief de politieke – hebben natuurlijk tal van verwachtingen ten aanzien van een lokale campus.1 Ten tweede diende het Kulak-verhaal te worden afgestemd op de beleidsplannen van de groepen en van de transversale beleidsdomeinen van de gehele KU Leuven, die in de loop van het eerste beleidsjaar van de nieuwe bewindsploeg o.l.v. rector Torfs zijn tot stand gekomen. Dat daaraan prioriteit werd verleend is evident. Toch zat men ook op Kulak niet stil. Een voorontwerp van beleidsplan kwam reeds ter sprake op het GeBu in mei 2014, dat overigens, mede voor die aangelegenheid, te Kortrijk werd georganiseerd. Dit ontwerp bracht een aantal belangrijke discussiepunten aan het licht die eerst verder dienden uitgeklaard te worden. Dat gebeurde, na diverse gesprekken met o.m. de rector, bepaalde vicerectoren-groepsvoorzitters en vicerectoren van transversale domeinen, de algemeen beheerder, enz., in twee beleidsconclaven, respectievelijk in juli en in september 2014. Daaruit vloeide een consensus voort waaraan dit beleidsplan veel van zijn onderliggende inspiratie dankt, zonder daarom eerder geformuleerde uitgangspunten geheel te moeten loslaten. Een strategisch plan schrijven is natuurlijk niet een eenmanszaak. Het is een dynamisch proces waarbij van meet af aan velen betrokken zijn geweest. De inhoud ervan kwam, zoals gezegd, geleidelijk aan tot stand, in onderlinge discussie, maar ook via democratische besluitvorming. De eerste versie van het beleidsplan werd op Kulak in meerdere raden en organen voorbereid : Directiecomité, Bestuurscomité, Kulakraad, Ondernemingsraad, Operationeel overleg, stafvergaderingen, enzovoort. Bij de voorbereiding van de definitieve versie werd op al die raden en commissies steeds teruggekoppeld over vastgestelde knelpunten, voorgestelde amenderingen en tussentijdse besluitvorming. Hetzelfde gebeurde in het overleg met de stakeholders die mee aan de basis lagen van het eerste ontwerp: de diverse geledingen van het personeel, de studenten, de politici uit de regio - nagenoeg alle lijsttrekkers bleken, op uitnodiging van de voorzitter van het bestuurscomité, bereid tot een gesprek over de politiek IJKPUNT 50
Pagina 2
van het hoger onderwijs in de provincie West-Vlaanderen -, lokale ondernemers, vertegenwoordigers van sociale, medische en culturele instellingen, collega’s en decanen, departementsvoorzitters, groepsbeheerders en vele andere beleidsvoerders van de moederuniversiteit in Leuven, zowel als verantwoordelijken van de partnerhogescholen en geïntegreerde opleidingen. Al wie op een of andere manier heeft bijgedragen tot de conceptie en de uitwerking van onderhavige tekst wens ik hier expliciet en van harte te bedanken. Dat geldt in het bijzonder voor de campusdirecteur, het campussecretariaat, de stafmedewerkers onderwijs en onderzoek van de campus, de clusterverantwoordelijken en zovele anderen die een hand hebben gehad in de niet altijd even gemakkelijke verzameling van het materiaal. Conform het organiek reglement van de KU Leuven leggen we dit beleidsplan hierbij ter goedkeuring voor aan het GeBu, de Academische Raad en de Raad van Bestuur, in de hoop dat het de goedkeuring ervan kan wegdragen.2 Hoeft het gezegd dat dit strategisch plan slechts een “kadertekst” is, waaruit naderhand meer concrete operationaliseringen kunnen voortkomen, uiteraard in constante samenspraak met de groepen, faculteiten, departementen en transversale gebieden waarvoor anderen de verantwoordelijkheid dragen. De mogelijk daaruit voortvloeiende beleidsbeslissingen zullen uiteraard, volgens de geijkte procedures, in beleidsteksten worden gegoten die dan telkens opnieuw aan de bovengenoemde organen zullen worden voorgelegd. Marc Depaepe, Vicerector @ Campus Kulak Kortrijk Oktober 2014
IJKPUNT 50
Pagina 3
Inhoud
Inleiding (p. 2)
1. Nieuwe uitdagingen (p. 5) 1.1. Academisch versus professionele bachelors: een valse paradox? (p. 6) 1.2. Kulak en de integratie: specificiteit de Kortrijkse campus (p. 8) 1.3. Universiteit Gent in Kortrijk en het vermijden van een universitaire schoolstrijd (p. 10) 1.4. Verwachtingspatronen van regionale “stakeholders” (p. 11) 1.5. Demografische, geografische en politieke contextfactoren: een verduisterd perspectief? (p. 13)
2. Verdere Analyse van de situatie (p. 16) 2.1. Onderzoek (p. 16) 2.2. Personeel (p. 23) 2.3. Onderwijs (p. 30) 2.4. Studenten (p. 34) 2.5. Dienstverlening (p. 44) 2.6. Infrastructuur en gebouwen (p. 47)
3. Mogelijke beleidsopties op korte en (middel)lange termijn (p. 49)
Eindnoten (p. 58)
IJKPUNT 50
Pagina 4
1. NIEUWE UITDAGINGEN Op dinsdag 23 oktober 2014 werd te Kortrijk het vijftigste academiejaar van Kulak plechtig geopend. Uiteraard was dit een belangrijk moment, want dit gouden jubileum, dat we tijdens het academiejaar met velerlei herdenkingsmomenten zullen vieren,3 zet niet alleen aan tot dankbaarheid, maar noopt evenzeer tot bezinning over de toekomst. Daarom hebben we voorliggend strategisch plan een “ijkpunt” genoemd. Want wellicht zijn de uitdagingen, onder meer als gevolg van de operatie associatie en integratie aan de KU Leuven, nog nooit zo groot geweest als voorheen. Maar ook bepaalde ontwikkelingen buiten onze instelling vragen extra aandacht. Zo wordt de West-Vlaamse markt van het hoger onderwijs steeds nadrukkelijker door de Universiteit Gent bespeeld en dat terwijl sommige contextfactoren een eerder zorgwekkend karakter vertonen. De economische vooruitgang stagneerde. “West-Vlaanderen zat vorig jaar in de hoek waar de economische klappen vielen”, zo blokletterde VOKA in zijn nieuwjaarsbrief4, ook al gaf de organisatie tegelijk enkele lichtpunten aan. Maar het meest in het oog springend voor het onderwijsbeleid is wellicht de weinig rooskleurige demografische situatie van de provincie. Niet alleen is West-Vlaanderen de meest vergrijsde, ook de toekomstige evolutie van het potentieel aan studenten valt niet mee. Onder invloed van al deze factoren is men zich in de regio meer dan ooit bewust van de cruciale rol die de KU Leuven kan spelen. Uit de vele contacten met het bedrijfsleven, de overheid, de zorgsector, het onderwijs en het sociaal-culturele weefsel van de regio én de provincie blijkt dat de verwachtingen ten aanzien van “Leuven” erg hoog gespannen zijn. Men verwacht van de kennisinstellingen in het algemeen en van Kulak in het bijzonder een steeds grotere bijdrage in de oplossing van de maatschappelijke problemen waarmee West-Vlaanderen te kampen heeft. Het luidt dat de impulsen voor hoger onderwijs en onderzoek, die reeds in 2008 in het zogenaamde “plan Breyne” werden neergelegd,5 nog met meer kracht moeten worden doorgezet. In dat verband is het een ongelooflijke troef dat de KU Leuven door de bovengenoemde integratie ook in Brugge (en voorlopig ook in Oostende) een vaste stek heeft verworven. Zonder afbreuk te willen doen aan de aansturing van de campus Brugge en de technologiecampus Oostende vanuit de betrokken groepen, faculteiten en departementen op vlak van onderzoek en onderwijs, biedt deze nieuwe situatie ongetwijfeld perspectieven voor de ontwikkeling van een meer gecoördineerde West-Vlaamse KU Leuven politiek. Niet alleen heeft de KU Leuven als de minst regionale van alle Vlaamse universiteiten West-Vlaanderen nodig als rekruteringsgebied, omgekeerd heeft ook West-Vlaanderen de expertise van de KU Leuven nodig wil ze haar politieke en economische doelstellingen realiseren.
IJKPUNT 50
Pagina 5
1.1.Academisch versus professionele bachelors: een valse paradox? Als Kulak straks vijftig jaar bestaat, dan heeft het net iets meer dan de helft daarvan kunnen meemaken onder “Vlaamse” voogdij. Eén van de meest diepgaande ontwikkelingen in die kwarteeuw onderwijs in eigen beheer6 was ongetwijfeld de invoering van de bachelormasterstructuur (neergelegd in het structuurdecreet van 4 juli 2003). Zonder hier verder stil te staan bij mogelijk andere implicaties, is het evident dat deze naamverandering – Kulak startte oorspronkelijk als kandidatuurcampus, voortvloeiende uit het idee van de “spreiding der kandidaturen” – op zijn minst twee belangrijke gevolgen heeft gehad voor de identiteit Kulak. Aan de ene kant leidde de omvorming van doorgaans tweejarige kandidaturen naar driejarige bachelor-opleidingen in 2003 niet tot uitbreiding van de bestaande programma’s, zodat de mogelijkheden om op onze campus een diploma te halen toen plots sterk werden ingeperkt. Aan de andere kant had het gebruik van de nieuwe, min of meer gelijkgeschakelde term “bachelor” onvermijdelijk tot gevolg dat de mentale afstand tussen de hogescholen en dé universiteit kleiner werd. Daar kon het kwaliteitslabel “academisch” weinig aan veranderen. Integendeel, hogescholen profileerden zich, ook in de regio Kortrijk, als instellingen met een universitaire ambitie (waarvan onder meer de Engelse vertaling in “university college” getuigt). Het feit dat zij een “professionele” bachelor aanbieden (met direct uitzicht op werk) speelde evenmin in hun nadeel, want professionaliteit was natuurlijk ook iets dat de universitaire masteropleidingen van oudsher beoogden. Bovendien waren er op dat ogenblik ook nog (professionele) masters aan de hogescholen, die intussen zijn “geïntegreerd” in de universiteit. Gelet op deze toestand – en dat is uiteraard hun volste recht – zijn hogescholen steeds meer het zogenaamde “zalmmodel” gaan promoten. Dat houdt in dat (goede tot excellente) hogeschoolstudenten via allerlei schakelprogramma’s in de universiteit kunnen instromen (zonder daarvoor gebruik te moeten maken van de academische bachelor). Op die manier hoopt men los te komen van het oudere “waterval-systeem”, waarbij studenten eerst aan een universiteit proberen en bij mislukking naar een hogeschool “afzakken”. Dat toenemende aandacht voor het nieuwe traject bijzonder nadelig zou kunnen zijn voor een campus die, juridisch gezien, enkel academisch bachelor-onderwijs mag aanbieden, spreekt voor zich. Het gevaar dat die trend, ondanks de duidelijke en positieve profilering van de eigen finaliteit van de academische bachelors (die vaak voor de brede kijk van een algemeen vormende universitaire opleiding instaan), in de toekomst aan belang zou kunnen winnen is verre van denkbeeldig, zeker in een regio waar de vraag naar de reële marktwaarde van een diploma nooit echt uit de lucht is. In Kortrijk zelf lijkt de “concurrentie” met de hogescholen intussen nog best mee te vallen. Zeker wat de relaties met de partnerhogeschool Vives aangaat. Om te beginnen zijn ingevolge de regelgeving van de associatie van de KU Leuven de garanties op samenwerking verankerd in het bestuursmodel van de hogeschool zowel als van de universiteit zelf. De vicerector Kulak en de voorzitter van het Bestuurscomité Kulak hebben zitting in de Raad van Bestuur van Vives (Noord en Zuid), terwijl de voorzitter en ondervoorzitter van die Raad van Bestuur ook lid zijn van het Bestuurscomité Kulak (en de algemeen directeur en algemeen beheerder van diezelfde hogeschool waarnemend lid zijn). Hetzelfde geldt voor het intussen geïntegreerde deel van diezelfde hogeschool in de technologiecampus Oostende en in de campus Brugge, waarvan de vicerector Kulak tegelijk academisch beheerder is. Het Bestuurscomité Kulak treedt, conform IJKPUNT 50
Pagina 6
het Organiek Reglement van de KU Leuven, als Bestuurscomité op voor alle West-Vlaamse campussen. Mutatis mutandis gebeurt hetzelfde voor het Directiecomité Kulak dat ter zake met de twee (dienstdoende) campusvoorzitters (een uit de campus Brugge en uit de technologiecampus Oostende) werd uitgebreid. Te Kortrijk zijn de Vives-opleidingen doorgaans ook niet echt concurrentieel voor Kulak, en vice-versa. Uit de cijfers (Figuur 1 – vergelijkbare data voor het huidige academiejaar zijn nog niet beschikbaar) blijkt dat beide instellingen qua studentenaantal over de jaren heen vooruitgang hebben geboekt; vooruitgang die op de campus Vives evenwel veel meer uitgesproken was, wat toch op een verhoogde attractiviteit van de professionele bachelor in het algemeen zou kunnen wijzen. Eenzelfde redenering mag in zekere mate worden aangehouden voor de ontwikkeling van HOWEST – hogeschool in de associatie van de Universiteit Gent – zij het dat die winst daar vorig jaar werd afgetopt door de integratie van industriële ingenieursopleidingen in de Universiteit Gent, campus Kortrijk. Dit laatste fenomeen houdt, veel meer dan voor Kulak, een belangrijke uitdaging in voor de technologiecampus Oostende, die wel concurrerende opleidingen bezit. Anderzijds kan het binnenbrengen van de masteropleiding industriële ingenieurswetenschappen in het West-Vlaamse aanbod van de KU Leuven ook gezien worden als een belangrijke innovatie, vermits het ook de decretale mogelijkheid heeft geschapen om voor het eerst in de provincie West-Vlaanderen (en meer bepaald in Oostende inclusief het vooruitzicht deze bevoegdheid te mogen overdragen naar Brugge) niet alleen opleidingen op bachelorniveau, maar ook op het niveau van master (en van master-na-master) te kunnen organiseren. Hetgeen de tegenstelling tussen professioneel en academisch trouwens andermaal nuanceert, maar dit ter zijde. Belangrijker is het hier in te gaan op de positionering van Kulak tegenover de andere externe campussen, want dat zet de identiteit en de specificiteit van de campus in Kortrijk nog duidelijker in de verf. Figuur 1. Grafiek evolutie studentenaantal in Kortrijk
IJKPUNT 50
Pagina 7
1.2.Kulak en de integratie: specificiteit van de Kortrijkse campus De integratie van masteropleidingen van de hogescholen in de universiteit heeft tot een nieuwe realiteit geleid, in die zin dat er naast Kortrijk, nu ook nog negen andere plaatsen zijn in Vlaanderen waar, buiten Leuven, KU Leuven opleidingen worden aangeboden. Men heeft deze plaatsen aanvankelijk “Kulloc” genoemd, als acroniem van KU Leuven op locatie – een naam die intussen, ingevolge een meer gefundeerd merkenbeleid van de KU Leuven, maar ook omwille van esthetische redenen, uit het officiële vocabularium is verdwenen. Hetzelfde is trouwens van toepassing op de naam “Kulab”, die aanvankelijk als overkoepelende term werd gebruikt voor de vestigingen in Brugge en Oostende. Per definitie is Kulak uiteraard ook “een KU Leuven op locatie”, maar er zijn toch ten minste drie essentiële verschillen. Ten eerste diende Kulak niet geïntegreerd te worden, want het was nooit deel van een andere entiteit, i.c. hogeschool. Van bij zijn ontstaan in 1965 werd de campus als integraal onderdeel van de KU Leuven geconcipieerd. Zoals gezegd gebeurde dat in het kader van de spreiding van de kandidaturen, wat meteen een tweede essentiële verschil met de meeste van de andere externe campussen aantoont: Kulak heeft geen opleidingen op masterniveau en mag die decretaal ook niet inrichten. Bovendien – en dat is een derde belangrijk onderscheid – bestaat, ingevolge de integratieve gedachte, voor Kulak geen aparte of specifieke personeelsenveloppe die omvattend genoeg is voor het geheel van de onderwijsactiviteiten op de campus. Naargelang van de individuele faculteiten en groepen op de campus (zie verder) wordt tot 40 à 45% van het onderwijs vanuit de moederinstelling in Leuven aangeleverd – een generositeit, die vanuit het perspectief van Kulak weliswaar verbondenheid en kwaliteitsgarantie garandeert, maar evenzeer het uitvoeren van haar core business afhankelijk maakt van de goodwill van een vrij imposant aantal “pendelprofessoren” uit Leuven. Het feit dat Kulak integraal deel uitmaakt van een grote en kwaliteitsvolle instelling als de KU Leuven biedt vanzelfsprekend tal van voordelen. In die zin moet Kulak niet als een “regionale”, laat staan “provincialistische” universiteit worden bestempeld. De onlosmakelijke band met de moederuniversiteit in Leuven schept de mogelijkheid om tegelijk de voordelen van een kleine campus én van een grote universiteit op wereldniveau in combinatie met elkaar uit te spelen. Iets wat zowel op gebied van onderwijs als op gebied van onderzoek gebeurt. Studenten stappen via de kleinschaligheid van Kulak op een relatief gemakkelijke manier over van het secundair naar het hoger onderwijs en groeien via deze ervaring ook probleemloos door naar de grootschaligere onderwijssetting in Leuven. Voor onderzoekers op Kulak zijn er doorgaans minder grote beschotten tussen de groepen en de faculteiten zodat het interdisciplinaire er gemakkelijker kan gedijen, zonder evenwel de band met de onderzoekslijnen, respectievelijk het onderzoeksbeleid in Leuven uit het oog te verliezen. Niettemin creëert het centralistisch bestuursmodel, dat nu eenmaal een grote instelling als de KU Leuven kenmerkt, aan de Kulak vaak de perceptie van een te grote afhankelijkheid. Aan de basis heeft men het gevoel dat alle belangrijke beslissingen voor Kortrijk in Leuven worden genomen, en dat vrijwel alle nieuwe Kulak-initiatieven in Leuven moeten worden onderhandeld, omdat zij onvermijdelijk bevoegdheden raken van de rector en van de Leuvense IJKPUNT 50
Pagina 8
vicerectoren, de algemeen beheerder, de decanen, departementsvoorzitters, enzovoort. Daaruit vloeit de vrees voort dat Kulak – eerder dan te kunnen ontwikkelen als een coherente campus – zal worden versnipperd in een optelsom van zes facultaire en/of drie groepsannexen, wat een campusbrede aanpak en/of positionering uiteraard niet vergemakkelijkt. Om dat euvel te vermijden lijkt de verankering van de Kortrijkse vicerector in het Leuvense bestuursmodel essentieel. Verder dient de samenwerking van de Kortrijkse campusdecanen en campusvoorzitters met de Leuvense groepen te worden verzekerd. In dat verband zou het wellicht goed zijn dat er ter zake meer gelijkvormigheid ontstond tussen de groepen, want nu worden de campusdecanen en –voorzitters niet op dezelfde wijze bij het groepsbestuur betrokken. Daarbij komt dat niet alle faculteiten en groepen er eenzelfde visie op Kulak op na houden. Sommige willen op campus Kulak opleidingsprogramma’s met een ander accent, anderen zweren dan weer bij een exacte kopie van wat in Leuven bestaat; sommigen zijn voorstander van een derde bachelorfase op Kulak, anderen hebben daar dan weer fundamentele bezwaren tegen. Het is evident dat deze kwesties in de komende jaren via overleg verder dienen uitgeklaard te worden. In tegenstelling tot de andere externe campussen van de KU Leuven bezit Kulak, in historisch opzicht, enkele prerogatieven die het academische karakter ervan moeten onderstrepen. Iets wat in de wijde omgeving trouwens erg wordt geapprecieerd. Het hebben van een eigen “campusrector” is daar allicht het meest sprekende voorbeeld van. Daarnaast is men te Kortrijk ook zeer gelukkig met de organisatie van een eigen openingsplechtigheid, traditioneel op de tweede dag van het academiejaar. Ook het verlenen van Leuvense eredoctoraten op Kortrijkse bodem (tijdens de laatste tien jaar drie keer) valt in de smaak en is zeer nuttig voor het affirmeren van de academische status van KU Leuven, campus Kulak. Als er ooit aan gelijkschakeling, samenwerking en/of integratie met andere externe campussen wordt gedacht, lijkt het weinig wenselijk deze prerogatieven af te schaffen. Hoe het ook zij, eerder dan dat we intern (of extern) een louter defensieve politiek willen voeren, hebben we, als Kulak, de intentie om in de komende jaren de opportuniteiten van de integratie aan te grijpen om in West-Vlaanderen een sterke, en wat ons betreft nog sterkere dan voorheen, voorpost van de KU Leuven neer te zetten. Voor zover we dat in gesprekken met diverse stakeholders hebben kunnen nagaan, leeft in deze provincie wel degelijk de vraag naar een meer soliede universitaire component van de KU Leuven. In die zin wordt ook zeer duidelijk uitgekeken naar een verdere synergie tussen campus Kulak en de campussen Brugge en Oostende. In het licht van de ontwikkelingen aan de kant van de Universiteit Gent zal zulk een bundeling van krachten waarschijnlijk ook meer dan nodig zijn.
IJKPUNT 50
Pagina 9
1.3.Universiteit Gent, campus Kortrijk en het vermijden van een universitaire “schoolstrijd” Op 26 september 2013 opende Universiteit Gent, campus Kortrijk zijn deuren (op de site van HOWEST, in de Karel de Goedelaan – een site waarvan de stad Kortrijk verklaard heeft ze verder te willen ontsluiten via grote investeringswerken). Ze deed dat met slogans die weinig aan de verbeelding overlieten. Even leek het zelfs alsof de schoolstrijd terug was… “De helft van West-Vlaanderen zit al in Gent”, zo luidde het, dus “Gent mag ook wel eens naar WestVlaanderen komen”.7 Vanzelfsprekend behoort zulke gespierde taal tot de retoriek van academische vieringen en is ze mede ingegeven als reactie op de al dan niet terecht als agressief gepercipieerde associatiepolitiek van Leuven. Trouwens, bij de opening van het academiejaar 2014-2015 waren de officiële speeches qua toonzetting al iets gematigder. Maar dat alles kan ons niet blind maken voor het feit dat de Universiteit Gent te Kortrijk, in 2013, alvast een vliegende start heeft genomen met 158 nieuwe studenten (18% meer dan het jaar ervoor) en een totaal van 623 - wat dus beduidend meer is dan aan de vergelijkbare opleidingen op de technologiecampus Oostende, die vermoedelijk door de reeds lang aangekondigde verhuis naar Brugge, met een imagoprobleem lijkt te kampen. Van de drie West-Vlaamse campussen is Oostende voor het academiejaar 2014-2015 in elk geval de enige met tegenvallende rekruteringscijfers. Evenmin kunnen we blind blijven voor het feit dat Kulak-studenten via de website van de Universiteit Gent worden aangemoedigd om via het zogenaamde ritssysteem hun ingenieursstudies aldaar voort te zetten.8 Eerder dan een universitaire “schoolstrijd” in West-Vlaanderen aan te wakkeren, wil Kulak, in de geest van de afspraken die er ter zake in 2009 tussen de associatie Universiteit Gent en de associatie KU Leuven werden gemaakt, inzetten op de uitbouw van competentiepolen rond een aantal, in overleg met de provincie, geselecteerde topics en daarbij de vigerende afspraken inzake onderwijsprogrammatie handhaven. De facto komt dat neer op het respecteren van een moratorium op nieuwe opleidingen, ten minste zolang de andere partner zich daaraan houdt. In elk geval dienen daarbij ook de demarches van andere “kapers op de kust”, zoals de Roosevelt Academy uit Middelburg, die in november 2013, met een haalbaarheidsstudie van een brede “BA Liberal Arts & Sciences, zonder vakfinaliteit” in de provincie (bij voorkeur in Brugge) is gestart, mee in het oog te worden gehouden. Intussen werd om de samenwerking tussen de partners in de hoger onderwijsruimte van WestVlaanderen te faciliteren de TUA West opgericht (onder impuls van gedeputeerde Jean de Bethune). Deze stichting, waarvan de statuten recentelijk door de Provincieraad zijn goedgekeurd, heet voluit: Technisch Universitaire Alliantie voor Economische Transformatie in West-Vlaanderen en beoogt de versnelde overgang naar een kennisgedreven economie via het ontwikkelen, aantrekken en stimuleren van actoren voor hoger onderwijs en onderzoek in de provincie.9 Zowel Universiteit Gent, Universiteit Gent Campus Kortrijk als KU Leuven en KU Leuven Campus Kulak maken daar deel van uit, evenals de hogescholen HOWEST en Vives.
IJKPUNT 50
Pagina 10
1.4.Verwachtingspatronen van de regionale “stakeholders” De creatie van de TUA West is een uitloper van het bovengenoemde pact voor kennisgedreven ontwikkeling van de voormalige gouverneur Breyne. Daarmee hoopt de gedeputeerde Jean de Bethune, die van de zogenaamde kenniseconomie het essentiële onderdeel van zijn provinciaal beleid voor economie en streekontwikkeling heeft gemaakt,10 het hoger onderwijs verder uit te kunnen bouwen als motor van welvaart en vooruitgang. Elke maand komen dan ook de vier kennisinstellingen (KU Leuven [met inbegrip van campus Kulak], Universiteit Gent, HOWEST en Vives) in Brugge bijeen om het beleid ter zake mee te helpen bepalen, samen met vertegenwoordigers van sectoriële organisaties, zoals VOKA en UNIZO. De bedoeling van die bijeenkomsten is om via samenwerking met de overheid de hoeveelheid onderzoeksmiddelen die naar West-Vlaanderen gaat, te doen toenemen. Dit heeft zich al vertaald in enkele concrete projecten (waarvan sommige al afliepen in 2013-2014 en nog andere in 2014-2015 zullen aflopen), maar die, globaal genomen, toch een return inhielden voor Kulak van ca. 3.000.000 euro. Dat alles schept natuurlijk vanuit de provincie bepaalde verwachtingspatronen tegenover Kulak, in eerste instantie als onderzoeksinstelling en niet direct meer als onderwijscampus (ondanks het feit dat dit voor West-Vlaanderen de historische “missie” was in het kader van de democratisering van het universitaire aanbod). Een goed voorbeeld van de manier waarop de campus steeds nadrukkelijker in zijn academische opdracht voor kennisontwikkeling wordt aangesproken, is het project “zorgeconomie” van de POM (Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij). Vanuit de constatering dat de behoefte aan “zorg” in de toekomst meer en meer aan belang zal winnen heeft de POM West-Vlaanderen het initiatief genomen om, in samenwerking met een strategische werkgroep, een gestructureerde aanpak uit te werken en aan te zetten tot innovatie, voornamelijk in de focusdomeinen infrastructuur en diensten. Daartoe doet zij een beroep op de kennisinstellingen via het idee van de zogenaamde triple en zelfs quadruple helix waarbij zowel de zorginstelling zelf, als de bedrijven, de overheid en de onderzoekers samenwerken. Een ander voorbeeld in dat verband, zijn de “Fabrieken van de Toekomst”. Ook dat initiatief wordt getrokken door de POM, samen met VOKA, UNIZO, SIRRIS, CENTEXBEL, Greenbridge, Universiteit Gent, en de instellingen Hoger Onderwijs van West-Vlaanderen. West-Vlaanderen telt drie Fabrieken voor de Toekomst: (1) nieuwe materialen, kunststoffen en productontwikkeling, design (waarvan Kulak trekker is); (2) AgroFood (waarin Kulak evenzeer participeert) en (3) Blue Energy (waarin KU Leuven in de toekomst kan participeren via de inbreng van de technologiecampus Oostende). Het is vooral op die domeinen dat de TUA West-Vlaanderen zich in de komende jaren wil concentreren en profileren. De provincie en het bedrijfsleven (VOKA, UNIZO, enz.) mogen dan wel zeer belangrijke partners zijn (ook in het kader van stages, bedrijfsbezoeken en dergelijke meer), ze staan als stakeholders van de campus Kulak zeker niet alleen. In het verlengde ervan bestaan er ook vrij intensieve contacten met de vijf West-Vlaamse RESOC- en SERR-netwerken. Deze regionale samenwerkingsverbanden bieden een platform voor respectievelijk het sociaal economisch streekbeleid en het arbeidsmarktbeleid. Binnen SERR zijn de sociale partners, werkgevers en IJKPUNT 50
Pagina 11
werknemers, vertegenwoordigd. RESOC voegt aan diezelfde groep de provincie en de gemeenten toe. Vandaar dat er ook wordt samengewerkt met de intercommunale Leiedal, die trouwens de site van Kulak verder wil ontsluiten in relatie tot een algemeen urbaniseringsplan voor Hoog Kortrijk. We komen ook daar nog verder op terug, maar drukken hier alvast de wens uit dat de stad Kortrijk de campusontsluiting van “Hoog Kortrijk” evenmin uit het oog zou verliezen. Uiteraard bestaan er ook diverse samenwerkingsverbanden en -akkoorden (o.m. over studentenaangelegenheden) met de stad Kortrijk zelf en met het innovatienetwerk KORTRIJK.IN, dat alle innovatieve en creatieve krachten van de stad probeert te bundelen. Traditioneel werken we samen met de stadsbibliotheek, de Kortrijkse (maar ook Ieperse) musea, het Rijksarchief, de Budafabriek (smeltkroes van cultuur, creatie en vormgeving op het Buda-eiland), de Balie, en dergelijke meer, wat de verankering van ons onderwijs (o.m. in de rechten, in de geschiedenis, in de taal- en letterkunde, enz.) met de lokale context onderstreept. Vrijwel in alle faculteiten bestaan er contacten met de secundaire scholen van de streek (b.v. via de organisatie van junior colleges en mini-colleges). In datzelfde verband verdient het Eekhoutcentrum vermelding. Dit is een autonome vzw voor nascholing van leerkrachten, gehuisvest op Kulak, die op een structureel samenwerkingsverband tussen vier “dragende” en twee “ondersteunende” partners berust: namelijk DPB (diocesane pedagogische begeleiding Brugge), Vives, Kulak en CVO’s (centra voor volwassenonderwijs) enerzijds en VCLB (netwerk van vrije centra voor leerlingbegeleiding) en DICIM (diocesaan comité van inrichtende machten) anderzijds. Samen met het eigen Postuniversitair Centrum (PUC, waarover verder meer) speelt die vzw niet alleen een cruciale rol in de permanente vorming aan Campus Kulak, maar ook inzake klantenbinding met het secundair onderwijs – ons rekruteringgebied van toekomstige studenten. Tot slot, maar niet in het minst, is er de coöperatie met AZ Groeninge, onder meer structureel vastgelegd in het lidmaatschap van de campusrector van de Raad van Bestuur van de kliniek en in het lidmaatschap van de medisch directeur in het Bestuurscomité Kulak. Vooral in verband met indaling van klinische opleidingsonderdelen in de derde bachelor geneeskunde is dit een opportuniteit, die tegelijk mutuele verwachtingen creëert op het vlak van samenwerking in onderzoek. Maar ook op logistiek vlak (vaardigheidsen leercentrum van de groep biomedische wetenschappen b.v.) bestaat er een goede samenwerking. De recentelijke opening van een nieuwe aula op de aantrekkelijke site van AZ Groeninge verruimt die samenwerkingsperspectieven naar de toekomst toe.
IJKPUNT 50
Pagina 12
1.5.Demografische en geografische contextfactoren: een verduisterd perspectief? Toch is het zeker niet al goud wat blinkt. In het verleden zijn voor Kulak financiële engagementen aangegaan op basis van een steeds toenemend aantal studenten, onder meer in het kader van de uitrol van derde bachelors. We komen daarop nog terug. Vraag is echter of zulke groeihypothese, bij een gelijkblijvend aanbod, voor de toekomst kan worden aangehouden. Dat we in 2014-2015 niet achteruit zijn gegaan in studentenaantal is vermoedelijk te wijten aan het afsnoepen van marktaandeel van onze concurrenten, en niet zozeer aan een toegenomen vraag naar universitaire participatie, noch aan een gunstig demografisch perspectief. Om daarvan overtuigd te geraken, volstaat het om twee parameters, die uiteindelijk aan elkaar zijn gekoppeld, van naderbij te bekijken: de geografische herkomst van studenten en de demografische vooruitzichten in het betrokken gebied. Wat het eerste betreft kan men er niet van onderuit dat Kulak vrij regionaal rekruteert. Op zich is dat geen verrassing, want de meeste universitaire instellingen in Vlaanderen vertonen zulk een patroon. De facto is de KU Leuven, mede dankzij Kulak (en tegenwoordig ook door de andere externe campussen), de minst regionale van allemaal. Bovendien is het regionale karakter van de Kulak-rekrutering evenmin verwonderlijk op grond van haar initiële missie: kansen geven aan mensen uit de regio die anders niet naar een universiteit zouden gaan. Circa 90% van onze studenten komt dan ook uit de provincie West-Vlaanderen en 94% van hen woont in een straal van minder dan 30 km. Hoopgevend is misschien wel dat de perimeter van rekrutering recentelijk groter is geworden, in die zin dat het aandeel van studenten uit een zone van minder dan 5 en minder dan 10 km is afgenomen, ten gunste van deze uit een zone tussen de 10 en 30 km. (Figuur 2). Maar dat blijft speculeren, want eerder toevallige fluctuaties maken bij relatief kleine populaties trendanalyses heel moeilijk. Wat instroom betreft wordt de herkomst van onze studenten nogal eens mee bepaald door zogenaamde sterfiguren die andere leerlingen van hun klas kunnen meetrekken. Vandaar dat de analyse van de top vijf van scholen die ons zowel absoluut als relatief het meeste studenten leveren, een beter beeld kan geven. Steevast zijn dat Zuid-West-Vlaamse scholen (wat nog eens de noodzaak en het belang van boven besproken samenwerking onderschrijft). Onder meer als gevolg van de secularisering – het ideologische element lijkt op vandaag in de studiekeuze nog nauwelijks een rol van betekenis te spelen – zijn we belangrijke rekruteringshaarden langs de kust, in de Westhoek en in het Brugse ommeland kwijtgespeeld. De gemakkelijke(re) verbinding naar Gent, met daarbij de aantrekkingskracht van diezelfde stad voor jongeren, speelt duidelijk in ons nadeel – zo blijkt uit een geografische analyse van de herkomst voor het jaar 2011 (Figuur 3).
IJKPUNT 50
Pagina 13
Figuur 2 Tabel met aandeel nieuwe inschrijvingen per geografische zone • • • • • • •
Aacdemiejaar Zone 1 (<5km) Zone 2 (5-10km) Zone 3 (10-30 km) Zone 4 (>30kmWVL) Zone 5 (>30kmOVL) Zone 6 (overige)
2011/12 18% 18% 33% 23% 5% 3%
2012/13 18% 16% 31% 25% 6% 5%
2013/14 18% 23% 32% 22% 6% 5%
2014/2015 8% 17% 41% 24% 5% 6%
Figuur 3: Inschrijvingen volgens woonplaats (2011)
IJKPUNT 50
Pagina 14
Ten tweede ziet het demografisch perspectief van de regio waaruit wij hoofdzakelijk rekruteren er allerminst rooskleurig uit. Niet voor niets is West-Vlaanderen de meest vergrijsde van alle Vlaamse provincies… Uit estimaties van de Diocesane Pedagogische Begeleiding (waarvan we de cijfers omwille van de confidentialiteit en het eigendomsrecht hier niet als zodanig kunnen weergeven) blijkt dat de participatie aan het vrij katholiek onderwijs in het diocees Brugge, zowel als in de Scholengemeenschap OLV Groeninge in Kortrijk (de 22 ons omringende secundaire scholen van dat net), op demografisch vlak niet direct een florissante ontwikkeling tegemoet gaat. Daar waar in het begin van de 21ste eeuw nog van een lichte stijging kon worden gesproken (met ca. 5% wat het gehele bisdom betreft en zelfs met ca. 7% wat de regio Kortrijk betreft) is de relatieve aangroei van scholieren vanaf 2007-2008 stelselmatig blijven dalen en men voorziet een dieptepunt (van meer dan 15% ten aanzien van het beginpunt en zelfs meer dan 20% ten aanzien van het hoogtepunt voor het gehele diocees, terwijl diezelfde waarden voor de regio Kortrijk telkens nog zo’n 5% hoger liggen) omstreeks 2020. Pas van dan af zit er opnieuw een mogelijke stijging van het aantal middelbare scholieren in het vrij katholiek onderwijs in… Daarbij komt nog dat het verkiezingsjaar 2014 een Vlaamse regering heeft opgeleverd die, ook op onderwijsvlak, besparingen heeft aangekondigd. Betekent dat alles noodzakelijkerwijze dat het toekomstperspectief voor Kulak verduisterd moet zijn? Dat het spook van de “rationalisatie” onvermijdelijk tot krimpscenario’s moet leiden? We menen van niet. Uit de verdere analyse van het (overigens niet altijd even gemakkelijk uit de databanken van de KU Leuven te halen) cijfermateriaal kan men evengoed besluiten dat Kulak haar missie van onderzoek, onderwijs en dienstverlening meer dan naar behoren vervult en zich daardoor, zoals de ondertitel van dit rapport aangeeft, niet alleen als “academische campus binnen de educatieve ruimte van de KU Leuven” profileert, maar zich ook inschrijft in een ontwikkelingsdynamiek die aan de verwachtingen van de moederuniversiteit zowel als van de lokale stakeholders beantwoordt.
IJKPUNT 50
Pagina 15
2. VERDERE ANALYSE VAN DE SITUATIE Uit het voorgaande is gebleken dat we op Kulak steeds meer worden aangesproken als onderzoeks- en kennisinstelling. We beginnen dit tweede hoofdstuk over de status praesens dan ook met de paragraaf over onderzoek. 2.1.Onderzoek De aandacht voor de onderzoekscomponent is op Kulak eerder recent tot stand gekomen. Tot aan het eind van de 20ste eeuw lag de nadruk vooral op het onderwijs, wat in het licht van de ontstaansgeschiedenis van de “kandidatuurcampus” ook goed te begrijpen valt. Zonder hier op die geschiedenis verder in te gaan, kan worden aangestipt dat de impulsfinanciering van 1,5 miljoen euro (goedgekeurd op het Gebu in november 2006) ter zake een belangrijke katalysator is geweest. Met deze Campus Impuls Financiering (CIF) konden in 2007-2008 niet alleen drie interdisciplinaire onderzoeksgroepen aan de slag voor een periode van vijf jaar, maar het leidde, als gevolg van een expliciete oproep van de toenmalige campusrector, tot het ontstaan van nog zes andere (meestal ook interdisciplinaire) research teams. Intussen zijn er van die negen initiële research teams nog acht overgebleven: Privaat en Economisch Recht; Efficiëntieanalyse van Economische Agenten; Migratie en Interculturele Relaties (CHIR); Technologie, Educatie en Communicatie (ITEC); Zuivere Wiskunde en Wiskunde-Onderwijs; Golfvoortplanting en Signaalverwerking; Aquatische Biologie; Trombose en Hemostase. Uiteraard is die opsomming niet een exhaustieve lijst van het op Kulak aanwezige onderzoek. In alle faculteiten zijn de ZAP-leden ook actief in Leuvense onderzoeksgroepen en met de komst van een aantal nieuwe ZAP zijn intussen ook nieuwe kenniscentra ontstaan. Het meest sprekende voorbeeld is allicht het onderzoek naar kunststoffen op basis van hernieuwbare grondstoffen, waarvoor via het Odysseusprogramma van het FWO een specialist is aangetrokken: met name Wim Thielemans. Als gevolg van de dubbele onderzoeksaffiliatie van de meeste onderzoekers is het niet altijd gemakkelijk om zuivere of waterdichte resultaten van de Kulak-output te kunnen presenteren. Meestal moet men de in Kortrijk geregistreerde ZAP (zgn. residenten) uit de Leuvense onderzoeksbestanden halen wat natuurlijk enige ruis sorteert, want niet alle onderzoek kadert in een Kortrijks centrum. Omgekeerd werken ook vele “pendelende” (Z)AP mee met Kortrijkse projecten, zodat een en ander waarschijnlijk toch de balans min of meer in evenwicht brengt. Overigens maken de meeste ZAP (terecht) geen onderscheid tussen hun Kortrijks en Leuvens onderzoekswerk (ingebed in faculteiten [wat Humane Wetenschappen betreft] en in departementen [wat Wetenschappen & Technologie en Biomedische Wetenschappen betreft] die uiteraard eigen onderzoekslijnen uitstippelen en daartoe ook beleidsplannen maken. Op de gebruikelijke kwaliteitsindicatoren kunnen we wat Kulak betreft over het algemeen een gunstige evolutie waarnemen. In 2013 is er weliswaar minder gepubliceerd dan in 2012 (zie Figuur 4), maar die terugval laat zich nauwelijks gevoelen op het domein van de internationale tijdschriftartikelen, die, naar de gangbare normen, toch de belangrijkste categorie uitmaken. Wel integendeel. Voor het jaar 2014 (dat dus nog niet is afgerond) tellen we al bijna evenveel IT publicaties als in 2013 (Figuur 5a), waarbij het aandeel top 20% IT publicaties over de drie groepen niet gelijk is verdeeld (Figuur 5b), hetgeen natuurlijk ook met de diversiteit in publicatiecultuur samenhangt. IJKPUNT 50
Pagina 16
Figuur 4: Grafiek met “alle” Kulak publicaties
Figuur 5a: Grafiek met Kulak artikels in internationale tijdschriften
IJKPUNT 50
Pagina 17
Figuur 5b: Grafiek met Kulakartikels in internationale tijdschriften per groep, met aanduiding van top 20%11
Min of meer hetzelfde kan worden gezegd van de evolutie van het aantal afgelegde doctoraten met een Kulak-promotor (zie Figuur 6). In vergelijking met zes jaar terug is dit aantal meer dan verdubbeld, wat voor de periode 2011-2014 overigens een vrij stabiel plafond van iets meer dan twintig doctoraten per jaar oplevert (tegenover ca. één per jaar voor de campus OostendeBrugge). Dat aantal zal vermoedelijk niet echt stilvallen gelet op het feit dat er intussen niet minder dan 107 lopende doctoraatsprojecten zijn geregistreerd (54 voor de groep HW, 16 voor de groep BW en 43 voor de groep W&T). Ook hier geldt opnieuw dat niet alle doctoraten aan de campus zelf werden afgelegd, ook al blijft dit een campusbreed streefdoel, zeker voor wat betreft de doctorandi die effectief op de campus hun onderzoek verrichten. Maar die telling is natuurlijk ook in belangrijke mate afhankelijk van wie er als residerend Kulak (Z)AP wordt beschouwd, en zoals we verder zullen zien, is die lijn niet altijd even duidelijk te trekken.
IJKPUNT 50
Pagina 18
Figuur 6a+b: Tabel en Grafiek met aantal afgelegde doctoraten met Kulak-promotor
Tot de mogelijke indicatoren van kwaliteit behoren zeker ook de prijzen en onderscheidingen die in de wacht werden gesleept door Kulak-onderzoekers. Dat was in 2013 het geval in alle drie de groepen (ERC-Grant voor Laurens Cherchye (HW); Karen Vanhoorelbeke (W&T) en Simon De Meyer (BW): Bayer Hemophilia Award zowel als Prijs Edmond Secq en André Houssiau van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde). Interessant zijn vanzelfsprekend de gegevens over de uitgaven voor het onderzoek. Ook daar is een bijna constante stijging van verworven projectmiddelen vast te stellen, met een uitschieter in 2010 (Figuur 7).
IJKPUNT 50
Pagina 19
Figuur 7a+b: Tabel en Grafiek met onderzoeksuitgaven van Kulak 2008-2013
Gelet op die evolutie (en mede in relatie tot de in het vorige hoofdstuk beschreven verwachtingspatronen) werden in de vorige beleidsperiode halftijdse valorisatiecoördinatoren aangesteld (op EFRO-middelen). Intussen hebben wij daar, in het kader van de herdefiniëring en heroriëntering van ATP-functies, een leidinggevende persoon aan toegevoegd (die als rechterhand optreedt van de onderzoekscoördinator): de onderzoeks- en valorisatiemanager. Zulks moet bijdragen tot het verder ontwikkelen van een duidelijker onderzoeksprofiel van de
IJKPUNT 50
Pagina 20
campus, evenals tot het bevorderen van een lokale onderzoekscultuur (waarover trouwens aan Kulak een apart beleidsplan werd gemaakt). Het valorisatiebeleid van Kulak spitst zich toe op het vertalen van wetenschappelijk onderzoek naar maatschappelijke en bedrijfseconomische toepassingen, op het opsporen van economisch valoriseerbare onderzoeksresultaten, en op het begeleiden van de onderzoekers in hun samenwerking met de bedrijven. Daartoe wordt binnen de regio op zoek gegaan naar potentiële partners, wordt over het Kulak-onderzoek zoveel mogelijk gecommuniceerd en wordt gepoogd een netwerk van belanghebbenden uit te werken. Dat impliceert tegelijk een engagement tegenover de studenten in het helpen opzetten van onderzoeksstages in bedrijven, ziekenhuizen, regionale competentiecentra, Kortrijkse of Leuvense research centra en in buitenlandse universiteiten. Meer concreet wordt met de betrokken partners (zoals de provincie) de mogelijkheid geëxploreerd tot het opzetten van kleine spinoffs (in samenwerking met LRD overigens). Tegelijk zoekt Kulak nauwere aansluiting met valorisatieïnitiatieven in de regio (bijvoorbeeld de herinneringseducatie en de vieringen rond Wereldoorlog I) of in projecten met andere WestVlaamse instellingen (zoals Vives, Huis van de Voeding, Fabrieken van de Toekomst, enzovoort). In dat verband kan worden gesteld dat bepaalde onderzoeksfaciliteiten van Kulak ook openstaan voor derden. Dat is in elk geval zo voor de bibliotheek, die reeds in de vorige decennia een belangrijk centrum vormde voor studie (voornamelijk in het kader van de Humane Wetenschappen) en waarbij trouwens samenwerkingsverbanden werden ontwikkeld met lokale partners, zoals de Balie en de stadsbibliotheek van Kortrijk. Tijdens de laatste jaren heeft de bibliotheek heel duidelijk een evolutie ondergaan. Van bewaar- en onderzoekscentrum werd ze steeds meer een “leercentrum”, ook in de letterlijke betekenis van het woord (vermits er steeds meer studenten in komen “blokken”, wat de werkelijk exponentiële groei van het aantal bezoekers verklaart). Tegelijk zijn er belangrijke evoluties aan de gang inzake functieverandering (onder meer door de steeds grotere elektronische beschikbaarheid en raadpleegbaarheid van informatie). Om daaraan tegemoet te komen, werd een eigen beleidsplan ontwikkeld en werd de oude bibliotheekraad recentelijk omgevormd tot een bibliotheek management team dat flexibeler moet kunnen inspelen op de nieuwe noden. Maar dat impliceert geenszins dat de traditionele functies van de bibliotheek zomaar kunnen worden verwaarloosd. Eerder het tegendeel is waar. Wil de Kulak-bibliotheek haar rol als studiecentrum blijvend waarmaken – ze is vermoedelijk de rijkste van West-Vlaanderen (in die zin dat ze een introductie toelaat in nagenoeg alle gebieden van de wetenschap) – dan dient het boekenbezit op peil te worden gehouden en de relevante collecties te worden aangevuld (al dan niet elektronisch). In mei 2009 werden, met het oog op het bevorderen van interdisciplinair onderzoek, door het Directiecomité en de Kulakraad twee Interdisciplinaire Research Facilities (IRF) opgericht. Zulke IRF is gedefinieerd als een gemeenschappelijke onderzoeksruimte, met een gemeenschappelijke onroerende en vaste onderzoeksinfrastructuur voor één of meerdere research teams en/of voor individuele ZAP-leden van Kulak. De eerste is de IRF “Life sciences” IJKPUNT 50
Pagina 21
(IRF Ls), gebaseerd op het van in de 20ste eeuw bestaande “Interdisciplinair Research Center” (IRC), maar met een nieuwe invulling als “faciliteit”. Daarbij werd het idee van een gemeenschappelijk onderzoeksprogramma losgelaten en kunnen er meerdere divergente projecten in onder worden gebracht. Het tweede en nieuwe IRF betreft “ICT” (IRF ICT) en bundelt al het onderzoek van ICT, multimedia en hoogperformante dataverwerking (e-learning, modelleren, simulaties en experimentele sturingen) en “faciliteert” ook onderzoeksprojecten die niet alleen uit de groep Wetenschappen & Technologie komen, maar evenzeer uit Humane Wetenschappen en Biomedische Wetenschappen.
IJKPUNT 50
Pagina 22
2.2.Personeel Qua omvang omvat het personeelsbestand van Kulak momenteel zo’n 208 VTE (wat resulteert in 383 personen (contracten), weliswaar met inbegrip van diverse categorieën onbezoldigde medewerkers, emeriti, jobstudenten, enzovoort, zie verder bij gender, Figuur 11c). Nagenoeg 1/3 van die VTE’s gaat naar ATP, wat, bekeken vanuit de diverse taken die op een externe campus van de KU Leuven moeten worden vervuld, zeker geen overbodige luxe is. In het licht van voorgaande paragraaf is het evenwel belangrijk te onderstrepen dat bijna 50% van de VTE’s onderzoekers zijn, aangevuld met ongeveer 20% ZAP (zie Figuur 8). Figuur 8a+b: Tabel en taartdiagram van contractuele VTE op Kulak, oktober 2014
Wat dit aan centrale KU Leuven financiering in rekeneenheden (RE) uit de eerste geldstroom betekent, ziet men in Figuur 9. IJKPUNT 50
Pagina 23
Figuur 9 : Overzicht RE campus Kulak Kortrijk Campusrectorale Groep HW diensten
RE transfer (tot 30/09/2018)
Groep BW
Groep W&T
30,18
33,4
43,75
56,92
-1,5
1,5
42,25
58,42
30,18
33,4
8,5
1,5
3
66,92
31,68
36,4
Extra middelen 3e bachelor / werkstudenten (gedurende 4 jaar)
42,25
De regularisatie van het financieringsmechanisme van Kulak (in rekeneenheden) was het voorwerp van diverse beleidsnota’s onder het vorige campusrectoraat.12 In de zomer 2007 werd een structuurnota voor Kulak goedgekeurd, waarin de RE-nullijn werd gedefinieerd. De facto was dit een oefening om de “oude” RE-enveloppe die “historisch” aan Kulak was toegewezen transparanter te maken. Deze nullijn werd als minimum opgevat om de campus leefbaar te maken en te houden. De toekenning van sommige onderdelen van die enveloppe werd vastgelegd voor een periode van vijf jaar en de verantwoordelijkheid over die rekeneenhedenportefeuille werd over vier vicerectoren (de campusrector en de drie vicerectoren van de onderscheiden groepen) verdeeld. Deze toekenning liep in principe af in 2013, maar werd in het Gebu van 15 mei 2012, onder meer in functie van de aangekondigde uitbreiding van een aantal derde bacheloropleidingen én van het aangekondigde Organisatie- en Functie Design (OFD), opnieuw geëvalueerd en aangepast, wat uiteindelijk in bovenstaand totaal van 177,25 RE resulteerde. Een evaluatie van deze toestand werd in het vooruitzicht gesteld aan het einde van deze bestuursperiode, met name in het academiejaar 2017-2018. Uiteraard zal die in nauw overleg met de groepen en betrokken faculteiten worden voorbereid. Voor de volledigheid voegen we er echter aan toe dat er ook met Kulak-eigen middelen, verworven uit inschrijvingsgelden en uit sponsoring, wordt geïnvesteerd in onderzoek en onderwijs (en meer bepaald in de uitrol van de derde bachelorfase in FEB, W&T en in de opleiding BW). De cruciale vraag blijft echter of dat aantal RE zal volstaan om die uitrol te realiseren. Daarom is het ook nodig om voor de thans lopende experimenten betreffende het derde jaar en de werkstudenten programma’s een structurele financiering vanuit de eerste IJKPUNT 50
Pagina 24
geldstroom te kunnen voorzien wanneer de huidige financiering met eigen middelen afloopt. Zeker voor de faculteit FEB is de situatie problematisch. In feite werd het vertrek uit het partnerschap met de toenmalige UFSIA, in 2004, qua personeelsbezetting nooit echt goed opgevangen. Maar ook in andere faculteiten en andere groepen doen zich specifieke RE-noden voor – één van de redenen trouwens waarom niet alle bachelorprogramma’s een volledige uitrol hebben. Alvorens verder op de AP-mandaten van Kulak (en de daarbij aansluitende RE) in te gaan, nog eerst een woord over de OFD bij het ATP. Deze oefening heeft, ondanks de onzekerheid en de initiële weerstand van sommige ATP-leden, ongetwijfeld meerdere positieve effecten gesorteerd. We vermelden hier onder andere de integratie van het algemeen beheer in het campusrectoraat (met de aanstelling van een campusdirecteur als rechterhand van de campusrector) enerzijds en de operationalisering van de beleidsondersteuning, los van de studentenvoorzieningen, in een aantal nieuw gedefinieerde clusters (met nieuw aangeduide clusterverantwoordelijken) anderzijds. Deze zijn achtereenvolgens: Infrastructuur en facility, Onderzoeksondersteuning, Finance & HR, Onderwijsondersteuning, Communicatie, ICT en Campusbibliotheek. De hierboven gedefinieerde RE-portefeuille van Kulak is, zoals gezegd, niet bedoeld om al het onderwijs op de campus te omvatten. Maar dat belet niet dat de onderwijslast per ZAP redelijk hoog en in individuele gevallen zelfs zéér hoog is. Gemiddeld genomen heeft het ZAP aan Kulak niet direct een kleinere opdracht dan in Leuven – wel integendeel -, al valt dit soms moeilijk te berekenen. Keren we echter, voor een volledig beeld, nog eerst even terug op de onderwijsdienstverlening die vanuit Leuven moet wordt aangereikt om de Kulak programma’s te realiseren. Naargelang van de methode van telling komt men in diverse faculteiten gemakkelijk tot percentages van 40% à 50%. Het percentage van de totale studiepunten dat vanuit Leuven voor de betrokken opleidingen wordt verzorgd (indien men ook de opleidingsonderdelen in rekening brengt waarvoor andere dan de verantwoordelijke faculteit instaan, inclusief de keuzevakken), bedraagt respectievelijk 51,81 voor de faculteit Letteren; 49,09 voor de groep Biomedische Wetenschappen; 42,36 voor de groep Wetenschap en Technologie; 40,93 voor de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; 24,67 voor de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen en 25,34 voor de faculteit Rechtsgeleerdheid. Een telling per hoofd levert wellicht een betrouwbaarder beeld. Op grond van de meest recente informatie bestaat het “pendelend” docentencorps aan Kulak uit 50 ZAP + 8 ABAP in HW; 66 ZAP + 4 ABAP in W&T en 74 ZAP + 10 ABAP in BW. Het is evident dat deze onderwijslast ook het A(B)AP treft dat voor het verzorgen van werkcolleges, werkzittingen, practica en seminaries instaat. Daarover cijfers bijeenkrijgen is geen gemakkelijke zaak, maar het ziet er naar uit dat, afgaande op de informatie die in de groep W&T werd verzameld, deze last, gemiddeld genomen, boven die van Leuven ligt. Wat natuurlijk de “incentive” om in Kortrijk een ABAP-mandaat op te nemen niet direct verhoogt. Nog moeilijker is het om relevant cijfermateriaal bijeen te krijgen over de onderwijsdienstverlening van Kortrijks ZAP in Leuvense opleidingsprogramma’s. Soms gaat het hier om kleine fracties, in andere gevallen (zoals bij de Rechtsgeleerdheid, maar ook bij IJKPUNT 50
Pagina 25
Letteren) om relatief grote proporties (tot gemiddeld zelfs bijna 50% van de te onderwijzen studiepunten per ZAP), maar bij evaluaties van de campus worden ze niettemin gemakkelijk over het hoofd gezien. Bij ons weten worden ze ook nergens systematisch geregistreerd, ook al kunnen ze het verschil in de uit Leuven aangeleverde studiepunten per faculteit en per groep mede helpen verklaren. Bovendien blijft de onderwijsdienstverlening in Leuven voor de uitstraling van Kulak principieel belangrijk, niet alleen omdat ze aantonen dat de integratie met Leuven een wederkerige relatie met evenwaardige partners inhoudt, maar ook omwille van het contact met de alledaagse realiteit en mentaliteit op de werkvloer in Leuven. Het onderscheid tussen “residerende” en “pendelende” professoren is met de loop der jaren vervaagd. Daar waar er aanvankelijk zeer rigoureus werd op toegezien dat de “Kortrijkse” ZAP leden ook in de regio woonden, is dit, ook omwille van universele rechten van het individu, niet meer mogelijk. Vandaag de dag woont minder dan de helft van het residerend ZAP in de regio Kortrijk en slechts iets meer dan de helft in West-Vlaanderen (zie Figuur 10). Vraag is in hoeverre dat impact heeft gehad op de “community building”, want het opbouwen van een sterk gemeenschaps- of campusgevoel is, naar verluidt, altijd al een verklaringsfactor geweest voor het succes van Kulak. Misschien even belangrijk is de vraag naar de gevolgen daarvan voor de lokale netwerking en/of rekrutering, zeker als men de boven besproken verwachtingspatronen van de “stakeholders” in ogenschouw neemt. Toch – en we komen daar verder op terug – kan men moeilijk zeggen dat het Kulak-ZAP zich niet van zijn “dienstverlening” kwijt. Integendeel. De positieve kant aan die ontwikkeling is dat ze interregionaliteit en zelfs internationaliteit zou moeten kunnen bevorderen. Figuur 10: Woonplaats van residerend ZAP (vast en tijdelijk eind maart 2014)
IJKPUNT 50
Pagina 26
Globaal genomen ziet de internationaliseringsgraad van het personeel (Figuur 11) er alleszins veel “veelkleuriger” uit dan de herkomst van de studenten, die we in hoofdstuk een als een van de grote uitdagingen (lees werkpunten) van de toekomst hebben aangegeven. Momenteel hebben we op de campus onderzoekers uit achttien verschillende landen. Wat tenslotte de genderverdeling betreft (Figuur 11c+d) zijn er de te verwachten onevenwichten per categorie (meer ATP is vrouwelijk dan mannelijk en meer ZAP is mannelijk dan vrouwelijk), maar dit laatste onevenwicht valt niet meer tegen dan in Leuven. Zulks heeft mogelijk ook te maken met de kleinschaligheid van de campus omdat historische correcties daardoor uiteraard veel sneller voelbaar zijn. Toch mag dat alles ons niet doen vergeten dat de huidige verhouding man-vrouw binnen het Kulak ZAP, ruw genomen, nog steeds ¾ tegenover ¼ bedraagt. Er zal dus ook bij ons, in de lijn van het KU Leuven diversiteitsplan, moeten worden geijverd om die scheeftrekking (die zoals te verwachten het grootst is bij de gewoon hoogleraren – er is, strikt genomen, zelfs niet één vrouwelijke gewoon hoogleraar op de campus!) in de toekomst verder recht te trekken.
IJKPUNT 50
Pagina 27
Figuur 11a+b: Taartdiagrammen over herkomst van Kulak personeel en buitenlands Kulakpersoneel (situatie academiejaar 2014-2015)
België West-Europa Oost-Europa Buiten Europa
IJKPUNT 50
Pagina 28
Tsjechië Duitsland Denemarken Spanje Frankrijk Groot-Brittanië Griekenland Italië Nederland Georgië Oekraïne Turkije Iran India Nepal Congo Kenia Vietnam
Figuur 11c: Tabel met genderevenwichten per categorie (Oktober 2014)
AAP ATP BAP-bijz. navorser BAP-bijz. wet. medw. BAP-doctoraat burs. BAP-gastprofessor BAP-postdoc. burs. BAP-vrijw. medew. BAP-wet.pedag. medw. Bijz/bezold emeriti BIO-student Doct. burs. bep. RSZ Externen Gastprof. onbezold. Jobstudenten Onbezoldigde emeriti
IJKPUNT 50
man 23 36 16 16 15 5 1 20 1 2 1 11 3 3
vrouw 26 76 9 18 18 1 16 1 2 1 8 1 1 1
totaal 49 112 25 34 33 5 2 36 1 1 4 2 19 4 4 1
Pagina 29
Onderzoekskader Plvv. Cursus Vrijwilligers ZAP tijdelijk ZAP vast Eindtotaal
1 1 3 4 25 187
1 3 5 9 33 383
2 2 5 8 196
Figuur 11d: taartdiagrammen met genderverdeling bij AAP/ATP/BAP en ZAP
ATP
AAP
43%
Vrouw
57%
33%
Man
ZAP
Man
47% 53%
Vrouw
67%
BAP
Man
28%
Man
Vrouw
Vrouw 72%
IJKPUNT 50
Pagina 30
2.3.Onderwijs Decretaal13 mag de KU Leuven “op het grondgebied van de stad Kortrijk (…) academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden: 1) Taal- en Letterkunde; 2) Geschiedenis; 3) Rechten; 4) Wetenschappen; 5) Geneeskunde; 6) Toegepaste Economische Wetenschappen; 7) Biomedische Wetenschappen en 8) Onderwijskunde”, waarvoor telkens de graad van bachelor kan worden verleend, ook al gebeurde dit tot voor kort enkel in de geneeskunde en in de onderwijskunde. Aan het eind van het academiejaar 2013-2014 werden voor het eerst ook academische bachelor-graden in de wetenschappen en in de biomedische wetenschappen uitgereikt, en vanaf huidig academiejaar zal dat ook gebeuren in de toegepaste economische wetenschappen. De andere van de genoemde opleidingsprogramma’s blijven intussen een onvolledige bachelor hebben, zij het dat in juli 2014, te Kortrijk, via het werkstudentenprogramma (waarover verder meer), toch een eerste bachelordiploma in de rechten werd afgeleverd. Vermeldenswaard is dat de recente aanpassing van het decreet ingevolge de integratie van academische hoger onderwijsopleidingen in de universiteit geen enkele uitbreiding voor Kulak heeft gesorteerd. Wel is het zo dat door een flexibele interpretatie van het decreet zogenaamde “opties” van bestaande programma’s als opstap dienst doen voor academische (bachelor)opleidingen in Leuven. Zulks is tegenwoordig het geval voor communicatiewetenschappen, politieke wetenschappen, psychologie en pedagogische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen: handelsingenieur in de groep Humane Wetenschappen en biochemie en biotechnologie, bio-ingenieurswetenschappen, ingenieurswetenschappen en farmaceutische wetenschappen in de groep Wetenschappen en Technologie. Concreet betekent dat dat er op Kulak in het totaal 21 opleidingen worden aangeboden, die evenwel niet allemaal afzonderlijk worden ingericht. Inzake onderwijs heeft Kulak over de jaren heen een positieve reputatie ontwikkeld. Men vindt dat studenten in Kortrijk over het algemeen zeer goed worden begeleid. Het feit dat op de campus met relatief kleine groepen kan worden gewerkt, is daar zeker niet vreemd aan. Maar er is meer dan dat. In de voorbije jaren werd zeer duidelijk geïnvesteerd in de opbouw van een onderwijsvisie, van een onderwijsexpertise en van onderwijsonderzoek. Een van de steeds terugkerende topics daarbij was ICT waarvoor binnen het research team ITEC, de faculteit PPW en de groep W&T velerlei competenties aanwezig zijn en waarvoor door de grote vraag naar (en aanbod van) permanente academische vorming (PAV) ook in de marge van het reguliere bachelor-onderwijs veel interesse bestaat. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Kulak, vanuit didactisch oogpunt, een koploper was in het ontwikkelen van leermiddelen die verruimde mogelijkheden openden voor de differentiatie en de individualisering van het onderwijs. Er ontstonden allerlei succesvolle technische tools en oefen- en toetsplatformen zoals USolv-IT, Jurimatic en Franel om er maar enkele te noemen. De impliciete voordelen ervan in het kader van afstandsleren zijn, voor een perifere campus in het netwerk van de KU Leuven, zonder twijfel een fantastische troef.
IJKPUNT 50
Pagina 31
Het is zeker onze bedoeling die expertise over “e-learning” blijvend te ondersteunen en te benutten (onder meer via het nog lopende project BYOD [= “bring your own device”]), maar we willen ze, in aansluiting met het algemene beleidsplan voor onderwijs van de KU Leuven, ook verder inhoudelijk onderbouwen en/of aanvullen met een persoonsvormende component in de richting van het “professionele zelf”. In dat laatste verband is recentelijk zelfs, met de steun van de centrale diensten van onderwijsbeleid, op Kulak een onderwijsproject van start gegaan dat met visuele middelen Het disciplinaire future self in relatie tot het studie- en arbeidslandschap in kaart wenst te brengen. Dat soort projecten situeert zich in een lange traditie. Reeds in de jaren 1970 werd gepoogd om een uniek vormingsconcept uit te werken dat aan het “college” en/of “tutorial” model van Angelsaksische voorbeelden doet denken. Kortom, de campus Kulak beschikt door zijn kleinschaligheid over een belangrijke troef. Hij kan als pilootproject of als proeftuin voor de gehele universiteit worden ingezet, ook in het kader van de associatie en van de integratie (multi-campusmodel). Diverse experimenten inzake afstandsleren en “gaming” kunnen er worden uitgeprobeerd, onder meer in samenwerking met Vives (die zich als een expert in afstandsleren profileert en zelfs met HOWEST die zich vooral als expert inzake “games” profileert). Overigens biedt de inbedding van de campus in het lokale netwerk van sociale, culturele en economische partners ook voor het onderwijs tal van voordelen. Te denken valt aan de eerder genoemde bedrijfsbezoeken en dito stages (in FEB en in W&T b.v.), maar ook aan de samenwerking met musea (geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog b.v. – waarvan het aan Jay Winter uitgereikte eredoctoraat aan het begin van dit academiejaar trouwens evenzeer getuigde), aan de integrerende onderzoeksopdracht in de onderwijskunde (naar aanleiding van een concrete vraag uit de lokale scholengemeenschap) en – a fortiori – aan de samenwerking met AZ Groeninge wat tal van klinische aspecten van de opleidingen in BW betreft. Met ingang van dit academiejaar worden die trouwens geïntensifieerd, ingevolge de uitrol in de derde fase van het nieuwe programma geneeskunde, onder meer met één-op-één leersituaties van studenten met dokters. De aanhoudende aandacht voor goed onderwijs heeft Kulak qua studie-efficiëntie zeker geen windeieren gelegd. Traditioneel waren de slaagcijfers op de campus beter dan aan de moederuniversiteit in Leuven. Onderzoek toont aan dat dit in het ingewikkelder geworden systeem van studievoortgang vermoedelijk ook zo is gebleven. Op basis van beschikbare gegevens voor het academiejaar 2010-2011,14 kan worden betoogd dat het percentage van generatiestudenten met een volledige studievoortgang aan Kulak gemiddeld ten minste 10% hoger ligt dan in Leuven. Daar waar het percentage van studenten met volledige studievoortgang (dat wil zeggen studenten die, na de septemberzittijd, hetzelfde aantal studiepunten hebben verworven [of er een tolerantie voor hebben ingezet] als het aantal opgenomen studiepunten) aan de KU Leuven (inclusief Kulak) 48,38% is, bedraagt dit aandeel aan Kulak 59,65%. Deze indicatoren van studie-efficiëntie zijn nog hoger als men enkel de groep die aan alle examens heeft deelgenomen in ogenschouw neemt. Dan ligt het percentage voor Kulak op 62,70% tegenover 53,46% voor Leuven (inclusief Kulak). Men zou kunnen aanvoeren dat de geselecteerde groep van geneeskundestudenten in Kulak relatief genomen
IJKPUNT 50
Pagina 32
sterker doorweegt, maar daarnaast doen vermoedelijk de sociale cohesie en dynamiek van de kleinere groepen ook hun werk. Voor de laatste drie jaren waarover we vergelijkbare cijfers hebben, zijn de scores voor studieefficiëntie op de campus goed te noemen. Daar waar in 2010-2011, na de september zittijd, 43% een CSE (cumulatieve studie-efficiëntie) haalt van 100%, was dit voor de twee daaropvolgende jaren respectievelijk 48% en 45%. Beschikbare cijfers in verband met drop-out en doorstroom na het behalen van een bachelordiploma tonen aan dat het opbouwen van een studieloopbaan aan Kulak een relatief veilige en betrouwbare weg is. Er is, na vijf jaar, slechts een uitval van ca. 1/3 van de studenten en van de afgestudeerde bachelor-studenten behaalt vrijwel 100% zijn masterdiploma. Ex-kulakkers doen het trouwens in Leuven opmerkelijk goed, ook wat het halen van graden betreft, zo blijkt uit al wat oudere gegevens. Zo was in 2001-2002 96,30% van het jaar daarvoor uit Kortrijk vertrokken Kulakkers in Leuven geslaagd; 31% daarvan behaalde onderscheiding; 10% grote onderscheiding. Sporadische gegevens van individueel bijgehouden statistieken over voormalige Kulak-studenten die doctoreren wijzen in dezelfde richting. Het zal dan ook niet verwonderen dat de studententevredenheid op nagenoeg alle aspecten van het onderwijs vrij hoog is (al blijven de aspecten die het studentenleven zelf betreffen het meestal iets beter doen, zie Figuur 12). Figuur 12: tabel met resultaten van bevraging studententevredenheid op een vijfpuntenschaal Item
2010/11
2011/12
2012/13
2013/14
• • • • • • • • • • •
3,93 3,70 3,96 3,60 3,50 3,50 3,24 3,42 3,35 3,51 3,28
4,02 3,81 4,07 3,88 3,81 3,74 3,75 3,74 3,64 3,75 3,68
4,06 3,95 4,07 3,90 3,81 3,79 3,75 3,78 3,75 3,76 3,69
4,02 3,97 3,96 3,87 3,82 3,74 3,74 3,73 3,73 3,67 3,64
Algemeen Bibliotheek Studentenleven Gebouwen en lokalen Studiebegeleiding Studentenvoorzieningen Informatica Docenten en lesgeven Administratieve diensten Studieprogramma Les- en studiemateriaal
Zijn er dan geen zaken die voor verbetering vatbaar zijn? Zeker wel. Op het gebied van de participatie aan internationalisering bijvoorbeeld, ook al is er in dat verband wel degelijk een aanbod. Maar op een kleine, regionaal rekruterende campus is het niet altijd evident daar studenten warm voor te maken. Het “Honours College” van de Metropole Universiteit (Interreg project IV, prioriteit 3, operationele doelstelling 2)15 is daar een goed voorbeeld van. Dit samenwerkingsverband tussen drie partners (UCL[-Hainaut], de toenmalige PRES Université Lille Nord de France, tegenwoordig Communauté d’Universités et Etablissements Lille Nord de France en getrokken door Kulak) heeft bij de studenten maar een matig succes. Afgelopen jaar schreven er zich enkel twee in en dit jaar hadden we er maar drie! Nochtans zijn de IJKPUNT 50
Pagina 33
doelstellingen voor een instelling die zich midden in een Eurometropool bevindt erg lovenswaardig. Met het Honours College willen de partners de bachelorstudenten vertrouwd maken met de expertise van de drie betrokken regio’s. Dankzij deze optie volgen ze samen uitgebreide colleges en seminaries in een specifiek vakgebied, waarbij ze les krijgen van en/of begeleid worden door docenten uit de drie regio’s. Op die manier schaven ze ook hun kennis van het Frans en het Nederlands bij. Het volgen van een Honours College leidt tot een bijkomend getuigschrift, bovenop het bachelorprogramma. Opdat een maximaal aantal studenten een buitenlandse ervaring in de grensoverschrijdende regio zou kunnen opdoen, worden ook andere initiatieven ontwikkeld: uitwisseling van studenten tussen instellingen waar ze in kleine grensoverschrijdende groepen specifieke taken uitvoeren, uitwisseling van studenten voor onderzoeksopdrachten, uitwisseling van gastdocenten. Uit het grote aanbod aan mogelijkheden tot internationalisering sommen we hier verder op: de bi-diplomering in de bachelor TEW met UCL-Mons, de studentenuitwisseling met Leiden (in de groep W&T) en de studentenuitwisseling met de Université de Mons (Taal- en Letterkunde), gastcolleges en gastdocenten (o.m. in Rechten, FEB & PPW) uit Londen en Rijsel, het volgen van keuzevakken in Rijsel (FEB), van een seminarie in Lyon (BW), studiereis en stage in de Filipijnen (BW) en in Zuid-Afrika (PPW), bedrijfsbezoeken in Henegouwen en NoordFrankrijk en uiteraard velerlei aansluitende activiteiten en gemeenschappelijke projecten op het vlak van onderzoek (grensoverschrijdende doctoraten en onderzoeksprojecten).
IJKPUNT 50
Pagina 34
2.4.Studenten Op 1 februari 2014 stond de teller van het totale aantal op Kulak geregistreerde studenten op 1417. Bij het afsluiten van de “normale” inschrijvingsperiode van het lopend academiejaar, op 8 oktober 2014, klopten we af op 1430, van wie 766 “nieuwe” (dit wil zeggen “eerste”) inschrijvingen (met name 75 voor Letteren, met inbegrip van Geschiedenis, 236 voor Rechten, 122 voor FEB, 119 voor BW, 63 voor Onderwijskunde en 151 voor W&T). Globaal genomen is dit een meer dan behoorlijk resultaat, zeker als men de huidige situatie vergelijkt met die van de beginjaren van deze eeuw. Uiteindelijk is het aantal studenten op de campus in minder dan vijftien jaar verdubbeld (zie Figuur 13a+b, met als referentiepunt de officiële teldatum van 1 februari; omwille van de vergelijkbaarheid hebben we daar de recente cijfers nog niet aan toegevoegd; wel komen die ter sprake waar het pas geeft). Uitgesplitst per faculteit geeft dit weliswaar een gedifferentieerder beeld. Vooral Rechten doet het uitstekend. Tegenwoordig zitten zij zelfs boven de 400 studenten en maken daarmee bijna 1/3 van de studenten op de campus uit. Ook W&T zit in de lift, zeker als men voortgaat op het aantal nieuwe studenten; FEB bleef vorig academiejaar nagenoeg stabiel; Letteren, PPW en BW hebben te kampen met een terugval, die echter, in zijn totaliteit, niet dramatisch kan worden genoemd. Wat totaal aantal studenten betreft haalt PPW de tweede hoogste score ooit en zit het daarmee nog boven het niveau van 2011 wat toen nog een groeipad inhield. Overigens is het aantal nieuwe studenten dit jaar (boven de zestig) veelbelovend. Letteren daarentegen komt wel boven het dieptepunt van 2008 uit, maar de dalende trend doet zich, waarschijnlijk onder invloed van bepaalde maatschappelijke factoren, en ondanks de opstoot in 2011, hier toch iets geprononceerder voor. Indien de piste van een bijkomend aanbod van toegepaste taalkunde (waarvoor op Kulak, maar ook ter hoogte van de Faculteit en de Groep Humane Wetenschappen reeds groen licht werd gegeven) wordt gevolgd, valt dit vermoedelijk te remediëren. Bij BW tenslotte is de daling relatief recent en kan ze o.i., onder meer dankzij de samenwerking met AZ Groeninge voor wat betreft de indaling van klinische opleidingsonderdelen in de derde fase geneeskunde – een nieuwigheid waarmee we pas dit jaar kunnen uitpakken -, opnieuw ongedaan worden gemaakt. Wanneer we naar het aantal nieuwe studenten van dit jaar kijken (niet op grafiek), dan zien we trouwens in vijf van de zes faculteiten een groeipad. Alleen Letteren kan die gunstige evolutie niet volgen, maar de terugval voor Taal- en Letterkunde is kennelijk een conjuncturele trend, vermits die zich ook elders voordoet. Hetgeen de vraag naar toegepaste taalkunde nog urgenter maakt. Overigens houdt Geschiedenis te Kortrijk, in tegenstelling tot in Leuven, wel stand.
IJKPUNT 50
Pagina 35
Figuur 13a+b: Grafieken betreffende de evolutie van het totale aantal studenten (op 1 februari)
IJKPUNT 50
Pagina 36
Tot zover het goede nieuws. Iets verontrustender is het feit dat de evolutie van generatiestudenten (dit zijn studenten die zich voor het eerst inschrijven in het hoger onderwijs), waarover we voor dit jaar nog geen vergelijkbare gegevens hebben, niet direct lijkt toe te nemen. Wel integendeel. Uiteraard is het demografische patroon waarnaar we in de inleiding reeds hebben verwezen daar niet vreemd aan, evenmin als de mogelijk toegenomen attractiviteit van de professionele bacheloropleidingen. De daling in participatie die zich in het WestVlaamse vrij secundair onderwijs vanaf ca. 2007 duidelijk manifesteerde, heeft nu ook zichtbaar het universitair onderwijs in de provincie bereikt (zie Figuur 14). Niettemin heeft Kulak het inzake rekrutering relatief goed gedaan, want het aantal nieuwe studenten (dat wil zeggen studenten die zich voor de eerste keer aan Kulak hebben ingeschreven) is wél gestegen. Bovendien blijkt uit de vergelijking met de KU Leuven als zodanig dat de trend van dalend aantal generatiestudenten zich daar nog iets scherper voordoet dan in Kortrijk (zie Figuur 15). Het aandeel generatiestudenten van Kulak ten aanzien van de KU Leuven (in strikte zin) is dan ook in 2012-2013 niet afgenomen (Figuur 16). Interessant is natuurlijk ook de evolutie van het aantal generatiestudenten per faculteit (Figuur 17). Daaruit kunnen we concluderen dat enkel W&T – en opvallend ook Letteren (maar dat is dan weer grotendeels op conto te schrijven van de goede rekrutering in geschiedenis) – in staat zijn geweest om de neerwaartse trend van het jaar ervoor te breken, wat er op wijst dat er ter zake een goede werving heeft plaatsgevonden. Blijven inzetten op werving lijkt voor de andere faculteiten (vooral ook voor PPW, waar dit jaar speciale aandacht is uitgegaan naar dit punt) dan ook een conditio sine qua non voor de komende jaren. Dat dit in de voorbije jaren steeds een sterk wapen van Kulak is geweest – de campus moet elk jaar zowat de helft van zijn studenten verdienen (in 2013-2014 was dit zelfs 714 van de 1417 en dit jaar, op basis van de voorlopige cijfers van begin oktober, zelfs 766 van de 1430) – moge tenslotte blijken uit de evolutie van het aantal nieuwe studenten (dat er dit jaar voor de tweede keer op rij is op vooruit gegaan, zie Figuur 18a+b). Daarin speelt vanzelfsprekend ook de toegenomen invloed van allerlei niet-reguliere studenten die tijdens de voorbije vijf jaar in het Kulak-verhaal toch meer dan 5% van de nieuwe studenten zijn gaan uitmaken. Zulks is mede te danken aan het sinds 2011-2012 bestaande werkstudentenprogramma voor een volledige bachelor in de Rechten met gemiddeld 74 nieuwe inschrijvingen per academiejaar. Daarvan zijn, over de jaren heen, slechts één op drie generatiestudenten, wat niet direct een indicator is van een “zwakker” profiel, aangezien 73% daarvan reeds houder was van ten minste één diploma hoger onderwijs. Mutatis mutandis geldt vermoedelijk hetzelfde voor de schakelstudenten in de Onderwijskunde. Niet alleen is daar het totale aantal schakelstudenten voor de master (inclusief die van het voortraject en het verkort traject in de bachelor) groter dan het aantal reguliere studenten, maar er werden tot nu toe ook in de eerste categorie (i.c. zijinstromers) meer bachelordiploma’s afgeleverd dan in de tweede (i.c. reguliere studenten).
IJKPUNT 50
Pagina 37
Figuur 14: Grafieken in verband met de evolutie van het totaal aantal studenten in vergelijking met het aantal generatiestudenten en het aantal nieuwe studenten
Figuur 15: Grafiek over de evolutie van het aantal generatiestudenten aan KU Leuven (zonder integratie) en Kulak
IJKPUNT 50
Pagina 38
Figuur 16: Grafiek betreffende het aandeel generatiestudenten van Kulak ten opzichte van de KU Leuven (zonder integratie)
Figuur 17: Grafiek in verband met de evolutie van generatiestudenten per faculteit
IJKPUNT 50
Pagina 39
Figuur 18a+b: Grafieken in verband met de evolutie van nieuwe studenten
Evolutie totaal aantal nieuwe studenten Kulak (peildatum = einde inschrijvingsperiode begin academiejaar) 900 805
800 703
700 631
600 500
766 683
698
2012-2013
2013-2014
608
507
400 300 200 100 0 2007-2008
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2014-2015
Aan het eind van deze kwantitatieve beschrijving kan men zich natuurlijk afvragen wat nu het totale gewicht van Kulak in de gehele universiteit uitmaakt. Op basis van de meest recente cijfers over studentenaantallen (begin oktober 2014, zie Figuur 19) kunnen we stellen dat Kulak (1410/55729) in het multi-campusmodel slechts 2.6% van de totale studentenpopulatie IJKPUNT 50
Pagina 40
representeert. Maar zulk een redenering is nogal kort door de bocht. Immers, men zou om die vraag genuanceerder te beantwoorden, het aantal studenten op Kulak moeten vergelijken met het aantal studenten dat binnen de KU Leuven opleidingsprogramma’s volgt die ook in Kortrijk worden aangeboden. En dat is niet simpel, vermits bepaalde specialisaties – ook in de bachelorprogramma’s – in Kortrijk slechts gedeeltelijk of als opstap worden aangeboden. Onze estimaties leiden, bij uitzuivering van wat in de Leuvense populatie niet vergelijkbaar is, naargelang van de methode van tellen, zeer snel tot circa 10 en zelfs 12 en meer procent (wat zelfs het boven besproken aandeel generatiestudenten en ook de participatiegraad van WestVlaamse generatiestudenten aan de totale KU Leuven licht overstijgt). Figuur 19: tabel met studentenaantallen van alle campussen van de KU Leuven, 8 oktober 2014
Op kwalitatief vlak – men vergelijke opnieuw de studententevredenheid – bestaat er op Kulak een rijk gevarieerd studentenleven (geanimeerd door het jaarlijks opnieuw te verkiezen presidium) dat uiteraard, maar niet uitsluitend studentikoze activiteiten omvat (die gebeurlijk IJKPUNT 50
Pagina 41
al dan niet vermeende overlast bij buren veroorzaken). Er functioneert, conform de decretale voorschriften, een Stuvo-raad en onder het ZAP werd een studentencoördinator aangeduid die deze raad voorzit. Onder zijn impuls werd voor deze sector een apart beleidsplan gemaakt. Daaruit kan men onder meer afleiden hoe groot het aanbod van sociale, politieke en culturele vormingsmogelijkheden wel is. Overigens – en hier openbaart zich mogelijk een verschil met de cultuur van de ons omringende hogescholen – zijn meer dan 60% van onze studenten “kotstudenten” die in Kortrijk verblijven. De studenten zelf organiseren naast de gebruikelijke dopen, cantussen en fuiven (Cantina Cubana is uitgegroeid tot een begrip in de streek), ook eigen optredens (de Kulak-proms en Kulak-toneel telkens in de Schouwburg, eigen tentoonstellingen in de Spina), faculteitsweken (met diverse sprekers en voorstellingen), een 24-uren activiteit voor het goede doel, themaweken (sociale week, verkiezingsweek, sportweek, etc.). Voor sport en cultuur kan gebruik worden gemaakt van voorzieningen in de buurt en in de stad (er lopen ter zake overeenkomsten met De Kreun, Track, Schouwburg en Budascoop). Vanuit het campusrectoraat en de campusdirectie worden zulke sociale en culturele initiatieven vaak mee ondersteund, en sponsort men ook meerdere andere organisaties die een meerwaarde kunnen bieden in het vormingsaanbod (concerten van het Festival van Vlaanderen, Il Fondamento, enz.). Tegelijk richt men in de zogenaamde “spina” (die de gebouwen van Kulak met elkaar verbindt) diverse tentoonstellingen in. Er is op de campus een emeritus als cultuurcoördinator actief. In het kader van het komende feestjaar zullen, zowel met het oog op de community building onder personeel en studenten als met het oog op de uitstraling en naambekendheid van de campus in de brede omgeving, heel wat culturele activiteiten op touw worden gezet. Er bestaat daar intussen een aparte werkgroep voor. Maar ook binnen de reguliere opleidingen is er voor sociale en culturele vormingsaspecten veel aandacht, zowel curriculair als extra-curriculair. Er zijn jaarlijks zeer vele lezingen en gastcolleges van prominenten (nationaal zowel als internationaal) uit de politieke, sociale, economische, wetenschappelijke en culturele wereld. De reeks “Tweespraak” (vorig jaar nog met Steven Vanackere en Jeanne Devos, en dit jaar met De Gucht en Vandenbroucke en met Crombez en Doornaert) is wat dat betreft een voltreffer: daarin reflecteren, in de woorden van de organisatoren van de faculteit Letteren, “onuitgegeven duo's van bekende, scherpe tongen - elk vanuit een specifieke invalshoek - over de grote en immer actuele thema's van de politiek en de politieke wetenschappen: oorlog en vrede, welvaart en solidariteit, rechtvaardigheid, Europese integratie, populisme,...”16 Het is evident dat wij, met de steun van het Bestuurscomité, dit beleid in de toekomst willen voortzetten. Zeker in het huidige jubileumjaar zal daarvoor een extra inspanning worden geleverd. En dat brengt ons naadloos bij de derde pijler uit de opdrachtsverklaring van het academisch personeel, met name dienstverlening. Immers, een groot deel van wat op Kulak extra-curriculair gerealiseerd wordt, gebeurt door of onder de auspiciën van het Postuniversitair Centrum (PUC). Maar eerst nog een woord over de Universitaire Parochie (UP) die binnen het aanbod naar studenten toe een toch wat aparte plaats inneemt. Allereerst kan de kerkelijkpastorale opdracht, die onder invloed van de voortschrijdende secularisering in het voorbije decennium niet direct aan belangstelling heeft gewonnen, in tijden van normvervaging en existentiële onrust, via het aanbieden van religieuze vieringen, meditatieve en sacramentele momenten, toch een baken zijn voor zingeving bij studenten en personeel. Maar naast het aspect IJKPUNT 50
Pagina 42
levensbeschouwing en zingeving, treedt de UP al van bij het begin van Kulak op als een smaakmaker voor gemeenschapsvorming en solidariteit. De onthaaldagen in Anseremme zijn een historisch succes, waar vaak de fundamenten worden gelegd voor levenslange vriendschap en “clubliefde” – Kulak als de “unief van oes dromen”, zoals er een paar jaar geleden op een spandoek te lezen stond. Ook andere activiteiten (abdijblokdagen) en solidariteitsacties (wekelijkse broodmaaltijden voor een goed doel, Oxfam, e.d.m.) hebben nog steeds een grote aantrekkingskracht bij onze studenten. In het sociaalhistorisch onderzoek over de democratisering van het universitair onderwijs in Vlaanderen wordt doorgaans beweerd dat de universitaire expansie, waarvan Kulak een kind is, vooral de middenklassen heeft gediend.17 In hoeverre onze studentenpopulatie uit de (hogere) middenklassen afkomstig is, valt, bij gebrek aan harde gegevens over sociale afkomst (onder meer als gevolg van de wet op de privacy), moeilijk na te gaan. Wel weten we aan de hand van data uit het beleidsplan voor studentenvoorzieningen dat het percentage nieuwe bachelorstudenten met studiebeurs in 2011-2012 aan Kulak 14,35% bedroeg (tegenover 15,53% aan KU Leuven). In vergelijking met 2005-2006 was dat een daling van ca. 5% (19,43% voor Kulak tegenover 18,37% voor de KU Leuven). Of dat een daling inhield van kansarmere studenten valt moeilijk te zeggen, vermits het percentage van nieuwe bachelorstudenten van wie geen van beide ouders over een diploma Hoger Onderwijs beschikt in dezelfde periode op Kulak niet was gedaald. In 2011-2012 was dat 17,58% (tegenover 15,21% voor de KU Leuven); in 2005-2006 17,25% (tegenover 16,30% voor de KU Leuven). Vermoedelijk zijn de studentenaantallen op Kulak te klein (en dus afhankelijk van diverse toevalsfactoren) om daar over de jaren heen grote conclusies aan te kunnen koppelen. Zulks geldt ook voor het genderevenwicht en voor de ethnische afkomst van studenten. Wat gender betreft lijken er, voor zover het om de totaliteit van de instroom gaat, weinig problemen, ook al kan men zich afvragen of de relatieve achterstand in feminiseringsgraad met specifieke factoren dan wel met statistische toevalligheden te maken heeft (zie Figuur 20). Maar dat alles belet niet dat dezelfde patronen van feminisering (in de zorgsector en dus in de rekrutering van PPW en BW) en van masculinisering (in de harde sector en dus in de rekrutering van b.v. ingenieurswetenschappen) zichtbaar worden als in Leuven.
IJKPUNT 50
Pagina 43
Figuur 20: vergelijkende tabel van percentage vrouwelijke nieuwe bachelorstudenten op Kulak met KU Leuven
Percentage vrouwelijke nieuwe bachelorstudenten, Kulak tgo. KU Leuven
2005-2006: 49,78% tgo. 54,51% 2006-2007: 51,08% tgo. 54,36% 2007-2008: 46,88% tgo. 54,68% 2008-2009: 55,20% tgo. 55,85% 2009-2010: 45,66% tgo. 54,50% 2010-2011: 55,10% tgo. 54,12% 2011-2012: 52,04% tgo. 54,22% 2012-2013: 52,89% tgo. 57,69% 2013-2014: 50,02% tgo. 59,87% 2014-2015: 54,20% tgo. 58,62%
Ook voor wat de gegevens over ethnische afkomst betreft, worden we uiteindelijk niet veel wijzer. Uit onderzoek18 blijkt dat in 2009 in Kortrijk ca. 125 nationaliteiten aanwezig waren, maar 94% had de Belgische nationaliteit verworven. In het Kortrijkse secundair onderwijs zaten in het schooljaar 2008-2009 1,91% niet-Belgen (tegenover 4,29% in geheel Vlaanderen). Wat we op grond van “face validity” wel kunnen zeggen, is dat deze groep niet vlot doorstroomt naar de universiteit, en nog minder naar Kulak. Weliswaar was het percentage studenten met allochtone herkomst (maar daarvan heeft de meerderheid, zoals gezegd, wel degelijk de Belgische nationaliteit) op Kulak in 2011-2012 3,23% (tegenover 4,95% voor de KU Leuven). Maar het aantal niet-Belgische studenten aan Kulak bedroeg eind december 2013 niet meer dan 5% (en dat zijn dan nog niet noodzakelijk studenten met een niet-Europese achtergrond). Kortom, in het kader van de democratisering van het universitair onderwijs in Vlaanderen in het algemeen, en in Zuid-West-Vlaanderen in het bijzonder, is er duidelijk nog “werk aan de winkel”… Verheugend is alvast dat Stuvo Kulak dit jaar een studie zal laten uitvoeren over de problematiek van de aanwezigheid van allochtonen en kansarmen op de campus.
IJKPUNT 50
Pagina 44
2.5.Dienstverlening In West-Vlaanderen is Kulak tijdens de voorbije halve eeuw werkelijk een begrip geworden. Het staat voor een gonzend en educatief eiland (of beter netwerk), waar men van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, op de een of andere manier “vorming” kan meepikken. Een centrale speler in dit alles is het PUC van Kulak, dat op een positieve wijze wil bijdragen tot een klimaat van “levenslang leren”. Het richt zich in principe tot hoger of universitair opgeleiden en werkt daarvoor, per sector, met adviesgroepen (waaraan diverse ZAP-leden participeren) die een draagvlak moeten creëren tussen wetenschappelijkheid en praktijkgerichtheid. Door de betrokkenheid met de regio verhoogt het PUC de bekendheid en de aantrekkelijkheid van Kulak. Omgekeerd kan Kulak het PUC (waarvan de huidige directeur sinds oktober 2007 ook het voorzitterschap van de werkgroep Permanente Vorming van de Associatie KU Leuven waarneemt) benutten als een speerpunt voor popularisering en vulgarisering van haar kennisproductie. Enkele cijfers kunnen dat illustreren. In het voorbije decennium werd het aantal georganiseerde activiteiten nagenoeg verdubbeld tot bijna 150 per jaar. Door het toegenomen aantal programma’s verdubbelde over dezelfde periode ook het aantal deelnemers, tot bijna 10.000 per jaar. En omwille van die groei van activiteiten en deelnemers verdubbelde, gekoppeld aan een doordachte prijssetting, de jaarlijkse omzet ook effectief tot bijna 1 miljoen euro in 2012 (zie Figuur 21) en in 2013 zelfs tot 1.291.376,24 euro. Meer details over de werking van het PUC vindt men in het aparte beleidsplan (voor de periode 2013-2017) met geactualiseerde beleidsprioriteiten en doelstellingen. Figuur 21: Grafiek met de evolutie van de jaarlijkse omzet van het PUC
In hetzelfde verband van permanente vorming dient, naast meer geïsoleerde facultaire initiatieven, zeker ook nog het samenwerkingsverband met het Eekhoutcentrum te worden aangehaald. Dit centrum, gehuisvest op Kulak, is een vzw, waarin, zoals reeds in het eerste hoofdstuk werd aangegeven, ook andere partners uit het vrij onderwijs (zoals de hogescholen en de diocesane pedagogische begeleiding) actief betrokken zijn, evenals vertegenwoordigers van het onderwijsveld zelf. Het centrum richt zich op de kwaliteitsvolle nascholing van leerkrachten uit alle niveaus van het onderwijs. Het fungeert als uitwisselingsplatform voor alle IJKPUNT 50
Pagina 45
bij het onderwijs betrokken partners en wil aanzetten tot creatieve impulsen voor vernieuwing. In 2012-2013 organiseerde het 772 vormingsactiviteiten waaraan liefst 20.826 deelnemers participeerden. Op de campus vinden ook de (tweewekelijkse) lezingen van UDL-Kortrijk (Universiteit Derde Leeftijd) plaats. Ook deze zijn ieder academiejaar een groot succes met telkens meer dan 600 deelnemers. Het totale aantal wordt bewust lager gehouden dan ca. 900 om ze een plaats te kunnen geven in onze auditoria. Het spreekt voor zich dat deze “grootouders”, ook van studenten of toekomstige studenten, mee uitstraling geven aan het unieke karakter van Kulak. In verband met permanente vorming herbergt onze campus tenslotte ook de zogenaamde “Open Universiteit” (naar Nederlands model en gesubsidieerd door het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap), waarvan de weinige studenten (87 in 2013 voor 182 modules) evenwel op geen enkele wijze meetellen in de totalen van Kulak of KU Leuven. Strategisch gezien is het niettemin belangrijk de Open Universiteit Kortrijk aan Kulak te houden. Allereerst bereiken we hiermee een doelgroep die we met een ander onderwijsaanbod (nog) niet konden bereiken en dragen zo tot de bekendmaking van de campus en van zijn onderwijsprogramma’s bij. Bovendien bevat de Open Universiteit als instelling ook expertise die voor Kulak relevant kan zijn. Het feit dat dit centrum ook als stageplaats dienst doet voor derde-bachelorstudenten in de onderwijskunde getuigt daarvan. Tenslotte, maar niet in het minst is er de steeds sterker wordende interactie met het PUC. De Open Universiteit zou aan Kulak (net als aan de KU Leuven zelf) een zinvolle(r) plaats moeten krijgen in het brede aanbod van levenslang leren. Die zoektocht blijft een positieve uitdaging naar de toekomst toe, die we zeker (in dialoog met de campus in Leuven) willen blijven aangaan. Het is al gezegd dat voor PAV-activiteiten (advies in raden, maar ook in effectieve bijdragen) gebeurlijk een beroep wordt gedaan op Kulak-ZAP. Zulk een actieve betrokkenheid van academici van Kulak (maar ook van de KU Leuven in algemene zin) blijft essentieel voor de missie van het PUC en dient dan ook te worden toegejuicht. Maar die taken zijn slechts een deel van de dienstverlenende inzet van ons personeel. Naast de representatie in de regio in velerlei gremia van bovengenoemde “stakeholders” concentreert die dienstverlening zich ook en vooral op wervingsactiviteiten die voor de campus veel intensiever en veel frequenter zijn dan in Leuven: infodagen, sid-ins, junior colleges, mini-colleges, openlesweken, gastlezingen in middelbare scholen, en dergelijke meer. Figuur 22 geeft een (niet exhaustief) overzicht van de activiteiten die in het academiejaar 2012-2013 in deze context zijn uitgevoerd. In de voorbije twee jaar zijn de vragen van individuele scholen trouwens nog toegenomen…
IJKPUNT 50
Pagina 46
Figuur 22: overzichtstabel met wervingsactiviteiten voor 2012-2013
IJKPUNT 50
Pagina 47
2.6.Infrastructuur en gebouwen In samenspraak met de Directie van de Technische Diensten van de KU Leuven werden de investeringswerken voor Kulak begin november 2013 samengebracht. Het is een lange en indrukwekkende lijst geworden,19 want een aantal projecten hadden in het recente verleden om meerdere redenen vertraging opgelopen. De eerste categorie betreft specifieke investeringsprojecten voor een bedrag van 2,5 miljoen euro. Ze omvatten de uitbreiding van de bibliotheek en het leercentrum en het opfrissen van de inkomhal gebouw A (uit 1972); de ombouw van de practica wetenschappen (waaraan sinds de in gebruikname, in 1972, niets fundamenteels werd gewijzigd); het vernieuwen van de snijzaal en anatomie-lokaal (idem); het opfrissen van de aula A 301 en het opfrissen van de inkomhal van het gebouw E. De tweede categorie heeft betrekking op het aanpassen van het IRF-Ls in functie van het binnengehaalde Odysseusproject en de derde categorie op de nieuwbouw van de studentenresidentie (voor 100 studentenkamers, ten belope van ca. 4,8 miljoen euro). De vierde categorie behelst het verhogen van de brandveiligheid in de studentenresidenties, en categorieën vijf en zes slaan op het groot onderhoud tot 2012 (dat nog niet werd uitgevoerd) en op het groot onderhoud tussen 2013-2028. Intussen is de herinrichting van het vaardigheids- en simulatiecentrum voor BW volop bezig, evenals die van het IRF. Daarnaast werd vanuit de KU Leuven ook geïnvesteerd in de aankoop van gebouwen. Het IICK-gebouw (Innovatie- en Incubatiecentrum Kortrijk), dat op de campus is gevestigd, werd ingekocht en het pand in de minister Tacklaan (nr. 17), dat aan Kulak zou worden geschonken, is volop in restauratie. In de toekomst kan hierdoor opnieuw aan het invoeren van een soort “guest-house” service worden gedacht. Er lopen ook gesprekken met de stad Kortrijk over het verhogen van de zichtbaarheid van Kulak in de binnenstad. Want wellicht moeten we onze aanwezigheid in de stad sterker manifesteren. Nu zijn in het centrum vooral de studenten uit de associatie Gent aanwezig. Anderzijds wil de stad de participatie van studenten aan het leven in de binnenstad verhogen. Dit zou dus in een win-winsituatie kunnen resulteren. In de loop van 2013-2014 opende de stad Kortrijk daartoe een denkpiste om een historisch pand in de binnenstad in erfpacht te geven. Daar zouden allerlei protocolaire en extracurriculaire activiteiten kunnen worden georganiseerd: verdediging van doctoraten, prestigieuze lezingen, bepaalde congressen en andere PAV-activiteiten. Daarvan is intussen niets in huis gekomen, mede omdat een en ander werd doorkruist door de verwerving van het historisch pand Bladelin in Brugge. Wellicht kunnen wij de KU Leuven/Kulakvisibiliteit in West-Vlaanderen ook in Brugge verhogen, door samen met de campus aldaar, analoge initiatieven te benutten, maar dit valt strikt genomen buiten de marges van voorliggend strategisch plan. Wat er wel binnen valt, is het streven naar verdere ontsluiting van de site van Hoog Kortrijk, ook en vooral wat de bereikbaarheid van de campus met het openbaar vervoer aangaat. Uit onderzoek aan de KU Leuven blijkt immers dat bereikbaarheid als factor bij de studiekeuze (lichtelijk) in ons nadeel speelt.20 In het recente verleden werden hiervoor door diverse studiebureaus projecten ontwikkeld, die tot nu toe weinig realiseerbaar bleken. Nochtans blijven wij met andere partners uit Hoog Kortrijk vragende partij: Barco, AZ Groeninge, Voka, IJKPUNT 50
Pagina 48
Xpo, Leiedal, Syntra West (waar de Kulak-geschiedenis nota bene begonnen is) en Vives. Vooral met laatstgenoemde partner willen we in de toekomst een speciale inspanning leveren om de campus van Kortrijk Zuid verder als een bolwerk van de associatie van de KU Leuven uit te bouwen. Het feit dat Vives intussen de zogenaamde Vlashoeve heeft verworven – één van de twee bruggenhoofden op de Etienne Sabbelaan tussen de hogeschool en de universiteit – biedt daartoe een uitstekende gelegenheid. Van hun kant werd alvast de bereidheid getoond om de uitbating van die accommodatie in samenwerking met Kulak te doen. Is het dan een hersenschim te denken dat de KU Leuven, in het licht van de associatie met Vives, het tweede bruggenhoofd – het RVT Lichtendal dat het OCMW binnenkort te koop stelt en dat tegen 2020 geheel ontruimd moet zijn – zou willen verwerven? Of laten we die kans om, ook fysiek, tot een beter geïntegreerd geheel van ca. 8000 studenten te komen zomaar aan onze neus voorbij gaan? Tot slot, maar niet in het minst, hoeft het geen betoog dat ook qua infrastructuur de banden met het AZ Groeninge beter kunnen worden aangehaald. De aanwezigheid van een splinternieuwe aula op het congrescentrum het Notenhof van de kliniek zelf biedt in dat verband tal van nieuwe perspectieven.
IJKPUNT 50
Pagina 49
3. MOGELIJKE BELEIDSOPTIES OP KORTE EN (MIDDEL)LANGE TERMIJN Uit het voorgaande moge voldoende duidelijk zijn geworden dat de campus Kulak voor de KU Leuven nog altijd een echte meerwaarde betekent. Kulak bezit niet alleen op zich, als academische campus binnen de educatieve ruimte van de KU Leuven, velerlei troeven, maar is binnen dat geheel ook essentieel voor de rekrutering van West-Vlaamse studenten. Dat bleek trouwens ook uit onderzoek over de studenteninstroom aan de KU Leuven zelf, waaruit we hier in Figuur 23 divers illustratiemateriaal hebben overgenomen.21 Op 100 nieuwe starters aan de KU Leuven kwamen in september 2012 er nagenoeg 13 uit West-Vlaanderen. Nagenoeg 7 op de 10 startten daarbij hun opleiding aan Kulak (en van de 3 die rechtstreeks naar Leuven gingen mag men aannemen dat er daar zeker 1 à 2 bij zijn die Kortrijk passeren omdat hun studiekeuze er niet kan worden gevolgd). Koppelt men daaraan de uitkomsten van het Leuvense imagoonderzoek uit 2012, waarin werd geconstateerd dat West-Vlaamse aspirant-studenten eerder in Gent wensen te studeren (4.06 op een vijfpuntenschaal) dan in Leuven (3.17 op dezelfde vijfpuntenschaal), dan ziet men dat Kortrijk inderdaad als ideale buffer tegen die trend optreedt. Immers Kortrijk behaalt bij de West-Vlaamse 18-jarigen op diezelfde vijfpuntenschaal een aantrekkingskracht van 3.45 (en Brugge 3.29), wat zich uiteindelijk in het midden tussen de voorkeuren voor Gent en Leuven situeert. Figuur 23a+b+c: Kaarten en Grafiek betreffende het aandeel nieuwe starters of generatiestudenten per provincie, campus en/of universiteiten in 2012
IJKPUNT 50
Pagina 50
IJKPUNT 50
Pagina 51
Follow-up onderzoek22 voor het voorbije academiejaar 2013-2014 levert een interessante vergelijkingsbasis op, omdat die niet alleen kan informeren over de meest recente ontwikkeling, maar evenzeer over het effect van de nieuwe situatie, met name de integratie van de toenmalige “Kulab” (campus Brugge en technologiecampus Oostende) in het KU Leuven verhaal. Uit dat follow-up onderzoek leren we alvast dat Kulak in 2013 instond voor 7,6% van het aantal nieuwe starters, terwijl dat aandeel in Oostende 0,9% en in Brugge 0,6% was. Dat alles deed het marktaandeel van generatiestudenten van de KU Leuven in West-Vlaanderen stijgen tot ongeveer 32%, terwijl omgekeerd het aandeel nieuwe starters uit West-Vlaanderen binnen de KU Leuven tot bijna 14% toenam (Figuur 24a+b+c). Figuur 24a+b+c: Kaarten betreffende het aandeel nieuwe starters en/of generatiestudenten per provincie, campus en universiteit
IJKPUNT 50
Pagina 52
In de toekomst zal het zaak zijn om het strategisch belang van Kortrijk (en uiteraard ook van Brugge/Oostende) verder als een win-winsituatie met Leuven te blijven uitspelen. Zo niet zal, door de uitdrukkelijke expansie- en aanwezigheidspolitiek van de Universiteit Gent in de richting van het Westen, de West-Vlaamse aanwezigheid in Leuven, gaandeweg dalen (vermoedelijk tot dicht bij het niveau van Oost-Vlaanderen; in 2012 maar goed voor 3.5% van de Leuvense starters). Uit hetzelfde onderzoek (zie Figuur 23c) was trouwens gebleken dat het marktaandeel van de KU Leuven in de generatiestudenten van West-Vlaanderen met iets meer IJKPUNT 50
Pagina 53
dan 2% was gedaald ten aanzien van het jaar ervoor. En daarmee doemt voor Leuven onvermijdelijk opnieuw het spookbeeld op van een “Hagelandse” universiteit, althans inzake rekrutering. Hoe dat angstbeeld van wijlen rector De Somer moet worden afgewend, is natuurlijk moeilijk te zeggen, vermits meerdere factoren (zoals de evolutie van het keuzegedrag van ons doelpubliek) niet altijd even gemakkelijk te voorspellen zijn. Maar een sterke verankering van het “multicampusmodel in Vlaanderen” lijkt ons een redelijke keuze. Of deze verankering uiteindelijk haalbaar zal zijn, zal van tal van gezamenlijke en universiteitsbrede KU Leuven-beslissingen, operationaliseringen én dito investeringen afhangen. In dit derde hoofdstuk proberen we dan ook kort op te sommen wat we, vanuit het perspectief van Kulak, als mogelijke opportuniteiten aanzien. Deze hoeven uiteraard niet als één pakket te worden beschouwd, goedgekeurd of aangenomen. Zoals eerder uitgelegd is dit beleidsplan vooral opgevat als een soort visietekst, een kader van waaruit naar de toekomst toe kan worden gewerkt. Daarom proberen we ook telkens aan te geven wat er op eerder korte (in de komende beleidsperiode), middellange (tussen de vijf en de tien jaar) of lange termijn (na 2025) zou kunnen worden gerealiseerd. Sommige van de voorgestelde zaken zullen allicht ambitieus, of mogelijk utopisch klinken, maar het is onze vaste overtuiging dat het regionale perspectief nog beter dan voorheen in het beleid van de KU Leuven moet worden betrokken en uitgewerkt. Zoals werd aangetoond in het eerste hoofdstuk zijn de uitdagingen voor Kulak niet min. Vanuit Kulak zelf willen wij die uitdagingen tegemoet kunnen treden met een positief verhaal, wat in tijden van aangekondigde besparingen echt niet evident is. Vanzelfsprekend ontslaat ons dat niet van de moeilijke vraag naar rationalisatie, maar die is, wat ons betreft, voorlopig niet aan de orde. Volgens ons worden mogelijke krimpscenario’s het best voor een aantal jaren opgeborgen, wat niet wil zeggen dat we geen rekening moeten houden met vigerende rationalisatienormen. Het tegendeel is waar, maar we krijgen graag wat meer respijt om de momenteel moeilijker liggende opleidingsprogramma’s op creatieve wijze te kunnen revitaliseren. Dat is zeker zo bij taal- en letterkunde (waar de uitbreiding naar toegepaste taalkunde een nieuw doelpubliek kan aanboren) en ook bij de decretaal gehandicapte opleiding onderwijskunde (die door de decreetgever buiten het studiedomein PPW werd gedefinieerd!). Toch is de momentele winst aan nieuwe studenten daar een goed teken. Meer nog dan vroeger moet daar worden ingezet op het aantrekken van schakelstudenten, want er is duidelijk een markt voor. Overigens moet men zich realiseren dat krimpscenario’s zoveel collateral damage zullen veroorzaken, dat ze ook tot in Leuven voelbaar zal zijn. Studenten kiezen gewoonlijk in functie van wat broers, zussen, vrienden, vriendinnen en… sterfiguren uit de klas kiezen of hebben gekozen. Hoe groter ons aanbod, hoe groter de winst. Zo simpel is dat. Bovendien bewijzen de boven aangehaalde cijfers dat Kulak, ondanks de negatieve demografische evolutie, waaraan uiteraard niet te ontsnappen valt, in het voorbije decennium toch vrijwel constant relatieve groei heeft weten te creëren. De vele inspanningen van het personeel zijn niet nodeloos geweest. Maar misschien blijft het wijselijk deze wervingsdruk in de toekomst wat te laten afnemen, zeker bij het ZAP. Daarom willen we, binnen de onze extra toegekende beleidsruimte, via het campusrectoraat blijven inzetten op PR. IJKPUNT 50
Pagina 54
In feite wordt de campus Kulak op vandaag geconfronteerd met een merkwaardige paradox. Door de omgeving (netwerken en stakeholders) wordt hij steeds meer en quasi uitsluitend aangesproken op de onderzoekstaak – de kennisproductie. Historisch echter lag de hoofdopdracht en aanvankelijk bijna uitsluitende taak van Kulak in het kandidatuuronderwijs (wat in de beeldvorming daarover tot allerlei stereotypen leidde, zoals “veredeld college”, “wijkschooltje van Leuven”, “zieltjeswinnerij” e.d.). Ook al heeft de campus deze stereotypie – mocht ze ooit de werkelijkheid hebben benaderd – al lang achter zich gelaten, toch blijft er hier een zekere spanning overeind. Tussen de kennis die we produceren in het onderzoek en de leerstof die we onderwijzen in de bacheloropleiding gaapt er immers een vaak grote kloof, die in de moederuniversiteit zowel als op geïntegreerde campussen gemakkelijker te overbruggen is via bestaande master- en master-na-masteropleidingen. In principe zou die aansluiting kunnen worden bewerkstelligd door de inrichting van enkele nichegerichte masters of master-na-masters (geen generieke, maar zeer specifieke) die correleren met marktgerichte vragen van de netwerkpartners in de regio. Zelfs in een land dat slechts een voorschoot groot is, blijkt er zoiets te bestaan als een kleinschalige brain drain, want voor een aantal universitaire knelpuntberoepen vindt men in Zuid-West-Vlaanderen gewoon geen afgestudeerden… Maar in de realiteit van vandaag is de uitwerking van zo’n idee zo goed als uitgesloten. Er is niet alleen de decretale context die de inrichting van masters te Kortrijk verbiedt, er zijn bovendien afspraken met andere universiteiten om een moratorium in acht te nemen wat aanvragen voor de oprichting van nieuwe opleidingen betreft. Overigens moet er voor iedere nieuw op te richten master een bestaande worden geschrapt. En hoeft het te worden herhaald dat in tijden van besparing uitbreiding van het aanbod niet op de agenda staat, om nog maar te zwijgen over de kwalijke effecten van verdere proliferatie van het hoger onderwijs en het verder aanwakkeren van de expansiedrang van sommige andere universiteiten. Het ligt dan ook voor de hand dat verdere samenwerking met de bestaande masteropleiding (en master-na-master) in Oostende/Brugge is aangewezen. Tegelijkertijd kan worden onderzocht in hoeverre de twee nu bestaande en goed draaiende postgraduaten van het PUC (integrale productontwikkeling en vastgoedkunde) verder kunnen worden uitgewerkt door bijkomende optiepakketten (b.v. onderzoekswerk) te voorzien (als aanvulling op de bestaande postgraduaten en als voorzichtige stap naar mogelijke manama’s). Daardoor zou tegelijk voor een zijinstroom van elders afgestuurde bachelors en masters kunnen worden gezorgd (wat dan weer als tegengif voor een voortschrijdende regionalisering van de instroom zou kunnen dienen). Maar dat alles is, zoals gezegd, in tijden van besparing niet evident. Vandaar dat we, wat leertrajecten betreft, ook en vooral willen blijven inzetten op goede aansluitingsroutes met Leuven zelf. Voor de individuele student die het vaak na enkele jaren te Kortrijk voor bekeken houdt, is dat een dubbele winst. Op die wijze vallen immers de voordelen van een “kleine” en van een “grote” campus binnen het vormingsproces van de student gemakkelijk te combineren. Deze in complementariteit blijven uitspelen is wellicht een zorg die in het licht van het recente multicampusmodel hernieuwde aandacht verdient. Hoe dan ook, het idee om onderzoek en onderwijs op de campus Kulak beter op elkaar af te stemmen, biedt een handige kapstok om er een aantal mogelijke prioriteiten voor de toekomstige ontwikkeling van Kulak aan op te hangen. Vertrekkende van het onderzoek en de IJKPUNT 50
Pagina 55
daaraan gekoppelde doctoraatsopleiding kunnen we er, wat ons betreft, volgende reeks uit afleiden. De nummering ervan suggereert dan ook niet zozeer een hiërarchische, dan wel een conceptuele rangschikking: (1) Investeren in hoogwaardig onderzoek is voor de KU Leuven in West-Vlaanderen de hoogste prioriteit. Zulks moet in nauwe samenwerking met de lokale stakeholders gebeuren, mede gelet op eventuele cofinanciering, en in onderlinge afspraak met de Leuvense groepen en departementen (wat W&T en BW betreft) en faculteiten (wat HW betreft). Tegelijk dient de opbouw van eigen fondsen (onder meer via sponsoring), aangevat door het Bestuurscomité, te worden voortgezet en onze onderzoekers dienen te worden aangemoedigd en ondersteund om via de geëigende kanalen competitieve financiering binnen te halen (kortetermijndoelstellingen). Speciale aandacht moet worden geschonken aan de administratieve ondersteuning en coaching van aanvragen voor onderzoeksprojecten bij de diverse financieringsmechanismen, vooral inzake “research to region”. De net aangestelde onderzoeks- en valorisatiemanager heeft een belangrijke rol in deze (korte-, maar ook middellange- en zelfs langetermijndoelstelling); (2) In overleg met de lokale stakeholders, de betrokken groepen (en departementen) van de KU Leuven zouden we een aantal specifieke onderzoeksspeerpunten nog verder willen uitbouwen. Bijvoorbeeld: met de complementariteit van de Technologiecampus Oostende (onderzoek naar polymeerverwerking), Campus Kulak Kortrijk (fundamenteel polymeeronderzoek) en VKC-CentexBel (dienstverlening + onderzoek naar smeltverwerking van polymeren; gelegen naast de Kulak), zou een “Polymer Centre of Excellence” kunnen worden uitgebouwd. Gezien meer dan 25% van de Vlaamse polymeerverwerking in Midden- en ZuidWest-Vlaanderen gelegen is en gezien de locatie van VKC-Centexbel naast de Kulak, lijkt het verder uitbouwen van een dergelijk onderzoeksspeerpunt een echte opportuniteit. Ook de provincie West-Vlaanderen heeft via de Fabrieken van de Toekomst duidelijk laten doorschijnen dat materiaalonderzoek met een focus op polymeren een topprioriteit is (kortetermijndoelstelling). (3) Blijvend stimuleren van zulk onderzoek en de valorisatie ervan in (zoveel als mogelijk interdisciplinaire) en (zoveel als mogelijk vak- en eventueel groepsoverschrijdende) onderzoeksseminaries (die kunnen meetellen voor de individuele doctoraatsopleiding) is voor Kulak een zeer centrale doelstelling op korte termijn. In dat verband leeft op de campus zelfs de ambitie om, ook in functie van de samenwerking met buitenlandse partners in de Eurometropool, een soort “doctoral space” te kunnen ontwikkelen (zonder uiteraard de zinvolle relaties met de Leuvense “doctoral schools” te willen doorknippen). Deze kan op het logistieke en inhoudelijke vlak als ontmoetingsplatform voor interdisciplinair, interregionaal en zelfs groepsoverschrijdend onderzoek een belangrijke meerwaarde betekenen. Een manifest voordeel zou erin kunnen bestaan dat ook externe onderzoekers uit de regio (b.v. artsen uit AZ Groeninge, waar die vraag expliciet aan de orde was) kunnen worden begeleid naar een doctoraat op thesis (is kortetermijndoelstelling); tegelijk zou de doctorale ruimte ook moeten dienen voor een betere opvang van het IJKPUNT 50
Pagina 56
(4)
(5)
(6)
(7)
hand om hand toenemend aantal buitenlandse doctorandi, enerzijds door het bieden van concrete hulp in de administratieve processen die hoofdzakelijk vanuit Leuven worden aangestuurd, anderzijds door het creëren van een thuisgevoel. Concrete vraag tot het laten meetellen van de aan Kulak geregistreerde doctoraatsstudenten in de studentenaantallen van Kulak. Dat hoeft geen implicaties te hebben op de huidige regeling voor de interne financiering van de groepen en hun doctoral schools in Leuven. Maar het leidt wel tot een erkenning van de inspanningen die in verband met het doctoraatsonderzoek op de campus Kulak worden geleverd en maakt ook wat dat betreft de groei in de studentenpopulatie voor de buitenwereld zichtbaar, wat niet alleen principieel maar ook pragmatisch belang heeft in de imagovorming over Kulak (kortetermijndoelstelling); Bovenstaande beleidsopties impliceren sowieso een nauwe samenwerking met de technologiecampus Oostende en Campus Brugge. Zonder daarbij een integratie van de campussen te beogen, moet het toch duidelijk zijn dat veel logistieke ondersteuning kan worden en ook effectief wordt geboden vanuit Kortrijk naar het noorden van de provincie toe. Dit is zeker zo op gebied van onderzoek. Onze onderzoekscoördinator treedt ook in die functie op voor de andere twee WestVlaamse campussen. Dat kan ook inzake algemeen beleid, maar ook op andere gebieden zoals de postacademische vorming (zie item 10). Nu al werken Directiecomité en Bestuurscomité onder één noemer, terwijl het PUC soms logistieke ondersteuning biedt voor activiteiten op de noordelijke campussen in de provincie. De samenwerking in het kader van een “pool” West van de integratie mag voor ons part worden geaccelereerd (kortetermijndoelstelling). Ook de inhoudelijke samenwerking met de technologiecampus Gent dient vanuit dat perspectief bekeken en aangemoedigd te worden, niet alleen op het vlak van onderzoek, maar zo mogelijk ook op het vlak van onderwijs (b.v. uitwisseling van docenten en mogelijke opleidingsonderdelen, al dan niet in afstandsonderwijs) (kortetermijndoelstelling); Verbreding en vervollediging van de academische bacheloropleiding dient in die “pool” West-Vlaanderen verder te worden nagestreefd (mogelijk niet alleen in Kortrijk, maar ook in Brugge) (kortetermijndoelstelling). Daarvoor bestaat de decretale mogelijkheid nu al. Het aandeel van West-Vlamingen binnen de KU Leuven zou op korte termijn opnieuw moeten kunnen stijgen tot ca. 20% (i.p.v. de huidige 13%). Daarom is het ook nodig om voor de thans lopende experimenten voor het derde jaar een structurele financiering vanuit de eerste geldstroom te voorzien wanneer de huidige financiering (met eigen middelen) afloopt. Aansluitend daarbij, maar ook los daarvan, dient blijvend te worden ingezet op de ontwikkeling van een eigen onderwijsconcept, mogelijk ook gedacht als alternatief voor opleidingen met grote groepen (kortetermijndoelstelling). Het idee om Kulak ook als een “proeftuin” voor onderwijsontwikkelingen aan de KU Leuven in te schakelen verdient dan ook aanbeveling. De uit te proberen vormen van onderwijsvernieuwing zouden enerzijds kunnen aansluiten bij de pedagogische en didactische expertise die in diverse faculteiten en onderzoekscentra op de campus is verworven (technisch, met ICT b.v., maar ook vakdidactisch, en algemeen pedagogisch en didactisch). De onderwijsondersteunende diensten kunnen hier een
IJKPUNT 50
Pagina 57
belangrijke rol in spelen en tevens centrale middelen voor de uitbouw ervan helpen aantrekken (kortetermijndoelstelling). (8) Unieke projecten in verband met werkstudenten, zoals in de Rechten, dienen in dat verband te worden gecontinueerd en ondersteund. Ze tonen niet alleen aan dat er een concrete markt voor is, maar tevens dat verdere regionalisering via unieke programma’s concreet kan worden doorbroken (middellangeen langetermijndoelstelling). Van de inschrijvingen voor het academiejaar 2012-2013 kwam voor dat programma slechts de helft van de studenten uit West-Vlaanderen; (9) Vanuit die expertise dient ook een brug te worden geslagen naar de specifieke lerarenopleiding (SLO) en dienen de banden met de netwerken daarrond (CVO’s b.v., maar ook vormingsnetwerken zoals Eekhoutcentrum) verder te worden aangehaald (kortetermijndoelstelling). In datzelfde verband dient ook te worden onderzocht in hoeverre Kulak, in samenwerking met de CVO’s, kan meehelpen aan de realisatie van opleidingsonderdelen binnen de specifieke lerarenopleiding in de diverse faculteiten (ook gedacht als educatieve master) – op korte termijn zijn mogelijk “experimenten” denkbaar op het gebied van Letteren en PPW. (10) De universitaire permanente vorming op de campus dient verder ondersteund en uitgewerkt te worden. Kulak moet, wat het universitaire aanbod betreft, de draaischijf worden van West-Vlaamse extra-curriculaire activiteit en moet daarom ook de samenwerking ter zake met de campussen in Brugge en in Oostende kunnen trekken en coördineren (korte en middellange-termijndoelstelling); (11) Voor het ondersteunen van het academisch onderwijs- en vormingsaanbod is er in alle groepen nood aan bijkomende RE. Het zou de moeite lonen om bij de eventuele toekenning van groeipadmandaten in de komende jaren een billijke verdeling te voorzien, waarbij ook rekening wordt gehouden met de specifieke noden van Kulak (kortetermijndoelstelling). Bij de in het vooruitzicht gestelde evaluatie van de onderwijsexperimenten met derde bachelor (ten laatste in 2017) dient het mechanisme van financiering van de campus en de enveloppe van rekeneenheden mee in beeld te worden gebracht. Deze evaluatie moet in de komende academiejaren binnen de beleidsorganen van Kulak dringend worden voorbereid, zodat ter zake een gesprek met de centrale beleidsorganen in Leuven op gang kan komen. (12) Voor de invulling van de klinisch georiënteerde leeropdrachten in BW is er nood aan structurele samenwerking met AZ Groeninge, ook wat de aanstelling en het functioneren van nieuwe ZAP-leden betreft (kortetermijndoelstelling); (13) Kulak moet op technisch, materieel en infrastructureel vlak de samenwerkingsverbanden met de partnerhogeschool Vives blijven cultiveren, zodat de site een herkenbare en grootschaligere associatiecampus wordt van de KU Leuven (met een groeipotentieel tot ca. 10.000 studenten), met respect voor het verschil van eenieders identiteit en opleidingen, die best inhoudelijk niet met elkaar worden vermengd (kortetermijndoelstelling). In die zin kan Kulak een voorbeeld zijn voor én een voortrekkersrol hebben in het Leuvense associatie- en/of integratieverhaal. Het verwerven van RVT Lichtendal, via de KU Leuven, vormt in dat kader een nastrevenswaardig doel (op korte termijn). IJKPUNT 50
Pagina 58
(14) Bij de overheid moet er worden op aangedrongen om effectief werk te maken van de ontsluiting van Hoog Kortrijk en tegelijk moet ook de bereikbaarheid van de stad Kortrijk in het algemeen worden verbeterd. Het openbaar vervoer en vooral de treinverbindingen met de Westhoek, het midden van de provincie en de streek rond Brugge, zowel als de Kust zouden op middellange termijn moeten worden geoptimaliseerd (middellange- en langetermijndoelstelling). (15) Het 50-jarig jubileum van Kulak dient op een verstandige, maar ook handige manier te worden aangepakt om enerzijds de Kulak-identiteit in de regio verder op te bouwen en om anderzijds de alumniwerking nieuw leven in te blazen. Tegelijk kan daar een nieuwe vorm van fondsenwerving (Kulak-sympathisanten) aan worden gekoppeld (kortetermijndoelstelling). (16) Dat alles veronderstelt, tot slot maar niet in het minst, een hechte verankering van Kulak in het Leuvense bestuursmodel, zodat de permanente dialoog tussen de academische campus en de moederuniversiteit nog wordt geoptimaliseerd. In dat verband pleiten wij voor het handhaven van een vicerector gelieerd aan Kulak (en medeverantwoordelijk voor de andere West-Vlaamse campussen) die niet alleen als ambassadeur van de KU Leuven in de provincie moet optreden maar die evenzeer het beleid van de KU Leuven effectief mee kan helpen vorm geven. Tegelijk pleiten wij voor een rechtstreekse vertegenwoordiging en/of aansprekingspunt van het Directiecomité in het bestuur van de groepen en faculteiten. Debat en dialoog zijn niet alleen de motor van de democratie, maar ook van elke volwaardige universiteit. Zoals een collega uit Cambridge vorig jaar op één van onze onderzoeksseminaries getuigde: “Universities began as conversations. Changing lives through conversations is perhaps the best way to describe the purpose of a university, and the role of the university professor”.23
1.
2.
3. 4. 5.
6.
Eindnoten Zie b.v. RESOC Zuid-West-Vlaanderen, Maak het in Zuid-West-Vlaanderen. Memorandum. Prioriteiten voor Zuid-West-Vlaanderen naar aanleiding van de verkiezingen van 25 mei 2014. (s.l., 2014), pt. 3. Volgende tijdspad wordt daarbij aangehouden: bespreking op GeBu 21/10/14 (intussen goedgekeurd); decanenoverleg op 17/10/14; op AR 25/11/14 en RvB 25/11/14. http://www.kuleuven-kulak.be/nl/over-kulak/50jaarKulak http://www.voka.be/west-vlaanderen/nieuws/2014/1/west-vlaanderen-zat-vorig-jaarin-de-hoek-waar-de-economische-klappen-vielen/ Genoemd naar de toenmalige gouverneur Paul Breyne, die er de geestelijke vader van was: Voor een kennisgedreven toekomst voor West-Vlaanderen: visie op de uitbouw van het hoger onderwijs en het onderzoek in de provincie. Concepten voor een plan op middellange termijn (2009-2014). Brugge: WES, 2008. Zie b.v. P. Fannes, B. Vranckx, F. Simon & M. Depaepe, Een kwarteeuw onderwijs in eigen beheer. Het Vlaamse onderwijsbeleid, 1988-2013. Leuven/Den Haag: Acco, 2013.
IJKPUNT 50
Pagina 59
7. Zie de desbetreffende slide. 8. www.ugent.be/ea/nl/voor-studenten/ritswegen/ritsweg-kulak-fea.htm. 9. zie o.m. http://www.westvlaanderen.be/ondernemen/economieenstreekontwikkeling/documents/westdeal_20132018.pdf 10. Zie het interview in en de cover van Ondernemers, XXI,20 (dec. 2013) 14 e.v. 11. Hier werd een correctie doorgevoerd voor BW: Top 20% IT gecorrigeerd voor affiliatie van Simon De Meyer (was W&T t.e.m. 2013). 12. Waarvan de meest recente: Middelennota Kulak Nota Gebu, nr. 855 van 15 mei 2012. 13. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (goedgekeurd op 04/04/2003 en laatst gewijzigd op 19/07/2013), artikel 27, paragraaf 2. Zie: http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13425 14. http://www.kuleuven.be/toekomstigestudenten/studievoortgang.html. 15. http://www.kuleuven-kulak.be/nl/over-kulak/internationaal/metropoleuniversiteit/demetropole-universiteit; http://www.interreg-fwvl.eu/nl/prj/179.html 16. http://www.kuleuven-kulak.be/nl/faculteiten/letteren/com-psw/tweespraak 17. Voor een kritische beschouwing in dat verband, zie M. Depaepe, Dazzling Statistics? On the university expansion in Flanders and the need for research into the history of education that transcends quantifying sociology, in: P. Smeyers & M. Depaepe (ed.), Educational Research: The Ethics and Aesthetics of Statistics (Dordrecht, Springer, 2010) (Educational Research, 5) 27-42. 18. Vgl. de studie besteld door de Stad Kortrijk – Directie Burger en Welzijn bij de toenmalige Katho, expertisecentrum maatschappelijke veiligheid: Studieloopbaan bij allochtone jongeren in het hoger en universitair onderwijs (Kortrijk, s.d. [2010?]). 19. Nota met kenmerk TD/046.850 dd. 06-11-2013 en titel: Overzicht investeringsprojecten (incl. Groot Onderhoud) KU Leuven Campus Kulak. 20. Conclusies studiekeuzeonderzoek 2012 (Leuven, Dienst Communicatie van de KU Leuven, 2013) 29. 21. D. Smedts, M. Beullens, K. De Wit, S. Vandermot, T. Baelmans & L. Melis, De studenteninstroom aan de KU Leuven. Anno 2012-2013 (Leuven, [2013]) 9, 12 & 41. 22. D. Smedts, M. Beullens, K. De Wit, S. Vandermot, R. Gosselink & D. Pollefeyt, De studenteninstroom aan de KU Leuven. Anno 2013-2014(Leuven, [2014]) 3, 6 & 40. 23. D. Bridges, Conversation – in the construction and representation of research, in: P. Smeyers & M. Depaepe, (Eds.). (2013). Educational Research: Material Culture and Its Representation. (Cham/Heidelberg/New York/Dordrecht & London, 2014) 206.
IJKPUNT 50
Pagina 60
IJKPUNT 50
Pagina 61
IJKPUNT 50
Pagina 62