Ouderavond Oosterlicht College
Huiswerk voor ouders?! 23 oktober 2012
De overgang naar de brugklas is een enorme stap. De werkdruk neemt toe, de stof wordt moeilijker en er moet zelfstandig gewerkt worden. Hoe help je als ouder je zoon of dochter daarbij? Deze vraag stond centraal bij de ouderavond op het Oosterlicht College. Docenten van school vertelden over hoe de school tegen huiswerk aankijkt. Studiekring gaf met name haar beeld op de moeilijke plek die u als ouder inneemt in dit geheel. Tijdens de avond heeft u kennis gemaakt met het onderwijsmodel waar Studiekring mee werkt. U heeft een eerste overzicht voor uzelf gemaakt van wat u wel en niet weet over uw kind en hoe u helpen kan. Dit boekje biedt u meer achtergrond informatie en een aantal vragenlijst die u kunnen helpen voor uzelf alles nog eens op een rijtje te zetten
We wensen u veel leesplezier, maar bovenal veel plezier en succes met de thuisbegeleiding van uw zoon of dochter. Met vriendelijke groet, Ivo Richaers
Directeur Studiekring
Saskia Morien
Vestigingsmanager Studiekring Nieuwegein
Inhoudsopgave 1.Inleiding, huiswerk en puberteit.............................................................................3 1.1.Van de basisschool naar de middelbare school.............................................................3 1.2.Huiswerk toen en nu..................................................................................................3 1.3.De puberteit .............................................................................................................4 1.4.De hersenontwikkeling van pubers..............................................................................5 1.5.Gedrag en 'kunnen we het veranderen'?......................................................................6 1.6.Communicatie............................................................................................................9 1.7.Een stimulerende werkplek........................................................................................12 1.8.De Studiekring Manier van Werken............................................................................13 1.9.Boeken en webtips...................................................................................................14 2.Visueel Schema: Mind Maps..................................................................................15 2.1.Mind maps en concept maps – een introductie...........................................................16 2.2.Waarvoor gebruik je een visueel schema?..................................................................17 2.3.Tips bij het maken van een visueel schema................................................................18 3.Planning en agendagebruik..................................................................................20 3.1.Agendavoering.........................................................................................................20 3.2.Planning..................................................................................................................21 3.3.Een weekplan...........................................................................................................24 3.4.Het maken van een goede planning ..........................................................................24 4.Woordjes leren......................................................................................................26 4.1.De “Flapmethode” ...................................................................................................26 4.2.Leren met “flashcards” of “flitskaarten”......................................................................27 4.3.Woordjes leren op de computer ................................................................................27 5.Wat weet u over school.........................................................................................30 5.1.Hoe komt/blijft u op de hoogte? ...............................................................................32 6.Contact met school...............................................................................................32 6.1.Tips voor gesprekken met school ..............................................................................33 7.Tot slot: de vragenlijsten die we op de ouderavond besproken hebben...............35
1.Inleiding, huiswerk en puberteit 1.1.
Van de basisschool naar de middelbare school
De overgang van de basisschool naar het middelbaar onderwijs is voor de meeste leerlingen een grote stap. Van de vertrouwde omgeving waar ze vaak zes jaar hebben gezeten, met elk jaar één of twee vaste leerkrachten, die de leeromgeving bepaalden en hun vaste vriendenkring, komen ze voor hun gevoel in de grote wereld. Elk uur wordt een ander vak onderwezen, met steeds wisselende docenten, die op hun eigen wijze onderricht geven. Een grotere wanorde kan er haast niet ontstaan en het is zaak voor een kind om zo snel mogelijk zijn weg in deze school te vinden. Naast deze ontwikkelingen wordt het kind ook nog eens geconfronteerd met een versnelde ontwikkeling van het lichaam en de daarbij behorende groeispurt. Het kind komt in de volgende levensfase, namelijk die van de puberteit.
1.2.
Huiswerk toen en nu
Ten opzichte van vijftien tot twintig jaar geleden lijkt er een verschuiving op te zijn getreden in wat we de huiswerkattitude noemen. Hiermee bedoelen we de houding van leerlingen ten opzichte van het huiswerk. Die verschuiving zit hem in het feit dat het maken van huiswerk nu minder vanzelfsprekend is dan vroeger. Waar leerlingen vroeger zonder al te veel morren hun huiswerk maakten, lijkt het nu steeds 'gewoner' geworden om het niet te doen. Deze trend is al een aantal jaren waarneembaar en bij sommige oudere docenten leidt het nog wel eens tot de verzuchting 'dat vroeger alles beter was...' Hoe het precies komt dat leerlingen hun huiswerk minder goed maken dan twintig jaar geleden is een open vraag. Een eenduidig antwoord is niet te geven, maar er zijn wel een aantal punten die in dit verband vaak (door ouders, docenten en wetenschappers) naar voren worden gebracht: In de eerste plaats is er in de huidige tijd meer afleiding. Leerlingen besteden veel tijd aan hun mobiele telefoon, sociale media & games. Verder is het meer vanzelfsprekend dat leerlingen veel tijd besteden aan sportverenigingen, clubs en uitgaan. Het huiswerk zakt daarbij vanzelf steeds lager op het prioriteitenlijstje. Een ander punt dat vaak naar voren wordt gebracht is dat docenten nu minder autoriteit hebben dan vroeger. Heel zwart-wit gezegd gingen leerlingen vroeger met knikkende knieën naar school als ze om wat voor reden dan ook hun huiswerk niet hadden gemaakt, terwijl nu de mentaliteit meer is van 'laat die kerel maar praten!' Hoe dit komt hangt samen met maatschappelijke ontwikkelingen waarin de status en het aanzien van veel beroepen en instituten in de samenleving anders worden gewaardeerd dan vroeger. Het gaat hier bijvoorbeeld om gezagsdragers, dominees, priesters en artsen, maar dus ook om leraren. Een derde verklaring die vaak wordt geopperd voor de verschuiving in huiswerkattitude is dat leerlingen minder gemotiveerd zijn. Dit hangt enigszins samen met de voorgaande twee redenen. In een moderne samenleving met oneindig veel communicatiemiddelen en keuzemogelijkheden, waarin autoriteit in al haar vormen af lijkt te kolven, is het voor leerlingen moeilijk om geïnteresseerd te blijven in zaken als school, iets waar ze niet echt vrijwillig voor hebben gekozen. Interesse en motivatie hangen nauw met elkaar samen. Leerlingen zijn minder gemotiveerd om te werken voor zaken waar ze niet in geïnteresseerd zijn. Uiteraard zijn pedagogen en onderwijsinstellingen zich terdege bewust van de veranderde huiswerkattitude. Er
worden dan ook veel dingen bedacht om het 'tij te keren'. Sommigen zien een ander onderwijssysteem als oplossing. Bijvoorbeeld door leerlingen zelf een grotere stem te geven in wat er wordt geleerd, waardoor het plezier in en de motivatie voor leren weer zal toenemen. Andere initiatieven zijn er juist op gericht om de leerlingen 'strak te houden'. Hierbij denkt men aan strengere controles op het gemaakte huiswerk door de docent. Tenslotte zijn er steeds meer instituten in Nederland die zich richten op huiswerkbegeleiding, waarbij de leerling binnen of buiten de school om een omgeving wordt geboden waar in relatief kleine groepen en zonder afleiding van computer of tv het huiswerk kan worden gemaakt.
1.3.
De puberteit
De puberteit wordt door veel mensen omschreven als een periode waarin de jongere op allerlei gebieden grote veranderingen doormaakt. Maar het is goed om stil te staan bij het gegeven dat het hele leven gekenmerkt wordt door verandering en dat elke verandering om aanpassing vraagt van de omgeving. Het is dus niet alleen de puber die verandert en de omgeving die zich aanpast, maar ook een omgeving die voortdurend verandert en een puber die zich daaraan aanpast. Doordat de puberteit bijzonder veel veranderingen met zich mee brengt is het belangrijk om te geven en te nemen: iedereen verandert én iedereen past zich aan. In de puberteit is een duidelijke verandering zichtbaar in de zelfstandigheid van uw kind. Opnieuw geldt: deze verandering is eigenlijk al vanaf het begin van het leven van uw kind aan de gang. Toch is het met name in de puberteit dat de drang naar zelfstandigheid van uw kind botst met de manier waarop u als ouder voor uw kind wil zorgen. Daardoor lijkt de puberteit vaak onlosmakelijk verbonden met een toename aan conflicten en ruzies in het gezin. Deze ruzies kunnen te maken hebben met alle veranderingen die de jongere doormaakt, maar ook met volwassenen die zich onvoldoende willen aanpassen aan die veranderingen. De ruzies kunnen ontstaan door een jongere die extreem snel zelfstandig wil zijn, maar ook door ouders die het kind graag afhankelijk willen houden. De puberteit kan een turbulente periode zijn. In onderstaande grafiek wordt globaal aangegeven welke onderwerpen in welke leeftijdsfase tot conflicten kunnen leiden. Fase I:
lichamelijke veranderingen
Fase II:
de jongere richt zich op vrienden en hecht minder waarde aan opvattingen van de ouders
Fase III:
de jongere neemt afstand van de mening van vrienden en is gericht op zelfstandigheid
Mate van spanning of conflict
12
13
14
15
16
17
18 Gemiddelde leeftijd
Wat voor lange tijd minder bekend was, is het feit dat de verdere ontwikkeling binnen de hersenen ook voor de nodige veranderingen zorgt, met alle gevolgen van dien.
1.4.
De hersenontwikkeling van pubers
Voordat je geboren wordt, zijn bijna alle neuronen (zenuwcellen) in het brein al aanwezig. Maar hoe kan het brein dan doorgroeien? Dit komt door een ander soort cellen die zich blijven ontwikkelen, de zogenaamde glia cellen (glia=lijm). Met hulp van deze glia cellen ontwikkelen zich supersnelle verbindingen (synapsen) tussen de neuronen in je brein. De glia cellen vormen het isolerende (myeline) laagje dat om de verbindingen tussen neuronen zit. Je kunt het vergelijken met het isolerende laagje om een stroomdraad. Vooral in de pubertijd vindt er nog een echte groeispurt plaats. Een aantal gebieden van het brein is dan al bijna af, maar het voorste gedeelte, de prefrontale cortex, is nog volop in ontwikkeling. De hersenen blijven zich ontwikkelen totdat je ongeveer 25 jaar oud bent. Tijdens de puberteit verandert er iets belangrijks in de prefrontale cortex. Er is een grote toename van grijze stof (zenuwcellen) en synapsen (de verbindingen tussen deze cellen). De groei van grijze stof en synapsen heeft als doel dat er een heleboel nieuwe ‘wegen en verbindingen’ ontstaan in de hersenen, waardoor die persoon nieuwe acties kan ondernemen. Hierdoor kunnen er nieuwe denkprocessen op gang komen. Je kunt dit vergelijken met het aanleggen van een heel wegenstelsel: In het begin zijn er alleen nog maar zandweggetjes. Na een tijdje wordt het zandweggetje een geplaveide straat (in de hersenen betekent dit dat er myeline bijkomt) en kun je er sneller overheen. Uiteindelijk ontstaan er snelwegen waar je supersnel over kunt reizen. De groei van grijze stof en synapsen gaat (helaas?) niet erg gecontroleerd: de groei is explosief en er ontstaat in eerste instantie een groot overschot aan ‘wegen’. Hierdoor ontstaan niet alleen korte, effectieve nieuwe verbindingen, maar ook allerlei ‘omwegen’ en ‘doodlopende weggetjes’. Er zijn als het ware wegwerkzaamheden, die er niet alleen voor zorgen dat het in de toekomst beter gaat, maar waardoor oude, vertrouwde bestemmingen ook even afgesloten zijn, of via een wirwar van omleidingen bereikbaar zijn. Aan het einde van de puberteit worden grijze stof en synapsen die overbodig zijn weer afgebroken. Maar het is wel belangrijk dat de puber in de
tussentijd die nieuwe wegen heeft aangelegd! Door de ontwikkeling van de snelle verbindingen kunnen neuronen goed met elkaar communiceren. Prefrontale cortex De prefrontale cortex is verantwoordelijk voor hersenprocessen die te maken hebben met o.a. motivatie, plannen, emotie controle, impuls controle, kiezen en volgen van instructie. Dit zijn stuk voor stuk belangrijke processen bij het maken van huiswerk! Zo kan het gebeuren dat kinderen in de basisschoolleeftijd soms heel aardig plannen wat zij bijvoorbeeld op een bepaalde dag willen doen. Ze lijken qua planvaardigheden ‘goed op weg’ voor de middelbare school. Toch kan het door de hersenontwikkeling gebeuren dat planvaardigheid lijkt te ‘verdwijnen’. In de prefrontale cortex zijn tijdelijk wegwerkzaamheden aan de gang. Als ouder kunt u als het ware een plaatsvervangende prefrontale cortex worden. U helpt uw kind met het structureren en plannen van activiteiten. Door uw voorbeeld en structuur leert uw kind nieuwe, effectieve wegen te gebruiken, om uiteindelijk een betere planner te worden dan hij/zij ooit is geweest! Extra: puberaal gedrag Zoals hierboven al is gezegd, groeit het aantal synapsen tijdens de puberteit. Synapsen zijn de verbindingen tussen hersencellen. Deze synapsen geven bepaalde stofjes af om de verbinding te maken. Een deel van de synapsen die tijdens de puberteit ontstaan, geeft een ‘prikkelend stofje’ af, waardoor pubers soms ‘geprikkeld’ kunnen reageren. Ook dit ‘puberale gedrag’ kan dus (deels) verklaard worden door ontwikkeling van de hersenen. Een geruststelling voor ouders is dat met het verdwijnen van overtollige synapsen aan het einde van de puberteit, óók de prikkelende synapsen verdwijnen.
1.5.
Gedrag en 'kunnen we het veranderen'?
“Is het glas half leeg of half vol?” Deze vraag wordt wel eens gesteld om erachter te komen of mensen de positieve kant of de negatieve kant van het leven bekijken. Hoe kijkt u naar uw kind? Geeft u vooral aandacht aan wat uw kind níet moet doen, of aan wat uw kind wél zou moeten doen? Gedrag heeft consequenties: dat leren ouders hun kinderen van jongs af aan. Als jij je eten niet opeet... krijg je geen toetje! Als je goed je best doet... heb ik straks een verrassing voor je! Het verbinden van consequenties aan gedrag is heel natuurlijk en ouders en andere volwassenen doen het automatisch. Vaak vormt het gedrag een goede combinatie met het gevolg. Maar het gebeurt ook wel, dat gedrag en consequentie een vreemde combinatie vormen: Als een kind maar lang genoeg zeurt, krijgt het zijn zin. Een kind dat goed doorwerkt en oplet in de klas, wordt haast ‘genegeerd’. Uit onderzoek én uit de praktijk blijkt het volgende:
Gedrag dat positieve consequenties heeft blijft voortbestaan Gedrag dat negatieve of neutrale consequenties heeft dooft uit Dit betekent dus dat kinderen die hun zin krijgen als zij zeuren, worden aangemoedigd om vaker te zeuren. Kinderen die nooit aandacht krijgen voor hun goede werkhouding, kunnen worden verleid tot ander gedrag waardoor zij wél aandacht krijgen. In de ideale situatie zou dus het volgende moeten gelden: Positief gedrag moet positieve consequenties hebben Negatief gedrag moet negatieve of neutrale consequenties hebben Dit klinkt voor de hand liggend maar soms is de praktijk heel moeilijk. Als volwassenen het gedrag van jongeren willen veranderen, zouden ze op de volgende manier te werk kunnen gaan: 1 Overleg Jongeren op de middelbare school laten zich niet zomaar iets opleggen. Praat daarom samen over het gedrag en zoek samen naar een mogelijkheid tot verandering 2 Formuleer gewenst, concreet gedrag Leg niet de nadruk op wat u níet wil hebben (ik wil dat je geen computerspelletjes meer speelt), maar op wat u wél wil hebben. Formuleer dat gedrag heel concreet. Ik zou willen dat je elke dag een uur de tijd neemt voor je huiswerk. 3 Wat is redelijk gedrag? Leg de lat niet te hoog. Ga niet meteen uit van de ideale situatie. U kunt wel samen nadenken over de ideale situatie, maar zult dan verschillende stapjes moeten inbouwen om die situatie te bereiken 4 Wat is een redelijke beloning? Positief gedrag moet positieve consequenties hebben! Spreek daarom samen met elkaar af wat voor consequentie het gedrag gaat hebben dat u zojuist besproken heeft. Zorg daarbij dat de ‘beloning’ niet te groot, maar ook niet te klein is. Wees creatief in beloningen en laat uw kind mee denken. Negeer ongewenst gedrag. 5 Vergroot de stappen Als na enkele dagen/weken de eerste stap steeds goed gaat, kunt u een stap verder gaan. Doe dit opnieuw in overleg en pas de beloning eventueel aan. Na verloop van tijd kunnen kleine, dagelijkse beloninkjes worden vervangen door grotere beloningen op lange termijn. Bijvoorbeeld een avondje naar de bioscoop als alles twee weken volgens afspraak gaat. Op deze manier leert uw kind ook langzaam om niet alleen voor directe beloningen te werken. Vergeet niet om elke dag sociaal te blijven versterken! 6 Wat is een redelijke straf? Liefst straffen we helemaal niet. Idealiter omdat het niet nodig is, maar anders misschien omdat we het negatieve gedrag kunnen negeren. Immers: wat je aandacht geeft, groeit! Positief gedrag moet positieve consequenties hebben. Dit is een goed uitgangspunt. Maar het kan gebeuren dat – ondanks de positieve aandacht voor het gewenste gedrag- het ongewenste gedrag níet ophoudt. Of het ongewenste gedrag heeft direct negatieve gevolgen voor uw kind of de omgeving. U kunt dan niet (langer) het ongewenste gedrag negeren. Bespreek sámen met uw kind, dat dit ongewenste gedrag tot een ‘straf’ zal leiden. Spreek samen de straf af en probeer zo mogelijk dat de straf logisch volgt uit het ongewenste gedrag of gewenst gedrag bevordert.
Bijvoorbeeld: Uw kind moet eigenlijk huiswerk maken, maar laat zich afleiden door de computer. Een gepaste straf kan dan zijn dat de computer enkele dagen van de kamer wordt gehaald: op deze manier wordt het kind gestraft voor het computeren én wordt de kans op gewenst gedrag (huiswerk maken) groter: het kind wordt immers niet meer zo snel afgeleid. Vergeet in dit voorbeeld niet dat een smartphone soms als een surrogaat computer kan werken. 7 Afspraak op papier Zet het gewenste gedrag, de daaraan gekoppelde beloningen en een moment waarop u met elkaar gaat evalueren op papier (bijvoorbeeld in de agenda van uw zoon of dochter). 8 Evalueren Bespreek na verloop van tijd hoe het gaat. Wat gaat goed? Waar bent u tevreden over bij elkaar? (ook uw kind mag zeggen hoe u zich aan de afspraken houdt). Welke dingen gaan minder goed en moeten misschien veranderd worden? Een casus Uw dochter heeft voor drie vakken onvoldoendes gehaald de afgelopen tijd. Ze zegt dat die vakken erg moeilijk zijn. Maar als u eens beter oplet, blijkt dat uw kind die vakken het langst uitstelt en er in sommige weken nauwelijks huiswerk voor maakt. U bent met uw dochter gaan praten en ze herkent wat u zegt: eigenlijk maakt ze nauwelijks huiswerk voor die drie vakken, omdat ze het tóch niet begrijpt. Ze ziet wel in dat ze hierdoor achter gaat lopen en steeds minder snapt, maar heeft geen inzicht en motivatie om iets aan de situatie te veranderen. Formuleer concreet gewenst gedrag dat u bij uw dochter wil zien en deel dat op in een aantal mogelijke stappen. Uw dochter vult haar tijd op dit moment met een nieuwe hobby: sieraden maken. Ze kan er uren mee bezig zijn en maakt van alles voor haar vriendinnen. Regelmatig fietst ze naar de stad om nieuwe materialen te kopen en in sieraden winkeltjes ideeën op te doen. Welke versterkers kunt u koppelen aan het gewenste gedrag? Versterkt u sociaal of materieel? In aansluiting op de bovenstaande casus: Welke straf of welk voordeel verlies koppelt u aan ongewenst gedrag? In de volgende tabellen ziet u een overzicht van verschillende manieren van versterken en straffen (karweitjes en voordeelverlies). De straffen zijn zo veel mogelijke toegespitst op de huiswerksituatie. Voor andere situaties kunnen andere vormen worden gebruikt. Alle vormen van versterken en straffen zijn afhankelijk van het kind en het gezin. Is er in een gezin de regel dat je altijd iets lekkers mag pakken als je daar zin in hebt, dan is ‘iets lekkers’ geen versterker meer. Een kind dat nooit computerspelletjes speelt zal het geen straf vinden om een dag geen computerspelletjes te spelen. Sociale versterkers Waardering uiten Glimlachen Knikken Aandacht Aanraken Schouderklopje Kussen Luisteren
Niet-sociale versterkers Punten/cijfers (om later om te zetten in:) Geld Iets lekkers Extra tv-tijd/computer-tijd Extra laat naar bed Dvd huren Vrienden mogen uitnodigen Speciaal menu aan tafel
Ophemelen (bij derden) Samen zijn Samen iets leuks doen
Nieuwe cd/single Nieuw kledingstuk
De laatstgenoemde sociale versterker (samen iets leuks doen) heeft dubbel effect: het is een beloning voor eerder vertoond ‘goed gedrag’, maar de onderlinge relatie zal door gezellige activiteiten ook verbeteren, waardoor het gedrag van uw kind ook zal verbeteren of makkelijker stuurbaar wordt. Karweitjes (klein) Bureau opruimen
Karweitjes (groot) Kamer opruimen
Stapel met school-stencils uitzoeken
Voordeelverlies (klein) Minder tv-tijd Een dag geen computerspelletjes Eerder naar bed
Voordeelverlies (groot) Niet met vrienden af mogen spreken Geen sport/soap kijken deze week Niet naar de stad Niet naar de sport- of jeugdclub
Niet voor elk gedrag is een beloning of straf nodig: elk gezin kent ‘basisregels’ waarvan het heel normaal is om ze op te volgen. Om het gedrag van uw kind te veranderen moet er overleg plaatsvinden. Binnen overleg is de juiste wijze van communicatie erg belangrijk. Vandaar dat we ook op dit onderwerp iets verder in zullen gaan.
1.6.
Communicatie
Om uw kind op een goede manier te kunnen helpen bij het huiswerk en andere schoolzaken is het belangrijk dat u blijft praten met uw kind. Door een gesprek kunt u een hoop belangrijke informatie krijgen van uw kind. Praten met uw kind lijkt geen probleem: u doet het elke dag. Toch zijn er een paar belangrijke ‘gespreksmanieren’ die er soms gemakkelijk bij inschieten:
Neem de tijd
Wees breed geïnteresseerd
Stel open vragen
Luister actief
De kern van actief luisteren is ‘parafraseren’: in uw eigen woorden herhaalt u wat de ander heeft gezegd. U probeert de gevoelens van de ander te herkennen door wat de ander zegt en door de lichaamstaal van de ander. Door te parafraseren toetst u of u de ander goed begrijpt, voordat u reageert op wat is gezegd. Soms is actief luisteren al voldoende voor uw kind en hóeft u helemaal geen reactie of oplossing te geven. Actief luisteren is een goede manier om te achterhalen of u uw kind begrijpt. U moedigt uw kind aan om verder te vertellen, probeert gevoelens te herkennen en laat merken dat u oog en oor hebt voor zijn/haar verhaal. Actief luisteren is op zich een heel eenvoudige methode. Toch is er een aantal veel voorkomende ‘valkuilen: Actief luisteren als trucje Actief luisteren is bedoeld om uw kind zijn eigen verhaal te laten vertellen en daar begrip voor te tonen. Soms denken ouders dat als zij ‘doen alsof’ ze actief luisteren, ze alsnog hún kijk op de zaak kunnen geven: in plaats van te parafraseren, kleuren ze de boodschap van het kind naar eigen inzicht in Kind: Ik vind Frans echt een moeilijk vak. De toets vandaag ging heel erg slecht. Ouder: Vind je dat je niet genoeg geleerd hebt? Actief luisteren laten volgen door kritiek, advies, oplossingen, enz. Het doel van actief luisteren is begrip en respect tonen voor de gevoelens en belevenissen van uw kind. Pas daarom op dat u het parafraseren niet laat volgen door kritiek, veroordeling, moraliserende opmerkingen, enz. Ouder: Je ziet dus erg op tegen de spreekbeurt voor Nederlands? Kind: Ja, het maakt me echt zenuwachtig. Ouder: Ach joh, dat is niet nodig! Om een praatje van vijf minuten hoef je je echt niet druk te maken! Papegaai in plaats van parafrase Parafraseren is iets anders dan alleen maar napraten van wat uw kind zegt. U probeert het gevoel van uw kind te begrijpen en vat de boodschap kort samen of combineert die met wat uw kind eerder heeft gezegd. Kind: Eerst heb ik uitleg aan een klasgenoot gevraagd, maar die snapte het niet, toen ben ik naar de leraar gegaan, maar die had geen tijd, en toen heb ik ook nog gekeken of mijn mentor er was, maar die werkt niet op vrijdag. Ouder: Dus je hebt eerst uitleg aan een klasgenoot gevraagd, maar omdat die het niet snapte ging je naar de leraar. Die leraar had geen tijd, dus toen ben je de mentor gaan zoeken. En die was er vandaag niet. Een betere reactie van de ouder is: Je hebt heel hard je best gedaan om op de één of andere manier uitleg te krijgen, maar het zat allemaal tegen. Nu snap je het nog steeds niet. Je zult wel erg balen! Luisteren zonder medegevoel Actief luisteren zonder uw gevoel te tonen of op een verkeerde manier interpreteren van gevoelens, kan erg frustrerend werken voor je kind. Kind: Wat moet ik nou? Ik dacht dat ik alles voor aardrijkskunde had geleerd, maar nu blijkt dat ik het verkeerde hoofdstuk in mijn agenda had gezet! Ik red het nooit om alles nog te leren.. Ouder: Je zult wel opzien tegen morgen! (deze opmerking doet geen recht aan de complete wanhoop van het kind) Actief luisteren op het verkeerde moment Actief luisteren kan een goede manier zijn om een gesprek te voeren, maar is niet altijd nodig. Sommige ouders zijn zó enthousiast over actief luisteren, dat zij dit overal toepassen. Kind: Mama, mag ik vanmiddag nog met wat klasgenoten naar de stad? Moeder: Je wil dus graag naar de stad vanmiddag?
Bij informatieve, feitelijke vragen, die geen gevoelens met zich meebrengen, is actief luisteren niet nodig. Het belang van ik-boodschappen Het geven van ‘ik-boodschappen’ is een goede manier om uw kind te laten weten wat u denkt, voelt en wil, zonder dat u daarbij meteen een machtspositie inneemt of afbreuk doet aan de gevoelens en eigenwaarde van uw kind. De ‘truc’ van een ik-boodschap is echter niet het gebruik van het woordje ‘ik’.
“Ik wil dat je luistert”, “Ik vind dat jij dom bent” en “Ik zal jou eens vertellen wat hier de regels zijn” zijn géén ikboodschappen. Een effectieve ik-boodschap bestaat uit drie delen: 1. beschrijven van het niet-acceptabele gedrag 2. beschrijven van het gevoel (concreet en duidelijk) 3. beschrijven van de tastbare uitwerking Een goed voorbeeld van een effectieve ik-boodschap is: “Ik word ongerust (gevoel) als jij je huiswerk steeds uitstelt, (niet-acceptabel gedrag) omdat je dan onvoldoendes zult halen.” (tastbare uitwerking) Een ik-boodschap die maar één of twee onderdelen bevat mist waarschijnlijk zijn effect: • “Ik ben bang dat je een onvoldoende gaat halen” laat alleen een wantrouwende houding van de ouder zien en mist het verband met het gedrag van het kind. • “Ik word ongerust als jij je huiswerk steeds uitstelt” laat niet zien waar u als ouder werkelijk ongerust om bent. • “Als jij je huiswerk steeds uitstelt, zul je onvoldoendes halen” kan overkomen als een aanval op het kind: u toont uw eigen gevoel niet. Een ik-boodschap kan zich in de eerst plaats richten op wat u als ouder nú voelt. U hoeft niet meteen aan te geven wat de oplossing zou zijn en wat de uitwerking daarvan zou zijn op uw gevoel. Laat uw kind zelf mee zoeken naar manieren om uw gevoel (en de tastbare uitwerking) te veranderen, door zijn gedrag te veranderen. Alles nog even op een rijtje Neem de tijd: Neem de tijd voor een gesprek met uw kind en toon dat. Eventueel kunt u samen een gesprek uitstellen tot een moment dat u allebei wél tijd hebt. Toon brede interesse: Wees niet alleen gericht op huiswerk of schoolzaken, maar vraag ook regelmatig naar andere dingen die uw kind bezig houden. Hierdoor zal uw kind ook makkelijker en prettiger over schoolzaken praten. Stel open vragen: Bij gesloten vragen stuurt u de ander al in de richting van een bepaald antwoord. Door open vragen te stellen geeft u uw kind de gelegenheid om de ‘route’ van het gesprek te bepalen. Uw kind heeft zo meer inbreng in het gesprek.
Luister actief: Open uw oren voor het verhaal van uw kind. Hou zelf eerst uw mond en laat uw eigen gedachten en interpretaties in eerste instantie voor uzelf. Toon en toets of u uw kind begrijpt. Vertel wat u zelf ervaart: Nadat u uw kind hebt begrepen kunt u vertellen wat u voelt en denkt. Doe hierbij niets af aan het verhaal van uw kind, maar zet uw kant náást het verhaal van uw kind. U kunt dit heel goed doen in de vorm van een ikboodschap. Geef positieve aandacht: Juist bij conflicten is positieve aandacht heel belangrijk. Vertel uw kind bijvoorbeeld dat u het fijn vindt dat uw kind heeft vertelt wat hij/zij denkt. Als uw kind zelf geen positief gedrag vertoont, kunt u het voorbeeld geven. Laat op een positieve manier merken dat u uw kind wil helpen. Zoek win-win situaties: Het is een fabeltje dat bij een ruzie of conflict één persoon moet winnen en de ander moet verliezen. Zoek samen met uw kind naar alle mogelijke situaties waarin jullie allebei winnen (tevreden zijn). Maak een afspraak: Kies samen de beste win-win situatie en maak daar een afspraak over. Zet de afspraak op papier zodat voor allebei duidelijk is wat er verwacht wordt. Een afspraak op papier laat zich ook makkelijker evalueren. Als de spanning te hoog oploopt: Soms bent u als ouder niet in staat tot luisteren en rustig praten, doordat u te boos bent door de situatie. Probeer op zo’n moment niet een goed gesprek te voeren, maar geef uw kind aan dat u er later op terug zult komen. Tijdens de middelbare school leeftijd zijn de veranderingen in gedrag en het verlangen naar zelfstandigheid belangrijke stappen naar de volwassenheid. Ten aanzien van gedrag is het belangrijk dat ouders consequent zijn, maar vooral niet star. Goede communicatie is van belang om het kind te helpen waar nodig maar ook om ze te leren dat ze zo nu en dan een pas op de plaats moeten maken. Daarnaast is het belangrijk voor ouders, maar ook voor het kind om te weten op welke manier de leerstof het beste opgenomen wordt.
1.7.
Een stimulerende werkplek
Sta in de komende week eens stil bij de werkplek van uw kind. Doe dit ook in overleg met uw kind en eventueel met uw partner.
Heeft uw kind een eigen werkplek? Maakt uw kind het huiswerk meestal op die werkplek of ergens anders? Waarom kiest uw kind voor die plek? Zijn er nadelen voor uw kind aan de huidige werkplek? Ziet u zelf nadelen aan de huidige werkplek? Hoe kunt u die veranderen?
Bedenk samen met uw kind twee manieren om de werkplek (nog meer) stimulerend te maken. U kunt daarbij denken aan zaken die geld kosten (de kamer verven, nieuw bureau), maar dat hoeft niet. Er zijn genoeg manieren te bedenken die geen geld kosten (kamer grondig opruimen, kamer anders inrichten, meubels verwisselen met
broer of zus, enz.) maar wel een verandering geven. Chat/Twitter: hulpmiddel of afleider? Voor veel jongeren zijn chatten, facebooken of twitteren niet uit het dagelijks leven weg te denken. Via internet praten zij met vrienden en bekenden die op dat moment ook online zijn. Het internet wordt vaak afgeschilderd als een grote afleider tijdens het huiswerk: elk moment kan een vriend of vriendin online komen, wat met een schermpje wordt aangekondigd en soms ook met geluid. Veel jongeren vinden het verleidelijk om dan ‘even iets te zeggen’. Andere jongeren beheersen zich, maar worden dan alsnog aangesproken door de ander: een vriend of vriendin kan immers ook een gesprek beginnen en weet niet dat je huiswerk aan het maken bent. Deze onvoorspelbare eigenschap van social networks (je kunt elk moment afgeleid worden), zorgt ervoor dat het lastig te combineren is met geconcentreerd huiswerk maken. Toch worden social media ook gebruikt om even informatie of uitleg te vragen aan een klasgenoot. Als je iets niet snapt of niet in je agenda hebt staan kun je meteen even een klasgenoot aanspreken.
Hoe kunt u nu een ‘win-win situatie’ creëren in dit geval? Eén mogelijkheid is, dat uw kind niet online is tijdens het huiswerk, maar bijvoorbeeld in een pauze zich tien minuten aanmeldt en vragen opspaart voor dat moment. Een andere mogelijkheid is om online te blijven tijdens maakwerk, met bijvoorbeeld de status op ‘bezet’, maar de computer uit te zetten bij het leerwerk, waar vaak meer concentratie voor nodig is. De beste win-win situatie hangt natuurlijk ook af van de manier waarop uw kind met de computer en smartphone omgaat, de mate waarin uw kind zich kan concentreren/laat afleiden en de manier waarop uw kind met tijd/planningen omgaat. Overigens wijst een onderzoek van Studiekring onder ruim 200 leerlingen in oktober van 2011 aan dat leerlingen internet weliswaar als grootste bron van afleiding noemen, maar zichzelf op een stevige tweede plaats zetten. Dat getuigt van volwassenheid en zelfkennis!
1.8.
De Studiekring Manier van Werken
Studiekring baseert haar activiteiten op een eigen en onderbouwd begeleidingsmodel, het zogenaamde SMWmodel (de “Studiekring Manier van Werken”). Dit model gaat ervan uit dat talentontwikkeling pas optimaal kan plaatsvinden als aan drie basisbehoeften van de leerling is voldaan: competentie, zelfstandigheid en omgeving (relatie). Competentie (het 'leren leren') heeft te maken met: Studievaardigheden Aanleren van nieuwe vaardigheden rond de studiebegeleiding, zoals planning, mindmaps en de verschillende wijzen van woordjes leren Leerstijl Zoeken naar de leerstijl van de leerling en dat afwisselen met kennisoverdracht, zelf kennis verzamelen, herhalingsoefeningen en zelf experimenteren Curriculum Welke concrete vaardigheden heeft de leerling nodig om de middelbare school te doorlopen Leerproblemen
Opsporen van knelpunten en problemen Omgeving (waar leert een leerling) bestaat uit: De werkplek (fysieke omgeving) De plek die is ingericht op het leren, met weinig afleiding Sociale omgeving (relatie met anderen, communicatie, sfeer, externe motivatie) We willen een onderlinge relatie ontwikkelen waarin het prettig is om te werken en te leren en waarin we elkaar verder kunnen helpen. Er is externe motivatie om het huiswerk te maken, docenten verwachten iets van de leerling. Structuur De dagelijkse routine, waarbij het gaat om structurering van de tijd, maar ook structuur in uitleg en de door te werken stof (wat doe je eerst, hoe pak je het aan). Ook de structuur in de ruimte om de leerling heen hoort hierbij zoals de zitplek, maar ook de schooltas. Zelfstandigheid (wat wil een leerling) is te zien in: Interne motivatie Waarom zit een leerling op de school van zijn keuze en wat heeft hij er voor over om te doen om goede resultaten te halen. Verantwoordelijkheid Welke verantwoordelijkheid neemt de leerling aan ten aanzien van de schooltaken. Hoe groter de motivatie om iets te willen, des te meer verantwoordelijkheid door de leerling wordt genomen. Zelfkennis (weten) Dit heeft alles te maken met keuzes kunnen maken, de gevolgen van de keuze overzien en feedback kunnen geven en krijgen. Het SMW-model wordt hiernaast schematisch weergegeven. Daarbij kunt u zelf invullen voor uw kind wat wel of nog niet in voldoende mate aanwezig is. Op deze wijze kunt u zien aan welke gebieden nog gewerkt moet worden en waar dus de aandachtspunten moeten liggen.
1.9.
Boeken en webtips
Boeken:
Waarom doet mijn puber zo vreemd? Het brein van de tiener (2003), B. Strauch, ISBN: 9022535819 Generatie Einstein, slimmer, sneller en socialer (2006), Jeroen Boschma & Inez Groen, ISBN: 9789043010948 Luisteren naar kinderen: dé methode voor overleg in het gezin: de Gordonmethode (2005), T. Gordon, D. van Herwerden-Eendebak, J. Stapersma-Bolsenbroek, ISBN: 9043907588 Praten met kinderen, een boek voor ouders en andere opvoeders (1995), N.M.C. van As en J.M.A.M. Jansssens, ISBN: 9053503692 Ik heb ook wat te vertellen! Communiceren met pubers en adolescenten (2005), M.F. Delfos, ISBN: 9066656522
Positief omgaan met kinderen, praktijkboek voor ouders en andere opvoeders (2004), I. Bakker, M. Husmann, ISBN 9023229177 Alles went, ook een adolescent. Wegwijzer bij het opvoeden van jongeren (2002), T. Compernolle et al., ISBN: 9020950509 Wat nou ... pubers? Voor ouders die willen opvoeden én loslaten (1999), M. Akkerman, G. Blokland, H. Hagens, N. Warnars-Kleverlaan, ISBN: 9050507433
Online:
Op www.thesis.nl/kolb is meer te lezen over de verschillende leerstijlen Op www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/leerstijlen kunt u meer lezen over een andere manier waarop leerstijlen worden onderscheiden. www.ouders.nl Dit is de website van Ouders Online. Op de website is informatie te vinden over de puberteit, ouders kunnen vragen achterlaten en er is een forum waar honderden ouders per dag een bericht achter laten (over verschillende onderwerpen) en zo met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de opvoeding van hun kinderen. www.digischool.nl Voor elk schoolvak een pagina beheerd door docenten uit het middelbaar onderwijs. Er staan oefeningen, tips en links. Er is een ingang voor leerlingen en een voor docenten (die voor ouders ook interessant kan zijn). Studiekring beheert er een vaklokaal over studiebegeleiding met tips over veel onderwerpen van manieren van leren tot motivatie. www.opvoedingsvragen.nl Op deze website worden allerlei vragen gesteld, door ouders én pubers. Als u zelf een vraag wilt stellen, kost dit normaal gesproken geld. Maar per maand worden vijf vragen geselecteerd die gratis worden beantwoord op de website. De vragen en antwoorden van de afgelopen maanden kunt u op de website lezen.
2.Visueel Schema: Mind Maps In dit hoofdstuk proberen we een eerste beeld te geven van het nut van en het werken met een visueel schema. We gaan in het bijzonder in op concept maps en mind maps.
2.1.
Mind maps en concept maps – een introductie
In de letterlijke betekenis van het woord, probeert een mind map het brein in kaart te brengen. Gericht op de associatieve kracht van de hersenen en de wetenschap dat hersenen op een verbindende, associatieve manier kennis opslaan, is halverwege de 20e eeuw het idee van de mind map ontwikkeld1. Mind maps en concept maps verschillen in de manier waarop ze concepten en ideeën weergeven en verbinden. De termen “woordweb” of “begrippennetwerk” vallen ook vaak in deze context. Formeel maakt een concept map gebruik van een minder strikte hiërarchie en van verbindingswoorden. Een mind map heeft een centraal begrip van waaruit alle andere begrippen hiërarchisch voortvloeien. Dat laatste komt voort uit de overtuiging dat hersenen ook denken vanuit een centraal begrip. Beide manier van weergeven, proberen het beste aan te sluiten bij hoe wetenschappers denken dat het menselijk brein werkt. In de twee volgende schema's proberen we een eerste introductie te geven. Het eerste schema is technisch 1
Britse auteur Tony Buzan heeft veel over dit onderwerp gepubliceerd en noemt zichzelf de ontdekker van de moderne mind map.
gesproken een concept map, het tweede schema is een mind map.
2.2.
Waarvoor gebruik je een visueel schema?
Het werken met dergelijke schema's kan, zoals hierboven in de mind map uitgelegd wordt, verschillende doelen dienen: Samenvatten/leren Het maken van een visueel schema is een moeilijke taak. Als een leerling in staat is een helder schema te maken, heeft hij/zij een belangrijke stap gezet in het leren van de stof. Een hoofdstuk over de Franse Revolutie omzetten in een dergelijk schema is niet makkelijk. Daarvoor moet de leerling de stof echt begrepen hebben en er actief mee
gewerkt hebben. Vanuit de filosofie van de activerende didactiek is het maken van een dergelijk schema, het moeten ordenen van de begrippen en van gedachten, al het halve werk van het leren. De praktijk bevestigt ons dat vaak. Een visueel schema als samenvatting of als middel om een hoofdstuk te leren, vergt analyse van het hoofdstuk. Voordat de leerling kan beginnen, moet al ongeveer helder zijn welke begrippen kennelijk de belangrijke zijn (een eerste stap in de begripsvorming). Daarna moeten die begrippen geordend worden en met elkaar in verband gebracht worden (een tweede stap in de begripsvorming). Dan moeten de relaties tussen de begrippen onderling kernachtig omschreven worden – dat kan alleen maar als de leerling die relaties echt begrepen heeft. Wellicht ten overvloede: het gaat hier dus om inzichtelijk leren, niet reproductief leren. Dus voor vakken als geschiedenis, aardrijkskunde, economie, soms biologie etc. Voor het leren van woordjes is dit minder geschikt. Brainstormen Het maken van een dergelijk schema leent zich er goed voor om te proberen creatief rondom een onderwerp of concept te denken. Als een leerling een werkstuk moet maken, zelf het onderwerp mag kiezen en niet goed weet hoe te kiezen... dan kan dit een leuke manier zijn om onderwerpen te vinden. Vanuit een centraal begrip, denkt u steeds verder. Als het ware loopt u een tak van de boom tot het einde af. En als dat associatie patroon opgedroogd is, gaat u weer terug naar de kern (of een van de andere eerdere begrippen). Om daar vandaan een nieuwe tak te beginnen. Activeren voorkennis Met name leerlingen met bepaalde zwakke vakken kunnen veel baat hebben bij het activeren van voorkennis voordat een nieuw onderwerp behandeld wordt. Als het volgende onderwerp bij geschiedenis de Tweede Wereldoorlog is, is het voor een leerling heel leuk en leerzaam om vooraf eens te ontdekken wat hij/zij allemaal al weet over die oorlog. Dat zorgt voor trots en eigenwaarde en het wekt de nieuwsgierigheid op. Het laat leerlingen ook de verbinding maken van de lesboeken naar de “echte wereld” waardoor de motivatie zal toenemen. Misschien kan een leerling het daardoor wel makkelijker verbinden aan het oorlogsmonument in de stad, of aan een vakantie in Duitsland waar een oorlogskerkhof was... Onderzoek laat zien dat het activeren van voorkennis zorgt voor betere opname van lesstof bij leerlingen.
2.3.
Tips bij het maken van een visueel schema
Tips en ideeën om het schema mooier te maken: Bij een relatie tussen verschillende begrippen, kun je een richting aangeven door een pijl te gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan een oorzaak/gevolg-relatie, of een volgorde. Het symbool, het woord of de korte tekst bij een relatie moet een betekenisvol verband uitdrukken. Vooral bij een mind map geldt: visueel in plaats van tekstueel. Maak zoveel mogelijk gebruik van illustraties, tekeningen of cartoons en noteer je tekst uitsluitend in sleutelwoorden. Gebruik vormen als vierkanten, cirkels, driehoeken etc. om gelijksoortige gebieden of begrippen te markeren. Bijvoorbeeld: in een probleemanalyse markeer je alle problemen met een rode driehoek en alle mogelijke oplossingen met een groene cirkel. Gebruik kleuren, bijvoorbeeld om gelijksoortige ideeën te markeren (vragen oranje, antwoorden groen), of om leerdoelen en verdiepingsvragen te markeren. Gebruik een bepaalde kleur of een symbool om begrippen te markeren waaraan je nog moet werken. Of voeg een vraag of leerdoel toe aan de concept map.
Geef ook relaties aan tussen begrippen die op afstand van elkaar in je mind map staan. Teken bijvoorbeeld een grote pijl in een afwijkende kleur. Enkele algemene tips: Laat in het begin veel ruimte vrij, zodat je later makkelijk ideeën en verbanden kunt toevoegen. Schrijf de begrippen in hoofdletters. Daarmee stimuleer je jezelf om het kort te houden. Bovendien is tekst in hoofdletters beter te lezen in een diagram. Maak een visueel schema als brainstorm snel, zonder pauzes en zonder gelijk te oordelen over wat je opschrijft. Hiermee bevorder je creatief en niet-lineair denken. In eerste instantie gaat het erom de belangrijkste begrippen en verbanden in beeld te brengen, niet om een logisch en lineair betoog te schrijven. Werk ook met verschillende vormen en kleuren. Werk met plaatjes of symbolen waar mogelijk. Stel bij een idee de vragen: Waarom? Hoe? Wat? Waar? Wie? Wanneer? Hierdoor kom je vanzelf op nieuwe ideeën. Hierna volgt nog een leuk voorbeeld van hoe je een concept map ook kunt gebruiken. Hij is in het Engels, maar het geeft wel vast een goed beeld. De concept map hiernaast is gemaakt om aan niet-Nederlanders uit te leggen wat Sinterklaas inhoudt... Tot slot wijzen wij u graag op twee gratis te downloaden programma's voor het maken van digitale mind maps en concept maps: • •
Concept maps, een tool van het IHMC uit de VS, zeer grondig onderzocht en fijne software: http://cmap.ihmc.us/conceptmap.html Mind maps: FreeMind, een prima tool, maar duidelijk anders van opzet. Mind maps hebben een duidelijkere hiërarchie tussen de onderwerpen en geen "linking words": http://freemind.sourceforge.net
3.Planning en agendagebruik 3.1.
Agendavoering
In ons leven willen we graag een bepaalde mate van structuur aanbrengen. Veel mensen maken daarvoor een planning. Bij veel leerlingen ziet het er in de praktijk toch zo uit:
Plannen kun je op verschillende manieren doen. De manier die je kiest moet passen bij je stijl. Hieronder staan tips bij het voeren van een agenda en verschillende manieren voor het vormgeven van een planning. Met 'hij' bedoelen we in de tekst de leerling, zoon of dochter. De eerste stap in het maken van een planning is te weten WAT je WANNEER af moet hebben. In een agenda kun je dit aangeven. Het belang van het opschrijven van huiswerk wordt op school goed onderstreept. Het vervolg op deze stap; het daadwerkelijke plannen is vaak lastiger te zetten. Hieronder eerst een aantal hints bij het voeren van de agenda.
Proces van het huiswerk opschrijven: Voor de vakken waarbij docenten het huiswerk in de les opgeven dienen leerlingen dit in de agenda te schrijven. Docenten geven vaak op verschillende manieren het huiswerk op: gedurende de les, of aan het einde van de les; mondeling of schriftelijk op het bord. Het is zinnig om af te spreken de agenda standaard op tafel te hebben liggen en pas als laatste in te pakken
aan het einde van de les. Afspraak kan zijn al het huiswerk op te schrijven, ook al is het (deels) gedaan in de les. Een aanvullende afspraak kan zijn dat de leerling aan het einde van de les opschrijft wat het huiswerk is, of opschrijft dat er geen huiswerk is. Tips bij het organiseren van de agenda: Het helpt om op de verschillende uren van de dag en de week vooraf de afkorting van het vak te schrijven, zodat meteen helder is wanneer de volgende les is. Bij het opgeven van een toets, boekverslag, presentatie o.i.d. kan de leerling deze met een markeerstift markeren, zodat duidelijk is dat hij daar extra voor moet werken in het planproces. Als de school werkt met planners dan geeft dit een richtlijn over wanneer wat af moet zijn. De noodzaak om die informatie over te nemen in de agenda wordt niet zo snel gezien. Het is natuurlijk verstandig om de informatie uit de planners over te nemen in de agenda, zodat de deadlines in een eenduidige vorm gedocumenteerd zijn.
3.2.
Planning
Analyse van eigen stijl Om een goede planning te kunnen maken moet is zelfkennis een vereiste. Een manier om erachter te komen wat voor een leerling het beste werkt is dat hij een logboek bijhoudt. De opdracht die u mee zou kunnen geven: •
• • •
Schrijf twee à drie weken lang dagelijks op welke activiteiten jij die dag hebt uitgevoerd. Het gaat om alle activiteiten, variërend van lessen volgen en zelfstudie, huiswerk maken tot sport, boodschappen doen en slapen. Kies hiervoor wel twee doorsneeweken, dat wil zeggen weken waarin geen vakanties of feestdagen vallen. Zorg ervoor dat je nog niet begint met het veranderen van je studieaanpak. Het gaat immers om het analyseren van jouw manier van studeren. Het veranderen komt later.
Op basis van zelfkennis kunnen een paar beslissingen worden genomen. • Besteed je voldoende tijd aan school? Zo niet, hoeveel uur per week zou je gemiddeld meer aan school willen besteden? • Realistisch te werk gaan is hierbij belangrijk. Als uit je logboek blijkt dat je gemiddeld 30 uur per week aan je school besteedt dan moet je niet zeggen dat het vanaf morgen 40 uur per week moet zijn. Dat is misschien wel wenselijk, maar dat is niet haalbaar. Beter is het voor te nemen om de komende week 2 uur per week meer te besteden aan school. Als dat lukt, dan kan over een aantal weken daar weer 2 uur bovenop. • Het is beter voorzichtig te beginnen en succes te hebben, dan de normen te hoog te stellen en vrij snel te falen. Het laatste is erg demotiverend. Wanneer besloten is om meer tijd aan school te geven, dan moet die tijd ergens vandaan komen. Het is zaak goed
te kijken wat ervoor ingeleverd moet worden. Minder uren slaap? Minder tijd voor uitgaan, televisie kijken? Kortom: maak duidelijke keuzes op alle fronten in je leven. Doelen stellen Voor een goede planning is de kunst van het doelen stellen heel belangrijk. Doelen die er niet alleen toe leiden dat de zaken af zijn, maar die ook nog aan een aantal andere voorwaarden voldoen. Een goed gesteld doel: 1. is duidelijk – je kunt je goed voorstellen wat je wilt bereiken 2. levert een nuttig resultaat – niet alleen ben je bijvoorbeeld op tijd klaar met het leren van een proefwerk, je hebt het ook op zo'n manier geleerd dat je niet alleen een voldoende kunt halen, maar dat je later nog wat kunt met de kennis 3. kun je beïnvloeden – als het doel dat je eerder gesteld hebt toch tot een onzinnige uitkomst leidt, moet je het kunnen bijstellen. Als blijkt dat een deadline om iets in te leveren volstrekt onhaalbaar geworden is, moet je op je docent kunnen afstappen om in overleg de deadline bij te stellen 4. is haalbaar – je gelooft zelf dat je het kunt halen Prioriteiten stellen Vaak werken leerlingen de zaken af in een volgorde die gaat van makkelijk naar moeilijk of van weinig naar veel werk. Ze zijn zich vaak wel bewust van het belang van een toets, maar willen eerst al het andere werk af hebben voordat ze daarmee beginnen. Een manier om samen helder te krijgen wat eerst gedaan moet worden is de taken in te delen in het volgende tabel. Deze tabel verdeelt al je taken en activiteiten in vier kwadranten (vakken), ingedeeld naar hoe dringend ze gedaan moeten worden en hoe belangrijk ze zijn:
Belangrijk
Niet belangrijk
Dringend
Niet dringend
Kwadrant I Voorbeelden: • spoedklussen • crises / problemen • deadlines / proefwerken
Kwadrant II Voorbeelden: • opbouwen en onderhouden van vriendschappen • planning • huiswerk, leerwerk • activiteiten rond sport en hobby
Kwadrant III Voorbeelden: • sommige afspraken voor sport of hobby • mailtjes • vriend(innen) die binnen lopen met een vraag
Kwadrant IV Voorbeelden: • tijdverslinders als e-mail, MSN • gezellig kletsen tussendoor • uitstelgedrag ('eerst een kopje koffie ...')
Tabel 1: naar Covey; De zeven eigenschappen van effectief leiderschap (ISBN 9025414893)
Als de tijd niet goed beheerd wordt, dan wordt het kwadrant I snel gevuld en zullen activiteiten altijd spoed vereisen. De neiging is groot om aan 'spoedklussen' toe te geven. Is zo'n klus geklaard, dan geeft dat namelijk meteen een gevoel van succes. Maar het is de vraag of iets écht zo'n haast heeft, of dat het een excuus is om niet aan de slag te gaan met het échte werk.
Stress ontstaat meestal niet door de dingen die gedaan worden, maar door de zaken die blijven liggen. Niemand kan alles doen wat hij of zij zou willen. Stel dus prioriteiten: geef aan welke dingen belangrijk zijn, en welke minder belangrijk. De kunst van het plannen De kunst is de tijd zó te organiseren dat het leeuwendeel van je werk zich afspeelt in het tweede kwadrant: het niet-dringende maar wèl belangrijke werk. Daar bevindt zich namelijk het échte werk, bijvoorbeeld het opbouwen van kennis en vaardigheid voor school, het grondige leerwerk en de langere projecten (profielwerkstuk). Wat te doen met de activiteiten die niet belangrijk zijn, de kwadranten III en IV? Zaken die niet belangrijk zijn maar er wel uitzien alsof ze haast hebben, bekijk je kritisch. De activiteiten die én niet belangrijk én geen haast hebben: schrappen! Waarom tijd verdoen met zinloze zaken waar niemand op wacht? Het is natuurlijk niet erg om zo nu en dan toe te geven aan de verleiding om te freewheelen. Het is wel van belang dat het besef er is dat het gebeurt, dan is het ook evident dat andere activiteiten bijgesteld moeten worden.
3.3.
Een weekplan
Als je weet waarnaar je op weg bent, kun je de route er naartoe bepalen. Per jaar, per maand, per week en -als je dat wilt- zelfs per dag. Maar voor de langere termijn geldt: hoe meer detail, hoe groter het risico dat het niet meer klopt. Te weinig detail zorgt niet voor voldoende overzicht. Dan is het risico te verdrinken in een berg werk. Meestal is het een goed idee om het werk per week te organiseren. Simpelweg omdat de week een ritme is voor iedereen: vijf werkdagen en twee vrije dagen; daarna begint het hele circus weer opnieuw. Een weekplan geeft bovendien meer flexibiliteit dan een dagplan. Een week biedt ruimte voor inspanning én ontspanning, voor werk en vertier, voor inzet en reflectie. Een dagplan dwingt tot zware maatregelen (belangrijke afspraken met vrienden moeten afzeggen omdat het leren van dat proefwerk nu eenmaal op dinsdag was gepland – terwijl het ook best op donderdag had gekund). Als de doelen zijn geformuleerd en het werk is bekend, dan is het om te zetten naar concrete activiteiten voor de week. Belangrijk is dat alle activiteiten en afspraken in de agenda naast het doel worden gehouden. Levert een afspraak, activiteit of verplichting geen bijdrage aan je doel, dan kun je overwegen deze te verzetten of zelfs te schrappen. Sommige activiteiten zijn tijdsgebonden. Vragen aan een docent moeten nu eenmaal op school gesteld worden. In het plannen van andere activiteiten zoals hobby en huiswerk heb je meer vrijheid. Hiervoor kan tijd worden ingeruimd op het moment dat het de leerling het schikt en het beste kan werken, maar wel zó dat andere doelen niet in gevaar komen.
3.4.
Het maken van een goede planning
Hieronder staat een aantal methoden die hun waarde bewezen hebben in het maken van een goede uitvoerbare planning. De Romeinse Methode Rome werd niet in één dag gebouwd. Grotere projecten kunnen het best stap voor stap aangepakt worden. Zo wordt het overzichtelijk en kom je voor je gevoel echt verder, ook al is de eindstreep nog lang niet in zicht. De Romeinse methode is simpel maar heel effectief: hak grotere klussen op in kleine, overzichtelijke stukken. Plan elke week tijd in om één onderdeel van de klus te doen. Door gestructureerd, stap voor stap te werken en stug door te zetten, komt zelfs het meest omvangrijke project voor elkaar. Hulpmiddelen zijn een realistische, stapsgewijze planning en het vastleggen van tussentijdse bespreekmomenten met docent of medeleerlingen met wie het project gedaan moet worden (bijvoorbeeld bij een (groot) werkstuk of het leren van omvangrijke repetities of (school)examens. Zo'n afspraak helpt om in actie te komen. Deadlineprincipe Hoe dichter de eindstreep nabij komt, hoe creatiever en efficiënter sommige leerlingen werken. Het is de kracht van een deadline en de adrenalinestoot die ermee gepaard gaat. Stel: er zijn vijf taken te doen en er is maar één middag de tijd. Werk aan elke klus een half uur. Werk in hoog tempo, aaneengesloten en zonder afleiding. Stop als de energie wegzakt - na dertig tot veertig minuten - en begin aan de volgende taak. Vermoeiend, dat wel, maar resultaat is verzekerd! Samenwerken Een moeilijke klus of lastige taak? Laat de leerling anderen om ideeën en advies vragen. Door te vertellen wat dwars zit, kan emotionele steun komen. Veel medeleerlingen en vriend(inn)en zullen bereid zijn te helpen of te steunen. Het geheim van goed samenwerken zit vaak niet in het bij elkaar op één kamer gaan zitten om te gaan werken, maar in het afspreken wanneer dingen af moeten zijn om samen te bespreken of aan elkaar te schrijven. Dat werk kan ieder afzonderlijk thuis (of op school) doen. Een afspraak met een vriend of vriendin helpt mee om tot actie over te gaan. Doe het nu principe Stel niet uit tot morgen wat je vandaag nog kunt doen. Cliché, maar waar. Maar als het om lastige zaken gaat (een vervelend proefwerk leren van een vak “dat je toch niet kunt”) is doorschuiven naar de volgende dag vaak een aantrekkelijke maar heel onverstandige optie. Doe het nu! Werk de onaangename taak af, voordat je aan iets leuks begint. Het geeft meteen een gevoel van succes waar je de hele dag op kunt teren. Zorg dat prioriteiten duidelijk zijn voor vrienden. Door duidelijk te maken wat wel en niet gedaan wordt en waarom, zorg je voor begrip. In veel gevallen is er dan begrip en medewerking van vrienden – die dan eens niet vragen om mee te gaan op een uitje omdat ze weten dat er geleerd wordt voor een proefwerk. Wie weet gaan ze
door het goede voorbeeld zelf ook aan de slag. Vormen van documenteren van de planning Veel leerlingen hebben wel een planning in hun hoofd. Om erachter te komen of deze realistisch is, is het zaak om de planning in een of andere vorm weer te geven, zodat hij later terug kan kijken en ervan kan leren. Een logboek of realisatieschema kan hierbij erg helpen, maar er zijn manieren die minder uitgebreid van opzet zijn die ook het inzicht in de eigen planning kunnen bevorderen.. De agenda wordt door veel leerlingen al gebruikt om sociale afspraken in te zetten. In de agenda kan ook een weekplan worden opgenomen, door op elke weekdag ruimte te reserveren voor de activiteiten van die dag. Huiswerkplanner/ weekschema Als de agenda onvoldoende houvast biedt voor het vastleggen van de planning, kan worden uitgeweken naar een andere vorm; een huiswerkplanner. Belangrijk is dat wekelijks per dag de taken worden opgeschreven en op dagelijkse basis de leerling kijkt naar het schema, bepaalt of wijzigingen noodzakelijk zijn.
Studiekring werkt in haar begeleiding vaak met een “huiswerkplanner” waarin apart voor elke dag gepland wordt wat er die middag thuis of in de begeleiding gedaan wordt. Dat kan feitelijk in elke soort planner. Belangrijk is dat de leerling apart aandacht besteedt aan het plannen van “wanneer doe ik het” niet alleen aan het opschrijven “wanneer het af moet zijn”. Maar het mooiste blijft het als het in de gewone agenda kan. Dat maakt de kans van volhouden het grootste. Dus: huiswerk moet altijd 2x in de agenda moet staan: wanneer het af moet zijn & wanneer je het gaat doen. Klinkt dubbel, maar eigenlijk heel logisch, anders ben je niet aan het plannen maar alleen deadlines aan het opschrijven!
4.Woordjes leren In de klas wordt woordenschat doorgaans aangeboden in lijsten waarbij de woorden van de vreemde taal (Engels, Duits, Frans etc.) in een kolom staan en de Nederlandse vertaling in een kolom daarachter. Met die lijsten gaat de leerling dan oefenen. Een van de twee kolommen wordt afgedekt (met een stukje papier of met de hand) en vervolgens wordt de kolom steeds opnieuw van boven naar onderen ingeprent. Deze manier van woorden leren heeft ernstige nadelen. Het belangrijkste nadeel is dat de woorden steeds in dezelfde onveranderlijke volgorde ingeprent worden. Daardoor krijgt de leerling al snel het bedrieglijke gevoel 'het wel te kennen', terwijl hij enkel een serie woorden in één bepaalde volgorde heeft ingeprent. Dit wordt ook wel 'klontering' genoemd. Nadelen van deze manier van leren van woordenrijtjes: Wanneer de woorden in de lijst alfabetisch gerangschikt zijn dan treedt klontering nog sneller op. Leerlingen proberen klontering soms tegen te gaan door de woordenlijst van onder naar boven te doorlopen, maar dat verhelpt weinig. Een tweede nadeel van (lange) woordenrijen is dat er soms teveel tijd gaat zitten in het doornemen van de hele rij woorden, voordat er op herhaling wordt overgegaan. Ten derde besteedt de leerling met het leren van woorden op deze manier verhoudingsgewijs teveel aandacht aan gemakkelijke woorden (woorden die de leerling al kent), wat zonde van de tijd is. Een laatste nadeel van deze methode is dat leerlingen niet oefenen met de spelling van de woorden in de
vreemde taal: ze leren niet hoe ze de woorden moeten schrijven.
4.1.
De “Flapmethode”
Een betere methode voor het leren van woorden is de flapmethode. Voor deze methode heeft u een los A4-blad nodig. Aan de linkerkant vouwt u een strook om, zodat er een flap ontstaat. Op deze flap worden de Nederlandse woorden opgeschreven. Op de binnenkant van de flap moet de vertaling van het woord opgeschreven worden. Vervolgens wordt gecontroleerd of de woorden goed geschreven zijn. Als er fouten zijn gemaakt, duidt u deze woorden aan met een kruisje: bekijk deze even goed en probeer ze opnieuw in te prenten. Vervolgens vouwt u de flap dicht, zodat u de vertaling aan de binnenkant van de flap niet meer kan zien. U kunt achter de Nederlandse woorden die een kruisje hebben gekregen nu opnieuw de vertaling schrijven. Controleer uzelf weer, zet opnieuw kruisjes bij woorden die niet goed zijn, vouw vervolgens de flap een stukje verder (over de vertaling heen) en doe het opnieuw. Ga net zo lang door totdat alle woorden beheerst worden. Deze methode is beter dan de vorige: de spelling van woorden wordt geoefend en er wordt meer aandacht besteed aan de moeilijke woorden en niet te veel tijd aan de makkelijke woorden. Echter: klontering komt ook bij deze methode nog voor. Ook al wordt er niet met de oorspronkelijke en identieke lijst gewerkt, toch bestaat er nog steeds een overeenkomst in volgorde. Een tweede nadeel: Als de spelling van woorden geen probleem is of als de woorden alleen van de vreemde taal naar het Nederlands geleerd hoeven te worden is deze methode tijdrovend, woorden moeten steeds opnieuw opgeschreven worden.
4.2.
Leren met “flashcards” of “flitskaarten”
Om klontering te voorkomen en niet te werken met een vaste lijst kan gebruik gemaakt worden van flashcards. Elk woord wordt op een apart kaartje genoteerd: aan de ene kant het Nederlandse woord, op de andere kant de vertaling. Als alle woorden op de kaartjes zijn geschreven kan er geoefend worden. Woorden die beheerst worden kunnen aan de kant gelegd worden, de moeilijke woorden moeten herhaald worden. Per herhalingsbeurt worden alle kaarten geschud, zodat ze in een willekeurige volgorde liggen. Uiteindelijk zal de stapel kaartjes met woorden die beheerst worden steeds groter worden en zal de stapel die herhaald moet worden kleiner worden. Met dit systeem worden moeilijke woorden dus steeds opnieuw herhaald, er wordt geen tijd verspild aan de makkelijke woorden (de woorden die al beheerst worden) en klontering wordt vermeden. Met deze methode wordt de spelling van woorden niet herhaaldelijk geoefend: dit is een nadeel.
Tip 1: Deze methode kan ook heel goed gebruikt worden voor andere vakken. Het is een uitstekende methode om bijvoorbeeld scheikundige elementen te leren, begrippen en definities van verschillende vakken in te prenten of geschiedkundige data/jaartallen te leren. Tip 2: Het is handig om a-symetrische kaartjes te gebruiken (bijvoorbeeld bij allemaal één hoekje afknippen), zodat u in één oogopslag ziet of de kaartjes goed liggen. Tip 3: De kaartjes met moeilijke woorden kunnen gemakkelijk in de zak gestoken worden: elke keer wanneer u even tijd heeft (op de bus staat te wachten etc.) kunnen deze nog een keer herhaald worden.
4.3.
Woordjes leren op de computer
Er zijn verschillende (gratis) programma’s waarmee woorden op de computer geleerd, herhaald en overhoord kunnen worden. Voorbeelden van dergelijke programma’s zijn WRTS, Teach2000 of Overhoor van Efkasoft. In principe werken deze programma’s hetzelfde als de methode met flashcards. De gebruiker moet in het programma de woorden invoeren. De Nederlandse woorden worden erin gezet, met daarbij de vertaling (Engels, Duits, Frans etc.). Dit moet wel heel secuur gebeuren anders leert het kind de foute woorden of foute spelling. Ook woordenlijsten die online staan en geïmporteerd kunnen worden in het programma, moet je goed controleren. Vaak zijn die door leerlingen ingevoerd en niet altijd foutloos. Het controleren is de eerste stap in het leren! . Zodra alle woorden zijn ingevoerd kan er geoefend worden. Het programma biedt de woorden in een willekeurige, steeds wisselende volgorde aan (of deze optie kan gekozen worden, wat uiteraard altijd aan moet staan). Bij deze programma’s kunnen verschillende opties voor oefenen gekozen worden: bijvoorbeeld door middel van meerkeuze (het goede antwoord moet aangeklikt worden), door middel van overtypen van de woorden of door middel van zelf de goede vertaling intypen. Woorden die niet goed gaan, kan u door het programma laten herhalen totdat ze allemaal goed zijn beantwoord. U kunt uzelf laten overhoren van het Nederlands naar de vreemde taal of andersom. In sommige programma’s zit de mogelijkheid een cijfer te krijgen, zodat u weet in hoeverre u de totale woordenlijst beheerst.
Woorden leren met behulp van een dergelijk computerprogramma heeft veel voordelen. Van klontering is geen sprake omdat de woorden in een steeds wisselende volgorde worden aangeboden. De woorden die beheerst worden (goed beantwoord zijn) worden niet opnieuw aangeboden, waardoor geen tijd verloren gaat aan de makkelijke woorden. Uiteindelijk biedt het programma steeds opnieuw de woorden aan die nog niet beheerst worden. Echter: het is belangrijk dat er ook met tussenpozen herhaald wordt (expanding rehearsal). De gebruiker moet dus zelf plannen wanneer de volgende overhoring plaats gaat vinden en moet ervoor zorgen dat niet alles op
één moment geleerd en herhaald wordt. De programma’s zijn over het algemeen erg gebruiksvriendelijk en kunnen door jong en oud gebruikt worden. Sommige programma’s (zoals Teach2000 en Overhoor) bieden ook de mogelijkheid om de uitspraak van woorden te beluisteren. Er zijn echter ook een aantal nadelen die je met elkaar goed in de gaten moet houden: let op dat je niet alleen op multiple choice wijze jezelf overhoort, dat is veel makkelijker en geeft je een fout beeld van of je het kent. Als de de woordjes fout invoert (bij voorbeeld met een spelfout) gaat het programma het je ook fout aanleren! Probeer altijd ook even te schrijven. Zo wordt het immers ook overhoord en je spiergeheugen doet ook mee!
Tip 1: Er bestaan websites waarop kant-en-klare lijsten met woorden staan (bijvoorbeeld http://www.woordjesleren.nl). Deze lijsten kunnen in het programma geïmporteerd worden. Controleer wel altijd of er geen fouten in de lijst staan! Tip 2: Niet alleen woorden, maar ook zinnen kunnen ingevoerd en op deze manier geleerd worden. Eveneens grammaticale items zoals Engelse onregelmatige werkwoorden of Franse vervoegingen. En net als bij de methode met flashcards geldt dat deze programma’s ook voor andere vakken gebruikt kunnen worden: bijvoorbeeld voor scheikundige elementen, begrippen en definities van verschillende vakken of geschiedkundige data/jaartallen.
5.Wat weet u over school Huiswerk Ik weet hoe mijn kind huiswerk opgegeven krijgt: o Planners o Elke dag wordt het huiswerk opgegeven o Dat is per vak verschillend (beschrijf de verschillen) o Anders, nl.: Ik weet op welke manieren het huiswerk overhoord wordt op school: o Alleen opgegeven (mondelinge) overhoringen o Onverwachte én opgegeven (mondelinge) overhoringen o Huiswerk wordt nooit overhoord o Leerwerk wordt overhoord, maakwerk wordt gecontroleerd o Anders, nl.: Ik weet welke gelegenheden mijn kind heeft om op school huiswerk te maken: o Tijdens/aan het einde van de les o Lessen die uitvallen worden huiswerk uren (onder toezicht) o Na afloop van de schooldag zijn er lokalen waar huiswerk gemaakt kan worden (onder toezicht) o Anders, nl.: Ik weet welke mogelijkheden mijn kind heeft om informatie over het huiswerk te krijgen als hij/zij
bijvoorbeeld ziek is: o Huiswerk komt in een klassenboek o Huiswerk (of alleen toetsen) staat op internet o Anders, nl.: Toetsen en cijfers Ik weet hoe zwaar verschillende soorten toetsen tellen (mondeling, SO, repetitie, werkstuk) (dit kan per vak verschillend zijn!) o Nl.: Ik weet hoeveel toetsen (repetities en/of overhoringen) er op 1 dag mogen worden gegeven: o Nl.: Ik weet hoeveel toetsen (repetities en/of overhoringen) er in 1 week mogen worden gegeven: o Nl.: Ik weet hoe lang van tevoren een repetitie of overhoring moet worden opgegeven: o Nl.: Ik weet welke regels en mogelijkheden er zijn voor het inhalen of herkansen van toetsen: o Nl.: Ik weet in hoeveel cijferperiodes het jaar is opgedeeld en wanneer ik een rapport kan verwachten. o Periode 1: o Periode 2: o Periode 3: o Periode 4: o Periode 5: o ... o Rapportdata: Ik weet hoe de cijfers uit de verschillende periodes met elkaar een overgangscijfer vormen: o Alleen de laatste periode telt mee o Elke periode telt even zwaar mee o Alle periodes tellen mee, maar de laatste zwaarder o Anders, nl.: Lessen Ik weet bij welke vakken/op welke manier mijn kind zelfstandig moet werken: o Nl.: Ik weet of alle vakken het hele jaar gegeven worden, of sommige vakken maar een half jaar/aantal periodes: o Nl.: Ik weet op welke manier de school omgaat met lesuitval/tussenuren:
o o o o
Tussenuren vullen de leerlingen vrij in Bij lesuitval wordt zoveel mogelijk vervanging geregeld Tussenuren zijn huiswerkuren onder toezicht Anders, nl.:
Contact met school Ik weet op welke momenten in het jaar er ouderavonden zijn waarop ik docenten kan spreken: o o o Als ik met een docent wil praten, wil de school het liefst dat ik dit op de volgende manier doe: o Per email (er is een algemeen adres, of de adressen van de docenten zijn bekend) o Telefonisch o Bij het secretariaat van de school een afspraak maken o Anders, nl.: Ik heb gegevens van de mentor, zodat ik hem/haar direct bepaalde informatie kan doorgeven. Ik weet op welke manieren mijn kind op extra hulp van de school kan rekenen, mochten er problemen zijn: o Nl.:
5.1.
Hoe komt/blijft u op de hoogte?
n het begin van het schooljaar en soms al aan het einde van de basisschooltijd krijgt u van de middelbare school allerlei soorten informatie. Dit kan gaan in de vorm van contact avonden, het opsturen van schoolgidsen, leerlingstatuten en jaarprogramma's, dan wel informatie via het internet. Vaak wordt u ook op de hoogte gesteld van wie de mentor is van de klas waar uw kind in komt, al dan niet tegelijk met de kennismaking met deze docent. Wat is nu het belang van deze boekjes: o
o
o
De schoolgids! In een schoolgids staat de informatie over allerlei (belangrijke) schoolgerelateerde onderwerpen. Hebt u de gids al eens doorgelezen? Door de gids nu vast door te lezen, weet u op het moment dat u bepaalde informatie nodig hebt waar u het kunt vinden! Leerlingenstatuut In het leerlingenstatuut worden allerlei regels vastgesteld die in de eerste plaats voor de leerling van belang zijn. Zo wordt hier vaak besproken hoeveel toetsen er in een week gegeven mogen worden en op welke manier een leerling een toets kan herkansen. Heeft uw zoon of dochter een leerlingenstatuut gekregen aan het begin van dit jaar? Of staat het op internet? Jaarprogramma/jaarplanner van de school In deze planner kunt u o.a. zien wanneer de vakanties zijn, de proefwerk perioden vallen, reizen gepland
zijn, excursies gepland zijn, mentor avonden gepland zijn, dan wel spreek avonden met docenten, de rapportvergaderingen plaats vinden en ook wanneer uw kind met een rapport dient thuis te komen. Handig is om alle belangrijke data voor uw kind ook in uw eigen agenda/digitaal dan wel op uw werk kalender te zetten. Veelal is de jaarplanner straks in de bovenbouw/ tweede fase, verbonden aan het PTA (programma van toetsing en afsluiting).
De voornaamste webtip bij dit onderwerp is: breng een bezoek aan de website van de middelbare school van uw kind!
6.Contact met school Contact met school is belangrijk. Overleg tussen thuis en school zorgt ervoor dat de twee werelden waarin uw kind leeft dichter bij elkaar komen en op elkaar raken afgestemd. U leert de schoolsituatie van uw kind beter kennen en de school leert een stukje van de thuissituatie kennen. Daarom is het ook op de middelbare school van belang om in contact te blijven met de school. Op de middelbare school is de mentor de eerste persoon waar u als ouder uw vragen neerlegt. De mentor is ook de eerste persoon die u inlicht als er buiten de school zaken spelen die voor de school belangrijk zijn. Wanneer maakt u een afspraak? En met wie? Begin van het jaar met de mentor (eventueel) Naar aanleiding van het rapport met bepaalde docenten of de mentor Naar aanleiding van problemen met een vak met een bepaalde docent Naar aanleiding van algemene problemen met mentor of (con)rector Voor leerproblemen met het zorgteam, de remedial teaching en/of mentor Eind van het jaar met de mentor Onthoud dat docenten ook andere bezigheden hebben en daar druk mee kunnen zijn. Maak zo mogelijk gebruik van contactmomenten die door de school zijn georganiseerd (ouderavonden, inloopspreekuur). Hoe maak je een afspraak? Elke school heeft een eigen ‘voorkeur’ voor het maken van afspraken. Sommige scholen willen graag telefonisch een afspraak maken via het secretariaat. Andere scholen geven ouders de mogelijkheid om direct met de docent te mailen (door alle e-mail adressen beschikbaar te stellen). Voor georganiseerde contactmomenten zoals een ouderavond kunnen ouders vaak een formulier invullen en inleveren waarop ze aangeven met wie ze willen praten. In de schoolgids wordt wellicht iets over het maken van afspraken gezegd. Bel anders met de school en leg aan de telefonist uit wat u wil. Hij/zij zal weten wat u het beste kunt doen.
6.1.
Tips voor gesprekken met school
Als je een afspraak hebt met bijvoorbeeld de mentor dan zijn er enkele aandachtspunten: 1
Wat is uw doel? (open vragen) o Wees u bewust van uw doel en van de ‘blinde vlek’ die dat kan veroorzaken: doordat u gericht bent op uw doel, vergeet u aan andere belangrijke onderdelen van het gesprek te luisteren. o Bedenk van tevoren een aantal open vragen.
2
Actief luisteren o Bereidt u er van tevoren op voor dat de mentor een andere kijk op uw kind heeft dan u: school en thuis zijn verschillende situaties waarin uw kind zich verschillend kan gedragen. o Richt u op de beleving van de mentor met de volgende vragen: • Wat maakt de docent van uw kind mee? • Zijn het gedrag en/of de prestaties van uw kind opvallend in vergelijking met de klas als geheel? • Heeft de docent ideeën over een oorzaak? o
Vergeet niet te parafraseren! Laat positieve waardering blijken!
3
Ik-boodschappen o Bedenk van tevoren wat u graag wil zeggen over de situatie. o Geef uw eigen visie, maar laat daarbij wel het verhaal van de leraar in zijn waarde. o Benoem eventueel de verschillen die u ziet.
4
Win-win situatie o Wat wil u graag veranderd zien? Wat wil de docent graag zien? o Heeft de docent ideeën over mogelijke verbeteringen? o Wat kunt u daar als ouder aan doen? o Hebt u als ouder ideeën om het gedrag op school te verbeteren? o Wat kan de docent daaraan doen? o Besluit samen tot een aanpak en bekijk of u over een bepaalde termijn misschien (per e-mail) kunt evalueren.
7.Tot slot: de vragenlijsten die we op de ouderavond besproken hebben
Competentie Bij Competentie wordt de aandacht vooral gericht op wat de leerling moet kennen en kunnen. We kijken dan naar: 1. vakinhoud achterstand in kennis en/of problemen met begrip 2. studievaardigheden agendavoering, planning en leermethoden 3. leerproblemen leermoeilijkheden en leerstoornissen
Vragenlijst competentie Mijn kind...
Ja
...krijgt maakwerk op tijd af
0
0
0
...is goed bij met zijn schoolwerk
0
0
0
...kan goed lezen en/of rekenen
0
0
0
...weet wanneer er een toets is
0
0
0
...weet hoe je een toets voorbereidt
0
0
0
...vraagt om overhoord te worden
0
0
0
...vraagt hulp bij schoolwerk als nodig
0
0
0
...werkt geconcentreerd
0
0
0
...weet wat het huiswerk is
0
0
0
...heeft behoefte aan duidelijke instructie
0
0
0
Evaluatie: 1. Wat valt op bij het beantwoorden van de vragen? 2. Wat ga ik ermee doen?
Een beetje / soms
Nee
Leeromgeving Bij Leeromgeving wordt de aandacht vooral gericht op externe factoren die invloed hebben op het leerproces van uw kind. We kijken dan naar: 1. fysieke leeromgeving werkplek, schooltas, schoolspullen 2. sociale leeromgeving thuis (familie, vrienden, kennissen, enz.) en school (klasgenoten, docenten, mentor, zorgcoördinator, enz.) 3. structuur organiseren van schoolspullen, schoolwerk, werktijden, aanpak huiswerk, enz.
Vragenlijst leeromgeving Mijn kind...
Ja
...maakt op een vast tijdstip huiswerk
0
0
0
...voelt zich thuis in de klas
0
0
0
...heeft een vaste werkplek
0
0
0
...werkt geconcentreerd
0
0
0
...krijgt complimenten
0
0
0
...maakt en leert dagelijks huiswerk
0
0
0
...leert probleemloos
0
0
0
...heeft een opgeruimd bureau
0
0
0
...heeft de juiste schoolspullen bij zich
0
0
0
...kent het lesrooster
0
0
0
Evaluatie: 1. Wat valt op bij het beantwoorden van de vragen? 2. Wat ga ik ermee doen?
Een beetje / soms
Nee
Autonomie Bij Autonomie ligt de nadruk op de interne factoren, die het leerproces van uw kind beïnvloeden. We kijken dan naar: 1. motivatie innerlijke drijfveren ontdekken en doelen bepalen 2. zelfkennis kwaliteiten en valkuilen in eigen kunnen ontdekken 3. zelfstandigheid en verantwoordelijkheid initiatief nemen, keuzes maken
Vragenlijst autonomie Mijn kind...
Ja
...vraagt uitleg of hulp als het nodig is
0
0
0
...vindt goede cijfers belangrijk
0
0
0
...vindt veel vakken leuk
0
0
0
...beloont zichzelf na het werk
0
0
0
...begint meteen aan zijn huiswerk
0
0
0
...werkt ook als het moeilijk of oninteressant is
0
0
0
...vraagt om overhoren
0
0
0
...maakt een ontspannen indruk
0
0
0
...kent de eigen sterke en zwakke punten
0
0
0
...is onbezorgd over school
0
0
0
Evaluatie: 1. Wat valt op bij het beantwoorden van de vragen? 2. Wat ga ik ermee doen?
Een beetje / soms
Nee