© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 1 Onderzoek doen Opdracht 1.1 Lees het artikel Steeds meer alleenstaanden worden steeds grijzer in paragraaf 1.2 en beantwoord daarna de volgende vragen. a
Geef aan welke organisaties belang kunnen hebben bij deze informatie.
Antwoord Organisaties die zich richten op alleenstaanden of dat overwegen te gaan doen of organisaties die voor verschillende doelgroepen (waaronder alleenstaanden) een andere benadering hanteren. Een voorbeeld van zo’n organisatie is een woningbouwcorporatie. b
Welke vragen zouden ze hiermee kunnen beantwoorden?
Antwoord Een woningbouwcorporatie zou de vraag kunnen stellen welke woningen ze de komende vijf jaar moet bouwen om op de toekomstige vraag te kunnen inspelen. Opdracht 1.2 Lees het krantenartikel "Hoe meer borsthaar hoe intelligenter" en beantwoord daarna de vragen. Aan welke eisen van verantwoord onderzoek voldoet dit onderzoek wel en welke niet? Loop alle eisen bij langs. Antwoord 1 Objectief en onafhankelijk Er is geen reden aan te nemen dat de onderzoeker zelf belang bij een bepaalde uitkomst heeft, of hij moet zelf sterk behaard zijn. 2 Controleerbaar en toetsbaar In het artikel wordt de werkwijze niet erg concreet omschreven, wellicht is dat in de publicatie wel het geval geweest. 3 Herhaalbaar In principe is het onderzoek herhaalbaar. 4 Nauwkeurig De variabelen "Mate van lichaamsbeharing" en "IQ" zijn niet helder geoperationaliseerd, is er een test afgenomen, is het de inschatting door de onderzoeker op basis van bepaalde (niet vooraf geformuleerde) indicatoren? 5 Generaliseerbaar naar het domein waarover je een uitspraak wilt doen Het domein is niet duidelijk, het gaat vermoedelijk alleen om mannen, maar of het alleen voor blanke of bijvoorbeeld ook voor Aziatische mannen opgaat is niet duidelijk. Opdracht 1.3 Zoek in de krant of op internet een artikel over een onderzoeksresultaat. Welk (achterliggend) motief zou de aanleiding tot het onderzoek zijn geweest? Antwoord Elke dag staat de krant vol met onderzoeksresultaten. Het motief is soms duidelijk af te leiden; soms is het raadzaam om informatie over de opdrachtgever te verzamelen. Opdracht 1.4 Lees de artikelen Vrouwen rijden onveiliger en Vrouwen rijden beter auto in paragraaf 1.4 en beantwoord daarna de volgende vragen:
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
1
© Noordhoff Uitgevers bv
a
Zou het verschil in onderzoeksmethode invloed hebben gehad op de resultaten? Zo ja, waarom?
Antwoord In het eerste artikel werden mensen in een enquête gevraagd zelf aan te geven hoeveel ongelukken ze het afgelopen jaar hadden gehad. Hierbij is het mogelijk dat door sociaal wenselijk antwoorden er een vertekening met de werkelijkheid ontstaat over het aantal ongelukken. Mogelijk is dat mannen in dit geval minder eerlijk antwoorden dan vrouwen (meer last van de fundamentele attributiefout), waardoor ook een verschil tussen de groepen kan optreden c.q. vergroot kan worden. In het tweede artikel is op basis van deskresearch (ongevallenstatistieken) gekeken. Nadeel daarvan zou kunnen zijn dat veel kleine aanrijdingen (in de stad, parkeerschade) niet gemeld worden. Dit zou in het voordeel van vrouwen kunnen werken. b
De strekking van de artikelen is tegengesteld, terwijl de resultaten sec elkaar niet tegenspreken. Beargumenteer waar dit aan ligt. Met welke zienswijze ben jij het eens?
Antwoord Het eerste artikel gaat sec over het aantal ongevallen, zonder onderscheid te maken naar de ernst en de gevolgen van het ongeval. In het tweede artikel blijkt dat vrouwen weliswaar meer ongevallen veroorzaken, maar dat deze ongevallen minder ernstige gevolgen hebben. Onduidelijk is of de conclusie dat vrouwen beter rijden overeind blijft, als gecorrigeerd wordt voor de aard van de gemaakte kilometers (stad versus buitenweg en snelweg).
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
2
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 2 Afbakening van het onderzoek Opdracht 2.1 a
Geef een aantal mogelijke motieven die een rol kunnen spelen bij het laten uitvoeren van dit onderzoek. In welke mate kunnen deze motieven hinderlijk zijn voor het uitvoeren van (wetenschappelijk) verantwoord onderzoek?
Antwoord In hoofdstuk 1 hebben we de volgende motieven onderscheiden om onderzoek op te starten: 1 om beleid te wijzigen; 2 om betere beslissingen te kunnen nemen over operationele zaken; 3 om beter op de externe omgeving in te kunnen spelen; 4 om geconstateerde verschillen of verschuivingen te verklaren; 5 ten behoeve van externe certificering; 6 om een beslissing uit te stellen; 7 om het eigen gelijk bevestigd te krijgen; 8 onderzoek als zoethoudertje. In dit voorbeeld zou nummer 1 voor de hand liggen: het gaat hierbij om een keuze voor het marketinginstrument Openingstijden. Een verandering van strategie kan het gevolg zijn van de uitkomsten van het onderzoek. Nummer 3 zou ook voor de hand liggen. De winkeliers willen beter inspelen op de behoefte van klanten (onderdeel van de externe omgeving). Andere opties zijn 4: verschillen in omzet verklaren. 7: onderzoek uitvoeren omdat de cityclub graag op vrijdag koopavond heeft. 8: onderzoek als belofte naar de winkeliers, we hebben aandacht voor jullie problemen en zijn ermee bezig. 1, 3 en 4 leveren geen probleem op. 8 enigszins, het is bijvoorbeeld in dit geval de vraag of er voldoende resources beschikbaar worden gesteld. Als 7 een motief is moet je oppassen, de opdrachtgever zal in dit geval proberen het onderzoek te sturen in een voor hem gunstige richting. Dit kan bijvoorbeeld door een selectie in de respondenten, het opnemen van suggestieve vragen in het onderzoek of bij het trekken van de conclusies. b
Formuleer een doelstelling die de Groningen City Club kan hebben waaraan dit onderzoek een bijdrage zou kunnen leveren.
Antwoord De eerste doelstelling heeft betrekking op wat de organisatie uiteindelijk wil bereiken, je onderzoek zou een bijdrage kunnen leveren aan de realisatie van deze doelstelling, maar zelden zal het onderzoek zelf ervoor zorgen dat de doelstelling gerealiseerd kan worden. De organisatiedoelstelling is SMART (specifiek, meetbaar, attractief, realistisch en tijdsbepaald) geformuleerd. Bij dit onderzoek zou de doelstelling kunnen zijn om voor 2008 te komen tot een voor alle Groninger winkeliers eenduidige invulling van de koopavonden en koopzondagen, zodanig dat de opbrengsten voor de winkeliers maximaal zijn in relatie tot de gemaakte kosten. Geen tijdsbepaling = aftrek Niet-specifiek = aftrek Niet-realistisch = aftrek Niet-meetbaar = aftrek Formulering als vraag = aftrek c
Formuleer een doelstelling voor het uit te voeren onderzoek.
Antwoord De tweede doelstelling is: wat moet je onderzoek uiteindelijk opleveren. Deze doelstelling dient dus door onderzoek te realiseren zijn, en is meestal geformuleerd in termen als kennis over, inzicht in, aanbevelingen etc. Bij dit onderzoek zou dat bijvoorbeeld kunnen zijn: Inzicht geven in de voorkeuren, wensen, verwachtingen en gedrag van het winkelend publiek ten aanzien van de koopavonden en koopzondagen in de stad Groningen. Niet-specifieke, eenduidige termen = aftrek
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
3
© Noordhoff Uitgevers bv
Niet door onderzoek realiseerbaar = aftrek Formulering als vraag = aftrek Geen link met organisatiedoelstelling (a) = aftrek d
Formuleer de centrale vraag die het onderzoek zou moeten beantwoorden.
Antwoord We stellen een aantal eisen aan de formulering van de centrale vraag: 1 De centrale vraag dient breed genoeg te zijn om alle aspecten die we willen onderzoeken onder te vatten. 2 De centrale vraag dient goed in te perken zodat duidelijk wordt wat we gaan onderzoeken (specifiek) en liefst ook al op welke wijze en bij wie. 3 De centrale vraag is als vraag geformuleerd (met vraagteken), en is liefst een open vraag (waar je niet met ja of nee op antwoordt). 4 De termen die in de centrale vraag staan dienen helder en eenduidig geformuleerd te zijn. 5 De vraag dient door onderzoek te beantwoorden zijn, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld normatieve vragen niet geschikt zijn. 6 Geen hoe-, waarom- of waardoor-vragen, deze zijn moeilijk te onderzoeken omdat vooraf lastig in kaart te brengen is welke aspecten allemaal meegenomen zouden moeten worden om de vraag te kunnen beantwoorden, je kunt alle kanten op, de vraag is dus te breed. 7 De onderzoeksdoelstelling moet door het beantwoorden van de centrale vraag gerealiseerd worden. Een voorbeeld zou kunnen zijn: Wat zijn de voorkeuren, wensen, verwachtingen en het gedrag van het winkelend publiek in de stad Groningen ten aanzien van de koopavonden en koopzondagen? Elke regel die overtreden wordt: = aftrek e
Geef een aantal (minimaal 5) deelvragen waar het onderzoek zich op moet richten.
Antwoord De deelvragen worden afgeleid van de centrale vraag en dienen allemaal een onderdeeltje van de centrale vraag te behandelen. Als alle deelvragen beantwoord zijn moet je ook het antwoord op de centrale vraag kunnen geven. Hoe kom je aan geschikte deelvragen? Ten eerste kun je kijken naar welke variabelen in de centrale vraag genoemd worden. Deze geven vaak aanleiding tot beschrijvende deelvragen (bijvoorbeeld: “hoe meet je sociaal economische status”?). Vervolgens kunnen verbanden worden gelegd en mogelijke verklaringen bedacht. Dit kan door bijvoorbeeld brainstormen maar ook enkele interviews met experts (binnen en/of buiten de organisatie) kunnen hierbij behulpzaam zijn. Algemene vragen als Wie, Wat, Waar, Waarom en Wanneer kunnen verder behulpzaam zijn om de centrale vraag te ontrafelen in deelvragen. Eisen: Logische samenhang tussen de deelvragen en de centrale vraag. Deelvragen moeten gezamenlijk de probleemstelling beantwoorden. Deelvragen zijn open vragen. Deelvragen moeten niet breder zijn of verder gaan dan de centrale vraag. f
Geef voor elke deelvraag minstens een onderzoeksvraag.
Antwoord eigen antwoord. Onderzoeksvragen: • niet sturend • geen complexe termen • niet sociaal wenselijk • begrijpelijk Antwoordcategorieën: a) Uitsluitend (geen overlap) b) Termen niet sturend c) Juiste categorieën (bijvoorbeeld n.v.t. of wel of niet neutraal of geen mening) d) Juiste intervallen
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
4
© Noordhoff Uitgevers bv
g
Welke methode(n) van onderzoek zou je in dit geval willen toepassen en waarom?
Antwoord Kwantitatief onderzoek omdat je de mening van een groot aantal mensen op een betrouwbare manier wilt verzamelen, een schriftelijke of telefonische enquête ligt het meest voor de hand. h
Maak een conceptueel model aan de hand van een van de theorieën uit hoofdstuk 2 die je voorspellingen weergeven over het antwoord op de probleemstelling.
Antwoord Conceptueel model: in de ‘hokjes’ staan de variabelen, deze moeten meerdere waarden kunnen aannemen en geen waarden van variabelen weergeven (christelijk i.p.v. levensbeschouwing) = aftrek. De relaties tussen de onafhankelijke, moderator, interveniërende en afhankelijke variabelen worden weergegeven door stippellijnen, lijnen of pijlen. Voorbeeld: Levensbeschouwing attitude ten aanzien van kopen op zondag kans op winkelen op zondag Houding van referentiepersonen ten aanzien van kopen op zondag Opdracht 2.2 Lees het artikel Al lachend orgaan afstaan en beantwoord de vragen. a
Geef voor het artikel Al lachend orgaan afstaan weer welke variabelen je zou willen meten.
Antwoord In ieder geval: bereidheid om organen te doneren; geregistreerd staan als donor; mate van extraversie, aangevuld met andere variabelen die karakter meten. b
Zou je kwalitatief of kwantitatief onderzoek willen uitvoeren?
Antwoord Beide is mogelijk, als je geïnteresseerd bent in het vormen van hypotheses en het genereren van mogelijke verklaringen ligt kwalitatief onderzoek voor de hand, als je hypotheses wilt toetsen of bereidheid en gedrag in kaart wilt brengen voor de hele populatie ligt kwantitatief onderzoek voor de hand. c
Geef drie onderzoeksvragen.
Antwoord Diverse zijn mogelijk, bijvoorbeeld: Staan extroverte mensen meer, minder of evenveel geregistreerd als donor dan introverte mensen? d
Welke factoren uit het model van Fishbein & Ajzen zouden een rol kunnen spelen bij het besluit om al dan niet orgaandonor te worden?
Antwoord De sociale norm zou een rol kunnen spelen (mening van de sociale omgeving); de eigen houding ten aanzien van donorschap (attitude) en eventuele hindernissen (weet men wel hoe men zich kan registreren etc.). Opdracht 2.3 Lees het artikel Nederlandse werknemers erg tevreden en beantwoord de vragen. a
Welk type onderzoek is hier vermoedelijk uitgevoerd?
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
5
© Noordhoff Uitgevers bv
Antwoord Kwantitatief onderzoek (14.000 ondervraagden), waarschijnlijk via een online survey onderzoek (meerdere landen, veel respondenten). b
Welk type onderzoek zou je als vervolgonderzoek willen opstarten als verklaringen (en hypotheses) moeten worden opgesteld?
Antwoord Bij dit vervolgonderzoek wil je meer over de achtergronden te weten komen. Hierbij ligt kwalitatief onderzoek meer voor de hand, bijvoorbeeld via diepte-interviews. Opdracht 2.4 a Is er in het krantenartikel Je kunt beter niet met mij meerijden (paragraaf 2.3) sprake van een beschrijvende, explorerende of toetsende probleemstelling? Antwoord Hier is in ieder geval geen sprake van een toetsende probleemstelling, er zijn op voorhand geen duidelijke verwachtingen over welk sterrenbeeld beter scoort en of sterrenbeeld überhaupt een invloed heeft op de kans op ongevallen. Er zit een duidelijk beschrijvend element in de probleemstelling, namelijk de beschrijving van de kans op ongevallen per sterrenbeeld, maar er zitten ook explorerende elementen in, onderzocht wordt namelijk ook welke verklaringen ervoor gevonden kunnen worden. b
Maak een conceptueel model op basis van dit artikel.
Antwoord Sterrenbeeld Persoonlijkheidseigenschappen ? kans op ongeval Opdracht 2.5 Lees het artikel Rust, reinheid en een corrigerende tik en beantwoord de vragen. Als vervolgonderzoek wil je een algemeen beeld van de jeugd, de opvoeding van de jeugd en de factoren die invloed hebben op deze opvoeding wilt krijgen. a
Welke groepen zouden in het onderzoek kunnen worden betrokken?
Antwoord In ieder geval: ouders, leerkrachten, kinderen. b
Wat zou je per groep te weten kunnen komen?
Antwoord Ouders: kennis, houding en gedrag met betrekking tot de opvoeding, en algemene achtergrondvariabelen mogelijk ter verklaring of om verbanden mee te leggen (leeftijd, opleiding, inkomen, lifestyle etc.) Leerkrachten: mening over de opvoeding, mening over de jeugd. Kinderen: idealen, behoeftes, waarden, mening over de opvoeding etc. c
Formuleer een centrale vraag die aan de criteria voldoet.
Antwoord We stellen een aantal eisen aan de formulering van de centrale vraag: 1. De centrale vraag dient breed genoeg te zijn om alle aspecten die we willen onderzoeken onder te vatten. 2. De centrale vraag dient goed in te perken zodat duidelijk wordt wat we gaan onderzoeken (specifiek) en liefst ook al op welke wijze en bij wie.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
6
© Noordhoff Uitgevers bv
3. De centrale vraag is als vraag geformuleerd (met vraagteken), en is liefst een open vraag (waar je niet met ja of nee op antwoordt). 4. De termen die in de centrale vraag staan dienen helder en eenduidig geformuleerd te zijn. 5. De vraag dient door onderzoek te beantwoorden zijn, dat wil zeggen dat bijvoorbeeld normatieve vragen niet geschikt zijn. 6. Geen hoe-, waarom- of waardoor-vragen, deze zijn moeilijk te onderzoeken omdat vooraf lastig in kaart te brengen is welke aspecten allemaal meegenomen zouden moeten worden om de vraag te kunnen beantwoorden, je kunt alle kanten op, de vraag is dus te breed. 7. De onderzoeksdoelstelling moet door het beantwoorden van de centrale vraag gerealiseerd worden. 8. Een voorbeeld zou kunnen zijn: Welke attitudes hebben ouders, leerkrachten en kinderen omtrent opvoeding en hoe uitten zich deze attitudes in gedrag tijdens de opvoeding? d
Waarom is het lastig om niet normatief te worden in de centrale vraag?
Antwoord Opvoeden is een heel persoonlijk iets waar iedereen ervaring mee heeft en dat een hoge betrokkenheid kent. De meeste mensen hebben er ook uitgesproken ideeën over die normatief geladen zijn (zo moet het wel, zo moet het niet), verder is het erg cultuurgebonden. Het is moeilijk een waardevrij onderzoek te houden naar een dergelijk onderwerp. e
Welke typen onderzoek zou je kunnen toepassen? Wat zijn de voor- en de nadelen van deze methoden?
Antwoord Zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek heeft een rol: Kwantitatief: via enquêtes in kaart brengen wat kennis, houding, gedrag is bij grote groepen uit de populatie. Kwalitatief: via diepteinterviews meningen en houdingen achterhalen, via gedragsobservatie gedrag in kaart brengen. f
Geef een mogelijke opzet voor het onderzoek als jij de opdracht zou krijgen om het uit te voeren: Wat zou de doelstelling en de centrale vraag worden, welke deelvragen onderscheid je, welke onderzoeksvragen heb je? Wat zijn je hypotheses? Zou je deskof fieldresearch gaan doen, zou je kiezen voor kwalitatief of kwantitatief onderzoek? Welke dataverzamelingmethode kies je? Hoe zou je het instrument afnemen?
Antwoord Belangrijk is dat voldaan wordt aan de eisen die gesteld worden t.a.v. doelstelling, centrale vraag en deelvragen (zie ook antwoord vraag 1). De overige stappen dienen hier logisch uit te volgen, rekening houdend met de theorie uit H1 en 2.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
7
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 3 Methoden voor informatieverzameling Opdracht 3.1 Lees het artikel Kamerstudenten eten het gezondst en maak daarna de vragen. a
Formuleer drie onderzoeksvragen voor het onderzoek waar het artikel verslag van doet.
Antwoord De onderzoeksvragen zijn gespecificeerde (geoperationaliseerde) deelvragen die rechtstreeks in een analyseschema kunnen worden gebruikt. Een analyseschema is een schema waarin je expliciteert welke verbanden je gaat toetsen met behulp van welke statistische technieken. Het zijn vragen die rechtstreeks door de data uit het onderzoek kunnen worden beantwoord. Een voorbeeld van zo’n vraag is: eten studenten die op kamers wonen minder, evenveel of meer verse groenten dan studenten die thuis wonen? b
Welk type onderzoek zou je willen verrichten?
Antwoord Beschrijvend onderzoek is het meest waarschijnlijk gezien de geringe voorkennis. c
Welke onderzoeksinstrument zou je per onderzoeksvraag willen inzetten? Beargumenteer.
Antwoord Per onderzoeksvraag dient beargumenteerd een keuze te worden gemaakt. Enquêtes en observatie zijn voor de hand liggende instrumenten. d
Wat zijn mogelijke problemen met de betrouwbaarheid en validiteit van het door Albron uitgevoerde onderzoek?
Antwoord De methode van onderzoek is niet gespecificeerd, met 10.000 respondenten is de betrouwbaarheid vermoedelijk wel goed (al weet je niets over de betrouwbaarheid van het meetinstrument!). De validiteit is lastiger na te gaan: zijn de groepen op meer punten verschillend dan alleen thuis of uitwonend (geen gerandomiseerd experiment) het kan zijn dat thuiswonende studenten op meer kenmerken verschillen dan alleen woonsituatie van uitwonende (probleem met de interne validiteit). Ook is onduidelijk hoe ‘gezond eten’ is geoperationaliseerd (construct validiteit). Opdracht 3.2 Geef voor het onderzoek Helft personeel had relatie met collega in paragraaf 3.5 aan hoe jij het onderzoek zou willen inrichten. Geef aan: •
Hoe zou je aan respondenten willen komen?
Antwoord Liefst een representatieve groep van alle werknemers in Nederland, zowel qua opleiding, positie, geslacht, leeftijd, branche als regio. In dit voorbeeld is dat nog maar de vraag (vermoedelijk een oververtegenwoordiging van jongere hoger opgeleide mensen uit de Randstad). •
Welke type onderzoek zou je gaan uitvoeren?
Antwoord Vermoedelijk een explorerend onderzoek, je wilt verklaringen genereren en relaties onderzoeken tussen mogelijke variabelen die van invloed zijn op het optreden van een relatie op de werkvloer. Een
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
8
© Noordhoff Uitgevers bv
beschrijvend onderzoek is ook mogelijk, als je eerst in kaart wilt brengen hoe vaak het überhaupt in de verschillende groepen voorkomt. •
Welke methode van informatie verzamelen zou je kiezen?
Antwoord Een enquête is het meest voor de hand liggend, gezien het sociaal wenselijke karakter zou een anonieme internetenquête de voorkeur genieten. Opdracht 3.3 Geef een oordeel over betrouwbaarheid en validiteit van het ‘geval’ Lucia de B. zoals dat in het artikel van paragraaf 3.5 naar voren komt. Antwoord Bij betrouwbaarheid is de kanttekening te maken dat een betrouwbaarheid van 99% voor bijvoorbeeld een marktonderzoek erg hoog is, maar dat in de rechtspraak dit zou betekenen dat van elke 100 veroordelingen er 1 ten onrechte is. In de medische hoek is de gewenste nauwkeurigheid ook hoog, stel dat we iedereen testen op Aids en de betrouwbaarheid van het instrument is 99,9% dan kan het zo zijn dat terwijl geschat wordt dat het aantal seropositieve mensen in Nederland tussen de 16.000 en de 23.000 bedraagt (waarvan ongeveer 10.000 bekend) er 16.000 mensen ten onrechte bezorgd wordt. Meer dan de helft van alle mensen die te horen krijgt dat ze seropositief zijn, verklaard met een instrument met 99,9% betrouwbaarheid, zijn in dat geval in werkelijkheid niet seropositief (10.000 onbekende gevallen waarvan 9.990 worden gevonden, en 16.000 die ten onrechte worden gevonden (16 miljoen x 0,1%)). De validiteit is lastig na te gaan, welke derde variabelen kunnen een rol spelen, hoe was de sterfte daadwerkelijk voorafgaand aan de komst van Lucia, enzovoort.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
9
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 4 Deskresearch Opdracht 4.1 Lees het artikel Minder flitsscheidingen in 2006. En maak daarna de vragen. a
Veronderstel je wilt het verband weten tussen economische groei en het aantal en soort scheiding (gewoon of flits), welke variabelen heb je dan nodig?
Antwoord Je moet variabelen hebben die een indicator vormen voor economische groei zoals de groeicijfers van het CBS, maar eventueel kun je ook andere cijfers gebruiken. Verder heb je cijfers over scheidingen nodig, gewone scheidingen en flitsscheidingen. Het CBS heeft hier gegevens van. b
Zoek deze variabelen op en maak inzichtelijk of er sprake zou kunnen zijn van een verband.
Antwoord Voor de periode 2001-2006 zou je bijvoorbeeld de grafieken naast elkaar kunnen zetten, om visueel te kijken of het aannemelijk is dat er een verband is, bij invoer in bijvoorbeeld SPSS zou je kunnen kijken of er een correlatie is. c
Waarom zou je deze hypothese via deskresearch en niet via fieldresearch willen toetsen?
Antwoord Via deskresearch zijn alle gegevens beschikbaar, dat is dus sneller en goedkoper, en in dit geval ook nog eens betrouwbaarder dan dat je zelf een fieldresearch zou gaan opzetten. Opdracht 4.2 Lees het artikel Jonge vrouwen hoger opgeleid dan mannen. En maak daarna de vragen. a
Geef een conclusie op basis van het cijfermateriaal dat in het artikel voorkomt.
Antwoord Zoals in de tekst al is aangegeven laten de cijfers zien dat bij de jongere generatie (t/m 34 jaar) de vrouwen het iets beter doen dan de mannen, terwijl bij de oudere generaties de mannen het beter doen. Vermoedelijk is bij de meisjes van de jongere generatie de drempel om te gaan studeren (vergeleken met vroeger) behoorlijk gedaald. b
Welk vervolgonderzoek zou je willen instellen om te kijken of de emancipatie is voltooid?
Antwoord Je zou kunnen kijken naar gemiddelde CITO-scores tussen jongens en meisjes, is hierbij dezelfde verdeling terug te vinden of lopen meisjes nog steeds achter als je corrigeert voor aanleg? Je zou ook kunnen kijken naar andere aspecten waar de emancipatie betrekking op kan hebben naast opleiding. Te denken valt in dit kader aan beroep (status) en inkomen, promotiemogelijkheden, percentage vrouwen op leidinggevende posities per leeftijdscategorie e.d. c
Welke onderzoeksvragen van dit (zie B) onderzoek kun je via deskresearch en welke via fieldresearch achterhalen?
Antwoord Vrijwel alle zaken zullen goed via deskresearch in kaart te brengen zijn, ook is al veel onderzoek op dit terrein gedaan waaruit geput kan worden. Naar de subjectieve beleving (ervaren discriminatie) zou wel fieldresearch gedaan kunnen worden, evenals daadwerkelijke verdeling van taken in het huishouden, besluitvorming binnen relaties en dergelijke.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
10
© Noordhoff Uitgevers bv
d
Geef aan wat de voor- en nadelen zijn van deze vorm van deskresearch boven fieldresearch om te achterhalen hoe het gesteld is met de emancipatie.
Antwoord Voordelen: • goedkoop • relatief snel • geen eigen beïnvloeding (veelal non obtrusive) • longitudinaal onderzoek mogelijk (over langere periodes) Nadelen: • niet altijd actueel • niet toegespitst op eigen onderzoeksvragen • soms moeilijk toegankelijk • betrouwbaarheid en validiteit soms moeilijk in te schatten • niet altijd objectief (bron soms commercieel of anderszins belanghebbend) Opdracht 4.3 Met deze opdracht komen we terug op het onderzoek winkeltijden van hoofdstuk 1. a
Welke rol zou deskresearch in dit onderzoek spelen?
Antwoord Je kunt via deskresearch kijken naar de winkeltijden in verschillende plaatsen in Nederland, welke koopavonden heeft men, hoe vaak is er een koopzondag en wellicht ook iets over de winkelomzetten op de verschillende tijdstippen. Ook is er mogelijk in andere plaatsen soortgelijk onderzoek uitgevoerd, waar je qua opzet en instrumentontwikkeling naar kunt kijken. b
Zoek informatie over dit onderwerp via internet, wat zijn je bronnen en hoe beoordeel je die?
Antwoord Eigen antwoord. c
Welke conclusies kun je trekken op basis van de uitkomsten van je onderzoekje?
Antwoord Eigen antwoord. d
Welke informatie zou je nog aanvullend via fieldresearch willen verzamelen?
Antwoord b/c/d Afhankelijk van de bronnen die worden gevonden.
Opdracht 4.4 Zoek op internet naar tips voor het zoeken op internet. a b c d
Welke zoektermen heb je gebruikt? Welke strategie heb je gevolgd? Welk artikel leverde de beste tips op? Welke daarvan kende je nog niet?
Antwoord a-d Afhankelijk van de bronnen die worden gevonden.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
11
© Noordhoff Uitgevers bv
Opdracht 4.5 Lees het artikel Buik open bij heuppatiënt. En maak daarna de vragen. a
Wat heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg gebruikt voor deskresearch?
Antwoord Vermoedelijk heeft men foutenrapporten geanalyseerd en heeft men patiëntendossiers aan een inhoudsanalyse onderworpen. Mogelijk heeft men ook gesprekken gevoerd met ziekenhuisdirecties (fieldresearch) en observaties verricht (kwaliteitsaudit; fieldresearch). b
De Inspectie gaat binnenkort rapporteren over de kwaliteit van de ingreep zelf en de nazorg. Hoe zou jij de kwaliteit van de ingreep zelf en de nazorg gaan onderzoeken?
Antwoord De kwaliteit van de ingreep zelf zou men kunnen onderzoeken door succespercentages gekoppeld aan de medische dossiers te kunnen beoordelen. Men kan daarnaast ingrepen en de voorbereiding daarop observeren (fieldresearch) en de nazorg zou via observatie en een ondervraging van patiënten gedaan kunnen worden (fieldresearch) en men kan kijken wat er over de nazorg op papier is gezet door de ziekenhuizen in de vorm van voorschriften en reglementen.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
12
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 5 Kwalitatief onderzoek Opdracht bij 5.1 Met deze vraag komen we terug op het onderzoek Winkeltijden van hoofdstuk 1. Geef voor elke methode van kwalitatief onderzoek aan hoe je deze zou kunnen inzetten. a
Geef per methode aan wat het doel zou kunnen zijn (welke informatie zou je kunnen achterhalen).
Antwoord • •
• • b
Interviews: wat is de achterliggende motivatie om wel of niet op koopavonden of koopzondagen te gaan winkelen en welke variabelen spelen hierbij een rol? Focus groups: wat zouden winkeliers kunnen doen om koopavonden en/of koopzondagen aantrekkelijker te maken en hoe zou in de toekomst de koopavonden en zondagen geregeld moeten worden? Observatie: hoeveel mensen komen wanneer winkelen en wat kopen ze dan? In welke samenstelling gaan (groepjes) mensen winkelen op welke tijden? Case study: in kaart brengen wat de overwegingen van een andere winkeliersvereniging is geweest om de koopavonden aan te passen. Hoe zou je het concreet willen inrichten?
Antwoord In alle gevallen dient een onderzoeksinstrument te worden ontworpen dat de variabelen die in kaart gebracht moeten worden goed operationaliseert. Vervolgens dient bij de afname goed gekeken te worden naar tijdstip en locaties bij de observatie. Bij de case study dient goed naar de vergelijkbaarheid van de andere stad gekeken te worden. Bij de interviews en de focus groups dient de steekproef een goede afspiegeling van de populatie te geven. c
Geef een gestructureerd interviewschema met een aantal (minimaal 5) interviewvragen opgesteld op basis van tabel 5.1. Neem dit schema af bij twee medestudenten en geef de kern weer in verslagen en trek conclusies op basis van deze verslagen.
Antwoord Belangrijk is de vertaalslag van variabele naar indicator via indiceringsmethode naar vraag. Liefst dienen alle manieren van indicering aan bod te komen. Ook de eisen die aan de formulering van vragen gesteld worden zijn interessant om bij langs te lopen (zie paragraaf 7.3). Opdracht 5.2 Lees het artikel Duitse grap favoriet bij vrouwen beantwoord opdracht A en B. a
Welke methode van kwalitatief onderzoek zou je willen inzetten voor een dergelijk onderzoek?
Antwoord Zowel participerende observatie als interview is een mogelijkheid. b
De reacties op het onderzoek geven aan dat lezers weinig vertrouwen hebben in de validiteit van het onderzoek. Geef aan in hoeverre je deze mening deelt en welke maatregelen je bij kwalitatief onderzoek kunt nemen om de interne en externe validiteit te verhogen.
Antwoord Bij de uitvoering van het onderzoek is gekozen voor een typische grap uit het betreffende land. Deze grappen zijn vertaald en aan de Nederlanders voorgelegd met de vraag ze te rangordenen naar grappigheid zonder erbij te vermelden uit welk land de grap afkomstig was. Ervan uitgaande dat de
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
13
© Noordhoff Uitgevers bv
500 respondenten inderdaad een representatieve afspiegeling vormen van de populatie ligt de zwakheid van het onderzoek mogelijk in de keuze van de mopjes. Hoe representatief waren deze voor het desbetreffende land? Qua opzet lijkt het onderzoek wel aan de eisen te voldoen. Opdracht 5.3 Lees de artikelen Driekwart prostituees uitgebuit (paragraaf 5.1.3); Voetgangers in steden lopen steeds sneller en Autochtone bedelaar verdient beter dan Roma (paragraaf 5.3). a
Geef voor elk artikel aan welke methode(s) van informatieverzameling is/zijn toegepast. Wat zijn voor elke methode de voor- en nadelen?
Antwoord Voetgangers in steden: niet-participerende observatie. Autochtone bedelaar: participerende observaties en interviews. Niet-participerende observatie: Voordelen: geen invloed op de onderzoekspopulatie, dus geen last van sociaalwenselijkheid. Nadeel: vaak arbeidsintensief en daardoor kostbaar. Het gedrag moet goed te observeren zijn. Participerende observatie: Voordeel: gedrag is uit te lokken. Nadeel: standaardisatie van de situatie is lastig. Diepte-interview Beschrijving: gesprek tussen interviewer en één respondent. Hiervoor wordt een licht gestructureerde checklist gebruikt. Voordelen: vooral geschikt om: • motieven en achtergronden te achterhalen • gedachten en ideeën uit te diepen. Nadelen: conclusies mogen niet gegeneraliseerd worden voor de onderzoeksdoelgroep, alleen hypothesevormend. b
Wat zou voor elk onderzoek een alternatieve methode zijn geweest? Geef aan wat daar de voor- en nadelen van zijn.
Antwoord Bij de voetgangers die steeds sneller lopen is een alternatief lastig, tenzij het je gaat om de jachtigheid van het leven in zijn algemeen, dan zijn interviews en enquêtes een alternatief. Bij de bedelaars is wellicht een niet-participerende observatie mogelijk via camera’s in de binnenstad gericht op bedelaars van diverse bevolkingsgroepen en eventueel interviews en/of enquêtes. Nadeel van interviews en enquêtes is dat sociaal wenselijkheid een rol kan gaan spelen. c
Geef aan welke methode je zelf zou hebben toegepast.
Antwoord Eigen antwoord.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
14
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 6 Kwantitatief onderzoek: populatie en steekproef Opdracht bij 6.1 Lees het artikel Onderzoek naar wensen eierzoekers en beantwoord de volgende vragen. a
Wat voor soort steekproef zou je voor dit onderzoek het beste kunnen gebruiken?
Antwoord We hebben de beschikking over een databestand (ledenlijst) dus we kunnen op een aselecte manier een steekproef trekken. We onderscheiden vier verschillende manieren van steekproef trekken: 1. enkelvoudige aselecte steekproef; 2. systematische steekproef met aselect begin; 3. clustersteekproef; 4. gestratificeerde steekproef. De meest voor de hand liggende manier van steekproeftrekken is bij dit onderzoek een enkelvoudige aselecte steekproef. Bij een enkelvoudige aselecte steekproef laat je de computer willekeurig respondenten trekken uit het bestand. Er is geen informatie bekend om strata te onderzoeken. b
Hoe zou je de respons voor dit onderzoek kunnen verhogen?
Antwoord We noemen in het hoofdstuk vijf manieren waarmee de respons te verhogen is: 1. herkenbare afzender; 2. fraaie opmaak; 3. korte enquête; 4. incentive; 5. het waarderen van de respondent. Alle mogelijkheden zijn inzetbaar bij dit type onderzoek. Opdracht 6.2 Lees het artikel Naschoolse opvang taboe voor ouders (paragraaf 6.2.3) en beantwoord de volgende vragen. a
Wat is de populatie van dit onderzoek en welk soort steekproef zou je willen trekken?
Antwoord De populatie omvat alle eenheden (dit kunnen personen, huishoudens, bedrijven, et cetera zijn) waarover je een uitspraak wilt gaan doen. In dit onderzoek zijn dat alle ouders met kinderen in de leeftijdsklasse vier- tot twaalf jaar. De soort steekproef die je kunt trekken is een quota steekproef naar arbeidssituatie. Zo krijg je representatieve steekproef. b
Bereken de steekproefomvang bij een onnauwkeurigheidsmarge van 5% (Z=1,96 bij x=5%).
Antwoord De benodigde omvang van de steekproef is op verschillende manieren te berekenen. We lichten er één toe. Formule voor berekenen van steekproef: Bij een oneindige populatie (> 5000): N= (P*Q) *Z2 ------------------E2 P en Q heb je geen verwachtingen over dus P=Q=0.5 Z= 1.96
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
15
© Noordhoff Uitgevers bv
E= 0.05 Dus: N =( (0.5*0.5) * (1.96)2)/(0.05)2 = 384.16 , dus er zijn 385 respondenten nodig. Opdracht 6.3 Lees het artikel Mulisch’ ‘Ontdekking’ het beste en geef antwoord op de volgende vragen. a
Van welke steekproef is hier sprake?
Antwoord De manier van steekproef trekken die bij dit onderzoek is gebruikt is een doelgerichte steekproef. Een manier van een doelgerichte steekproef is een oproep in een krant of op een prikbord, waarbij mensen met een bepaald kenmerk worden gezocht. Bij dit onderzoek is gericht gezocht op boekenliefhebbers. b
Waarom zou hiervoor gekozen zijn?
Antwoord Er is geen sprake van een duidelijk steekproefkader. Er wordt dus gebruikgemaakt van een selecte steekproef. We onderscheiden vier verschillende manieren van select steekproef trekken: 1. 1 quota steekproef; 2. sneeuwbal; 3. doelgerichte steekproef; 4. willekeurige steekproef. Het ging om een verkiezing en dan wil men vaak zoveel mogelijk geïnteresseerden ondervragen. Dan is een oproep op website of krant vaak de makkelijkste manier. De beperking van dit soort onderzoek is dat het enkel de mensen bereikt die de oproep zien. Ook kunnen respondenten die kwaad willen vaak meerdere malen stemmen. Dit zorgt ervoor dat het onderzoek vaak minder representatief is. Opdracht 6.4 Beantwoord de volgende vragen na het lezen van het artikel Duizend fouten in ziekenhuis door werk van arts-assistenten. a
Wat voor soort steekproef is hier getrokken?
Antwoord Er is hier geen sprake van een steekproeftrekking. Het gaat hier om een populatieonderzoek, omdat de gehele populatie is aangeschreven. b
Is deze manier van steekproef trekken juist of onjuist? (leg uit)
Antwoord Om te bepalen of je kiest voor een populatie- of steekproefonderzoek, wordt er gekeken naar de factoren tijd en geld en het instrument waarmee het onderzoek wordt uitgevoerd. Valt een populatieonderzoek binnen het budget en de tijd dan kies je voor een populatieonderzoek. Is er te weinig budget of tijd dan kiest men voor een steekproefonderzoek. Bij dit onderzoek was er de mogelijkheid de gehele populatie aan te schrijven, dus kiest men voor een populatieonderzoek. Opdracht 6.5 Lees de twee artikelen Amsterdam beste stad en Brussel weet het ook: in Europa gaat niets boven Groningen en beantwoord de volgende vragen. a
Wat is het verschil in steekproeftrekken tussen beide onderzoeken?
Antwoord
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
16
© Noordhoff Uitgevers bv
Het eerste artikel beschrijft het steekproeftrekken uit één populatie (alle Nederlanders). Het tweede artikel beschrijft het steekproeftrekken uit verschillende steden (quota steekproef). b
Welk effect kan het verschil in steekproef trekken hebben op de resultaten?
Antwoord Beoordeling is verschillend. Algemene imago vs. Werkelijke beleving. c
Geef voor beide steekproeven aan in welke situatie je ze zou willen toepassen.
Antwoord Dit hangt af van het doel van het onderzoek. Bij het eerste artikel wil men het algemene imago meten. Bij het tweede artikel meet men de werkelijke beleving.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
17
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 7 Kwantitatief onderzoek; enquête-research Opdracht 7.1 Lees het artikel Nederlanders en Duitsers houden van werken en beantwoord opdracht a en b. a
Operationaliseer ‘werkplezier’ in drie indicatoren.
Antwoord Je hebt rechtstreekse en indirecte indicatoren. We onderzoeken hier werkplezier. Je kunt dit meten aan de hand van verschillende indicatoren. Vindt iemand het erg om over te werken, gaat iemand met veel zin na het werk? Dit zijn twee indirecte indicatoren die beide antwoord geven op de vraag of iemand werkplezier heeft. Je kunt ook rechtstreeks vragen aan werknemers vragen of ze plezier op het werk hebben. Dan gebruik je een directe indicator. b
Stel voor elk van deze indicatoren een enquêtevraag op en formuleer gesloten antwoordcategorieën.
Antwoord Vindt iemand het erg om over te werken? Enquêtevraag: Hieronder volgt een aantal stellingen. Wilt u per stelling aangeven in hoeverre u het er mee eens bent of niet? Omcirkel op de 5-puntsschaal (waarbij 1=helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens) Ik ga met veel zin na mijn werk Ik vindt het niet erg om over te werken Ik heb plezier op mijn werk Opdracht 7.2 a Wat is er fout aan de vragen 6b tot en met 6e? 6b Bent u avontuurlijk ingesteld? O ja O nee O Weet niet 6c Bent u geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen? O ja O nee O Weet niet 6d Bent u geïnteresseerd in maatschappelijke ontwikkelingen? O ja O nee O Weet niet 6e Bent u geïnteresseerd in uw culturele omgeving? O ja O nee O Weet niet Antwoord De vragen worden te veel direct gesteld (gebruik van directe indicatoren), waarmee respondenten snel sociaal wenselijke antwoorden geven. Bij dit soort onderwerpen kan men beter indirecte indicatoren gebruiken. b
Hoe zou je deze vragen beter kunnen stellen?
Antwoord
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
18
© Noordhoff Uitgevers bv
Er moet gebruik worden gemaakt van indirecte indicatoren. Bijvoorbeeld bij vraag 6A Kunt u uit de onderstaande soorten vakanties uw favoriet kiezen? 1. Luiervakantie aan de kust 2. Sportieve vakantie in de bergen 3. Stedentrip 4. Cultuurvakantie Opdracht 7.3 Lees het krantenartikel Acht procent studenten tevreden en beantwoord opdracht a en b. a
Operationaliseer ‘tevredenheid’ in drie indicatoren.
Antwoord
b
Stel voor elk van deze indicatoren een enquêtevraag op en formuleer gesloten antwoordcategorieën
Antwoord Hoeveel procent van de lessen zijn nutteloos? 1 0% 2 20% 3 40% 4 60% 5 80% 6 100% Er wordt goed geluisterd naar mijn klachten 1 Helemaal mee oneens 2 Mee oneens 3 Noch oneens/ noch eens 4 Mee eens 5 Helemaal mee eens Wat vind je van het niveau van begeleiding? 1 Zeer slecht 2 Slecht 3 Noch slecht/ noch goed 4 Goed 5 Zeer goed
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
19
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 8 Online onderzoek Opdracht 8.1 Veronderstel je wilt weten wat de mensen uit de regio van je winkelcentrum vinden. a
Van welke online onderzoekmethoden zou je gebruik kunnen maken en hoe pak je dit aan?
Antwoord Er zijn verschillende manieren mogelijk om dit onderzoek online uit te voeren. Men kan kiezen tussen online kwalitatieve methoden en online kwantitatieve methoden. Bij online kwalitatieve methoden kun je meerdere bezoekers van het winkelcentrum in een online focus groep uitnodigen. Bij online kwantitatieve methoden kun je kiezen om bezoekers een flyer te geven met een inlogcode van een online vragenlijst. b
Welke voor- en nadelen kun je noemen per online onderzoeksmethoden voor dit onderzoek?
Antwoord Voordelen van de online focus groep: Verhoogd niveau van participatie, als respondenten in de online focusgroep binnen zijn gekomen hebben ze moeite gedaan om online aanwezig te zijn. Uit onderzoek blijkt dat er een verhoogd niveau van participatie is onder respondenten en dat er meer interactie ontstaat tussen respondenten in een online groepsdiscussie dan bij de traditionele focusgroep. Respondenten antwoorden extremer, ervaring leert dat respondenten extremer antwoorden. Tijdens een normale groepsdiscussie voelen mensen eerder groepsdruk. Tijdens een online groepsdiscussie wordt deze druk weggenomen, omdat je niet fysiek in elkaars nabijheid bent. Online focusgroepen zijn goedkoop, Een belangrijk argument om het instrument van online focusgroepen in te zetten is dat deze relatief goedkoop is: ze levert veel informatie op voor verhoudingsgewijs weinig geld. Nadelen online focusgroep: De Rekrutering voor een dergelijk onderzoek is lastig. Het is moeilijk om in een winkelcentrum een afspraak te maken in de online focusgroepruimte. Voordelen online enquête: Gebruiksvriendelijk Respondenten kunnen een online vragenlijst invullen wanneer zij dat willen (dit kan niet bij telefonisch en face-to-face onderzoek). Op elk moment van de dag, zelfs ‘s nachts, kan men op de link klikken en naar de vragenlijst toegaan. Doordat respondenten zelf het invulmoment bepalen, hebben zij op het moment van invullen de meeste aandacht voor de vragenlijst. Eerlijker antwoorden Bij online onderzoek wordt eerlijker antwoord gegeven op vragen waarbij gevoelige informatie (bijvoorbeeld vragen over drugs- en alcoholgebruik) moet worden verstrekt. Uit onderzoek is gebleken dat bij telefonisch onderzoek vaker sociaal wenselijke antwoorden worden gegeven. Nadelen online enquête: Internetters gemiddeld wat jonger en hoger opgeleid. Voor een dergelijk onderzoek maakt dit uit. c
In de case van hoofdstuk 1 zijn de enquêtes schriftelijk afgenomen, zou er een verschil zijn als dit onderzoek online was uitgevoerd?
Antwoord Waarschijnlijk zouden enkele andere groepen oververtegenwoordigd zijn. Bij de case uit hoofdstuk 1 zou de gemiddelde leeftijd een stuk hoger hebben gelegen. Opdracht 8.2 a
Als je het gedrag van jongeren uit de reclassering wilt onderzoeken, welke online onderzoeksmethode is dan aan te raden en waarom?
Antwoord
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
20
© Noordhoff Uitgevers bv
Aan te raden is de online focusgroep. Uit onderzoek blijkt dat er een verhoogd niveau van participatie is onder respondenten en dat er meer interactie ontstaat tussen respondenten in een online groepsdiscussie dan bij de traditionele focusgroep. Ervaring leert dat respondenten extremer antwoorden. Tijdens een normale groepsdiscussie voelen mensen eerder groepsdruk. Tijdens een online groepsdiscussie wordt deze druk weggenomen, omdat je niet fysiek in elkaars nabijheid bent. In een traditionele groepsdiscussie kan het voorkomen dat statusverschil het delen van gedachten en ideeën kan beïnvloeden. In een online groep zal verschil in status zelden worden opgemerkt. Door deze anonimiteit zijn deelnemers meer geneigd bij te dragen aan een online groepsdiscussie dan aan een traditionele groepsdiscussie. Als gevolg hiervan zijn er ook minder dominante respondenten in de groepsdiscussies aanwezig. Het weer, verkeer en andere vormen van transport kunnen geen negatieve invloed hebben op het opkomstpercentage. b
Wat zijn voor en nadelen ten opzichte van traditionele methoden?
Antwoord De voor- en nadelen die in het boek zijn genoemd zijn de volgende. Voordelen online focusgroepen: 1. verhoogd niveau van participatie 2. respondenten antwoorden extremer 3. minder dominante deelnemers 4. online focusgroepen zijn goedkoop 5. hoge opkomst Nadelen online focusgroepen: 1. meer typefouten notulen 2. verlies non-verbale communicatie 3. rekrutering 4. moeilijker orde te houden Opdracht 8.3 Veronderstel dat je het imago van een verzekeringsmaatschappij in blogs in kaart moet brengen. Maak een lijstje van websites die interessant kunnen zijn voor het onderzoek. Antwoorden zijn verschillend. Ga na of de student de juiste onderbouwing geeft per blog en hoe hij dit heeft gedaan. Kijk of de student goed gezocht heeft op verschillende zoekmachines en verschillende algemene blogs die geregeld over het onderwerp schrijven. • http://mijngeld.blog.nl/ • www.marketingfacts.nl • www.infeite.nl Opdracht 8.4 a
Van welke methode van onderzoek is er sprake in het artikel Betaalde kranten beter gewaardeerd?
Antwoord Online kwantitatief panelonderzoek. b
Wat zijn de voor- en nadelen van dit soort onderzoeken?
Antwoord Voordelen zijn: 1. beschikbaarheid van de vooraf verzamelde kenmerken van de respondenten; 2. de mogelijkheid om respondenten over een langere periode te volgen.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
21
© Noordhoff Uitgevers bv
Nadelen zijn: 1. panelmoeheid. Respondenten kunnen zich gedragen als ervaren enquête-invullers. 2. ondervertegenwoordiging. Er zijn altijd groepen ondervertegenwoordigd in panels. 3. gemakzucht. Respondenten kunnen vragenlijsten in rap tempo invullen en vaak niet goed naar de vragen kijken.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
22
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 9 Beschrijven van variabelen Opdracht 9.1 Er zitten 15 studenten in een collegeruimte met de volgende leeftijden: 21, 20, 18, 17, 20, 20, 20, 21, 22, 23, 24, 22, 22, 25. a Maak hier een gegroepeerde frequentieverdeling van. Antwoord Heeft een variabele veel voorkomende waarden en kan de waarde in groepen worden ingedeeld, dan ligt het voor de hand om te kiezen voor een gegroepeerde frequentieverdeling. Hierbij zet je de frequentie van een groep in een tabel. De frequentie van een groep of klasse is het totaal van de frequentie van de afzonderlijke waarden die tot een bepaalde klasse behoren. Je doet dit als volgt. Leeftijd
Aantal
17 tot 19 jaar
3
20 tot 22 jaar
9
23 tot 25 jaar
3
b
Zet ze nu een relatieve frequentieverdeling.
Antwoord Als je groepen wilt vergelijken kun je de relatieve frequentieverdeling nemen. Bij een relatieve frequentieverdeling laat je de frequenties van de verschillende klassen als percentage zien. Je doet dit als volgt. Aantal
%
17 tot 19 jaar
3
20
20 tot 22 jaar 23 tot 25 jaar
9 3
60
Leeftijd
c
20
Als je dit in een grafiek moet zetten, wat voor soort grafiek zou je gebruiken en waarom?
Antwoord Het beste antwoord is de staafdiagram. Hierbij kun je meerdere groepen goed met elkaar vergelijken. Ook relatief kleine verschillen zijn zichtbaar. d Geef de volgende centrummaten voor bovenstaand voorbeeld. • gemiddelde • modus • mediaan Antwoord Bij het gemiddelde tel je alle getallen bij elkaar op en deel je dat door het aantal getallen. Bij deze opgave is dat 295/14 = 21 De modus is de meest voorkomende waarde. Bij dit voorbeeld is dat 20. De mediaan is het getal dat in het midden staat als je alle frequenties rangschikt van laag naar hoog. Bij dit voorbeeld is dat 21. 25 24
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
23
© Noordhoff Uitgevers bv
23 22 22 22 21 21 20 20 20 20 18 17
Opdracht 9.2
250000 250000 220000
225000 200000 175000 150000 150000 125000
120000
100000 Heerenveen
Groningen
Amsterdam
Utrecht
Wat is er fout aan bovenstaande grafiek en waarom? Antwoord Je hoort alle waarden te noteren in de assen. Deze grafiek begint bij de verticale as met getal 10000. Dit is fout, hij hoort te beginnen bij 0. De grafiek hierboven is een uitvergroting. De verschillen lijken groter dan dat ze daadwerkelijk zijn. Opdracht 9.3 Een reeks rapportcijfers: 2, 2, 2, 3, 3, 3, 3, 3, 3, 4, 4, 4, 4, 4, 4, 5, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9, 9, 10, 10, 10 a
Wat zijn de verschillende kwartielen in de bovenstaande reeks?
Antwoord Bij kwartielen verdeel je de frequenties die gerangschikt staat in groepen van 25%. Het eerste kwartiel is waar beneden driekwart van de frequenties liggen. Bij de reeks rapportcijfers 2, 2, 3, 3, 3, 3, 3, 3, 4, 4, 4, 4, 4, 4, 5, 5, 5, 6, 6, 7, 8, 8, 9, 9, 9, 10, 10, 10 is het eerste kwartiel 3, het tweede kwartiel 4,5 (beide?) en het derde kwartiel 8. Kwartielen worden ook vanaf ordinaal niveau berekend. En het vierde kwartiel? b
Wat is de standaarddeviatie van bovenstaande reeks?
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
24
© Noordhoff Uitgevers bv
Antwoord De standaarddeviatie is het meest gebruikte kengetal om de spreiding aan te geven. De standaarddeviatie wordt als volgt berekend.
De standaarddeviatie van deze vraag is 2,64.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
25
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 10 Toetsen Opdracht 10.1 Je wilt weten of het mogelijk is om te bepalen wat de mate van succes van een ondernemer bepaalt. Je gaat 400 ondernemers enquêteren over persoonlijkheid, allerlei demografische variabelen, opleiding et cetera. Je vraagt gegevens op bij de KvK over winst en omzetcijfers. a
Welke toetsen zou je in dit onderzoek mogelijkerwijs willen uitvoeren?
Antwoord Winst en omzetcijfers zijn op rationiveau gemeten, de andere variabelen veelal op een lager niveau, nominaal of ordinaal. Bij nominale variabelen zou via een t-toets gekeken kunnen worden of er verschil is in gemiddelde winst en/of omzet tussen de groepen die gevormd worden door de waardes op de nominale variabelen (provincie, geslacht et cetera). Bij weinig waarden van de nominale 2. variabele kan ook een combinatie worden gemaakt van kruistabel met chi-kwadraat en Cramer’s V Bij ordinale variabelen zou een rangordecorrelatie berekend kunnen worden (Spearman). Bij interval/ratiovariabelen zou een PMC (product momentcorrelatie van Pearson) berekend kunnen worden. Indien er voldoende variabelen op interval/ratioschaal zijn waarmee het succes voorspeld zou kunnen worden kan een regressie uitgevoerd worden met als te verklaren variabele de omzet/winstcijfers. b
Geef voor elke toets van a aan welke voorwaarden dit stelt aan de manier waarop de variabelen gemeten worden.
Antwoord Zoals in a is aangegeven is het meetniveau van essentieel belang. Dit stelt voorwaarden aan de antwoordcategorieën in de vragenlijst. Opdracht 10.2 2 In welke gevallen is het interessant om Cramer’s V te berekenen als je een kruistabel analyseert en in welke gevallen niet? Antwoord Het verband in de kruistabel moet significant zijn (Chi-kwadraat), de richting van het verband moet overeenstemmen met de verwachting die je vooraf had (anders wordt het snel fishing). Opdracht 10.3 Zoek in de krant van afgelopen week een artikel over een onderzoek waarvan jij vindt dat de uitkomsten onwaarschijnlijk zijn. a Waar zou dit aan kunnen liggen? Antwoord Een aantal problemen met de opzet van het onderzoek zorgen voor een lage validiteit: Was er wel sprake van een blinde smaaktest? Zijn er slechts 28 soorten worst te koop in Nederland? Is een panel van 7 respondenten wel representatief? Hoe is de smaak gemeten? Zijn verschillen statistisch significant? b
Ontwerp een onderzoek om het beter te onderzoeken.
Antwoord In het worstenvoorbeeld zou je objectieve testen in een laboratorium kunnen uitvoeren: wat is het vetgehalte, zoutgehalte et cetera.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
26
© Noordhoff Uitgevers bv
Een smaaktest moet dubbelblind zijn (zowel respondent als onderzoeker weet niet welke soorten/merken er op dat moment getest worden). Er moeten voldoende respondenten de worsten testen (bijvoorbeeld 100 oordelen per worst). De verschillen moeten op significantie worden getoetst. c
Welke toetsen zou je willen toepassen?
Antwoord Voor toepassing toetsen: in het worstenvoorbeeld een t-toets indien de smaak op een intervalniveau is gemeten, anders bijvoorbeeld een MW U- toets. Toets Chi-kwadraat; Cramer’s V2 Binomiaal toets Mann-Whitney U-toets
Meetniveau Nominaal Nominaal Ordinaal
T-toets (z-toets)
Interval/ratio
Correlatie
Ordinaal/interval/ ratio
Regressie
Interval/ratio
Wat toets je? Samenhang Verschil met testwaarde Verschil in mediaan tussen groepen Verschil in gemiddelde tussen groepen Mate van samenhang tussen variabelen Mate van voorspellend vermogen onafhankelijke variabele(n) op een afhankelijke variabele
Opdracht 10.4 Een regressieanalyse op een tevredenheidsonderzoek onder gebruikers van een Solarium (apparaat om bruin te worden) met als afhankelijke variabele de overal satisfaction (algehele tevredenheid), en als onafhankelijke variabelen een aantal oordelen van gebruikers op deelaspecten heeft de volgende SPSS-uitdraai opgeleverd: REGRESSION /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /DEPENDENT overal satisfaction solaria /METHOD=ENTER q15a q15b q15c q15d q15e q15f q15g q15h q15i q15j . Model Summary Model 1
R R Square ,668a ,447
Adjusted R Square ,407
Std. Error of the Estimate ,603
a. Predictors: (Constant), design, tanning result, portability, tanning temp, an even tan, dim in use, cleanability, weight, tanning speed, dim stowed away
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
27
© Noordhoff Uitgevers bv
ANOVAb Model 1
Regression Residual Total
Sum of Squares 41,076
df 10
Mean Square 4,108
50,898
140
,364
91,974
150
F 11,298
Sig. ,000 a
a. Predictors: (Constant), design, tanning result, portability, tanning temp, an even tan, dim in use, cleanability, weight, tanning speed, dim stowed away b. Dependent Variable: Overal satisfaction
Coefficientsa
Model 1
(Constant) tanning result an even tan tanning speed tanning temp portability cleanability dim in use dim stowed away weight design
Unstandardized Coefficients B Std. Error -,395 ,497 ,390 ,097 ,152 ,063 ,038 ,084 ,063 ,071 ,114 ,075 ,052 ,098 ,162 ,121 ,116 ,107 -,006 ,064 ,012 ,091
Standardized Coefficients Beta ,354 ,173 ,041 ,062 ,134 ,043 ,145 ,116 -,007 ,009
t -,796 4,009 2,404 ,454 ,889 1,510 ,529 1,342 1,091 -,093 ,127
Sig. ,428 ,000 ,018 ,651 ,375 ,133 ,598 ,182 ,277 ,926 ,899
a. Dependent Variable: Overal
a
Welke conclusie kun je trekken over de verklaarde variantie?
Antwoord Bijna 45% van de variantie wordt verklaard. Dit is niet erg hoog te noemen. b
Wat kun je zeggen over de voorspellende waarde van de deelaspecten?
Antwoord Er zijn twee deelaspecten met een significante bijdrage aan de voorspelling: de mate waarin er sprake is van een bruiningsresultaat en de mate van effenheid van de kleur. De Beta van de regressievergelijking geeft aan dat het gewicht van de eerste veel groter is dan van de tweede (0.35 vs. 0.17). c
Wat concludeer je op basis van deze output?
Antwoord De conclusie is dat er een significante regressie uit te voeren is op de totale tevredenheid. Deze regressie verklaart zo'n 45% van de totale variantie in het rapportcijfer. Twee factoren leveren een significante bijdrage aan de voorspelling: de mate van bruiningsresultaat en de effenheid van de kleur. De eerste levert de grootste bijdrage. Waarschijnlijk zijn er aspecten vergeten te meten die de tevredenheid beïnvloeden gezien de lage verklaarde variantie.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
28
© Noordhoff Uitgevers bv
d
De variabelen waar de regressie op is uitgevoerd zijn rapportcijfers. Mag gezien het meetniveau de regressie wel gebruikt worden?
Antwoord Voor een regressie moet er sprake zijn van tenminste intervalniveau. Rapportcijfers zijn strikt genomen ordinaal (het verschil tussen een 5 en een 6 is niet hetzelfde als tussen een 6 en een 7). In de praktijk worden rapportcijfers voor analysedoeleinden vaak wel als interval opgevat.
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
29
© Noordhoff Uitgevers bv
Hoofdstuk 11 Rapportage Opdracht 11.1 In een onderzoek onder de deelnemers van workshops voor bedrijven in de toeristisch recreatieve sector in Noord-Nederland is eerst gekeken naar wie de deelnemers zijn. Van de deelnemende bedrijven is gekeken naar de provincie en de sector. Dit is vergeleken met het totaal aantal bedrijven per provincie en sector. Zie figuur 11.1 tot en met 11.4. a
Beschrijf de resultaten.
Antwoord Bij de deelnemers is te zien dat Friesland en Drenthe even sterk vertegenwoordigd zijn. Het aantal bedrijven per provincie in de toeristische sector is in Friesland het hoogste, Drenthe neemt een middenpositie in en in Groningen komt het minste aantal bedrijven voor. Hotels en Camping of groepsaccommodatie zijn zowel bij de deelnemers als bij het aantal toeristische bedrijven in het Noorden het sterkst vertegenwoordigd. b
Trek conclusies op basis van deze resultaten.
Antwoord Friesland doet het relatief slecht, hier zijn mogelijkheden voor meer deelnemers. Hotels en jachthavens blijven ook achter, waarbij met name Hotels een interessante doelgroep is. Opdracht 11.2 Van de bezoekers van de IAA autobeurs in Frankfurt is de nationaliteit bijgehouden: Duitsers: 72% Nederlanders: 6% Fransen: 8% Oostenrijkers: 5% Zwitsers: 3% Italianen: 3% Overig: 3% a
Geef de volgende resultaten weer in een tabel, een staafdiagram en een taartdiagram.
Antwoord
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
30
© Noordhoff Uitgevers bv
b
Waar geef je de voorkeur aan en om welke reden(en)?
Antwoord Eigen antwoord. Opdracht 11.3 Lees het artikel Onderzoek naar lijfstraffen jeugdopvang in Papenvoort en maak vervolgens opgave A en B. a
Wierda beaamt dat de zaak wel eens gecompliceerd kan liggen. ‘Je hebt hier te maken met een moeilijke groep kinderen. Omgaan met zo’n groep vereist niet alleen enthousiasme bij de begeleiders, maar ook een groot stuk expertise. Dat geldt echter ook voor het inzicht van een stagiair, die kan zaken wel eens verkeerd interpreteren.’ Geef aan in welke mate interpretatie van gebeurtenissen kan verschillen al naar gelang het inzicht en de expertise van de observator.
Antwoord
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
31
© Noordhoff Uitgevers bv
Waarneming is nooit objectief: iets wat je verwacht of iets wat juist heel erg tegengesteld aan de verwachting is valt eerder op. Door ervaring en/of theoretische kennis weet je in een bepaalde situatie vaak ook beter waar je op moet letten. De interpretatie van de waarneming is ook gebaseerd op hoe je de waarneming duidt. Op basis van een attributieproces schrijf je een gebeurtenis bijvoorbeeld of toe aan de persoon zelf, of bijvoorbeeld aan de omgeving (hij is agressief vs. hij werd geprovoceerd). Bij onderzoek moeten observatoren daarom getraind worden in het scoren van het observatieformulier om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zo hoog mogelijk te maken. b
Veronderstel je bent de stagiair(e) in kwestie die zijn/haar stageverslag moet presenteren aan de directie. Wat zijn je doelen en welke strategie zou je hanteren? Welke middelen zou je willen inzetten bij je presentatie?
Antwoord Je doelstelling zal vermoedelijk op het gebied van kennis liggen: de directie laten weten wat er op de werkvloer gebeurt. De strategie is dan informationeel en de middelen zijn concrete voorbeelden van gedrag van medewerkers in diverse situaties beschrijven, liefst vergezeld van foto’s of videobeelden (daarmee wordt de strategie tweezijdig).
Antwoorden opdrachten Onderzoeksvaardigheden
32