HP de TIJD 2005
Basisregels van een goede opvoeding
Achttien deskundigen kregen de vraag voorgelegd wat de basisregels zijn voor een goede opvoeding van kinderen van nul tot vier jaar, en in hoeverre hedendaagse ouders er in slagen die regels na te leven. Er is in de Nederlandse huishoudens te weinig rust. Annemiek Leclaire Ouders van nu willen hun kinderen alles geven, en ze willen zelf alles hebben, en daarmee overvragen ze zichzelf en hun kinderen. Dat is de conclusie van vraaggesprekken met achttien opvoeddeskundigen, waaronder elf pedagogen, twee orthopedagogen, een kindertherapeut, een gezinstherapeut, twee directeuren van openbare basisscholen, en een directeur van een instelling voor jeugdzorg. Zes van de elf pedagogen zijn coördinatoren en spreekuurhoudsters bij instanties als Opvoedwinkels, Opvoedsteunpunten of de Opvoedtelefoon, laagdrempelige organisaties waar ouders dagelijks met hun vragen terechtkunnen. Drie werken er voor andere opvoedingsadviesbureaus, en twee pedagogen zijn als docent verbonden aan een universiteit. Deze achttien mensen werd de vraag voorgelegd wat de basisregels zijn voor een goede opvoeding van kinderen van nul tot vier jaar, en in hoeverre hedendaagse ouders er in slagen die regels na te leven. Wie zich verdiept in moderne opvoedkunde, raakt al snel tureluurs van alle meningsverschillen. Zoals een orthopedagoog na zijn afstuderen antwoordde, toen de vrouw van de slager hem vroeg: Jan, heb je daar nou ook wat aan voor je eigen kinderen? “Nee, ik zie alleen veel beter wat ik verkeerd doe.” Daarom is het des te verrassender dat alle deskundigen het wat de basisregels betreft met elkaar eens zijn. Onontbeerlijk voor een harmonieuze jeugd is ‘de liefdevolle betrokkenheid’ van de ouders, dat om te beginnen. De andere pijlers van de opvoeding zijn samen te vatten als rust, regelmaat en grenzen stellen. Rust omdat kinderen van nul tot vier jaar een gigantische ontwikkeling doormaken: ze moeten leren eten, lopen, praten, fietsen, zindelijk worden. Dat betekent dat ze genoeg moeten slapen, maar ook voldoende tijd moeten krijgen om te rommelen, te spelen, te dromen. Regelmaat omdat het kleine kinderen duidelijkheid biedt, in de vorm van een voorspelbare dagindeling, met vaste momenten waarop het kind opstaat, eet, en naar bed gaat. Grenzen stellen wil zeggen: de leiding nemen in het gezin. Eigenlijk een nogal voor de hand liggend programma. Toch, zeggen de achttien deskundigen, blijkt het voor hedendaagse ouders nogal eens lastig om die eenvoudige principes te volgen. Vooropgesteld: alle ouders doen ‘hun uiterste best’, en de meeste slagen er in redelijk normale kinderen af te leveren die anderen geen groot leed berokkenen, en die op den duur in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Bovendien heeft 85 procent van de kinderen tussen nul en twaalf jaar geen ernstige problemen, zo stelt tenminste het zojuist verschenen rapport Kind in Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Desalniettemin merken de geïnterviewde experts in de praktijk dat ouders wat opvoeden betreft wat steken laten vallen. Er is in de Nederlandse huishoudens te weinig rust, vinden ze. Kinderen krijgen te veel ‘prikkels’. Dat komt doordat bijna tachtig procent van de kinderen een deel van de week niet door de eigen ouders wordt verzorgd, maar door derden, en vaak in een drukke omgeving, zoals een kinderdagverblijf.
Kleine kinderen zouden thuis van die drukke dagen moeten kunnen bijkomen, maar dat lukt niet omdat de ouders in de tijd die ze met hun kinderen thuis zijn, te veel willen doen. Vooral tweeverdieners willen de relatief geringe tijd die ze met de kinderen doorbrengen zo maximaal mogelijk besteden. Het is niet ongewoon, signaleren de opvoedkundigen, dat peuters die twee dagen per week thuis zijn, op pappa’s thuisdag de dierentuin bezoeken, en op mamma’s thuisdag ’s ochtends gaan peuterzwemmen en ’s middags de stad in gaan. Om over het weekendprogramma nog maar te zwijgen. Het is teveel, de kinderen hebben te weinig ‘tussentijd’, ze zijn vaak ‘hondsmoe’. Kijk eens, zeggen de pedagogen, naar al die bleke smoeltjes, en de wallen onder de ogen. Als ze bij opa en oma logeren, doen ze niets anders dan slapen Ouders, zeggen de opvoeddeskundigen, lijken zich tegenwoordig verplicht te voelen met hun kinderen steeds het Leukste van het Leukste te gaan doen. Kinderbioscoop, Nijntje musical, dansles, junioractiviteiten van een museum: op vrije dagen wordt er een heel entertainmentprogramma in gang gezet. Dat komt de ouders hun kinderen niks willen onthouden, ze hebben er immers maar een of twee, en omdat ze het belangrijk vinden dat de kinderen zich al zo vroeg mogelijk helemaal kunnen ontplooien. En ze jutten elkaar daarin onbedoeld op. Ouders die niet de energie hebben voor al die activiteiten, krijgen al snel het gevoel dat ze tekort schieten. Bovendien schijnen veel prille vaders en moeders graag nog net zo te leven als ze deden voor de kinderen kwamen: ze willen uiteten, regelmatig sporten, vrienden bezoeken, veel werken, verre reizen maken. Dat heeft tot resultaat, zeggen de pedagogen, dat de kinderen teveel worden gepropt in het schema van de ouders. Ze worden ‘overal mee naar toe geleurd’. Typisch zo’n voorbeeld hiervan is hele jonge kinderen twee dagen op de achterbank van een auto zetten, omdat ‘de ouders zo nodig naar een zonnige bestemming willen afreizen’. Daar doen ouders hun kleintjes beslist geen plezier mee. Een baby ligt liever thuis, ‘dan in een hete tent op een Franse camping’. Ook een gebrek aan regelmaat veroorzaakt onrust. Het eerste wat Jo Frost, de super nanny uit het Tv-programma Eerste hulp bij opvoeden van RTL 4, op de koelkastdeur plakt van het gezin dat ze komt helpen, is een vel papier met een minutieuze structuur voor de dag. De Britse bestsellerauteur Gina Ford (in Nederland onbekend), geeft wanhopige ouders in haar boeken eveneens schema’s tot op het uur. Een voorbeeld van een rooster voor een baby van zes maanden: 7.00 uur: Baby wakker maken, verschonen en voeden 8.00 uur: 20 tot 30 minuten laten spelen op een kleed 9.00 uur: In wiegje te slapen leggen in een donkere kamer. 9.45 uur: Gordijnen openen en dekentje weghalen, zodat hij zelf kan wakker worden 10.00 uur: Laten spelen, of meenemen naar buiten 11.30 uur: Voeden. 12.15 In wiegje te slapen leggen in donkere kamer En zo verder, tot 19.00 uur ’s avonds waarop de baby in bed moet liggen (Gina Ford: The Contented Little Baby Book). Dit schema is misschien een beetje rigide, maar regelmaat als belangrijke opvoedpijler is volgens de deskundigen wel ten onrechte op de achtergrond geraakt. Misschien hebben de adviezen voor babyverzorging ouders op het verkeerde been gezet. Op veel consultatiebureaus is de laatste jaren gepleit voor ‘voeden en slapen op verzoek’: het kind eten geven, wanneer
een ouder merkt dat het honger heeft, en naar bed brengen als het aangeeft dat het moe is. Dus het ritme volgen van het kind. Want ‘een kind is toch geen machine?’ Dat betekent in de praktijk dat sommige moeders twintig keer per dag hun kind ‘de borst aanbieden’, omdat ze niet weten of het huilt omdat het misschien honger heeft, en dat kinderen van een jaar oud, pas om 22.00 uur naar bed worden gebracht. Dit altijd tot opperste verbazing van grootouders, die steeds op hun tong moeten bijten om niet te zeggen: “Moet dat kind niet eens slapen?” Inmiddels begint duidelijk te worden dat er een verband is tussen huilbaby’s en een gebrek aan regelmaat. Uit onderzoek blijkt dat veel baby’s minder huilen als ze op gezette tijden te slapen worden gelegd. Vanwege deze studieresultaten, – onder meer van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht -, zal de Landelijke Vereniging Thuiszorg de consultatiebureaus waarschijnlijk binnenkort het advies geven om bij ouders te pleiten voor een stevige dagstructuur, in plaats van voor het op verzoek-concept. Naast die vaste tijdstippen waarop het eet en naar bed gaat, moet er rust zijn voor een kind om in en om het huis te scharrelen. Ook raden de professionals ouders aan om een paar momenten per dag ‘gericht aandacht te hebben’ voor het kind: bijvoorbeeld ’s ochtends en ’s middags een kwartier of half uurtje samen spelen. En dat is genoeg, bezweren ze. Vooral hardwerkende ouders zouden het thuis veel simpeler mogen houden. Ze hoeven niet eerst een uur naar een natuurgebied te rijden, ze kunnen ook een wandelingetje maken in de buurt. Ze hoeven niet naar een cursus Muziek op schoot, ze kunnen ook gewoon gaan staan strijken, of een lamp ophangen, terwijl de kinderen zitten te kleuren. Zet de radio aan, kom ’s tot rust. En daarin zit ‘m precies de moeilijkheid, want als ouders het heel druk hebben, als ze ‘heel veel ballen tegelijk in de lucht moeten houden’, hebben ze vaak juist moeite om zich thuis met de kinderen te kunnen ontspannen; om rust te vinden in die kleinschalige huiselijkheid. Kinderen die voortdurend dreinen en zeuren, die prikkelbaar zijn en snel driftig worden. Kinderen die druk zijn, veel gillen en schreeuwen, met spullen gooien, door het huis heen rennen, de boel op hun kop zetten, niet willen luisteren. Kinderen die niet willen slapen; dergelijke gedragsproblematiek is volgens de kenners vaak mede te wijten aan de hectische levens van de ouders. Een gebrek aan ‘frustratietolerantie’, heet dit in jargon, en die is niet los te zien van die andere valkuil voor moderne opvoeders: leiding nemen in het gezin. Alle achttien specialisten, met al hun verschillende achtergronden, vinden dat hedendaagse ouders moeite hebben met het stellen van grenzen aan het gedrag van hun kinderen. Grenzen stellen betekent onder meer ‘nee’ kunnen zeggen, en daarvan geen ‘OK’ maken als de pupil driftig wordt. Over de wijze waarop, lopen de meningen van de pedagogen nogal uiteen, maar het volgende voorbeeld is een manier waar ze alle achttien achter kunnen staan: Vader en zoon zijn in de speeltuin, vader wil zijn peuter mee nemen naar huis. Als een opvoeder iets wil, moet hij zijn kind geen vraag stellen, maar op vriendelijke manier iets bevelen. Dus niet: “Zullen we naar huis gaan?” Want dan kan een kind ‘nee’ zeggen, maar: “Kom! We gaan naar huis.” Hij moet luisteren naar wat het kind wil (“Ik wil buiten blijven!”) Hij ‘erkent de wil’ van het kind (“Ik snap dat jij buiten wilt blijven, jij vindt het buiten erg leuk.”) Daarmee voelt het kind zich ‘gehoord’ en ‘begrepen’, en hoeft het zijn wens niet eindeloos te herhalen. Vader zegt wat hij zelf wil door middel van de ‘ik-boodschap’ (“Ik wil nu eten koken, daarom wil ik naar binnen.”)
Hij onderhandelt (“Je mag nog één keer van de glijbaan, en dan gaan we.”) Hij is consequent: na die ene keer van de glijbaan gaat hij naar huis. Als de peuter weigert mee te gaan, pakt hij hem op – of hij nu gilt of niet, en neemt hem mee. Daarnaast adviseren de opvoedkundigen ouders alleen iets onvriendelijks te zeggen over het gedrag van het kind, en niet over zijn of haar persoon: “Ik vind het heel vervelend dat je Ricardo hebt gebeten”. En niet: “Wat een rotjoch ben je toch.” Zo wordt in ieder geval niet het zelfvertrouwen van het kind beschadigd. Belangrijk is ook, vindt iedereen, om in dat begrenzen als ouders eerlijk je gevoelens te verwoorden. Zo leren kinderen rekening te houden met de behoeften van anderen. Als moeder de krant leest, mag ze zeggen: “Nu even niet, ik ben moe, ik wil lezen.” Of: “Doe je jas aan, anders ben ik bang dat je ziek wordt.” Verder pleit iedereen ervoor om de nadruk te leggen op alle positieve dingen van het kind, en niet op de negatieve. Het blijkt effectiever om het kind te belonen voor wat het goed doet, dan te straffen voor wat het fout doet. Straffen heet sowieso geen straffen meer, maar ‘time-out’, en bestaat er uit zoon of dochter enkele tellen op de gang of op een andere plek uit zicht te sturen – niet op de eigen kamer, en zeker niet naar het eigen bed, want dat zijn plekken die niet met verdriet en boosheid moeten worden geassocieerd. Bijvoorbeeld als een kind woedend met zijn Brio-treinen gaat gooien: “Ik zie dat je heel erg boos bent, ik laat je even alleen, straks kom ik weer bij je.” Of: “Ik heb je gewaarschuwd, ga maar even uit mijn ogen.” Maar van zelfs dit milde wegsturen is niet iedere geïnterviewde pedagoog een voorstander, vermanend toespreken zou voldoende moeten zijn. Slaan is helemaal uit den boze, en ook de ‘pedagogische tik’ kan geenszins op instemming rekenen, dit terwijl volgens het voornoemde SCP-rapport Kind in Nederland toch dertig procent van de ouders zegt hun baby’s en peuters een tik te geven als bestraffing. Vroeger dwongen opvoeders gehoorzaamheid af met hun autoritaire opvoedstijl. Een kind ‘had niks te willen’. Die stijl werd door de cultuur gedragen, heel veel mensen deden het zo, en zo ging het er op de werkplaats ook aan toe. Nu het allemaal gelijkwaardiger is geworden, en er over alles onderhandeld en gepolderd wordt, bestaat er bij vaders en moeders grote aarzeling om ineens de baas te moeten gaan spelen. Ze weten eigenlijk niet hoe het moet. Daarbij zijn ouders onzeker, onzekerder dan ooit zelfs, merken de deskundigen. Dat komt omdat niks meer vanzelfsprekend is in de opvoeding. Hun ouders deden het misschien nog zoals hun eigen vaders en moeders, of zoals de kerk het voorschreef, maar de ouders met jonge kinderen van nu laten zich niet hinderen door alle kennis en ervaringen van vorige generaties. Niet omdat ze zo ontevreden zijn over hun eigen opvoeding, maar omdat dit de manier is waarop ze tot nu toe alles in hun leven hebben gedaan: ze hebben nog nooit een model gevolgd, ze hebben alles zelf bepaald: wat ze studeren, hoe hun carrièrepad verloopt, hoe hun relatie eruitziet, hun levensovertuiging. Ze hebben hun hele leven zelf bij elkaar gekozen, en doen dat nu automatisch ook zo met de opvoeding. Project Kind. De hyperbewuste ouder raadpleegt het internet, leest tijdschriften, en slaat de opvoedboeken er naarstig op na. Maar er zijn zoveel tegenstrijdige adviezen! Wat doet een moeder dan uiteindelijk met al haar kennis als haar dochter – klassiek voorbeeld – ligt te krijsen op de vloer van de supermarkt omdat ze haar zin niet krijgt? A) Negeren B) Afleiden
C) Gebiedend toespreken onmiddellijk op te houden D) Vriendelijk vragen wat ze wil Twijfelende ouders stralen niet bepaald leiderschap uit. En ze zijn doodsbang om het verkeerd te doen. Daarom ook die enorme gevoeligheid wat de opvoeding van hun kinderen aangaat. Daar hebben ouders, merken de profs, heel weinig incasseringsvermogen in. Eigenlijk is het gewoon taboe om commentaar leveren op hoe familieleden of goede vrienden met hun kinderen omgaan. Hoewel de helft van alle ouders zich volgens het SCP-rapport op gezette tijden flinke zorgen maakt over de effecten van hun opvoeding, vinden ze het erg lastig om die twijfels met anderen te delen, laat staan om toe te geven dat er dagen zijn waarop ze het met hun kinderen helemaal niet meer zien zitten; waarop ze visioenen hebben van klappen geven, en ze zich machteloos en eenzaam voelen. Alsof het om persoonlijk falen gaat. Naast de twijfel is er de vermoeidheid. Natuurlijk kunnen ouders een handvol regels opstellen waaraan het kind zich te allen tijde moet houden (niet zonder kijken de straat oversteken, niet schreeuwen tegen elkaar), maar verder moeten ouders per situatie beoordelen of iets wel of niet kan. Het zijn die honderdduizend verstandige beslissingen die tezamen een goede opvoeding vormen, en die niet samengeperst kunnen worden in moderne begrippen als ‘kwaliteitstijd’. Dit noemen de pedagogen ‘investeren, investeren, investeren’, en daar is rust voor nodig, en geduld. Als je moe bent, en dat schijnen nogal wat werkende ouders van jonge kinderen te zijn, zo moe dat ze ‘tegen overspannenheid aan hangen’, vooral de moeders, dan is het wel eens moeilijk om in de opvoeding standvastig te blijven, helemaal tijdens het zogenoemde spitsuur, waarop alle leden van het gezin thuiskomen, er kinderen moeten worden opgehaald, boodschappen moeten worden gedaan, eten moet worden gekookt, de kinderen in bad gaan, en naar bed moeten. Dan gaan ouders de kinderen uit ongeduld dwingen, of gehaast allerlei correcties lopen roepen, wat geheid tot ruzie leidt, of ze geven te makkelijk toe, gewoon om het even gezellig te houden, of van het gezeur af te zijn. “Oké, neem nog maar wat chips,” “Goed, ga maar van tafel.” “Ga maar even televisie kijken.” Er zijn opvoedkundigen die er niet voor terug schrikken dit ‘verwaarlozing’ te noemen. Wat in dat grenzen stellen ook niet helpt, is de welvaart waarin veel ouders leven. Vroeger was het geld er gewoon niet, en kon een vader makkelijk ‘nee’ zeggen als zijn dochter om een Barbie vroeg tijdens het boodschappen doen. Nu kunnen veel ouders dat best betalen. En dan is het zo makkelijk om het kind blij te maken met een goedkoop stuk speelgoed! Want vader gunt het zijn lieverdje ook zo! Niet doen dus, zeggen de opvoeddeskundigen. Kinderen krijgen te veel te snel. Een Barbiepop is iets voor Sinterklaas of een verjaardag. Een kind moet leren dat het niet altijd meteen krijgt wat het wil hebben. Dat geldt ook voor eten. Het advies is om niet van iedere keer boodschappen doen een feest te maken met croissants van de bakker of een ijsje. Ouders kunnen niet even naar opa en oma rijden, of naar het park gaan, of er gaan al ligakoeken en pakjes drinken mee. Een kind hoeft maar te zeggen dat het een beetje dorst heeft, of het krijgt in warenhuis of dierentuin al een Fristi. Dit is die korte termijn behoefte bevrediging waarover zoveel hulpverleners tegenwoordig klagen, en die tot gevolg heeft dat mensen boos worden als ze niet heel snel krijgen wat ze hebben willen. De ouders zelf ook. Kortom, er is nu iets extra’s vereist om kinderen beheersing bij te brengen, en geduld. Dit is een van de redenen waarom opvoeden, zo menen de deskundigen, nog nooit zo ingewikkeld is
geweest als nu. En dat ouders hierover struikelen, merken ze bijvoorbeeld aan de problemen die zovelen hebben met eten, slapen en gehoorzamen. Hierover komen bij Opvoedsteunpunten en de Opvoedtelefoon de meeste vragen: mijn kind wil niet eten, mijn kind wil niet slapen, mijn kind wil niet luisteren. En dat heeft allemaal met grenzen stellen te maken. Wat moeten ouders volgens deskundigen doen als een kind niet wil eten? Het antwoord luidt in grote lijnen zo: op vaste tijden aan tafel gaan zitten, gezond voedsel voorzetten, en het kind aanmoedigen van alles op het bord tenminste één hap te nemen – dat is belangrijk voor de smaakontwikkeling. Lukt dat niet, dan is het zaak die aanmoedigingen snel te staken, en voortaan aan tafel geen opmerkingen meer te maken over het wel of niet eten van het kind, want dan ontstaat er een ‘machtsstrijd’. Het enige wijze dat ouders dan kunnen doen is het kind te verplichten een bepaald aantal minuten aan tafel te blijven zitten (tien minuten bijvoorbeeld). Als het niet eet, heeft het pech. Ouders wordt aangeraden het kind niks anders te geven dan ‘wat de pot schaft’. Een gastvrouw of gastheer zou ook nooit iets anders voor de kinderen van hun visite hoeven maken dan wat er al op tafel staat. Voor dreumesen en peuters die niet willen eten, zijn tussendoortjes taboe. Ze mogen alleen wat fruit, en dat maximaal twee uur voor de maaltijd. Kinderen daarentegen alleen een toetje toestaan als ze hun bord hebben leeggegeten is uit de tijd. Met al die te dikke jongetjes en meisjes, mag eten geen ‘beloning’ meer zijn, zeker niet voor het feit dat ze tegen heug en meug hun lunch of avondmaaltijd naar binnen hebben gewerkt. Voor het niet willen slapen geldt wat de pedagogen betreft een even kordaat beleid. Het kind op een vaste tijd naar bed brengen, niet later dan het gemiddelde andere kind van die leeftijd, een ritueel uitvoeren, bijvoorbeeld voorlezen, of even de dag doorpraten, welterusten zeggen en weggaan. Als het kind elke avond huilt, of elke avond uit bed komt, en de ouders zijn er absoluut zeker van dat er niks ernstigs aan de hand is, dan dienen ze het kind zonder omhaal, en zonder oogcontact weer in bed te leggen, toe te dekken, te zeggen dat het kinderbedtijd is, en weer weg te gaan. Ze zouden er niet naast moeten gaan liggen, of het op schoot nemen voor de TV. Dat is vragen om moeilijkheden. Dit is grenzen stellen, zeggen de profs, dit is duidelijkheid bieden. En dit moet je weken lang volhouden. Dergelijk doorzettingsvermogen is voor drukke ouders, die graag even rust aan hun hoofd willen, weleens lastig. En sommigen vinden het ergens wel gezellig om de kinderen ’s avonds nog eventjes bij zich te hebben. De baas blijven in het gezin lukt ook niet helemaal wanneer vader of moeder het kind steeds in allerlei beslissingen proberen te betrekken. Volgens de kenners leggen ouders hun oogappels teveel keuzes voor: van wat ze op brood willen, tot hoe ze hun verjaardag willen vieren, en dat vaak in open vragen: “Wat wil je vanmiddag gaan doen?” “Wat wil je vanavond eten?” “Wat zou je willen hebben voor Sinterklaas?” Ouders zouden dat naar eigen inzicht moeten invullen voor hun peuters. Of de keus beperken tussen twee dingen: “Wil je worst of kaas?” “Wil je kleien of tekenen?” Het is weliswaar heel belangrijk geworden om je kinderen te leren zelfstandig te kiezen, maar niet als ze jonger zijn dan zes. Het is te vermoeiend; de hersens zijn er nog niet rijp voor.
Bovendien geven ouders kinderen hiermee veel te jong een stem in hoe het gezinsleven wordt ingericht. Daarmee mogen ze rustig nog een paar jaar wachten. Sowieso signaleren sommige pedagogen dat ouders tegenwoordig het denkvermogen van hun kindjes iets te zwaar belasten. Vooral de hoger opgeleide pappa’s en mamma’s. Als hun driejarige zoon vraagt waarom de maan zo helder schijnt, gaan ze dat eventjes precies uitleggen! Waarschijnlijk pakken ze zelfs een encyclopedie erbij. Terwijl ze ook kunnen zeggen, want het is nog maar een kind, dat in de ‘magische denkfase’ verkeert: die maan schijnt zo mooi om goed te kunnen zien of jij wel lekker slaapt. Het is een kind! Geen student! Als ouders teveel nadruk leggen op de cognitie, kan het gebeuren dat het kind zich onevenwichtig ontwikkelt. Het praat in volzinnen, maar gaat huilen zodra een ander kind in de zandbak zijn schep afpakt. ‘Wandelende hoofdjes’ heten dit soort peutertjes in kindertherapeutentaal. Rust, regelmaat, en grenzen stellen: het wordt voor ouders allemaal nog veel moeilijker als ze gaan scheiden. En dat gebeurt heel erg vaak: een op de drie huwelijken strandt. Zelfs als pappa en mamma als vrienden uit elkaar gaan, wordt voor een kind alles onzeker. Misschien krijgt een van beide ouders een nieuwe partner, die zijn of haar eigen kinderen meebrengt. Misschien komt de ex-partner van pappa’s nieuwe vriendin ruzie maken aan de deur. Misschien verandert mamma heel erg door die nieuwe man die ze heeft ontmoet. Co-ouderschap; de helft van de week bij de ene en de andere helft bij de andere ouder wonen kan voor kinderen zoveel onrust meebrengen, dat kindertherapeuten soms zeggen: laat het kind asjeblieft bij één ouder blijven – hoe sneu ook voor de andere. En opvoeden? Ouders liggen zelf in de kreukels, ze moeten hun eigen verdriet verwerken, zijn vaak doodmoe: dan vergt het bovenmenselijke kracht om nog geduldig de leiding te nemen in het gezin, om rustig en consequent grenzen te blijven stellen, en om niet, – ook vanuit dat enorme schuldgevoel, in alles maar toe te geven. Op den duur zullen gescheiden ouders samen opvoedregels moeten afspreken, en regelmatig afstemmen - Kijkt Fee bij jou naar Nickelodeon? Krijgt Mees van jou frisdrank? Kick ligt bij mij om 19.00 uur in bed, en bij jou? Maar dat vereist een goede communicatie, en daarmee ging het in het huwelijk nu net mis. Pedagogen en hulpverleners die ouders bij de opvoeding van hun kinderen terzijde staan, maken vaak video-opnames van het gezinsleven. Daarop valt te zien dat kleine kinderen steevast naar hun ouders kijken als ze iets gedaan hebben, bijvoorbeeld als ze zelf een boterham hebben gesmeerd, of hun jas hebben aangetrokken. Ze zoeken hiermee bevestigend oogcontact. Als ouders die kleine signalen missen, omdat ze teveel met hun aandacht bij andere dingen zijn, dan gaan de kinderen die signalen ‘uitvergroten’. Van tafel aflopen, hun bord op de grond gooien, noem maar op. Ouders reageren daarop met een vermaning, het kind voelt zich onbegrepen, wordt dwars, verkoopt de baby een schop, en de ‘negatieve spiraal’ is geboren. Zo’n escalatie voorkomen vereist ‘innerlijke rust’, en dat is uiteindelijk sowieso een sleutelvoorwaarde voor een evenwichtige opvoeding. Maar hoe krijgen ouders met jonge kinderen dat, terwijl ze in een van de allerdrukste periodes van hun leven verkeren? Door keuzes te maken, zeggen de achttien deskundigen, door niet teveel tegelijk te willen doen, door niet al te perfectionistisch te willen zijn. Tijdens alle interviews raadden meerdere pedagogen onafhankelijk van elkaar ouders aan om eens rustig een kwartier op de bank te gaan zitten, en gewoon eens te kijken naar wat de
kinderen aan het doen zijn. De kleintjes te volgen met de ogen. Ze durfden zelfs te beweren dat wie ‘goed naar zijn kinderen kan kijken, vanzelf een goede opvoeder is’. Het is een haast meditatieve exercitie; zenboeddhisten kennen hem ook, die noemen dit niet voor niets ‘een diepgaande instructie’. Aan dit artikel werkten mee: Jan van der Ploeg, emeritus hoogleraar Orthopedagogiek Universiteit Leiden, directeur Nederlands Instituut voor Pedagogisch en Psychologisch Onderzoek (NIPPO), Amsterdam. Channah Zwiep, docent opvoedondersteuning Universiteit van Amsterdam en trainer bij pedagogisch projectbureau Kind & Zo, Amsterdam. Christian van den Brink, directeur openbare basisschool De Magneet, Amersfoort. Bert Loode, directeur openbare basisschool De Gerenhof, Zwolle. Geraldien Blokland, als pedagoge verbonden aan het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), Utrecht. Jan Geurtz, orthopedagoog en onderwijskundige, Amsterdam. Janita Ravensloot, pedagoge, Leiden. Yvonne de Jong, pedagoge en spreekuurhoudster Opvoedsteunpunt Den Haag. Truusje Nap, pedagoge en spreekuurhoudster Opvoedtelefoon Groningen. Jacqueline van Rijn, pedagoge en coördinator Opvoedwinkel Den Bosch. Marjan Heemann, pedagoge en spreekuurhoudster Opvoedwinkel Den Bosch. Madelon Kerkhoven, pedagoge en coördinator Pedagogium Amsterdam, Olga Korpel, pedagoge en Gordon-trainer, Utrecht. Nelly Snels, trainer bij bureau Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES), Den Bosch. Marij Eliëns, landelijke opleidingscoördinator Videohometraining, Eindhoven. Irene Vernout, gezinstherapeut bij GGZ Noord-Holland Noord, Haarlem. Annemieke Bonthuis, als orthopedagoge verbonden aan het Kindertherapeuticum in Utrecht, en aan kinderpraktijk Sterre in Nieuwerkerk a/d IJssel. Maarten Faas, algemeen directeur Jeugdzorgorganisatie Trajectum, Utrecht.