“Praktische zaken, dat doet Jeugdzorg toch ook?”
HULPVERLENERS MAGAZINE
BOEKRECENSIE Vier boeken op het gebied van organisatie en management
MANAGEMENT De visie op management in zorg en welzijn
PARTICULIERE INITIATIEVEN Nieuws over een particulier en spraakmakend initiatief
Krachtig, effectief en helemaal in
Ondersteuning aan huis Een nieuwe hype?
colofon REDACTIE Hanzehogeschool Groningen
Postbus 30030 9700 RM Groningen www. helo.hanze.nl
REDACTIELEDEN Gerlieze van Pijkeren Hester Salverda Jamila Aharouil Marleen Wever
JEUGDZORG MAGAZINE
Fotografie cover: Gerard Plaggenmarsch Productie: Hester Salverda Gerlieze van Pijkeren Jamila Aharouil Marleen Wever
Telefoon: 050 59 555 55 Zernikeplein 23 9747 AS Groningen
UITGEVER Hanze Hogeschool Groningen
VERANTWOORDELIJK UITGEVER Mare Sliedrecht
BEZORGINFORMATIE Op zaterdag: Voor 10.00 uur: Jeugdzorg magazine
LEZERSSERVICE Opgave abonnementen, verhuizingen en vakantieregelingen. Maandag t/m vrijdag: 08.00-16.45 uur Telefoon: 050 59 555 55 Zaterdag: 10.00-16.45 uur Nabezorging kan als u vóór 11.00 uur belt. Telefoon: 050 59 555 55 Klachten en nabezorging Maandag t/m vrijdag: 08:00-16:45 uur
inhoud Redactionele inleiding
3
Theorie en Praktijk… de nieuwe modulen Column
4
8
9 Hulp aan huis versus woongroepen 11 Hulp aan huis in de media 12 Je kunt nog kiezen ook 13 Een chat met de Provinciale Staten 15 Gewoon goed hulpverlenen 18 Multicultureel hulpverlenen 20 Hulp aan huis bij onze Oosterburen 21 Huh, wat zeg je? De WMO? Geen idee!
23 4 managementboeken voor u gerecenseerd 25 Jeugdzorg ruilen voor particuliere initiatieven
2
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
Redactionele inleiding Deze keer een management special. Als manager heb je te maken met veranderingen, vernieuwingen. Er wordt verwacht dat je hierop inspeelt. Soms is het een mogen, soms is het een moeten. Waar leg je de accenten? Er zijn tal van boeken die inzicht geven in manieren van managen. De oplossingsgerichte bejegening is op dit moment een populaire vorm. De kracht van eenvoud, spreken in termen van aanwezigheid in plaats van afwezigheid, gericht op wat goed gaat. Het oplossingsgerichte wordt niet alleen op management niveau beoefend. In de dagelijkse praktijk van de hulpverlening wordt het steeds meer een feit. Is dit nu weer een nieuwe hype? Wij zijn van mening dat je het zo zou kunnen noemen, maar dan wel een positieve hype. Als iedereen, dus ook politiek Nederland, oplossingsgericht zou gaan bejegenen…….. dan wordt wonen in Nederland een verademing, een blijvende fata morgana. Daar zijn we alleen nog niet. Het gaat in het Nederlandse hulpverleningsland niet allemaal van een leien dakje. Jeugdzorg staat bijna continu in de spotlight. Hulpverleners die gefaald hebben. We zijn het er mee eens dat er in de hulpverlening nog wel eens wat mis
gaat. Wat achteraf gezien niet nodig was geweest. Maar wat dacht u van de caseloads van hulpverleners. In de hulpverlening wordt ook al prestatiegericht gewerkt. Er moet een bepaald aantal gezinnen per jaar worden geholpen om geld te krijgen voor het volgende jaar. Straks krijg je als hulpverlener nog provisie als je in een jaar 20 gezinnen helpt. Gaat het nog wel om de kwaliteit of wordt het steeds meer kwantiteit in de hulpverlening.
Dit is iets waar wij ons echt zorgen om maken. Er is veel aandacht voor de hulpverlening, maar ook met de juiste intentie? In deze special aandacht voor nieuwe ontwikkelingen, politiek, media en misschien wel vergeten informatie. Doe uw voordeel met deze management special. Om u alvast te prikkelen. Wat denkt u? Stilstand betekent niet altijd achteruitgang. Vernieuwingen zijn nodig voor vooruitgang. Wat is er voor nodig om een ‘goed’ manager te worden? Je gaat het pas zien als je het doorhebt.
Hester Salverda
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
3
Theorie en Praktijk… de nieuwe modulen Op 1 januari 2005 is de nieuwe Wet op de Jeugdzorg ingegaan. In deze wet staat de cliënt en zijn hulpvraag centraal. Cliënten zijn kinderen en hun ouders, opvoeders die opgroei en opvoedingsproblemen hebben. Jamila Aharouil en Marleen Wever
De nieuwe Wet op de Jeugdzorg heeft als doel om de jeugdzorg samenhangend en vraaggericht te maken. Onder andere staat in deze wet opgenomen dat de zorg aan het kind zo dicht mogelijk bij het kind moet zijn, zo kort mogelijk moet duren en zo licht mogelijk moet zijn. Hier uit voortkomend zijn begeleidingsvormen als Hulp aan Huis tot stand gekomen. Hulp aan Huis biedt kinderen en jongeren in de leeftijd van 4 t/m 18 jaar en hun ouders thuis hulp aan. De aanleiding daarvoor kan heel verschillend zijn. Het kan gaan om opvoedingsproblemen of om problemen bij een van de kinderen. Uitgaande van het feit dat elk probleem zijn weerslag heeft op het hele gezin kan het goed zijn de problemen bij de bron aan te pakken: de thuissituatie. Nieuwe ambulante programma’s die deze vorm neerzetten zijn; Parent Management Training Oregon (PMTO), Functional Family Therapy (FFT) en Multi Systeem Therapie (MST). PMTO is een bewezen effectieve gezinsinterventie voor kinderen met ernstige gedragsproblemen van 4 tot 12 jaar. De opzet van deze training is het resultaat van tientallen jaren onderzoek en ontwikkeling door het Oregon Social Learning Centre in Oregon, Verenigde Staten. Deze training is bedoeld voor de ouders. Het uitgangspunt hierbij is dat de kinderen het meest leren van hun ouders. De ouders hebben de beste kansen het gedrag van hun kind bij te sturen en hun kind nieuw gedrag aan te leren. Het kind moet hiervoor (gedeeltelijk) thuis wonen.
4
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
Tijdens wekelijkse bijeenkomsten krijgen de ouders training, gedurende een uur, zonder de kinderen. Tijdens deze bijeenkomst bespreken de trainer en de ouders eerst hoe de afgelopen week gegaan is. Daarna wordt vooruitgekeken. De ouders leren nieuwe vaardigheden door deze uit te proberen en te oefenen. Aan het eind van de bijeenkomst wordt bedacht hoe zij hiermee thuis aan de slag kunnen. Tussen de 2 bijeenkomsten hebben de ouders en de trainer telefonisch contact met elkaar. De trainer is speciaal opgeleid om in gezinnen met kinderen met extreme gedragsproblemen bij de ouders te helpen een positieve verandering te bewerkstelligen. De negatieve spiraal tussen ouders en kind word verbroken en nieuwe problemen worden voorkomen. De training richt zich op het versterken van opvoedingsvaardigheden met betrekking tot de volgende 5 competenties: het geven van instructies, regels en grenzen stellen, monitoren, probleemoplossing en positieve betrokkenheid. De training is individueel en op maat gemaakt en duurt zolang als de ouders nodig hebben om zich de kernvaardigheden eigen te maken. Gemiddeld zijn dit 25 sessies. Rollenspellen en oefenen zijn de belangrijkste technieken om ouders deze vaardigheden te leren. De therapeutische aanpak van de trainer wordt gemeten en gevolgd met een speciaal daarvoor ontwikkeld meetinstrument en een intensief supervisiesysteem. Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat deze vorm van hulp op zowel het kind als ook de ouders een gunstig effect heeft.
In Nederland zijn op dit moment drie instellingen die PMTO aanbieden: De Bascule in Duivendrecht, Jeugdzorg Drenthe en Cardea/ Rivierduinen in Leiden. Bij zowel FFT als ook MST is er in het gezin sprake van jongeren met ernstige gedragsstoornissen. Hierbij valt te denken aan antisociaal gedrag en oppositioneel gedrag van de jongeren. Hierdoor is er sprake van veiligheidsrisico’s voor de jongere zelf en zijn of haar omgeving. Er is sprake van problematische gezinsrelaties en van opvoedingsonmacht bij de ouders. De gedragsproblemen staan in wisselwerking met psychische problemen of licht verstandelijke beperkingen. Jongeren met een IQ onder de 70, of in gezinnen waarin zedenproblemen een dominante rol spelen of waarin andere delicten eerst een gesloten opname vragen komen voor deze vorm niet in aanraking, zo ook wanneer der sprake is van een psychische stoornis waarbij eerst een opname in een kliniek noodzakelijk is. In deze gezinnen is een gezinsvoogd aanwezig en er is een machtiging voor een gesloten plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting. Het doel van FFT is het gezin motiveren om te komen tot het aanpakken van de oorzaken die tot het probleemgedrag leiden en het voorkomen van recidive. Bij MST is het doel gericht op het voorkomen of verkorten van een (her) plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting en op het vergroten van competenties die tot het eerste doel bij kunnen dragen van het gezin. De duur van beide vormen is 3 tot 6 maand. In deze tijd worden de gezinnen intensief begeleid. Bij FFT houd dit wekelijks is en bij MST komt de trainer 3 tot 5 keer per week bij het gezin thuis en is er veelvuldig telefonisch contact. FFT gaat er vanuit dat het hele gezin moet worden aangepakt om de problemen binnen het gezin in positieve richting te kunnen veranderen. MST gaat daarin nog een stap verder, want die neemt naast het gezin ook andere belangrijke netwerken van het gezin mee, als school, vrienden en de buurt enz. De aanpak moet de risicofactoren van het gezin reduceren en de beschermende factoren versterken.
Uit onderzoek is gebleken dat bij beide vormen de recidive wordt verminderd, het functioneren en opvoedingscompetenties verbeteren en er een afname is van uithuisplaatsingen. De programma’s worden nog steeds bij gewerkt door wetenschappelijke onderzoeken gecombineerd met klinische en ervaringskennis. De jongeren en ouders worden gevraagd vragenlijsten in te vullen vanaf hun eerste kennismakingsgesprek. Na de behandeling wordt hun medewerking gevraagd. In de behandeling van FFT wordt het hele gezin met de gezinsvoogd betrokken in het eerste gesprek. Er worden vragenlijsten afgenomen en gesprekken gevoerd en op basis daarvan word er een verbindend gezinsthema vastgesteld. Deze komt voort uit de risicofactoren en beschermende factoren die tijdens de gesprekken besproken zijn. Het verbindende gezinsthema vormt de basis van het zorgcontract en het hulpverleningsplan. De behandeling wordt dan in 3 fases opgedeeld. De eerste fase word verbindings-, motivatiefase genoemd. Hierin staat het reduceren van negativiteit, het ontdekken van moeilijkheden en het ontdekken van sterke kanten centraal. Als die dingen duidelijk zijn kan je over gaan naar de 2e fase die gedragsveranderingfase word genoemd. Hierin leren de gezinsleden concrete vaardigheden, zoals; onderhandelen, communiceren en conflictmanagement. Zij moeten leren problemen op te lossen door op een andere manier met elkaar om te gaan door afspraken te maken en zich aan deze afspraken te houden. Zij moeten leren irritaties niet tot woede op te laten lopen, maar al in een eerder stadium te bespreken. Tot slot is er de 3e fase, de generalisatie fase waarin gekeken word wat er al beter gaat, wat er nog beter kan en leert het gezin een terugval op te vangen. Bij MST worden de kindfactoren (eigenschappen van het kind) en de omgevingsfactoren aangepakt. Er word een hoge kwaliteit, laagdrempeligheid voor het gezin, sterke doelgerichtheid en een hoge mate van betrokkenheid van de therapeuten gewaarborgd.
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
5
De therapeut brengt met de ouders, de jongere de gezinsvoogd, schoolleiding e.a. alle problemen in kaart. Er word gekeken naar de stimulerende factoren voor deze problemen en naar factoren die deze problemen af kunnen remmen. In het zorgcontract en in het hulpverleningsplan worden duidelijke doelen opgesteld en meetbare uitkomsten. Op de specifieke problemen worden interventies ontwikkeld die aansluiten bij de behoeften van het gezin. Deze interventies zijn passend binnen of tussen de systemen voor het ontwikkelingsniveau van de jongere. Vroeger werden jongeren eerder uit huis geplaatst en opgevangen in gezinsvervangende tehuizen, of zo genaamde woongroepen voor moeilijk opvoedbare jongeren. Met de komst van deze nieuwe ambulante modules zou er een eind kunnen komen aan de hoeveelheid jongeren die in dit soort woongroepen opgenomen moeten worden en is de mogelijkheid dat meer jongeren thuis kunnen blijven veel groter. Voor meer informatie over PMTO kijk op www.pmto.nl. Voor meer informatie over FFT of MST kijk op www.jeugdzorgdrente.nl
Interview PMTO trainers:
Els Worst en Koos Rooseboom: PMTO is net een half jaar gestart in Nederland. Kunt u me wat vertellen over de beginfase van het project? In het begin was het wel erg spannend. We hebben 18 trainingen gehad waarvan ook in Amerika. Dat was natuurlijk wel heel leuk zo’n 10 daagse trip voor je werk naar Amerika. Daar zijn we getraind om het programma te kunnen aanbieden aan ouders. Wij zijn dan hen trainers. In het begin was het vooral wennen en zoeken naar een goede manier van overdracht naar ouders. De gezinnen zijn zeer meewerkend en welwillend. Dat maakt de samenwerking een stuk aangenamer dan als het anders zou zijn.
6
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
Het programma is zeer gestructureerd en stapsgewijs neergezet, het is dus van belang dat het gezin past bij het programma en niet dat het programma zich aanpast bij het gezin. Dat is natuurlijk in het begin nog een beetje aftasten. Het is puur gericht op de opvoedingssituatie en alle andere privézaken van ouders en het gezin moeten tijdens de training opzij worden gezet. Dit is voor sommige ouders wel lastig maar tot nu toe is het wel gelukt. Hoe is er op het project gereageerd door de doelgroep. Met veel enthousiasme, ouders vonden het leuk en spannend om de eersten te zijn die met het project startten. En waren net als de verse trainers nieuwsgierig naar de uitkomst. Ouders doen mee op vrijwillige basis en zijn daarom zeer meewerkend. PMTO is een van de best onderzochte interventies in de Verenigde Staten. Onderzoek toont aan dat deze interventie effectief is. Kunt u vertellen of het in Nederland tot nu ook effectief is. De trainers geven aan het zeer effectief te vinden, het programma is tot in het detail uitgezet en de opdrachten beginnen bij de meest kleine opvoedsituatie . De mate van effectiviteit wordt getest door de testen die de ouders invullen. Te noemen: de CBCL( gedragsvragenlijst) en de NOSI ( een stresslijst) die ouders aan het begin van de training invullen en aan het einde van de training. Uit deze testen blijkt dat de ouders duidelijke gedragsverandering zien bij zowel zichzelf als bij hun kinderen. En als gevolg daarvan ook de stress afneemt. De training bestaat uit 1 uur per week een sessie met ouders waarin opvoedsituatie door middel van rollenspel wordt nagebootst. Aan de hand van de problemen die de ouders daarin tegenkomen wordt een thuisopdracht meegegeven. Deze opdracht wordt dan geoefend voordat ouders vertrekken. Als het nodig is is er ook nog 1 keer in de week een belmoment waarin met de ouders wordt geëvalueerd hoe het gaat en kunnen er nog adviezen worden gegeven. Zijn er ook keerzijden aan het aanbod? Wat zou u nog willen veranderen of verbeteren? Tot nu toe is het team niet veel tegen gekomen wat ze zouden willen veranderen of verbeteren. Het enige wat een beetje is veranderd of verbeterd waren de
thuisopdrachten die de ouders meekregen. Het programma is vanuit het engels vertaald naar het Nederlands, waardoor sommige zinnen niet overeen kwamen met hoe wij het in het Nederlands zeggen. Een voorbeeld daarvan is dat de Engelsen achter elke zin,” please” zeggen. In het Nederlands komt een instructie niet duidelijk over als je achter elke zin alstublieft moet zeggen. Dit is dan een klein voorbeeldje wat dan aangepast wordt. Verder zijn ze zeer tevreden over het programma. Het is goed ontvangen door de doelgroep en het programma is effectief. Bovendien is het leuk en uitdagend om ermee aan het werk te zijn. Wat duidelijk af te lezen is aan hun gezichten en spontane antwoorden. Wat vergt zo’n nieuwe ontwikkelingen voor een team en de werker? Het is natuurlijk een hele omschakeling, de opleiding was pittig en niet in het Nederlands. We zijn heel actief bezig geweest en nog steeds om de nieuwe methodiek eigen te maken. De trainers hebben beide veel ervaring in hulp aan huis maar dit is toch weer heel wat anders. We hebben andere ideeën moeten loslaten. Een hele omschakeling dus. Dit vergt toch een mate van flexibiliteit en je moet er als professional ook open voor staan. We vergaderen elke week. In deze vergaderingen geven we elkaar feedback aan de hand van de dvd’s die we kijken van elkaars trainingen. We leren dus veel van elkaar en moeten het dan ook van elkaar hebben. Dit is wel heel prettig. We kunnen op elkaar terugvallen. En dit vinden ze toch wel belangrijk met zo’n nieuw project. En wat betekent dit voor de hele instelling? De directeur is iemand die erg vooruitstrevend is en wil blijven groeien. Nieuwe projecten worden daarom op de handen gedragen. Hij springt bovenop nieuwe ontwikkelingen en wil de eerste zijn die het in huis haalt en uitvoert. Door op de hoogte te blijven van de nieuwe ontwikkelingen en de nieuwe modules die aangeboden kunnen worden blijft de instelling bij de tijd. De directeur zorg voor veel publiciteit en wil daardoor het aanbod bekend maken voor iedereen die het nodig heeft. Voor de instelling
betekent dit dat we steeds groter kunnen worden door de stroom van klanten die op ons aanbod afkomen. Wat zijn jullie verwachtingen in de toekomst? In de toekomst verwachten de trainers dat het project gaat groeien. De derde groep PMTO is al gestart met de trainingen en zullen binnenkort ook een bezoekje brengen aan Amerika om daar ook een aantal trainingen te volgen. Zo wordt het team steeds groter en groter waardoor ze ook meer gezinnen kunnen helpen. Ze verwachten veel goeds en groots in de toekomst. En hebben er zeker veel zin in!!
Column Hester Salverda
De voedselbanken in Nederland. Ik weet niet of u het een beetje heeft gevolgd. De afgelopen tijd zijn ze onderwerp van gesprek geweest. Dit mede doordat politicus Jan Marijnissen een dag heeft meegelopen bij een voedselbank. De voedselbank biedt hulp aan mensen die onder een bepaalde grens leven. Bijvoorbeeld voor een gezin met 2 kinderen moet dit onder de €250,- per maand zijn. In Nederland worden op dit moment 12.000 voedselpakketten per week uitgedeeld! Er zijn gezinnen in de hulpverlening die teveel, het klinkt gewoon bijna idioot, geld hebben en niet in aanmerking komen voor een voedselpakket. Deze gezinnen hebben geen geld voor gevarieerd eten, er is geen geld voor een kapot bed, geen geld voor het schoolreisje van het kind. Maar ze zijn ‘te goed’ voor de voedselbank. Als hulpverlener sta ik met mijn handen in het haar. Er is een beperkt budget beschikbaar voor een gezin dat je begeleid. En elke keer je eigen portemonnee trekken lijkt toch ook niet echt een goed idee. Waar ligt de kern van het probleem? Dat lijkt me toch de meest belangrijke vraag. Er wordt wel wat gespeculeerd, maar feiten hierover zijn mij nog niet bekend. Ik heb gemerkt dat hulpverlening pas succes kan hebben als de basisbehoeften en bepaalde randvoorwaarden zijn voorzien. Je kunt wel praten over opvoedingsvaardigheden, maar dit heeft weinig zin als een moeder zich eerst nog druk moet maken over wat ze voor € 3,- kan kopen voor het avondeten van vanavond. Gelukkig is er de voedselbank voor mensen van de ondergrens. Hoe lang is dit nog voldoende, hoe lang kan de opgestelde ondergrens nog worden gehandhaafd? Wat doet politiek Nederland met dit feit: 12.000 voedselpakketten per week en de ‘net te goed’ gezinnen? HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
7
“HUH, WAT ZEG JE? DE WMO? GEEN IDEE!” Sinds 1 januari 2007 is een nieuwe wet van start gegaan, de WMO. Zowel bij gemeenten als bij burgers bestaat nog veel onduidelijkheid over deze nieuwe wet. álle facetten van de samenleving, al of
Gerlieze van Pijkeren
MEER INZET WORDT EEN PROBLEEM! Donderdag 14 december 2006 ROOSENDAAL – Wethouder Kees Jongmans heeft er een hard hoofd in of de Roosendalers bereid zijn om zich meer in te zetten voor hun medeburgers. Toch is dat één van de pijlers waarop de nieuwe wet WMO rust.
OPVANG
EX-GEDETINEERDEN NOG EEN PROBLEEM IN DE WMO
Gemeenten moeten onder de WMO een drietal nieuwe taken uitvoeren: beleid tegen huiselijk geweld, cliëntondersteuning ggz en opvang van ex-gedetineerden. Maar daarvoor is door de ministeries van VWS en Justitie nog geen financiering geregeld. ‘Staatssecretaris Ross heeft beaamd dat op dit vlak nog weinig van de gemeenten verwacht kan worden.’
VALKENBURG KOSTEN WMO
VERGOEDT
EXTRA
De gemeente Valkenburg aan de Geul vergoedt de extra kosten die ouderen met een laag pensioen straks kwijt zijn voor hulp in de huishouding. Ook de andere gemeenten in Zuid- Limburg zoeken een oplossing voor dat probleem.
“WMO staat voor Wet Maatschappelijke Ondersteuning.” niet. geholpen door vrienden, familie of bekendenDat is de onderlinge betrokkenheid tussenmensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de WMO is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben is en blijft er de AWBZ.
Bundeling □
□ □ □
□ □
Zomaar drie verschillende krantenberichten over de WMO. Tegenwoordig is dit onderwerp vaak in het nieuws, of met regelmaat te lezen in de kranten. Maar wat houdt de WMO nou precies in? En is die wet ook van toepassing op de jeugdzorg en hulp aan huis?
Doel Het maatschappelijke doel van de WMO is: meedoen. Meedoen van álle burgers aan
8
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
De WMO is een nieuwe wet, waarin de volgende bestaande wetten gebundeld worden: Welzijnswet Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) Aantal subsidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg) De Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)
Betekenis voor burgers Met ingang van de Wet maatschappelijke ondersteuning komt er meer samenhang in de ondersteuning voor de burger. Zo kan iedereen straks bij één loket terecht met vragen over ondersteuning. Bovendien betrekt de gemeente de burgers bij het ontwikkelen van het gemeentelijke WMObeleid. Dat maakt ondersteuning op maat mogelijk.
Betekenis voor gemeenten De Wet Voorzieningen Gehandicapten en de Welzijnswet vallen al onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Met de invoering van de WMO komen daar een deel van de AWBZ en de OGGZ bij. De grootste verandering is de bundeling van de wetten en de verandering in de sturingsfilosofie. Door een bundeling van de wetten is integraal beleid mogelijk. Dit betekent dat gemeenten alle diensten goed op elkaar moeten afstemmen. De verandering in de sturingsfilosofie houdt in dat gemeenten straks verantwoording moeten afleggen aan hun eigen inwoners in plaats van aan het rijk. Het wordt dus belangrijk dat gemeenten alle partijen goed betrekken bij het ontwikkelen van het beleid.
Verantwoording Hoewel de gemeenten straks verantwoording moeten afleggen aan de eigen inwoners, zijn er wel een aantal kaders opgesteld waar de gemeente beleid op moet formuleren. Deze kaders worden de prestatievelden genoemd. De WMO bepaalt dat gemeenten hun beleid op deze prestatievelden moet vastleggen in een beleidsplan. Dit plan stelt de gemeente één keer in de vier jaar op. Er zijn negen prestatievelden: 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. Op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun
deelname aan het maatschappelijk verkeer; 7. Maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld 8. Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen 9. Het bevorderen van verslavingsbeleid. Jeugdzorg houdt in de toekomst haar eigen wet, wet op jeugdzorg. Meer over deze wet kunt u elders in dit blad lezen. De jeugdzorg valt dus niet onder de WMO. Maar gemeenten moeten, volgens de WMO, wel verantwoordelijkheid dragen voor hun burgers. Dus ook voor de burgers van tien jaar, waarmee het thuis helemaal niet goed gaat, door opvoedings en/ of gedragsproblemen van een ouder en/ of kind. De provincie Gelderland heeft daarom belangenbehartigers. De lokale belangenbehartigers worden ondersteund door de regiofunctionarissen van Zorgbelang Gelderland. Zij zorgen er voor dat de ervaringskennis van de belangenbehartigers aangevuld wordt met hun specifieke kennis over maatschappelijke ontwikkelingen en trends. Zorgbelang Gelderland behartigt de belangen van cliënten van de jeugdzorg. Zorgbelang Gelderland wil samen met cliënten, jeugdzorginstellingen, Bureau Jeugdzorg en de Inspectie werken aan verbeteringen in de jeugdzorg. Dit gebeurt via drie pijlers: □ □ □
De provinciale werkgroep jeugdzorg Prestatiecriteria jeugdbeleid jeugdzorg Ondersteunen cliëntenadviesraden
Dit is een voorbeeld, het is niet zo dat het in elke gemeente of provincie zo zal gaan. Zo, hopelijk is het u nu een beetje duidelijk wat de WMO inhoudt. Toen ik vooronderzoek deed, voor dit artikel dacht ik: “alweer een nieuwe wet!” Misschien is dat ook wel wat u denkt. Maar nadat ik mij echt verdiept had in deze nieuwe wet, was ik er best over te spreken. Ik moet nog maar zien hoe de gemeentes concreet hun potje voor de WMO besteden, maar de verantwoording is erg duidelijk. Daar zou elke burger, op zijn niveau, wel aan mogen houden. Dan zou de wereld er al een stuk mooier uitzien! HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
9
Zoekt u een leuke opleiding? “Professioneel en dialooggericht werken met gezinssystemen in de jeugdzorg”
Binnen de jeugdzorg gaan meer en meer groepswerkers ambulant in de gezinnen werken. Dit heeft grote voordelen en vormt een schitterende uitdaging, maar is allerminst synoniem voor eenvoud, integendeel. De meeste werkers hebben dit in hun vooropleiding niet geleerd. Vol enthousiasme stappen zij op hun fiets en nemen zich voor om de klus vol overgave te klaren. De praktijk blijkt echter wel eens weerbarstig. De cursus is bedoeld voor ambulante werkers in de jeugdzorg zoals IOG, IAG, ITB, ‘Family`s first’, MFA, HEO, deeltijdbehandeling, semiresidentieel behandeling, gezins(dag)behandeling, Boddaert-centra, bureau jeugdzorg, pleeggezinnen of residentiele werkers die systeemgeoriënteerde werken of gaan werken. Naast de theorie staat de pragmatische aanpak in de praktijk van alledag tijdens deze cursusdagen centraal. Doelstelling De doelstelling van de cursus is het opdoen en verdiepen van systeemtheoretische inzichten, het oefenen van vaardigheden en het professionaliseren van methodische, dialooggerichte doch pragmatische hulp aan gezinssystemen waardoor de kans groter wordt dat je de gezinssystemen weer “op de rails” krijgt. Cursusduur De cursusduur bedraagt 2 dagen van 09.00-12.30 uur en van 13.30-16.30 uur. De theorie wordt op een uiterst interactieve wijze gebracht.Cursisten dienen te beschikken over een relevante HBO opleiding en/of relevant werkervaring op HBO niveau. Men hoeft geen voorkennis te hebben over systeemdenken en systeemtheorieën. Handboek Vaessen G. (2004) Als hechten moeilijk is. De rode draad uit het verleden. Het handboek is zeker niet verplicht maar wel handig als naslagwerk bij de cursus. Indien geïnteresseerd kunnen de cursisten het boek tijdens de cursus kopen met een korting van 15% voor de prijs van € 21 euro. Voor meer informatie: www.wevelkind.nl 10
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
HULP AAN HUIS VERSUS WOONGROEPEN Jamila Aharouil
□
De jeugdzorg en de maatschappij zijn volop in ontwikkeling. Met meer oog voor de verschillende soorten problematiek komen we op steeds meer ideeën om ons hulpverleningsaanbod te verbreden en te specificeren op de problematiek van de hedendaagse jeugd. Zo blijft ook onze denkwijze per dag veranderen. Op deze manier proberen we dynamisch, alert en hedendaags te blijven. Eén van deze ontwikkelingen is dat we steeds meer bij de gezinnen thuis komen om ze te helpen met hun problemen in de opvoeding van de kinderen. In plaats van dat de kinderen worden opgenomen zodat ze onder de loep kunnen worden genomen en met een gebruiksaanwijzing naar huis worden gestuurd.
□
De visie van de hulpverlening is nu zoveel mogelijk in de thuissituatie de problemen proberen te verhelpen. Met succes zien we wel, anders was er nu niet zo’n breed aanbod. Van hulp aan huis naar PMTO en FTT, en zo passen er nog een aantal anderen in dit mooie rijtje. Waarom kiezen we nu meer voor hulp IN huis in plaats van voor hulp UIT huis. Waarom zijn we van denkwijze veranderd? Waarom moest een kind vroeger uit de problematische thuissituatie, om uit de vicieuze cirkel te komen van negativiteit en kiezen we er nu voor om een kind thuis te laten, en daar de cirkel proberen te doorbreken? Even de voordelen van beide op een rijtje. Hulp aan huis: □ Kind blijft in huis. □ Het hele gezin wordt meegenomen in de behandeling.
□
Eventuele vooruitgang wordt gelijk gezien. Problemen worden gezamenlijk opgelost. Gezin heeft een direct aanspreekpunt.
Woongroepen □ Het gezin en kind komen tot rust terwijl er ondertussen naar een oplossing wordt gezocht. □ In situaties waarin het gezin erg vastloopt en het alleen maar escaleert is dit een goede (tijdelijke) uitweg voor beiden partijen. □ Ouders kunnen rustig weer een band opbouwen met hun kind. □ Kind kan in een veiligere omgeving opgroeien. Beiden hebben dus voordelen. Het één hoeft dus het ander niet uit te sluiten. Geen wonder natuurlijk, elke situatie vraagt om een andere vorm van hulpverlenen. Het verschil moet er dus ook zijn. Om nou te zeggen dat alle woongroepen moeten verdwijnen en alles thuis moet worden opgelost, daar zeg ik NEE tegen en andersom ook niet. Zoals we in het voordelen rijtje zien is het soms de beste oplossing voor het welzijn van een gezin en of voor het kind alleen. Mijn mening: Ik ben blij dat er meerdere wegen naar de juiste vorm van hulpverlening zijn. In een maatschappij waarin we nu leven hebben we te maken met zoveel verschillende soorten problematieken en er komen steeds meer en complexere situaties bij. Dus ik ben voor een goede variatie van hulpverlening. Wat voor de één een allerlaatste optie is, is voor de andere de enige optie.
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
11
HULP AAN HUIS IN DE MEDIA Marleen Wever Sinds de dood van de 3-jarige Savanna, die gevonden werd in de kofferbak van de auto van haar moeder, is Bureau Jeugdzorg flink onder vuur komen te liggen in de media. Bureau Jeugdzorg liet het meisje naar huis gaan terwijl er toen al signalen waren dat haar moeder geen advies over de opvoeding accepteerde. Steeds vaker zijn er praktijk voorbeelden in de media van kinderen die overlijden in de thuissituatie, hoewel zij bij Bureau Jeugdzorg bekend zijn. Toch pleit Jo Hermanns, zelfstandig en onafhankelijk adviseur op het terrein van jeugdzorg en jeugdbeleid en deeltijdhoogleraar Opvoedkunde aan de universiteit van Amsterdam in het programma Netwerk voor het investeren in hulp aan huis programma’s. Volgens hem zijn deze programma’s goedkoper en effectiever. 90% van de kinderen die hulp aan huis krijgen hoeven niet meer opgenomen te worden in jeugdinstellingen. Voor meer informatie over Jo Hermanns kan ik u verwijzen naar www.johermanns.info Televisie programma’s lijken zich aan deze trend aan te passen. “Driftbuien, slaapproblemen, prinsessengedrag dat het hele gezinsleven ontwricht. Aanhoudende vechtpartijen tussen de kinderen: alle ouders hebben er wel eens mee te maken. Maar als dit dagelijkse kost wordt en u wilt iets aan deze problemen doen, dan bent u wellicht geschikt voor ons televisieprogramma 'Schatjes'.” Op deze manier probeert het programma ‘Schatjes!’ gezinnen te werven via het internet. Niet alleen de Evangelische Omroep zendt opvoedkundige programma’s uit. Steeds
vaker zien we in de media programma’s waarin psychologen of pedagogen thuis in gezinnen meelopen om de machteloze ouders handvatten te geven hoe zij met hun ‘vervelende kinderen’ om kunnen gaan. Uit de kijkcijfers blijkt dat het programma Supernanny in de top 100 staat van meest bekeken programma’s in 2005. ‘Beter dan met beeldreportages valt toch eigenlijk niet te illustreren hoe ouders, verkerend in uiterst lastige opvoedingskwesties, succesvol kunnen worden getipt, geadviseerd en bijgestaan’ staat er op een forum op het internet dat het heeft over de programma’s die hierboven staan beschreven. ‘Het is het medium televisie, niet op zijn prettigst maar wel op zijn nuttigst.’ Kijk je verder op het forum, dan zie je heel veel verschillende meningen naar voren komen. Iedereen lijkt een mening te hebben en te weten wat goed is. De kinderen zelf… die hoor je niet! Steeds meer bekende Nederlanders schrijven boeken waarin zij vertellen wat zij tegen komen binnen de opvoeding van hun kinderen en geven daarin tips aan ouders die het met de opvoeding even niet meer zien zitten. Tegenwoordig is er zelfs een babyfluisteraar, die beweert te kunnen communiceren met baby’s. Typ je op google het woord ‘opvoedingsondersteuning’ in, dan krijg je maar liefst 1.070.000 resultaten. Het past in de maatschappelijke trend om kwesties in alle openheid, in de media, aan de orde te stellen. Duidelijk wordt wel op het moment dat je op zoek gaat naar dit thema, het de ouders zijn die de kwesties in openheid brengen. Mij lijkt het van belang dat er meer ruimte komt voor de kinderen en jongeren zelf. Uiteindelijk zijn zij de bron en het doel van het ‘vermaak’ in de media?
12
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
JE KUNT NOG KIEZEN OOK! Hester Salverda
Zou je het concurrenten van elkaar kunnen noemen, of kennen we dat in de hulpverlening niet? Jeugdzorg en het Leger des Heils beiden een aanbod van thuishulpverlening. Het Leger des Heils geeft zelf aan dat ze vergelijkbare hulp bieden als andere professionele organisaties, maar ze verschillen ook. De bundeling van werkvelden is groot waardoor het mogelijk is om mensen met een combinatie van problemen effectiever te helpen, aldus het Leger des Heils. Het belangrijkste verschil tussen Jeugdzorg en het Leger des Heils is waarschijnlijk de identiteit. Het Leger heeft een sterk overtuigende christelijke instelling. Mensen maken allemaal deel uit van Gods schepping. Dit wordt vaak aangevoerd als het belangrijkste verschil. Maar is dat wel het belangrijkste verschil? Dat het Leger een concurrent zou zijn van Jeugdzorg is ondenkbaar. Ondenkbaar of beangstigend?
Wat mij is opgevallen is dat Jeugdzorg in principe hetzelfde aanbod heeft als het Leger. De woorden ‘in principe’ zijn u vast al opgevallen. In de basismethodiek van bepaalde modules, staat heel duidelijk dat er ook praktisch hulp wordt verleent. Het gaat dan om budgetteren, kleren meenemen, helpen om in huis een klusje op te knappen enzovoort. Dit is echter niet, of weinig terug te zien in de hulpverlening aan gezinnen, binnen Jeugdzorg. De hulpverleners die dit nog doen zijn meer uitzondering dan regel. Ik heb van een aantal casemanagers vernomen dat als er ook praktische zaken moeten worden geregeld in een gezin, ze het Leger inschakelen. Waarop ik zei: ‘maar dat doet Jeugdzorg toch ook?’, dat bleek niet altijd hun ervaring te zijn. Er kan gekozen worden in de hulpverlening. Dat mag in elk geval duidelijk zijn. De keus wordt steeds groter. En beter? Beter, ik weet het niet. Ik vind het zorgwekkend dat men steeds verder verwijdert raakt van de basis. Waar zijn we begonnen? wat is de kracht van de module?
DJOSER DE ALTERNATIEVE MANIER VAN REIZEN!
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
13
14
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
EEN CHAT MET DE PROVINCIALE STATEN Marleen Wever
Peter, een collega van het CDA die dit bevestigt.
Tijdens het schrijven van de verschillende artikelen maakte ik gebruik van de mogelijkheid die ik kon nemen, om met leden van de Provinciale Staten te chatten. Een beetje onwennig ging ik de chatroom binnen en stelde me voor. Ik werd ontvangen door Lisette, zij bleek één van de leden van de Provinciale Staten te zijn. Ze vroeg me hoe het met me ging. En zo begon een interessant gesprek tussen mij en drie leden van de Provinciale Staten, waarin openheid en eerlijkheid een grote rol speelde. Ik vroeg de leden of ze op de hoogte waren van modules als PMTO FFT en MST. “Ik ben maar een dom politicus en ben niet van alle details op de hoogte” kreeg ik als antwoord op mijn vraag. Nadat ik toegelicht had dat dit modules waren die te maken hadden met Hulp-aan-huis programma’s, leek het voor de leden iets duidelijker te worden. “De resultaten zijn veelbelovend. Zuid-Holland heeft er laatst vijf ton extra voor uitgetrokken” Ik vroeg haar op welke resultaten ze doelde. Ze gaf aan niet te weten waar die resultaten vandaan kwamen en verwees naar een rapport. Dit rapport beschrijft de hulpbehoefte van jongeren die nu civielrechtelijk in Justitiële Jeugd Inrichtingen (JJI) geplaatst zijn. “Daar staat in dat een deel van die jongeren geholpen zou zijn met intensieve gezinstherapie” aldus Lisette (Groenlinks).
Ik was verbaasd over de toestroom van geld aan projecten die niet wetenschappelijk onderbouwd zijn. U begrijpt dat dit een thema is waar ik graag meer over wilde weten. Ik vraag hen wie het initiatief voor de wetenschappelijke onderzoeken zou moeten nemen om wetenschappelijke onderbouwing te kunnen krijgen voor lopende programma’s. “Misschien wel de politici” aldus Lisette.
“Het is eigenlijk best uitzonderlijk dat we nu specifiek voor gezinstherapie geld hebben. Politici maken zich eerder zorgen over de kwaliteit van de Jeugdzorg, omdat er maar weinig wetenschappelijk onderbouwde methoden zijn. Het punt is meer dat we erg erg omhoog zitten met de problemen van OTS (onder toezicht stelling)-ers in de JJI's, dus als gezinstherapie kan voorkomen dat ze daar terecht komen, hebben we daar wel interesse bij”. Lisette krijgt hier bijval van
Ja… dat denk ik ook, misschien wel de politici. Het wordt tijd dat er wat mee gedaan word, niet waar? “Eigenlijk zou ieder project getest moeten worden. We zouden van tevoren iedere keer, helder met elkaar afspreken hoe het gaat uitwerken”. Het is vanuit de politiek een nieuwe ontwikkeling dat er wetenschappelijke onderbouwing moet komen voor projecten… bijzonder eigenlijk. Dat vindt ook Peter “Het is eigenlijk vreemd dat, na meer dan 100 jaar jeugdbeleid, we eigenlijk nog maar zo weinig wetenschappelijk onderzocht hebben.” Ik vraag me af wat de aanleiding is dat wetenschappelijke onderbouwing nu van belang wordt. Als antwoord krijg ik dat ze willen weten of hun geld goed besteed word en of het werkt wat er in de praktijk uitgevoerd word. Ik vraag me af of dat eerder ook al van belang was en zonder dat ik mijn gedachte uitsprak deelde Lisette die gedachte met mij. “Ik snap ook niet zo goed dat, dat kennelijk vroeger niet zo belangrijk werd gevonden. Misschien hadden vroeger de politici nog meer vertrouwen in de jzwerkers” (jeugdzorgwerkers, red.) Volgens Peter komt het uit de financiële hoek en heeft het ook te maken met de tijdgeest “Meten is weten… en we willen beter weten of iets werkt. We moeten nu alleen uitkijken dat we niet doorslaan HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
15
door alles te gaan meten en zo veel bureaucratie te veroorzaken” Ik vraag hen op welke basis beleid gemaakt wordt en op basis waarvan keuzes gemaakt worden als ze niet weten wat de effecten zijn van programma’s waarin geld gestoken word. “Dat is inderdaad een probleem, er werd geld vrij gemaakt, maar we weten niet of het echt werkt!” aldus Peter. “Politici kijken alleen naar de verdeling van geld, maar te weinig naar wat er werkt.” “Het beleid is tot nu toe vooral gestuurd door de veel te lange wachtlijsten” vult Lisette aan. Het probleem schijnt volgens de politici te maken te hebben met het feit dat het moeilijk is berekeningen te maken. “De Tweede kamer vindt het erg lastig om te kijken wat wel of niet werkt. We hebben in Nederland de Algemene Rekenkamer, zij maken zeer mooie rapporten, maar de politieke aandacht voor deze rapporten is zeer gering” Ik ben benieuwd waarom de Tweede Kamer het lastig vind en waarom de rapporten niet opgepakt worden. Het antwoord was voor mij zeer verassend, met name door de eerlijkheid die dit hele gesprek al een rol speelde, maar die op dit moment wel heel erg naar voren kwam. “Misschien omdat ze bang zijn toe te geven dat ze er jaren geen aandacht voor hebben gehad” zegt Lisette.
Marleen zegt: vind je het jammer dat we nu pas tot de conclusie komen dat beleid in de politiek op deze manier gespeeld word? Peter Statenlid zegt: och, we hadden dit wel eerder moeten uitvinden, want wellicht waren er dan minder kinderen ontspoort! Ik besluit het onderwerp even te laten liggen, om hen de mogelijkheid te geven er even na te denken over dat wat er toe nu toe gezegd is. Ik vraag hen naar het contact dat zij hebben met de kinderen. Er is nu het initiatief via een chat met jongeren in contact te komen, maar welke middelen worden nog meer ingezet? De kinderen en jongeren zijn per slot van rekening een zeer belangrijke, zo niet de belangrijkste bron van informatie als het gaat om jeugdzorg. Peter “We hebben begin dit jaar de jeugdzorgdriedaagse georganiseerd, drie dagen lang statenleden aan de telefoon. We hebben een uitgebreid verslag gemaakt van de jeugdzorgdriedaagse, toen hebben we met pakweg 300 betrokkenen in de jeugdzorg gesproken Maar we zijn als politici natuurlijk ook gewone mensen, dus we komen in onze eigen omgeving ook jongeren tegen” Lisette benoemt de werkbezoeken aan instellingen nog als middel om het contact met de jongeren zelf te leggen en te onderhouden. Er zijn verschillende initiatieven, maar Lisette geeft aan dat dat nog niet zo goed werkt. Als reden hiervoor geeft ze aan dat de kinderen en jongeren denken dat er niks mee gedaan wordt.
“Het zou helpen als er een minister voor Jeugd komt!”
Uit de chat: Peter Statenlid zegt: politici kijken vaak vooruit en niet naar het verleden. De waan van de dag is belangrijker dan de gang van zaken Marleen zegt: is dat niet de wereld op zijn kop? Peter Statenlid zegt: het jeugdbeleid staat gelukkig al een paar jaar weer hoog op de agenda, dus er wordt steeds meer geld en aandacht voor vrij gemaakt. Het zou helpen als er een minister voor Jeugd komt! Marleen zegt: ik krijg het idee dat veel keuzes gemaakt worden op basis van financiële kaders en minder op basis van inhoudelijke kaders. Snel scoren? Peter Statenlid zegt: publiciteit wordt belangrijker gevonden dan resultaten
16
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
Nu is het moment aangebroken waarop Peter graag informatie van mij wil hebben. De rollen worden omgedraaid. Hij in de vragende en ik in de antwoordende rol. In het kader van dit gesprek vond ik het een goed idee om ook hem te wijzen op de praktijk zoals die loopt in dat wat ik zie. Hij vraagt naar de samenwerking en samenhang tussen verschillende hulpverleningsinstanties. “Wat ik namelijk vaak hoor, is dat veel hulpverleners naast elkaar met het zelfde gezin bezig zijn en dat de betrokkenen in het gezin door de bomen het bos niet meer zien” verteld Peter mij. Ik leg hem het principe van de casemanager uit die dit probleem eigenlijk
zou moeten oplossen, door verschillende instanties op elkaar aan te laten sluiten. “Ja, casemanagers coördineren vaak de verschillende de hulpverleners, maar hebben zelf amper de tijd om naar het gezin zelf te gaan. Eigenlijk zouden we een aantal hulpverleners helemaal vrij moeten maken... Nu laten we iedere hulpverlener aan een andere instantie verantwoording afleggen en dan werkt iedereen langs elkaar heen.” Peter denkt dat het langs elkaar heen lopen een van de redenen is waardoor er te laat ingegrepen wordt. “Door de verkokering hebben hulpverleners te laat zicht op het totaal plaatje” Ik voeg toe dat wanneer er wel zicht is op het totaal plaatje, het vaak ontbreekt aan doorzettingsmacht van de hulpverleners door de regels waaraan ze zich moeten houden. Peter heeft ideeën hoe dit anders zou kunnen “Tja, we moeten kinderen in plaats van regels centraal zetten! De regels moeten er zijn om kinderen te helpen” Het idee van een minister van Jeugdzaken spreekt me aan. Ik vraag me alleen af of het niet een verschuiving van het probleem is. Een minister van Jeugdzaken neemt het probleem mee hoger in de hiërarchie. Naast de verschuiving van het probleem ben ik ook bang dat de verantwoordelijkheid wordt verlegt. “Als iemand verantwoordelijk is, dan komt er ook politieke aandacht. Iemand die verantwoordelijk is, gaat ook vragen wat er gedaan wordt als er iets fout gaat! ” De inhoudelijke kaders zouden hiermee kunnen worden versterkt. Peter denkt ook dat hierdoor de enorme verkokering van het jeugdbeleid aangepakt zou kunnen worden.
Ik zeg tegen hun dat ik mensen weet dit zich kandidaat zouden willen stellen. “Kijk eens aan! Maar waarom jij niet?” vraagt Peter mij. Ik denk na of ik me voor kan stellen minister van Jeugdzaken te worden. In het kader van de nieuwe minister van Jeugdzaken vraag ik hen dan meteen maar hoe zij de komende tijd deze punten onder de aandacht willen brengen. Er is veel duidelijk, maar er moet nu ook iets gaan gebeuren. “Minder praten, meer doen?” merkte ik op. “We zijn het afgelopen jaar druk bezig geweest met het wegwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg, maar eigenlijk zouden we moeten voorkomen dat jongeren naar de jeugdzorg gaan....” Ik wijs nog een keer op de hulp-aan-huis programma’s die dit zouden moeten voorkomen. “Dus we moeten het geld stoppen in preventie in plaats van belonen van wachtlijsten! Inderdaad, veel meer hulp aan huis! En vroeger signaleren.... dus gegevens van school en consultatiebureau gaan gebruiken!” Er wordt opnieuw mooi gepraat. Ik wil het graag concreet maken “Hoe ga je je daar voor inzetten de komende tijd, binnen de politiek?” “Ik doe mijn best! maar we moeten het met elkaar doen! In het Grieks staat het woord idioot voor individu... je kan het namelijk niet alleen!” zegt Peter tegen mij. Ik wijs hem er op dat er wel iemand moet beginnen. Hij reageert hoopvol “Inderdaad, de tijd is er rijp voor!” Minister van Jeugdzaken… ik ga er even over na denken, u ook?
Vacature: Gezinshulpverlener IOG (ambulant) M/V. Functieomschrijving: De gezinshulpverlener geeft intensieve behandeling en begeleiding aan cliënten en hun cliëntsysteem in de thuissituatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van gespecialiseerde hulpverleningsmethodieken volgens het behandelprotocol en de IOG methodiek. De gezinshulpverlener voegt zich in het netwerk en het hulpverleningssysteem zoals zich dit heeft gevormd rond het gezin. De gezinshulpverlener richt zich in de behandeling op alle gezinstaken. De gezinshulpverlener verricht administratieve werkzaamheden m.b.t. rapportage, registratie en onderzoek en neemt deel aan overleg.
Functie-eisen: Relevante opleiding op HBO niveau, aangevuld met een IAG-opleiding; Enkele jaren ervaring in een vergelijkbare functie is een pré; Ruime ervaring met de doelgroep: ouders, kinderen en jongeren met een licht verstandelijke handicap; Oplossingsgericht in de problematische opvoedingsituatie weer perspectief kunnen laten ontstaan, door het herkennen van krachten in het gezin en aan te sluiten bij “wat werkt”. Systeemgericht, gedragsmatig en procesmatig kunnen werken; HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007 17 Kennis en ervaring in het werken met gespecialiseerde hulpverleningsmethodieken. Zelfstandige, flexibele en stressbestendige werkhouding Bereid zijn op onregelmatige tijden te werken; In het bezit van een auto en rijbewijs.
GEWOON GOED HULPVERLENEN Hester Salverda
cliënt factors
Mariska van der Steege haalt een interessante materie aan in haar boek. In 2000 constateerden Duncan en Miller dat de uitspraak ‘Everyone has won and so all must have prizes’ nog steeds geld. Deze uitspraak is ontleend aan ‘Alice in Wonderland’. Therapie heeft zeker effect, behandelde cliënten zijn veel beter af dan nietbehandelde cliënten. Alleen welke therapie de cliënt ondergaat, maakt vrijwel geen verschil. (Lambert, 1992; Duncan en Miller, 1999)
relationship factors
Het boek ‘Gewoon goed hulpverlenen’ behandelt de thema’s: de cliënt centraal, vraaggericht werken en de cliëntenparticipatie in de jeugdzorg. Onderwerpen die op dit moment heel actueel zijn in de hulpverlening. Dit boek is onder meer geschikt voor het management. Er is door de Amerikaanse onderzoeker Lambert jarenlang onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende soorten therapieën en behandelingen. Daarmee heeft hij ook gekeken naar de factoren die verantwoordelijk zijn voor dit effect. Lambert heeft de werkzame factoren in een behandeling opgedeeld in 4 categorieën: □ □ □ □
Client factors Relationship factors Hope and expectancy Model and technique factors
Deze werden door Lambert ‘The big four’ genoemd. De percentages zijn als volgt verdeelt: □ □ □ □
18
Cliënt factors: 40% Relationship factors 30% Hope and expectancy 15% Model and technique factors 15%
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
hope en expectancy model and technique factors
De percentages zijn geschat en geven het aandeel in het resultaat van de behandeling weer. Wat het figuur illustreert is niet op basis van statistische berekeningen. Het illustreert wel het beeld dat naar voren komt uit veel studies over werkzame factoren in de behandeling. Kanttekening hierbij is wel dat deze onderzoeken van Lambert gericht waren op volwassenen. Het is niet duidelijk of deze resultaten generaliseerbaar zijn naar werkzame factoren in behandelingen met kinderen. In de jeugdzorg wordt de hulp vaak ook gericht op volwassenen, genoeg reden om hier aandacht aan te besteden in dit magazine. De ‘cliënt factors’ is alles wat het leven van de cliënt beïnvloedt, ook buiten de hulpverlening om en inclusief toevallige gebeurtenissen. In de praktijk heb ik ervaren dat bijvoorbeeld het stuk gaan van de auto een enorme invloed kan hebben op ouders en het hulpverleningsproces. Er moet ruimte zijn om hierover te kunnen praten en eigenlijk moet de auto het eerst weer doen voordat de aandacht weer gevestigd kan worden op ‘waar we hiervoor zijn’, de opvoeding. Ondanks de grote invloed van cliënten op het hulpverleningsproces, is hier nog relatief weinig onderzoek naar gedaan. ‘Relationship factors’ is de op één na belangrijkste categorie van de ‘big four’.
Lambert en Bergin stellen dat de relatie met de therapeut mogelijk cruciaal is voor een succesvolle behandeling. Het gaat hierbij om bejegeningaspecten van de hulpverlener. De wijze waarop de cliënt de relatie beoordeeld is daarbij een belangrijke voorspeller voor de uitkomst van de behandeling. Ik heb gemerkt dat het ‘aansluiten bij de cliënt’ het eerste essentiële onderdeel is van het hulpverleningsproces. Als je dit overslaat, te snel doet, verloopt het hulpverleningsproces moeizamer. Deze factor voorspelt het resultaat van de hulpverlening beter dan bijvoorbeeld de gestelde diagnose of de gebruikte methodiek. (Lambert, 1992; Duncan en Miller, 2000) De categorie ‘hope and expectancy’ draagt ook bij aan de uiteindelijke uitkomst van het hulpverleningsproces (Lambert, 1992). Het feit dat de cliënt in behandeling is, kan al voor verbetering zorgen. Dit wordt ook wel het placebo- effect genoemd. In de jeugdzorg zijn wachtlijsten. Ik heb gemerkt dat er aan wachtlijsten ook een positieve kant kan zitten. Er waren gezinnen die op de wachtlijst stonden, na een paar maanden werden ze benaderd om de hulp te starten. De gezinnen vertelden dat het niet meer nodig was, ze hadden het inmiddels zelf al kunnen oplossen.
De cliënt heeft het gevoel dat er wat wordt gedaan met de problemen, hierdoor krijgt hij weer hoop. Niet alleen het vertrouwen van de cliënt zorgt voor een positief eindresultaat. Het vertrouwen dat de hulpverlener in zijn eigen methodiek heeft, is ook van invloed op het eindresultaat. Dit effect staat los van de methodiek zelf. Het is eerder het gevolg van de positieve en hoopvolle verwachting die met het gebruik van een bepaalde methodiek samengaat. (Lambert, 1992; Duncan en Miller, 2000) De laatste categorie ‘model and technique factors’, zijn kenmerkend voor een bepaalde hulpvorm. Deze categorie draagt beperkt bij aan de uitkomst van de behandeling (Lambert, 1992). Ik heb gemerkt dat in de hulpverlening heel veel wordt stilgestaan bij de methodiek die gebruikt wordt. Er worden nieuwe methodieken bedacht, die nog efficiënter zouden zijn. 85% van het hulpverleningsresultaat wordt door de andere categorieën bepaald, dat is toch wel iets om over na te denken! Gewoon goed hulpverlenen: over de cliënt centraal, vraaggericht werken en cliëntenparticipatie in de jeugdzorg. M. van der Steege, NIZW, 2003.
Vacature: Gezinsbehandelaar M/V Base Groep Groningen zoekt voor haar afdeling Hulp aan Huis Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) per 1 februari 2007 een Gezinsbehandelaar M/V 24 uren ;
Functieomschrijving: • • • • • • •
het bieden van praktische, pedagogische en therapeutische hulp aan het gezin het leggen, onderhouden en ontwikkelen van contacten met andere hulpverleners betrokken in het netwerk rond het gezin het verrichten van administratieve werkzaamheden met betrekking tot rapportage, registratie, meetinstrumenten en onderzoek het deelnemen aan teamoverleg IOG en het HaH Overleg het verrichten van overige werkzaamheden, zoals deelname aan o.a. verplichte bijscholingen en trainingen het geven van voorlichting over IOG aan collega-hulpverleners in voorkomende gevallen deelnemen aan bereikbaarheidsdiensten de week.
Functie-eisen: • • • •
relevante HBO-opleiding, aangevuld met opleiding IAG of de bereidheid die te volgen enkele jaren ervaring in soortgelijke functies flexibele stressbestendige werkhouding; de werker is bereid op onregelmatige tijden te werken in bezit van rijbewijs en auto.
Ingangsdatum: 1 februari 2007. Nadere informatie kunt u verkrijgen bij: Mw. L. Franck of Mw. J. Zantingh bereikbaar via telefoonnummer 050-5239500 (t/m 7 januari 2007) of Dhr. B. Scholte Albers (unithoofd) bereikbaar via telefoonnummer 050-5239500 (vanaf 8 januari 2007). HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007 19 Sollicitatie richten aan:
[email protected]
MULTICULTUREEL HULPVERLENEN Taal en cultuurverschillen blijken nog steeds vaak een probleem voor hulpverleners. Jamila Aharouil
Onze maatschappij bestaat uit vele culturen. Culturen die andere waarden en normen hebben dan de Nederlandse. Hoewel we al zolang samenleven is het toch van de laatste jaren dat hulpverleners steeds meer in contact komen met het verlenen van hulp aan allochtonen met een andere cultuur. Niet gemakkelijk blijkt het; het verschil in leefpatroon, opvattingen over het leven, aanvaarding van hulp, onbegrip en gebrek aan kennis leidt vaak tot een moeizaam verloop van hulpverlenen. De afgelopen jaren hebben hulpverleningsinstant ies er hard aan gewerkt om ook van hun kant er alles aan te doen zodat het contact goed verloopt en de doelen worden behaald. Zo heb ik bij het interview met de PMTO’ers uit nieuwsgierigheid gevraagd hoe het contact verliep met deze doelgroep. Toevallig was één van de trainers net gestart in een Marokkaans gezin. Toen ik vroeg of er ook iets was waar ze tegen aanliep, was het toch de taal. Moeder kende de Nederlandse taal niet goed en de kinderen wel. De vraag waar ze dan tegenaan liep, was: moet ze de moeder de kinderen in haar eigen taal laten corrigeren of in het gebrekkig Nederlands? De PMTO ’er wilde moeder kunnen verstaan zodat ze haar kan begeleiden in omgang met de kinderen. Maar wat was dan de meerwaarde. De Nederlandse taal is moeilijk voor haar, en de kinderen zijn op die manier moeilijker
20
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
aan te spreken. De vraag is dan sluit je je aan of niet. Dit is een enkel voorbeeld waar hulpverleners tegen aan kunnen lopen. Het is belangrijk in onze steeds groeiende hulpverlening dat we leren en weten hoe met deze doelgroep om te gaan. Als hulpverleners kunnen we niet zeggen: “Luister eens, ik weet het niet, klop maar aan bij het volgende loket.” Ik denk dat veel mensen hier makkelijk over denken. Het is voor vele doelgroepen binnen de verschillende culturen niet makkelijk om om hulp te vragen, men zal dus pas komen als het echt niet meer kan zonder hulp van buitenaf. Vandaar dat het ook moeilijk is een gezin binnen te stappen die eigenlijk niet om hulp heeft gevraagd. Door de vele kritiek op allochtonen en de religieuze overtuigingen ( met name de islam) is het vertrouwen in hulpverleners of anderen die anders denken en een andere cultuur hebben niet vanzelfsprekend. En daar moeten we rekening mee houden in onze hulpverlening. Het is een kwestie van geven en nemen, dus we moeten van goeden huize komen. Werkgevers kunnen trainingen geven aan hun werknemers, tegenwoordig zijn er tal van cursussen en training over b.v. Interculturele communicatie. En moeten daar ook de verantwoordelijkheid voor dragen. Werknemers moeten dit kunnen aangeven aan hun werkgevers als ze meer willen leren op dit vlak, om betere hulp te kunnen verlenen.
HULP AAN HUIS BIJ ONZE OOSTERBUREN In gesprek met Herrn Becking, over de verschillen tussen hulpverlening in Nederland en Duitsland
Marleen Wever
de capaciteiten hadden gehad hun in een veilige omgeving groot te brengen.
Vlak voor oud en nieuw vertrok ik met de trein naar Hannover in Duitsland. Ik heb een afspraak gemaakt met Herrn Becking, het unit-hoofd van de sociaal pedagogische woongroepen van Stephansstift, een organisatie die zich op diakonische basis al jaren inzet voor jongeren.
In gesprek met Monika vertel ik haar mijn gedachten met betrekking tot het moeten vechten voor een plek. Ik vertel haar over de ontwikkelingen in Nederland en vraag haar naar haar mening. Monika verteld mij over een Fachtagung van Erziehungsstellen waar zij is geweest. Op deze dag werd gekeken naar het
Tijdens mijn verblijf in Hannover maakte ik deel uit van het leven in een gezin waar op een bepaalde manier hulp aan huis geboden word. De vrouw in het huis had 2 pleegkinderen opgenomen. Zij heeft een zogenaamde Erziehungsstelle, in dit geval gaat het om hulp aan huis bij de hulpverlener. Beide kinderen werden op zeer jonge leeftijd verwaarloosd uit huis gehaald en kwamen terecht in crisispleeggezinnen. Sinds 3 jaar wonen ze nu bij Monika en haar familie en leren daar opnieuw vertrouwen krijgen in volwassen mensen en mensen überhaupt. De kans dat deze beide kinderen terug keren naar huis is zeer gering. Toch zie je, met name bij de jongen die het laatst gekomen is, dat hij moeite heeft te vertrouwen op het feit dat hij hier mag blijven. Testen is vanaf het begin aan de orde van de dag. Ook bij het meisje is te zien dat zij alles in moet zetten om haar plek veilig te stellen. Erziehungsstelle, schöne sache… maar het gevecht dat de kinderen leveren moeten in dit gezin, om een plek te krijgen in hun eigen beleving, was misschien gespaard gebleven als zij thuis hadden kunnen opgroeien. En de ouders
werken en betrekken met en van de herkomstfamilie van de kinderen. In het bijzonder werden het leren kennen van verschillende oudertrainingen voor een adequate omgang met het kind tot thema gebracht. Zij verwijst mij naar de internetsite waar hierover meer geschreven zou moeten zijn. Op de internetsite van deze organisatie (www.erev.de) vind ik niks meer terug van deze fachtagung, maar ik vind wel een excursie die aangeboden word voor Duitse hulpverleners naar Nederland. Hieruit zouden we kunnen concluderen, dat deze ontwikkeling zoals die in Nederland speelt een voorbeeld functie heeft voor Duitsland en zij graag willen gaan kijken hoe zij dit kunnen toepassen op de jeugdhulpverlening in hun eigen land. Mijn laatste dag in Hannover heb ik de afspraak staan met Herrn Becking. Ik tref hem in de Evangelische Fachhochschule. Ik vertel hem over de situatie in Nederland en vraag hem daarna of hij in Duitsland dezelfde ontwikkeling ziet. Als sinds jaren is er opvoedingsondersteuning in ambulante vorm. Deze wordt op verschillende HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
21
manieren aangeboden. Zo is er de FLEX ondersteuning die met name aangeboden word aan oudere kinderen, om hun vrije tijd in te leren plannen op een goede manier. Er is ook ‘Sozial pädagogische familien Hilfe’. Hier word aan zowel de ouders als het kind hulp aangeboden in de thuissituatie of op kantoor. Deze vorm van hulp is niet een nieuwe ontwikkeling, maar een vorm die er sinds ongeveer de jaren ’70 is.
De ambulante hulpinstellingen krijgen punten naar mate minder jongeren na hun ondersteuning in inrichtingen worden geplaatst. De verschillende manieren van ondersteuning worden gefinancierd door een budget wat elk stadsdeel heeft en opgenomen is in het “Sozial Raum Konzept”, waarin het financiële plan van verschillende steden en stadsdelen zijn opgenomen.
waarin de jongeren worden opgenomen. De ambulante opvoedingsondersteuning word kosteloos aan ouders aangeboden. Daarentegen moeten ouders een deel, afhankelijk van het salaris, betalen wanneer zij hun kind op laten nemen, of op moeten laten opnemen in een woongroep. Deze punten staan opgenomen in het SBG, het Duitse Wetboek. Je zou hierdoor kunnen concluderen dat ouders er eerder voor zouden kiezen ambulante vormen van hulp aan te nemen. Als ik deze gedachte uitspreek verteld Herrn Becking ook dat er het laatste jaar de minste jongeren aangemeld werden voor de woongroepen van het Stephansstift, sinds 10 jaar. Toch in december groeide het aantal aanmeldingen opnieuw. Het is moeilijk deze ontwikkeling te verklaren. Jongeren die in woongroepen opgenomen worden hebben vaak al andere vormen van hulp gehad. Door deze mogelijkheid ziet men, in de hulpverlening, in Duitsland dat het met name de zwaar gedragsgestoorde jongeren zijn die nog opgenomen worden. De jongeren die vroeger opgenomen zouden zijn geweest, redden het nu thuis met opvoedingsondersteuning en zie je niet meer in de inrichtingen. Het vraagt van de sociaal pedagogen in de woongroepen dan ook een hele andere werkwijze, met deze nieuwe doelgroep om te gaan als dat het vroeger was. De jongeren die nu opgenomen worden, kon men vroeger vinden in de jeugdgevangenissen en gesloten afdelingen van opvoedingshuizen. Er zijn binnen Duitsland mogelijkheden om hiervoor cursussen te volgen, bijvoorbeeld via een organisatie als EREV, waarover ik eerder schreef.
De ambulante opvoedingsondersteuning word graag aangeboden, omdat het een stuk goedkoper is, zowel voor ouders als ook voor de staat, dan de inrichtingen
Duitsland lijkt zoekende, net zoals wij zoekende zijn. Zoals we allemaal zoekende zijn… naar een werkwijze waarin iedereen geholpen is.
Voor de vormen van hulp die thuis aangeboden worden zijn lange wachtlijsten. Vaak zie je de jongeren die op de wachtlijst stonden voor hulp thuis, op een gegeven moment terug bij intake gesprekken in de klinische inrichtingen. Zij vertellen daar dat ze het thuis geprobeerd hebben, maar dat het niet meer uit te houden was en zij niet langer konden wachten. De verschillende organen die voor de staddelen verantwoordelijk zijn voor jeugdzorg proberen binnen 14 dagen een info gesprek te houden in de vorm van een kennismaking. In dit gesprek word gekeken of zij de juiste instantie zijn die met deze jongere en het gezin aan het werk kunnen gaan. Toch, daarna moeten zij vaak veel te lang wachten.
“Voor de vormen van hulp die thuis aangeboden worden zijn lange wachtlijsten.”
22
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
JEUGDZORG INRUILEN VOOR PARTICULIERE INITIATIEVEN? Gerlieze van Pijkeren Hester Salverda
De Master is een voorbeeld van een particulier initiatief. Het is een centrum voor opvoeding en onderwijs. Drs. Erik van der Pol is de initiatief nemer. De Master biedt diverse vormen van begeleiding voor opvoeders van peuter tot puber. Dit wordt ook in de avonduren gedaan. Bij Jeugdzorg zijn er vaak lange wachtlijsten. Hier heb je al binnen een week een afspraak. De Master wordt gefinancierd door bedrijven en particulieren, Jeugdzorg door de overheid. We hebben via de mail contact gezocht met Drs. Erik van der Pol en hem een aantal vragen voorgelegd. Is de Master een één mans initiatief? Het is een zelfstandige praktijk. Ik heb het altijd naast een baan gedaan. Die banen betroffen: leraar bao, leraar speciaal onderwijs, directie speciaal onderwijs, docent hogeschool, gedragswetenschapper, leidinggevende jeugdzorg en meer. Ik ben sinds 4 jaar helemaal zelfstandig omdat ik er lol in heb! Wat maakt dat u de Master heeft opgezet? Ik wilde mij graag op mijn manier ergens voor inzetten. En dan gericht op opvoedings- en onderwijsvragen. Wat voor hulpverleners zijn er nodig om de Master tot een succes te laten zijn? De hulpverlening binnen de Master is heel erg breed. Van dyscalculie tot dyslexie, van persoonlijkheid tot intelligentie, van kind tot gezin en organisatie, van verstandelijk gehandicapten tot hoogbegaafden. Deze breedte maakt mijn
praktijk zo boeiend. Ik werk soms samen met instanties zoals Jeugdzorg, RIAGG, scholen, zorg instanties, dit is afhankelijk van de problematiek. Is er extra scholing nodig voor hulpverleners die bij de Master komen of willen werken? Ik ben dus zelfstandig, maar ik school constant bij, dit om bij te blijven. Het is ook een beetje een hobby van me. Ik heb nu eenmaal een brede interesse.
Of is de Master vooral afhankelijk van aangeboren kwaliteiten? Ik weet niet of het met aangeboren kwaliteiten heeft te maken. Ik denk het eigenlijk niet. Het blijft immers een grijze massa, die ik lekker blijf stimuleren. Commitment is het toverwoord! Wat maakt de Master speciaal binnen het huidige hulpverleningsaanbod? De zeer brede inzet en know- how, echte afstemming op de cliënt, andere aanpak vanuit eclectische invalshoeken. De leus is niet voor niets ‘sprongen vooruit’. Ik krijg meestal te maken met moeilijke gevallen die al heel wat gesubsidieerde hulpverleningstrajecten hebben doorlopen. Mijn aanpak werkt omdat het niet een vaste strategie is, maar zich vormt naar gelang de cliënt groeit en verantwoordelijkheden daar legt waar ze horen. Ik kan iemand die niets wil, echt niets leren! De kunst is ze zover te krijgen dat ze zelf willen ‘leren’. Wilt u verder nog iets kwijt over de Master? Geniet vooral van de dingen die je doet! Een master is iemand die oefent, dat onderscheid hem/ haar van anderen. Mijn motto is: ‘niets is zo praktisch als een goede theorie’.
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
23
24
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
VIER MANAGEMENTBOEKEN VOOR U GERECENSEERD Een hele nieuwe kijk! Jamila Aharouil
IOG leuke afkorting: de afkorting staat voor Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling. Een term dat wij in ons vak de afgelopen tijd veel voorbij horen komen. Termen als ‘vraag gestuurd werken’ en systeemgericht werken zijn vaak ook de woorden die in deze samenhang worden genoemd. De jeugdzorg is sinds een aantal jaren bezig deze methodiek goed op te starten en effectief vorm te geven. Wat ze ook nog lijkt te lukken. De methodiek wordt vormgegeven in de thuissituatie van (multi) probleem gezinnen. Het is daarbij de bedoeling dat door de goede effectieve intensieve begeleiding, het gezin in hun eigen woonsituatie begeleid en getraind wordt in het oplossen van de problematiek in het gezin. Als je het boek (136 blz.) leest krijg je een goed en geheel beeld van wat IOG inhoudt. De bedoeling is dat het als een soort basishandleiding dient voor alle IOG begeleiders. Het is een programma dat is ontwikkeld met de bedoeling: “een
methodiek te implementeren waarmee kinderen en jongeren die op een jeugdinternaat of dagcentrum waren aangewezen toch thuis kunnen blijven.” In dit boek wordt een methodiek beschreven, waarin wordt gedacht en getracht samen met ouders tot een oplossing te komen of juist vanuit ouders moet komen. Maar ook daaraan hebben de auteurs en de makers van de methodiek gedacht. Zo wordt er naast een complete beschrijving van IOG en alle bijbehorende praktische en inhoudelijke zaken van de opzet, ook aandacht besteed aan de medewerker die een gehele omslag moet maken in attitude ,denken en handelen. Dit boekje is een aanrader voor de beginnende,maar ook de ervaren hulpverlener die een start wil maken met IOG. De basis is duidelijk en is kort en krachtig omschreven!!! IntensieveOrthopedagogische Gezinsbegeleiding een methodiek M. van Brandenburg en M. pruts, SWP
De kunst van het anders denken, doen en voelen.! Hester Salverda
De oplossingsgerichte manager is voortdurend op weg om de capaciteiten van zijn medewerkers te benutten, te versterken en ze te voorschijn te halen. Dit boek is een aanrader voor een ieder die het meeste effect uit zijn organisatie wil halen, of geïnteresseerd is in oplossingsgericht management.
Er zijn al tal van boeken geschreven over management. Wat maakt dit boek nou anders, zou u zich kunnen afvragen. Oplossingsgericht management is een andere manier van denken, doen en voelen. In de kern lijkt oplossingsgericht management simpel. ‘Als iets niet werkt stop ermee en doe iets anders’, ‘Als iets werkt doe er meer van en leer het aan een ander’. Het is alleen niet zo eenvoudig als het lijkt, zegt Louis Cauffman.
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
25
De gedachten en het doen van een oplossingsgerichte manager zijn gericht op ‘het glas is halfvol’, in plaats van op ‘het glas is halfleeg’. Er wordt gekeken naar wat werkt, wat goed gaat en het is gericht op de toekomst. Dit houdt niet in zegt Louis Cauffman dat een oplossingsgerichte manager fobisch moet zijn voor problemen, maar dat hij de problemen op een oplossingsgerichte manier benadert. Er is geen enkel probleem dat zich 24 uur per dag en 365 dagen per jaar voordoet. In het oplossingsgerichte management gaat het om die uitzondering situaties. De kracht van eenvoud dat is waar het om draait in het oplossingsgerichte management. Wat gaat er goed? Spreken in termen van aanwezigheid in plaats van afwezigheid.
Interesse voor het einde van de probleemcyclus. Wat u in dit boek gaat aantreffen zijn de 10 pijlers van oplossingsgericht management, de mirakelvraag, schaalvragen, een yes- setting, het geven van complimenten, doelen formuleren, de flowchart, de acht- stappen- dans en meer. De manager die nieuwsgierig is geworden en zijn gereedschapskist zou willen uitbreiden en verrijken, omdat hij vindt dat zijn managementstijl de duimafdruk is van zijn manager zijn, kan met dit boek een stijl ontwikkelen dat gericht is op de oplossing in plaats van het probleem. Oplossingsgericht management en coaching simpel werkt het best, Een gereedschapskist voor ondernemende mensen, Louis Cauffman
Casemanagement in de basis Gerlieze van Pijkeren
In dit boek wordt beschreven wat casemanagement in de jeugdzorg inhoudt. De casemanager is verantwoordelijk voor de begeleiding van de cliënt gedurende het toeleidingstraject, voor het hulpverleningsplan en voor de toetsing en evaluatie van het hulpaanbod. Casemanagement heeft de functie om te weten welke zorg het beste aansluit bij de wensen en behoeftes van de cliënt. Casemanagement is een middel om samenhang in de zorg tot stand te brengen, en kijkt of de zorg die geboden wordt voldoet aan de vraag van de cliënt. Wat u in dit boek vinden kunt, is informatie over de functies en de samenhang daartussen, u kunt een kijkje nemen ‘ in de keuken’ van casemanagement in de gezinsvoogdij, u kunt lezen welke taken een casemanager heeft en welke modellen er onderscheiden worden bij casemanagement, wat casemanagement in de jeudzorg inhoudt, u kunt een blik werpen op het kostenplaatje en tot slot een samenvatting lezen van het boekje.
26
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
Het boekje is bedoeld voor managers, stafleden en medewerkers in en buiten bureau jeugdzorg. Wat ik zelf van het boek vond; het was een duidelijk en overzichtelijk boek. Het gaf mij een bredere kijk op wat casemanagement inhoudt. Ik herkende er veel van in de casemanagers die ik tot nu toe meegemaakt heb. Ik zou het goed vinden wanneer dit boek bij alle instellingen ligt, zodat de mensen die samenwerken met casemanagers, weten wat ze kunnen verwachten van een casemanager, en waar ze hem/ haar eventueel op aan kunnen spreken. Interessant in het boek is de bijlage. Daarin kun je lezen hoe casemanagement er in de provinciën uitziet. De provincies Friesland, Drenthe, Gelderland en Flevoland komen naar voren. Casemanagement in de toegang tot de jeugdzorg, R.A Van Der Schaft, T.A Van Yperen, P.H Nota, NIZW. Oplossingsgericht management en coaching simpel werkt het best, Een gereedschapskist voor ondernemende mensen, Louis Cauffman
Inleiding in het management Marleen Wever
Vaak wordt er binnen instellingen over management gesproken. Het valt mij op dat weinig mensen weten wat management precies is en wat het management in hun instelling inhoudt. De uitleg van mensen die weten wat management is, verteld mij niet meer dan dat ik al weet. In een poging duidelijkheid te krijgen ben ik begonnen aan het boek LEREN ORGANISEREN; samenwerken en managen in de non-profit sector. Het boek is opgedeeld in 2 delen. In het eerste deel wordt uitgelegd hoe management binnen een organisatie werkt en waar zij mee te maken krijgen. Het tweede deel van het boek richt zich op manieren die de afstemming van werkzaamheden goed doen en beschrijft wat dat voor werknemers betekend. De auteur wil de lezer een introductie geven in de non-profit sector voor het leren organiseren in de praktijk en het onderkennen van actuele organisatorische ontwikkelingen in het werkveld en de eigen instelling. Met deze inleiding wordt een handreiking gedaan voor het leren organiseren in de praktijk.
Ik vind het boek duidelijk opgebouwd. Het is geschreven in een taalgebruik die het voor de lezer mogelijk maakt meer inzicht te krijgen in management. Met name de opdrachten aan het eind van ieder hoofdstuk maakt management, beleid en organisatie levendig, omdat het gekoppeld wordt aan de eigen praktijksituatie. Het boek geeft de lezer de mogelijkheid een mening te kunnen vormen voor wat hij/zij denkt dat een goede manier van managen is en leert de lezer hoe de instelling waar hij werkt gemanaged wordt. De lezer kan na het lezen van het boek een bijdrage leveren om ideeën te vormen over management binnen de instelling. Het boek werd in 1998 geschreven en is dus al een beetje ouder. Doordat het boek algemeen management beschrijft, is dat geen probleem. Het boek is aan te bevelen voor mensen die woorden als management, beleid en organisatie voorbij horen komen en zich niet een concreet beeld kunnen vormen. Voor hen is het zeker een aanrader. Leren Organiseren samenwerken en managen in de non-profit sector, Willem Visser, Coutinho.
PROBEER NU PSYCHOLOGIE MAGAZINE 5 NUMMERS VOOR €12,50 HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007
27
VOLGEND NUMMER Hoe goed is uw netwerk? Een goede netwerker borrelt niet alleen met collega’s. Maar ook met vakgenoten. En een goede netwerker heeft minstens twee keer in de week contact met zijn of haar baas, maakt kennis met mensen die dezelfde cursus doet en kent iedereen persoonlijk… Netwerken nieuwe stijl.
Werkomgeving Hoe belangrijk is een beetje frisse lucht tijdens het werk? Wat doet echte rust met u in uw pauze? Een beetje privacy graag? Deze maand alles over de ideale werkomgeving.
Nieuwe resultaten hulp aan huis
Help…een sollicitatie! Zenuwachtig voor een sollicitatie gesprek? In dit artikel alle handige, nuttige tips om uitgerust en zelfverzekerd een sollicitatiegesprek in te gaan.
In het vorig nummer was het al uitvoerig beschreven; ondersteuning aan huis. Nu nog meer nieuws over deze nieuwe ontwikkeling in Nederland
Door actuele ontwikkelingen kan de inhoud van dit nummer worden aangepast
HULPVERLENERS MAGAZINE
28
HULPVERLENERS MAGAZINE FEBRUARI 2007