Holland, regionaal-historisch tijdschrift
Hollandis een tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging Holland, die voorts de reeks Hollandse Studiën uitgeeft. Hollandwordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de Hollandse Studiën gelden speciale ledenprijzen/ledenkortingen. Redactie J.M. Damen, G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, I. Heidebrink, M. Keblusek, E. KreuwelsJ. Steenhuis, G. Verhoeven, E.L. Wouthuysen. Vaste medewerkers R.M. van Heeringen enJ.-K.A. Hagers (archeologie). Kopij voor Holland en Hollandse Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van Holland, drs. J.M. Damen, Hogewoerd 47, 2311 H G Leiden, telefoon 071-5122963. De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de redactiesecretaris. Publicaties ter bespreking of aankondiging in Holland gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr. G. Verhoeven, p / a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.
Historische Vereniging Holland De Historische Vereniging Holland stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de geschiedenis van Noord- en Zuid-Holland in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te bevorderen. Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p / a Rijksarchief in Noord-Holland, Kleine Houtweg 18, 2012 C H Haarlem. Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p / a Rijksarchief in Noord-Holland, Kleine Houtweg 18, 2012 C H Haarlem, telefoon 023-5319525. Contributie: ƒ50 - per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten name van de Historische Vereniging Holland te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van Holland. Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3 - administratiekosten voor een enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 3593767 ten name van de penningmeester van de Historische Vereniging Holland, afd. verkoop publicaties te Haarlem, onder vermelding van het gewenste. Hollandse Studiën: delen in de serie Hollandse Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van Holland kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van Holland. Gegevens over de publicaties van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via Holland' achterin het tijdschrift.
ISSN 0166-2511 / ISBN 90-70403-40-4 © 1997 Historische Vereniging Holland. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
Marja Keyser
Inleiding
Ter gelegenheid der kermis is er de duivel los... Velen begeven zich, gedurende de kermisdagen, niet ter ruste; de kantoren zijn, als het ware, verlaten, de boekhouder en de kantoorpatrijs verlaten de baan niet, die ter gelegenheid der kermis geveegd is aldus de Amsterdamse journalist A n t o n Cramer, die i n 1827 de Rotterdamse kermis bezocht en deze de vermakelijkste van het l a n d v o n d . H e n k Gras onderzocht dit grootse evenement onder meer aan de h a n d van 'kermiswandelaars', brochures waarin het gebodene kritisch en satirisch werd belicht. Gras maakt bovendien gebruik van ambtelijke stukken. Anders dan de administratie van bijvoorbeeld de Amsterdamse kermis, is die te Rotterdam gelukkig bewaard gebleven. De Rotterdamse kermis, die van het centrum naar een buitenwijk werd verbannen, heeft het langer uitgehouden dan de Amsterdamse, maar de ondergang verliep hetzelfde: zodra het economische belang van de kermis verminderde wonnen de bestrijders veld, die het volk wilden afhouden van alcohol, ontucht en geld uitgeven en verenigingen voor volksvermaak stichtten. Jos Leenders laat i n zijn bijdrage zien hoe de beschavers i n H o o r n water bij de wijn deden d o o r evenementen als mastklimmen te organiseren. Elders speelde m e n m i n d e r op de smaak van het volk i n . 1
Volgens de reeds geciteerde Cramer werd i n kermistijd 'zelfs de schouwburg, buiten de poort gelegen, veel bezocht, en dat gebeurt anders zeer spaarzaam'. D i t laatste komt overeen met de bevindingen van Bennie Pratasik, die onder meer de 18e-eeuwse publieke belangstelling voor de Leidse schouwburg onderzocht en i n zijn artikel constateert dat de bezetting meestal uitermate slecht was. 2
Kermis, theater, mastklimmen: het zijn alle vormen van publiek vermaak. Maar waar liggen de grenzen? Wat omvat dat vermaak eigenlijk? In deze bundel zijn stukken opgenomen over dorpsrederijkers (Nelleke Moser), de overgang van toneel i n kermistenten naar vaste theaters, het verdwijnen van de kermis als grootste feest van het jaar i n Rotterdam, de Vereeniging voor Volksvermaken i n H o o r n , de opkomst van de Nederlandse filmindustrie met succesfilms als De Jantjes (Marcel Westhoff) en een korte geschiedenis van het draaiorgel (Tom Meijer). Deze bijdragen geven de diversiteit van het onderwerp al aan. E n het is niet moeilijk tientallen andere vormen van vertier te noemen: eten en d r i n k e n buitenshuis, dansen en vrolijk zijn, een bezoek aan het Dolhuis o m gekken te zien, J a n Klaassen en Katrijn i n de poppenkast, maar ook sport kijken en beoefenen, en wandelen op de gracht o m te zien en gezien te worden. Publiek vermaak omvat onder andere het zogenaamde popular entertainment - waar geen goede Nederlandse term voor bestaat - dat zich richt op een breed publiek en dat niet door amateurs wordt geboden, maar d o o r professionals met winstoogmerk. O m deze vorm van publiek vermaak hangt een waas van romantiek, zonde en 'ruwrauwe p o ë z i e ' (zoals een krantenkop over het kerstcircus i n C a r r é luidde) , hetgeen de kijk op de werkelijkheid nogal eens 3
4
1 2 3 4
A . Cramer, De pelgrim der Nederlanden I (1827) 153-154. Cramer, De pelgrim der Nederlanden I, 154. Brooks MacNamara, 'Introduction', The drama review 18 nr. 1 Popular entertainments issue (1974) 3-4. NRC Handelsblad, 23 december 1994. W7
Inleiding
vertroebelt. H e t grootste gedeelte van deze bundel is gewijd aan popular entertainment, waarbij n u juist de realiteit en niet de mythevorming centraal staat. Opvallend is de neiging tot volksopvoeding die overal door de verhalen over publiek vermaak speelt. H e t begint al bij de dorpsrederijkers, die door h u n bijeenkomsten en opvoeringen beschaving wilden brengen en de j e u g d van de straat hielden. Daarbij kwam - door kerk en overheid - de censuur op toneelstukken, ook als deze gespeeld werden op de kermis, die op zichzelf al voortdurend voorwerp van controverse was en hoe langer hoe meer als onbeschaafd werd ervaren. H e t beschavingsoffensief van de 19e eeuw komt i n deze b u n d e l aan de orde i n de bijdrage van Leenders. H e t onderzoek naar publiek vermaak is de afgelopen twintig jaar ook internationaal op vele terreinen aangepakt. Vooral de kermis is daarbij voorwerp van belangstelling geweest. In N e d e r l a n d begon het i n 1976, met de grote tentoonstelling Komt dat zien: de Amsterdamse kermis in de 19e eeuw i n het Nederlands Theater Instituut en mijn gelijknamige boek. Sindsdien zijn er vele publicaties en tentoonstellingen gewijd aan kermis, circus, populair amusement, volkscultuur en dergelijke. Publiek vermaak is z o ' n uitgestrekt gebied, dat een b u n d e l als de huidige zeer welkom is o m de gedachten over aanpak en structurering van onderzoek weer eens te bezien.
Nelleke Moser
Succes in de marge. Rederijkers in Kethel aan het begin van de 17e eeuw*
In 1615 werd i n het dorp Kethel, bij Schiedam, een refreinwedstrijd georganiseerd door de plaatselijke rederijkerskamer de 'Sonnebloem'. De wedstrijd duurde van 2 tot en met 7 augustus. U i t de wedstrijdbundel, waarin de bijdragen van de deelnemende kamers werden gepubliceerd, blijkt welke opdrachten er gegeven waren.' Ten eerste moesten de deelnemers de volgende vraag i n de vorm van een refrein beantwoorden: waardoor is de wereld zo heilloos en verblind aan het dwalen? Daarnaast moest men een refrein met een vooraf opgegeven terugkerende stokregel voordragen en een lied zingen op een opgegeven thema. In deze laatste twee bijdragen werd een verband gelegd tussen bijbelse motieven en de actualiteit, aan de hand van respectievelijk Babyion en S i o n . 2
Deze wedstrijd is i n meerdere opzichten interessant. Allereerst omdat een typisch stedelijk vermaak als een rederijkerswedstrijd n u werd verzorgd door een dorp, i n een periode waarin rederijkers geen deel meer uitmaakten van de literaire elite. Bovendien werd de wedstrijd i n Kethel druk bezocht, en niet alleen d o o r pas opgerichte kamers uit kleine plaatsen: gevestigde kamers uit L e i d e n , H a a r l e m , Amsterdam en Delft deden ook mee. In totaal bezochten dertig kamers de wedstrijd. Zes daarvan werden tijdens deze wedstrijd gedoopt, dat wil zeggen officieel e r k e n d . Tenslotte is de Kethelse wedstrijd het bestuderen waard omdat het voorwoord van de wedstrijdbundel inzicht geeft i n het ontstaan en functioneren van deze plattelandskamer. 3
E e n rederijkerskamer die zoveel deelnemers weet te trekken en bovendien aan jonge kamers de gelegenheid biedt erkend te worden, moet wel enig aanzien hebben gehad. H e t is verrassend dat de jonge Kethelse kamer, die pas officieel bestond sinds 1602, kennelijk i n korte tijd een goede reputatie heeft verworven. D i t is des te opmerkelijker omdat de rederijkerij uit die periode i n de hedendaagse secundaire literatuur overwegend negatief beoordeeld wordt. De eerste decennia van de 17e eeuw worden over het algemeen beschouwd als een periode van verval voor de van oorsprong elitaire rederijkersbeweging. H e t lijkt mij zinvoller o m niet i n termen van verval te spreken, maar de ontwikkelingen i n de rederijkerij i n deze periode te beschouwen als aanpassingen aan de veranderde posities i n het literaire veld. O m d a t rederijkersliteratuur een maatschappelijke functie vervulde, moet ook rekening worden gehouden met veranderingen i n de sociale en godsdienstige context. In dit artikel ga ik na hoe de Kethelse kamer, d o o r gebruik te maken van contacten met een bestaande rederijkerskamer en van verwijzingen naar de literaire traditie, een plaats verwierf i n een nieuwe literaire en
*
1 2
3
Deze bijdrage kwam tot stand in het kader van het NWO-aandachtsgebied De impact van literalvumpvallingen in het literaire veld, deelproject 'De herkomst en ontwikkeling van de literatuuropvattingen van de Noord- en Zuidnederlandse rederijkersbeweging van ca. 1480 tot ca. 1620', projectnummer 301-77-089. Der reden-ryckers slichliglie aenwijsiiiglie/ van des werells dwael-paden met hare verwerringe/ veroorzaect door 's menschen elglirii-wijs vernuft (Schiedam 1616, Adriaen Corneliszvan Delf) [Universiteitsbibliotheek Amsterdam, hierna: UBA, 976 B 14]. Het thema van het refrein was "t Verwerde Babyion hier door d'ander verstaen' en van het lied: 'Zal eyghen-wijs vernuft Zyon temteeren meer'. Zie de uitnodiging met opdrachten ('Kaerte') in Der reden-ryckers stichlighe aenwijsinghe, fol. [iiii] verso. Zie Der mlni-isekns slichliglie iinnvijs'mghe, lol. \ iii recto en verso.
20!)
Succes i n de marge
maatschappelijke constellatie. Vooraf schets ik het beeld dat m e n tot n u toe heeft van de toestand van de rederijkersbeweging aan het begin van de 17e eeuw.
Rederijkerij op het platteland: nabloei en verval? In de 15e en 16e eeuw verzorgden rederijkerskamers het culturele programma i n de steden. Ze hadden een groot aandeel i n de organisatie van festiviteiten bij de intocht van een vorst, bij processies en bij loterijen, en hielden de eer van de stad h o o g tijdens onderlinge wedstrijden. H . Pleij kenschetst de rederijkerij i n deze vroege periode als 'een beschavingsinstituut binnen de steden, waarvan de geestelijke en m a t e r i ë l e elite zich bediende o m zich van de rest van de stedelijke bevolking te onderscheiden'.
4
R o n d 1565 begon de situatie te veranderen als gevolg van literaire, maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen. De renaissancistische dichtkunst van de Franse P l é i a d e - d i c h t e r s werd i n de N e d e r l a n d e n g e ï n t r o d u c e e r d d o o r auteurs als Lucas d ' H e e r e en J a n van der 5
N o o t . O o k b i n n e n de rederijkerskamers ontstonden nieuwe literatuuropvattingen. De ' E g lentier' i n Amsterdam richtte zich i n de j a r e n tachtig van de 16e eeuw onder invloed van Coornhert en Spiegel op een humanistisch-retorische opvatting van poëzie. De ingewikkelde rijmvormen en neologismen waardoor rederijkerspoëzie gekenmerkt werd, werden vervangen d o o r eenvoudige, heldere taal, waarin gedachten zo duidelijk mogelijk werden uitgedrukt. Een andere ontwikkeling vond plaats bij de Leidse rederijkers, met als voorman J a n van H o u t . Zij stelden zich i n deze periode open voor de Franse invloeden en beschouwden het metrum als een van de belangrijkste kenmerken van p o ë z i e .
6
Naast het literaire klimaat was het politieke evenmin bevorderlijk voor de rederijkerij. Gedurende de eerste tien j a r e n van de Tachtigjarige O o r l o g werden alle rederijkersactiviteiten verboden. Sommige kamers verdwenen voorgoed van het literaire toneel, andere probeerden aan het e i n d van de 16e eeuw de draad weer op te pakken. In het laatste geval bleef de breuk met het verleden toch duidelijk voelbaar. E.K. Grootes wijt de crisis i n de rederijkerij tevens aan het uiteenvallen van de religieuze 7
eenheid en het proces van sociale divergentie. V ó ó r de Reformatie ondersteunden rederijkerskamers kerkelijke plechtigheden zoals processies, waardoor de eenheid van de rooms-katholieke kerk uitgedragen werd. In rederijkerskringen ontstond evenwel ook sympathie voor het reformatorische gedachtengoed, waardoor verschillende rederijkers als ketters werden veroordeeld. De gereformeerde kerk was echter evenmin gediend van rederijkerij. Naast de
4
H . Pleij, '7 maart 1500: De Brusselse stadsrederijker Jan Smeken is uitgezonden naar Gent om te berichten over de doopfeesten van Karei V. De rederijkerij als beschavingsinstituut', in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993) 121-125, aldaar 123. 5 W. Waterschoot, '1 juli 1565: Lucas d'Heere draagt Den hof en hoomgaerd derpo'èsien op aan de hoogbaljuw van Gent. De vroege Renaissance in Vlaanderen', in: Nederlandse literatuur, urn geschiedenis, 152-158; K. Bostoen, '15 maart 1580: De Staten van Holland steunen Jan van der Noot met vijftig pond ten behoeve van zijn Europa-epos. Dichterschap in de landstaal op Europees niveau', in: Nederlandse literatuur, een geschiedenis, 172-177. 6 M . Spies, '1 juli 1584: De Amsterdamse kamer 'De eglentier' draagt de Twr-spmack vande Nederiliiilsclie letterkunst op aan het Amsterdamse stadsbestuur. Nieuwe opvattingen over literatuur', in: Nederlandse literatuur, een geschiedenis, 177-181; M . Spies, 'Developments in sixteenth-century Dutch poetics: ffom 'rhetoric' to 'renaissance", in: H.F. Plett (red.), Re.iiaissance-lilielorih, Renaissanie-Wieloric (Berlijn/NewYork 1993) 72-91. 7 E.K. Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen tijdens de zeventiende eeuw in Noordnederland', De zeventiende eeuw 8 (1992) 53-65, aldaar 58. 210
Succes i n de marge
aversie tegen toneelspelen i n het algemeen had men daarjuist bezwaar tegen de bemoeienis van rederijkers met theologische kwesties. 8
De religieuze verscheidenheid van de maatschappij bracht een sociale versplintering met zich mee. De immigratie uit het zuiden en oosten en het ontstaan van een sterkere scheiding tussen elite en massa droegen daaraan bij. In de 17e eeuw waren de kamers niet langer 'de natuurlijke spreekbuis van een samenvallende stedelijke en christelijke gemeenschap', zoals Grootes schrijft, en k o n d e n ze niet meer rekenen op steun van de overheid. O p het platteland werden daarentegen veel nieuwe kamers gesticht, die niet m i n d e r actief waren dan h u n 16e-eeuwse stedelijke voorgangers. Volgens Grootes heeft de oude positie van de rederijkerskamers i n dorpen beter k u n n e n standhouden, omdat daar over het algemeen sprake was van meer confessionele en sociale coherentie. H i j beschouwt de ontwikkeling van nieuwe rederijkersactiviteiten tussen 1580 en 1620 als een ' n a b l o e i ' . 9
10
11
De status en functie van de rederijkerskamers waren door de hiervoor beschreven ontwikkelingen drastisch veranderd. In plaats van elitegezelschappen die zich inzetten voor de beschaving van een breed publiek door m i d d e l van vermaak, werden rederijkerskamers plaatsen waar dat brede publiek zelf terecht k o n o m zich te vermaken. H e t beschavingsideaal van de 16e-eeuwse stedelijke rederijkers zou bij de plattelandskamers niet terug te vinden zijn. Volgens Pleij 'verwateren deze idealen [later] d o o r verpaupering en na-aperij, vooral op het platteland'. O o k B . A . M . Ramakers wijt het slechte imago van de rederijkerij aan de plattelandskamers. Volgens hem droegen vooral de dorpskamers bij aan de negatieve beeldvorming op artistiek en sociaal vlak, doordat op het platteland de kamers langer en i n grotere aantallen bleven bestaan dan i n de steden. Ramakers wijst erop dat i n de dorpskamers de traditionele genres langer beoefend werden en dat de rederijkers daar langer deelnamen aan allerlei straatvermaak. Als voorbeeld van de wijze waarop dorpsrederijkers gezien werden, memoreert hij het schilderij waarop Jan Steen de dorpsrederijker als 'kannenkijker' heeft afgebeeld. 12
13
De bloeitijd van de rederijkerij wordt dus volgens velen vertegenwoordigd door stedelijke rederijkers met elitaire cultiveringsidealen, terwijl het verval ervan zou zijn veroorzaakt door plattelandsrederijkers die alleen maar g e ï n t e r e s s e e r d waren i n drank. Ik wil nagaan of deze voorstelling van zaken correspondeert met de situatie i n Kethel. Waren de Kethelse rederijkers platvloerse dronkelappen die niets begrepen van de edele strekking van de kunst? Ik richt mij voor een antwoord op de o p r i c h t i n g en de activiteiten van de ' S o n n e b l o e m ' i n Kethel gedurende de eerste twee decennia van haar bestaan.
Kethel rond 1600 Het oorlogsgeweld uit de beginjaren van de opstand tegen Spanje liet ook i n Kethel zijn sporen na. De streek had onder water gestaan ten behoeve van het ontzet van L e i d e n . Veel wo-
8 9
Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen', 59; A . T h . van Deursen, Het kopergeld van de gouden eeuw 11 Volkscultuur (Assen/Amsterdam 1978) 107. Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen', 57.
10 11 12 13
Ibidem, 59-60. Ibidem, 55. H . Pleij, '7 maart 1500', 123. B . A . M . Ramakers, 'Het eeuwige leven van de rederijkerij', Madoc 10 (1996) 277-285, aldaar 279.
21 I
Succes i n de marge
A f b . 1.
D e l i g g i n g van K e t h e l r o n d 1600. U i t : Zacharias H e y n s , Den NederlandUsehen landl-spiegel in ryrne
gestelt ( A m s t e r d a m 1599) D 2 (facsimile 1994, R o b a s / C a n a l e t t o , A l p h e n aan d e n R i j n ) .
ningen waren afgebrand en de bevolking was a r m .
14
De kerk was verwoest en de pastoor was
i n 1573 vertrokken. De katholieke kerk had haar monopoliepositie i n het dorp verloren. T o c h was meer dan de helft van de inwoners nog katholiek. Zij moesten het jarenlang zonder priester stellen, totdat i n 1610 een pastoor met werkzaamheden i n Kethel begon vanuit een missiecentrum in Delft. Pas i n 1646 zou er weer officieel een pastoor i n Kethel aangesteld worden. E r is een Missale Romanum bewaard gebleven, waarin i n 1620 de namen van 28 Kethelse katholieken genoteerd z i j n .
15
Zoals A . C . Duke heeft opgemerkt, heerste er op het Hollandse platteland nogal wat verwarring op godsdienstig gebied en zijn er weinig concrete gegevens over de reformatie van de 16
dorpskerken overgeleverd. H e t is dan ook niet bekend hoe de situatie tussen 1573 en 1590 in Kethel was. In 1581 werden de ramen van de kerk gerepareerd en i n 1590 vond de intrede plaats van de eerste dominee, Cornelis Johannes uit Westzaan, voorheen schoolmeester i n Maasland. Hij zou tot zijn d o o d i n 1622 predikant blijven, en werd opgevolgd door A b r a h a m
14 J. de Raat, Een dorp dal driemaal
onderging.
Kelim'en
15 J J . M . Jansen en F . M . Verheijen, Inventarissen N'ieuwland
(Schiedam 1992)
16 A . C . D u k e , Rrjbrmalion
2
I
2
Spalanil
(Schiedam 1980)
47-48.
veen de gemeentelijke, kerkelijke en vereuigiiigsareliievrii
237.
and revoli in the Low Countries
( L o n d o n / R o n c e v e r t e 1990)
241.
van Kethel, Spaland
en
Succes i n de marge
Sualmius. In 1615 werd een 'Ambachtshuys' annex predikantswoning gebouwd, en i n 1630 werd de kerk h e r b o u w d .
17
H e t gereformeerde deel van de Kethelse bevolking werd vanaf
1635 genoteerd i n een lidmatenlijst.
18
A a n het begin van de 17e eeuw was er helemaal niet zoveel sociale harmonie en religieuze eenheid op het platteland als Grootes aannam (zie noot 10). O o k i n een dorp woonden calvinisten en katholieken, remonstranten en doopsgezinden door elkaar, als ieders gezindheid al i n é é n van deze stromingen onder te brengen was. De calvinisering van het platteland verliep langzaam en was afhankelijk van bestaande structuren. In de gereformeerde kerk werden soms katholieken als kerkmeester aangesteld, omdat de gereformeerde gemeente n o g te 19
klein was. E e n volkstelling uit 1622 geeft een indicatie van de omvang van de bevolking: Kethel had 598 inwoners, Schiedam 5.997, Vlaardingen 2.217 en Vlaardinger-Ambacht 400.
20
Het succes van de 'Sonnebloem' en een secretaris uit Schiedam R o n d 1600 werd i n Kethel de rederijkerskamer de 'Sonnebloem' opgericht. In het voorwoord van de wedstrijdbundel schrijft men dat dat gebeurde o m de dorpsjeugd een nuttige en plezierige bezigheid te verschaffen. Volgens V a n Deursen beoogde de Kethelse kamer 'geestelijke v o r m i n g van j o n g e r e n in de ruimste zin des woords'. H i j acht de 17e-eeuwse kamers vergelijkbaar met hedendaagse kerkelijke of algemeen vormende jeugdverenigingen. 21
22
Het voorwoord geeft een kort verslag van de vroegste geschiedenis van de kamer. De j o n geren werden bij de organisatie geholpen door 'vele eerlicke ghequaliftceerde inwoonders', die ook aanwezig waren bij vergaderingen. De eerste wedstrijd waar de kamer aan deelnam, vond plaats i n Haastrecht i n 1602. Bij die gelegenheid werd de kamer officieel e r k e n d . V o l gens het voorwoord hebben de leden van de 'Sonnebloem' na deze erkenning i n verschillende steden aan wedstrijden meegedaan, waar zij zich 'niet hebben vertoont als de minste, maer na verdienste, prijs ende eere behaelt'. Inderdaad was de Kethelse kamer aanwezig op wedstrijden i n S c h i e d a m (1603), H a a r l e m (1606 en 1613), L e i d e n (1613) en V l a a r d i n g e n (1616). 23
24
25
De informatie die i n het voorwoord van de Kethelse b u n d e l over de voorgeschiedenis van de 'Sonnebloem' gegeven wordt, is niet helemaal compleet. De wedstrijd i n Haastrecht was namelijk niet de eerste waar de kamer aan deelnam. V ó ó r de officiële erkenning i n 1602 was de 'Sonnebloem' al actief geweest op een wedstrijd in Rotterdam i n 1598. Zoals uit het voorwoord van de Kethelse bundel valt op te maken, waren de jeugdige leden zich toen n o g druk aan het bekwamen i n de kunst. Zij lieten zich i n Rotterdam dan ook vertegenwoordigen d o o r een auteur van een andere kamer, W i l l e m Nieupoort, die de 'Sonnebloem' twee hoofdprijzen bezorgde.
17 De Raat, Een dorp dal driemaal onderging, 52-53; J. de Raat, In en om de dorpskerk van Kelliel en Spaland (Schiedam 1975) 18 19 20 21 22 23 24 25
146. Gemeentearchief (hierna GA) Schiedam, inv.nr. 31. Duke, Reformation and revolt, 231, 241 en 269-272. De Raat, Een dorp dal driemaal onderging, 54. Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. 1 ii recto. Van Deursen, Volkscultuur, 106-107. Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. f ii recto. Ibidem. Zie hieronder op p. 215. 21 :>,
Succes in de marge
W i l l e m Nieupoort (overleden i n 1647) was notaris en stadssecretaris i n Schiedam. H i j was geen onbekende i n Kethel, want ook voor inwoners van Kethel stelde hij boedelinventarissen op. Bovendien was hij i n 1612 schout van Kethel en S p a l a n d .
26
H i j was verbonden aan de
Schiedamse rederijkerskamer de 'Roode Roosen'. De uitnodiging die deze kamer voor de wedstrijd i n 1603 verstuurde, is door h e m ondertekend. Zeer waarschijnlijk was hij als 'factor' verantwoordelijk voor de literaire productie van de Schiedamse kamer.
27
Bij de Kethelse wed-
strijd i n 1615 schreef N i e u p o o r t niet alleen de bijdragen voor de Schiedamse kamer, maar ook voor een kamer uit Nieuwpoort ( Z H ) . H o e w e l het wel vaker voorkwam dat auteurs werk leverden voor verschillende rederijkerskamers, is de manier waarop N i e u p o o r t zich zonder problemen i n dienst stelde van andere kamers nogal opmerkelijk voor iemand die als devies had: 'Niemandt zonder vijandt'.
28
M e n kan zich afvragen o f N i e u p o o r t n u z o ' n gerenommeerd rederijker was. Werd hij door andere kamers als gastauteur gevraagd omdat hij zo belangrijk was bij de 'Roode R o o s e n ' ?
29
De Schiedamse kamer nam deel aan wedstrijden i n G o u d a (1546), Rotterdam (1561), Delft (1581), Rotterdam (1598), H a a r l e m (1606) en Kethel (1615). V o o r een beter begrip van de reputatie van W. Nieupoort i n 1598 is vooral de Delftse wedstrijd i n 1581 van belang.
30
Daar
behaalden de 'Roode Roosen' voor twee onderdelen de derde prijs. De Schiedamse bijdragen zijn alleen met het kamerdevies ondertekend, dus het valt moeilijk uit te maken o f Nieupoort de auteur is. De Schiedamse kamer had trouwens meer succes bij de Kethelse wedstrijd i n 31
1615. Daar haalde ze een hoofdprijs en een tweede prijs met teksten van N i e u p o o r t . E e n bel o n i n g voor bewezen diensten? H e t zal niet zozeer de literaire faam van Nieupoort, maar veeleer zijn sociale status en de nabijheid van Schiedam geweest zijn, waardoor de 'Sonnebloem' i n contact kwam met de auteur van de 'Roode Roosen'. H e t belang van Nieupoort voor de Kethelse kamer kan afgelezen worden uit de prijzen die de 'Sonnebloem' op eigen kracht behaalde. In 1598 won de kamer met Nieupoorts h u l p twee hoofdprijzen i n Rotterdam. M e t wat voor prijzen kwamen de Kethelse rederijkers thuis van de wedstrijden die ze na h u n erkenning i n 1602 bezochten?
26 De Raat, In en om de dorpskerk van Kethel, 26 en Ken dorp dal driemaal onderging, 171; G. van der Feijst, Geschiedenis van Schiedam (Schiedam 1975) 92. Van der Feijst noemt een Korte besebr\vinge der stad Se/iiedetvi, opgesteld door 'd'Heer Willem Nieupoort, stads geheym-schrijver' uit het midden van de 17e eeuw (267, noot 1). Zie verder diverse boedelinventarissen in de archieven Kethel & Spaland en Nieuwland inv.nr. 132 (GA Schiedam). 27 De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bezit een pamflet (sign. Pamflet 1611) van een Refereyn ende liedl/ op de triumphe van 'I lies/aal, by den rbelrosiueii lot Schiedam. I Iet is ondertekend met de zinspreuk van de Schiedamse kamer en met de initialen W.N., die Willem Nieuwpoort de Jonghe aanduiden volgens W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke ISihliotlieek (Utrecht 1978) [fotomech. herdr. van uitgave 's-Gravenhage 1890-1920] I, eerste stuk (1486-1620) 315. Volgens het onderschrift is het lied voorgedragen en gezongen op 5 mei 1609. Met dank aan Frédérique de Muij. 28 Zo fungeerde een zekere P. van Burghersdijck bij de Schiedamse wedstrijd in 1603 als auteur voor de kamer van De Lier, bij de Leidse zottenwcdstrijd in 1613 voor de kamer van Noordwijk en bij de Kethelse wedstrijd i n 1615 voor de kamer van Oegstgeest. Gideon Loockefier schreef stukken voor de kamers van Maasland (bij wedstrijden in Rotterdam 1598, Schiedam 1603 en Vlaardingen 1616), Delft (bij de wedstrijd in Kethel in 1615) en Vlaardingen (bij een wedstrijd in Haarlem in 1606). Zie ook F.C. van Boheemen en Th.C.J. van der Heijden, De Westlandse rederijkerskamers in de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1985) 17. 29 Overigens werden de bijdragen van de Schiedamse kamer voor de wedstrijd te Rotterdam in 1598 verzorgd door P. Nieupoort de Ionghe, wellicht een zoon van W. Nieupoort. Ook voor de Schiedamse wedstrijd in 1603 schreef P. Nieupoort de Ionghe enige teksten. 30 De resultaten zijn gepubliceerd in de bundel Itejereynen ghepwnunehieerl tipte intreden binnen der stede van Delft byde tbten naervolghende cameren van rhetorijeke in Hollandt ghedaen (...) (Delft 1581, Aelbert Heyndricksz) [UBA 1999 G 25]. 31 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. [iv] recto ('Prijsen zo die by de oordeelders na verdiensten ghegheven zijn'). 214
Succes i n de marge
In 1603 organiseerde de 'Roode Roosen' van Schiedam een refreinwedstrijd ter gelegen32
heid van een loterij ten bate van de bouw van een weeshuis. De Kethelse rederijkers wonnen de prijs voor het 'pronuncieren', oftewel voordragen van het refrein. In 1606 organiseerde de Haarlemse kamer ' T r o u moet blijcken' een wedstrijd, waarbij de Kethelse rederijkers een 33
troostprijs voor h u n inspanningen k r e g e n . O p een wedstrijd i n H a a r l e m i n 1613, georganiseerd d o o r de 'Wijngaertrancxkens', behaalde de 'Sonnebloem' geen prijs.
34
In L e i d e n von-
35
den i n 1613 twee wedstrijden plaats. O p zes oktober ontvingen de 'Witte Acoleyen' eenentwintig kamers uit N o o r d - en Z u i d h o l l a n d , Zeeland en Vlaanderen voor een refreinwedstrijd. Vijftien van de eenentwintig kamers lieten h u n nar twee dagen later meedoen aan een zottenfeest, georganiseerd door Pieter vander Morsch, die als 'Piero' de functie van nar voor de 'Witte Acoleyen' vervulde. De 'Sonnebloem' verwierf alleen een derde prijs op het zotten3
1
feest. In 1616 deed de 'Sonnebloem' mee aan een wedstrijd i n Vlaardingen. ' De 'Sonneb l o e m ' kreeg de derde prijs voor het blazoen, de derde prijs voor het refrein en de tweede prijs voor het 'kniewerk', een gedicht dat ter plekke i n een beperkte tijd geschreven moest worden. M e t uitzondering van de Haarlemse wedstrijd i n 1613, waar geen auteursnaam bij de Kethelse bijdrage vermeld wordt, zijn de bijdragen van de 'Sonnebloem' steeds ondertekend met het devies 'Schout qua daden'. Hoewel de auteur van het Kethelse voorwoord er prat op ging dat zijn kamer niet bij de minste hoorde als het ging o m het winnen van prijzen bij wedstrijden, moet toch vastgesteld worden dat de 'Sonnebloem' zonder de h u l p van Nieupoort niet zo succesvol was als i n 1598.
Enkele bestuursleden van de 'Sonnebloem' N a door N i e u p o o r t i n het zadel geholpen te zijn, heeft de Kethelse kamer kennelijk haar eigen factor gevonden i n een auteur die het devies 'Schout qua daden' hanteerde. In de kerk van Kethel is een grafsteen aangetroffen met de volgende tekst: ' H i e r leit begraven J a n J a n s e / 37
scout qua daden laet U r a / d e n schout qua daden sterf/ den 9 july anno 1647'. Deze J a n Janse Schout kan aan zijn devies h e r k e n d worden als de auteur van de 'Sonnebloem'. H e t is las-
32 De resultaten van deze wedstrijd werden uitgegeven onder de titel Der reden-ryckers stieliligbe Isamenkomste/ op I 'ontsluyt der vraghe: Wal tnoodichst is om d'arme weesen fonderhouwen? (Rotterdam 1616) door Jan van Waesberghe [UBA 976 B 12]. " • 33 De resultaten van deze wedstrijd werden uitgegeven onder de ütel Const-thoonende iuweel, by de lojlijche sladl Haerlem/ ten versoeche van Trou moet. blijcken, in 't licht gebracht (...) (Zwolle 1607) door Zacharias Heyns [UBA 276 D 13]. 34 De bundel van die wedstri jd bestaat in twee edities: Noolwenitieh verloogb, der edieen-suyverende springh-euler aller kinderen Gods- vervael in verschellen antwoorden der reden-rejeke longhen/ oj> de nylghegheven eaerie der We/ngaertrtnnxkens, onder 't woort Liefd' boven al(...) (Haarlem 1614) door David Wachtendonck [UBA 976 G 3]; Der reden-rijeken springh-ader/ vervoet in versc.heyden antwoorden/ op de uytgegeven caerte der Wijngaertrancxkens, onder 't woort Liefd' boven al (...) (z.p. 1614) voor Pieter Arentsz te Haarlem [UBA 1039 D 36]. 35 De bijdragen van de eerste wedstrijd zijn gebundeld onder de ütel Const-riick beroep ofte antwoort/ op de kaerte uyt-gesonden by de Hollnntsche camer binnen Leyden, onder t 'woort Liefd'est 'fondament, oen alle nabuerighe Reden-rijcke vrye cameeën in Nederlant (...) (Leiden 1614) gedrukt door Jacob Janszoon Paets. In dezelfde band zijn ook de bijdragen aan de zottenwedstrijd opgenomen, meteen nieuwe titelpagina: Negenlhien refereynen int sol/ ghrprononcieert om prijs/ na de.beroepinghe van alle de vrye cameren in Leyden, den 8. october, anno 1613 (...). De uitgave van deze refreinen is eveneens verzorgd door Jacob Janszoon Paets [UBA 976 B 8]. 36 Vlaerdings redenrijch-bergh, mei middelen beplant, Die noodigh sijn 't gemeen, en voorderlijck het landt (Amsterdam 1617, Kornelis Fransz) [UBA 0 73-233; UBA 976 B 16 en UBA 2340 E 7]. 37 De transcriptie is van J. de Raat, Een Kethelse reis (Schiedam 1994) 122.
2 I">
Succes i n de marge
Afb. 2. Titelpagina van de Kethelse wedstrijdbundel uit 1616. UB Amsterdam, signatuur 976 B 14.
tig uit te maken hoe zijn achternaam luidt: Schout o f Janse. O o k i n n o t a r i ë l e akten wordt hij aangeduid als 'Jan Jans Schout qua daden', en een tekst van zijn hand i n de wedstrijdbundel uit 1616 is ondertekend met 'I. Schout qua daden'. Ik h o u d i n het volgende de naam Schout aan, omdat hij die zelf ook consequent hanteerde o m zich te identificeren. De vader van Schout, J a n Jacobsz Noorlander, was een welgestelde boer. Schout kocht i n 38
1622 de woning en landerijen van zijn overleden ouders voor 16.000 carolusguldens. N o o r lander was hervormingsgezind, want hij liet bij zijn d o o d h o n d e r d gulden na aan de armen van de doopsgezinde gemeente i n Schiedam. Schout zelf heeft i n Vlaardinger-Ambacht gewoond, waar hij achtman was.
39
O p grond van zijn literaire productiviteit neem ik aan dat Schout de factor van de kamer geweest is. Naast die functie kende een rederijkerskamer n o g andere vaste bestuursfuncties. H e t bestuur bestond meestal uit een keizer, een prins, hoofdmannen en iemand die zich met de rekwisieten bezighield. De keizer, prins en hoof dmannen hadden vooral een formele functie. Ze moesten bijvoorbeeld nieuwe statuten goedkeuren o f een oordeel vellen i n geschillen.
40
Als het geschil zich afspeelde tussen leden van het kamerbestuur, werd het voorgelegd
aan de schepenen. O p die manier zijn de namen van enkele bestuursleden van de Kethelse kamer bewaard gebleven i n de archieven van Kethel. In 1617 onstond er namelijk onenigheid i n de 'Sonnebloem'. De keizer, Vranc Willemsz Verbael, had aan de kamer geld geleend o m
3 8 D e R a a t , Een Kethelse reis, 1 2 2 . 3 9 I b i d e m , 123. 4 ° J J . M a k , De rederijkers ( A m s t e r d a m 1 9 4 5 ) , 15-16; D . C o i g n e a u , ' 9 d e c e m b e r 1 4 4 8 . D e s t a t u t e n v a n r e d e r i j k e r s k a m e r D e F o n t e i n e w o r d e n officieel e r k e n d d o o r de stad G e n t . R e c h t e n e n p l i c h t e n van s p e l e n d e g e z e l l e n ' , i n : R . L . E r e n s t e i n ( r e d . ) , Een tliealergeseliiedenis 1996) 5 0 - 5 5 .
2] 6
dn Nederlanden,
'tien eeuwen drama en theater in Seilerlanil
en Vlaanderen
(Amsterdam
Succes i n de marge
de kosten van een intocht te dekken. In 1617 eiste hij dit terug van de leden. H i j kreeg hierover ruzie met de prins van de kamer, J a n O o m Dammisz de Jonghe, en de 'rhetorijckmeester' Crijn Arijensz van Delff. H e t is niet duidelijk wat de taak van een 'rhetorijckmeester' i n hield. Arijensz van Delff werd een paar jaar eerder aangeduid als 'camermeester' van de 'Sonnebloem'. Ik denk dat hij verantwoordelijk was voor het financieel beheer van de kamer. Arijensz van Delff (overleden 1646) was belastinginner i n Kethel. In 1611 was hij 'camermeester' van de ' S o n n e b l o e m ' . 41
42
43
Verbael (geboren 1582) was waard i n Schiedam, bierpachter en belastinginner. Hij deed als 'particulier' mee aan de wedstrijd i n 1615, die dus door zijn eigen kamer georganiseerd was. H i j werd na 1617 als keizer van de 'Sonnebloem' opgevolgd door J a n O o m Dammisz de Jonghe, voormalig prins van de kamer. 44
45
Dammisz de Jonghe (1589-1645) was boer i n K e t h e l . Vanaf circa 1621 was hij schout van S p a l a n d . O p zijn grafzerk i n de dorpskerk van Kethel staat dat hij kerkmeester was toen de kerk gebouwd w e r d . H i j stond ingeschreven als lidmaat van de gereformeerde gemeente. Dit is opmerkelijk, omdat volgens V a n Deursen medewerking van kerklidmaten aan een rederijkerskamer nagenoeg uitgesloten was. De vele meningsverschillen tussen Dammisz de Jonghe en A b r a h a m Sualmius, de dominee van Kethel, werden wellicht mede hierdoor veroorzaakt. Daarnaast had hij moeite met het gezag van de kerkenraad, die hij niet als wettig orgaan beschouwde. ' De structuur van de gereformeerde kerk werd door lang niet alle protestanten van begin af aan e r k e n d . Zijn arminiaanse s y m p a t h i e ë n en zijn beroep als schout zullen evenmin bevorderlijk geweest zijn voor een goede verstandhouding met dominee en kerkenraad. Volgens de gereformeerde synoden waren wereldlijke gezagsdragers zoals schouten vaak onbetrouwbaar en corrupt, omdat ze tegen betaling katholieke activiteiten toestonden. 46
47
48
49
1 0
31
52
De bestuursleden waren afkomstig uit de middenlaag van de Kethelse bevolking. Schout was een welgestelde boerenzoon en vervulde een bestuursfunctie. De andere leden vervulden openbare functies zoals belastinginner, schout en kerkmeester. Dit sluit niet uit dat ze daarnaast i n h u n levensonderhoud voorzagen als boer. E e n opvallend aspect is de hervormingsgezinde achtergrond van Schout en Dammisz de Jonghe. Tot slot kan vastgesteld worden dat de vier bestuursleden tot dezelf de generatie behoorden. Ze werden geboren i n de jaren tachtig van de 16e eeuw, toen Kethel bezig was zich te herstellen van de klappen die het dorp tijdens de beginjaren van de opstand had opgelopen, en ze waren tieners r o n d 1600. Zij vormden 41 De Raat, Een Kethelse reis, 125. 42 43 44 45 46
Ibidem. J . de Raat, De zeis aan de wilgen (Schiedam 1988) 208. De Raat, Een Kethelse reis, 125. Ibidem. De Raat, Een dorp dat driemaal onderging, 172.
47 Dat was waarschijnlijk in 1630. Toen werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk: De Raat, In en om de dorpskerk, 55. 48 Hij staat als 49e vermeld in de lidmatenlijst (GA Schiedam inv.nr. 31). 49 Van Deursen, Volkscultuur, 107. In 1578 werd een Delftse schoenmaker, die keizer van de rederijkerskamer èn lidmaat van de gemeente wilde zijn, voor de keuze gesteld. Na twee jaar bedenktijd koos hij voor de rederijkerskamer. Ook in 1606 in Leiden moest een rederijker kiezen tussen toneel en sacrament. In Kethel zelf kwam de plaatselijke kleermaker in moeilijkheden met de kerkenraad, omdat hij de rederijkers beloofd had hun kostuums voor de wedstrijd in Haarlem in 1606 te verzorgen. 50 De Raat, De zeis aan de wilgen, 85 en In en om de dorpskerk van Kethel, 66. 51 Duke, Reformation and revolt, 240 en 247-248. 52 Idem, 239. 217
Succes i n de marge
naar alle waarschijnlijkheid de oorspronkelijke doelgroep van de kamer, zoals die i n het voorwoord van de wedstrijdbundel omschreven werd: de j e u g d die verder niets o m handen had.
De 'Sonnebloem' en de plaatselijke overheid Voor het organiseren van de wedstrijd i n 1615 vroeg het bestuur van de ' S o n n e b l o e m ' toestemming aan Albert Storm van Wena, dijkgraaf en baljuw van Delfland. Deze keurde het plan goed omdat hij de kunst een warm hart toedroeg, aldus het voorwoord van de wedstrijdbundel. Daarna wendde het bestuur zich tot de schout, schepenen en ambachtsbewaarders van Kethel met hetzelfde verzoek, maar van h e n kregen de rederijkers geen enkele reactie. O n d e r het motto 'Wie zwijgt, stemt toe' werd de wedstrijd toch georganiseerd: gheen consent nochte weygheringe daer op bekomende, hebben wy tzelve ghehouden voor consent, zonder op d'oorzake naerder t'inquireren, achtende tvoorsz. consent van de Heere Dijck-grave bastant, o m ons goet voornemen te vorderen ende tot een goet eynde te brenghen. 53
De rederijkers lieten zich niet weerhouden door de onverschilligheid van het dorpsbestuur en droegen de bundel op aan de ' E . voorsienige discrete heeren schout, schepenen ende ambachts-bewaerders van den dorpe ende ambachte van de Ketel'. D i t geschiedde i n nogal onhandige bewoordingen. De rederijkers schreven expliciet dat ze het boek liever aan een hoger geplaatst orgaan h a d d e n opgedragen, maar dat h u n geringe status h e n h i e r v a n weerhield: Wy hadden wel voor, met de zelve dedicatie tot yemandt hoogher ofte meerder te gaen, dan hebben tzelve nagelaten uyt kleynheyt ende vreese van (als te ghering, niet aengenaem n o c h smakeiic [lees: smakelic, N M ] ) verstooten te moghen w e r d e n . 54
De kamer lijkt een problematische verhouding met het plaatselijke bestuur gehad te hebben. T o c h zijn de wapens van de toenmalige ambachtsheer van Kethel, A d r i a e n Rutgers van Ylem, i n 1616 opgenomen i n het blazoen van de kamer. H e t blijft de vraag of V a n Y l e m inderdaad de beschermheer van de kamer was, o f dat de leden alleen maar hoopten dat hij dat zou worden. H u n positie was i n ieder geval n o g niet geconsolideerd, want i n 1619 werden de rederijkers van Kethel door schout en schepenen gesommeerd het 'Ambachtshuys' te verlaten, waar ze blijkbaar h u n bijeenkomsten h i e l d e n . 55
56
53 Der reden-rychers stichtighe iieirwijsinghe,
fol. f ii recto en verso.
54 Idem, fol. 1 ii verso. 55
E e n blazoen is een b e s c h i l d e r d p a n e e l met de zinspreuk van een rederijkerskamer e n een afbeelding o f rebus waarin de naam van de kamer verwerkt is. H e t blazoen van de ' S o n n e b l o e m ' bevatte een afbeelding van Christus' geboorte en een k o p e r e n ketel met een z o n n e b l o e m erin. D a a r b o v e n stond het devies van de kamer, 'Noyt m e e r d e r vreucht . In een b e g e l e i d e n d gedicht werd uitgelegd dat er nooit m e e r vreugde verwekt is dan d o o r de geboorte van
Christus, en dat de mens naar Christus moet kijken zoals een z o n n e b l o e m het licht volgt. 56 D e Raat, Een Kethelse reis, 126-127.
21 8
Succes i n de marge
A i b . 3.
H e t b l a z o e n v a n de ' S o n n e b l o e m ' . U i t :
Der reden-ryckers stichtighe
aenwijsinghe
(Schiedam
1616) 17.
iS5»w««VwaiA(envvasghiMen vanvetl ghcmindcü ln i XtAtti JM/«»,verxaemr by dc wüwm, fthoon «róHwfi'KwiwwWTerfchtticn zonder (chroom, Encfnochw» j«>ï&toock,ab meed' van dleghetindeo, ïöd Atübf^^BÏï/BPMïvaicnfairwclfcicoom
Een Rotterdams voorbeeld A a n de manier waarop de bundel aan het dorpsbestuur werd opgedragen, viel af te lezen dat hier geen geroutineerde voorwoordschrijver aan de slag was. Hoogstwaarschijnlijk is mede daarom bij het vormgeven van de bundel dankbaar gebruik gemaakt van eerder verschenen wedstrijdbundels. A l l e e n al de titel, Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe/ (...) op 't onsluyt [lees: ontsluyt, N M ] der vraghe/ waer door de werelt meest heyloos en blindich dwaelt, lijkt sterk op die van de Schiedamse b u n d e l uit 1604, Der reden-ryckers stichtighe tsamenkomste/ op t'ontsluyt der vraghe: wat tnoodichst is om d'arme weesen t 'onderhouwen. In het voorwoord klinkt een andere tekst n o g sterker door. Diverse formuleringen daarin zijn namelijk vrijwel letterlijk ontleend aan het voorwoord van de b u n d e l van de wedstrijd die de 'Blauwe Acoleijen' uit Rotterdam i n 1598 organiseerde. Zoals hiervoor vastgesteld werd, won de Kethelse kamer daar twee hoofdprijzen met bijdragen van W. Nieupoort. H e t is dus heel goed mogelijk dat leden van de 'Sonnebloem' de gedrukte resultaten van deze wedstrijd met meer dan gewone belangstelling hebben gelezen. 57
H e t voorwoord van de Rotterdamse b u n d e l begint met een argument voor het organiseren van de wedstrijd. Aangezien de kamer al zo vaak elders te gast is geweest, dient ze n u iets terug te doen, o m niet als ondankbaar beschouwd te worden: 'soo verre wy anders vant alderarchste quaet (dats van d'ondanckbaerheyt) niet wilden beschuldight zijn'. Deze gedachtengang keert terug i n de Kethelse bundel, i n dezelfde bewoordingen:
57 De titel van de Rotterdamse bundel luidt: Der reden-rijche const-liephelihers sliehlelycke recreatie (Leiden 1599, Hendrick Haestens en Niclaes de Klerck) [UBA 976 B i l ] . 219
Succes i n de marge
Ende ghemerct wy daer door mede zo verre waren gekomen, dat wy ghevoelden ende verstonden 'tmeeste ende quaetste ghebreck inde werelt te wesen, d'ondanckbaerheyt; ende dat wy daer van niet willende beschuldicht zijn, gehouden waren de weldaden ghedachtich te wesen, ende de redenrijcke kameren wederomme te n o o d i g h e n . 38
H e t is de vraag of de Kethelse auteur voor deze o p m e r k i n g het Rotterdamse voorwoord n o d i g had. Ze zouden onafhankelijk van elkaar een algemeen verspreid idee k u n n e n hebben verwoord. H e t motief van ondankbaarheid als het kwalijkste gedrag komt bijvoorbeeld ook voor bij C o o r n h e r t . 59
H e t Kethelse voorwoord bevat echter ook passages die wel duidelijk aan de Rotterdamse b u n d e l ontleend zijn. Deze passages zijn des te interessanter omdat ze iets zeggen over de literatuuropvattingen van de rederijkers. Ze maken duidelijk hoe deze auteurs dachten over de status en de functie van h u n kunst. O m zich te rechtvaardigen verwezen rederijkers vaak naar de roemrijke traditie van de dichtkunst, die zij met de term 'rhetorica' aanduidden. M e t 'rhetorica' bedoelden ze dus niet de klassieke welsprekendheid. In de 16e eeuw ontstond een debat over de aard van de dichtkunst, waarbij men zich onder meer richtte op gebruik en misbruik van de term 'rhetorica'. De twee richtingen die onderscheiden k u n n e n worden, komen grofweg overeen met het onderscheid tussen Leidse en Amsterdamse rederijkers. De Leidse auteurs meenden dat de dichtkunst ten onrechte rhetorica genoemd werd, omdat die term verwees naar de klassieke welsprekendheid, die volgens hen niets met de dichtkunst te maken had. Zij hadden een 'harmonisch-fictionele' literatuuropvatting: de dichtkunst werd volgens hen gekenmerkt d o o r metrum en het gebruik van mythologische a l l e g o r i e ë n . Zij propageerden het gebruik van de term ' p o ë z i e ' als het o m dichtkunst ging. De Amsterdamse groep, die een argumentele literatuuropvatting had, bleef termen als 'rhetorica' en 'redenrijcke konste' als benaming voor de dichtkunst hanteren. Zij beschouwden de dichtkunst als een manier o m het publiek te overtuigen van de waarheid en het op die manier deugdzaam te maken. De dichtkunst had daaro m i n h u n ogen een sterke band met de welsprekendheid. Blijkbaar streefden de auteurs van het Rotterdamse en het Kethelse voorwoord naar aansluiting bij deze laatste traditie, omdat ook zij de term 'rhetorica' g e b r u i k e n . 60
In beide voorwoorden worden uitspraken over de positie en de geschiedenis van rhetorica gedaan. In het Rotterdamse voorwoord wordt rhetorica aangemerkt als niet de geringste van de zeven vrije kunsten. Deze o p m e r k i n g wordt gevolgd door een verwijzing naar de klassieken, o m te bewijzen dat rhetorica geen nieuw bedenksel is, maar een van oudsher nuttige en stichtelijke kunst: [een kunst] die nochtans soe nootsaeckelick is (als geensins de gerinste [sic] zijnde vande seven vrye consten) datse de Griecken (waer van Empedocles deser loflicker conste d'eer-
58 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. 1 ii recto. 59 Coornhert schreef in 1586 over de ondankbaarheid: 'Dit is zodanighen schandelycken, leelycken, hatelycken ende lasterlycken ongherechticheyd dat, zomen iemand voor ondanckbaar scheldet, de zelve teffens met allen lasteren werdt beschuldighet' en: 'Ondanckbaarheyd ist alderschandlyxte quaad': D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste, vermids waarheyds kennisse vanden mensche, vande zonden ende vande dueghden nu atder eerst beschreven int Neerlandsch uitg. en voorz. van aantekeningen door B. Becker (Utrecht 1982) 269 en 488. 60 Zie voor het Leids-Amsterdamse debat J . K o p p e n d , 'Een tegendraadse poëtica. De literaire ideeën van Jan van H o u t ' , i n : Jan van Hout, Voorrede tot hel gezelschap Jan van Hout-cahiers 2 (Soest 1993) 3-25. 220
Succes i n de marge
ste inventeur is) boven al i n weerden g e h o u d e n / ende verheven h e b b e n / dien de Romeyn e n daer naer gevolcht/ ende haer comedien door Livius, A n d r o m i c u s , int latijn naeder griecscher maniere beschreven/ en b i n n e n R o m e n jaerlicx doen speelen h e b b e n / waer uyt genoechsaem blijct/ dat dese loflicke redenrijcke const gheen nieuwe n o c h lichtvaerdighe inventie, maer een oude vermakelicke/ dienstlicke ende stichtlicke nutte conste is. In het Kethelse voorwoord worden bijna dezelfde bewoordingen gebruikt. Daar ontbreekt echter de verwijzing naar Empedocles als uitvinder van deze kunst. In het licht van de negatieve beeldvorming r o n d dorpsrederijkers is het opmerkelijk dat de Kethelse auteur de spelling 'Livius, A n d r o m i c u s ' verbeterd heeft: dese eerlicke konste (...) die gheensins de gheringste is van de zeven vrije konsten, ende daer by zo nootzakelick, datse de Griecken boven alle d'andere gheestimeert ende i n waerden ghehouden ende verheven hebben, als mede daer na de Romeynen, blijckende by hare comedien door Livius A n d r o n i c u s int Latijn na de wijse der Griecken int licht ghebracht, ende jaerlicx speels-wijse voor den volcke vertoont; 'twelcke by ons wel gheexamineert zijnde (ende inzonderheyt dat dese loffelicke konste niet was een nieuwe inventie, maer een oude stichtelicke ende nuttighe konste) zo heeft toeghenomen.''
1
De auteur van het Kethelse voorwoord volgt i n de bovenstaande passage duidelijk de Rotterdamse bundel na. H e t Rotterdamse voorwoord is echter evenmin oorspronkelijk te noemen. A l i n 1555 kwam een dergelijk kort overzicht van de toneelgeschiedenis voor in het voorwoord dat de Antwerpse rederijker Cornelis van Ghistele bij zijn Terentiusvertaling schreef. Het was i n de 16e eeuw gebruikelijk een inleiding over het klassieke theater te geven bij Terentius-edities.
fi2
V a n Ghistele maakte deze vertaling volgens eigen zeggen niet o m eer te be-
halen, maar o m de mensen ervan te doordringen dat onse rethorikelijcke spelen die wy iaerlijcx (alst bequamen tijt is) den volcke exhiberen, gheen nieuwe inventie oft conste en is, maer vanden Romeynen (ick laet de Griecken staen die de eerste inventeurs sijn) over menige iaren gheploghen is, waer af Livius A n d r o micus de alder eerste gheweest is, die Latijnsche comedien nader Griecxscher maniere gheschreven heeft, ende binnen R o o m e n doen spelen anno vijfhondert derthien na dat R o o m e n ghesticht was, te weten ontrent twee hondert iaren voor Cristus gheboorte. 63
De spelling ' A n d r o m i c u s ' voor ' A n d r o n i c u s ' kan een aanwijzing zijn dat de Rotterdamse auteur de Antwerpse tekst onder ogen heeft gehad. Bovendien is deze passage uit het Rotterdamse voorwoord niet de enige die overeenkomst vertoont met deze tekst. Anderzijds is de verwijzing naar het ontstaan van de toneelcultuur bij de Grieken en R o m e i n e n ook i n andere
61 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. \ ii recto. 62 E.K. Grootes, 'Een theaterhistoricus in 1638? Het voorwerk van Bredero's Alle de wercken en de kennis omtrent het theater uit de Oudheid in de zestiende en de zeventiende eeuw', in: M . Spies en J.Jansen (red.), Visie in veelvoud. Opstellen van prof.dr. E.K. Grootes over zeventiende-eeuwse letterkunde (Amsterdam 1996) 95-129, oorspronkelijk in Speklalor 12 (1982-83) 452-479. 63 Theo Hermans (red.), Door eenen engen hals. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1550-1670 ('s-Gravenhage 1996) 34-37. De voorrede is ook opgenomen in M . Vinck- van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvallingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist (Gent 1996) 669.
221
Succes i n de marge
rederijkersteksten te vinden, bijvoorbeeld i n een gedicht i n een Delftse wedstrijdbundel uit 1581.
64
Het zelfbeeld van een dorpskamer De Kethelse kamer heeft niet alles overgenomen uit het Rotterdamse voorbeeld. In het voorwoord bij de Rotterdamse editie wordt bijvoorbeeld verwezen naar de pracht van het landjuweel dat i n 1561 i n Antwerpen plaatsvond. In het Kethelse voorwoord ontbreekt deze verwijzing. Misschien heeft dit te maken met het feit dat het onbekende gehucht Kethel zich kwalijk gelijk k o n stellen aan de beroemde stad Antwerpen, terwijl dit voor Rotterdam een m i n d e r groot probleem was. E r is kennelijk een selectie gemaakt van elementen die pasten i n het 'dorpse' kader. H e t weglaten van stedelijke elementen was niet de enige tactiek die de 'Sonnebloem' toepaste o m haar eigen identiteit als dorpskamer te benadrukken. De Kethelse wedstrijdbundel bevat, zoals veel wedstrijdbundels uit die tijd, een toneelstuk dat door de organiserende kamer aan het begin van de festiviteiten werd opgevoerd.
fo
Dergelijke stukken werden ook wel
'spelende proloog' genoemd. E r treden geijkte personages i n op: voorbijgangers (vaak boeren) die commentaar leveren op de activiteiten van de optredende rederijkers, minachters en liefhebbers van de dichtkunst, de gepersonifieerde kamer en Vrouwe Rhetorica. H e t stuk behelst meestal een verantwoording van de wedstrijd, een recapitulatie van de opdrachten en vooral een verdediging van de rhetorica tegen onwetende kunstbarbaren. De 'spelende p r o l o o g ' van de 'Sonnebloem' was geschreven door Schout. E r treden de volgende personages op: laspar Raes-velt en Goose Quaet-snap, twee boeren; Eyghen Vernuft en Onvredich Mensch; Rhetorica met twee 'nymphen'; een Sonne-bloem; Kloecksinnich begrijp en Leerachtich bewijs en tenslotte Bethel, een 'maeght'. De rolverdeling is traditioneel. De twee boeren b e c o m m e n t a r i ë r e n de wedstrijd als buitenstaanders. De eigenwijsheid en de ontevredenheid zijn tegenstanders van de dichtkunst, die door verstand en argumenten op andere gedachten gebracht moeten worden. De opdrachten op de uitnodiging worden toegelicht en de personages verheugen zich over de bloei van rhetorica i n Kethel dankzij de 'Sonnebloem'. Schout associeert Kethel met de oudtestamentische plaats Bethel. H i j zal met deze verwijzing vooral de passage op het oog gehad hebben waar Jakob droomt van een ladder, waarlangs engelen neerdalen en o p k l i m m e n (Gen. 28:10-22). In dezelfde d r o o m sluit G o d een verbond met Jakob. Als Jakob wakker wordt, beantwoordt hij de d r o o m met een gelofte aan G o d . H i j richt een steen op en noemt de plaats Bethel. De identificatie van Kethel met de plaats waar G o d het verbond met het Joodse volk verstevigde, past i n een traditie waarin de Nederlanden werden vergeleken met Israël, een door G o d uitverkoren land met een bijzondere positie. Dit beeld werd veelvuldig door calvinisten gehanteerd i n de opstand tegen Spanje.
66
D i t is een ex-
64 Refereinen ghepronunclüerrt nptr Intreden (Delft 1581), fol. Aii verso [UBA 1999 G 25]. 65 Der reden-ryckers stielüigbe tienw/jsinghe, 1-16. 66 Zie voor de vergelijking en de gelijkstelling van Nederland met Israël: E . H . Kossmann, In praise oftheDutch Republie: scnme seventeenth-cenlury attitudes (London 1963); G. Groenhuis, De predikanten. De. sociale positie van de gereformeerde pr dikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ca. 1700 (Groningen [1977]) 77-108; Simon Schama, The embarrassment of riches (New York 1987) 93-125 (met dank aan Marijke Meijer Drees, Universiteit Utrecht); R. Bisschop, Sions vorst en volk. Hel tweede-Israëlidee als theocratisch concept in de gereformeerde kerk van de Republiek lussen ca. 1650 en ca 1750 (Veenendaal 1993). 222
Succes i n de
marge
KAERTE 51 JI fftR btn^ciml bjotf b'iietr «ntfiBt Gioob' Ëettitgt/ tiBificcEbejöoojtftïJel'oolBctotetJJtbfitHirtenblfiigt/
gasr
l i i - ... ^ y t z , - 4 . ) n t i n g n » m i y i n i n > UII» JunuiutraiiioKOHiitiiIH' ******* ' u n J I H 11 C I X , SÜÏSÜ" lu'ucii|'miO:if!« HiliifmtiriljtunilKitctErcii ^"' Autotasfii)iio.uiii|it/ii(i;8öi|n
ic na bts t«Btn0ltonR int beltpat ban ons «injtt/ ' M M » ..soit nigitm;B,o™eu «.ianujMiktnteBrtsMm fitbften iiatrualo!)BNonr/tm^iiriiBe «tltttijoebicli/ >CT,
^ S ^ K 3 Ê 5 ^ ^ S I ^ ^
^
Kniwii,' naUiiattiotbrtoilJinUitrtbtriiiltlitttvoilUicnjr.n, SStS™"" •"'""""'«DmrointKiitiMBViatjiiiOitio iiribitiionautf.itit/ rfflatmAuguftn»rcmm»r|)}tfturrop«ibarril/ Vragbi. WMidootikWtKltracellliirïkïMctiblIndichdwaeU» mSSTSS « t t t K Ü i c h Rtghcbachfm.Vcerftnnerupt-li.MtUt/ • n u w 4Btn>tomt«,[wct,rnnn tcnl>Mjsl9nnfiiiil in jüntttDIanaE ^':«'"UomeVMIcKan.crlfll;ï»r.tlck.lwtc,t.iri«tit jlittbpnBirrjiM^pMr/nnSriltpioOfflclitbiiiilniKii: «KarMIra MHtbtl! uytlpreccllt nizin»ln,lutvDtlialJtBrllt)llln»l3(rautl, S3*i?" Acl.i d;ehcn vanrevomtontons! noen fttljyben ain. " " " - ©mbtltnPvcgiiHirjElitborttnijititiicgijinntiv. R*£h«l, ,VervvcTdcBabylunhscrdootd'andetv«ftacn. •„nu», «irniClHolIalidlftlirmatt. «&teilt«>« be Blocbloetnatll/ i»n(it»=ritEltfPiitnSintklitl(|«t/bt>tb(tfttietrtrtIioonR!erjam/ tM'öpifti!»nËrngt)t ' >» " i ffipon-p.mTiottombjtngIrttipuftriootiitruttr/w-jrüJattghtljIrtc» t>« «>atbiroltrrslnbr p n i o f bi l «ontllii«ttt. JJj"J Viif-vcoikh ringrn rrn Dcdi ap biftii s( nghebictlrn/ ftfnttnBtn i Zal evehcn-wltï vciuuii Zyontcmtecrcnineer. ' £ C ( J M I t fr[tempen tïnnet//oi>t niit enbaet//nnemaM1ooben al «3itt»ettoomwbwi|//3i'tÜtnotljbtOjotI)/ inmritet6j9Ben3«l Schout quae daden. Sfü
n <• . Pcilonapien, D
h^aiRats-TcIt 7 GoorcQs^-rmpJ **»>«• EyghcnVcmuli 7*™>w Onvredich Mcnlèh n«lItg !lt«IaM. Rhrmri™™ , » . , 7 rT™ni,rn r**"!** B M i t a M . ivympucn j Em SooneblocroT. „,.,,.„.., Viou. *trouigit,J« ™»w«« >'. -j F / ïï""S' Hl3fBl»fiatitDaBe&[t<M. BnhcIJ «Etll JBatfjOt. B
f
t m
|
f : i ,
, U J t t o
B v e , , t b e i , ) t t I > I , , U I
6
i
,,rIt
,
r
oeck
inl
W
( o o ï I e t , , t r t ;
Is {pat R a » «Ir. j.irp«i»a ^«orcMnritoatnulIrnrnpbtBgatiiKgaft fiK?' ^anetij!ftaaitnns Ifftftliifr u t l tuntaou mtl# Goofc Quaer-fnap. l«fpacI5iip!/iiHaucriia(nt)onbr/a()«o8lttiang!igfiiba|l/ l*ta<m b a t « « t a l a t n ten « « t o a t t » < 3 < " n . wr>u ,,mm*\i,mmnUZi\M<>,ttti,t
(
0
P
;
tv
Afb. 4. De uitnodiging voor de Kethelse wedstrijd in 1615 en het begin van het proloogspel van Schout. Uit: Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe (Schiedam 1616) fol. f 4verso en p. 1.
tra a r g u m e n t
o m S c h o u t i n e e n h e r v o r m i n g s g e z i n d e t r a d i t i e te p l a a t s e n . D a a r n a a s t l i j k t h i j te
i m p l i c e r e n dat het o n b e d u i d e n d e
K e t h e l d o o r de actuele gebeurtenissen,
in casu d e r e d e r i j -
k e r s w e d s t r i j d , b e r o e m d w o r d t . D i t is te z i e n i n d e b e g r o e t i n g v a n d e d e e l n e m e r s d o o r ' B e t h e l ' : ' W a a r o m i c k d a n c k e n m o e t dees m y n g h e m i n d e n a l / D i e h i e r v a n w e g h e n wijdt tot m i j n l o f zijn g h e k o m e n / Te m a k e n g r o o t m y n n a e m / die stont zeer k l e y n m e t
schromen.'
S c h o u t r e i k t i n zijn p r o l o o g s p e l n i e t a l l e e n de g e w e n s t e visie o p zijn w o o n p l a a t s aan, stuurt o o k de b e e l d v o r m i n g r o n d de rederijkers die de wedstrijd georganiseerd
hij
hebben. Hij
d o e t d i t a a n de h a n d v a n de g e s p r e k k e n tussen de twee b o e r e n , waarbij het p u b l i e k m o e t
be-
g r i j p e n d a t h u n r e a c t i e n i e t d e j u i s t e is. D e b o e r e n , I a s p a r R a e s - v e l t e n G o o s e Q u a e t - s n a p , k o m e n als e e r s t e n o p . Z e z i j n o p z o e k n a a r v o e d s e l e n v e r w o n d e r e n z i c h o v e r d e m e n i g t e
men-
s e n . E e n v a n h e n w e e t w a t e r a a n d e h a n d is: ' h i e r z i j n e e n d e e l s o t t e n m a l / d i e h e b b e n
inde
K e t h e l n u eene v r a e g h w t g h e g h e v e n ' . V o l g e n s de b o e r zijn de rederijkers dus gek. M e t het uitgeven van een vraag wordt het geven van een literaire opdracht bedoeld, namelijk het ven
schrij-
v a n e e n r e f r e i n o p d e v r a a g w a a r d o o r d e w e r e l d h e i l l o o s e n v e r b l i n d a a n h e t d w a l e n is.
U i t d e o p m e r k i n g k a n a f g e l e i d w o r d e n d a t z o i e t s n o g n o o i t i n K e t h e l v e r t o o n d is e n m e t s c e p sis
d o o r de plaatselijke b e v o l k i n g b e n a d e r d wordt. I n de d i a l o o g die volgt, w o r d e n
l i n g e n gebruikt, zoals ' r e d e l i c k e rijckers', ' r u y c k o r i a ' e n 'redenrijpers'.
D i t geeft
verhaspe-
aan dat
b o e r e n n i e t w e t e n w a a r ze h e t o v e r h e b b e n , h e t g e e n i m p l i c e e r t d a t h u n o o r d e e l n i e t
de
serieus
genomen moet worden. S c h o u t zit echter m e t het p r o b l e e m dat de Kethelse rederijkers zélf v a n het p l a t t e l a n d
af-
k o m s t i g zijn. Z e w o r d e n d o o r het tweetal d a n o o k ' b o e r e n ' g e n o e m d , e n 'onse confraters'. A l s
L'L'.'Ï
Succes i n de marge
Iaspar aan Goose uitlegt dat de rederijkers aan de h a n d van de 'Schriftuer' (de bijbel) proberen de 'rechten wegh des H e e r e n ' te vinden, zegt Goose: 'Zalmen dat vande redenrijpers of vande boeren leren?' H i j wordt echter wel nieuwsgierig en besluit te gaan kijken wat die 'boeren' dan zullen opvoeren. H i j beschikt n u over een zekere belangstelling, maar de scepsis is nog niet verdwenen. H e t tweetal maakt zich namelijk ook n o g zorgen over de beoordeling van de wedstrijdbijdragen. K u n n e n die 'boeren' wel rechtvaardig jureren? Iaspar zegt dan: 'lek m e y n / sy zullen beraetslaghen wt eenighe steden/ welck dies aengaende h u n veel beter verstaen'. H i j gaat er dus van uit dat men de h u l p ingeroepen heeft van ervaren rederijkers uit de stad. Hiermee erkent Schout de schatplichtigheid aan stedelijke kamers. Iaspar en Goose maken vervolgens plaats voor de andere personages, die zij vanwege h u n fluwelen broeken als geleerden inschatten. A a n het slot van het proloogspel k o m e n Iaspar en Goose weer op. Ze zijn het erover eens dat er geen boeren, maar geleerden aan het woord waren. E r blijkt dus geen sprake van 'confraters' te zijn. Ze voelen zich buitengesloten, en zijn van m e n i n g dat zij ook best deze kunst zouden k u n n e n bedrijven, ware het niet dat zij altijd gezien worden als 'plompert slecht' o f 'simpelen knecht'. Ze besluiten iets te gaan d r i n k e n en het 'verheven feest' over te laten aan de 'vroeden'. H e t is duidelijk dat Schout de scheiding tussen een culturele en intellectuele elite enerzijds en de op primaire levensbehoeften gerichte boeren anderzijds heeft willen benadrukken. De i n h o u d van het zojuist beschreven toneelstuk wijst erop dat er geen einde gekomen is aan het 'beschavingsoffensief' van rederijkers, maar dat het van de stad is verplaatst naar het platteland. De spreekwoordelijke 'botte boeren' bestonden n o g steeds, maar Schout heeft laten zien dat er op het platteland ook 'kunstbeminners' waren, die zich van de massa wilden onderscheiden. D o o r zich op die manier te d i s t a n t i ë r e n van de boeren, hoopte hij tegelijkertijd de kloof tussen stads- en plattelandsrederijkers te overbruggen.
Besluit De wedstrijd i n Kethel was het eerste openbare rederijkersevenement i n dit dorp. De organisatoren hadden te kampen met verschillende vooroordelen. H u n jonge dorpskamer werd niet serieus genomen d o o r kamers uit de grote steden, die de 'Sonnebloem' i n status en anc i ë n n i t e i t overtroffen. A a n de andere kant stonden de bewoners van Kethel, en vooral het dorpsbestuur en de kerkenraad, sceptisch tegenover dit vertoon van literaire geleerdheid en theologische haarkloverij. O m geaccepteerd te worden diende de kamer een eigen identiteit te verwerven, die door beide partijen aanvaard zou worden. De 'Sonnebloem' stelde haar positie ten opzichte van de stedelijke kamers veilig door voor haar eerste optreden een beroep te doen op een stedelijke auteur, W i l l e m N i e u p o o r t uit Schiedam. Bij de eigen wedstrijd i n 1615 werd waarschijnlijk gebruik gemaakt van de expertise van stedelijke juryleden. Bovendien plaatste de kamer zich i n een duidelijke traditie door intertekstuele verwijzingen i n het voorwoord van de wedstrijdbundel, vooral met opmerkingen over de lange geschiedenis van 'rhetorica'. Tenslotte probeerde Schout i n het proloogspel het onderscheid tussen stads- en dorpsrederijkers weg te nemen door er een sterker onderscheid voor i n de plaats te stellen: dat tussen Kethelse rederijkers en Kethelse boeren. Eventuele huiver bij het Kethelse publiek werd weggenomen door te stellen dat de rederijkerskunst geen nieuw bedenksel was. Bovendien had de kamer een nuttige sociale functie: ze hield de j e u g d van de straat. De culturele waarde van de rederijkerij werd n o g eens benadrukt 22 1
Succes i n de marge
in het proloogspel van Schout, dat aan het begin van de wedstrijd werd opgevoerd. Hij presenteerde de kunst als een respectabele bezigheid van verstandige lieden, die zich daarmee k o n d e n onderscheiden van de massa. Grootes verklaarde de bloei van de dorpskamers uit de grotere sociale en religieuze coherentie op het platteland. De 'Sonnebloem' lijkt haar succes echter juist aan diversiteit op sociaal en religieus gebied te danken te hebben, o f i n ieder geval aan de behoefte daaraan. H e t bestuur van de 'Sonnebloem' bestond uit personen uit de middenlaag van de dorpsbevolking, en onderhield contacten met notabelen van elders. Daarnaast was de kamer ontstaan i n moderne, hervormingsgezinde kringen: Schouts vader sympathiseerde met de doopsgezinden, Schout zelf was waarschijnlijk vooral calvinistisch gezind en Dammisz de J o n g h e was remonstrants. H e t is goed mogelijk dat de leden van de kamer de sociale en religieuze coherentie juist wilden doorbreken en dat ze het beoefenen van rederijkerij aangrepen als een middel o m zich af te zetten tegen de traditionele, katholieke boerenbevolking. De Kethelse rederijkers beschouwden de rederijkerij allerminst als een platvloerse bezigheid, maar kenden er net z o ' n hoge status aan toe als h u n 16e-eeuwse stedelijke voorgangers deden. Voor de negatieve beeldvorming r o n d dorpskamers acht ik dan ook vooral latere literatoren die op de rederijkerstraditie neerkeken verantwoordelijk. A a n het begin van de 17e eeuw was de rederijkersbeweging weliswaar beland tussen de coulissen van het literaire toneel en had ze haar oorspronkelijke functie i n het openbare leven verloren, maar dit betekende niet haar einde: b i n n e n de marge werden nieuwe posities ingenomen en nieuwe activiteiten ontwikkeld. De manier waarop de 'Sonnebloem' tot bloei kwam, is daarvan een voorbeeld.
•_"_>:>
Bennie Pratasik
De moeizame weg van het theaterleven in de provincie in de 18e eeuw
A a n het theaterleven i n de provincie is tot n u toe verhoudingsgewijs door theaterhistorici maar weinig aandacht besteed. De nadruk i n de theatergeschiedschrijving ligt op de Amsterdamse schouwburg. In de i n l e i d i n g van de recent verschenen bronneneditie German and Dutch theatre, 1600-1848 van W. H o g e n d o o r n , wordt die nadruk verklaard vanuit het standpunt dat er buiten Amsterdam geen nieuwe ontwikkelingen zouden hebben plaatsgevonden, omdat het theaterleven elders een 'reflectie' zou zijn van dat i n Amsterdam.' Het onderzoek naar het theater i n de provincie vertoont een veelal onsamenhangend karakter. N o g steeds zijn het vooral lokale geschiedschrijvers die zich bezighouden met het theater i n h u n regio, al moet opgemerkt worden dat dergelijke studies vaak gelegenheidsuitgaven zijn, zoals j u b i l e u m - of gedenkboeken. H e t behoeft geen betoog dat werken die door dergelijke motieven zijn ingegeven de neiging hebben de zaken florissanter af te schilderen dan ze i n werkelijkheid waren. Over de aard en omvang van theatervermaak i n een bredere context zijn we veel m i n d e r g e ï n f o r m e e r d . In dit artikel zal ik pogen een antwoord te geven op de vraag hoe dit vermaak zich i n de provincie heeft ontwikkeld en welke factoren daarbij een r o l hebben gespeeld. Bij het begrip provincie worden de steden buiten Amsterdam bedoeld, zodat het vermaak op het platteland wordt uitgesloten. Ingegaan zal worden op de wijze waarop het vermaak gestructureerd werd en op de vraag of het, als gevolg daarvan, daadwerkelijk verschilde van dat van de Amsterdamse schouwburg. Ik zal mij i n de eerste plaats concentreren op de 18e eeuw. Zoals we n o g zullen zien, hebben de ontwikkelingen op het gebied van het vermaak juist i n deze eeuw elkaar i n hoog tempo opgevolgd. O m die veranderingen i n kaart te brengen wordt eerst gekeken naar de gezelschappen die theatervermaak aanboden. Dat k u n n e n theatergezelschappen zijn, maar ook individuele kunstenaars. O m d a t zij veelal i n dezelfde vijver visten, ontstond een gezamenlijk, maar diffuus, aanbod van vermaak. De aangeboden theaterproducties k u n n e n worden onderverdeeld i n soorten, bijvoorbeeld i n toneel, opera, ballet en poppenspel, al zullen we ons voorlopig concentreren op de eerste twee. O o k zal ingegaan worden op de vraag waar en wanneer het aanbod van theaterproducties plaatsvond. Vervolgens wordt aandacht besteed aan het publiek, met name de omvang van het publiek en aan de vraag welke vormen van theater werden gevraagd. Vooraf zal een algemeen kader gegeven worden met behulp waarvan het mogelijk is de aard van het theatervermaak te d e f i n i ë r e n . Daarbij ga ik uit van een tweetal types: een vroegmoderne en een moderne vorm van theatervermaak.
1
W. Hogendoorn, 'Dutch theatre, 1600-1848', in: G. Brandt (red.), German and Dutch theatre, 1600-1848 (Cambridge 1993) 335-499, aldaar 338. Over de oorzaken hiervan zal ik mij hier niet verder uitlaten, zie daarvoor mijn artikel Theateronderzoek in Nederland: een historiografische verkenning', mogelijk dit najaar te verschijnen in het tijdschrift De achttiende eeuw.
22(>
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Het kader Halverwege de 18e eeuw kende de Republiek een groot aantal gezelschappen van allerlei snit. Naast Nederduitse treffen we ook Franse, Italiaanse, Engelse en Duitse gezelschappen aan, die i n de eigen taal voorstellingen gaven. In het kielzog van deze bonte stoet traden talloze andere uitvoeringskunstenaars op: koorddansers, paardrijders, poppenspelers, acrobaten, bezitters van honden- en apentheaters, muzikanten en allerlei andere exploitanten van 'uitmonsteringen'. M e n kan dus spreken van een veelzijdig vermaaksaanbod. H e t theateraanbod werd i n de Republiek, met name i n de provincie, i n belangrijke mate bepaald door rondtrekkende gezelschappen die gedurende de kermis of jaarmarkt h u n voorstellingen gaven. Deze vorm van theateraanbod zou ik als vroegmodern willen bestempelen. Naast deze festief gebonden v o r m van vroegmoderne theatercultuur bestond er ook een moderne vorm, die met name te vinden was i n steden als D e n H a a g en Amsterdam. H i e r had het theatrale aanbod zich in de 17e eeuw weten te onttrekken aan de dwang van de festieve kalender. In de 18e eeuw zien we dat ook i n andere plaatsen de overgang plaatsvindt van een vroegmoderne naar een moderne theatercultuur, zoals i n L e i d e n (vanaf circa 1700) en Rotterdam (vanaf 1774). H o e die overgang verliep, kan ten dele worden gereconstrueerd aan de hand van het 'Register van ontvangst van de heffingen op kermis- en toneelvoorstellingen en 2
opera-uitvoeringen, 1750-1816', voor de stad L e i d e n . D o o r de beschikbaarheid van deze bron neemt L e i d e n i n de analyse van het schouwburgbezoek dan ook een centrale plaats i n . Behalve dat dit register voor de reconstructie van het aantal toeschouwers van belang is, geeft het ook inzicht i n het aantal en soort gezelschappen die i n de Leidse schouwburg te zien waren. Daarnaast kan met behulp van het register vastgesteld worden toawneÉrvoorstellingen gegeven werden en hoeveel. O m d a t het repertoire zelf i n deze bron niet wordt genoemd, worden voor de reconstructie daarvan andere b r o n n e n gebruikt. Het theaterleven kenmerkte zich halverwege de 18e eeuw door een groot aantal gezelschappen van verschillende signatuur. H e t overgrote deel daarvan trok r o n d van kermis tot kermis. O o k de gezelschappen die m i n o f meer vast verbonden waren aan een schouwburg, zoals de Amsterdamse, t r o k k e n gedurende de z o m e r m a a n d e n d o o r het l a n d . D e Amsterdamse schouwburg kende namelijk een zogenaamd zomergezelschap, dat bestond uit een aantal acteurs en actrices die zich voor de zomermaanden afsplitsten van het reguliere gezelschap. De overige acteurs, die gefortuneerder waren, keerden terug naar h u n nevenwerkzaamheden, zoals de boekhandel of de graveerkunst. Voor de meeste acteurs en actrices was het bittere noodzaak o m door te spelen, omdat m e n na het officiële seizoen - l o p e n d van augustus tot i n de maand mei - niet werd doorbetaald. A n d e r e gezelschappen die geen thuisbasis bezaten, benutten de kermis of jaarmarktperiode o m voorstellingen te geven. V o o r deze gezelschappen gold dat de inkomsten geheel afhankelijk waren van de marktwetten van vraag en aanbod. De godshuizen, zoals het Weeshuis en het O u d e m a n n e n h u i s , hadden vanaf de 17e 3
2 3
Gemeentearchief (hierna: GA) Leiden, Archief van het Heilige Geest- of arme wees- en kinderhuis te Leiden 13341979, inv.nr. 2499. Met de 'godshuizen' worden de liefdadigheidsinstellingen bedoeld die zich in de 17e en 18e eeuw ontfermden over armen, weduwen, wezen, zieken, ouden van dagen, enzovoort. De verdeling van het geld over de verschillende 'godshuizen' verschilde van plaats tot plaats. In Hoorn bijvoorbeeld werd een evenredig gedeelte van de opbrengst afgestaan aan het Burgerweeshuis en het Huiszittenarmen-weeshuis, in Breda daarentegen ging het armengeld naar de aalmoezeniers, die het stedelijk armenfonds beheerden. 227
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
A f b . 1.
D e k e r m i s v o r m d e de spil van het v e r m a a k i n de 18e eeuw. D e k o m e d i a n t e n o p de b a l k o n s
m o e s t e n de a a n d a c h t t r e k k e n v a n h e t p u b l i e k v o o r de v o o r s t e l l i n g i n de h o u t e n b a r a k k e n . D e act o p het b a l k o n s t o n d b e k e n d als de ' p a r a d e ' . D e meeste v a n deze h o u t e n b a r a k k e n w a r e n tijdelijke constructies. C o l l e c t i e T h e a t e r Instituut N e d e r l a n d .
eeuw de exploitatie van de Amsterdamse schouwburg i n handen en beschikten over vele andere b r o n n e n van inkomsten, zodat eventueel geleden verliezen bij de schouwburg door deze neveninkomsten gedekt k o n d e n w o r d e n .
4
Verkeerden de rondtrekkende gezelschappen i n voortdurende onzekerheid omtrent de vraag o f er voldoende belangstelling was voor h u n product, n o g onzekerder was of ze wel toestemming kregen o m te spelen. D i t gold i n het bijzonder gedurende oorlogsjaren. Nadat Frankrijk op 1 februari 1793 de o o r l o g had verklaard aan E n g e l a n d en de Republiek, werden her en der de vermakelijkheden verboden. O p dit punt k o n d e n de lokale en regionale verschillen groot zijn. In het oosten des lands was het aanmerkelijk moeilijker o m n o g voorstel5
lingen te geven. In het gewest H o l l a n d daarentegen, zoals te L e i d e n , D e n H a a g en H a a r l e m , vonden de voorstellingen gewoon doorgang, met uitzondering van de Rotterdamse en A m sterdamse schouwburg, die tijdelijk werden gesloten. Van een uitvoerig gereglementeerd beleid van de kant van de overheden was overigens nauwelijks sprake. Als uitgangspunt voor het te voeren beleid golden i n de meeste gevallen de 17e-eeuwse ordonnanties, plakkaten, privileges en resoluties. E e n voorbeeld afkomstig uit
4 5
R. Rasch, ' O m den armen dienst te doen. De Amsterdamse Schouwburg en de godshuizen gedurende het laatste kwart van de 17e eeuw', Holland23 (1991) 243-267. S. Koster, Komedie in Gelderland. Groteen kleine momenten tul driehonderd jaar tlwalerleven (Zutphen 1979) 53-54.
22.S
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Utrecht illustreert deze gang van zaken. H i e r werd i n 1809 een rekest van een groep burgers o m een toneelgenootschap op te richten door het stadsbestuur van de h a n d gewezen, op grond van een plakkaat van burgemeesters en vroedschap van Utrecht van 5 april 1671. In dit plakkaat was vastgesteld dat het de j e u g d onder alle omstandigheden was verboden om zich, op welke wijze dan ook, i n te laten met 'comoedien en andere speelen', zowel met de openbare, als met de beslotene. Toch waren dit soort verboden eerder uitzondering dan regel, omdat de stadsbesturen het vermaak i n het algemeen goedgezind waren. De overheid zag er echter op toe dat er geen 'indecente' stukken werden opgevoerd. E e n lijst van op te voeren stukken moest i n de meeste gevallen van tevoren overhandigd worden aan de burgemeesters. O m de kerkenraad niet voor het hoofd te stoten werd vaak bepaald dat theatervermaak niet was toegestaan op de biddagen en i n de periode van het H e i l i g Avondmaal. Daarnaast fungeerde het stadsbestuur als tussenpersoon voor het vaststellen van de hoogte van het armengeld, dat elk gezelschap moest afdragen, al was van een uniforme regeling geen sprake. De hoogte van het af te dragen armengeld k o n behoorlijk v a r i ë r e n . Soms werd een vast deel van de recette geëist, soms een bepaald bedrag per toeschouwer ( é é n a twee stuivers per persoon), of werd vooraf een vast bedrag afgesproken. In bepaalde gevallen speelde ook de omvang van de tent waarin voorstellingen werden gegeven een r o l , i n de zin dat m e n meer betaalde naarmate de tent groter was en dus meer toeschouwers k o n bevatten. Dat de bedragen niet mals waren, blijkt uit de Delftse en Delfshavense cijfers. O p de Delfshavense kermis, die ongeveer van half j u l i tot het einde van de maand september duurde, moesten gezelschappen in 1725 maar liefst 450 gulden afdragen aan de armen en op de Delftse kermis, ongeveer van half j u n i tot het einde van de maand, 150 gulden. De kermisexploitanten daarentegen betaalden aanzienlijk minder. Zij betaalden bedragen die varieerden van drie tot 24 g u l d e n . 6
7
8
Tot wanneer het afdragen van armengeld teruggaat is niet met zekerheid te zeggen, wel dat dit vanaf het begin van de 17e eeuw gebruikelijk is geworden, niet alleen i n de Republiek maar i n vrijwel alle Europese landen. H e t vermaak diende dus i n sterke mate een charitatief doel, dat i n N e d e r l a n d tot 1857 voortduurde, o m daarna vervangen te worden door de vermakelijkheidsbelasting. 9
Een enkele keer waren overheidsbemoeienissen veel ingrijpender. Zo werd de acteur Gerrit B r i n k m a n , die een reizend gezelschap van de Amsterdamse schouwburg leidde, verplicht o m tijdens de kermis te Delfshaven hetzelfde repertoire te spelen als i n de Amsterdamse schouwburg werd v e r t o o n d ; een uitzonderlijke b e p a l i n g die andere gezelschappen bespaard bleef. Het overheidsbeleid ten aanzien van het vermaak bleef tot ongeveer 1795 diffuus. Van een coherent en consistent beleid was eigenlijk nauwelijks sprake. In een voortdurend proces van onderhandelingen tussen de direct betrokkenen kwam ad Aoc-beleid tot stand. V a n een lange-ter10
6
GA Utrecht, Stadsarchief III, inv.nr. 664, Rekest van een gezelschap burgers namens G C . Egen jr„ 20 feb. 1809 aan
de burgemeester. 7 Groot Placaatboek III (Utrecht [1729]) 480, 'Placaat, tegen het oprechten van comoedien ende andere speelen, door jonge lieden den 5 april MDCLXXI'. De boetes op overtreding waren niet mals: 200 gulden voor de eigenaar of initiatiefnemer en zes gulden voor iedere speler. F.C. van Boheemen en Th.CJ. van der Heijden, 'Kermis en toneel in Delft en Delfshaven gedurende de achttiende eeuw', Scenarium8 (1984) 108-118, aldaar 108-109. 9 W.M.H. Hummelen, Amsterdams toneel in hel begin van de gouden eeuw ('s-Gravenhage 1982) 81. Volgens Hummelen had de bemoeienis van de godshuizen met het toneel te maken met het feit dat zij voortdurend in geldnood verkeerden. 10 Van Boheemen en Van der Heijden, 'Kermis en toneel', 111. 8
22'!
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
mijndoel van de kant van de overheid was immers geen sprake, maar het ging veeleer o m het leveren van een praktische bijdrage teneinde een dringend korte-termijnprobleem te verlichten.
11
N a 1795 zou het theater onderworpen worden aan stringente maatregelen die op Franse leest waren geschoeid. Vooral na 1806 zou het theaterleven steeds meer i n de greep k o m e n van Napoleontische decreten die draconische maatregelen omvatten. In Parijs werden i n n o g geen twee weken tijd z o ' n vijftien theaters gesloten die niet voldeden aan de gestelde bepa12
lingen, zodat het personeel vrijwel van de ene op de andere dag op straat kwam te staan. Gevolgen van die omvang bleven het theaterleven hier te lande bespaard, al zou het ten tijde van de Franse inlijving (1810-1813) niet ontkomen aan ingrijpende censuurmaatregelen. Lijsten met verboden stukken werden uit Parijs aan de prefecten rondgestuurd, die erop toe moesten zien dat die stukken niet werden opgevoerd.
13
H e t aantal vaste locaties dat exclusief was opgezet voor theatervoorstellingen was i n de 18e eeuw beperkt. D e n Haag, L e i d e n , Amsterdam, H a a r l e m en later Rotterdam waren de belangrijkste plaatsen met een schouwburg. Behalve de Amsterdamse, werden de schouwburgen verh u u r d aan (rondreizende) gezelschappen. Als er geen vaste schouwburg was, of een ander bestaand gebouw, dan werd tijdelijk een gebouw van hout opgetrokken, dat naderhand weer werd afgebroken. Vooral i n de tweede helft van de 18e eeuw onderging de theatrale infrastructuur grondige veranderingen. In Alkmaar bijvoorbeeld werd het Stadsgebouw, genaamd de Garenmarkt, na 1780 ter beschikking gesteld aan theatergezelschappen. Dankzij particuliere initiatieven konden bestaande accommodaties worden opgeknapt en geschikt worden gemaakt voor theatervoorstellingen. Gezelschappen werden i n steeds mindere mate afhankelijk van de kaats- of pikeursbaan, ruimtes die doorgaans ook als theaters werden gebruikt. De tijd was evenwel n o g niet rijp o m i n de provincie exclusief voor theatergezelschappen permanente ruimtes te creëren. H e t vermaak was hier n o g steeds aan feesten gebonden, dat wil zeggen alleen toegestaan tijdens de kermissen. N a 1750 zou het theaterleven zich echter steeds meer onttrekken aan festiviteit, omdat gezelschappen vaker toestemming kregen o m buiten de kermistijd voorstellingen te geven. De theatercultuur nam i n omvang toe, gesteund door exploitanten van ac1 1
commodaties die b r o o d zagen i n het vermaak. '
Spelen in de provincie M a a r hoe was het spelen buiten Amsterdam? In zijn Tooneel-aantekeningen, gepubliceerd i n 1786 maar geschreven i n 1782, had é é n van de beroemdste acteurs van de 18e eeuw, Martin Corver, al gewezen op de demografische factor als oorzaak voor de moeilijkheden die 1
de acteurs ondervonden i n de provincie. "' N i e t t e m i n prefereerde Corver het reizen i n de
I ! 1 )eze v i s i e o p h e t c u l t u u r b e l e i d is o n t l e e n d a a n H . B l o k l a n d , Publiek gezocht. Essays over cultuur
mark! en politiek
(Am-
s t e r d a m / M e p p e l 1 9 9 7 ) 14. H o e w e l B l o k l a n d d e z e v i s i e t o e p a s t o p d e 2 0 e e e u w , is zij m i j n s i n z i e n s o o k b r u i k b a a r v o o r d e 18e e e u w . 12 F . W J . H e m m i n g s , Theatre and state in France,
1760-1905
( C a m b r i d g e 1 9 9 4 ) h o o f d s t u k 8.
13 I n d i v e r s e r i j k s a r c h i e v e n z i j n d e z e l i j s t e n a a n w e z i g . I n K o s t e r , Komedie in Gelderland,
2 4 5 - 2 4 6 . b i j l a g e B , w o r d t e e n lijst
w e e r g e g e v e n m e t d a a r o p 5 6 titels v a n v e r b o d e n s t u k k e n . A l h e t sterk p o l i t i e k getinte w e r k u i t het r e v o l u t i o n a i r e tijdperk werd verboden. 14 D e Haarlemse
Courantmn
1 6 j u n i 1 7 9 8 b e v a t e e n a d v e r t e n t i e w a a r i n e e n e x t r a g r o t e z a a l te h u u r w e r d
aangeboden,
g e s c h i k t v o o r ' c o n c e r t , d a n s p a r t y e n , o f v o o r c o l l e g i e (..) i n h e t b e s t e d e r s t a d A m s t e r d a m ' . 15 M . C o r v e r , Tooneel-aantekeningen
2.10
vervat in een omstandigen
brief, aan den schrijver van het leven van Jan Punt, geplaatst
in
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Afb. 2. H e t vermaak in de 18e eeuw beperkte zich niet tot het toneel in strikte zin. Op deze afbeelding is een combinatie te zien van pyrotechniek en muziek, vermoedelijk bedoeld om de aandacht te trekken van het publiek voor een andere voorstelling in de tent daarachter. Collectie Theater Instituut Nederland. provincie boven het spelen i n een vaste schouwburg. In 1772 z o u hij van de acteur Jan P u n t het aanbod hebben gekregen o m een toneelgenootschap op te richten tegen betaling van tweeduizend gulden per jaar, zodat hij van het reizen af zou zijn. D i t aanbod sloeg Corver af met het argument dat hij altijd al had gereisd, ook toen hij als acteur verbonden was aan de Amsterdamse schouwburg. E e n reizend leven beschouwde Corver zelfs als een 'stil leven', zodat hij daar verre van tegenop z a g . Een steeds wisselend publiek v o n d hij prettig voor het o p d o e n van nieuwe ervaringen. Toch was het rondreizen niet altijd voor iedereen een prettige bezigheid. In een rekest aan het Alkmaarse stadsbestuur verontschuldigde het gezelschap van W i l l e m van Dinsen jr. zich, dat het geen gebruik had k u n n e n maken van 16
17
het teven van eenige beroemde Nederlandsche mannen en vrouwen, dienende tot opheldering van verscheiden zaken daar in vervat, en waar in des schrijvers mistastingen, zoo wel ten opzichten van gemelden punt, als in vele andere, in mijn werk voorkomende, op hel duidelijkste en naar waarheid worden aangetoond; door M. Corver, thans rustend tooneelspeler (Leiden 1786) 68 en 164. 16 Corver, Tooneel-ofiuickci/ingen, 130. 17 Idem, 43. 231
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
de permissie die het had ontvangen, omdat het 'door weer en w i n d verhinderd was' o m te komen.
18
Behalve met weersomstandigheden moesten de reizende spelers zich ook teweerstellen tegen vooroordelen. De acteur Gerrit B r i n k m a n , die leiding gaf aan een reizend gezelschap, werd door Simon Stijl gebrek aan 'beschaafdheid' verweten. Bij hem zou het aan 'die bevallige zwier, welke m e n op het Amsterdamsch Tooneel gewoon was te zien' ontbroken h e b b e n .
19
Het werd Corver niet i n dank afgenomen dat hij na het verlaten van het gezelschap van de Amsterdamse schouwburg i n 1763 een eigen reisgezelschap oprichtte, deels bestaande uit spelers die voorheen verbonden waren geweest aan de Amsterdamse schouwburg. Stijl was namelijk van m e n i n g dat de 'ware' theaterkunst berustte bij de Amsterdamse schouwburg en hij 20
beschuldigde Corver ervan dat m e n het i n de provincie niet 'zo nauw' zag. O o k werd Corver 21
beschuldigd van ' l a n d l o p e r i j ' . Corver liet zich deze aantijgingen niet welgevallen en reageerde met de opmerking: 'Is het dan alleen i n Amsterdam, dat m e n over het toneel of eenen speeler behoorlijk en rechtzinnig oordeelt?' en: ' Z o o uwe stelling doorgaat o m reizende tooneelspelers bij landloopers te vergelijken, zijn Garrik, Le Kain, en al de groote acteurs en actrices van L o n d e n en Parijs, landloopers geweest; want die hebben altemaal gereist'.
22
Het
kwaad was evenwel geschied, want na het vertrek van Punt uit Amsterdam naar Rotterdam i n 1772, zag Stijl tot overmaat van ramp de Amsterdamse schouwburg 'onteerd d o o r vuige hommels', wijzend op de Corveriaans gezinde acteurs die de plaats van Punt cum suis hadden i n genomen.
23
Over de onkosten van de gezelschappen i n de provincie is maar weinig bekend. Enkele staten van uitgaven en inkomsten uit 1813 verschaffen ons inzicht i n het economische reilen en zeilen van een rondtrekkend gezelschap. De staten zijn afkomstig van een gezelschap onder leiding van H . Kraaijesteijn, dat voornamelijk de provincies Overijssel en Gelderland bespeelde.
24
In totaal telde dit gezelschap zestien spelers en een orkest van negen musici. H e t salaris
bedroeg ongeveer ƒ 1 6 , 5 0 per week per persoon. Tussen 16 november 1812 en 24 april 1813 werden door dit gezelschap 48 voorstellingen gegeven, waarvan 30 te A r n h e m , 10 te T i e l en 18 te Zutphen. In totaal ontving het gezelschap ongeveer ƒ 5 . 5 0 0 , - aan inkomsten uit de kaartverkoop, terwijl de onkosten ƒ 8 . 4 0 0 , - beliepen. De salariskosten alleen al bedroegen tegen de ƒ6.000,—, terwijl de reiskosten op r u i m ƒ 8 0 0 , - kwamen; voor de repetities werd ƒ 7 3 0 , - gerekend en voor het huren van de kostuums ƒ 3 9 0 , - .
25
Hoewel deze cijfers met omzichtigheid gehanteerd moeten worden, is het evident dat het spelen i n de provincie geen vetpot was. Ten eerste omdat het salaris aanzienlijk lager was dan het gemiddelde acteurssalaris,
20
en ten tweede omdat de uitgaven hoger waren dan de i n -
18 Regionaal-archief Alkmaar, Stadsarchief 1254-1815, inv.nr. 150, 'Memoriaal', f. 226 en verso, 17 februari 1798. 19 S. Stijl, Ijwensbeselenving van eenige vonrnaaiiie uieesl Nederlaudsche mannen en vrouwen, IX, liet leven van Jan Punt (Amsterdam en Harlingen 1781) 88. 20 Stijl, Het leven van Jan Punt, 32. 21 Ibidem, 90. 22 Corver, Tnoneel-auutekeuiugen, 12 en 176. 23 Stijl, Het leven van Jan Punt, 90; op deze kwestie ga ik uitvoeriger in mijn 'Theateronderzoek in Nederland' in. 24 Koster, Komedie in Gelderland, 77-82. 25 Rijksarchief Gelderland, Archieven van de Gewestelijke Besturen in de Bataafs-Franse tijd in Gelderland 1795-1813, inv.nr. 5919. 26 Ter vergelijking: het gemiddelde salaris van een speler van de Amsterdamse Schouwburg bedroeg in dezelfde periode ƒ845,-: M. Goulooze-Müller, 'Een bende komedianten: de sociale positie van acteurs en actrices te Amsterdam', Ons Amsterdam i\ (1989) 115-118. Overigens waren de onderlinge verschillen groot: topacteurs als W. Bingley en A. Snoek genoten in 1795 een jaarsalaris van ƒ 2.000,-, terwijl anderen ƒ 300,- of minder verdienden. 232
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
komsten. V a n een 'zuiver' salaris zal dan ook waarschijnlijk geen sprake zijn geweest. Kijken we naar de sociale samenstelling van reizende gezelschappen, dan valt op dat familiale banden, i n het bijzonder die van echtparen, hecht waren, zodat door het tweeverdienersschap de ergste n o o d gelenigd kon worden. D o o r verzwagering waren een aantal gezelschappen zelfs nauw met elkaar verwant.
27
Het theateraanbod: theatergezelschappen en hun repertoire in de Leidse schouwburg 'Leiden wordt op de een o f andere manier vaak met armoede geassocieerd'. M e t deze zin opent G . P . M . Pot de i n l e i d i n g van zijn dissertatie over de armenzorg i n deze stad. Toch was het juist hier dat Jacob van Rijndorp i n 1704 het initiatief nam o m een schouwburg te stichten. W e l moest hij vijfhonderd gulden betalen aan de burgemeesters, maar daarvoor kreeg Van Rijndorp - die al eigenaar was van een schouwburg i n D e n H a a g - het alleenrecht o m i n L e i d e n voorstellingen te geven. De stichting van deze schouwburg zou een nieuwe impuls betekenen voor het theaterleven i n Zuid-Holland. Tot dan toe was alleen i n de Hofstad sprake geweest van een 'duurzame' theatercultuur. Werd het bespelen i n de middelgrote plaatsen beperkt tot de kermisperiode, i n L e i d e n kreeg V a n Rijndorp toestemming o m ook buiten de kermistijd voorstellingen te geven voor de d u u r van tweemaal drie maanden i n het jaar, r o n d de meikermis drie m a a n d e n en vanaf de m a a n d oktober, zodat sprake was van een lang theaterseizoen. N a de d o o d van Van Rijndorp i n december 1720 zette zijn weduwe A n n a de Quintana het beheer van de Leidse schouwburg voort. Vanaf 1729 werden ook 'vreemde' gezelschappen toegelaten, zoals een Frans gezelschap uit D e n H a a g onder directie van L . de Ferneul. 28
Vanaf 1750 nam het aantal gezelschappen van allerlei snit steeds verder toe. E é n van de belangrijkste van deze rondtrekkende troepen was wellicht het gezelschap onder leiding van Catharina Elizabeth Kraaijestein en W i l l e m van Dinsen jr., omdat dit gezelschap vanaf 1790 verantwoordelijk was voor de introductie van nieuw repertoire, met name het Duitse, i n Nederland. In heel E u r o p a was het Frans-classicistische repertoire tot 1800 toonaangevend geweest. Vanaf 1700 kwam het classicistische repertoire steeds meer onder vuur te staan van nieuwe genres die h u n intrede deden: comédies-en-vaudeville en de komische opera. N a 1715 zou de opéra-comique het repertoire verder gaan beheersen, een genre dat een mengeling was van gesproken en gezongen teksten. In de tweede helft van de 18e eeuw werd de vernieuwing van het drama i n Frankrijk voortgezet door auteurs als Denis Diderot en Louis-Sébastien M e r cier. Opvallend bij de opvoering van dit nieuwe drama was dat het plaatsvond buiten de officiële theaters zoals de C o m é d i e Francaise. M e t name het werk van Mercier werd i n Frankrijk tot 1780 vrijwel alleen gespeeld op de kermissen, vooral op de St.-Germain- en de St.-Laurentkermis In Duitsland vormde het werk van Gotthold E p h r a i m Lessing en Friedrich Schil2 9
27 Dit was een algemeen patroon en gold niet alleen voor de reizende gezelschappen, maar bijvoorbeeld ook voor het gezelschap van de Amsterdamse Schouwburg: S.A.C. Dudok van Heel, 'Bij het toneel in de 18e eeuw. De tonelisten families Van der Sluys en Duym', Amstelodamum 62 (1970) 111-130. 28 G.P.M. Poi, Arm Leiden. Levensstandaard, bedeling en bedeelden, 1750-1854 (Hilversum 1994) 15. 29 O.G. Brockett, 'The fair theatres of Paris in the eighteenth century: The undermining of the classical ideal', in: M J . Anderson (red.), Classical drama and its influence (Londen 1965) 249-270. De St.-Laurent- en de St.-Germainkermissen waren de belangrijkste kermissen in Parijs. De eerste duurde van 3 februari tot Pasen, de tweede van eind j u n i tot ongeveer 1 oktober. 2."..".
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Ier het begin voor nieuw repertoire i n de 18e eeuw, dat kortweg aangeduid werd met de term burgerlijk drama. Vanaf 1787 zou het werk van de Duitser August von Kotzebue het repertoire gaan beheersen. H e t werk waarmee hij furore maakte, was ongetwijfeld Menschenhafj und Reue (in het Nederlands vertaald als Mensenhaat en berouw) uit 1787, dat tot ongeveer 1860 i n maar liefst tachtig vertalingen zou verschijnen. 30
O o k in N e d e r l a n d bleef het nieuwe, buitenlandse drama niet onopgemerkt. H e t toneelspel Mensenhaat en berouwwerd door het gezelschap van Kraaijestein en V a n Dinsen op 9 j u n i 1791 te L e i d e n gespeeld, terwijl dit stuk pas op 3 m e i 1792 te zien was i n de Amsterdamse schouwb u r g . De eerste keer dat dit stuk i n N e d e r l a n d gespeeld werd, is vermoedelijk i n D e n H a a g geweest op 7 m e i 1790 tijdens de kermis door het Amsterdamse Hoogduitsche toneelgenootschap onder de directie van J o h a n n Albert Dietrichs. Enkele maanden eerder, op 19 januari 1790, had dit toneelgenootschap zijn deuren geopend i n een nieuwe schouwburg i n de A m stelstraat te Amsterdam. E e n groep welgestelde Duitse burgers, woonachtig i n Amsterdam, had dit gezelschap opgericht en de leden van het genootschap financierden de zaak via de uitgifte van aandelen. Tijdens de wintermaanden speelde het genootschap alleen voor de leden, maar i n de zomer trok het gezelschap het land door o m tijdens de kermissen - i n het Duits - publieke voorstellingen te geven. 31
32
33
Het gezelschap van Kraaijestein en Van Dinsen jr. laat ook zien hoe vrijwel elke gelegenheid benut werd o m te spelen. Tussen 16 april en 3 j u n i 1792 gaf dit gezelschap 22 voorstellingen i n de Leidse schouwburg. O p 30 april, 11 en 12 m e i trad het gezelschap tussendoor n o g op i n H a a r l e m - mogelijk ook n o g elders. 34
33
Het publiek: de omvang van het schouwburgbezoek in Leiden Met behulp van het register van ontvangst is het mogelijk voor een deel vast te stellen hoeveel toeschouwers de voorstellingen i n de Leidse schouwburg in de periode 1750-1809 bezochten.
36
Daarnaast biedt dit register de mogelijkheid o m na te gaan welke gezelschappen de
schouwburg bespeelden. O p 2 augustus 1731 werd een regeling van kracht die i n h i e l d dat gezelschappen voor elke
30 D. Maurer, August von Kotzebue. Ursachen seines Krfolges. Konstante Elemente der unterhaltenden Dramatik (Bonn 1979) 241. 31 Het Leidse Weeshuisregister is gekaft in affiches van verschillende voorstellingen. De titel van het toneelspel, de opvoeringsdatum en de naam van het gezelschap zijn nog net leesbaar. De datum van de Amsterdamse Schouwburg is ontleend aan: Catalogus der looneelslubhen die op de Ainslerdamselwn Setiouwburg zijn getoond geworden. Van 15 sep/einber 1774 lot 4 mei 1 799 2 dln. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Handschriftenverzameling, sign. V C 4,5). 32 S-Gravenlmngse courant, 3 mei 1790. 33 De geschiedenis van het Hoogduitsche toneelgenootschap is slechts fragmentarisch bekend, zie A. van Geelen, Deutsclics Biihuenleben zu Amsterdam in dn zweden l/alfle des aelilzehnlen Jahrliunderts (Nijmegen 1947) 42 e.v.. Het meest recent is I.H. van Eeghen, 'Christiaan Andriessen in zijn jonge jaren: Smollett, Kotzebue en Shakespeare in de Hoogduitsche Schouwburg', Amslelodamum 80 (1988) 149-178, aldaar 154-163. Gegevens over het repertoire zijn te vinden in J.M. Coffeng, 'De Amsterdamse schouwburgen' I (typoscript, Amsterdam 1960) 57-63, aldaar 60. 34 GA Leiden, Archief Heilige Geesthuis, inv.nr. 2499, Register van ontvangst, onder de genoemde data. 35 Advertenties in de Haarlemse Courant, 28 april en 10 mei 1792. Waar en wanneer dit gezelschap precies voorstellingen gaf is op dit moment nog in onderzoek. De moeilijkheid bij het vaststellen van hun reisschema is voornamelijk gelegen in het feit dat het gezelschap vrijwel overal in Nederland speelde. 36 Met uitzondering van de periode mei 1805 - december 1809, toen de Leidse schouwburg wegens een verbouwing was gesloten. De voorstellingen werden toen gegeven in een lokaal in de Haarlemmerstraat. Deze voorstellingen heb ik in de analyse meegeteld bij de Leidse schouwburg. 234
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
toeschouwer bij iedere voorstelling twee stuivers moesten afdragen aan het Weeshuis. De afdracht gold alleen de zitplaatsen. Voor de staanplaatsen werd maandelijks een vast bedrag van vijf gulden door ieder gezelschap afgedragen aan het Weeshuis. N a 1809 werd de regeling veranderd en moesten de gezelschappen een vast bedrag van veertien gulden per voorstelling betalen. In 1811 werd deze regeling opnieuw aangepast en moest voortaan 1/11 van de bruto-opbrengst betaald worden. In 1817 veranderde dit opnieuw en moest een vast bedrag van twintig gulden per voorstelling betaald worden. Het aantal afgedragen stuivers werd tot 1809 nauwkeurig i n dit register bijgehouden. Vreemd genoeg begint de b o e k h o u d i n g pas vanaf 1750; wellicht werd de administratie d a a r v ó ó r i n een ander register gedaan, maar dat heb ik niet aangetroffen. O m d a t de tweestuiver-regeling alleen de zitplaatsen gold, is het niet mogelijk het totale schouwburgbezoek te reconstrueren. E v e n m i n k u n n e n we het schouwburgbezoek per rang vaststellen. O m na te gaan hoe de zitplaatsbezetting was van de schouwburg, is het n o d i g de zaalcapaciteit vast te stellen. O p basis van een plattegrond van de Leidse schouwburg uit 1804 heeft Kuyper de volgende schatting gemaakt.
37
De bak, of parterre, bevatte tien rechte rijen, met daar-
achter de staanplaatsen. A a n de zijkanten, i n de klassieke hoefijzervorm, waren de loges en de acht rijen van de galerij. De zaalcapaciteit was als volgt: circa tachtig op de staanplaats, zeventig i n de loges, negentig op de galerij en honderdveertig i n de bak. Daarmee k o m e n we uit op een totaal van ongeveer d r i e h o n d e r d zeiplaatsen, uitgaande van stoelen i n de loges en banken elders. M e t de staanplaatsen erbij zouden we uitkomen op een totaal van vierhonderd plaatsen. E e n notoir gegeven is echter dat elke rang overbezet k o n zijn. M e t andere woorden, er werden meer kaarten verkocht dan de zaalcapaciteit theoretisch toe k o n laten, zodat de zaalcapaciteit van vierhonderd plaatsen met een korrel zout moet worden genomen. H a d m e n bijvoorbeeld een kaartje gekocht voor de parterre, dan moest m e n genoegen nemen met een staanplaats als alle plaatsen i n de parterre bezet waren. H e t principe was dus 'die eerst komt, eerst maalt', ook al had m e n een kaartje. Pas i n 1834 zou aan deze situatie een einde komen, toen bepaald werd dat er geen 'dubbele' kaarten meer mochten worden verkocht. O p de cijfers heeft dat echter geen invloed, omdat het surplus aan toeschouwers daar al i n verdisconteerd was.
38
Met een totale zaalcapaciteit van vierhonderd toeschouwers n a m de Leidse schouwburg een middelgrote positie i n .
3 9
De toegangsprijs voor de Leidse schouwburg was lager dan el-
ders, zoals i n het volgende staatje te zien is (met tussen haakjes de toegangsprijzen van respectievelijk de Rotterdamse en de Amsterdamse schouwburg):
37 W. Kuyper, 'De publieke schouwburg aan de Oude Vest te Leiden', (typoscript, Leiden 1973) 3-4. Een gewijzigde versie verscheen onder dezelfde titel in Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundig/' Bond 73 (1974) 123-149. Kuyper is bij mijn weten de eerste geweest die de aandacht vestigde op het Weeshuisregister. Analyses van het schouwburgbezoek ontbreken bij hem echter. 38 Op 11 februari 1775 werd het hoogste aantal toeschouwers genoteerd in de periode 1750-1809, namelijk 429. Bij dit aantal zijn de staanplaatsen niet meegerekend. Op drie rangen was sprake van een overbezetting van gemiddeld 43 personen Overbezetting kwam 28 maal voor op een totaal van 2250 voorstellingen. Algemeene Amsterdamsche schouwburgs almanach, voor ï jaar 1793 (Amsterdam z.j.) 100, gaat uitvoerig in op de zaalinrichting van de Amsterdamse schouwburg. Ook daar wordt gewezen op de mogelijkheid van overbezetting op de rangen. De bak bood bijvoorbeeld ruimte aan ongeveer driehonderd personen op achttien banken, aan beide zijden van de banken waren nog staanplaatsen voor tweehonderd mensen. De totale capaciteit in de bak was dus vijfhonderd personen. 39 In 1809 werd de schouwburg verbouwd en uitgebreid. Ter vergelijking: de Amsterdamse schouwburg had een zaalcapaciteit van bijna duizend plaatsen, de Rotterdamse iets meer dan zevenhonderd en de Utrechtse vierhonderd. 23.-.
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Staanplaats
6
(6, 6) stuivers
Bak
18
(24, 26) stuivers
Loges
30
(35, 44) stuivers
Galerij
12
(12, 14) stuivers. "
4
Wanneer de gezelschappen die de Leidse schouwburg bespeelden worden onderverdeeld i n toneel- en operagezelschappen, kan worden vastgesteld of het ene type voorstelling meer toeschouwers trok dan het andere. Hierbij doet zich de moeilijkheid voor dat sommige gezelschappen zowel toneel als opera opvoerden. Bij de onderverdeling is daarom uitgegaan van het soort dat de gezelschappen i n h u n rekesten opgaven. Als de rekesten geen of onvoldoende uitsluitsel boden, is uitgegaan van de reputatie van het gezelschap.
41
Tussen 1750 en 1801 ontliepen de aantallen gezelschappen die opera of toneel opvoerden elkaar weinig. Daarna werd het aantal toneelgezelschappen fors hoger dan het aantal operagezelschappen. Uitgesplitst over periodes van tien jaar levert dat onderstaand staatje op, waari n achtereenvolgens worden vermeld: de periode, het gemiddeld aantal toeschouwers op de zitplaatsen, de zaalbezettingsgraad van de zitplaatsen i n percentages, het aantal voorstellingen resp. het aantal verschillende gezelschappen tussen haakjes. N=300 (zitplaatscapaciteit) Toneel
Opera
1750-1760
71
23,6%
(190; 5)
90
30,0%
(244; 5)
1761-1770
84
28,0%
(221; 2)
113
37,6%
(113; 2)
1771-1780
61
20,3%
(198; 6)
115
38,3%
(201; 7)
1781-1790
100
33,3%
(326; 4)
119
39,6%
( 44; 3)
1791-1800
116
38,6%
(186; 6)
159
53,0%
( 88; 6)
1801-1809
146
48,6%
(240; 10)
134
44,6%
( 11; 3)
V o o r beide geldt dat de zaalbezetting een stijgende trend vertoont: het toneel van 23,6% naar 48,6% en de opera van 30% naar 44,6%. H e t valt op dat de opera een structureel hogere bezettingsgraad kent dan het toneel, behalve i n de periode 1801-1809. Verder zien we dat de drie rangen (de zitplaatsen dus!) van de Leidse schouwburg i n de tweede helft van de 18e eeuw maar matig bezet worden: er blijkt zelfs sprake van een structurele onderbezetting. Over de gehele periode (1750-1809) k o m e n we uit op een gemiddeld aantal toeschouwers van 98 bij het toneel en 107 bij de opera. Als we toneel en opera samenvoegen, komt de bezettingsgraad uit op 33%.
40 D e h o o g t e van de toegangsprijzen k o n echter v a r i ë r e n , afhankelijk van de v o o r s t e l l i n g e n e n het gezelschap. Z i e bijv o o r b e e l d d e a d v e r t e n t i e v a n W . v a n D i n s e n j r . i n d e UlreelUselie Courant van 16 m a a r t 1 8 0 4 , w a a r i n h i j a a n k o n d i g t d a t h i j d e p r i j z e n v o o r d e v o o r s t e l l i n g v a n K o t z e b u e ' s De Kruisvemnlers
in de Utrechtse schouwburg vanwege de 'groote
kosten, m o e i t e e n o m s l a g ' heeft v e r h o o g d . 41
D e r e k e s t e n z i j n te v i n d e n i n G A L e i d e n , S t a d s a r c h i e f 1 5 7 4 - 1 8 1 6 , G e r e c h t s d a g b o e k e n , i n v . n r s . 4 5 - 1 4 4 . I n d e r e k e s ten w e r d veelal het soort o f g e n r e v e r m e l d : o p e r a , treur- o f blijspel, e e n c o m b i n a t i e d a a r v a n o f anderszins.
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Berekenen we het absolute aantal toeschouwers voor beide voorstellingssoorten, dan k o m e n we uit op het volgende staatje. De cijfers tussen haakjes geven het aantal voorstellingen weer. N=300 (zitplaatscapaciteit) Absolute aantal toeschouwers 1750-1760
35.632
(434)
1761-1770
28.936
(334)
1771-1780
35.378
(399)
1781-1790
37.896
(370)
1791-1800
35.727
(274)
1801-1809
36.520
(225)
Het meest i n het oog springende is dat het aantal toeschouwers per periode van tien jaar vrijwel gelijk is gebleven. U i t het vorige staatje viel op te maken dat de zaalbezetting i n de loop van de tijd beter werd, zij het met verschillen tussen het toneel en de opera. H e t Leidse inwonertal daalde echter van 38.105 i n 1750 naar 31.676 i n 1809, hetgeen betekent dat i n de onderzochte periode meer personen de schouwburg gingen bezoeken. Daar staat tegenover dat het aantal voorstellingen fors terugliep: van 434 naar 225. Mogelijk ligt hier de verklaring voor de stijgende zaalbezettingsgraad in de loop der jaren: het aanbod daalde bij een vrijwel gelijkblijvend aantal schouwburgbezoekers. 42
De vraag o f dezelfde personen vaker de schouwburg bezochten, kan op basis van de hier gepresenteerde cijfers niet beantwoord worden. E v e n m i n k u n n e n we antwoord geven op de vraag o f een nieuw publiek, en zo ja, hoe groot, de schouwburg ging bezoeken. V o o r de onderzoeker is het schouwburgpubliek, i n dit geval althans, anoniem. Schommelde de gemiddelde zaalbezetting r o n d de 33% voor beide voorstellingssoorten, nog slechter verging het sommige gezelschappen. Spitsen we de zaalbezetting toe op é é n rondtrekkend gezelschap, namelijk op dat van Corver voor de periode 1770-1774, dan is het beeld n o g somberder, zoals het volgende staatje laat zien. De cijfers tussen haakjes geven het gemiddeld aantal toeschouwers weer. Zaalbezetting van het gezelschap M . Corver i n de Leidse schouwburg. N = 300 (zitplaatscapaciteit) Seizoen
Zaalbezetting in percentages
1770/1771
22,0%
(66)
1771/1772
19,3%
(58)
1772/1773
21,6%
(65)
1773/1774
16,3%
(49)
42 Pot, Arm Leiden, 308, tabel 4. De daling was het sterkst tussen 1750 en 1758: van 38.105 naar 28.823, daarna bleef het bevolkingsaantal rond de 30.000 schommelen. 237
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
Over deze j a r e n behaalde Corver een gemiddelde bezettingsgraad van 20%, oftewel een gemiddeld aantal toeschouwers van 60. Deze cijfermatige gegevens k u n n e n voor het jaar 1774 worden aangevuld met interpretaties uit een andere bron, de Ryswyksze vrouwendaagze courand uit 1774. Daarin valt herhaaldelijk te lezen dat toneelvoorstellingen van Corver i n L e i d e n zelfs afgelast moesten worden wegens gebrek aan toeschouwers. Bij é é n gelegenheid riep Corver wanhopig uit 43
is het dus wel o m te verwonderen? dat wanneer m e n al eens speeld, voor een getal van, twintig, of dertig, Perzoonen, na dat m e n zoo dikmaals vergeefs na de Schouwburg is geweest, en mogelyk gekleed zynde, zig weder, zonder iets te doen als met het uyterste ongeduld, eenige Aanschouweren aftewagtten en deezen niet koomende, zig weder moet ontkleeden, en de speeltyd uytstellen, ik herzeg is het te verwonderen? dat wanneer men, naar dit alles, al eens voor een gering Getal persoonen speeld, dat de stukken die m e n vertoond, zomtyds zoo flaauw worden uytgevoerd, daar den Acteur, dagelyks de m o e d w o r d benoomen, en dat i n een plaats, als meermaalen door ons gezegt is, daar deeze konst behoorden, te worden aangekweekt, en veel verderfelyker, vermaaklykheeden verbannen te worden. 44
Corvers uitspraken bevestigen de lage bezoekersaantallen. Voor Corver viel i n j u n i 1774 definitief het doek toen hij failliet ging, een schuld achterlatend van ƒ 2 . 6 0 0 , - . In 1767 bestond zijn gezelschap n o g uit dertig personen, i n 1774 was dit aantal gehalveerd. In een tijdsbestek van acht maanden had Corver al zijn geld v e r l o r e n . 45
Het gezelschap van de gebroeders Neyts, dat afwisselend i n Amsterdam en L e i d e n speelde, behaalde i n dezelfde periode i n de Leidse schouwburg een bezettingspercentage van r u i m 41%. H u n repertoire bestond vooral uit het nieuwe genre dat vanaf het begin van de 18e 46
eeuw sterk i n opkomst was: de opéra-comique.
O f de belangstelling voor de opera ook elders
die voor het toneel overtrof, zal nader onderzoek moeten uitwijzen. V o o r L e i d e n was die belangstelling voor de gehele hier onderzochte periode i n ieder geval structureel groter. O o k als we rekening h o u d e n met de mogelijkheid dat i n de hier gepresenteerde cijfers een deel van het publiek buiten schot is gebleven, namelijk de bezoekers op de staanplaatsen (toch goed voor tachtig plaatsen), dan k u n n e n we concluderen dat het schouwburgbezoek laag was. Als de staanplaatsen een bezetting hadden gekend van 100%, dan zou dit aan extra inkomsten r o n d de j25-
per voorstelling hebben gescheeld. H e t is de vraag o f dit genoeg was
om de kosten te dekken. O p 20 augustus 1771 speelde het zomergezelschap van de Amsterdamse schouwburg een voorstelling i n de Leidse schouwburg. In een pamflet werd vermeld hoeveel toeschouwers bij die voorstelling aanwezig waren: i n de bak vijf, op de galerij negen en op de staanplaatsen tien personen.
47
De eerste twee aantallen stroken exact met het regis-
ter. O p die dag bedroegen de inkomsten dus slechts ƒ12,90, terwijl een volle schouwburg
43 44 45 46 47
238
Ryswyksze vrouwendaagze courand, 8 maart, 11, 12, 15, 18 en 25 april, 2, 7, 9, 10 en 24 mei 1774. Ryswyksze vmi arend aagsze. courand, 141. Het ging om een voorstelling die voor 13 mei gepland stond. Ibidem, 173-174 (28 mei 1774). Over Neyts: S.A.M. Bottenheim, De opera in Nederland (Leiden 1983, 2e herz. dr.) 57-64. De Amsteldamsche schouwburg op het Deydsche tooneel; of kort verhaal van de verrichtingen eeniger zoogenaamde ac ces, van den A msteldamschen schouwburg, op deu Leydschen schouwburg, in dato 20. augustus 1771. Na dat het toon Amsteldamsche. troep gestolen was, op den 18. derzelve maand.
De moeizame weg van het theaterleven i n de provincie i n de 18e eeuw
r o n d de ƒ 3 5 0 , - aan inkomsten zou hebben opgeleverd. Van dit bedrag moesten dan nog worden betaald: salarissen voor m i n i m a a l twintig personen, productiekosten (decors en dergelijke), reiskosten, de huur van de zaal (drie stuivers voor elk persoon i n de loge, parterre en galerij en anderhalve stuiver voor elk persoon op de staanplaats = ƒ 5 1 , - ) , het armengeld, de huur voor de kachels en kussens voor de bankjes (kosten onbekend), enzovoort. De conclusie moge duidelijk zijn.
Tot besluit In dit artikel zijn een aantal aspecten van de rondtrekkende gezelschappen de revue gepasseerd. Terugblikkend op het Leidse theaterleven i n de 18e eeuw k u n n e n we niet bepaald zeggen dat er sprake was van een bloeiende bedrijfstak. H e t is eigenlijk verbazingwekkend dat gezelschappen i n weerwil van de slechte omstandigheden toch bleven spelen, soms tot het bittere einde toe. In zijn Tooneel-aantekeningen doet Corver uitgebreid verslag van zijn ervaringen als acteur en directeur. Die waren verre van positief , hetgeen door de bezoekersaantallen alleszins begrijpelijk wordt. H e t voortdurend wisselen van locatie - i n de h o o p dat het elders beter zou zijn - en een niet aflatend optimisme zullen ongetwijfeld de drijfveren zijn geweest o m door te gaan. Veel alternatieven zullen er overigens niet geweest zijn. Veroordeeld zijn tot de bedelstaf was een lot dat velen maar liever zoveel mogelijk vermeden. H e t zal dan ook een bittere p i l zijn geweest dat m e n van de toch al schamele inkomsten een deel moest afstaan aan de armen. Niettemin bruiste het van theateractiviteiten i n de 18e eeuw. H e t aantal particuliere initiatieven dat o n d e r n o m e n werd o m vermaak mogelijk te maken, geeft aan dat er een steeds grotere bereidheid was o m i n vermaak te investeren. O o k al vormde z o ' n invester i n g vanuit economisch oogpunt een nauwelijks rendabele onderneming, aanzien, status en prestige zijn zeker factoren die moeten worden meegewogen. Dit vereist verder onderzoek naar de investeerders op andere terreinen. Niettemin ligt de bakermat van de c o m m e r c i ë l e vermaaksindustrie i n de 18e eeuw. In dit verband moet ook de steeds betere infrastructuur genoemd worden, die als katalysator heeft gewerkt op de ontwikkeling van het vermaak. In dit commercialiseringsproces hebben we gezien dat i n de provincie vernieuwingen van het repertoire eerder plaatsvonden. Bij de Amsterdamse schouwburg bleef m e n halsstarrig vasthouden aan de treurspeltraditie en de toneelstukken geschreven i n verzen, zodat vernieuwingen (toneelstukken i n proza!) op het gebied van het repertoire daar later en slechts rnet moeite ingang k o n d e n vinden. In de provincie daarentegen werd men niet o f nauwelijks gehinderd door dit soort beperkingen. In de traditionele theaterhistoriografte is aan deze aspecten volstrekt voorbijgegaan, niet i n het minst omdat m e n voortdurend de blik richt - en blijft richten - op de Amsterdamse schouwburg. B i n n e n een context als deze k o n d e n maar enkele aspecten belicht worden - en dan n o g maar vluchtig - van het reilen en zeilen van de rondtrekkende gezelschappen. In een volgende theatergeschiedenis der Nederlanden mogen ze niet meer ontbreken.
Henk Gras
De Rotterdamse kermis in de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
In deze bijdrage wil ik de Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw bespreken, vanuit het perspectief van overgang van de oude jaarmarkt of kermis, die de hele stad i n rep en roer bracht, naar de kermis zoals we die n u nog kennen: een toevallig leeg bouwland met vooral 'opgeschoten jongeren', veel goktenten, een openlucht-disco en - als het meezit - wat mechanische draai toestellen. H o e w e l ik van die ontwikkeling een overzicht geef over ruwweg de hele 19e eeuw, ligt het accent op de eerste helft daarvan, omdat ik voor die periode het aanbod van en de toeloop naar de kermisvermakelijkheden i n groter detail heb k u n n e n onderzoeken.
De kermis als markt van goederen en vermaak Zoals overal i n E u r o p a waar de reformatie i n de 16e eeuw de overhand kreeg en die i n de 17e eeuw behield, werd ook i n ons l a n d niet alleen een e i n d gemaakt aan de oude feestkalender met zijn vele heiligendagen, maar ook aan de uitbundige wijze waarop die gevierd k o n d e n worden. De kerkelijke feesten die niet werden afgeschaft, dienden gevierd te worden door i n 1
vreze Gods achter orgeltonen aan te b r o m m e n . Toen de zondagen, die een tijdlang de vermaaksdag bij uitstek k o n d e n blijven, ook die functie verloren, bleef de jaarmarkt over als bol2
werk van de oude feestcultuur. Voorzover jaarmarkten n o g niet samenvielen met kermissen i n de oorspronkelijke betekenis van het woord (feestdagen, missen die speciale gebeurtenissen r o n d de belangrijkste kerken van een stad gedachten, bijvoorbeeld i n Rotterdam de i n wijding van het altaar van de Sint-Laurenskerk op 10 augustus), werden die onder druk van de reformatie samengevoegd: de Sint-Laurenskermis van m i d d e n augustus werd een paar weken verschoven en viel vanaf de vroege 17e eeuw samen met de september-jaarmarkt. De 'jaarmarkt of kermis', zoals bestuurlijke b r o n n e n het festijn bleven noemen, kreeg daardoor een bijzondere positie. De Rotterdamse kermis werd tot 1809 gevierd i n de eerste week van september, maar toen verplaatst naar de week b e g i n n e n d met de tweede zondag van augustus. De kermis v o n d plaats i n een langgerekt gebied dat ongeveer de scheiding tussen de land- en de waterstad
1
2
Aan sommige dagen in het bijzonder bleef een profane feeststemming kleven, zoals Hemelvaarts- en Tweede Pinksterdag - dagen waarop ook in Rotterdam traditionele feest-, spot- en passageriten als 'groenmaken' en 'luilakken' werden uitgevoerd. ïn Rotterdam waren de Pinkstct geruchten in de 19e eeuw vooral rond de Heul (Schiekade) berucht. In het centrum van de 'Heul-kermis' stonden de kroegen, niet openbare 'spellen'. Nog een tijdlang na de reformatie nam de zondag een speciale plaats in: in Rotterdam werden in 1631 in de Academie vooral op zondagen en traditionele kerkelijke feestdagen voorstellingen gegeven. De strijd legen de zondagsontheiliging was toen al in volle gang en als in de meeste Nederlandse steden verdween het aanbod van openbaar vermaak in Rotterdam, om zich terug te trekken in herbergen (drinken, gokken en hoereren). Bij de restauratie van 1813 herstelde Willem I onmiddellijk de verplichte zondagsrust, die door de Fransen was bedreigd, hetgeen mede als een symbolische daad gezien moet worden. In Rotterdam werd i n 1829 voor het eerst weer permissie gegeven voor toneel op zondag, maar slechts voor één jaar. Het duurde vervolgens tot 1858 eer openbaar toneel op zondag werd toegestaan; voor serieuze concerten kwam die permissie iets eerder.
210
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
markeerde: vanaf het plein aan de Binnenwegse Poort, d o o r de Soetensteeg en langs het Schielandhuis spreidde de markt zich uit over de beide Blaken (Noord- en Zuidblaak) tot aan het Oostvestplein en had vandaar haar tentakels naar de noordelijker gelegen markten (Gro3
te- of Erasmusmarkt, Nieuwe Markt, Vlasmarkt) en Westnieuwland. Pas later kwam daar het huidige Hofplein bij. Bovendien werd er kermis gevierd i n de vele kroegen, koffiehuizen en 'plaatsen' in en r o n d de stad, i n het bijzonder i n het Zandstraatkwartier en het westelijk lanengebied. Daar hadden zich de Doele (vauxhalls, aanvankelijk danspartijen i n de open lucht) en schouwburg (Coolvest) sinds de j a r e n 1770 bijgevoegd. H e t marktkarakter van de kermis moet tot i n de vroege 19e eeuw niet onderschat worden. V ó ó r circa 1735 werden de zogenaamde 'spellen' op de kermis vaak onder druk van de kerkenraad geweerd en i n het bijzonder i n de periode 1678-1710 moesten de Rotterdammers naar Delfshaven o m met kermistijd toneelvoorstellingen te k u n n e n zien. In dat soort j a r e n waren de kramen de hoofdmoot van het kermisvertier. Over het precieze aantal kramen (en kleinere verkooppunten, zoals 'stallen' en 'tafels') zijn we slecht g e ï n f o r m e e r d , maar zeker is, dat het gedurende de eerste helft van de 19e eeuw wat terugliep. Een overzicht van 'spellen' en kramen van de marktmeesters uit 1790 geeft aan, dat er toen 4
525 kramen waren. U i t het archief van de onderprefecten van het Departement van de M o n den van de Maas en de districtscommissarissen komt een 'Tableau g é n é r a l des Foires' (1813), waarop de Rotterdamse jaarmarkt op 200 kramen wordt geschat met een opbrengst van 60.000 francs. V o o r D e n H a a g werden 120 kramen genoteerd, met een omzet van 25.200 5
francs. Mogelijk is 1813 d o o r de politieke toestand geen doorsnee jaar geweest o f zijn de opgaven onjuist; hoe het ook zij, het marktgedeelte van de kermis blijkt zich iets later enigszins hersteld te hebben. U i t een Karmiswandelaar van 1820 kan worden afgeleid dat er m i n i m a a l 6
352 kramen waren. Volgens gegevens uit 1830, 1851 en 1852 bedroeg het aantal kramen toen iets m é é r dan vierhonderd, i n 1855 daalde het totaal naar 343.
7
N a m het aantal kramen licht af, de aard van de verkochte producten laat een drastischer wijziging van de martkfunctie zien: de kermiswandelaars van 1820, Jasper en Gorris, telden 56 'koek-en-zopietenten' op minimaal 352 kramen; i n 1855 waren dat er 183 op 343 kramen. Tegenover de opkomst van de lekkernijkramen staat de grote vermindering van het aantal textielkramen en, mede daardoor, een toenemend relatief aandeel van de speelgoedkramen. In het volgende staatje wordt dit zichtbaar gemaakt:
3
4
5
6
7
De 'waterstad' is het stadsdeel bezuiden de Hoogstraat, de 'landstad' is de driehoek gevormd door Hoogstraat, Coolsingel en Goudschcsingel. De 'polderstad' klontert daaromheen. Het Oost(vest)plein lijkt zijn functie als kermisterrein al vroeg in de 19e eeuw verloren te hebben. Meldden toneelleider Corver en de Vlaamse opera-directeur Neits in 1772/73 nog voorstellingen aan het Oostplein, in de plaatsgegevens van de marktmeesters vanaf 1830 komt deze plek niet meer voor. Het Hofplein, toen Nieuwe Plein geheten, wordt pas in de jaren 1850 genoemd. Gemeentearchief (hierna: GA) Rotterdam, Oud-Stadsarchief, inv.nr. 3987. Algemeen Rijksarchief (ARA), toegangsnr. 3.02.09, inv.nr. 562; een vergelijkbare staat voor 1811: nr. 561. Met dank aan Bennie Pratasik. 'De kermiswandelaar van Jasper en Gorris', in de bibliotheek van het G A Rotterdam ingebonden in Arkquin [op de Rotterdamse/ie Kermis] (Rotterdam 1819-1823). G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nrs. 718 en 721. 241
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Tabel 1. Consumptie, textiel, speelgoed k&z
text
splg
1790
mis
33.7%
mis
1820
17.2%
52.6%
12.0%
1830
27.1%
46.5%
4.3%
1851
64.3%
9.2%
9.6%
1852
63.1%
10.4%
12.1%
1855
53.4%
13.4%
11.1%
k&z = kramen met drank en voedsel text = textiel splg = speelgoed mis = duidelijke gegevens ontbreken. 8
Alle andere sectoren van marktgoederen zijn altijd klein geweest. Als markt veranderde de jaarmarkt o f kermis dus van karakter: van gebruiksgoederen- naar recreatiemarkt. Deze functieverandering wordt ondersteund door de wijzigingen die optraden i n het karakter van de kermisspellen. De aantallen spellen i n tabel 2 zijn berekend met behulp van het register met de afdrachten van een deel van de recette van de kermisvermakelijkheden ten bate van het weeshuis, na 1813 door de marktmeesters voortgezet als plaatsgeldregister (tot 1853), en van de advertenties i n de Rotterdamsche en Nieuwe Rotterdamsche courant? Combinaties van spellen (bijvoorbeeld koorddansers en acrobaten) zijn gesplitst, als duidelijk was dat het een samengaan van twee troepen betrof. Indien een paardenspel gecombineerd werd met acrobatiek en koorddansers, is het geheel als 'circus' geteld. 'Circus' onderscheidt zich van 'paardenspel' door die extra's en door de grotere omvang. O m de gegevens hier hanteerbaar te houden, is gekozen voor een periodisering die samenhangt met de grote politieke tijdseenheden: 1773-1795, de Bataafs-Franse tijd (1795-1813), de tijd van het Verenigd Koninkrijk (1814-1830) en de tijd van de Belgische afscheiding tot de laatste gegevens in het plaatsgeldenregister (1834-1853). In de periode 1773-94 vond zestien maal kermis plaats. H e t aantal spellen (soms meerdere door é é n exploitant) bedroeg 322. G e m i d d e l d was dat 20 spellen per kermis; het m i n i m u m is é é n spel (1779) en het m a x i m u m 30 spellen (1786). In de Bataafse-Franse tijd van 1795 tot en met 1813, vond achttien maal kermis plaats. H e t aantal spellen was n u 303, een gemiddelde van zeventien spellen, waarbij het m a x i m u m (20 i n 1803) en het m i n i m u m (elf i n 1795) minder ver uiteen lagen dan i n de voorgaande periode. De kermis had dus m i n d e r spellen, maar per keer was het aantal 'stabieler'. V a n de restauratie tot en met de kermis van 1830 werden i n
8
9
Ik heb deze goederen gesplitst in lijf-, huis- en arbeidsgoederen; voorts in 'kunst', 'aardewerk' (waarvan niet duidelijk is of het om gcbruiks- of esthetische reden werd aangeschaft), metaalwaren, uitdragersgoederen en diverse goederen. De hoogste marktaandelen liggen krap boven de 5%, de meeste rond 2% of lager. Deze gegevens zal ik presenteren in mijn boek over de openbare vermakelijkheden in Rotterdam in de eerste helft van de 19e eeuw. Genoemd register (1750-1853) bevindt zich in het G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nr. 4936. Na 1813 is het in feite een plaatsgeldregister van de marktmeesters. Het weeshuisregister bevat alleen spellen die in de stad stonden. De advertenties vulden dus de spellen aan de stadsrand aan, vooral buiten de Binnenwegse Poort.
242
D e R o t t e r d a m s e k e r m i s i n d e 19e eeuw: h e t e i n d e v a n e e n feesttraditie
T a b e l 2. A a n t a l l e n e n m a r k t a a n d e e l v a n de k e r m i s s p e l l e n Spel:
1773-1794
1795-1813
1814-1830
1834-1853
Opera
2
0,6%
2
0,7%
3
Toneel
3
0,9%
6
2,0%
15
4,0%
40
7,0%
totaal
5
1,6%
8
2,7%
18
5,8%
40
7,0%
Marionetten
19
5,9%
33
10,9%
28
7,5%
31
5,4%
Metamorfose
4
1,1%
2
0,3%
10
3,1%
1
0,3%
1
0,3%
10
2,7%
10
1,7%
Mechanieken
26
8,1%
23
7,6%
23
6,1%
5
0,9%
totaal
55 1 7 , 1 %
58
19,1%
65 17,4%
43 8,3%
Wassenbeeld
27
48
15,8%
33
21
3,7%
3
0,5%
Schimmen Pantomime
8,4%
0,8%
8,8%
Lev.Beelden
totaal
27
8,4%
48
15,8%
33
8,8%
24 4 , 2 %
Koorddansen
8
2,5%
14
4,6%
14
3,7%
44
7,7%
Acrobatiek
8
2,5%
6
2,0%
11
2,9%
25
4,3%
Paardenspel
6
1,9%
4
1,3%
3
0,8%
21
3,7%
Circus
1
0,3%
11
3,6%
22
5,9%
27
4,7%
23
7,2%
35
11,5%
Coochelen
10
3,1%
6
2,0%
10
2,7%
Fysica
18
5,6%
13
4,3%
6
1,6% 0,3%
totaal
50 1 3 , 3 %
Geesten
3
1,0%
1
Kracht
8
2,6%
13
Kennis
1
0,3%
2?
31
10,2%
32
8,6%
3,5%
117 2 0 , 4 % 26
4,5%
6
1,0%
0,5%
totaal
28
8,7%
Dressuur
28
8,7%
7
2,3%
16
4,3%
12
2,1%
8
2,5%
7
2,3%
33
8,8%
16
2,8%
15
4,7%
12
4,0%
8
2,1%
10
1,7%
7
2,2%
2
0,7%
6
1,6%
4
0,7%
Menagerie Vreemd Dier Gedrocht
32 5 , 5 %
totaal
58 1 8 , 1 %
28
9,3%
63 16,8%
42 7 , 3 %
Gezichten
53
11
3,6%
18
4,8%
41
7,1%
Kijkkasten
16,5%
3
0,8%
19
3,3%
Th.Optique
6
1,6%
29
5,0%
89 1 5 , 3 %
totaal
53
16,5%
11
3,6%
27
7,2%
Freaks
48
14,9%
43
14,2%
51
13,6%
47
8,2%
Kunst
11
3,4%
4
1,3%
13
3,5%
12
2,1%
23
6,1%
Medisch
5
1,6%
5
1,7%
Draaien
9
2,8%
31
10,2%
Ongeïd.
1
Totaal
124 2 1 , 6 %
0,3%
322 1 0 0 %
303
100%
375 1 0 0 %
575
100%
243
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
zeventien jaar 375 spellen vertoond. H e t gemiddelde was n u 22, met een m i n i m u m van twaalf (1815) en een m a x i m u m van 29 (1822). V a n 1834, het jaar waarin na de cholera-sluitingen weer gegevens beschikbaar zijn, tot en met 1853, het laatste jaar waarin de marktmeesters het register bijhielden, werd negentien keer kermis gehouden. H e t aantal spellen komt n u op 575, dus een gemiddelde van 30, met een m a x i m u m van 39 en een m i n i m u m van 21 spellen (1842, respectievelijk 1840). U i t deze gemiddelden blijkt dat het aantal spellen op de kermis i n de Franse tijd i n k r o m p , maar daarna steeds groeide. Bij het lezen en interpreteren van tabel 2, met de i n h o o f d c a t e g o r i e ë n getelde kermisspellen, moet een aantal zaken i n het oog gehouden worden. De belangrijkste is de vage scheidslijnen tussen sommige s u b c a t e g o r i e ë n . De zogenaamde 'metamorphose-theaters' zijn bij mijn weten alle marionettentheaters geweest, terwijl i n marionettentheaters soms ook 'levende acteurs' speelden. 'Fysica' is een categorie die zowel vormen van 'magie' en 'natuurkundige proeven' omvat als demonstraties van magnetisme. In het eerste geval, overheersend v ó ó r circa 1814, raakt deze categorie aan 'goochelen', 'geesten' en 'kennis' (de zeldzame reken- o f geheugenwonders) en gaat daarin op, i n het tweede geval raakt het aan de categorie 'kunst', waarin alle m i n o f meer serieuze 'museale' spellen zijn opgenomen (van schilderijen via opgezette dieren en anatomiekabinetten tot spoorwegwagens, de 'lering' dus). In de categorie 'gedrocht' zijn alle dieren met opvallende eigenschappen tentoongesteld, dus de vette os evenzogoed als het schaap met de vijf poten. In de categorie freaks zijn, misschien betwistbaar, alle mensen die men opvallend achtte, opgenomen, dus van zeemeerminnen en vrouwen met haaienvel, via reuzen, dwergen, dikken en dunnen, naar 'wilden' en 'eskimo's', welke laatsten als 'folkloristische vertoningen' gezien k u n n e n worden. Indien van tentoongestelde dieren niet expliciet duidelijk was dat ze ook kunsten deden, zijn ze bij 'vreemd dier' geclassificeerd. 'Vreemd dier' is ook met diergroepen gevuld, die we de naam ' m é n a g e r i e ' niet waard achtten, meestal door de geringe omvang of de specialisatie van de collectie (bijvoorbeeld 'krokodillen en slangen'). De 'vreemde dieren' en 'gedrochten' zijn instabiele groepen. H e t overzicht geeft aan dat er met de groei van de kermis niet alleen een absolute stijging van het aanbod van de grote theatrale spellen (zoals circus, toneel) plaatsvond, maar ook dat het relatieve 'marktaandeel' daarvan i n de opeenvolgende periodes steeg en uitgebreid werd met nieuwe, zoals pantomimes en 'levende beelden'. De cijfers zeggen natuurlijk niets over de kwalitatieve veranderingen van dergelijke vermakelijkheden. Terwijl de opera uit de kermistent verdween (de laatst geregistreerde operatroep is de kindertroep van Dessaur die weinig spectaculair was i n de letterlijke zin des woords), n a m het toneelaanbod toe. De perspectieven van de 18e eeuw ontwikkelden zich (ook technisch) tot het gevarieerde 'optische' aanbod dat onder titels als panorama, diorama, cyclorama, cosmorama werd aangeboden. Dit aanbod werd mede i n aparte 'theaters' uitgestald en maakte gebruik van vernuftiger belichtingstechnieken.
10
Opvallend zijn veranderingen als de toename van draai- en schommelap-
paraten en de afname van mechanische p o p p e n et cetera, hoewel die laatste categorie opging i n de categorie 'wassenbeelden', die ook gingen bewegen, en overlapte met de marionetten, die tevens onder de naam 'mechanieken' geregistreerd werden. Freaks, een relatief makkelijk
10 De subcategorie 'kijkkasten' is waarschijnlijk onderbelicht. Voor kleine spellen werd vaak geen plaatsgeld betaald en ze stonden dan, zeker na 1814, niet in het kennisgeldregister: uit de armengeldgegevens, na 1828 beschikbaar, blijkt dat er kijkkasten waren die wèl armengeld (op entree) en geen plaatsgeld (op ruimte) betaalden. In het marktmeestersregister voor 'muzikanten' etc. (GA Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nr. 720) worden bijvoorbeeld negen kijkkastjes vermeld. Dan nog denk ik dat kleine kijkspellen alleen met vergunning toegelaten kunnen zijn. Daarvan is evenwel weinig bekend. 211
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
te exploiteren 'spel', hebben een opmerkelijk groot marktaandeel, al loopt dit vooral gedurende de j a r e n 1840 ineens terug. H e t is niet duidelijk o f dit een trend inzette, want de spellen na 1853 zijn n o g niet kwantitatief geanalyseerd.
11
E e n deel van de spellen lijkt zich boven-
dien steeds aan het oog te onttrekken: we k e n n e n alleen de als officieel spel opgevoerde exemplaren, die netjes h u n plaats- en armengelden betaalden (de 'witte freaks dus). H e t overzicht betreft dus de 'respectabele' kermisspellen, waarvoor de toeschouwer bij de ingang entree betaalde. Daar deze spellen - vooral het circus, grote goochelshows en toneel behoorlijk aan de prijs waren, moeten we ons niet voorstellen dat het er storm liep. Schattingen op basis van het afgedragen armengeld suggereren voor de theatrale spellen een bezettingsgraad tot circa 50% gemiddeld over de hele kermis, met een forse toename voor het toneel vanaf de latere j a r e n 1840, toen de beroemde Amsterdamse Salons des Variétés van Duport en van Boas & Judels verschenen. De kleine spellen trokken vaak aanzienlijk m i n d e r toeschouwers.
12
U i t veel brieven aan de marktmeesters spreekt een marginale beroepsgroep.
Naast de 'respectabele' spellen werden er, tegen betaling, vergunningen (patenten) gegeven voor straatvermaak. Hierover is weinig bekend. Alleen voor 1830 is een registratie bewaard gebleven, waaruit kan worden afgeleid dat i n ieder geval officieel het volgende werd aangeboden: Tabel 3. Straatvermaak 1830 orgel orgel met diertjes orgel en zang zangers
21
kunsten
1
2
geleerde aap
4
5
geleerde h o n d
2
geleerde h o n d en aap
1
24
poëzie
1
k i n d op sterk water
1
zang en viool
3
kijkkastje
9
zang en goochelen
1
viool
2
viool en trom
1
lier
1
fluit en kunsten
1
De vertoners hiervan gingen met de h o e d r o n d . N u was dit aanbod van kramen en spellen eigenlijk maar een deel van de kermis, V o o r zowel de hoge als de lage klassen was de essentie: openlucht-vermaak. Voor de betere standen bestond dat uit een bezoek aan de vauxhalls i n de Doele; de middelste standen bezochten meer die i n Concordia, terwijl de lagere standen zich waarschijnlijk vooral 's zaterdags op straat vermaakten.
11 De belangrijkste bron is dan het register van de vermakelijkheidsbelasting, dat tot 1909 bewaard is, daarnaast zijn er krantenadvertenties. In dit artikel kunnen alleen voor de 'spellen' in de eerste helft van de 19e eeuw kwantitatieve gegevens worden geboden, omdat het onderzoek nog niet is afgerond. 12 Onderbouwing van deze opmerking zou teveel ruimte vergen, maar zij is gebaseerd op analyses van de afgedragen armengelden na 1818 (10% van de" recette) en de geadverteerde prijzen (lang niet alle spellen adverteerden hun prijzen, helaas). In mijn te verschijnen publicatie ga ik hier uitgebreid op in, op deze plek wil ik slechts de vaak gehoorde gedachte tegenspreken, dat de kermisspellen als vanzelfsprekend altijd vol zaten; waarschijnlijk was dat vooral op de kermiszaterdag het geval. 2 15
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Een volksfeest met veel scheidslijnen H e t onderscheiden van standen en plaatsen lijkt i n strijd met de gedachte van kermis als 'volksfeest'. E r wordt n o g weieens gedacht dat op de kermis (of een vergelijkbaar feest, zoals carnaval) het besef van standsverschil en onderscheid i n levensstijl vervaagde en er even een glimp van de klassenloze samenleving viel op te vangen o f zelfs van een wereld op zijn kop. De kermis kende i n dat opzicht echter zo zijn nuances, waarvan men zich wel bewust was. H e t Rotterdamse satirische tijdschrift Arlequin (1819-1823) geeft dat goed aan. A r l e q u i n , de persona waarachter een onbekend redacteur schuilging, suggereerde dat ook gedurende de kermistijd allerlei vormen van onderscheid bestonden. Hij zegt bijvoorbeeld: 'fatsoenlijke menschen beginnen niet voor donderdag [met kermisvieren], en dus heb ik mij wel a la bourgeoisie moeten vermaken, wilde ik niet op stok blijven z i t t e n ' ,
13
waarbij de term a la bourgeoisie de la-
gere winkeliers- en ambachtsklasse aanduidt. Z o ' n onderscheid wordt ook opgemerkt voor nog kleinere tijdseenheden: vindt U E d . niet, H e e r e n en Dames! dat wij hoe langer hoe deftiger worden? 't Heugt mij n o g dat de fatsoenlijke kermis vermaken 's maandags begonnen, maar ook te 11 a 12 ure eindigden. Thans begint de Vauxhall eerst des donderdags, maar m e n zal er n u zeker ook i n k u n n e n blijven tot dat het lieve morgenlicht aanbreekt. Als het n u treft dat wij die nachten goed weêr hebben, is alles wel, maar anders beklaag ik den ondernemer, en de menschen, die buiten de gelegenheid gesteld zijn, o m zich vroeger te v e r m a k e n .
14
In 1823 voegt hij aan het onderscheid tussen de kermis van de beau monde en die a la bourgeoisie de boerenkermis toe: dit jaar ben ik niet voornemens mij d la bourgeoisie te vermaken, met reeds zo vroeg te beginnen, daar ik geen onaangenaamheden met u wil hebben; ook zoudt gij mij dan ligt voor een gemeenen A r l e q u i n k u n n e n aanmerken, zoo dat het, even als op Boeren-kermissen wel meer gebeurt, met slaan en steeken af zou l o o p e n en ik ben een groot vijand van duelleeren (..) maar, daar ik een fatsoenlijke A r l e q u i n ben, zal ik, comme le beau monde, beginnen met donderdag kermis te houden; en mij wel wachten mij met de Roturiers gelijk te stellen. 13
H e t bericht wil zeggen dat hij pas op woensdag met kermisnieuws komt. Naast dit onderscheid wordt de zaterdag uitzonderlijk genoemd. Ze is 'reeds sedert h o n d e r d e n jaren, als een der vrolijkste dagen aangemerkt, want dezelve stelt een eindpaal aan alles, zoo wel aan vermaken als aan arbeid en z o r g e n ' .
16
In 1823 worden de ochtenduren geassocieerd met het la-
gere volk. C o n c o r d i a i n gunstige zin vergelijkend met de Doele zegt A r l e q u i n : het deed ons genoegen, dat [Berghout] zijne plaats [Concordia] des morgens niet open stelde, hierdoor heeft hij zichzelve meer en Grand geplaatst, en het populace heeft zijn on-
13 14 15 16
Arlequin (1822) 81. Idem, 86. Arlequin (1823) nr. 2, 9-10. Idem, nr. 4, 25.
2 4 (',
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
noozel dubbeltje bij anderen moeten verteeren, schoon deze hier toch ook al weder geen klagen over hebben z u l l e n . " H i e r worden niet alleen tijd en klasse verbonden, maar ook een associatie met é é n specifieke plek gelegd. V o o r een Rotterdammer maakte het dus uit welke plaats op de kermis hij op welke dag en u u r bezoeken k o n . A r l e q u i n maakt zijn positie duidelijk: hij verkiest C o n c o r d i a boven de Doele, maar dan wel op tijden dat de betere middenstand zich daar vermaakt. Als we die keuzes samenvoegen met de verschillen i n vermaken die de vauxhalls i n de Doele en C o n cordia boden - bijvoorbeeld de tombola en tuinversiering i n het eerste en het vuurwerk i n het tweede lokaal - hebben we een smaakverschil geconstrueerd tussen de stadselite en de middenklasse. Bovendien onderscheidt de leefstijl van de 'fatsoenlijke' bourgeoisie i n C o n cordia zich van die van de 'kleine burger' i n de tijd waarop ze die vermakelijkheden verkiezen te bezoeken. Dit voorbeeld geeft aan hoe objectieve relaties op de dimensies tijd, plaats en klasse onverbrekelijk samenhangen met sociaal gedeelde n o r m e r i n g en waardering, alsmede persoonlijke preferenties die een historische agent (de fictieve persona Arlequin) blootgeeft. De kermisspellen worden ook vrij strikt aan een rangorde onderworpen. Meestal staan de schouwburgen, samen met de circussen, bovenaan als de belangwekkendste vermakelijkheden. In de midden-regio strijden kleinere vermakelijkheden o m een goede plaats op de 'fatsoensladder'. O o k hier geeft de Arlequin weer doorkijkjes, maar vergelijkbare gegevens zijn op veel plaatsen te vinden. In 1821 noemt A r l e q u i n Blondins circus 'hoog vermaak' en, met iets meer armslag, ook de koorddanstroupe van Mw. Sacqui. H e t paardenspel en de grotere koorddansers- en acrobatenspellen hebben van de tijdelijke vermakelijkheden het grootste prestige, maar krijgen het minst specifiek normerende en waarderende aandacht van Arlequin. H u n positie wordt hoofdzakelijk zonder argumenten aangenomen. Argumenten komen pas als het spellen betreft waarvan de 'culturele plaats' m i n d e r evident is. Rivaliteit en concurrentie tussen spellen wordt vooral opgemerkt met betrekking tot goochelaars. In 1822 refereert A r l e q u i n aan de rivaliteit tussen Bamberg en 'professor' Maju, die claimt een medaille van de koninklijke familie te hebben ontvangen. H i e r kiest A r l e q u i n , m i n of meer gekscherend, partij voor Bamberg. Andere kleinere vermaken worden door A r l e q u i n serieus of badinerend gepositioneerd. In een enkel geval wordt hun kwaliteit expliciet afgemeten aan een grotere en 'sterkere' rivaal, zoals springers en paardrijders aan de Binnenwegsche Poort i n 1821, die beter geacht worden dan B l o n d i n : 'men kan ook dansen al is het niet met de b r u i d ' (Blondin blijft hiermee dus wel uitzonderlijk), en zo'n dans heet zelfs een voordeel te z i j n . In andere gevallen wordt h u n waarde specifiek gebonden aan een bepaald type publiek en aan speciale effecten die h u n spellen teweeg brengen (in c a t e g o r i e ë n 'lering en vermaak'). 18
19
20
H e t glasblazen van Demmenie is 'meer geschikt voor liefhebbers van proefondervindelijke kennis dan voor gewone kermisgasten; maar er zullen er toch genoeg zijn, en zeker niet de onverstandigsten, die den H e e r Demmenie met vermaak zullen bezoeken, en i n zijne kunstmatige proefnemingen bewonderen'. O o k andere vermaken worden op educatieve gronden uitgezonderd. De m e n a g e r i e ë n van de familie V a n A k e n krijgen ook een p l u i m , omdat die als nuttig gelden. Bovendien beleren de opgesloten roofdieren de elite: 'wanneer zelfs na21
!7 18 19 20 21
Arlequin (1822) 36. De grote rivaliteit tussen goochelaars wordt later ook opgemerkt in de kranten. Arlequin, 1822, nr. 12, 92-93, 96. Arlequin nr. 2, 77. Arlequin, 1821, nr. 1,68. 247
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
tuurlijke krachten zoodanig k u n n e n worden bedwongen, [is] het voor hen van dubbel belang (..) o m van die magt, die hen slechts vergund wordt, geen misbruik te m a k e n ' .
22
Badinerend
wordt V a n Vliets automatische trompetter geloofd, omdat die vooral aan Eerste Kamerleden doet denken, wat het g e ï n t e n d e e r d e publiek aangeeft: A r l e q u i n recommendeert derhalve dit spel aan alle Grooten, en speciaal aan alle Ridders die zulks uit hoofd van lemporaire omstandigheden geworden zijn; al woonden zij zelfs i n de boompjes, o f al waren zij presidenten of oud-presidenten van eenige regtbanken. 23
Laag i n de h i ë r a r c h i e van kermisvermaken staat het Drie Kroonenspel, waar Arlequinades werden opgevoerd. H i e r is het vooral de sociale klasse van het publiek die afstoot: 'ik stond hier o m r i n g d van allerlei gemeen volk en n i e m a n d die eenigszins op den naam van deftig aanspraak meende te k u n n e n maken, hield zich bij dit spel op', zegt A r l e q u i n .
24
D a n volgt
echter een argumentatieve buiteling: 'onder andere zag ik een H e e r die een rok aan had als een bruin blad en met een ordelint gedecoreerd was, zeer dédaigneus voorbij stappen en hoorde h e m tegen een' ander zeggen welke pitoijable farces, hoe kan een fatsoenlijk mensch zich daar mede een oogenblik ophouden?' A r l e q u i n gaat n u dus naar binnen: 'zoo gaat het i n de wereld, andere lieden, die niets dan h u n fatsoen bezitten moeten veel achterwege laten o m 25
dat fatsoen te behouden; ik ben rijk, voor mij is alles fatsoenlijk!'. In een pennenstreek geeft A r l e q u i n hier een inzicht i n de werking van het onderscheidingsmechanisme i n een klassensamenleving, met de middengroepen als aambeeld. O p het moment dat ze zich de smaakvoorschriften van de hogere kringen eigen hebben gemaakt, eigenen die zich zonder g ê n e de 'populaire' activiteiten weer toe. Maar Arlequins buiteling blijft ambigu: hij gaat over tot het volgen van de elitaire smaaknorm, nadat hij zelf eerst de middenstandsnorm heeft toegepast. H e t gedrag van een klassengenoot brengt h e m ertoe zich opnieuw te onderscheiden en de elitenorm te volgen. A r l e q u i n was kennelijk zo opgetogen over dit verhaaltje dat hij het i n 21
1823 opnieuw afdrukte. ' O o k i n dat opzicht toont hij zich een Pierre B o u r d i e u avant la lettre. Sommige vermaken worden speciaal geschikt bevonden voor kinderen en dan bovendien nog aan de lagere klasse gekoppeld. Dat bij een dergelijke typering opgelegde beschavingsn o r m e n meespelen, indiceert A r l e q u i n in zijn bericht over een draaimolen i n 1822: maar H e e r e n en Dames, bekent mij eens opregt! als gij zoo langs de mallemolen heen gingt, en dat vrolijk gedraai en gejoel der lieve j e u g d zaagt en hoordet, hebt gij dan niet wel eens bij u zeiven gedacht: och, o f ik n o g een k i n d , en i n dien stand geboren ware, dat ik dit vermaak mede konde genieten? W e l n u , aan de Delftsch Poort staat een tent, i n welke gij een fatsoenlijke mallemolen vinden zult; daar kunt gij naar verkiezing op een paard rijden of i n een kabriolet zitten; voor zesthalven zijt gij de man, en n i e m a n d heeft het hart 2
u uit te lagchen; want al de aanschouwers zijn met de zelfden lust bezield als g i j . ' 22 Arlequin nr. 1, 70. 23 Idem, 69. Hier zien we de politiek radicaal-democratische Arlequin bij één van zijn geliefde bezigheden: het vrij openlijk toespelingen maken op de stedelijke elite. Het gaat hier waarschijnlijk om mr. Abraham Gevers, de enige rechter die in 1821 aan de Boompjes woonde. In 1817 wordt hij in het adresboek vermeld als 'President van het Tribunaal'. 24 Arlequin (1820) nr. 2, 5. 25 Idem, 6. 26 Arlequin (1823) 31. 27 Arlequin (1822) 85. 2 18
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Deze carrousel wordt i n 1823 weer genoemd. M e n moet er als fatsoenlijk man heen, o m zich 28
eventueel i n dit kinderlijk vermaak, als zotskap r o n d te laten r i j d e n . In een carrousel voor alleen 'fatsoenlijke l i e d e n ' gelooft A r l e q u i n echter niet. Gelokaliseerde vermakelijkheden worden i n 1820 o o k geklassificeerd. A r l e q u i n onderscheidt groepen lokalen, ruwweg overeenkomend met de gerenommeerde oude stadslokalen die samen met de lokalen i n het westelijk lanengebied tegenover die van het Zandstraatkwartier staan: M e n zoude de maat der menschelijke vorderingen i n kennis en beschaving zeer gevoegelijk bij een wipplank k u n n e n vergelijken, waarvan het eene einde zich verheft, wanneer het ander ter aarde zakt; dit heb ik ook o p de Rotterdamsche kermis ondervonden. Wat is de Vauxhall, wat zijn de zoogenaamde speel- en danshuizen, waar de burgerlieden zich gaan vermaken, verbeterd! de eerste kent gij, ik behoef er dus niet van te spreken; de laatste heb ik, op mijne philosophische wandeling, ook bezocht. Ik v o n d er ruime, fraai gemeubelde zalen; nette, kleine tooneelen, waarop m e n Opera's en Demi-Drames vertoonde, e n over het geheel eenen beschaamden toon, die niets van dat woeste en ongebondene had, dat te voren de vermaken der middelklasse i n ons vaderland zoo zeer ontsierde. Maar ik ben ook i n de openbare speelhuizen geweest, en heb er de priesteressen der ondeugd, wier bloot voorkomen, weleer den man van eenig kiesch gevoel afschrikte, net en zindelijk gekleed gevonden, en heb i n hare taal niet meer die vuile uitdrukkingen, welke haar walgelijk ambacht kenschetsen gehoord; ik heb, i n een woord, niet meer dat afgrijzen ondervonden, dat ik anders bij het beschouwen van zulke huizen gevoelde. M o e t ik dit ook aan een meerdere beschaving of liever aan een meer algemeen zedenbederf toeschrijven?
29
Deze tendens zet zich voort i n 1821: ' H e t Frans en het Londens Koffijhuis zijn nette huizen en geschikt voor damesbezoek (om bouillon te nuttigen), maar de jonge heertjes - A r l e q u i n dreigt ze een volgende maal bij naam te noemen - maken te veel rumoer bij het biljarten'.
30
Verreweg de meeste andere publieke huizen die i n de Rotterdamsche courant adverteren zijn 31
goed ingericht en aangenaam voor de bezoeker. De straatkermis krijgt i n 1820 kritiek en moet duidelijk ingeperkt worden. Ten eerste eist A r l e q u i n een strikte naleving van het verbod op horoscooptrekkers en fortuinvoorspellers, waarvan hij meent dat die n u zelfs officiële standplaatsen hebben verworven. Bovendien vraagt hij zich af o f de marktmeesters niet moet worden bevolen ' o m zulk een slag van volk, samt al de ongelukkige kinderen, wier gebreken aan de bruggen vertoond en uitgeörgeld v/orden eens en vooral zonder uitzondering te weren' en meent: 'hebben wij niet genoeg aan de vele troepen muzikanten, aan de regt klugtige vierjaargetijden, aan den liedjeszanger i n de hoofdsteegen aan al de m o o i gekleede aapjes en hondjes, die wij overal k u n n e n aantreffen?'. 32
33
28 Arlequin (1823) 21 en vervolgens worden enkele welbekende Rotterdammers genoemd. 29 Arlequin (1820) nr. 2 7-8. 30 Arlequin (1821) 86 en nr. 2, 79. 31 Ibidem. Wel is er gespecificeerde kritiek, zie Arlequin (1821) nr. 3, 83; 1823, 40. 32 Arlequin nr. 2, 8. 33 Vgl. Arlequin (1821) nr. 3, 84; 1822, 101; 1823, 38. 2 19
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Kermiszaterdag en kermisoppositie De bedoelde kermiszaterdag is uitgegroeid tot een hoofdbestanddeel van 'de mythe van de Rotterdamse kermis', die i n de tweede helft van de 19e eeuw gestalte krijgt i n pro- en anti-kermisdrukwerk, kranten en periodieken, maar vooral i n het Nachkben van de kermis i n memoires en verhalen over 'vermaak i n Rotterdam van vroeger'.
34
Veel van de verslagen van de straatkermis op zaterdag hebben een (crypto-) literair karakter: auteurs schreven ze met de bedoeling o m publiekelijk een ' m o o i verhaal' over de kermis te vertellen. E e n zekere romantisering i n de z i n van nostalgie, sterker wordend na de afschaffing van de kermis, een zekere thematisering i n de verslaglegging, en het gebruik van be3
paalde 'vertelconventies', belemmeren dan ook wel het zicht. "' Voor de vroege periode wordt het beeld bovendien vertekend doordat de gegevens maar uit weinige p e n n e n vloeiden. Naast de kermisspectator Arlequin was dat vooral de pen van H e r m a n Heijermans sr. De eerste 36
beschouwing van de kermiszaterdag van zijn hand staat i n de NRCva.il 1848. H i j vertelt: Zoo is dan ook de nacht van Zaturdag op Z o n d a g verstreken; die nacht, welken verreweg het grootste gedeelte der inwoners onzer stad en de talrijke vreemdelingen, die zich ter gelegenheid der kermis binnen hare muren bevinden, gewoon zijn slapeloos door te brengen; terwijl zij zich vermaken met het bezoeken van c o m e d i ë n , spellen en vauxhallen, het gebruiken van ververschingen i n de verschillende plaatsen, die daartoe de gelegenheid aanbieden, en voornamelijk met het dansen en zingen langs de straten en pleinen, aan welk laatste vermaak echter sedert eenige jaren grootendeels slechts zij deelnemen, die geene vrees koesteren van zich te zullen compromitteren. Welk een verbazing moet den vreemdeling wel bevangen, wanneer hij dien zoogenaamden 'zaturdag nacht van de kermis' onze stad doorwandelt en daar overal honderde, soms duizende menschen ontmoet, die, terwijl zij hunne ligchamen in de vreemdsoortigste bogten wringen, gewapend met rateltjes en fluitjes, i n kringen ronddansen en daarbij de liederen, die elke kermis a l'ordre dujourzijn, met al de kracht hunner longen en op een' en denzelfden toon uitgalmen; ofwel i n lange reien de straten met wilde sprongen doorloopen en h u n H o - H o - H o ! op eene wijze uitbulderen, waarbij de woeste oorlogskreet van den bloeddorstigsten r o o d h u i d , hemelsche melody kan genoemd worden. E n hoe moet de verbazing van dien vreemdeling niet toenemen, wanneer hij plotseling door eenige dier zingend-dansenden of schreeuwend springenden wordt aangegrepen, i n den kring getrokken en nolens volens moet mede dansen en springen. H e t zij tot hunne eer gezegd, geen hunner spartelt veel tegen; meest allen schikken zich met gelatenheid i n h u n lot; j a , velen scheppen er weldra zelfs genoegen i n deel aan de uitgelatene kermisvreugde te nemen; allen roepen echter i n het fransch, duitsch, spaansch, italiaansch, of de H e m e l weet, i n welke taal al niet meer: 'nimmer woonden wij zoo iets bij'. H e t zij ook tot lof der dansende menigte gezegd, dat er volstrekt geen lust tot twist bij haar doorstraalde.
34 Zie bijvoorbeeld Hein Mol, Memoires van een havenarbeider (Nijmegen 1980) 33-42 (heruitgave van het beginjaren '30 verschenen feuilleton in het RoUerdamsch dagblad); Ch.A. Cocheret, Openbare vermakelijkheden: een Rotterdams tijdsbeeld 1875-1925 (Rotterdam 1955) 70-75. 35 Zo staat de 'conventionele' opmerking dat het zaterdagnacht zo vreedzaam toeging in contrast met constateringen in de raadsdiscussies, 1863-68, dat het Coolsingelziekenhuis na de kermis meer patiënten kreeg en de politie meer dieven, of met kleine details als 'we gingen zo leuk een tramconducteur een poot uitdraaien' (bedoeld is: de man van zijn houten been beroven). 36 NRC (1848) nr. 190. 250
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Het verhaal van Heijermans bevat al veel elementen van de 'mythe': de uitzonderlijkheid van de Rotterdamse kermiszaterdag en de opvallende vreedzaamheid. H o e w e l hij wel gewag maakt van de rei- en kringdansen, worden deze n o g niet verbonden met de beruchte aalbessenjenever. Hoewel deze drank als specifieke kermisdrank en de daar oorzakelijk aan verbonden danslust ('de aalbessenhos') al genoemd wordt i n de Critische kermisbeschouwer van 1826, wordt er pas i n de jaren 1860 regelmatig voor geadverteerd bij de vermakelijkheden van de (kleinere) uitspanningsplaatsen. De kermiszaterdag was ook berucht vanwege het lawaai. Heijermans geeft de instrumenten daarvoor aan: ratels en fluiten. H i j constateert bovendien een sociale verandering i n de zaterdagviering als hij stelt, dat pas recent een zekere schaamte bepaalde groeperingen i n de bevolking van dit vertoon weghoudt. Ik veronderstel dat hij zowel doelt op een t o e n e m e n d e proletarisering van dit vertoon als van een t o e n e m e n d e schaamtecultuur i n delen van de 'gezeten burgerij' o m er n o g aan deel te nemen. De context van zijn beschrijving steunt dit: de beschrijving van het straatvermaak wordt vervolgd met de dodelijk saaie, wellevende 'kermisgezelligheid' van de hogere kringen i n de Doele en met de uitbundige, maar onschuldige feestvreugde van de middengroepen bij Concordia. De vraag is of Heijermans hier een werkelijke trendbreuk signaleert, of dat het idee van 'recente verandering' een literair lopos is, vergelijkbaar met de stereotiepe opmerkingen i n de kermiswandelaars en i n de kranten, dat de kermis niet meer was als vanouds. H e t was vooral het straatvermaak dat tegen het m i d d e n van de 19e eeuw leidde tot een campagne tegen het bestaan van de kermis. N a de mislukking van de aardappeloogst i n 1845 brak er een moeilijke periode van hoge voedselprijzen aan, die een tweede hoogtepunt v o n d in de explosieve stijging van de broodprijzen in 1846/47. De gouverneur van de provincie Z u i d - H o l l a n d verzocht toen de gemeentebesturen de kermis voor de zomer van 1847 te schorsen, opdat de arbeidende bevolking haar geld voor voedsel niet op de kermis verkwistte. Rotterdam schorste zijn kermis toen niet, maar de gemeenteraad steunde i n februari 1848 unaniem een voorstel van B en W o m de kermis af te schaffen. Dat was slecht getimed, want i n Frankrijk was net de revolutie uitgebroken. O p last van de regering schortte de raad de uitvoering van zijn besluit op, voorgevend dat er n o g te weinig alternatieve vermaaksmogelijkheden waren. H e t leek er toen op dat de kermis gewoon zou voortbestaan. N a de wijziging van de gemeentewet i n 1851 werd echter i n 1852 en opnieuw i n 1854 bij de raad een aantal adressen gedeponeerd, die aandrongen alsnog over te gaan tot afschaffing van de kermis. De adressanten vonden de kermis uit de tijd en meenden dat zij leidde tot zedeloosheid, spilzucht en ondragelijk lawaai. De adressen-campagne had zijn basis bij streng-protestantse middenstanders en ik vermoed dat de spanningen r o n d het herstel van de openbare positie van de katholieke eredienst door de liberale regering heeft bijgedragen tot de uitverkiezing van de (straat-)kermis als onchristelijke z o n d e b o k .
37
Pas i n 1852, niet al i n 1847, klonken religieu-
ze argumenten i n de roep o m de kermis op te heffen. H e t protestantse vaderland stond onder druk en daarmee zijn normen en waarden. De stellingname tegen de kermis werd een deel van een identiteit.
38
Het soort lawaai en het 'waken' dat aan de zaterdag van de kermis gepaard ging, roepen i n derdaad rituele godsdienstige gebruiken i n herinnering die geassocieerd worden met het uitdrijven van geesten o f opwekken van vruchtbaarheid. Deze herkomst werd door tijdgenoten
37 Het zonderlinge pro-kermis adres van de practizijn D B. Adrian i n 1854 speelt in zijn tweede versie toe op 'de bisschoppenkoorts' (Bijlage Raadsstukken 9 feb. 1854, nr. 69). 38 Ik denk daarbij aan de rol die 'spectacula' gingen spelen als toetssteen voor het 'waarachtig christenzijn' in de tijd '25 I
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
nergens g e ë x p l i c i t e e r d , al noemden de antikermisactivisten het gedrag op de kermis vaak heidens.
39
D i t is echter een traditionele christelijke strategie o m activiteiten te stigmatiseren.
40
O o k de aan deze nacht klevende opvatting dat de kermis een golf van onechte kinderen opleverde, een opvatting die al i n de 19e eeuw op basis van cijfers herhaaldelijk werd weerlegd, kan natuurlijk niet zonder meer gezien worden als een restant van een verborgen vruchtbaarheidsmythe, verbonden aan de zaterdag. Maar beide elementen kleuren de bijzondere status van deze nacht voor tijdgenoten wel i n : tegenstanders beoordelen de kermiszaterdag als een bijzondere anomalie i n het moderne stadsleven en associëren haar met voorbije culturele praktijken of denkbeelden met de bedoeling er een einde aan te m a k e n .
41
E r zijn kleine aanwijzingen dat die straatkermis trekjes van 'volkscultuur' herbergde. 'Volkscultuur' i n de zin van traditionele handelingsvormen die vaak speciaal geassocieerd werden met verbanden van jongeren, waardoor de bestrijding van de kermis o m reden dat ze achterhaald was, extra kleur kreeg. V o o r b e e l d e n daarvan zijn dat tegen de dreigende afschaffing van de kermis (1847/48), o f zelfs maar tegen schorsing ervan (1849) karikaturale (opgehangen) p o p p e n en tekeningen werden opgesteld, die de burgemeester voorstelden.
42
In het Zondagsblad van 8 augustus 1868 verscheen een brief van zekere X , die op dinsdagavond v ó ó r de kermis (welke week hij dan ook de 'voor-kermis' noemt) een geweldig gejoel hoorde op de gewezen veemarkt. Daar randde 'een brigade straatjongens van allerlei leeftijd' iedere vrouw aan die niet door een man werd vergezeld. Z o ' n dame werd d o o r wel twintig tot veertig knapen onzedelijk betast en bovendien 'hadden een half dozijn van die straatbengels zich voorzien van eene groote hoeveelheid eener zwarte, vettige stof, en smeerden daarmede de voorbijgaande meisjes en vrouwen duchtig i n ' . Omstanders zagen niet alleen lijdzaam toe, 'er ging zelfs uit de menigte een gejubel op telkens als eene vrouw of meisje met zwartsel i n gesmeerd werd'. A l l e e n de schrijver was 'ridderlijk genoeg' o m het voor de vrouwen op te nemen. H i j ging de lieden met zijn rotting te lijf, maar beklaagde zich erover dat de politie i n velden n o c h wegen te zien was: 'mannen of jongens, die meisjes en vrouwen op de publieke straat aangrijpen, of (..) met zwart insmeren, behooren (..) gearresteerd te worden', vooral daar ' m e n hier bovendien met fatsoenlijke meisjes uit den geringen stand te doen had, wier eenige misdaad was, dat zij zich door het licht der broedertjeskramen op de gewezen veemarkt hadden laten l o k k e n ' . H e t ging hier dus o m een rite of violence van j o n g e m a n n e n tegen vrouwelijke standsgenoten, die zich zonder gezel naar de openbare vermakelijkheden hadden durven begeven. M e n kan dit met enige goede wil zien als een gedragsvorm die ontleend is aan de charivari en dan niet alleen i n de jongerencultuur thuishoort, maar ook gelieerd kan
39 40
41 42
van de christenvervolging in het Romeinse rijk en aan het verschijnsel 'mannelijke acteurs in vrouwenkleding' als toetssteen voor 'goed' protestantisme i n het vroeg-17e-eeuwse Engeland; zie mijn Studies in Elizabethan audience response to the theatre (Frankfort a / M . 1993) II, 17-18. NRG (1854) nr. 38 legt de anti-kermisactivistcn zelfs in de mond dat mensen zich gedragen als 'boze geesten in hun roes'. Gedurende de reformatie bijvoorbeeld werd aan tal van culturele praktijken - zowel van de oude Roomse kerk als profane - een heidense oorsprong toegekend. Stubbes, The anatomie of abuses (Londen 1583) is hiervan een goed voorbeeld. De reformatorische en 'humanistische' duiding van allerlei praktijken heeft latere interpretaties in het 19e- en vroeg-20e-eeuwse volkenkundig onderzoek sterk beïnvloed. Zowel in het Amsterdamse raadsrapport van 1854 als in het Rotterdamse van 1893 wordt dit argument tegengesproken op basis van gegevens van de burgerlijke stand. GA Rotterdam, Archief Politie, inv.nr. 1542, Veertiendaags Rapport 5 en 18 maart 1848; twee Hitchcock-achtige affiches geven de spanning aan rond de kermisschorsing wegens cholera in 1849 (de zeil- en roeiwedstrijden werden aanvankelijk niet geschorst). Hierin zitten ook vier kleine brieges met 'geen kermis - weg met de burgemeester', waarvan er één toevoegde: 'en wordt opgehangen'. Symbolisch was dat al gebeurd in 1848.
252
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
worden aan het platteland, waar 'de geringe stand' deels vandaan kwam. Daartegen traden twee soorten mores op. Ten eerste interpreteerde X de handeling ' a r c h a ï s c h ' : als ridder - niet alleen een figuur die met plattelandstradities geassocieerd werd, maar ook iemand die door de riddereed verplicht was o m oude patronen van seksuele (rang-) ordebevestiging juist te doorbreken - had X de plicht tot vrouwenbescherming en de rotting was zijn excalibur. Als burger erkende hij evenwel dat de overheid een geweldsmonopolie had (de 'riddermetafoor' legitimeerde zijn ingrijpen dan ook i n die z i n , dat het hem tijdelijk buiten de 'moderne' orde plaatste, waardoor hij de burgerlijk-moderne mores toch ook weer niet schond). De moderne orde faalde echter i n het o n d e r d r u k k e n van wat met haar n o r m e n en waarden i n strijd was. Ze gaf v ó ó r dat vanuit haar geweldsmonopolie de persoonlijke integriteit op publieke plaatsen gewaarborgd was, maar liet a r c h a ï s c h e rituelen toe, die dwongen tot a r c h a ï s c h e antwoorden (ridderlijk geweld). Als laatste concessie aan de burgerlijke moderniteit voegde X toe dat hij zijn klacht expres niet naar de NRC had gezonden, omdat Rotterdam zijn vuile was niet voor heel N e d e r l a n d buiten moest hangen. In het Rotterdamsch weekbladmeldde een kwade burger dat op de donderdag daarvóór, m e n 'op de Schie een met groen en vlaggen versierde heipaal [zag] rondvoeren door een dertigtal hoogst opgewonden poldergasten. V o o r ieder huis werd stilgestaan, een kermisdeun aangeheven, aangebeld en een bus voorgehouden. Die wat gaven werden gegroet met hoeraa's; die weigerden, 4 3
met een triple grognement, vergezeld van schimpwoorden en verwenschingen' . De politie liep weg voor dit gebeuren, dat ons herinnert aan het eisen van offergaven door jongemannen-gezelschappen i n traditionele gemeenschappen van de vroegmoderne tijd.
44
Vagere berichten,
vooral i n de rubriek 'correspondentie' van de NRC'm die jaren, informeren ons verder over een jongerencultuur die n o g traditionele festieve trekken vertoont. Z o schrijft iemand naar de NRC dat de bewoners van de Delftschevaart'heden nacht (..) uit h u n n e n slaap [werden] gewektdoor het uitbundig geschreeuw van een aantaljongeren, die zich i n de Verlaatlaan hadden verzameld, 45
om den Zaturdag vóór Pinksteren i n te wijden'. O o k hier liet de politie het afweten. Brieven tegen het lawaai van 'nachtspoken' werden regelmatig i n de NRC samengevat. H e t refrein is: de politie greep niet i n . H e t Rotterdamsch weekblad plaatste, vanuit zijn 'kleinburgerlijk' radicalisme, de politie zelf i n de hoek van de a r c h a ï s c h e plattelandscultuur. In de periode waarin Jacob de Vletter, wiens naam verbonden is aan het volksoproer na de kermis van 1868, de redactie over dit blad voerde, werd er over het doen en laten van de politie bericht i n een rubriek 'staaltjes van het vreemdenlegioen' en werd benadrukt dat de agenten 41
veelal uit Zeeland afkomstig waren. ' Ze was zélf de p r o o i van a r c h a ï s c h e gebruiken. M e t smaak vertelt het Rotterdamsch weekblad hoe é é n van de boerendienders zich i n de nesten werkte door zijn geloof aan hekserij. D i t verhaal is niet alleen gewoon 'leuk', het zette de migrant in de moderne stad ook te kijk als iemand die n o g i n hekserij geloofde, een praktijk uit 'den goeden ouden t i j d ' .
47
43 Rotterdamsch weekhladnr. 37, 13 sept. 1868. 44 Een brandpunt van oudere volkenkundige speculaties over de 'oorspronkelijk hetdense' kern in die gebruiken, vgl. Otto Höffler, Kultische Geheimbünde der Germanen I (Frankfort a / M 1934) - niet meer delen verschenen - en idem, Verwandlungskulten, Volkssagen, Mythen (Wenen 1973). 45 NRCnr. 150, 31 mei 1867. 46 Voor de rubriekstitel zie bijvoorbeeld Rotterdamsch weekblad nr. 45 12 mei 1867; over Zeeuwse agenten die in Rotterdam de weg niet weten naar Hotel St. Lucas, Rotterdamsch weekblad 32, 10 feb. 1867. In Rotterdamsch weekblad 43, 28 apr. 1867 zegt de redactie nimmer bedoeld te hebben 'die vreemdelingen aan de kaak te zetten, maar alleen de lompheid van hen die ze aanstelden'. 47
RoUenlntnsch
weekblad nr. 42, 21 apr.
1867.
253
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Indamming, transformatie en afschaffing van de 'oude' kermis Burgemeester en wethouders grepen uiteindelijk i n 1868 i n het kermisvieren i n . Dat het stadsbestuur vanaf 1863 weer geplaagd werd door anti-kermis-adressen uit de hoek van 'inwendige zending en beschaving' zal hier niet direct debet aan zijn geweest: dergelijke adressen werden met grote meerderheid van stemmen i n de raad terzijde gelegd. Ernstiger reden voor heroverweging van de kermisviering zal geweest zijn dat gedurende de kermis van 1867 de cholera de kop weer opstak. Bovendien ondervond de stemgerechtigde elite steeds meer hinder van de kermis, omdat die het handelsverkeer begon te stremmen. De kermis werd met ingang van 1868 weggehaald uit de stadsdriehoek en hoofdzakelijk gelokaliseerd op een terrein daarbuiten, aan de J o n k e r Fransstraat, en tenslotte verplaatst naar het veemarktterrein bij de Lange Warande. Deze verplaatsing had ernstige repercussies. Aanvankelijk kwam er verzet tegen, van een groep van zo'n tachtig winkeliers r o n d het Schielandhuis, die vreesden voor h u n omzet. De vereniging Algemeen Kiesrecht achtte de verplaatsing van de kermis naar een apart liggend kermisterrein aan de rand van de stad nadelig, juist vanwege het doorbreken van de mogelijkheid 'gedifferentieerd' kermis te houden: ' M e n k o n het denkbeeld niet verdragen dat m e n fijne tenten, zoo als van Boas en Judels en enkele andere aldaar geplaatst had, tusschen en over tenten met voorstellingen, zoo gedrochtelijk, dat m e n vroeg o f het niet meer h u i s h o u d k u n d i g zou zijn, die ook te weren even als de rijfelaars en dobbelspelen'.
48
H e t isolement van dit ter-
rein werkte slecht op zowel de fatsoenlijke burger als de 'volksmassa'. De beschaafden zouden op het terrein blijven hangen en daar uiteindelijk, na het bezoek aan beschaafde vermakelijkheden toch onder invloed van de drank raken; de volksmassa zou zich alleen beter gedragen, indien er voldoende burgerlijk publiek bij was. De vereniging gaf een alternatieve opstelling voor de kramen en spellen, 'waardoor de kermis het minst zedenbedervend zou zijn; daarbij voorop stellende, dat die moest zijn zoo na mogelijk tusschen de woningen der burgers', terwijl 'aan de rumoer- en andere windmakende spellen bij de Veemarkt en bij de ingangen der 49
gemeente plaats gegeven k o n w o r d e n ' . Tenslotte, 'wat de meer beschaafde tenten betrof, die zou m e n op de Kipstraat en zoo ver n o o d i g op de Botersloot en Markt aldaar geplaatst willen hebben, en vooral ook die van den heer den Toom, opdat het meer ingetogen publiek dat betrekkelijk eene groote massa van Rotterdam betreft, ook niet gedwongen werd, zich r o n d en langs ellendige voorstellingen te moeten begeven, o m ook een deel van de beschaafdere tentvoorstellingen te b e z o e k e n ' .
50
De kermis had kennelijk, o m een waar 'volksfeest' te k u n n e n blijven, onderscheidingstekens n o d i g i n de ogen van de leden van deze vereniging, waarvan de spraakmakers, onder meer Van der Voo, nota bene behoorden tot de sociaal-radicale middengroepen. Vanuit h u n verwachting dat de kermis door deze nieuwe wijze van organisatie bandelozer zou worden, riepen ze opnieuw traditionele 'folkloristische' praktijken aan: B en W maakte n u van de kermis 'een groenmaak-partij van jonge menschen i n een groot bosch, zonder dat de vaders en moeders er zich bevonden':
51
deze 'partijen' zijn vanouds seksueel g e ï n t e r p r e t e e r d .
52
Het vermoeden van deze Vereeniging lijkt werkelijkheid te zijn geworden. In het grote Kermisrapport van 1894 noteerde de raadscommissie K e r m i s - e n q u ê t e namens de R K Volksbond: 48 49 50 51
De Rotterdamsche lantaarn nr. 12 (1869) 179. Ibidem, 180. Ibidem, 181. Ibidem, 180.
52 Vgl. de opmerkingen van Van Spaan (in zijn Beschrijving van Rotterdam): W.Th.M. Frijhoff, 'Identiteit verteld: beel254
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
er was een tijd, toen de kermis hare tenten opsloeg i n het centrum van de stad. H e t meer nette publiek achtte het toen niet beneden zich dit feest met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Thans is de kermis als een paria naar eene buitenwijk der stad verbannen, en slaat zij hare tenten op, waar anders het redelooze vee de lucht met zijne kreten vervult. E n de fatsoenlijke menschen zoeken haar, h u n oude vriendin van vroeger, de banneling van heden, niet meer op (..) Is het dan wonder, dat de kermis verwildert en ontaardt, wie eenmaal de Blaak gastvrijheid verleende (..) Welnu, laat, als zulks mogelijk is, de kermis weer terug mogen keeren in't centrum der Gemeente. Laten, evenals vroeger, hare tenten en kramen weder verspreid worden opgesteld i n het hart der stad, waardoor tevens opeenh o o p i n g van menschenmassa's wordt voorkomen. D a n zal het meer beschaafde publiek weer tot haar terugkomen en de kermis weer zijn, wat zij i n vroeger dagen geweest is: een feest voor a l l e n .
53
Werkgevers achtten de kermis nauwelijks een gevaar voor h u n vaste werkvolk, omdat dezen slechts é é n dag, met h u n gezin, kermis vierden en dat op h u n vrije zaterdag. Los werkvolk daarentegen was losbandiger en liet de vrouw thuis. Overigens meenden de werkgevers dat aan het kermisvieren gewoonlijk het jonge volk alleen d e e l n a m . De verplaatsing van de kermis had haar karakter als 'volks-feest', ook al kende dat zijn eigen klassen- en levensstijl-geb o n d e n differentiaties, aangetast. 54
H e t aanbod op de kermis lijkt dat ook te zijn. Vanaf de eerste poging tot opheffing i n 1848 hebben B en W ernaar gestreefd de kermis 'uit te h o l l e n ' en overbodig te maken, door vervangende vermaken op andere tijden en plaatsen toe te staan. Zo werden er (al vanaf 1828 overigens) gemakkelijker vergunningen gegeven voor toneelvoorstellingen i n kleine lokaliteiten gedurende de winter en groeide het aantal kleine theaters gestaag. Bovendien kregen kermisachtige vermaken, i n het bijzonder circussen ( C a r r é ! ) , toestemming op andere tijdstippen op de kermis te k o m e n . D i t soort maatregelen b e ï n v l o e d d e echter hoofdzakelijk het uitgaansleven van de middenklasse en hoger, zoals de Rotterdamsche courant en het Rotterdamsch weekblad al in 1866 vaststelden. De kermis werd i n 1868 dan ook vooral gaande gehouden omdat ze, i n de ogen van de liberale raadsmeerderheid, de voornaamste vermaaksmogelijkheid was van de 'werkende klasse'. Langzaam lijken gerenommeerde kermisspellen af te haken: de grote circussen en vergelijkbare shows zonder dieren bleven weg o f kwamen buiten de kermistijd; het 'betere' kermistoneel beperkte zich tot de bestaande schouwburgen, enzovoort. ' Zo vormde de kermis zich tot het fenomeen zoals we het n u kennen: beperkte vermakelijkheden voor hoofdzakelijk opgeschoten j o n g e r e n en kinderen, onder begeleiding van ouders. 55
51
De concentratie van de kermis i n 1868 heeft de aanvallen erop niet verminderd. Integendeel, het lijkt erop dat de tegenstanders zich n u scherper konden richten tegen wat ze zagen als een
den uit Rotterdams geschiedenis', Rotterdams jaarboekje (1996) 279-301, aldaar 287-88. 53 Bibliotheek G A Rotterdam, Verzameling gedrukte stukken, 1894, volgnr. 7, Rapport van de Commissie van de Kermis-enquête (1894), 64-65. Bevestigd door grote werkgevers, vgl. 68. Na 1868 werd regelmatig door neringdoenden per adres verzocht de kermis terug te brengen in de stad. 54 Rapport van de Commissie van de Kermis-enquête (1894), 66-67. Een aantal architecten en aannemers bevestigt dit beeld: 'de jongere en ongehuwde werklieden gaan [zaterdag] gewoonlijk kermis houden, de ouderen en meer bezadigden dikwijls met vrouw en kinderen een tochtje naar Scheveningen maken' (68). 55 Rotterdamsche courant nr. 188, 5 en 6 aug. 1866; Rotterdamsch weekblad nr. 11, 16sept. 1866. 56 Na 1868 komt het nog herhaaldelijk tot maatregelen die het aantal kermisattracties verminderen. Zo werd in 1870 het aantal draaimolens tot acht beperkt; bovendien werd het kramers en exploitanten verboden op particuliere terreinen te staan. In 1882 wordt gasverlichting in de kramen en tenten verplicht gesteld.
255
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
lokaal gemaakt en daardoor makkelijk weg te snijden abces. De wijzigingen i n het politieke bestel werkten daaraan mee. De oprichting van de confessionele partijen versterkte de kracht van de oude argumenten tegen de kermis. De opkomende socialistische beweging achtte de kermis overbodig en meende dat 'haar' bewustgemaakte arbeiders zich niet met dit soort vuige verma57
ken behoefden i n te laten. De verlaging van de kiesdrempel deed de rest: werd de kermis i n mei 1894, na beraadslaging over het E n q u ê t e r a p p o r t , n o g met 25 tegen 7 stemmen gered, i n 1908 werd met 23 stemmen tegen 17 besloten, dat de kermis zou worden afgeschaft. Kort daarop werd toegestaan bij speciale gelegenheden, vooral i n de zomer, zogenaamde L u n a p a r k e n of kermesses d'été te organiseren.
58
Deze schijnbare tegenstrijdigheid i n beleid
toont aan, dat de anti-kermisbeweging van de 19e eeuw i n belangrijke mate een symbolische, ideologische strijd was van 'protestantse anti-festieve tradities' tegen 'seculariserende verlichte i d e e ë n ' . Voornaamste inzet was het doen verdwijnen van de 'dolle zaterdag' en van de tijden plaatsstructuren van de oude kermis. Dezelfde vermakelijkheden mochten, beperkt, op andere tijden en plaatsen doorgaan, zonder alebessen-hos. De oude kermis was definitief 'nieuwe kermis' geworden. In 1908 behaalde de orthodoxie i n verbond met de volksbeschavers de zege. V i e l e n i n de discussie over de kermis i n 1894 van drie zijden orthodoxe geluiden over Gods dreigende toorn bij voortgaande kermis te horen, i n 1908 citeerde raadslid Van Vessem arbeiders die tegen de kermis waren, omdat die 'volksdegenererend' zou zijn.
D9
In de strijd van vooral de se-
culariserende verlichtingstraditie van de 18e eeuw, gekristalliseerd i n het 19e-eeuwse liberalisme tegen protestantse orthodoxie, i n tijdelijke coalitie met 'volksbeschavende' groepen, was de kermis een prestige-object geworden.
60
D i t wordt des te duidelijker als we ons realiseren
dat het functioneel vergelijkbare carnaval, dat toen eveneens i n overvolle, ongezonde steden gevierd werd, nooit met die mate van radicalisme is aangepakt.
61
Die overweging maakt alle
'rationele' inperkings- en zuiveringsacties tegen de kermis i n feite tot bijverschijnselen. Alle argumenten o m die 'rationele' overwegingen als zodanig te bestempelen waren eigenlijk i n de 19e eeuw zelf al als zodanig, gehanteerd: de kermis veroorzaakte geen bandeloosheid en criminaliteit, ook geen cholera en armoede. Ze was alleen iets te lang een d o o r n i n het protestantse oog geweest.
57 Kenmerkend voor de socialistische dubbelzinnigheid is de houding van Spiekman in de laatste stemming over de kermis van 1907: hoewel hij in het voorberaad had ingestemd met opheffing, stemde hij ter vergadering tegen. Zie Bennie Pratasik, 'Sociaal-culturele verhoudingen in Rotterdam in de 19e eeuw: verwikkelingen rond de afschaffing van de kermis' (doctoraalscriptie Universiteit Utrecht 1992) 104 e.v. 58 Een verzoek van de Vereniging van Kermisexploitanten 'Ons Belang' om de kermisweek weer in te voeren, werd afgewezen: G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Algemene Zaken ( N S A / A Z ) , dossier 1922/224. 59 Gedrukte verslagen gemeenteraad, 1894, 63-71; Pratasik, 'Sociaal-culturele verhoudingen', 106-108. 60 Ik noem hier niet de evenzeer met 'verlichtingsdenkbeelden' verbonden socialisten, die pas laat in de 19e eeuw een rol in de anti-kermisbeweging speelden en bovendien een onzekere houding aannamen, zoals getypeerd door het hierboven aangehaalde stemgedrag van de socialistische voorman in Rotterdam. Het klassiek liberalisme daarentegen had gedurende de hele 19e eeuw, in orthodox-protestantse ogen, het patriarchale vaderland, beschut door een machtige en wakende staatskerk, verkwanseld. 61 Het carnaval is natuurlijk ook aangepakt en 'gezuiverd', maar er is geen beweging tot afschaffing geweest die een vergelijkbaar succes als de anti-kermisbeweging kende. In Rotterdam werd gedurende de 19e eeuw, in ieder geval tot circa 1870, in de vastentijd gemaskerd bal gevierd in de lokalen. Ik ken geen acties daartegen. Vgl. voor de situatie in oost Noord-Brabant: G. Rooijakkers, Rituele repertoires: volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853 (Nijmegen 1994) 395 e.v. 256
Jos Leenders
Vereeniging voor Volksvermaken te Hoorn 1870-1896
Motto: Gij, die in beschaving en ontwikkeling anderen verre vooruit waart, 1
hebt begrepen, dat gij tot het volk moest gaan, wildet gij hen tot u brengen R o n d het jaar 1870 ontstond een nieuwe loot aan de b o o m van het Nederlandse verenigingsleven: een verenigingstype met als oogmerk volksvermaak i n goede banen te leiden. In het Verenigingenregister van het ministerie van Justitie is een reeks van zulke verenigingen te vin2
den, voornamelijk gevestigd boven de Moerdijk. Slechts naar die van Goes en Amsterdam, en 3
op deze plaats H o o r n , is tot n u toe onderzoek gedaan. E r ligt dus n o g veel materiaal te wachten op de historicus, vooral de i n lokale geschiedenis g e ï n t e r e s s e e r d e .
4
Z o ' n vereniging voor volksvermaken k o n vanuit verschillende motieven worden opgericht, v a r i ë r e n d van sympathie en waardering voor de arbeidersbevolking tot het tegendeel, angst. De vereniging k o n zich richten op de lagere regionen van de maatschappij o f die juist buitensluiten. Ze k o n een h o o g ideaal belichamen - veredeling, de eenheid van de natie o f verzoening der standen - of louter de organisatie van enkele feestelijkheden beogen. In dit artikel wordt geprobeerd de beweegredenen voor de activiteiten van de vereniging te H o o r n i n beeld te brengen. E e n archief van het Hoornse Volksvermaken bestaat niet meer. W e l is een rede bewaard gebleven, die door de voorzitter werd uitgesproken bij het eerste lustrum i n 1875. Belangrijker is een reeks verslagen i n de Hoornsche Courant? Dit blad, opgericht i n 1850, lijkt een betrouwbare bron. Aanvankelijk vertolkte het de opinie van het stadsbestuur, maar r o n d 1865 verklaarde de redactie een krant voor het volk te willen maken. Ingezonden brieven werden gewoon geplaatst en er werd geregeld kritiek geuit op het gemeentebestuur. H e t blad noemde zich algemeen, maar was i n feite liberaal.
6
Voorgeschiedenis In augustus 1852 werden aan verdienstelijke leden van de Hoornse schutterij eretekenen uitgereikt, een plechtigheid vol trompetgeschal, vlagvertoon en redes van autoriteiten". Als é é n nian was het corps op de Kaasmarkt aangetreden: officieren, onderofficieren en manschappen. Zodra het 'ingerukt mars' had geklonken, kuierden de schutterijplichtige manschappen
1
JJ. Aghina, 'Toespraak voor Volksvermaken', in: Hoornsche Courant (hierna: HQ 7 september 1875. Algemeen 'Rijksarchief Den Haag, Verenigingenregister van het ministerie van Justitie. John Helsloot, Vermaak tussen beschavingen kerstening Goes 1867-1896 (Amsterdam 1995); Betty Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak te Amsterdam 1871-1910. Van Volksopheffing tot Oranjevereniging', De negentiende eeuw 20 (1996) 192-204. Voor het opsporen van archiefmateriaal van deze verenigingen kan het Centraal Register van Particuliere Archieven (CRPA) worden geraadpleegd bij het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. Aanwezig bij het streekarchief West-Friese gemeenten te Hoorn. 6 J.M.M. Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, hachelijk fatsoen. Families, standen en kerken te Hoorn in het midden van de negentiende eeuw (Den Haag 1991) 372-374.
2 3
4
5
257
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
naar het Visserseiland o m zich achter kolfbaan De Z o n , onder het genot van een gratis kruik bier, met elkaar te meten i n het gaaischieten, mastklimmen, zaklopen, palingdraaien, aardappelrapen en tobbedansen. V o o r de onderofficieren was er 's avonds o m acht uur 'een koude tafel' en o m elf uur was er een souper voor de officieren, waarbij ook de burgemeester en de garnizoenscommandant aanzaten. W i e zich wilde vermaken, deed dat binnen zijn stand.' E e n week later ging een lezer i n de Hoornsche Courant te keer tegen een optocht dwars door de stad van mannenzangvereniging Sappho en muziekcorps De H a r m o n i e . H e t volk en zelfs leden van de burgerstand waren de stoet gevolgd, terwijl dergelijke vertoningen 'vreemd moesten zijn aan de moderne tijd en aan ons volk: i n optocht hadden Frankrijks barricadehelden immers de Tuilerieën bestormt!'. Wat de toenmalige elite vooral tegenstond, was verm e n g i n g v a n standen. De maatschappij leek gewaarborgd door de vanouds vanzelfsprekende sociale rangorde, waarin ieder vanaf de geboorte zijn plaats had. Optochten, kermissen en feesten leken tegen deze overzichtelijke i n d e l i n g i n te gaan. O o k raakte menige gezeten burger r o n d 1850 ontstemd door het onbeschaafde karakter van z o ' n feest. E r werd teveel geld uitgegeven, gedronken, gevloekt, er werd gevochten en geen j o n g e d o c h t e r was er veilig. Vooral o m die reden was al i n 1845 de Hoornse voorjaarskermis, de Palmmarkt, op u n a n i e m verzoek van dominees en pastoors afgeschaft. H e t stadsbestuur had het adres van harte gesteund. Overigens bleef de belangrijkere najaarskermis gehandhaafd, hetgeen de gematigdheid van het Hoornse elite-standpunt verraadt. Elders, bijvoorbeeld te Amsterdam, werd de kermis immers geheel afgeschaft." 8
9
10
Werden r o n d 1850 volksfeesten als onbeheerst en onbeheersbaar beschouwd, een kleine twintig jaar later blijkt de opinie genuanceerder. Februari 1870 vroor de Zuiderzee dicht. Te H o o r n werd geroepen o m een harddraverij met de arreslee. Twaalf heren organiseerden een geslaagd evenement, dat 'de kristallijnen bodem van het Hoornse H o p , waar de visscher zijn netten placht te stellen deed d r e u n e n ' . In 1871 werd d o o r de twaalf een volksfeest opgezet, met zaklopen, aardappelrapen, mastklimmen en gaaischieten. De Vereeniging voor Volksvermaken was geboren. H e t enthousiasme was groot. E i n d 1875 telde Volksvermaken bijna duizend leden op een bevolking van 9.205. 12
13
Deze ommekeer sinds de jaren 1850 had plaats k u n n e n vinden doordat de elite op andere wijze naar 'het volk' ging kijken. In H o o r n speelde hierbij r o n d 1860 vooral de opkomst van de M o d e r n e Theologie een rol. Bevlogen predikanten en h u n medestanders pasten het beginsel van de methodische twijfel niet alleen toe op theologische onderwerpen, maar ook op maatschappelijk terrein. Samenkomend i n bijeenkomsten van de Maatschappij tot het N u t van het A l g e m e e n zorgden zij voor 'een grote w e n d i n g ' . In de Nutsvergadering voerden zij het debat i n . Zaken waarvan bespreking voordien taboe was, werden n u aan de orde gesteld: leerplicht, vrouwenemancipatie, het Cultuurstelsel en armenzorg. H e t beeld van het volk werd genuanceerd. M e n zag i n dat deugden en edele motieven niet uitsluitend aan de elite waren voorbehouden. O o k een arm k i n d k o n bijvoorbeeld zijn boterham aan een hongerig 14
7 8 9 10 11 12 13 14
HC, 31 augustus 1852. HC, 7 september 1852. Leenders, Benauwde verdraagzaamheid, hoofdstukken 7-12 en 21-24. Streekarchief West-Friese gemeenten, archief van de Rooms-katholieke parochie te Hoorn, ingekomen stukken van het dekenaat Hoorn, 1845. Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling', 193. HC, 7 september 1875. Ibidem. E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België (Amsterdam/Brussel 1979) 227.
258
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
broertje o f zusje geven. E r werd i n die j a r e n 1860 trouwens niet alleen gepraat, het Hoornse departement van het N u t richtte een H u l p b a n k op voor ambitieuze gehuwde onvermogende mannen (1863), een ziekenbus (1864) en een strovlechterij voor meisjes uit de 'fatsoenlijke' werkende stand (1867).
15
Landelijk bestond bij het N u t aandacht voor de vraag welke volks-
vermaken k o n d e n leiden tot volksbeschaving en ontwikkeling. E e n prijsvraag werd uitgeschreven en de inzending van F. Nagtglas, Tets over volksvermaken' (1866) werd gehonoreerd.
16
E i n d j a r e n 1860 begonnen de ' m o d e r n e n ' het N u t te ontgroeien. De links-liberalen streefden niet langer naar verheffing van het volk via moraallessen, gekoppeld aan handhaving van afstand tot het volk. Zij probeerden naar de 'gewone mensen' te luisteren, van ze te leren, en ze zo mogelijk een rol te geven. Te H o o r n richtten zij achtereenvolgens op: kiezersvereniging Burgerplicht (1867), vereniging Volksvermaken (1870) en de werkliedenvereniging D o o r Eendracht Sterk (1872).
17
De oprichters van Volksvermaken waren echter n o g lang geen volbloed-democraten. H e t waren meer patroons, van een type n o g niet eerder vertoond, product van de sociale kwestie, de beginnende bewustwording van de werkende klasse(n). In vroeger tijd had patronage een specifiek sociaal-economische relatie weergegeven: de knecht gaf zijn arbeid, de heer l o o n en een zekere bescherming. Beiden hadden belang bij enig wederzijds respect. M e t de industrialisering veranderde die relatie van karakter. Terwijl de patronage zich voordien afspeelde binnen een bedrijf en de huishouding, kreeg zij n u een publiek karakter. Bekommernis o m het volk begon een r o l te spelen, hoewel vrees ervoor niet geheel ontbrak. Ingezien werd dat de stand der werklieden niet langer zonder samenhang was, maar n o g wel een massa met de trekken van een net niet hollend, maar wel enigszins b l i n d paard. De links-liberalen voelden zich geroepen deze menigte te leiden. H e r e n die overigens dikwijls weinig o f niets met het bedrijfsleven te maken hadden - de dominee, de dokter, de leraar van de hbs - achtten het h u n taak te i n t e r v e n i ë r e n . In welke precieze verhouding deze i n g r e d i ë n t e n , oprechte sympathie voor gewone mensen en beteugeling van h u n ordeloosheid, i n de H o o r n s e vereniging Volksvermaken een r o l speelden, zal door het ontbreken van archiefmateriaal i n de schaduw blijven. In de Hoornsche Courant wint de positieve geneigdheid tot het volk het verre van waarschuwingen tegen zijn p o t e n t i ë l e gevaarlijkheid.
Sympathie voor het volk Sympathie als reden tot oprichting van Volksvermaken werd welsprekend vertolkt door voorzitter dr Josephus Joannes A g h i n a , stadsheelmeester en armendokter (1832-1895). In 1875 zei hij: O n z e tijd vereist een nieuwe aanpak. H e t besef is immers sterk toegenomen dat het i n een maatschappij die uit verschillende standen en rangen bestaat, zeer natuurlijk is dat hij, die
!S J . M . M . Leenders, 'Omslag van ideeën. Het N u l te H o o r n 1850-1870', De negentiende eeuw 10 (1986) 93-113. !6 F. Nagtglas, Volksvermaken (Amsterdam/Deventer/Leiden 1866). 17 Zie voor de vereniging Burgerplicht, Jos Leenders, 'De lof der kleurloosheid. Een kiezersvereniging, 1867-1886', Holland28 (1996) 38-51. 259
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
het minst is bedeeld, het minst vrede heeft met deze toestand. Is het wonder, dat de werkman die i n het zweet zijns aanschijns nauwelijks zoveel verdienen kan als hij n o d i g heeft o m zijn gezin een schamel stuk b r o o d te geven, jaloers is op de rijke, die, met weinig lichamelijke inspanning i n weelde leeft? Is het wonder dat i n z o ' n werkman wrok en verzet bovenkomen, wanneer hij ziet dat h e m zelfs een kleine uitspanning tot misdaad wordt aangerekend?
18
Daarom was het goed volgens A g h i n a , dat de vereniging die eerst leden uit de zogenaamde gegoede burgerstand had aangetrokken, weldra alle standen was gaan omvatten: ' G r o o t of klein, arm o f rijk, aanzienlijk of gering, allen, allen, bijna zonder uitzondering, zijn toegetreden'. H e t was zaak zich te keren tegen vooroordeel en bedilzucht van heren die de werkman geen feest gunden. Volgens zulke heren was Volksvermaken overbodig. H e t volk was immers al uithuizig genoeg. Volksvermaken moest verboden worden. A l l e e n verenigingen ter opwekking van spaarzaamheid en huiselijkheid hadden z i n .
19
E r g sterk lijkt deze reactionaire oppo-
sitie niet te zijn geweest. H e t heeft er meer de schijn van dat A g h i n a haar de oren bleef wassen o m zo een
makkelijk retorisch succes te b o e k e n . In 1878 bijvoorbeeld, toen
Volksvermaken een bloemententoonstelling hield, citeerde hij denkbeeldige opposanten. 'Fratsen', zou er een geroepen hebben, 'eet er maar eens van' had een ander geschamperd, 'kleed er eens een arme mee', zou een nog zwaarder tillend type hebben verzucht. A g h i n a verschilde ten scherpste van m e n i n g met deze critici. Ernst en plezier gingen heel goed samen, v o n d hij en - indachtig de spreuk 'mijn spelen is mijn leren' - ook volksopvoeding en vermaak. Juist de armen hadden recht op vermaak, de rijken hadden al zoveel.
20
E e n m i n d e r voor de hand liggende reden voor toeneiging tot het volk werd aangevoerd door betaalmeester A d r i a a n van E e k .
21
Eensgezindheid van alle sociale groeperingen was no-
dig o m te bewerkstelligen dat H o o r n een spoorstation zou krijgen. Tot dan toe was de plaats volgens V a n Eek 'wederrechtelijk' van het 'wereldverkeer' uitgesloten. Overigens verviel deze reden al gauw. A a n de allegorische optocht ter gelegenheid van het eerste lustrum, waarin vijf groepen de geschiedenis van Volksvermaken uitbeeldden, k o n een zesde worden toegevoegd: een 'stoompaard', een locomotief, van b o r d k a r t o n . H e t wetsontwerp dat H o o r n met het spoornet verbond, stond namelijk op het punt te worden aangenomen.
22
A g h i n a had overi-
gens ook bij deze actie voor aansluiting een grote r o l gespeeld. Sympathie werd niet alleen met de m o n d beleden, maar kwam ook i n de praktijk tot uitdrukking. Z o deed het tweede feest van Volksvermaken i n oktober 1871 n o g duidelijk een concessie aan de 'primitieve' smaak van het volk. E r werd aangeknoopt bij de spelen die het gewend was: harddraven, zaklopen - ook d o o r vrouwen en kinderen - en aardappelrapen. Daarnaast werden meer 'edele' spelen gehouden, bedoeld o m het lichaam te oefenen: mastklimmen, balspel en vooral het gaaischieten op een kunstvogel. Dat laatste k o n bovendien worden beschouwd als een bijdrage tot 's Lands Weerbaarheid, vanwege ontwikkelingen i n
18 19 20 21
HC, 7 september 1875. Ibidem. HC, 12 juni 1878. Adriaan van Eek (1820-89) was van 1871 tot 1877 bewaarder der hypotheken te Hoorn. Net als zijn broer Daniël, liberaal Tweede-Kamerlid 1849-1884, nam hij ijverig deel aan maatschappelijke en staatkundige discussies. Hij was redactielid van de Hoornsche Courant en vooruitstrevend lid van vele verenigingen. Zie ook: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (Leiden 1911) I, 783-784. 22 HC, 12 september 1875. 2(i0
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
3
Duitsland r o n d 1870 een topic? In 1874 werd een soortgelijke procedure gevolgd. H e t gemeentebestuur had ter viering van het zilveren regeringsjubileum van de K o n i n g een officiële manifestatie opgezet, die vooral de gezeten burgerij aansprak. Volksvermaken organiseerde daarom dezelfde spelen als i n 1871 voor het v o l k . K o r t o m , voorlopig werd het te H o o r n niet opportuun geacht volksspelen achterwege te laten. T o c h meende A g h i n a na vijfjaar te kunnen vaststellen dat het volk de opzet van de 'heren' had begrepen. De oudere, m i n d e r beschaafde spelen raakten i n o n b r u i k . Dat was natuurlijk wishfull thinking van heren-opvoeders, maar enige o n t w i k k e l i n g was er toch wel. D i e r e n k w e l l e r i j bij volksspelen raakte bijvoorbeeld i n onbruik en het volk leerde sportbeoefening waarderen. De betekenis die gehecht werd aan volkse deelname kwam ook anderszins tot uiting. In 1872 - bij de driehonderdjarige h e r d e n k i n g van de inname van D e n Briel door de geuzen - mochten r u i m honderd kinderen uit de gewone burgerij gekostumeerd meelopen i n het historisch-allegorisch défilé. De zaak werd geleid door een zestal ingezetenen i n drie rijtuigjes, bespannen met bokken. Zoiets lijkt achteraf misschien weinig beduidend, maar het was wel de eerste keer dat 'gewone' kinderen m e e d e d e n . 24
25
26
Dat de toeneiging tot het volk niet algemeen werd aanvaard, blijkt uit een debat i n 1876. Dat jaar werden op het Keern, vlak buiten de stad, een harddraverij è n volksspelen georganiseerd. E e n compromis, want de i n h o u d der festiviteiten was onderwerp van discussie geweest. E e n l i d van Volksvermaken h a d meer voor een zeilwedstrijd gevoeld. Voorzitter A g h i n a , zoals altijd namens het bestuur het woord voerend, was niet per se tegen, maar de kas liet het niet toe. Hij was evenmin enthousiast geweest over het alternatief: een harddraverij. Dat achtte hij per definitie geen volksvermaak. H o o g u i t vormde een harddrijverij een buitengewone gelegenheid o m het volk een borrel extra te laten d r i n k e n , en dat was wel ongeveer het laatste wat Volksvermaken wenste te bevorderen. 27
28
De keuze voor de gewone mensen is i n H o o r n duidelijker dan bij Volksvermaken elders. Zowel te Goes als i n Amsterdam haalde de organiserende elite de neus op voor deelname van het volk op de wijze van het volk. Anders dan i n H o o r n werd te Amsterdam veel gepraat over volksontwikkeling en nauwelijks gedaan aan volksvermaak. In Goes werd evenmin aangeknoopt bij de smaak van het volk o m vandaaruit tot 'veredeling' te k o m e n . Gevolg was, dat het volk het liet afweten en slechts middengroepen werden bereikt. Typerend voor de Goese situatie was bijvoorbeeld dat Volksvermaken er soirees organiseerde voor 99 cent per persoon, het dagloon van een werkman. Deze werd zo met opzet geweerd, terwijl de opbrengst bestemd was voor een feest voor zijn kind(eren). Te H o o r n werden ook soirees gehouden, maar daarbij waren alle standen welkom. H e t ging er niet o m - uit liefdadigheid - geld i n te zamelen, maar o m contact te leggen tussen de standen en wederzijds begrip te k w e k e n . H e t verschil tussen Goes en H o o r n kan overigens ook samenhangen met de verschillende godsdienstige samenstelling van de bevolking. In Goes vormden de orthodoxe protestanten, met h u n afkeer van 'uitspattingen', een aanzienlijker minderheid. Te H o o r n bestond dertig procent 29
30
23 24 25 26 27 28 29 30
HC, 7 september 1875. HC, 26 februari 1874. HC, 7 september 1875. HC, 14 april 1872. HC, 13 augustus 1876. HC, 12 juni 1878. Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling', 198; Helsloot, Vermaak, 69 en 71. Helsloot, Vermaak, 76-77. 261
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
van de bevolking uit katholieken, die wel van een feestje hielden. E e n ander verschil was dat de Hoornse bestuurders van Volksvermaken links-, en die i n Goes oud-liberaal waren. Korto m , terwijl te H o o r n alvast begonnen werd met mastklimmen i n de h o o p dat veredeling dan vanzelf zou volgen, werd te Goes (en Amsterdam) van zulk spel afgezien. Terwijl te H o o r n doelbewust werd gemikt op gewone mensen, werd te Goes vooral geruzied over de vraag hoe ze weg te houden. M e n was bang dat de middengroepen weg zouden blijven als het volk tegemoet werd g e k o m e n .
31
Harddraverij werd ook i n Goes bekritiseerd. N i e t echter, zoals i n
H o o r n , o m een p r i n c i p i ë l e reden - het is geen volkssport! - maar omdat er een schutting r o n d het terrein stond, zodat alleen betalende bezoekers iets k o n d e n z i e n .
32
Mogelijk ten ge-
volge van het door A g h i n a vertolkte bezwaar kreeg H o o r n i n 1877 een aparte HarddraverijClub, van en voor 'heren'. A g h i n a vond wel dat die onder zijn duiven schoot en weigerde voorlopig samenwerking.
33
In september 1877 werd i n H o o r n ondanks bezwaren tegen het elitaire karakter een zeil- en roeiwedstrijd gehouden. Positief was dat deelnemers van ver werden gelokt, uit Amsterdam, Rotterdam, Grouw en Gorredijk; negatief datjuist dezen met de prijzen k o n d e n gaan strijken. Daar stond echter weer belangstelling van de hoge overheid tegenover. D i t werd i n H o o r n ervaren als erkenning van zijn maritieme betekenis. Zelfs stelde de populaire oude prins H e n drik, die veel met de zeevaart ophad, een prachtig Pièce de M i l i e u beschikbaar. E n de minister van M a r i n e stuurde ter opluistering de oorlogsbodem Ternate. De meeste prijzen, ook de hoogste van ƒ 1 0 0 - , gingen naar niet-Hoornaren, varend i n vier- en tweeriems gieken en tweeriems sloepen. De meer volkse wedstrijden leverden echter Hoornse winnaars op. Bij de vissersof cubboten wonnen De H o o i k a m p van J . en P. de Best en De Stamper van L . de Flart C z n . Dat waren mannen die zich, als de zee dicht lag, tot de winterbedeling moesten wenden. In de pauzes tussen de wedstrijden k o n aan de wal op de vogel geschoten worden, 's Avonds i n lokaal H e t Park boden de echtgenotes van de bestuursleden 'een kolossaal en prachtig vaandel' aan. E r werden toespraken gehouden, een bedrag van ƒ 8 4 5 , - aan prijzen werd uitgereikt en er klonk een visserslied. De stemming was opperbest, niet het minst dankzij de kwinkslagen van de A m sterdamse g i e k m a n n e n .
34
Veredeling: 'weelde niet aan stand gebonden' In 1878 sloeg het bestuur van de vereniging een geheel andere weg i n en organiseerde een bloemententoonstelling. Floralia, een vereniging (1873) die stekjes uitdeelde o m vooral jeugdigen met de natuur en de zorg daarvoor vertrouwd te maken, vreesde concurrentie.
35
Dat
viel mee, want de tentoonstelling beoogde vooral passieve schoonheidsbeleving: leren kijken. Natuur, schoonheid, huiselijkheid en volk hadden, aldus de organisatoren, alles met elkaar te maken. Immers, bloemen en planten vormden een weelde 'die niet aan stand gebonden was', anders dan de meesterstukken van schilder- en beeldhouwkunst. Bewijzen van die stelling waren er te over. 'Gaven niet alle woningen i n Nederland, zelfs i n de geringste achterbuurt, met
31 32 33 34 35
Ibidem, 72. Ibidem, 85-86. HC, 22 juni 1877. HC, 1 juli en 9 september 1877. J. Helsloot, Flor/dia in Nederland in hel laalslefaearlvan de negi'nlierule eeuw (Amsterdam 1990).
202
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Afb. 1. Dr. J.J. Aghina (1832-95), voorzitter van de Vereeniging Volksvermaken, tevens: stadsheelmeester, armendokter, gemeenteraadslid, officier van gezondheid van de Schutterij, president van het rooms-katholieke Wees- en Armenhuis, van Sint Vincentius en van de Groote Sociëteit, secretaris van mannenkoor Sappho, bestuurslid van de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst en van het West-Fries Museum. Foto eigendom van E. Athmer-Aghina te Kerkrade (kopie aanwezig in het Streekarchief te Hoorn).
36
zorg gekweekte bloemen en planten te z i e n ? ' . H e t kweken van het schone zou vanzelf leiden tot liefde voor het goede. K o r t o m , toenadering en beteugeling van het volk werden hier verbonden door het derde motief, veredeling. De bloemenexpositie was een succes. A g h i n a beschreef i n de Hoornsche Courant, enigszins v a r i ë r e n d op de Bergrede, zijn eigen visie op de natuur: Ziet gij de planten i n mei. Wat ziet ge dan? Zij bloeien, terwijl er geen grassprietje verlof krijgt o m uit te schieten, geen blaadje o m zich te ontplooien voor en aleer het getoond heeft aan de wetten der sierlijke p r o p o r t i ë n te gehoorzamen (..) Zij p r o n k e n i n de voorjaarszon. Zij schijnen voor niets oor en oog te hebben dan voor h u n eigen smetteloozen opschik.
37
Behalve een pleidooi voor de natuur valt h i e r i n een waarschuwing van hoger allure te beluisteren: niet alles is maakbaar, het voornaamste i n het leven is juist niet maakbaar. Dat was een krasse uitspraak i n een tijd waarin vooruitgang met hoofdletters geschreven werd. H e t zou i n teressant zijn te weten bij hoevelen van het overwegend vrijzinnig protestantse gehoor deze gedachten van de katholieke voorzitter i n vruchtbare bodem vielen. In 1880 werd weer een nieuwe activiteit ontplooid, de organisatie van een nijverheidstentoonstelling E e n breed publiek k o n kennis maken met voorbeelden van vakmanschap van Hoornse winkeliers werklieden en ' i n d u s t r i ë l e n ' . Z o ' n h o n d e r d leden van Volksvermaken hadden werk ingezonden. H e t totaal aantal inzendingen was n o g groter. A l een maand van tevoren was voor ƒ 5 0 0 - aan loten verkocht, waarmee verschillende voorwerpen gewonnen kon38
3
" HC, 9 j u n i 1878. ' HC, 12 j u n i 1878. 38 HC, 2 november 1879.
z
203
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
den w o r d e n .
39
De eerste dag kwamen er al meer dan 1100 bezoekers. In de Hoornsche Courant
werden de 'voor een bescheiden stad als H o o r n ' verbluffende staaltjes van vakmanschap beschreven: een zilveren plaatwerk voorstellende W i l l e m Barentsz i n de IJszee, een opgezette vos, twee c a n a p é - k l e d e n , een 'door een kaffer' gebeeldhouwde olifantentand, twee 'allerliefste' speeltafeltjes versierd met postzegelfiguren, prachtig knipwerk, een kinderwagentje met 1220 stukjes inlegwerk. Bij de afdeling vrouwelijke handwerken viel een breimachine te bewonderen waarop i n een half uur een kous k o n worden gebreid. Niet ver van een uitstalling van eigen gestookte likeuren van 'de Hoornsche Wijnand Fockink', B . Schermer & Z o o n , stond het pronkstuk, een piramide van zes meter naar een ontwerp van de Hoornse architect A . C . Bleijs.
40
Bovenop deze piramide schitterde Hebe, de schenkster der goden. E r o m h e e n
waren uitstallingen van kaas, boter, zout, sigaren, suikerwerk, een boerderij van chocola en een kolossale k r e n t e n b o l .
41
In 1881 werd niets groots o n d e r n o m e n . De winterse harddraverij werd overgelaten aan de inmiddels opgerichte Hoornsche IJsclub. Oorzaak was dat de vereniging een feest wilde organiseren ter gelegenheid van de o p e n i n g van de spoorlijn naar H o o r n . Toen die echter op zich liet wachten, werd i n 1882 wel een schietwedstrijd gehouden, zij het onder protest: een dergelijk toernooi was iets voor de 'heren' en niet voor het volk. E r werd geopperd o m b i n n e n de vereniging een schietclub te vormen o m op die manier het volk de kans te geven zich te oefenen. Voorzitter A g h i n a was van m e n i n g dat na een periode waarin was afgedaald tot het vermaak van de laagste klassen n u de tijd rijp was voor ontwikkeling van betere smaak.
42
De ver-
gadering had Aghina's opvatting geslikt: immers twee belangen streden met elkaar, dat van het volk en van de weerbaarheid. Schieten werd sinds het einde van de j a r e n 1860 i n verband met vrees voor Duitse expansie belangrijk gevonden. Iedere burger diende pal te staan. Niem a n d protesteerde dan ook meer toen ook het jaar daarop, i n 1883, een schietwedstrijd met het Flobertgeweer werd gehouden. Wel werd een concessie aan het volk gedaan in de vorm van mastklimmen en zaklopen. Zaklopen kwam nadien niet meer voor. In 1885 volgde zelfs een nationaal schuttersfeest met deelname uit de grote steden. De minister van B i n n e n l a n d se Zaken zegde hiervoor ƒ 5 0 0 , - toe, de gemeenteraad droeg ƒ 2 0 0 , - bij. De M a r i n e z o n d verscheidene oorlogsbodems. Burgemeester W.K. baron V a n D e d e m stelde een zilveren bokaal beschikbaar. Deze was te bezichtigen naast de andere achttien uitgeloofde prijzen i n een - 's avonds verlichte - etalage van het kledingmagazijn De Stad Parijs op het Groote N o o r d . Hoornse schietvereniging Sint-Sebastiaan behaalde de tweede prijs.
44
4 3
De
In de j a r e n 1890 wer-
den zulke nationale schuttersfeesten verschillende keren te H o o r n herhaald. Vanuit deze plaats ontstond ook de Nationale Vereniging van Schietverenigingen. Niets lijkt de elite zo nabij het volk te hebben gebracht als de gewonere bijeenkomsten, de matinees met muziek van de schutterij. N o g belangrijker waren de feestavonden, de ' r e ü n i e s ' . E r werd dan geopend met muziek. O p het programma stonden voordracht door een amateur, vrouwenzang met pianobegeleiding, een uitvoering van m a n n e n k o o r Sappho, een toneelstukje, een goochelaar of een turndemonstratie.
39 40 41 42 43 44 45
43
O o k te Goes waren de feestavonden erg i n
HC, 27 j u n i 1880. De latere architect van de Sint-Nicolaaskerk tegenover het Centraal Stauon te Amsterdam. HC, 21 juli 1880. HC, 25 juni 1882. HC, 19 juli en 18 augustus 1885, 25 april 1886. HC, 2 augustus 1885. HC, 12juni 1878.
26 1
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
trek, zij het o m een reden die de elite eigenlijk bedenkelijk achtte, de tombola. Ze werd er meesmuilend wel de kurk genoemd waarop Volksvermaken dreef.
46
H e t feit dat H o o r n het
zonder z o ' n lokkertje k o n doen, kan een aanwijzing zijn voor de spontane belangstelling en hoge opkomst aldaar. Opmerkelijk is i n ieder geval het grote aantal aanwezigen tijdens de gewone ledenvergaderingen van de H o o r n s e vereniging i n de eerste j a r e n van haar bestaan. In j u n i 1875 bijvoorbeeld 260. Volgens A d r i a a n van Eek vormden die bijeenkomsten op zichzelf 47
al een volksvermaak. Daar k o n d e n personen van alle standen, mogelijk onbedoeld - geen reglementsartikel gewaagt ervan - leren welke bevoegdheden bestuur en ledenvergadering hadden. Ze ontdekten dat voorstellen, geformuleerd d o o r het bestuur, gewijzigd, j a zelfs verworpen k o n d e n worden. Dat eerste gebeurde bijvoorbeeld i n 1875, toen het bestuur een permanente feestcommissie had ingesteld van twintig l e d e n .
48
Tot dan toe was die ad hoe geko-
zen. E r werd krachtig bezwaar tegen aangetekend. De leden vreesden dat een dergelijke commissie te veel macht zou geven aan het bestuur, waardoor zijzelf niets meer te zeggen hadden. De voorzitter betoogde dat het alleen de bedoeling was geweest de slagvaardigheid op te voeren - soms moest een feest bijvoorbeeld bij m o o i weer met spoed worden georganiseerd. Nadat P.J. Persijn, de uitgever van de Hoornsche Courant, ook n o g gerept had van 'centralisatie 49
van macht', werd het voorstel verworpen. K o r t o m , de leden van Volksvermaak hadden i n de vereniging allen stemrecht i n een periode waarin voor vertegenwoordigende functies i n de politiek n o g censuskiesrecht gold. Ze leerden uit de praktijk het verschil tussen eenvoudige en volstrekte meerderheid, tussen eerste stemming, herstemming enzovoort. N o g interessanter echter was, dat ze van nabij meemaakten dat de 'heren' het o n d e r l i n g niet altijd eens waren. Juist d o o r die ledenvergadering, symbool van toenadering tot het volk, lijkt Volksvermaken i n H o o r n zich onderscheiden te hebben van zusterverenigingen. Althans, uit de studies die daaraan tot n u toe zijn gewijd blijkt niets van een ledenvergadering, laat staan van een die het bestuur op de vingers keek. H e t lidmaatschap van deze verenigingen beperkte zich - naar het schijnt - tot deelname aan van bovenaf georganiseerde festiviteiten.
Beteugeling met zachte hand Naast motieven als toenadering tot het volk en bevordering van goede smaak was ook het streven naar 'beteugeling' van onbeschaafde elementen aanwezig i n Volksvermaken. Voorzitter A g h i n a liet aan duidelijkheid niets te wensen over: 'De vierde stand bestond uit beste mensen, maar als h u n feesten niet onder degelijke leiding stonden, dan waren ze zeer gevaarlijk vanwege de geest van barbarij die eruit voort k o n k o m e n ' . Feest en orde werden door het bestuur vereenzelvigd. Feesten werden vooral als geslaagd beschouwd wanneer de politie niet nodig was geweest. De Hoornsche Courant had over het eerste grote volksfeest i n 1871 j u i c h e n d geschreven, dat de orde geen moment verstoord was geweest en dat woest getier en 'walgelijke b r o o d d r o n k e n h e i d ' ontbroken hadden. Zelfs mensen van buiten H o o r n waren onder de indruk geweest, wat de stad een goede naam had gegeven. 50
51
46 47 48 49 50 51
Helsloot, Vermaak, 75. HC, 12 september 1875. HC, 13 januari 1875: artikel 8 concept-reglement. HC, 10 februari 1875. HC, 7 september 1875. HC, 8 oktober 1871. '205
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Volksvermaken en politie vielen elkaar i n de armen. In 1873 huldigde politiecommissaris G . van Rossum de vereniging wegens haar krachtige pogingen tot afschaffing van het werpen met voetzoekers en hij beval aan ook bij een volgend feest de ordehandhaving over te laten aan Volksvermaken. A g h i n a noemde het een voorrecht een politiecommissaris te bezitten die zachte terechtwijzingen bevordert, voordat strenge maatregelen worden genomen. De commissaris zou later benoemd worden tot e r e l i d .
32
H e t credo 'wees zacht voor het volk' was ove-
rigens ook beleden op het landelijk congres van verenigingen voor Volksvermaken i n 1873 te heiden. E e n van de sprekers had daar betoogd dat hij uit ervaring wist dat men zelfs het ruwste volk bij grote feesten i n toom k o n houden, als men zich maar niet boven dat volk verhief en het door arrogantie kwetste.
53
A l eerder, i n 1872, had de Hoornsche Courant eenzelfde op-
vatting vertolkt: 'Ons volk is een u i t m u n t e n d volk, als het maar niet gedreigd of getergd wordt'.
34
E e n artikel van A . van Eek i n De economist w'erd geciteerd, waarin gesteld werd dat
volksopvoeding impliceert dat het volk daadwerkelijk wordt ingezet, bijvoorbeeld bij ordehandhaving. D a n zou blijken dat het veel meer k o n dan de hogere standen meestal beweerden. Die gingen tekeer over uitspattingen van mindere standen, alsof zijzelf zulke heilige 33
boontjes waren. De Franse Revolutie had toch wel anders geleerd. O o k de burgemeester van H o o r n , hoofd van de politie en als erelid steevast op de feesten aanwezig, mengde zich i n het debat en bezag Volksvermaken i n het licht van de sociale kwestie. Werkstakingen dreven naar zijn zeggen de standen uit elkaar. Volksvermaken schiep juist een band tussen alle standen en 51
zorgde voor verbroedering. ' K o r t o m , een feest volgens de orde van de 'heren' was pas echt een feest, vooral als de deelnemers zelf zorgden voor ordehandhaving.
57
De plicht tot orde was reglementair vastgelegd. Zij die l i d werden, verbonden zich per58
soonlijk o m voor de goede orde te w a k e n . Artikel 6 van het reglement schreef voor dat het feestterrein moest worden afgezet. L e d e n en h u n dames, ook bestuursleden, hadden alleen toegang op vertoon van h u n kaart. De voorzitter benadrukte dat nog eens i n 1887, i n antwoord op een vraag o f commissarissen van orde vrij toegang hadden. Bij de bovengenoemde bloemententoonstelling hadden leden bijvoorbeeld een boekje met tien entreebiljetten kunnen kopen voor 25 cent per biljet. Niet-leden betaalden meer. De biljetten k o n d e n naar verkiezing worden gebruikt, maar dienden wel door de feestcommissarissen persoonlijk te wor39
den afgescheurd. Losse biljetten waren o n g e l d i g . Z o werd elke feestganger gedwongen zijn gezinsleden bijeen te houden. L e d e n waren herkenbaar aan h u n lidmaatschapskaart, het ' d i ploma', ontvangen van de bode bij de i n n i n g van de contributie. Ieder droeg aan een blauw lint een p e n n i n g met het stadswapen. Optochten gaven d o o r h u n publiek karakter een extra ordeprobleem. Vuurwerk en Bengaals vuur werden afgeraden. M e e l o p e n met de stoet was verboden, omdat dat tot ongelukken k o n leiden, vooral langs de nauwe grachten. aan weerszijden van de stoet.
61
60
Commissarissen van de vereniging liepen
O m drankmisbruik te v o o r k o m e n werden 'buffetten' ver-
5 2 HC, 7 s e p t e m b e r 1 8 7 3 e n 7 f e b r u a r i 1 8 7 5 . 5 3 HC, 21 j a n u a r i 1 8 7 4 . 5 4 HC, 14 a p r i l 1 8 7 2 . 5 5 De economist v a n d e c e m b e r 1 8 7 3 , g e c i t e e r d i n HC, 21 j a n u a r i 1 8 7 4 . 5 6 HC, 3 n o v e m b e r 1 8 7 5 . 5 7 HC, 7 s e p t e m b e r 1 8 7 3 , 12 s e p t e m b e r 1 8 7 5 e n 5 j a n u a r i 1 8 8 5 . 58 HC, 14 a p r i l 1 8 7 2 . 5 9 HC, 9 j u n i 1 8 7 8 . 6 0 HC, 5 o k t o b e r 1 8 7 3 . 61
HC, 5 s e p t e m b e r
260
1875.
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
h u u r d waar geen alcohol geschonken werd. R o k e n viel niet te verbieden, ook al bleven sommige leden o m die reden weg uit H e t Park. E é n keer, bij de bloemententoonstelling, werd een rookverbod uitgevaardigd: niet o m de mensen, maar vanwege de gewassen.
62
H e t spreekt vanzelf dat ook het lidmaatschap ordelijk geregeld was. M a n n e n die ten minste achttien jaar waren konden l i d worden, mits zij de contributie van een gulden per jaar voldaan hadden. W i e dat verzuimde moest aanvankelijk 10 cent boete betalen. Sinds 1875 moest bovendien nog 50 cent entreegeld worden betaald. W i e op een tweede verzoek van de bode i n gebre63
ke bleef, werd geschrapt. De bode had trouwens een zekere status, hij droeg een u n i f o r m . Wie zich misdroeg, k o n geroyeerd worden bij meerderheid van stemmen, maar nooit dan nadat hij door het bestuur was gehoord. Terugkeer was alleen mogelijk wanneer tweederde van de aanwezigen voor was. O m te voorkomen dat rijkdom macht ging uitoefenen, hadden volgens de artikelen 1-5 van het reglement donateurs wel toegang tot de vergadering maar geen stemrecht. H e t bestuur was opgezet zoals elders i n vrijzinnig H o o r n . De keuze was aan de leden. H e t zittende bestuur deed daartoe eerst een voordracht van kandidaten i n dubbel- o f meertallen o m de verkiezing te vergemakkelijken. Hoewel de leden niet aan die voordracht gehouden waren, werd deze steeds gevolgd. Bestuursfuncties werden b i n n e n het bestuur verdeeld. H e t bestuur moest elk nieuw 'genootschapsjaar' een algemene vergadering uitschrijven. Dit gebeurde ook als de omstandigheden aanleiding gaven tot feest. Bleef het bestuur i n gebreke, dan k o n d e n tien leden een vergadering eisen. In de praktijk kwam dat nooit voor.
64
Mythe en rite van het 'algemeen belang' E e n laatste element dat bijdroeg aan het ordelijk verloop van feesten was de 'leidende gedachte' van een evenement. A . van Eek hield i n De economist een pleidooi tegen de kermis: het was een onbeheersbaar feest, omdat n i e m a n d uit de mindere volksklasse de oorsprong ervan nog kende. Volgens van Eek was dit bij de h e r d e n k i n g van een groot historisch feit absoluut niet het geval. Politie en andere ordehandhavers waren weliswaar nuttig, maar als het verheven idee ontbrak, dan k o n het feest toch n o g verworden tot een orgie. E e n feest p u u r o m de lol was voor een 'volksman' als V a n Eek een o n m o g e l i j k h e i d . 65
Toenadering tot en beteugeling van het volkse gingen hand i n h a n d met ritueel gedrag. Het doen herleven van gebeurtenissen uit het gemeenschappelijk verleden in een gezamenlijk evenement k o n de sociale eenheid versterken. De h e r d e n k i n g van de Slag op de Zuiderzee van oktober 1573 was zo'n ritueel. H e t feest had een speciale plaatselijke betekenis. H e t Werd alleen gevierd aan de noordwestelijke zijde van het IJsselmeer, te H o o r n zelfs o m de tien jaar. Daar heette het Bossufeest, naar de Spaanse opperbevelhebber die er na de slag driejaar gevangen had gezeten. In H o o r n bestond de vaste overtuiging dat deze slag de Tachtigjarige O o r l o g een beslissende wending had gegeven, een opvatting die op nationaal niveau nauwelijks werd gedeeld. In het Bossufeest van 1863 zijn diverse rituele aspecten aan te wijzen. 66
62 63 64 65
HC, 9 j u n i 1878. Ibidem. Artikelen 7-9 van het reglement. HC, 21 januari 1874 (geciteerd uit De economist van december 1873). Van Eek haalde een spreker aan van het derde landelijke congres van Volksvoordrachten en Volksvermaken te Leiden in 1873. 66 HC, 24 december 1873. Zie voor deze slag: C. Lavell, 'De slag op de Zuiderzee. Een vergeten geschiedenis gezien door tijdgenoten, geschiedschrijvers en dichters' West-Frieslands oud en nieuw 53 (1986) 43-68. 267
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Beeltenissen van alle hoofdrolspelers van 1573 waren aanwezig. Vaandels en wapens, ook dat van Bossu zelf evenals diens beker, waren als kostbare relikwieën meegedragen. De optocht was toen echter n o g het initiatief van enigszins informele corporaties geweest. Evenals bij de Waterloo-herdenking van 1865 - ' i n dertien taferelen' - hadden bepaalde
beroepsgroepen
als kaasdragers en tuinlieden gefigureerd. H e t was dus een betrekkelijk klein deel van de bevolking dat het verleden had uitgebeeld.
67
H e t driehonderdjarig Bossufeest van 1873 overtrof dat van '63 verre. Twee dagen lang werden alle registers opengetrokken. H e t opleidingsschip van de M a r i n e Ternate lag op de rede van H o o r n . Stafmuziekcorpsen van de M a r i n e gaven concerten, er was een harddraverij met een hoofdprijs van ƒ 2 0 0 , - . Tweemaal werd er een matinee en soiree musicale gehouden, de laatste met vauxhail en bal. Tot slot was er een groot vuurwerk met onder andere 'De M o l e n van D o n Quichotte', een toespeling op de d o m h e i d van de Spanjaarden en van Bossu i n het bijzonder. De Hoornsche Courant had ter gelegenheid van de herdenking een boekje met volksliedjes uitgegeven. Stadsmuziekmeester H . F . A . U t e r m ö h l e n h a d een feestmars gecomponeerd. O o k werd er een speciaal voor deze gelegenheid geschreven toneelstuk opgevoerd. Wat het feest absoluut onvergetelijk maakte, was de optocht van maar liefst 71 groepen, personages en taferelen. Daarin vallen twee aspecten op: de perfectie en het feit dat de gehele bevolking deelnam. H e t verleden werd exact nagespeeld. O n d e r het gebulder van het marinevaartuig landde i n een sloep luitenant Sonoy samen met de leider van de N o o r d - H o l landse vloot van 1573. O p de Roode Steen, op dezelfde plaats als indertijd, b o o d een vrouw de graaf van Bossu een glas bier aan met de historische woorden: 'Mijnheer, 't is beter dat gij tot ons komt, dan dat wij tot u k o m e n ' . Bij het raadhuis werd vervolgens halt gehouden o m de graaf 'gevankelijk' naar het (protestantse) weeshuis te brengen. Bijna even welsprekend was het g e ï l l u m i n e e r d e vaartuig De Watergeus van de vereniging Volksvermaken met aan b o o r d het ontzielde lichaam van de Hoornse held J a n H a r i n g . H e t lijk was gewikkeld i n de Statenvlag. Twee dagen lang stond deze allegorische voorstelling op de Steen tentoongesteld. U i terst vitaal voor de juiste beleving van de herdenking van 1873 was dat Volksvermaken had opgeroepen tot absolute stilte tijdens de gesproken hoogtepunten en tot het blijven staan van alle toeschouwers tijdens de gehele plechtigheid. Ten strengste werd erop toegezien dat niem a n d meeliep met de stoet, zodat de situatie niet k o n 'ontaarden' i n iets gemoedelijks. Deze volkomen concentratie maakte het feest tot een hoogtepunt. Geheel anders dan i n 1865, toen kinderen van betere stand als een groepje gekostumeerde Dankbare Nederlandsche J e u g d hadden meegelopen, mochten i n 1873 kinderen van alle standen meedoen. H e t feest was nationaal door de herdenking van een gebeurtenis van landelijke betekenis. De nationale eenheid werd tevens gesymboliseerd doordat heel de jeugd, van elke stand en van elk geloof, deelnam. Instemmend dichtte een van de ouders i n de Hoornsche Courant Boezemt steeds voor N e è r l a n d s H e l d e n A a n uw nakroost eerbied i n , E n verhaal h u n de gloriedaden, Blijgemoed i n uw huisgezin. Zulk een deugd kan sporen geven, A a n het groeiend nageslacht,
67 HC, 17juni 1865.
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Waar het Vaderland zijn voorspoed, Gij uw blijdschap van verwacht.
68
Zo mogelijk n o g treffender dan de deelname van gewone kinderen, was de o n t h u l l i n g van een steen, die een zekere Lambert Melisz voorstelde. Deze had destijds zijn oude moeder van de Spaanse furie gered, d o o r haar op een slee van Westzaan naar H o o r n te trekken. H e t fascinerende is dat die tocht niet zo erg veel met de Slag op de Zuiderzee te maken had. H e t ging eenvoudig o m een steen die een nieuwe plaats moest krijgen, omdat hij gemetseld had gezeten boven de i n 1871 geslechte Westerpoort. De o n t h u l l i n g werd aan het Bossufeest geknoopt o m het volk er n o g inniger mee te verbinden. Lambert Melisz had immers een waarachtig voorbeeld gegeven van 'huiselijke aard, kindervreugd en ouderliefde'. V a n Eek hield een rede waarin hij beklemtoonde dat met de herplaatsing van de steen de wens van de burgers, 'ja, zelfs van de kleine burgers' werd v e r v u l d .
69
Deze historische feesten laten een nieuw aspect zien. H e t ging niet langer o m een evenement van een paar, m i n of meer georganiseerde burgers, gadegeslagen door de menigte, maar o m een gebeurtenis voor iedereen. E l k H o o r n s gezin moest, als het even k o n , i n de viering vertegenwoordigd zijn. De erbijgesleepte Lambert Melisz was belangrijker geworden dan de held J a n H a r i n g , eenvoudigweg omdat hij bruikbaarder was. De feestviering van Volksvermaken sinds de j a r e n 1870 h i n g samen met een nieuw politiek-maatschappelijk besef. E e n generatie eerder had Thorbecke n o g gemeend dat natie, nationaal besef en de relatie regeringvolk vanzelf met de liberale grondwet van 1848 ontstonden. D i e h a d immers een e i n d gemaakt aan het autoritaire bewind, daterend van W i l l e m I. G e m e e n d was dat elke burger n u enthousiast zijn plicht zou doen ten bate van het algemeen belang: kiezers zouden bijvoorbeeld met graagte ter stembus gaan. Gehechtheid aan Oranjehuis en nationale feesten als van 70
1863 en '65 werden aanbevelenswaardig geacht, maar niet noodzakelijk. O m een H o o r n s voorbeeld te noemen: i n 1865 zorgden sommigen voor feestverlichting, hoewel geen overheid h e n daartoe had uitgenodigd. De verlichting werd m o o i gevonden, maar het had niet gehoeven.
71
H e t liberalisme van de tweede generatie liet zulk toeval niet meer toe: zij begon
i n te grijpen. H e t algemeen nut o f belang was niet langer louter een idee, maar een te creëren werkelijkheid. E r werd bewust gewerkt aan ontwikkeling van een nationaal gevoel. De kon i n g werd bijvoorbeeld aangezocht voor het erelidmaatschap van Volksvermaken. Tot grote vreugde van H o o r n accepteerde hij. H e m werd een diamanten speld aangeboden.
Het einde van Volksvermaken Volksvermaken was i n H o o r n de eerste vijftien jaar een succes. In 1885 bedroeg het aantal leden n o g 788, de omzet ƒ 6.836,20.
72
Gewoonlijk lag dat bedrag overigens lager, r o n d de
ƒ 1 0 0 0 - maar n o g altijd een stuk hoger dan i n het veel grotere Amsterdam, waar het ƒ 6 0 0 - a /700 - bedroeg.
73
Gewoonlijk schreven donateurs gul i n . O o k werden geschenken gegeven.
68 HC, 22 oktober 1873. 69 HC, 7 september, 5 en 19 oktober 1873. 70 H . te Velde, Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en nationalisme in Nederland, 1870-1918 (Den Haag 1992) 22-24. 71 HC, 17juni 1865. '2 HC, 13 december 1885. 73 Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling', 199. 260
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Afb. 2. 'Truijdeman en zijn wijf', een middeleeuwse Hoornse legende, volgens welke de 'noordsche rover' Truijdeman asiel kreeg in Hoorn en de stad en haar armen daar vervolgens wel bij voeren. Historische optocht van 13 september 1898 te Hoorn, ter gelegenheid van de kroning van koningin Wilhelmina. Deze oudst bewaardgebleven foto werd, beschadigd, aangetroffen in een kast van een lokaal bij de Noorderkerk. Streekarchief West-Friese Gemeenten te Hoorn, Topografisch-historische atlas.
De fotograaf Siewerts b o o d bijvoorbeeld i n 1873 aan ieder die gekostumeerd meedeed aan het Bossufeest gratis te portretteren. E e n ander gaf bij die gelegenheid een scheepslading 74
'groen' o m de huizen mee te versieren. Tijdens de optocht van 1875 werden op het Groote N o o r d bloemenkransen i n de rijtuigen van bestuur en feestcommissie geworpen.
75
Het enthousiasme was vooral gericht op de persoon van de voorzitter. O m strijd werd hij 6
geprezen, onder andere voor zijn uitmuntende leiding van vergaderingen en discussies.' In 1875 noemde de Hoornsche Courant hem als degene die de al bloeiende vereniging nog meer 77
wist te o n t w i k k e l e n . De burgemeester bedankte h e m i n 1877 voor zijn 'flinke l e i d i n g ' . '
8
Moest A g h i n a periodiek aftreden, dan werd hij vrijwel u n a n i e m herkozen. In 1877 bijvoorbeeld kreeg hij 228 van de 233 stemmen.
79
Bij al die goodwill paste grote gezeglijkheid. Nodig-
de de voorzitter de ingezetenen uit zich met oranje te tooien, dan gebeurde dat. Riep hij op te vlaggen, zelfs een week lang, dan lieten maar weinigen dat n a .
80
Dwarsliggers kregen geen kans. Ds. S.L. ten Hove verzocht ter vergadering eens een arme j o n g e n op kosten van de vereniging aan de hbs te laten studeren. A g h i n a k o n de predikant 81
gemakkelijk met een kluitje i n het riet sturen: daar was Volksvermaken toch niet v o o r ! Nau-
74 75 76 77 78 79 80 81
HC, 7 september 1873. HC, 12 september 1875. Ibidem. HC, 23 juli 1875. HC, L juli 1877. HC, 18 november 1877. HC, 12juni 1878. HC, 10 maart 1872.
270
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
welijks lastiger was voor h e m Ten Hoves kritiek op de verenigingsdemocratie: 'Waarom hebben toch zoo velen tehuis een hoog woord, [maar] bewaren [ze] hier zozeer het stilzwijgen en spreken anderen daarentegen zoo dat de zaal davert van applaus bij het e i n d van iedere rede?'. H e t was een verkapte aanval op een almachtig bestuur. A g h i n a omzeilde een discussie door te eisen dat Ten Hove zich bij de zaak, het te vieren feest, hield. De dominee uitte daarop zijn machteloosheid i n onheuse termen. Zijn woorden waren zo ongelukkig gekozen, dat hij het de volgende vergadering n o d i g vond te verklaren dat hij geen hatelijkheid had bedoeld. A g h i n a was opnieuw zo wijs er geen punt van te maken. H i j gaf zijn 'adhaesie' en zei te wensen dat het kwetsende zo mogelijk uit de notulen werd weggelaten. In 1887 had de 'rode' onderwijzer Levie 'de euvele m o e d ' te suggereren dat het bestuur zich door de gemeente had laten afschepen met een aalmoes. A g h i n a - gemeenteraadslid - was des duivels en noemde Levi's uitspraak een schandelijke insinuatie. Rekenschap was wel het laatste dat hij af zou leggen. E n ging de vergadering niet akkoord, dan stapte hij wel op. Dat hoefde niet, want A g h i n a kreeg een 'algemeen' applaus. 82
83
Een paar j a r e n later begonnen ook trouwere leden zich te ergeren aan de overheersende rol van de voorzitter. In 1891 waren er trouwens n o g maar ongeveer tachtig aanwezig en er werd stevig geruzied. Volgens de Hoornsche Courant, inmiddels van liberaal radicaal geworden, was dat - met alle respect voor zijn leeftijd, ervaring en bekwaamheid - te wijten aan A g h i n a . Volgens het blad had A g h i n a graag onbegrensde volmacht bezeten, maar had de vergadering i n deze n u eenmaal zelf te beslissen. E n wat gold voor Aghina's populariteit, gold ook voor de feesten. Sinds e i n d jaren 1880 kwamen j a r e n voor waarin weinig of niets werd georgani84
seerd. Bij het regeringsjubileum i n 1889 stelde het bestuur de vergadering - 120 personen waren aanwezig - voor o m af te zien van een feest. A n d e r e festiviteiten dat jaar, van mannenzangvereniging Sappho, een muziekkapel en de Harddraverij-vereniging, hadden immers ook weinig volk getrokken. Tenslotte kwam het toch n o g tot een nationale feestavond. E e n hele feestdag leek niet opportuun, want de k o n i n g k o n elk moment overlijden. E e n gymnastiek-vereniging vertoonde kunsten aan brug en ringen, er waren een grote en kleine mast o m i n te k l i m m e n . E r was een wedloop met hindernissen, een halterwedloop en een wedstrijd met kruiwagens. Een en ander was overigens n o g steeds toegesneden op het lagere v o l k . 85
86
E e n laatste opleving van Volksvermaken vormden de gedenkfeesten i n 1893 r o n d de i n H o o r n geboren Jan Pietersz C o e n . Wat met het Bossufeest niet was bereikt, nationale erkenning voor een historisch feit met Hoornse wortels, lukte n u wel. H e t is mogelijk dat een nationalistische stemming was aangewakkerd d o o r de o o r l o g i n Oost-Indië, met name i n Atjeh. In ieder geval werd een nationaal c o m i t é gevormd, waarin alle provincies en de Stateh-Generaal vertegenwoordigd waren. Voorzitter was de commissaris van de k o n i n g i n N o o r d - H o l land, maar de eigenlijke organisator van de o n t h u l l i n g van Coens standbeeld (1893) op de Roode Steen, was A g h i n a . Eerder, i n 1887, was Coens geboorte al uitvoerig gevierd. E r was 's middags i n H e t Park een matinee musicale geweest en 's avonds een feestconcert, afgewisseld met vier tableaux vivants: de zitting van de Raad van I n d i ë op 30 december 1618, het einde van het gevecht tussen Hollanders en Javanen, de aankomst van C o e n te Batavia op 27 september 1627 en Coens sterfbed. O p n i e u w was de mythe, getuige ook de op de dag af precieze date-
82 83 84 85 86
HC, 18 en 25 juli 1875. HC, 28 augustus 1887. HC, 2 december 1891. HC, 28 november 1888. HC, 5 mei 1889. 271
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
Afb. 3. Uitnodiging van de Vereeniging Volksvermaken voor de feesten rond de onthulling van het standbeeld van Jan Pietersz Coen te Hoorn in f893. Streekarchief West-Friese Gemeenten te Hoorn, archief Comité Onthulling.
ring, tot i n detail weergegeven en i n bijna gewijde stilte b e k e k e n .
87
Enige dagen later was een
toneelstuk over C o e n van de hand van de Hoornse toneelschrijver H . K r o o n D z n d o o r rederijkerskamer Hofdijk uitgevoerd.
88
Langzamerhand bleek dat Volksvermaken zichzelf had overleefd. Nieuwe clubs maakten haar overbodig. In 1887 liepen bijvoorbeeld i n de gekostumeerde optocht de drie gymnastiekverenigingen Oefening, Uitspanning door Inspanning en W i l l e m van Oranje mee. O o k de drie schietverenigingen droegen h u n steentje bij, evenals de zangvereniging Sappho en drie rederijkerskamers.
89
Bovendien paste i n een tijd en stad waarin radicalisme en socialisme snel
terrein wonnen, niet langer een bestuur dat weliswaar periodiek aftrad, maar uit eerbied voor zijn verdiensten altijd herkozen werd. O o k de idee van commissarissen van orde uit het volk had m o o i geleken, maar getuige de paar bewaard gebleven namenlijsten van deze functionarissen was niet é é n van hen echt van lage komaf. De veelgeprezen ordehandhaving was steeds intact gebleven, eenvoudig omdat wie zich misdroeg van het feestterrein werd geschopt. Toch is het onhistorisch o m de betekenis van een vereniging als Volksvermaken te bagatelliseren. H e t is i n dit verband verbazingwekkend te zien dat de links-liberale fase i n de vaderlandse geschiedschrijving vrijwel geheel is overgeslagen. E r is tamelijk veel over Thorbecke en de zijnen geschreven en zeer veel over het socialisme, maar de tussenliggende periode bleef steeds i n het vage.
90
87 HC, 5 en 9 januari 1887. 88 HC, 12januari 1887. 89 HC, 9 januari 1887. De schietverenigingen waren J.P. Coen, Sint-Sebastiaan en de Hoornsch Burgerwacht. De rederijkerskamers droegen de namen West-Frisia, Hofdijk en Eensgezindheid. 90 Een voorbeeld van deze omissie is het themanummer 'Amsterdam tijdens het laatste kwart van de 19e eeuw', Tijdschrift voor sociale geschiedenis 19 (1993) 1-128.
272
Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
O m de historische betekenis van een vereniging als Volksvermaken te begrijpen, is het zinvol de vieringen van 1865, vijftig jaar Waterloo, te vergelijken met 1898, de i n h u l d i g i n g van W i l h e l m i n a . Waterloo werd te H o o r n ten eerste gememoreerd met een optocht. Die vertoonde enige structuur, maar was het resultaat van versnipperde initiatieven. Behalve oude oorlogsveteranen van 1815 i n een triomfwagen en 'dankbare' j e u g d deden rederijkerskamer Hoogerbeets en enige beroepsgroepen mee met getekende afbeeldingen van door hen gebruikte gereedschappen.
91
Schutterij en garnizoen speelden de verovering van de pachthoe-
ve L a Haije Sainte n o g eens over, waarna een optocht volgde van het Nederlandse, Engelse, Franse en Pruisische leger.
92
In 1898 was van het weinig formele, 'gilde-achtige' van 1865 niets
meer terug te vinden. E e n reeks van verenigingen vormde het organiserend c o m i t é . De optocht werd samengesteld uit h u n leden. De feestorganisatie van Volksvermaken staat i n tussen het ad /joc-initiatief van 1865 en het formele karakter van het inhuldigingsfeest van 1898. A n ders dan de organisatietypes van bovengenoemde feesten was Volksvermaken een koepel van verschillende standen, wensen en activiteiten. H e t vertegenwoordigde het lokale en nationale belang, zowel zaklopen als 'cultuur', vermaak voor overdag en voor de avond, i n de open lucht en i n een zaal, op een afgezet terrein en i n een openbare optocht. De feesten van Volksvermaken doen democratischer aan dan het evenement van '98, waarin vooral verenigingsbestuurders fungeerden. Dat h i n g samen met een fundamenteler feit: het algemeen (belang) was een illusie gebleken. M e n begreep n u dat de werkelijkheid de som was van deelbelangen. Dragers daarvan waren de standen en klassen. Juist i n het verenigingsleven k o n d e n winkeliers en ambachtslieden, en later arbeiders, ambities najagen waaraan d o o r hen n o g geen politieke v o r m k o n o f mocht worden gegeven. Gewichtiger n o g was de levensbeschouwelijke segmentatie. In 1893 kreeg H o o r n zijn afdeling van de rooms-katholieke Volksbond. N o g geen vijftien jaar later was een complete katholieke zuil ontstaan
9 3
Daarnaast had er ongeveer te-
gelijkertijd sociaal-democratische machtsvorming plaatsgevonden en was er een kleine orthodox-protestantse zuil ontwikkeld. De liberalen, die tot eindjaren 1880 h u n eigen elite-belang hadden verward met het algemeen belang, waren tot een van de vier partijen geworden, zij het voorlopig n o g wel de grootste. E e n feestidee voor heel de bevolking was voortaan de som van f e e s t i d e e ë n van de levensbeschouwelijke blokken. N a de enigszins directe democratie van Volksvermaken was de getrapte van het tijdperk van de verzuiling aangebroken.
91 HC, 17 j u n i 1865. 92 HC, 19 j u n i 1865. 93 J . M . M . Leenders, 'De Papieren Kapelaan, katholiek H o o r n (1905-1911)', in: J . C . H . Blom en C J . Misset (red.), Broeders sluit Uaan (Amsterdam/Dieren 1985) 199-246.
273
Marcel Westhoff
Alex Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film*
E i n d 19e eeuw moet Benjamin Bonefang, zoon van een rondreizende kermisexploitant, kennis hebben gemaakt met een nieuwtje i n die dagen: de film. O p een kermis ergens i n het l a n d of i n het uitgaansleven van Amsterdam kreeg hij beelden te zien, die velen met h e m toen hebben bekeken. O f dat n u de aankomst van een trein was, een tuinman die water i n zijn eigen gezicht spoot, de i n h u l d i g i n g van k o n i n g i n W i l h e l m i n a of een m i n d e r bekend filmpje, feit is dat hij keek naar een uitvinding, die onlosmakelijk met de volgende eeuw verbonden zou zijn. H i j zal op dat moment echter niet hebben bevroed dat hij z o ' n prominente rol zou gaan spelen i n de vaderlandse
filmgeschiedenis.
D i t artikel beoogt de c a r r i è r e van Benjamin Bo-
nefang te beschrijven en daarmee meer inzicht te geven i n de vooroorlogse ontwikkelingen van de film en de wortels die de film i n andere amusementsvormen heeft.
Kermis, variété en film De Amsterdamse Kalverstraat was de plaats waar op 12 maart 1896 voor het eerst i n Neder1
land op een scherm geprojecteerde bewegende beelden te zien waren. H e t waren de Franse broers Auguste en Louis L u m i è r e geweest, die de eerste bruikbare camera annex projector hadden ontwikkeld. O o k anderen hielden zich bezig met de ontwikkeling van de film, maar de uitvinding van de gebroeders L u m i è r e v o n d z o ' n navolging dat de hedendaagse techniek i n principe niet veel van h u n systeem afwijkt. A l snel na de eerste openbare
filmvoorstelling,
eind december 1895 te Parijs, organiseerden de gebroeders L u m i è r e een toernee door Europa. O o k de Kalverstraat vereerden zij met een bezoek. Spoedig volgden andere filmers die de belangstelling voor de film i n geldelijk gewin probeerden o m te zetten en verscheen de eerste generatie Nederlandse bioscoopexploitanten. Dat het voornamelijk kermisartiesten waren die zich i n de beginjaren bezighielden met
filmvoorstellingen,
zal de gebroeders L u m i è r e
niet echt verbaasd hebben; ze hadden niet al te grote toekomstverwachtingen van de
film,
die, net als vele andere uitvindingen, op de kermis terechtkwam. De duikerklok, de luchtballon, de muziekautomaat, de microscoop, de schaakautomaat, het gaslicht en vele andere nieuwtjes had het grote publiek voor het eerst op de kermis k u n n e n bezichtigen. O o k meer directe voorlopers van de film, optische voorstellingen met welklinkende namen als camera obscura, rarekiek, panorama, cosmorama, diorama of cyclorama waren hier te zien geweest.
2
De 'Levende Photografie' zou volgens de L u m i è r e s snel verdwijnen, zodra het publiek erop uitgekeken was. Dat dit niet gebeurde, was onder andere te danken aan filmmakers en -vertoners die een markt voor dit type vermaak wisten te c r e ë r e n en die inspeelden op de behoeften van het publiek. De kermis was niet de enige plek waar i n de beginjaren van de film de dorst naar levende
*
M e t dank aan het N e d e r l a n d s F i l m m u s e u m , de stichting F i l m en Wetenschap i n A m s t e r d a m en Geoffrey D o n a l d -
1
Hel Parool, 12 maart 1996.
2
M . Keyser, Komt dat zien! De Amsterdamse
27 1
kermis in de negentiende eeuw (Amsterdam 1976)
54-66.
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
beelden gelest k o n worden. In het (Amsterdamse) uitgaansleven d o k e n i n programma's van zogenaamde v a r i é t é t h e a t e r s al snel filmvoorstellingen op. H e t v a r i é t é t h e a t e r was een type uitgaansgelegenheid dat r o n d de j a r e n '80 van de 19e eeuw i n opgang was. Frits van H a a r l e m jr. was het brein achter de introductie i n N e d e r l a n d . H i j wilde het op dat moment populaire café-chantant voor het hele gezin geschikt maken. H e t café-chantant, o f café-concerts zoals ze ook wel werden genoemd, was eigenlijk meer café dan theater. Weliswaar waren de zangers e n zangeressen niet weg te denken, maar zij waren eigenlijk een lokkertje o m de drankomzet te verhogen. De Nes i n Amsterdam was d è plaats voor dit soort gelegenheden. Frits van H a a r l e m jr., die zijn vaders café-chantant i n de Nes h a d overgenomen, bedacht een programma waarin de artiesten een belangrijkere plaats i n n a m e n en dat een 'beter' publiek zou trekken. In zijn theater Tivoli traden dan ook de meer gerenommeerde artiesten, zoals acrobaten, komieken en zangers op. Maar belangrijker was misschien dat zijn zaak door de toegangsprijzen meer opleverde dan de café-chantants, die het alleen van de drankomzet moesten hebben. 3
Theater Flora i n de Amstelstraat was waarschijnlijk een n o g beroemdere uitgaansgelegenheid, gesticht door de Keulse banketbakker A n t o n N ö g g e r a t h . B e g o n n e n als café-chantant werd het i n 1897 verbouwd tot variététheater, waar N ö g g e r a t h al snel film een vaste plek gaf i n het programma. Z o ' n v a r i é t é p r o g r a m m a bestond uit een serie van circa tien nummers. Spoedig vormden ook elders filmvoorstellingen een vast onderdeel van variétés. Wat kermis- en variétéartiesten gemeen hadden was h u n ambulante levensstijl. Niet alleen kermisartiesten, ook vele toneelgroepen e n individuele artiesten leidden een reizend bestaan. E r bestonden rondreizende café-chantants, waarbij soms, als i n een plaats geen sociëteit o f ander zaaltje was, werd opgetreden i n een tent o p de kermis. Deze traditie verdween echter naarmate meer plaatsen zich een eigen theater o f schouwburg k o n d e n veroorloven. Lange tijd kwam een groot deel van het publiek alleen tijdens de kermisperiode i n aanraking met toneel, hetzij i n een tent, hetzij i n een schouwburg waar het programma was aangepast aan de wensen van het publiek. H e t gaat te ver o m deze ambulante groep als een maatschappijtje b i n n e n de maatschappij te zien, maar vaststaat dat ze een erg g e ï s o l e e r d bestaan leidde. D e leden ervan waren constant onderweg en te kort o p é é n plaats o m zich daar te vestigen. Hoewel de kermis lange tijd het hoogtepunt van het jaar was voor bijna alle groepen uit de samenleving, kregen kermisexploitanten steeds vaker te maken met verzet. V ó ó r de 19e eeuw kwam dit vooral van de kerk, die al eeuwenlang streed tegen dit goddeloze vermaak met zijn kwalijke gevolgen voor de zondagsheiliging, zijn onzedelijk gedrag en dronkenschap. D e plaatselijke overheden stonden echter een tijdlang onwillig tegenover verzoeken van de kerk o m dit volksvermaak te verbieden. Maar de financiële motieven die hierbij een grote r o l speelden, verdwenen toen de kermis door de opkomst van betere transportmiddelen en een groeiende winkelstand, haar functie als jaarmarkt verloor. H i e r d o o r leverde de kermis m i n d e r geld voor de gemeente op dan vroeger. Vanaf de 19e eeuw kwam het verzet i n toenemende mate ook van de zogenaamde kleine burgerij. Deze maatschappelijke middenklasse voelde zich geroepen o m zich bezig te h o u d e n met de vraag hoe de 'gewone' m a n k o n worden beschaafd. Zij richtte zich i n haar beschavingsoffensief onder andere op zedeloosheid, drankmisbruik, geldverspilling en 4
5
3 J. Klöters, 100 jaar amusement in Nederland (Den Haag 1987) 45-46. 4 Ian Starsmore, English fairs (London 1975) 17-18. Piet de Boer Ineke Strouken en Albert van der Zeijden, 'Kermis, een volksvermaak in de schijnwerpers', Volkscultuur. 5
Tijdschrift over tradities en tijdsverschijnselen 2-2 (1988) 40-45; zie verder het artikel van Henk Gras in dit themanummer. 275
A l e x Bermo, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
op het volksvermaak waar al deze 'zonden' te vinden waren: de kermis. Daar kwam bij, dat de volksgezondheid een r o l van betekenis ging spelen. De 19e eeuw werd geteisterd d o o r een aantal e p i d e m i e ë n en een grote samenloop van mensen als op de kermis zou de kans op nieuwe e p i d e m i e ë n volgens sommigen alleen maar vergroten. Deze factoren leidden niet overal tot verboden, zoals bijvoorbeeld i n Amsterdam, maar vaak werd wel de tijd dat de kermis ergens mocht staan beperkt. H e t is niet vreemd dat i n de g e ï s o l e e r d e omstandigheden waarin ambulante groepen als kermismensen verkeerden, familiebanden een grote r o l speelden. Verschillende families waren nauw met elkaar verweven. Dat zal het bestaan verlicht hebben, maar o m het onder deze omstandigheden vol te houden was vooral een combinatie n o d i g van kracht, vaardigheid en sluwheid. Bovendien waren handigheid en improvisatievermogen vereist o m zelf attracties te k u n n e n bouwen en o m de uiteenlopende situaties onderweg te k u n n e n hanteren, niet i n de laatste plaats de verschillende plaatselijke reglementen waarmee men i n toenemende mate te maken kreeg. G o l d voor variétéartiesten die op het toneel optraden, dat ze - vaak met vallen en opstaan - de wensen van het publiek moesten leren kennen, voor kermisartiesten was dit net zo. Bij veel attracties was overredingskracht n o d i g o m de mensen naar b i n n e n te lokken. Dit gevoel voor wat het publiek wilde, moest gekoppeld worden aan een zakeninstinct dat noodzakelijk was o m te overleven. Vooral exploitanten die met allerlei apparatuur op de kermis stonden, moesten zorgen dat h u n investeringen voldoende geld opbrachten. Snel i n springen op populaire trends was voor sommigen een noodzaak. De sociale status van kermismensen en artiesten was laag en vaak k o n hetzelfde gezegd worden van h u n opleidingsniveau. H u n kinderen werden vaak al op jonge leeftijd ingezet als arbeidskracht en waren daardoor vroeg als veteraan aan te merken. Dit gold niet alleen voor kinderen die meehielpen met 'achtergrondarbeid' zoals het opbouwen en afbreken van kramen of tenten, het verkopen van kaartjes en dergelijke, maar ook voor degenen die vanaf een jeugdige leeftijd optraden. O m é é n feit k o n geen artiest heen: de grillige wensen van het publiek vormden h u n bron van inkomsten.
De familie Bonefang Ergens op het kruispunt tussen kermis en variété bevond zich de familie Bonefang (of Bonavang zoals het bevolkingsregister ook wel schreef). Deze naam is een verbastering van B o n 6
Enfant, de naam van een familie van joodse Walen uit L u i k . H e t was een familie van marskramers, opkopers en kermisreizigers. E e n o o m van Benjamin Bonefang goochelde op markten, diens zoons Maurits werd bekend als humorist onder de naam M a u r i c e Dumas, de andere zoon kreeg bekendheid als de m o p p e n k o n i n g L e o n B o n n é . Benjamins moeder had een 7
schiettent en er was een Bonefang's Tooverpaleis. Benjamin zelf was op vele terreinen actief. Hij werd i n 1872 o f 1873 i n Oberhausen geboren en groeide op i n een omgeving, waarin kermis en variété m i n d e r van elkaar gescheiden waren dan i n latere j a r e n het geval zou zijn.
6 7 8
8
Klöters, 100 jaar amusement, 94. Ibidem, 94. Joost Groeneboer en Hetty Berg (red.), ...Dat is de kleine man... 100 jaar joden in het Amsterdamse amusement, 1840-1940 (Zwolle 1995) 85. Ik ben drie verschillende geboortedata tegengekomen: 5 nov. 1873 (Gemeentearchief Rotterdam), 7 nov. 1873 (Gemeentearchief Haarlem) en 2 nov. 1872 (Bevolkingsregister Haarlem en Kamers van Koophandel Amsterdam en Haarlem). Het Centraal Bureau voor de Genealogie geeft aanvankelijk 7 nov. 1873, later veranderd in 2 nov. 1872.
271',
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
9
Benjamin Bonefang, o f A l e x B e n n o zoals zijn artiestennaam l u i d d e , groeide op i n dit harde, onzekere bestaan, i n een maatschappij die i n toenemende mate van dit volksvermaak af wilde. Wat B e n n o allemaal heeft gedaan voordat hij zich r o n d 1920 volledig op film stortte, is niet geheel duidelijk. Wat erover bekend is, is voor een deel gebaseerd op herinneringen van hemzelf. H e t veelzijdige karakter van zijn activiteiten biedt een mooie illustratie van de hiervoor genoemde ambulante groepen. O p veertienjarige leeftijd was A l e x B e n n o (die toen waarschijnlijk n o g gewoon Benjamin Bonefang heette) werkzaam op een Rotterdams atelier waar hij ƒ 3,50 per week verdiende. Later vertrok hij voor een studiereis naar Berlijn o m daar de vergrotingskoker van E m i l Raschke - een apparaat o m afdrukken van negatief te k u n n e n maken - te bestuderen en te kopen. Terug i n N e d e r l a n d richtte hij zich op de blikfotografie (ook wel Amerikaanse snelfotografie genaamd), waarmee hij kermissen afreisde." Tegelijkertijd bleef hij betrokken bij de exploitatie van de schiettent van zijn moeder. 10
12
Hij schreef aan het e i n d van de 19e eeuw tevens een aantal boeken: De nieuwe verborgenheden van Amsterdam, De dochter van den anarchist, Eerzucht en Humoristische couplettenbundel voor salon en feesten. De nieuwe verborgenheden van Amsterdam is een even gecompliceerd als ongeloofwaardig werkje vol verwikkelingen i n zowel de hogere als de lagere klassen i n laat-19e-eeuws A m sterdam, waarvan vooral de levendige beschrijvingen van het nachtleven van de hoofdstad opvallen. E r is i n dit boek sprake van een alwetende verteller (misschien is 'explicateur' een betere omschrijving) die zich zo n u en dan persoonlijk tot de lezer richt. Zijn andere boeken, waarvan mij slechts de titels bekend zijn, k u n n e n waarschijnlijk ook als zulk populair volksamusement aangemerkt worden. Afgaande op de titels kan hetzelfde gezegd worden van zijn toneelstukken, zoals de twee die hij i n 1899 schreef en die d o o r het H o l l a n d s c h Toneelschap i n het Paleis voor Volksvlijt werden opgevoerd. De namen van deze stukken waren De doodevaart, waarover niets naders bekend is, en Oom Paul of de Vrijheidsoorlog, die over de i n die tijd ongekend populaire Boerenoorlog i n Zuid-Afrika ging. B e n n o was niet de enige die deze oorlog als inspiratiebron gebruikte, want i n Amsterdam was n o g een toneelstuk over hetzelfde onderwerp te zien en ook N ö g g e r a t h gebruikte dit gegeven o m er een filmpje op het dak van Flora over te draaien. H e t is goed mogelijk dat N ö g g e r a t h Benno's stuk als uitgangspunt nam. Als dat zo is, is B e n n o de scenarioschrijver van é é n van de vroegste fictie-films i n Nederland geweest. Zekerheid hierover is vooralsnog niet te krijgen. 13
B e n n o trad ook op als zogenaamde karakterkomiek, iemand die gespecialiseerd was i n het uitbeelden van verschillende typetjes en zich daarbij verkleedde. De karakterkomiek is te onderscheiden van de salonkomiek, die later populair werd: iemand die gekleed als he'er (hoge hoed rokkostuum, vlinderdas) grappen vertelde en - vooral - liedjes zong. Dat B e n n o i n Duitsland was geboren en een gedeelte van zijn kinderjaren daar had doorgebracht, zal ertoe hebben bijgedragen dat hij ook als 'Duitsch karakter humorist' stond aangeschreven. H i j is verder een fervent worstelaar geweest die i n het Paleis voor Volksvlijt met de toen bekende 14
9
K o r t e a r t i e s t e n n a m e n w a r e n i n het k e r m i s - e n v a r i é t é m i l i e n m i n o f m e e r e e n must, o o k o m v e r w a r r i n g m e t f a m i l i e l e d e n te v o o r k o m e n .
10 ' A l e x B e n n o . V o l h e r i n n e r i n g e n ( 8 0 j a a r ! ) e n ... n i e u w e p l a n n e n , De Telegraaf, 2b m e . 1951 e n
onge.denüficeerd
krantenknipsel, Collectie Nederlands Filmmuseum. 11 Z i j n m o e d e r is h i e r l a t e r w a a r s c h i j n l i j k m e e d o o r g e g a a n . O p d e l e d e n l i j s t v a n De komeet nr. 9 9 ( 1 9 0 5 ) s t o n d zij o p d e adressenlijst m e t 'schiettent e n p h o t o g r a f i e l e n t . 12 Hel Volk, 7 d e c e m b e r 1 9 3 4 . 13 M e t d a n k a a n K a r e i D i b b e t s . 14 C o l l e c t i e G e o f f r e y D o n a l d s o n , R o t t e r d a m .
277
Alex Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 1. Muziekblad van een komisch lied van Benno, datering onbekend. Collectie Geoffrey Donaldson, Rotterdam.
Rotterdamse worstelaar D i r k van den Berg i n het v a r i é t é p r o g r a m m a stond.
h>
In 1899 werd de
Nederlandsche Vereeniging van Kermisexploitanten 'Ons Belang' opgericht, met B e n n o als secretaris. H i j werd tevens redacteur van het i n december van dat jaar voor het eerst verschelb
nen - dan n o g vier bladzijden tellende - blad van de vereniging: De komeet. Tot de leden van de n u n o g bestaande vereniging behoorden behalve kermisexploitanten later ook impresario's en toneel- en variétéspelers. Zijn wellicht belangrijkste functie i n die j a r e n Was die van impresario, een beroep dat van oudsher veel door j o d e n werd uitgeoefend.
17
Sinds wanneer en voor wie hij als impresario op-
trad is niet bekend, maar hij heeft deze functie zeker uitgeoefend tot het moment dat hij zich volledig ging richten op het maken van speelfilms. Dat hij al deze bezigheden met elkaar k o n combineren was m i n d e r moeilijk dan op het eerste gezicht lijkt. De kermis was 's winters i m mers niet actief en dan ontstond de mogelijkheid (of beter: noodzaak) o m andere activiteiten te ontplooien. D o o r de komst van de film k o n B e n n o zijn lijst met activiteiten i n de komende j a r e n echter n o g verder uitbreiden. Toen de film i n N e d e r l a n d werd g e ï n t r o d u c e e r d , vond de weg die B e n n o had ingeslagen met de fotografie m i n of meer een vervolg. Zijn interesse bleek onder andere uit zijn studiereis naar Berlijn en uit het feit dat hij zich bezighield met blikfotografie. H e t was juist i n fotokringen dat de komst van de 'Levende P h o t o g r a p h i ë n ' op de voet werd gevolgd. Bovendien wist hij d o o r zijn uiteenlopende activiteiten wat er leefde op de kermis en i n het uitgaansleven. Vooral d o o r zijn werkzaamheden als impresario deed hij i n het uitgaansleven vele contacten op, getuige ook zijn levendige beschrijvingen van het Amsterdamse nachtleven i n De
15 Ongeïdentificeerd krantenknipsel, Collectie Nederlands Filmmuseum. 16 De bioscoop-courant, 31 januari 1919, 9 en Hel Volk, 7 december 1934. 17 Groeneboer en Berg, ...Dal is de kleine man, 92.
27,3
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
nieuwe verborgenheden van Amsterdam. De onderlinge contacten i n dat milieu waren vrij intensief doordat artiesten i n wisselende programma's stonden en ze elkaar regelmatig i n kroegen en op de artiestenbeurs zagen. De nieuwste ontwikkelingen zullen weinigen dus ontgaan zijn en het kan bijna niet anders of B e n n o moet getuige zijn geweest van é é n van de eerste filmvoorstellingen. Dit contact met de film resulteerde erin dat B e n n o ook als explicateur ging optreden. A l vroeg werden voorstellingen verlevendigd door m i d d e l van muziek en een explicateur, iem a n d die de getoonde beelden van commentaar voorzag en soms n o g meer dan de film het middelpunt van de publieke belangstelling was. Veel over deze kant van Benno's loopbaan is niet bekend, maar het is vrijwel zeker dat hij gewerkt heeft bij de oorspronkelijk uit B r e m e n afkomstige kermisexploitant H e r m a n Fey, die vanaf 1898 met zijn Electro royal biograph voorstellingen gaf op kermissen. Benno's loopbaan weerspiegelt i n belangrijke mate zijn relatie met het kermis- en variétébestaan en de driehoeksverhouding die er de eerste jaren bestond tussen film, kermis en variété. F i l m was voor B e n n o i n deze periode n o g een nevenaspect, het was n o g niet het belangrijkste i n zijn c a r r i è r e . Wat al zijn activiteiten gemeen hadden, was h u n populaire en c o m m e r c i ë l e karakter.
Filmfabriek Hollandia Hoewel hij al een even onvoorspelbare als fascinerende c a r r i è r e achter de rug had, wordt Filmfabriek H o l l a n d i a i n vele publicaties als A l e x Benno's eerste wapenfeit genoemd. Deze filmfabriek was het geesteskind van de Haarlemmer Maurits H e r m a n Binger, firmant van de grote steendrukkerij E m r i k & B i n g e r . Gepassioneerd fotograaf als hij was, raakte B i n g e r o n m i d dellijk g e ï n t e r e s s e e r d toen hij een stuk las over speciale films die i n het buitenland voor het onderwijs gemaakt werden. G e p r i k k e l d door de vraag van de auteur wie dit n u eens i n Nederland zou gaan doen, richtte Binger i n 1912 een tweetal filmproductiemaatschappijtjes op. H i j kocht apparatuur en huurde - vooral Franse - technici i n als leermeesters. H o e w e l film voor h e m vooral een hobby was, waren er al snel z o ' n h o n d e r d documentaires gemaakt. Binger k o n echter niet voldoende afnemers vinden o m de vervaardiging ervan rendabel te laten zijn. Opgeven was een optie, maar zou zonde zijn van alle g e ï n v e s t e e r d e tijd en geld. Bovendien vond hij het filmen te leuk, dus besloot hij i n 1913 een speelfilmpje te maken: De levende ladder. H e t grote succes van deze film, die zelfs g e ë x p o r t e e r d werd naar Frankrijk, moedigde Binger" aan o m door te gaan. H i j voegde zijn twee firma's bij elkaar tot de 'Maatschappij voor wetenschappelijke en artistieke c i n é m a t o g r a p h i e , filmfabriek H o l l a n d i a ' , kortweg Filmfabriek H o l l a n d i a of H o l l a n d i a genaamd. H i e r m e e had hij de basis gelegd voor wat later de belangrijkste producent op het gebied van speelfilms i n de Nederlandse geschiedenis zou worden. 18
B e n n o was een van degenen die vanaf het allereerste begin bij H o l l a n d i a werkten. H e t reizende bestaan zei hij vaarwel en hij vond een vaste plek i n Haarlem, waar hij vanaf 1913 de rest van zijn leven i n de Duvenvoordestraat woonde. O o k zijn zus E m m y Vermeulen-Bonefang Werkte bij H o l l a n d i a . Zij beheerde de kantine en was getrouwd met Piet Vermeulen, die er als electricien werkte. Benno's enige zoon, L e o , zou enkele j a r e n i n de donkere kamer van 19
18 Ruud Bishoff, Hollywood in Holland. De geschiedenis van de Filmfabriek Hollandia 1912-1923 (Amsterdam 1988) 21. 19 Emmy is onder andere te zien in de Hollandia-film De 100.000 (1914), waarin zij samen met haar broer figureerde; 27'.)
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Filmfabriek H o l l a n d i a werkzaam z i j n .
20
H e t contact tussen B e n n o en directeur/regisseur
Maurits Binger was tot stand gekomen - aldus eerstgenoemde - na een bezoek van Binger aan een bioscoop i n Alkmaar, waar B e n n o als explicateur was aangesteld. R o n d die tijd, begin jaren 1910, kwamen er steeds meer vaste filmtheaters, wat ten koste ging van de reisbioscoop. B e n n o werd bij H o l l a n d i a als inspiciënt aangesteld, een manusje-van-alles; hij deed de requisitie, was klusjesman, deed vaak de casting voor de kleinere rollen en figureerde z e i f i n een aantal films. De keuze van Binger voor B e n n o was geen onlogische: hij had toneelervaring, had eerder met film gewerkt en bezat bovendien uitgebreide contacten i n de toneelwereld. Met zijn veelzijdige achtergrond was hij de ideale 'regelneef' die Binger zocht. Want hoewel H o l l a n d i a al snel een kern van vaste acteurs bezat, met mensen als Louis Chrispijn (tevens de vaste regisseur i n de beginjaren), T h e o Frenkel jr. en 'diva' A n n i e Bos, en er een vast technisch team ontstond, bleef er altijd vraag naar acteurs o m gastrollen te spelen en naar decoren requisitiestukken. M e n mag zelfs veronderstellen dat Benno's rol bij H o l l a n d i a groter is geweest dan tot n u toe wordt aangenomen. Zo is het mogelijk dat een aantal documentairefilmpjes die hij i n 1913 vervaardigde, voor H o l l a n d i a zijn gemaakt. O o k moet niet worden uitgesloten dat hij betrokken is geweest bij het bedenken of schrijven van scenario's. K o m i sche films als de Mijntje- en Trijntje-serie en Een verwisseling onder het bed waren niet exemplarisch voor de films die Chrispijn o f Binger normaal gesproken maakten en zouden heel goed ontsproten k u n n e n zijn aan het brein van Benno. Zijn werk bij H o l l a n d i a was niet Benno's enige bezigheid i n de j a r e n 1910. H i j was nog steeds actief als impresario en vanaf januari 1914 exploiteerde hij de zondagavonden bij de Sociëteit Vereeniging i n zijn woonplaats H a a r l e m . H i e r draaide hij vooral films waarbij hij zelf de explicatie verzorgde. Niet verrassend zaten daar nogal wat Hollandia-producties bij. Daarnaast waren hier wellicht toneelstukken te zien die B e n n o geschreven had. U i t die periode is namelijk é é n stuk van zijn hand bekend, Levenswee, dat i n oktober 1915 door de 'Haarlemsche Toneelvereeniging Jacob van L e n n e p ' i n De K r o o n werd opgevoerd. Zowel decors als de chefdecorontwerper werden geleend van H o l l a n d i a . O f het bij dit toneelstuk is gebleven, is onbekend, maar het moet niet uitgesloten worden dat hij er meer geschreven heeft. H e t is onduidelijk wanneer B e n n o is gestopt met zijn werk i n de Sociëteit Vereeniging.
Voorlopig afscheid van de film In 1919 kondigde B e n n o aan dat hij zich voortaan volledig op zijn baan als impresario wilde richten. Dit lijkt een keerpunt i n zijn c a r r i è r e . H e t is alsof hij zich afkeerde van de
filmindus-
trie en zich volledig richtte op de wereld waarmee hij zo vertrouwd was: die van het toneel en het variété. Mogelijk had dit te maken met de situatie waarin H o l l a n d i a e i n d j a r e n 1910 verkeerde. De Eerste Wereldoorlog was afgelopen, de grenzen waren weer open en H o l l a n d i a had goede verwachtingen van het einde van de oorlog. H e t grotere afzetgebied zou de filmfabriek ten goede komen. Maar het tegenovergestelde bleek het geval: H o l l a n d i a moest net als vele andere Europese filmmakers het hoofd buigen voor Hollywood, dat sterk uit de oorlog tevoorschijn was gekomen. O o k de productieomstandigheden veranderden met het toe-
zij speelde tevens een kleine rol in de Benno-film Oranje Hein (1925). Geoffrey Donaldson, "Wie is wie in de Nederlandse film tot 1930', Skrien nr. 161 (1988) 64. 20 Ibidem. 280
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 2. Benno met Hollandia-ster Annie Bos, vermoedelijk bij opnamen van de film MooiJuullje van Molendam, 1924. Collectie Nederlands Filmmuseum, Amsterdam.
nemen van de gemiddelde lengte van een film. E e n film maken werd duurder, kostte meer voorbereidingen en de productietijd nam toe. E r k o n minder aan het toeval overgelaten worden, omdat dat te grote financiële risico's met zich meebracht. E r leek dus ook minder behoefte aan een persoon als B e n n o te zijn, iemand die voordat de opnamen van een film beg o n n e n n o g even snel wat requisieten o f acteurs regelde. O o k de w e i n i g rooskleurige financiële situatie bij H o l l a n d i a zal een r o l hebben gespeeld i n Benno's beslissing de filmindustrie de rug toe te keren; i n 1919 stond het bedrijf zelfs op het punt van failliet gaan. L a ter dat jaar vond er een reorganisatie plaats, waarbij een groot deel van de mensen die tot de vaste kern van H o l l a n d i a behoorden - zoals A n n i e Bos - moest vertrekken. Als B e n n o op dat moment n o g bij H o l l a n d i a werkzaam was geweest, zou hij, als de oudste werknemer, ongetwijfeld ook het veld hebben moeten r u i m e n . 21
E r g lang heeft de periode waarin B e n n o het impresariaat met de exploitatie van de Sociëteit Vereeniging combineerde, niet geduurd. Bovendien was het geen definitief afscheid van de film. De financiële situatie bij de Vereeniging verslechterde, tot zij i n 1920 door de gemeente werd overgenomen. N a langdurig overleg over een nieuw gebouw werd dit uiteindelijk i n 1923 i n gebruik genomen. O p dat moment was Benno waarschijnlijk al vertrokken. In 1921 plaatste hij een advertentie i n het blad Kunst en amusement, waarin hij, als exploitant van concertzaal De Vereeniging, een aanstelling zocht als directeur van een theater i n bioscoop-
21
Karei Dibbets en F r a n k van der M a d e n , Geschiedenis
van de Nederlandse
film en bioscoop (Weesp 1986)
83.
28 1
A l e x B e n n o , exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 3. Alex Benno. Collectie Nederlands Filmmuseum, Amsterdam.
22
of variétébedrijf. E e n p o g i n g een jaar eerder o m een elite-bioscoop o f een bioscoop annex v a r i é t é t h e a t e r te bouwen i n het centrum van H a a r l e m , ging o m onduidelijke redenen niet door. E r zijn meer aanwijzingen dat B e n n o naarstig op zoek was naar een andere betrekking. Zo adverteerde hij met 'Theater Concert-bureau ' B e n n o " , waarin hij artiesten aanbood en zichzelf aanprees als organisator voor L u n a p a r k e n en feestterreinen. O o k vroeg hij het gemeentebestuur van H a a r l e m i n 1921 o m een 'Algemeen Volksfeest' i n de v o r m van een feestweek te mogen organiseren als reactie op het verdwijnen van de kermis, waardoor 'aan het volk i n het algemeen iets is o n t n o m e n ' . B e n n o verwees i n zijn brief ook naar de Internationale Luchtvaart O n d e r n e m i n g , die hij een jaar eerder i n Schoten had georganiseerd; dit op de E L T A , de Eerste Luchtvaart Tentoonstelling Amsterdam, gestoelde feest was voornamelijk door Haarlemmers bezocht. B e n n o wees erop dat z o ' n 'Algemeen Volksfeest' de gemeentekas zeer ten goede zou k o m e n , maar de gemeente wees het voorstel af. 23
24
25
26
Terug naar de film Zijn aankondiging ten spijt dat hij zich volledig op het impresariaat zou richten, begon Benno een halfjaar na zijn vertrek bij H o l l a n d i a weer met filmen. E e n tweetal (ons bekende) films maakte hij dat jaar: Een avontuurtje in het luchtruim en De heer en mevrouw Kortlang. Beide werden gemaakt i n opdracht, respectievelijk van de E L T A - georganiseerd door Albert Ples22 23 24 25 26
r
Kunst en Amusement, 2.> november 1921. Defilm,24 april 1920; Kunst en amusement, 23 april 1920. De bioscoop-courant, 18 april 1919. Gemeentearchief Haarlem, Verslagen van de gemeenteraad van Haarlem 1921. Notulen, 14 j u n i 1921. Gehouden van 15 juli tot 15 augustus 1920. Ongeïdentificeerd krantenbericht. Collectie Donaldson.
282
A l e x B e n n o , exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
man, de latere oprichter van de K L M - en van Haarlemse winkeliers. Een avontuurtje in het luchtruim is é é n van de meest curieuze Benno-producties; het is een animatiefilm en moet tot é é n van de eerste van zijn soort i n N e d e r l a n d gerekend worden. Dit vrij eenvoudige filmpje werd geanimeerd door de voor de Eerste Wereldoorlog gevluchte Belg George Ignace Debels. Waarschijnlijk was het als reclame i n (Amsterdamse) bioscopen te zien i n de periode voor en tijdens de E L T A i n augustus 1921. 27
In tegenstelling tot Een avontuurtje in het luchtruim is De heer en mevrouw Kortlang niet bewaard gebleven. Dit reclamefilmpje i n de vorm van een verhaaltje was speciaal voor de Sinterklaas-periode bedoeld. M e t deze films en met de producties uit het jaar daarop, Blaauwhoedenveem, een film over een koel- o f pakhuis i n Rotterdam, en Wester Suikerraffinaderij, een film over de gelijknamige firma i n Amsterdam, begon B e n n o een actievere r o l i n de filmproductie te spelen. Hij had hierbij het voordeel van zijn verleden als verhalenverteller, explicateur en schrijver van boeken, toneelstukken en wellicht ook scenario's bij H o l l a n d i a . Als impresario verstond hij de kunst van het binnenslepen van opdrachten en contracten en bij H o l l a n d i a had hij veel ervaring opgedaan als productieleider. B e n n o k o n dus zowel op het creatieve als op het productionele vlak uit de voeten en die combinatie bleek van onschatbare waarde o m het i n de filmwereld vol te houden. In 1922 begon hij met oud-Hollandia-collega Fred Penley - een voormalig Brits militair die tijdens de Eerste Wereldoorlog g e ï n t e r n e e r d was geweest i n G r o n i n g e n - een filmverhuurkantoor. Zij verzorgden onder andere de verhuur van de Hollandia-producties. Eerder had Benno al ervaring als filmverhuurder opgedaan met zijn eigen productie De droom van Hadt-jeme-maaruit 1921. De naam van het kantoor waaronder hij deze film uitbracht - Satiriek F i l m Company - lijkt speciaal bedacht te zijn voor deze ene film. De film gaat over de i n die tijd fameuze Hadt-je-me-maar (echte naam Cornelis de Gelder) die, zowel i n de film als i n het echt, tot verbazing van de zittende raadsleden i n de gemeenteraad van Amsterdam werd gekozen. 28
In 1922 kregen B e n n o en Penley de rechten van het populaire volksstuk De Jantjes van H e r m a n B o u b e r en gaven Maurits Binger en diens nieuwe partner, de Engelsman B . E . Doxat-Pratt, opdracht dit stuk te verfilmen. N a het vertrek van B e n n o bij H o l l a n d i a was M a u rits Binger verder gegaan met filmen, ondanks het feit dat H o l l a n d i a financieel gezien meer d o o d dan levend was. In de periode dat regisseur Doxat-Pratt i n H a a r l e m werkte, maakte H o l l a n d i a i n feite Engelse films. De financiële situatie werd er echter niet beter op en de genadeslag voor H o l l a n d i a kwam dan ook met de d o o d van Binger op 9 april 1923. D a a r v ó ó r werd er echter n o g succes beleefd met twee 'echte' Hollandse films, De Jantjes en, na de goede reacties hierop, Mottige Janus. Onduidelijk blijft waarom B e n n o De Jantjes niet zelf regisseerde. Wellicht vond hij dat hij n o g onvoldoende filmervaring had. H o e dan ook, de film werd een groot succes. N o g voor de p r e m i è r e hadden elf exploitanten de film afgesloten (vakterm voor programmeren, M W ) . Niet ten onrechte, want overal kwamen veel mensen af op de verrichtingen van de matrozen Dolle Dries, Blauwe T o o n en Schele Manus i n ' h u n ' Jordaan. Dit succes zal Benno, inmiddels r o n d de vijftig jaar o u d , op het idee hebben gebracht o m i n dit genre verder te gaan, hetgeen resulteerde i n Kee en Janus naar Berlijn. Deze film was weliswaar een productie van B e n n o en Penley gezamenlijk, maar i n feite al een echte Benno-film: het idee kwam van hem, hij schreef het scenario en deed de regie. Inspiratie voor deze film
27 Edward Borsboom, '8 j u n i 1916 weg onbekend Post', GBG-Nieuws nr. 35 (1995/96) 12-23. 28 Nieuw weekblad voor de cinematografie (hierna: NWQ 9 februari 1923 en Kunst en amusement, 4 augustus 1922. 283,
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
kreeg B e n n o toen hij tijdens de valutacrisis op vakantie i n Duitsland op een Rijnboot twee Jordanezen tegenkwam ...die 't hadden over Goethe en Schiller, Rijnvisch aten met h u n heerlijke handjes en de ' H e r r ober' een fooi gaven van 1000 mark met de woorden: 'Lassen sie mal sitzen'.
29
Vlak na de p r e m i è r e van deze eerste B e n n o & Penley-productie vertrok F r e d Penley. B e n n o ging alleen verder en veranderde de naam van zijn eerdere firma Satiriek F i l m Cy. i n Actueel F i l m . Kee en Janus naar Berlijn bevat reeds alle i n g r e d i ë n t e n van de latere Benno-films: een simpel verhaal dat zich bij voorkeur i n het 'volkse' m i l i e u afspeelt o f waarin 'de gewone m a n ' de hoofdrol vervult, door allerlei misverstanden veroorzaakte wendingen en natuurlijk een happy end. H e t verhaal mag dan niet veel o m het lijf hebben, het publiek lustte er i n ieder geval pap van en de film is alleen al i n Amsterdam i n zes (!) bioscopen te zien geweest. De film werd tijdens de valutacrisis i n Duitsland opgenomen, een financieel voordeel voor de productie. Filmfabriek H o l l a n d i a werd d o o r diezelfde crisis juist ernstig getroffen, omdat Duitsland en Oostenrijk als afzetmarkt wegvielen. B e n n o wist de crisis echter i n een voordeel o m te buigen en dat zal, samen met de opbrengsten van De Jantjes, de financiering (mede) mogelijk hebben gemaakt. 3 0
N o g tijdens de succesvolle tocht van Kee en Janus naar Berlijn langs de Nederlandse bioscopen was B e n n o al bezig met de volgende film: Bleeke Bet. Net als De Jantjes was ook dit een oorspronkelijk toneelstuk van H e r m a n Bouber. Dergelijke stukken sloten naadloos aan bij de populariteit begin deze eeuw van boeken en theaterstukken waarin Amsterdam, en dan vooral de Jordaan, een hoofdrol vervulde. Niet i n de laatste plaats werd de populariteit van deze buurt veroorzaakt door Bouber zelf, wiens stukken zich vaak tegen de achtergrond van de Amsterdamse 'oerwijk' afspeelden. H e r m a n B o u b e r (pseudoniem van H e r m a n Blom) en zijn vrouw Aaf, die i n zijn stukken, zijn c a r r i è r e è n zijn leven een hoofdrol vervulde, zetten h u n eerste schreden op het toneel i n rondreizende (semi-)professionele gezelschappen. Ze gingen na h u n huwelijk i n 1907 i n de Jordaan wonen o m daar inspiratie op te doen voor nieuwe stukken, voor een genre dat beter op de smaak van het publiek aansloot. H i j wilde weg van de 'draken', het verouderde repertoire dat hij i n het begin van zijn c a r r i è r e speelde en dat toen n o g steeds veel publiek trok, maar nauwelijks over het 'gewone' volk ging. Zijn werken waren stuk voor stuk een groot succes. Z o werd Bleeke Bet meer dan 1000 keer opgevoerd en De Jantjes uit 1920 had na verloop van tijd zoveel succes, dat naast zijn eigen ensemble de v o r m i n g van nog twee extra bezettingen mogelijk was. Boubers toneelstukken spraken de taal van het volk en het publiek k o n zich goed met het verhaal en de personages identificeren. Ze waren, zoals Guus Rekers het uitdrukte, 'geschreven op de h u i d van een publiek, dat v o o r d i e n n o g nooit een voet i n de schouwburg had gezet', maar bovenal stilden ze de honger naar vermaak. 31
32
29 Herman van Lee en Sjoerd Broersma, 'Over de Hollandsche Film. In gesprek met Alex Benno', De wonderen tier filmwereld (Utrecht 1926) 11-12. 30 De exacte oprichtingsdatum van Actueel Film is niet bekend. De vroegste vermelding is i n Kunst en amusement, 19 januari 1923. Zie ook de terugblik op 1923 i n NWC, 14 december 1923. Pas in 1936 wordt het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Haarlem en omstreken, dossiernummer 13442. 31 De informatie in deze alinea is voor een groot deel afkomstig uit Guus Rekers, 'De Boubers en het bouberen", in: G J . de Voogd (red.), Facetten van vijftig jaar Nederlands toneel, 1920-1970 (Amsterdam 1970) 99-112. 32 Rekers, 'De Boubers en het 'bouberen", 101. 284
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
N a het succes van Kee en Janus naar Berlijn besloot B e n n o zich voortaan uitsluitend op het verfilmen van volksspelen te richten. Vertrouwd met wat er i n de theaterwereld omging, zag hij de enorme potentie ervan i n en i n dat licht moet de aankoop van de rechten van de toneelstukken van B o u b e r en anderen gezien worden. De film Bleeke Bet, die op 24 augustus 1923 i n p r e m i è r e ging, werd een groot succes en liep alleen al i n Amsterdam negen weken achter elkaar. Dat B e n n o i n de traditie van de door h e m bewonderde Binger een Nederlandse speelfilmindustrie mogelijk achtte, blijkt uit het feit dat hij i n die j a r e n tweemaal betrokken was bij de oprichting van een filmstudio. In 1923 werd hij directeur van de op de p u i n h o p e n van H o l landia opgerichte Dutch F i l m Company, die onder leiding stond van David Sluizer. Tevens hield hij zich bezig met het regisseren van de 'specifiek Hollandsche films', de wat lichtere films, voor deze firma. De eerste ' D u t c h ' film toonde aan dat B e n n o er niet voor terugschrok zijn successen uit te melken. Kee en Janus naar Berlijn kreeg namelijk een vervolg i n de vorm van Kee en Janus naar Parijs, waarin de twee Jordanezen onder andere i n de M o u l i n Rouge belanden. O p de vraag waarom hij geen ander genre verfilmde, antwoordde hij i n 1926: 'Als een boer met zijn natuurboter blijft zitten en er wordt margarine gevraagd, dan dient hij wel margarine te m a k e n ' . H e t publiek kon niet genoeg van Benno's 'margarine' krijgen: Kee en Janus naar Parijs liep een ongekend aantal van negen weken achtereen i n de Passage Bioscoop in A m s t e r d a m . 33
34
35
L a n g zou B e n n o echter niet aan de D u t c h F i l m Company verbonden blijven. In maart 1924 nam hij ontslag als directeur i n verband met drukke werkzaamheden. Niet veel later zou hij ook als regisseur de ' D u t c h ' vaarwel zeggen, plannen voor een nieuwe film - Oranje Hein meenemend. Mogelijk vertrok hij omdat hij het niet eens was met de wijze waarop David Sluizer de studio runde. A a n het vertrouwen van B e n n o i n de toekomst van de Nederlandse speelfilm lag het niet, want n o g i n datzelfde jaar was hij voor de tweede keer betrokken bij de oprichting van een filmfabriek. H i j verbond zich aan de Handel-Maatschappij Geko, gevestigd aan de Spaarndammerweg te Schoten, waar een nieuwe filmstudio zou worden gebouwd. Geko had de alleenvertegenwoordiging van de Amerikaanse Studebaker auto's voor H a a r l e m en omstreken. Hoewel de ambitieuze plannen uitgebreid i n de krant uiteengezet werden en er gesproken werd over een studiereis naar het buitenland, werd er hierna niets meer van vernomen. 36
D o o r dit mislukte avontuur was B e n n o gedwongen zijn volgende film, Mooijuultje van Volendam, elders te draaien. Uiteindelijk werden de studio-opnamen, naast buitenopnamen i n Volendam zelf, gedaan i n België, i n de 'Studio van M a c h e l e n ' , ten n o o r d e n van Brussel. De film werd daardoor é é n van de eerste Nederlands-Belgische coproducties. B e n n o had natuurlijk de opnamen k u n n e n maken i n het atelier van de Dutch F i l m Company en misschien was dit ook wel oorspronkelijk het plan, maar een brand i n de studio op 17 j u l i 1924 maakte dit onmogelijk. O o k Mooijuultje van Volendam is een verfilming van een toneelstuk, ditmaal van J o h . Lemaire. Hoewel de verwachtingen hooggespannen waren (de film ging i n twee verschillende steden tegelijk i n p r e m i è r e , hetgeen vrij zeldzaam was i n die dagen) en B e n n o i n een advertentie citeerde uit een aantal goede kritieken, waren er ook negatieve reacties. De
33 34 35 36
NWC, 19 oktober 1923. Van Lee en Broersma, 'Over de Hollandsche Film', 12. NWC, 29 februari 1924. Oprechte Haerlemsche Courant, 2 mei 1924 en 5 j u n i 1924; Kunst en amusement, 14juni 1924.
2.S5
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 4. Op de set van Oranje Hein, 1925. Links aan tafel zit Benno. Collectie Nederlands Filmmuseum, Amsterdam. film, die een terugkeer van Hollandia-ster A n n i e Bos betekende (en tegelijkertijd haar laatste film zou zijn), lijkt geen succes te zijn geweest. De dagbladen waren niet mals i n h u n kritiek en de film moest al na é é n week wegens gebrek aan belangstelling uit het programma van bioscoop C i n e m a Royal worden genomen. Meer succes boekte B e n n o met zijn volgende film Oranje Hein, wederom naar een stuk van Bouber. Ongetwijfeld zal na het 'mislukken' van Mooi Juultje de bereidheid van bioscoopexploitanten o m deze film mee te financieren m i n d e r groot zijn geweest dan daarvoor. H e t was i n die dagen niet ongebruikelijk dat een filmmaker langs exploitanten ging o m geld voor een film los te krijgen, i n ruil voor een p r e m i è r e - o f anderszins vroeg vertoningsrecht. Oranje Hein deed het redelijk en leek het tij i n de goede richting te keren, maar toch moet deze periode gezien worden als een keerpunt i n Benno's
filmcarrière,
omdat hij n o g maar weinig speel-
films zou maken. Tot 1934, de p r e m i è r e d a t u m van de geluidsversie van De Jantjes, zouden er n o g slechts twee speelfilms van zijn h a n d verschijnen, te weten Moderne landhaaien en Artistenrevue, beide uit 1926. H e t opvallendste aan eerstgenoemde film is dat B e n n o i n zijn scenario teruggrijpt op een s c è n e die hij dertig jaar tevoren had geschreven. H e t verhaal is bijna een exacte kopie van een s c è n e uit zijn boek De nieuwe verborgenheden van Amsterdam. De tweede film, Artistenrevue, was opnieuw een verfilming van een populair toneelstuk en was i n feite een reeks van gefilmde v a r i é t é - o p t r e d e n s . O f deze film en Moderne landhaaien succesvol waren, is maar de vraag. Benno, die als zijn films succes hadden graag het aantal prolongaties en afsluitingen i n zijn advertenties i n het Nieuw weekblad voor de cinematografie vermeldde, bleef n u 2S(i
A l e x B e n n o , exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
opvallend stil. Ondanks plannen o m Boubers succesvolle vervolg op De Jantjes, De Jantjes II of Als kinderen groot worden geheten, te verfilmen, zou het tot 1934 duren voordat hij weer speelfilms zou gaan maken.
'Vlucht' in andere sectoren van de filmindustrie De situatie waarin B e n n o zich bevond, lijkt tekenend voor de positie van de Nederlandse speelfilm i n die periode. Werden er v ó ó r 1925 minstens zes lange speelfilms per jaar uitgebracht, vanaf dat jaar viel de productie drastisch terug met als uitschieter naar boven vier films in 1926, waarvan twee van B e n n o . H e t geringe aantal succesvolle Nederlandse films zal de bereidheid van filmmakers en bioscoopexploitanten o m hierin te investeren, hebben getemperd. H e t was moeilijk de vicieuze cirkel te doorbreken en er waren tot 1934 dan ook slechts enkelen die deze financiële waaghalzerij aandurfden. D a a r o m week B e n n o uit naar die sectoren van de Nederlandse filmindustrie die wel floreerden - o f anders gezegd: waar wèl geld te verdienen viel: de documentaire film en de filmverhuur. Benno had al ervaring met het maken van documentaire films, zoals alle soorten van nonfictie-films worden g e n o e m d . Reeds i n 1913 had hij een aantal documentaire films gemaakt. N a het mislukken van Mooijuultje van Volendam hervatte hij de vervaardiging van documentaire films, onder andere i n opdracht van de Amsterdamse firma Vriesseveem (mogelijk als uitvloeisel van de eerder d o o r h e m gemaakte Blaauwhoedenveem), het Amstel H o t e l , het Haar37
lems Dagblad en de Kinderbewaarplaats i n zijn woonplaats H a a r l e m . De films die bewaard zijn gebleven, hebben alle een p u u r registrerend karakter; er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van bijvoorbeeld verrassende montages o f camerabewegingen. Daarnaast maakte B e n n o documentaire films i n opdracht van winkeliers (verenigingen). De heer en mevrouw Kortlang uit 1919 was al als zodanig aan te merken en ook Tinus op stap, waarvan de datering r o n d 1928 ligt, is er een. Omschreven als een 'reclame-burlesque i n twee act e n ' , gaat deze film over het boertje Tinus, dat d r o o m t dat hij h o n d e r d d u i z e n d gulden gewonnen heeft. M e t het geld doet hij i n k o p e n i n verschillende winkels i n H e l m o n d , tot hij ontwaakt uit zijn d r o o m . Hoewel het maar een d r o o m was, merkt hij op dat m ó c h t hij eens de h o n d e r d d u i z e n d winnen, hij i n ieder geval weet waar hij moet zijn o m spullen te kopen. Benno maakte bij deze film gebruik van tussentitels op rijm en een simpel verhaaltje o m de reclameboodschap over te brengen. Hetzelfde recept paste hij toe op de Koning Ziewat-serie. De films gaan alle over k o n i n g Ziewat (mogelijk is de naam van deze filmpjes g e ï n s p i r e e r d op Koning 'k Ziezowat, een stuk van Louis Davids) die i n k o p e n doet i n Eindhoven, D e n Bosch en H a a r l e m en zo i n verschillende zaken i n die steden belandt. 38
Interessant, maar misschien niet helemaal verrassend, bevinden zich onder de opdrachtfilms die B e n n o maakte ook twee voor het kermiswezen. Zijn vroegere contacten zullen h e m de opdracht tot het maken van De oeroude kermis in onzen modernen tijd hebben bezorgd, een propagandafilm die was bedoeld o m de kermis terug te krijgen i n steden waar ze was verdwenen. ' H e t bestaan hiervan is even oud. Steunt ons i n het k e r m i s - b e h o u d ü ' luidt een van de tussentitels. Ondertussen wordt de kijker lekker gemaakt met beelden van kermissen uit 39
37 Bert Hogenkamp, De Nederlandse documentairefilm1920-1940 (Amsterdam 1988) 7. 38 Algemeen Rijksarchief, Archief Centrale commissie voor de filmkeuring, inv.nr. 204.60. 39 Ibidem. 287
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
G r o n i n g e n , D e n H a a g en H i l l e g o m . E e n tweede film heeft m i n o f meer een kermisattractie als onderwerp. Cocktail palace is de titel van deze niet achterhaalde film, die gaat over de gelij knamige Lunapark-attractie. De tweede belangrijke activiteit van B e n n o i n deze periode was filmverhuur, niet alleen van zijn eigen producties, maar ook van de Hollandia-producties, waarvan hij i n 1924 alle bestaande en eventueel n o g uit te k o m e n negatieven k o c h t .
40
De successen van de films De Jan-
tjes, Kee en Janus naar Berlijn en Bleeke Bet zullen h e m de financiële ruimte hiervoor hebben geboden. Sommige Hollandia-producties liet hij na de invoering van de centrale filmkeuring i n 1928 alsnog k e u r e n .
41
V a n een aantal bracht hij nieuwe k o p i e ë n uit en adverteerde hij n o g
geruime tijd, allemaal tekenen dat ze n o g steeds goed bekeken werden en dus geld opleverden.
42
Dit bezorgde B e n n o inkomsten i n de j a r e n twintig. O o k zijn andere films hadden n o g
lange tijd succes.
De komst van geluid De invoering van de geluidsfilm was een breekpunt i n de geschiedenis van de film. Films werden overigens nooit i n complete stilte vertoond. Naast een orkest, een explicateur en soms zelfs zangers werd er al langer g e ë x p e r i m e n t e e r d met manieren o m geluid aan de beelden toe te voegen, bijvoorbeeld met een platenspeler. D o o r technische onvolkomenheden duurde het echter nog tot de tweede helft van de j a r e n twintig, toen een systeem met een zogenaamd optisch geluidsspoor werd ontwikkeld, eer deze methode grote navolging vond. In N e d e r l a n d was het de Haagse
filmimporteur
en distributeur Loet C . Barnstijn die i n sa-
menwerking met Philips ervoor zorgde dat met behulp van een verbeterd systeem met een platenspeler, bekend als 'Loetafoon', een snelle omschakeling van de bioscopen op geluidsfilm mogelijk werd gemaakt.
43
V a n alle Europese landen verliep alleen i n Engeland de om-
schakeling op geluidsfilm sneller. Wat betekende dit alles voor de Nederlandse speelfilmmaker? De bereidheid o m i n Nederlandse speelfilms te investeren was al gering en nam na de invoering van de geluidsfilm en de onzekere situatie die daarmee ontstond, niet direct toe. De ongekend snelle omschakeling van de bioscopen op geluidsfilm maakte de productie van zwijgende films al snel een achterhaalde zaak. In de periode die hierop volgde werd dit helemaal moeilijk omdat bioscoopexploitanten, die toch altijd belangrijke financiers i n de productie van speelfilms waren geweest, h u n geld n o d i g hadden o m i n geluidsapparatuur te investeren. In tegenstelling tot veel andere landen hoefden speelfilmmakers niet op de overheid te rekenen; die h i e l d zich afzijdig. Nederlandse geluidsfilms bestonden dan ook n o g voornamelijk uit korte filmpjes en bioscoopjournaals, hoewel er wel enige pogingen werden gedaan o m Nederlandse speelfilms met geluid te maken.
40 Hoewel dit laatste vrijwel onmogelijk was in verband met het naderend faillissement, NWC, 4 april 1924. 41 Tot 1926 bestond filmkeuring slechts op gemeentelijk niveau. In dat jaar werd de Bioscoopwet door het parlement aangenomen, die tot norm had dat films niet in strijd mochten zijn met de goede zeden of openbare orde. Vanaf 1928 werden alle films gekeurd door de hiervoor opgerichte Centrale commissie voor de filmkeuring (CCFK). Dit maakte echter geen einde aan keuring op gemeentelijk niveau, voornamelijk in het katholieke zuiden. Het archief van de C C F K bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief, Den Haag. 42 Bishoff, Hollywood in Holland, 112. 43 Karei Dibbets, Sprekendefilms.De komst van de geluidsfilm in Nederland 1928-1933 (Amsterdam 1993) 89. 288
Alex B e n n o , exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 5. Benno met klapper op een out-takevan de film Nederlandsche Industrie. Het bedrijfder NVTricotagefabriek G.J. Willink te Winterswijk, 1925. Collectie Vereniging Het Museum, Winterswijk. B e n n o haalde i n deze overgangsperiode van zwijgende- naar geluidsfilm zijn inkomsten voornamelijk uit documentaire films en filmverhuur. Dat de filmverhuur d o o r het groeiend aandeel van geluidsfilms i n gevaar kwam, moge duidelijk zijn. De films die hij verhuurde waren immers alle zwijgend. O m toch de boot met geluidsfilms niet helemaal te missen, kondigde B e n n o i n 1930 aan dat een aantal van 'zijn' buitenlandse films tot geluidsfilm omgevormd zou w o r d e n . De roep o m Nederlandse geluidsfilms werd intussen steeds luider, hetgeen Benno zal hebben doen besluiten zich weer te richten op zijn oude liefde: de speelfilm. E e n goede, met moderne opnametechnieken uitgeruste studio was noodzakelijk, maar Actueel F i l m was niet kapitaalkrachtig genoeg o m deze investering alleen op te brengen. De sleutel lag dus bij externe financiers. Deze werden gevonden en B e n n o raakte - voor de derde keer - nauw betrokken bij de oprichting van een filmstudio. 44
In j u l i 1930 werd de Maatschappij Cinetone opgericht door de broers Isaac en Julius Biedermann, eigenaars van de Technische H a n d e l Maatschappij, een Amsterdamse zaak i n radio's en elektrotechnische artikelen. Directeur en tevens regisseur zou B e n n o worden. H o e zijn connectie met de gebroeders B i e d e r m a n n tot stand is gekomen, is onduidelijk. E e n m a a n d later werd een vroegere plantenboterfabriek aan de Distelweg 94 i n AmsterdamN o o r d gekocht, waar de filmstudio's en laboratoria gevestigd zouden worden. Een van moderne opnametechnieken voorziene studio, zoals i n de plannen van B e n n o en de gebroeders Biedermann, betekende n o g niet meteen dat er daadwerkelijk geluidsfilms gemaakt zouden 45
44 NWC, 30 mei 1930. 45 Dibbets, Sprekendefilms,221. 2X9
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
k u n n e n worden, maar het was i n ieder geval een (grote) stap i n de goede richting. H e t is de vraag o f er ooit films i n de studio aan de Distelweg zijn gemaakt. B e n n o heeft de studio al vrij snel van de gebroeders B i e d e r m a n n overgenomen. H i j bleek flink i n nieuwe apparatuur te hebben g e ï n v e s t e e r d .
46
In een terugblik op 1933 wordt i n het Nieuw weekblad voor de cinemato-
grafie als reden voor het niet doorgaan van de filmstudio gegeven, dat 'de gemeente met verschillende eischen een spaak i n het wiel stak'.
47
N e d e r l a n d zou dus, wat een Nederlands ge-
sproken speelfilm betreft, n o g even geduld moeten hebben. Hoewel enkele pogingen tot vervaardiging van een Nederlandse geluidsfilm mislukten, gaf B e n n o niet op. Dat hij voor nieuwe inspiratie andermaal i n de richting van het populaire volkstoneel keek, mag geen verrassing heten. Zijn oog viel weer op een stuk van H e r m a n Bouber, te weten De Jantjes, dat zowel op het toneel als op het doek een hit was geweest. B e n n o had voldoende ervaring met het verfilmen van dit genre, hetgeen goed van pas z o u k o m e n bij het maken van zoiets totaal nieuws als een geluidsfilm. In april 1933 werd bekendgemaakt dat DeJantjes\erü\rnd
zou worden. B e n n o zou de film niet
zelf regisseren, maar deze taak overlaten aan Jaap Speyer, met wie hij het scenario had geschreven. Speyer was een Nederlandse regisseur die ervaring met (geluids)film had opgedaan i n Duitsland. Dergelijke expertise ontbrak i n Nederland en moest dus grotendeels van buiten aanget r o k k e n w o r d e n . De f i n a n c i e r i n g k r e e g hij r o n d d o o r bijdragen van o n d e r andere het 48
Tuschinski-concern en het City-concern i n D e n H a a g , bij elkaar zo'n 40.- a 50.000 g u l d e n .
49
Benno, Speyer en productieleider Meijer (ook uit Duitsland gehaald) kregen de gebroeders Bie30
dermann zo ver o m weer een filmstudio op te richten die zij dan van hen zouden h u r e n . De gebroeders kochten een oude chemische fabriek i n Duivendrecht en vestigden daar de Cinetone studio. De opnamen voor De Jantjes begonnen omstreeks het m i d d e n van 1933 en gehoopt werd dat het geheel i n december klaar zou zijn. De film was echter n o g maar voor de helft af toen het geld op was. Pogingen o m meer geld los te krijgen van bioscoopexploitanten mislukten, waardoor De Jantjes een vroege d o o d leek te sterven. O p dat m o m e n t werd de film echter gered door L o e t O Barnstijn. H i j bekeek wat er van de film geschoten was en v o n d het resultaat goed genoeg o m de financiering r o n d te maken. DeJantjes, waarvan de totale productiekosten zo'n 100.000 gulden beliepen, ging uiteindelijk op 9 februari 1934 feestelijk i n p r e m i è r e , maar het was niet de eerste Nederlandse geluidsspeelfilm geworden. Dat was Willem van Oranje. Deze film van J a n Teunissen, die geproduceerd was met behulp van Philips, werd echter onder andere door de knullige aankleding - d o o r de pers finaal de g r o n d i n geschreven en door het publiek genegeerd. H e e l anders verliep het met De Jantjes: de film werd j u i c h e n d ontvangen. Barnstijn verdiende er, zo zei men, uiteindelijk een kwart miljoen aan. O o k de pers was vol lof. E r waren wel enige kritiekpuntjes te horen, maar daar werd door de meeste critici niet te zwaar aan getild. E r was eerder sprake van begrip voor de technische moeilijkheden, waar deze eerste Nederlandse geluidsfilms mee werden geconfronteerd. Hoewel Benno's inbreng in het uiteindelijke resultaat misschien niet zo heel groot is geweest (hij deed i m -
46 NWC, 29 december 1933. In de begintijd van de studio zou er gebruik gemaakt worden van apparatuur van de Amerikaanse firma Q.R.S. De Vry Corporation. Later, als Benno het alleen voor het zeggen heeft, is er opeens sprake van geluidsapparatuur van Blue Seal en camera's van Akley. 47 48 49 50
NWC, 29 december 1933. NWC, 8 september 1933. Vrij Nederland Bijvoegsel 'De Nedcrlandsche film in de jaren dertig' (Amsterdam 1975) 9. De Telegraaf, 16 juni 1933; NWC, 19 mei 1933.
290
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Afb. 6. Filmaffiche van de film Op hoop van zegen, 1934. Collectie Nederlands Filmmuseum, Amsterdam.
Van Vrijdag 21 December af .
T C W M M I M » 14 Jaar
mers niet de regie), bleek zijn keuze i n ieder geval een gouden greep. Als deze film net als Willem van Oranje had gefaald, was de h o o p op een Nederlandse speelfilmindustrie waarschijnlijk de b o d e m i n geslagen. N u was overtuigend het bewijs geleverd dat succes mogelijk was. Het lag voor de h a n d dat B e n n o zou voortborduren op het succes van DeJantjes. A m p e r een maand na de p r e m i è r e werd i n maart 1934 bekendgemaakt dat hij opnieuw een o u d stuk van Bouber zou verfilmen: Bleeke Bet, die hij al eerder met succes verfilmd had. B e n n o dichtte zichzelf dit keer een grotere rol toe: hij voerde de gedeelde regie met Richard Oswald, een Duitser van Oostenrijkse komaf, die vanaf 1914 als regisseur en producent betrokken was bij vele Duitse films en ook i n de geluidsfilm de nodige ervaring had. Bleeke Bet werd niet het succes dat ervan werd verwacht. C o m m e r c i e e l gezien deed de film het niet onaardig (hoewel niet zo goed als De Jantjes), maar de critici waren er niet erg over te spreken. De punten van kritiek waren onder andere de plotselinge en veel te lange liedjes, acteurs die te toneelmatig acteerden, maar vooral de vraag waarom het n o d i g was z o ' n vervolg op De Jantjes te maken. M e e r succes bracht Op hoop van zegen, het stuk van H e r m a n Heijermans waarvan B e n n o de wereldrechten had gekocht. In 1918 was het overigens ook al een keer verfilmd door H o l l a n d i a . Esther de Boer-van Rijk zou zestien jaar na dato opnieuw de 51
51 Op hoop van zegen werd in 1924 ook als Die Fahrt ins Verderben'm Duitsland verfilmd. 291
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse fdm
rol van Kniertje voor haar rekening nemen. Deze r o l h a d zij al meer dan duizend keer op toneel vertolkt, hetgeen een indicatie geeft van de populariteit van dit stuk. H o e w e l de p r e m i è re van Op hoop van zegen i n december 1934 i n een enigszins droevige stemming verliep (de U i ver, eens de trots van de natie, was juist verpletterd), was het een succes. H i e r en daar was er wel kritiek dat de film soms qua spel en enscenering naar het toneelmatige neigde, maar over het algemeen waren de critici vol l o f en de film werd zelfs onderscheiden met een prijs op het filmfestival van Venetië. B e n n o heeft de prijs echter nooit ontvangen, omdat hij omgesmolten werd voor de vervaardiging van wapens voor de strijd i n Abessinië! N a 1934 werden n o g vele speelfilms gemaakt, maar n o g steeds was er geen sprake van een degelijke basis waarop een continue filmproductie mogelijk was. Solide producenten ontbraken, de afzet naar het buitenland viel tegen, filmmakers kregen i n toenemende mate te maken met de serieuze
filmkritiek,
er waren te weinig echte publiekstrekkers en de productie
was afhankelijk van buitenlandse krachten, vaak slechts passanten. B e n n o was é é n van de zeer weinige Nederlanders die voor de oorlog zelf geluidsspeelfilms regisseerde. N a 1934 werd het stil r o n d h e m ; hij maakte n o g maar é é n film: Amsterdam bij nacht. Deze film, waarbij B e n n o kosten k o n besparen d o o r onder andere decorstukken te lenen van de film Komedie om geld die gelijktijdig i n de Cinetone Studio's werd opgenomen - was redelijk succesvol i n H a a r l e m . Elders in het land was dat niet het geval. In de speelfilmarme periode na 1934 moest B e n n o zich weer op andere activiteiten richten. O o k i n de j a r e n dat hij bezig was met geluidsfilms deed hij andere dingen, die echter nauw verbonden waren met de filmproductie. Zo was hij niet alleen voor zichzelf, maar ook voor andere firma's actief als filmverhuurder en ontplooide hij zich e i n d j a r e n dertig als bemiddelaar i n de filmindustrie. Hierbij zullen de contacten die hij als filmverhuurder en de naam die hij als filmer i n de bioscoopwereld had opgebouwd, van groot belang zijn geweest.
Tot besluit H e t uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sloeg de h o o p op een nieuwe Benno-film compleet de bodem i n . H e t zou voor de j o o d B e n n o al snel onmogelijk worden o m normaal te werken en te leven. H o e hij de oorlogsjaren heeft overleefd, is onbekend. N a de o o r l o g stichtte hij De Zwaan, een bioscoop i n Noordwijkerhout. H e t zou zijn laatste wapenfeit zijn op filmisch gebied. O p woensdagochtend 2 april 1952 overleed Benjamin Bonefang, bekend als A l e x Benno, i n het Diaconessenhuis te H a a r l e m . De maandag daarop werd de m a n die als é é n van de weinigen de ontwikkeling van de film van het allereerste begin had meegemaakt, op begraafplaats Westerveld begraven. Zijn grootste successen boekte hij met het maken van speelfilms, iets waar slechts een handjevol Nederlandse regisseurs zich mee bezighield. H i j maakte als é é n van de eersten gebruik van het populaire volkstoneel van met name H e r m a n Bouber en wist hiermee een succesvolle overgang van de zwijgende film naar de geluidsfilm te bewerkstelligen. D i t maakt h e m tot een uniek figuur i n de vaderlandse
2< Cl
filmgeschiedenis.
Alex Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Bijlage Filmografie Alex Benno r = regie; p = productie; sc = scenario; a.t. = alternatieve titel; ( ) = onzeker Overhandiging onajhtinkelijklieidsxdag te Amsterdam (r, p) 1913 Historische optocht in Rotterdam (p) 1913 Tentoonstelling vrouwenarbeid (p) 1913 Waterfeest op de Amstel 1913 (r) 1913 Een avontuurtje in 't luchtruim (r) 1919 De heer en mevrouw Kortlang (r, p) 1919 Wester Suikerraffinaderij (p) 1920 Blaauwhoedenveem (r) (1920) De droom van Hadt-je-me-maar (r, p) 1921 Kee en Janus naar Berlijn (r, p, sc) 1923 Bleeke Bet (r, p, sc) 1923 [Faiencefabriek de Distel, Amsterdam <1924( [Amsterdam Superfosfaat Mij. <1924) gegeven titel [De haven van Amsterdam <1924} Graansilo's Amsterdam (r) <1924 Kee en Janus naar Parijs (r, sc.) 1924 Amsterdam in woord en beeld (a.t. Eerste Hollandse sprekendefilm)(r, p) 1924 Mooi Juullje van Volendam (r, p, sc) 1924 Van kolen tot eleclriciteit (r, p) 1925 Vriesseveem NV (p) 1925 Graansilo's te Rotterdam (p) 1925 Nederlandsche industrie. Het bedrijf der NV Tricotagefabriek G.J. Willink te Winterswijk (r,p) 1925 Oranje Hein (r, p, sc) 1925 Moderne landhaaien (a.t. Donker Amsterdam) (r, p, sc) 1926 Artistenrevue (a.t. Revue artistique) (r, p) 1926 Beautiful Amsterdam (r, p) {1927| Haarlemsch Dagblad: de technische inrichting van een modern dagblad bedrijf'(r, p) <1928 Cocktail Palace (p) {1928| Tinus op stap (r, p) {1928) N.V. Apeldoornsche Zeepfabriek v/h de Haas en Van Brero (p) 1928 Zomerfeesten Hittegom 18 en 19 september 1929 (p) 1929 De oeroude kermis in onzen modernen tijd (p) 1929 Koning Ziewat bezoekt Eindhoven (p) 1930 Koning Ziewat (in Den Bosch) (p) 1930 Kinderbewaarplaats (p) 1931 Als een firma een goede reputatie heeft (p) 1932 Theater Carré tijdens 'Wat doe je in de kou' (r, p) 1932 Koning Ziewat (in Haarlem) (a.t. Koning Ziezoowat) (p) 1932 De Jantjes (sc met Jaap Speyer) 1934 Bleeke Bet (r met R. Oswald, sc met H . Bouber) 1934
A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
Op hoop van zegen (r, sc met Willy Benno-de Bruin) 1934 Amsterdam bij nacht (r, p, sc met H e n k Bakker) 1937 De ronde van Noordwijkerhout (p) 1949 De Brug (p) 1949
294
Tom Meijer
1
Muziek op straat: het draaiorgel
In veel steden en dorpen i n Nederland is het draaiorgel een bekend verschijnsel. De orgelman heeft zijn instrument op een geschikte plaats neergezet en presenteert zijn geldbakje aan het passerende publiek. De muziek klinkt al van verre, het repertoire varieert van evergreens en musicals tot licht-klassiek. De mensen weten wat er gaat komen, sommigen pakken alvast h u n portemonnee. K i n d e r e n krijgen van vader of moeder een muntje, dat vervolgens i n het bakje wordt gestopt. De cultuur r o n d het straatdraaiorgel is een typisch Nederlandse traditie. Toch liggen de wortels van het draaiorgel niet i n ons land. H e t is ontstaan i n Italië en ontwikkeld i n Duitsland, Frankrijk en België. Maar alleen i n N e d e r l a n d kwam het 'pierement' tot grote bloei en is men - vooral na 1945 - dit instrument als een belangrijk onderdeel van de Nederlandse folklore gaan beschouwen. De geschiedenis van het straatdraaiorgel gaat terug tot de 18e eeuw. R o n d 1720 waren de zogenaamde kanarieorgeltjes o f serinettes populair. D i t waren kleine, automatisch spelende orgeltjes die voorzien waren van een tiental tinnen pijpjes. D o o r aan een klein slingertje te draaie n k o n m e n simpele eenstemmige melodietjes laten k l i n k e n . H e t serinette d i e n d e o m kooivogels liedjes te leren zingen, d o o r ze steeds hetzelfde wijsje op het orgeltje te laten horen. A l gauw gingen straatzangers deze kanarieorgeltjes gebruiken o m zichzelf te begeleiden. H e t eerst gebeurde dit i n Italië. De oudst bekende afbeelding en beschrijving van een straatorgeldraaier is te vinden i n het te Rome verschenen boek Cabinetto Armonicovan F. B o n a n n i uit 1722. Vele Italiaanse straatmuzikanten trokken met h u n draaiorgeltje naar andere landen en zorgden zo voor een snelle verbreiding van deze v o r m van straatmuziek. In Duitsland en Frankrijk werd h u n voorbeeld al snel gevolgd. H e t was voor velen een voordeel dat m e n zelf geen muziekinstrument - zoals een citer, fluit o f lier - hoefde te bespelen, maar k o n volstaan met het simpele draaien aan een klein en gemakkelijk draagbaar orgeltje. H e t geluid van de orgelmuziek was h o o g en ijl en stond i n scherp contrast met de diepe basstem van de zanger. M e n had dus de behoefte aan sterker en voller klinkende muziek en hiertoe moest men meer en grotere pijpen i n de orgels bouwen. In het Duitse Schwarzwald en i n Parijs ontstonden tussen 1800 en 1840 de eerste echte draaiorgelfabrieken. De kleine, draagbare orgels groeiden uit tot de zogenaamde 'buikorgels', die zo zwaar waren dat ze met een riem o m de hals moesten worden gedragen en voor de buik van de muzikant kwamen te hangen. Toen de orgels n o g groter en te zwaar werden o m te dragen, ging men ertoe over o m ze tijdens het spelen op een ondersteuning te plaatsen. M e n spreekt hier wel van zogenaamde 'pootorgels'. In een volgend stadium werden de instrumenten op een driewielige wagen geplaatst en zo ontstond het rijdende straatdraaiorgel. Reizende muzikanten trokken met h u n instrument van de ene plaats naar de andere. O p kermissen en jaarmarkten waren zij van de partij o m het publiek met muziek op te vrolijken. De orgels waren zo welluidend geworden dat men er niet eens meer bij hoefde te zingen.
1
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van: Gerdy Bijleveld, 'Waar is de orgelman', Volkskundig bulletin 22 (1996) 69-91; J.J.I.. Haspels, Daar zit muziek in (Baarn 1981); Romke de Waard, Van speeldoos tot pierement (Haarlem z.j.) en Het draaiorgel (Garrelsweer 1987); F. Wieffering, Glorieuze orgeldagen (Utrecht 1965); Het pierement, kwartaalblad van de Kring van Draaiorgelvrienden, vanaf 1954.
295
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 1.
Frans boekorgel in 's-Graveland-Ankeveen, circa 1910.
Orgelverhuur Kleinere straatdraaiorgels kende m e n omstreeks het einde van de 19e eeuw i n verschillende West-Europese landen. De muzikanten speelden moeizaam h u n kostje bijeen en vaak was er geen geld om ook n o g h u n orgeltjes te onderhouden. De kwaliteit van de muziek liet daarom nogal eens te wensen over en het beroep van orgelman stond niet h o o g i n aanzien. In Nederland ging het niveau van de draaiorgels o m h o o g toen i n 1875 de uit België afkomstige L e o n Warnies i n Amsterdam een draaiorgelverhuurbedrijf begon. Mogelijk is het afschaffen van de Amsterdamse kermis i n datzelfde jaar voor Warnies aanleiding geweest een dergelijk bedrijf te starten. Hij kocht goede orgels i n Frankrijk en Duitsland, eerst alleen kleine buikorgels, later ook rijdende cilinderorgels. De mensen die bij Warnies een orgel h u u r d e n , waren niet langer straatmuzikanten die door het land zwierven. Zij woonden i n Amsterdam en kregen van de gemeente een vaste vergunning o m i n een bepaald deel van te stad te mogen spelen. Deze orgeldraaiers k o n d e n voor een redelijk bedrag een goed spelend orgel huren bij Warnies, die op zijn beurt zorgde voor regelmatig o n d e r h o u d en stemming van de instrumenten. W e r d het orgel met zorg en liefde behandeld, dan k o n de huurder het jaar daarop i n aanm e r k i n g komen voor een n o g m o o i e r orgel. O p deze wijze hoefde m e n zich niet te schamen o m met een orgel te spelen en groeide i n N e d e r l a n d het animo o m straatmuzikant te worden. Tot het einde van de vorige eeuw was de muziek van het draaiorgel geprogrammeerd door middel van metalen stiftjes die i n een bepaald patroon op een houten cilinder waren gestoken. H e t repertoire van de cilinderorgels i n N e d e r l a n d bestond i n die tijd hoofdzakelijk uit Duitse muziek, doorgaans bekende o p e r e t t e m e l o d i e ë n , afgewisseld door een mars o f een wals. Ieder orgel had meestal é é n succesnummer of straatliedje, zoals dat toen heette. Als z o ' n n u m m e r eenmaal op de cilinder was gezet, bleef het er tot i n lengte van j a r e n op staan. In
Muziek op straat: het draaiorgel
1892 paste de firma Gavioli te Parijs voor het eerst het boeksysteem bij draaiorgels toe. Deze uitvinding betekende een belangrijke omwenteling i n de wereld van de draaiorgelbouw. In plaats van grote, kostbare, zware en bovendien uiterst kwetsbare muziekcilinders werd de muziek n u geprogrammeerd i n een zigzag opgevouwen kartonnen orgelboek. D o o r dit systeem konden de orgels groter en mooier worden en was het voor de exploitanten gemakkelijker en goedkoper o m aan nieuwe muziek te k o m e n . De nieuwe boekorgels werden vooral gebouwd voor kermisexploitanten en eigenaars van danszalen i n Frankrijk en België. In 1903 bestelde Warnies de eerste boekorgels voor zijn huurders i n Amsterdam en spoedig verdrong het nieuwe systeem de oude cilinderorgels. O o k in Rotterdam en D e n H a a g vestigden zich orgelverhuurders en werd het boekorgel op straat g e ï n t r o d u c e e r d . Zo k o n het gebeuren dat i n dezelfde periode waarin i n andere landen de straatdraaiorgels langzamerhand verdwenen, omdat de fabrikanten zich concentreerden op de productie van steeds grotere boekorgels - die voor arme, rondtrekkende orgelmensen veel te duur waren - juist i n Nederland een bloeiende draaiorgelcultuur ontstond en het draaiorgel of 'pierement' uitgroeide tot een typisch Nederlands verschijnsel. 2
Bloeitijd van het pierement In de periode 1900-1920 speelden i n de straten van iedere stad draaiorgels op driewielige karren en kwamen de mensen naar buiten o m te luisteren en soms bij de muziek te dansen. H e t
2
Waar het woord 'pierement' vandaan komt is niet bekend. Het wordt voor het eerst genoemd in het epos De. Jordaan van I. Querido (1912). Waarschijnlijk is het afgeleid van het Bargoens pieren = muziek maken. 297
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 3.
Limonaire-orgel uit 1912.
orgel hoorde bij het dagelijks leven. De grammofoon was n o g niet i n iedere huiskamer doorgedrongen en veelal n o g van slechte geluidskwaliteit. Voor 'de gewone m a n ' was het straatorgel vaak de enige kennismaking met nieuwe muziek. In die tijd droegen draaiorgels bij aan het bekendmaken van allerlei muzieksoorten: van schlagers en filmmuziek tot opera-aria's. Nieuwe liedjes uit revues o f films werden pas echt populair als de draaiorgels ze speelden. V a n deze draaiorgelmuziek werden dan weer opnamen op 78-toeren-platen uitgebracht, waaruit wel blijkt hoe geliefd deze instrumenten toen waren. Hoewel het pierement thans geldt als een typisch Nederlands muziekinstrument, werden alle boekdraaiorgels - althans tot 1920 - i n Frankrijk en België gemaakt. Daar bevonden zich de grote draaiorgelfabrieken, die monumentale orgels p r o d u c e e r d e n voor kermissen en danszalen. V o o r de orgelverhuurders i n N e d e r l a n d bouwden zij iets kleinere modellen, die geschikt waren voor het vervoer op straat. In de periode 1903-1910 was het merendeel van de i n N e d e r l a n d g e ï m p o r t e e r d e straatdraaiorgels afkomstig van de Franse bouwers Gasparini en L i m o n a i r e . N a 1910 kwamen de Belgische fabrieken van Bursens, Steenput, Koenigsberg, De Vreese, Verbeeck en De Cap aan bod. H e t merendeel van de thans n o g bestaande historische orgels is door h e n vervaardigd. Overigens waren het niet altijd nieuw gebouwde orgels. H e t kwam voor dat oude cilinderorgels en uit de mode geraakte Franse boekorgels i n België tot straatdraaiorgels van een voor die tijd m o d e r n type werden omgebouwd. 3
H e t klankkarakter werd i n de loop der j a r e n aanzienlijk verfijnd. Naast fraai klinkende registers als viool en klarinet bezaten veel Limonaire-orgels als soloregister een zogenaamde vox humana of menselijke stem. D i t register k l o n k vibrerend, alsof hier een geschoolde zanger of
3
Ook in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten bevonden zich rond 1900 grote kermisorgelfabrieken, maar deze hebben nooit boekorgels voor de Nederlandse straat gebouwd.
L>9,3
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 4.
Draaiorgel van de Gebr. Warnies, circa 1914.
zangeres zong. H e t menselijke karakter dat de draaiorgelmuziek hierdoor kreeg, droeg er toe bij dat men aan ieder orgel een eigen persoonlijkheid ging toekennen. Dit blijkt ook uit het feit dat draaiorgels namen kregen. Dikwijls noemde men de orgels naar de grootte en de kleuren waarin ze waren geschilderd: het Blauwtje, de Witte, de Grote Blauwe; soms naar de vorm en het uiterlijk: de Grote Buik, de Kolommenkast, de Puntkap. Dan weer dankte een orgel zijn naam aan op het orgel geplaatste beelden, zoals de Turk of de Vijf Beelden, of aan de op de voorkant geschilderde figuren, bijvoorbeeld de A r a b i e r o f de Spaanse Dame. O o k kwam het voor dat men de naam ontleende aan het merk van het orgel of aan het aantal toetsen van het mechaniek: de Blauwe Gasparini, de Zeventiger, de 54 Bursens. Vele orgeldraaiers hadden eveneens een bijnaam. In het begin van deze eeuw kende men i n Amsterdam onder meer Lange J a n , Sleepbeen, Magere Bertus, Lange H e i n , De Boomaap, Mossenessie en diens vrouw Tante Heintje. De sfeer r o n d o m het pierement werd vooral bepaald door de exploitanten van het orgel. Als h u u r d e r trad doorgaans de 'vergunninghouder' op, dat wil zeggen degene aan wie door het gemeentebestuur vergunning was verleend 'tot het maken van muziek op de openbare weg d o o r m i d d e l van een draaiorgel'. Meestal had de huurder twee mannen i n dienst die het geld moesten ophalen, de 'mansers' genaamd en een derde man die het orgel moest draaien, de 'draaier'. H e t beroep van orgelman ging meestal van vader op zoon over. In de grote steden Amsterdam, Rotterdam en D e n H a a g vormden zich r o n d de orgels regelmatig groepjes liefhebbers, die met elkaar van gedachten wisselden over de verschillende kwaliteiten van deze muziekinstrumenten. V o o r h e n was deze 4
8
4
Anekdotes die de sfeer van die tijd goed weergeven, zijn te vinden in Wieffering, Glorieuze orgeldagen en in oudere
jaargangen van Hel pierement. 5 De Waard, Vanspeeldoostolpiereme.nl, 177. 299
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 5. Het Bursens-orgel De Zeventiger uit 1920. Het bevindt zich thans in het nationaal museum Van Speelklok tot Pierement in Utrecht. tijd vol verrassingen, telkens verscheen er een nieuw orgel op straat en geen twee orgels waren eender. De uit Frankrijk en België afkomstige boekorgels hadden met h u n gevoelige muziek vele harten veroverd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het leven i n N e d e r l a n d zo gewoon mogelijk door. De aanvankelijke bezorgdheid maakte na korte tijd plaats voor optimisme. De orgels speelden U's a long way to Tipperary en andere liedjes die uit Engeland overwaaiden en hier van harte werden meegezongen. E r kwamen echter geen nieuwe orgels meer bij, want de grenzen waren dicht en een Nederlandse orgelfabriek bestond toen n o g niet.
De jaren twintig In de jaren na de Eerste Wereldoorlog heerste i n N e d e r l a n d een grote bedrijvigheid. Ons land was vrijwel ongeschonden uit de oorlog te voorschijn gekomen, hoewel een groot deel van de bevolking was verarmd. G e l u k k i g was er werk i n overvloed en de l o n e n gingen omhoog. N a de sombere oorlogsjaren was er weer vertrouwen i n de toekomst en een ware honger naar amusement. E r kwamen nieuwe dansen i n de mode, zoals de foxtrot en de shimmy en i n de grote steden floreerden de dansgelegenheden en café-chantants als nooit tevoren. Van nieuwe orgels zou de eerste jaren na de o o r l o g n o g geen sprake zijn. De Franse fabrieken bestonden niet meer. De vaklieden die n o g i n leven waren, hadden h u n oude beroep vaarwel gezegd of hadden werk gevonden bij Belgische orgelfabrieken, voor zover die i n bedrijf waren. M e n moest het voorlopig doen met de orgels die i n Nederland aanwezig waren en dat waren er gelukkig vele. N o g altijd waren zij i n trek, bijvoorbeeld bij de viering van K o :;oo
Muziek op straat: het draaiorgel
ninginnedag. In de talrijke straten, die versierd en verlicht waren, mocht de hele dag muziek worden gemaakt en worden gedanst. Reeds maanden tevoren boden buurtverenigingen flinke bedragen o m voor de 31e augustus een orgel te k u n n e n bemachtigen. O o k bij andere gebeurtenissen werd graag van de orgels gebruik gemaakt. Wanneer ergens een staking uitbrak en de vakbonden niet genoeg geld i n de weerstandskassen hadden, werd soms een aantal orgels gehuurd en voor de stakers gecollecteerd. Bij een grote geldinzameling voor Rusland werden eveneens orgels ingeschakeld. R o n d 1925 raakte de jazzmuziek i n opmars en deze ontwikkeling had ook invloed op de draaiorgelmuziek. De grote Belgische fabriek van dansorgels Gebr. D e Cap ontwikkelde een nieuw type straatorgel. H e t waren grote instrumenten die er prachtig uitzagen, geschilderd i n zachte kleuren. Vooral i n Rotterdam gingen veel huurders h u n geluk met z o ' n 'kasteel' beproeven. H e t repertoire van nieuwe dansmuziek was vooral voor de jongere generatie aantrekkelijk. Overal k l o n k e n songs als Bye bye blackbird, Moonlight and roses en Constantinopel De boekenvoorraad werd daarnaast regelmatig aangevuld met destijds populaire marsen van W i l ly Schootemeyer en successen van Louis Davids en Willy Derby. O m toch vooral de jazzliefhebbers te trekken, werden de orgels voorzien van opschriften als Jazzband-orgel o f Jazzbandophone. Nederland had tot 1920 geen eigen fabriek waar draaiorgels werden gebouwd. In dat jaar vestigde de uit Duitsland afkomstige orgelbouwer Carl Frei zich i n Breda. Frei was i n 1884 i n het Schwarzwald geboren en had bij verschillende orgelbouwers i n Duitsland, Frankrijk en België gewerkt en daar de nodige vakkennis opgedaan. Toen na de Eerste Wereldoorlog i n andere landen de belangstelling voor grote automatisch spelende orgels begon af te nemen mede door de snelle opkomst van radio, film en grammofoon - bleef i n N e d e r l a n d het straatorgel populair. Frei begon i n Breda een orgelbedrijf. H i j ontwierp i n de daarop volgende jaren draaiorgels met een geheel nieuwe klankstructuur. In tegenstelling tot de Franse en Belgische orgelbouwers, die h u n instrumenten steeds presenteerden als orkestimitaties, bouwde Frei orgels die uitgingen van het barokke Duitse kermisorgel. H i j paste orgelregisters toe die in de praktijk op straat beter voldeden. Vooral bij de liefhebbers uit de j a r e n '20 en '30 werden deze orgels zeer populair. Verschillende Amsterdamse en Rotterdamse verhuurders van straatdraaiorgels lieten tussen 1920 en 1940 bij Frei h u n oude Franse en Belgische orgels verbouwen. Niet alleen drukte Carl Frei zijn stempel op de ontwikkeling van de draaiorgelbouw, hij had ook invloed op het componeren, arrangeren en noteren van de muziekboeken. Zijn arrangementen k l o n k e n voller en rijker dan men tot 1920 gewend was. Vaak bleef de muziek van de Franse en Belgische orgels beperkt tot een eenvoudige melodie tegen een achtergrond van bassen en begeleiding, met hier en daar een versiering. Frei, die een geschoold en talentvol musicus was, wist door het juiste gebruik van tegenmelodie en muzikale contrasten een groot effect te bereiken. Tussen 1920 en 1940 maakte hij vele honderden arrangementen van i n die tijd bekende (Duitse) schlagers, ouvertures en operetteselecties. Daarnaast schreef hij bijna tweehonderd composities, voornamelijk marsen, walsen en serenades, waarin hij de mogelijkheden van het nieuwe type draaiorgel ten volle benutte. De orgels en muziekboeken van Carl Frei vormden zo het hoogtepunt maar tevens het eindpunt i n de ontwikkeling van het Nederlandse pierement.
301
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 6.
Klein straatorgel, jaren '20.
Crisis en oorlogsjaren N a 1930 trad een kentering i n . E e n belangrijke oorzaak was de snelle verbreiding van radio en grammofoon. H e t was n u immers niet meer het straatorgel dat het eerst de nieuwe schlagers en tophits i n de volksbuurten ten gehore bracht. De mensen hadden de m e l o d i e ë n vaak al geruime tijd uit h u n luidsprekers horen klinken voordat het orgel deze op het repertoire had. De belangstelling voor de orgels daalde en slechts de echte liefhebbers bleven het i n strument trouw. Daarbij sloeg de crisis hard toe. Veel orgelfabrieken moesten h u n deuren sluiten. Alleen uit België werden n o g enkele nieuwe orgels g e ï m p o r t e e r d . Belangrijke orgelverhuurders uit de jaren '20 moesten uit geldgebrek het ene orgel na het andere verkopen. D o o r de grote werkloosheid liepen de inkomsten op straat sterk terug. Veel oude bekende orgelexploitanten legden het bijltje erbij neer. E e n populair lied i n die dagen was Das ist die Liebe der Matrosen, waar het publiek al spoedig van maakte: 'Dat is het lied der werkelozen, neem je vrouw en kinderen mee, naar het crisiscomité'. Juist i n deze crisisjaren werd de Bredase orgelfabriek van Carl Frei steeds belangrijker voor Nederland. Frei k o n door zijn vakmanschap met weinig m i d d e l e n een goed spelend orgel leveren, waarbij hij vaak gebruik k o n maken van onderdelen van 'afgedankte' instrumenten uit Belgische danszalen. Flij bouwde en verbouwde straatorgels, met name voor de orgelverhuurbedrijven i n Amsterdam en Rotterdam. Tussen deze steden bestond op het gebied van draaiorgels een gezonde concurrentie. M e n probeerde elkaar te overtroeven door als eerste een nieuw type Frei-orgel op straat te brengen. In de jaren '30 kwam zo een hele serie instrumenten op straat, die bij de n o g resterende verhuurders en de liefhebbers zeer i n de smaak vielen. •M)2
Muziek op straat: het draaiorgel
In Amsterdam ging het na 1935 bergafwaarts met de orgelcultuur. Dit lag niet aan de kwaliteit van de orgels en de belangstelling ervoor, maar aan de gemeentelijke overheid. Amsterdam moest een wereldstad worden en men vond het straatorgel uit de tijd. De gemeente besloot een 'uitstervingsbeleid' te voeren. Nieuwe vergunningen werden niet meer uitgegeven, waardoor het aantal pierementen i n de hoofdstad terugliep van dertig i n 1935 tot vijftien i n 1940. In 1937 werd zelfs de gehele binnenstad voor draaiorgels verboden. De bloeitijd van het pierement was voor Amsterdam voorbij. E e n bekend lied uit deze tijd, Als van d'Amslerdamse grachten het pierement verdwijnt, herinnert hier n o g aan. Toen i n 1940 de o o r l o g uitbrak liet de bezetter de draaiorgels aanvankelijk ongemoeid. De Duitsers luisterden er niet eens naar. E r werd i n die dagen ook wel Engelse en Amerikaanse muziek gedraaid, een enkel orgel speelde het Grebbelied o f Wien Neerlands bloed, maar tot verdere provocatie is het voor zover bekend nooit g e k o m e n . Toen het regime in 1942 strenger werd, moest ook het draaiorgel het ontgelden: op 11 september van dat jaar verboden de Duitsers alle muziek op straat. M e n v o n d dat mensen nuttig werk moesten doen en het spelen met een orgel werd als bedelarij beschouwd. V o o r een aantal orgelverhuurders was het speelverbod aanleiding o m al h u n orgels te verkopen. 6
Draaiorgelvrienden N a de bevrijding bleek dat de meeste draaiorgels de oorlog hadden overleefd. Maar de glorietijd was definitief voorbij. V a n de grote Belgische orgelfabrieken waren er slechts twee over, maar deze bouwden alleen n o g moderne instrumenten voor gebruik i n cafés. Carl Frei had Breda moeten verlaten toen het zuiden van N e d e r l a n d i n het najaar van 1944 werd bevrijd. Hoewel Frei geen oorlogshandelingen had gepleegd, was hij n u eenmaal uit Duitsland afkomstig en dus persona non grata. De gehele inventaris van de orgelfabriek werd door de bevrijders vernield, waarbij een schat aan instrumenten, onderdelen en arrangementen verloren ging. Van alle vooroorlogse orgelverhuurders bleven na 1945 n o g slechts enkelen h u n bedrijf uitoefenen, onder anderen twee kleinzoons van de grondlegger L e o n Warnies, beiden gevestigd i n Amsterdam. Maar veel animo was er niet meer. Slechts weinigen hadden n o g z i n o m met een geldbakje langs de huizen te gaan. E r was voldoende ander werk, beter betaald en met goede sociale voorzieningen. De weinige orgelexploitanten die h u n oude beroep weer oppakten, kregen te maken met van jaar tot jaar moeilijker wordende omstandigheden: toename van het autoverkeer, het ontstaan van nieuwbouwwijken waar overdag n i e m a n d meer thuis was en afnemende inkomsten. De straatexploitatie liep sterk terug i n deze periode en veel orgels stonden ongebruikt bij de verhuurders. W e l kreeg men i n het buitenland belangstelling voor de draaiorgels, i n die zin dat men graag 'een echt stukje H o l l a n d ' wilde importeren. O p die manier verdwenen vele historische instrumenten uit N e d e r l a n d , vaak o m i n verre landen door gebrek aan onderhoud ten onder te gaan. H e t draaiorgel was na de oorlog nostalgie geworden en de overgebleven groep liefhebbers besloot actie te ondernemen. O m de dreigende ondergang van de draaiorgelcultuur tegen te gaan en de n o g resterende orgels i n N e d e r l a n d te behouden, richtten zij i n 1954 de K r i n g van
6
Het Grebbelied, op een Duitse melodie met Hollandse tekst van Jacqucs van Tol, ging over de strijd op de Grebbeberg in 1940. Het werd al snel door de Duitsers verboden.
:;(>:•,
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 7.
Straatorgel op de Leidsestraat in Amsterdam tijdens het geboortefeest van prinses Juliana, 1909.
Draaiorgelvrienden (KDV) op. E e n centrale plaats b i n n e n deze vereniging werd ingenomen door de voorzitter mr. Romke de Waard. Hij maakte met het houden van lezingen en het schrijven van artikelen veel propaganda voor het draaiorgel. Tevens arrangeerde hij i n de jaren '50 en '60, toen er bijna geen beroepsnoteurs waren, veel goede muziekboeken voor de orgels. Overigens deden ook andere (bestuurs-) leden het nodige voor de herwaardering van het instrument. D o o r de inspanningen van de K D V en een groeiend aantal liefhebbers verdween het draaiorgel niet uit het stadsbeeld. Reeds i n de j a r e n '50 organiseerde men tientallen concoursen en manifestaties o m het orgel weer onder de aandacht van het grote publiek te brengen. D o o r m i d d e l van het kwartaalblad Het pierement werden de leden van de K D V op de hoogte geh o u d e n van wat er i n de orgelwereld gebeurde. In o n b r u i k geraakte dans- en kermisorgels werden ondergebracht i n stichtingen, o m zo een nieuw leven als concertorgel te beginnen. Dankzij de samenwerking van de K D V en de Stichting Stadsontspanning Utrecht werd i n 1956 de tentoonstelling Van speeldoos tot pierement georganiseerd. H i e r u i t kwam i n 1958 het gelijknamige Utrechtse museum voort. 7
In de j a r e n '60 kregen de mensen meer vrije tijd en ontstond een nieuw type orgeldraaier. Naast de beroepsexploitanten kwamen er hobbyisten, die op h u n vrije dag met een orgel de straat op gingen. Juist i n de kleinere plaatsen, waar vroeger geen orgel speelde omdat er voor een beroepsdraaier niet voldoende geld viel te verdienen, kwamen n u 's zaterdags orgels op straat. H e t weinige geld dat zo werd opgehaald was voor de hobbydraaier toereikend o m de kosten van stalling, o n d e r h o u d en nieuwe muziekboeken te dekken. Deze nieuwe vorm van
7
De oorspronkelijke naam van het museum is in 1977 gewijzigd in: Van Speelklok tot Pierement. De speelklok was er namelijk eerder dan de speeldoos.
:«) ï
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 8. 'Een typisch Amsterdamsen straattooneeltje: muziek in de Jordaan', vóór het Amsterdamse verbod op dansen bij het draaiorgel in 1916. exploitatie bracht de interesse voor het draaiorgel terug. De liefhebbers wilden meer weten over de historie van het draaiorgel en hoe het technisch i n elkaar zat. E r kwamen jonge noteurs van draaiorgelboeken, die aan de behoefte aan nieuwe muziek k o n d e n voldoen.
Nieuwe orgels De ontwikkelingen van de j a r e n '50 en '60 hebben zich na 1970 voortgezet. A n n o 1997 spelen i n N e d e r l a n d n o g z o ' n 150 draaiorgels op straat. De orgelman komt echter niet meer langs de huizen zoals vroeger. Hij staat op strategische plaatsen in dorp o f stad, zoals een markt o f een winkelcentrum. Daar, bij het winkelende publiek, krijgt hij zijn bakje het snelste vol. O o k zijn orgels te vinden bij feesten j u b i l e a , openingen en congressen, waarvoor de orgelman wordt ingehuurd. Deze activiteiten zijn noodzakelijk, omdat de inkomsten uit het bakje op straat vaak ontoereikend zijn o m er iets aan over te houden. De exploitatie van een draaiorgel is er door het toegenomen verkeer en strengere regelgeving van de gemeentelijke overheden niet gemakkelijker op geworden. O o k ondervindt de orgelman concurrentie van muziekgroepjes en geluidsinstallaties bij winkels. De mensen op straat beoordelen het draaiorgel verschillend: voor sommigen hoort het orgel erbij, anderen geven er niet o m en winkeliers vinden het draaiorgel met zijn harde muziek soms storend. M e n is altijd afhankelijk van het weer; regen en wind zijn de ergste vijanden van de orgelman. Hij kan wel doorgaan met spelen, met zijn orgel half afgedekt met een zeil, maar er zijn dan weinig mensen op straat die iets willen geven. Bij m o o i weer daarentegen kan m e n het draaiorgel i n volle glorie aantreffen en ziet m e n de beelden en de fraai geschilderde kap bovenop het instrument. In de loop der jaren zijn vele originele straatorgels aan het buitenland verkocht. De K r i n g van Draaiorgelvrienden heeft altijd benadrukt dat het draaiorgel niet alleen 'gezellige folklore' was, maar ook een i n historisch en cultureel opzicht belangrijk verschijnsel dat bescherm i n g door de overheid verdiende. In 1984 nam de regering de Wet tot b e h o u d van cultuurbezit aan, met als doel 'te voorzien i n maatregelen teneinde te k u n n e n v o o r k o m e n dat voorwerpen van bijzondere cultuur-historische o f wetenschappelijke betekenis teloor gaan :ÏO5
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 9.
Straatorgel gebouwd door de Gebr. De Cap, Rotterdam circa 1925.
8
voor het Nederlands cultuurbezit'. In 1992 werd na intensief overleg tussen de K D V en het toenmalige ministerie van W V C een vijftal bijzondere straatorgels, waaronder de Arabier, tot beschermd Nederlands cultuurbezit verklaard. Deze orgels zijn hiermee beschermd tegen export o f verbouwing. Van de historische orgels uit de j a r e n 1900-1940 zijn er n o g enkele tientallen op straat te vinden. Vrijwel altijd zijn zij ingrijpend verbouwd, hoewel m e n de laatste j a r e n probeert de i n strumenten zo veel mogelijk i n originele staat terug te brengen. In het museum V a n Speelklok tot Pierement te Utrecht zijn n o g enkele orgels te vinden die - na grondige restauratie klinken zoals ze vroeger ontworpen zijn. Veel van de tegenwoordige straatorgels zijn na de oorlog gebouwd. Vanaf 1970 neemt de vraag naar nieuwe orgels zo toe, dat enkele bouwers er een b r o o d w i n n i n g i n zien. H e t zijn meestal eenmansbedrijven, soms met een o f twee m a n personeel. Vrijwel altijd nemen zij het door Carl Frei ontworpen concept als voorbeeld. Niet alleen bouwt m e n voor de eigen markt, maar ook ten behoeve van de export naar landen als de Verenigde Staten, Japan en Australië. Wie de verschillende typen straatorgels wil vergelijken, kan terecht op de evenementen die de K r i n g van Draaiorgelvrienden i n diverse plaatsen i n N e d e r l a n d organiseert. In de j a r e n '50 en '60 waren dit n o g echte concoursen, waarbij een jury de aanwezige orgels beoordeelde op muziek en uiterlijk en daarvoor punten gaf. Vanaf 1970 is er meer sprake van orgelmanifestaties, waarbij een aantal orgels op verschillende plaatsen i n het stadscentrum of een park concerteert en het publiek op zijn gemak kan luisteren. Meestal wordt z o ' n manifestatie op verzoek van een gemeente g e h o u d e n . U i t z o n d e r i n g is de landelijke contactdag i n het
8
Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 87.
:;<)<;
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 10.
Concours georganiseerd door de Kring van Draaiorgelvrienden, eind jaren '50.
Openluchtmuseum te A r n h e m , die jaarlijks op een zondag in mei plaatsvindt op initiatief van de K D V . Veertien tot achttien toporgels uit binnen- en buitenland trekken op z o ' n dag vaak meer dan vijfduizend bezoekers. Het systeem van huren en verhuren, waarmee i n N e d e r l a n d alles is begonnen, is i n de j a r e n '80 steeds meer i n onbruik geraakt. Veel orgelexploitanten zijn eigenaar van het instrument. O n d e r het motto 'kopen is goedkoper dan h u r e n ' schaft men zich liever een eigen orgel aan, al dan niet via een l e n i n g bij de bank, dan wekelijks een flinke huurprijs te moeten betalen. Het lijkt o f hiermee de situatie van v ó ó r 1875 is teruggekeerd, zij het dat de tegenwoordige orgelbezitters wel goed voor h u n instrument zorgen. De meeste exploitanten zijn immers liefhebbers, die met h u n instrument zo goed mogelijk voor de dag proberen te k o m e n . De n o g bestaande orgelverhuurders leggen zich thans toe op onderhoud, restauratie en nieuwbouw. O o k is de vroegere tendens naar steeds grotere orgels doorbroken. D o o r de problemen met volle winkelstraten en winkeliers die klagen over geluidsoverlast, zijn kleinere en zachter klinkende instrumenten tegenwoordig meer i n de mode. Sommige exploitanten h o u d e n het grote orgel, waarmee ze vroeger op pad gingen, voor eigen liefhebberij en nemen er een kleiner instrument bij o m mee te musiceren i n het winkelcentrum. E r worden n o g wel 'kastelen' van orgels gebouwd, maar deze dienen voornamelijk o m ermee te k u n n e n p r o n k e n op orgelmanifestaties. H e t straatorgel is i n de loop der j a r e n gemoderniseerd. Vanaf de j a r e n '60 is het motortje aan het draaiwiel een bekend verschijnsel geworden, hoewel dit door het publiek niet altijd :;o7
Muziek op straat: het draaiorgel
werd gewaardeerd. H e t motortje was echter een bittere noodzaak, want er waren geen mensen meer te vinden die de hele dag voor een schamel l o o n aan een zwaar orgel wilden draaien. Slechts een handvol hobbyisten draait n o g met de hand. E e n meer recente ontwikkeling is het orgel dat niet meer speelt met de bekende kartonnen orgelboeken, maar computergestuurd via diskettes. V o o r de ten gehore gebrachte muziek maakt het geen verschil, maar velen vinden deze techniek niet passen bij het traditionele en nostalgische instrument. H e t draaiorgel bestaat n o g steeds, al is de functie van het instrument i n de loop der jaren veranderd. Gerdy Bijleveld toont aan hoe het straatorgel een proces van folklorisering heeft doorgemaakt: H e t dreigde te verdwijnen i n de j a r e n zestig; tegen de verwachting i n bleef het bestaan en nam de exploitatie toe, vooral dankzij de activiteiten van liefhebbers, verenigd i n de K D V . De presentatie, die al een hoge aantrekkelijkheid had, werd n o g verbeterd door goed ond e r h o u d van de orgels en goed gedrag van de draaiers. (..) V a n orkest-en-radio voor het 'gewone volk' is het straatorgel geworden tot toeristische attractie, tot symbool van A m sterdam en Nederland, en i n een aantal gevallen zelfs beschermd cultuurbezit.
9
De geschiedenis van het straatdraaiorgel laat een geleidelijke geografische verschuiving zien van Italië (de eerste straatzangers met orgel) via Duitsland (de eerste cilinderorgels), Frankrijk (beginperiode van de boekorgels) en België (hoogtepunt van de boekorgelindustrie) naar N e d e r l a n d . Aanvankelijk is het Nederlandse straatorgel een spin-offvan de internationale dans- en kermisorgelindustrie, maar met de orgels van Carl Frei krijgt het Nederlandse pierement een eigen gezicht. Vanaf 1945 is het straatorgelvak geheel i n N e d e r l a n d geconcentreerd. H e t draaiorgel heeft zijn oorspronkelijke functie als promotor van nieuwe muziek eigenlijk al i n de j a r e n '20 verloren. In de j a r e n '30 en vooral na 1945 wordt het instrument i n stand geh o u d e n door een relatief kleine groep liefhebbers. H e t gaat dan meer o m het bewaren van een traditie. Voor het gemiddelde publiek hoort het pierement bij N e d e r l a n d als de doedelzak bij Schotland en de balalaika bij Rusland. Liefhebbers waarderen het instrument vooral o m de muziek, de techniek, de historie o f de sociaal-culturele aspecten.
9
Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 90.
:;o,s
Boekbesprekingen
Graaf Floris V in de moderne geschiedschrijving De oudere literatuur en enkele nieuwe studies
1
Het zal weinigen zijn ontgaan dat het in 1996 zevenhonderd jaar geleden was dat Floris V, graaf van Holland en Zeeland en heer van Friesland, is vermoord. Het jaartal 1296 is tenslotte een van de weinige historische data die veel mensen nog paraat hebben, hoewel het huidige geschiedenisonderwijs ervoor borg lijkt te staan dat ook deze laatste restanten van algemene kennis van het verleden snel zullen worden opgeruimd. Het jubileum van de aanslag op de graaf ging niet geruisloos voorbij. In Den Haag werd een tentoonstelling gewijd aan deze gebeurtenis, en naar aanleiding ervan verschenen enkele boeken over Floris of over de Hollandse geschiedenis ten tijde van die vorst. Het betreft de jubileumbundel Wi Florens... en de dissertatie van J.W. Verkaik, De moord op graaf Floris V? terwijl ook het met de prestigieuze AKO-prijs bekroonde boek van F. van Oostrom, Maerlants wereld, voor een belangrijk deel gaat over de relatie van Jacob van Maerlant en graaf Floris. We zullen hier onze aandacht richten op deze publicaties. Daarbij is het niet zozeer ons doel de studies te recenseren,'' als wel aan de hand daarvan te komen tot een bepaling van de stand van het moderne Floris-onderzoek. Daartoe zullen we deze studies plaatsen binnen het kader van een eeuw onderzoek naar Hollands beroemdste graaf, want wanneer we de vorderingen van het moderne onderzoek naar Floris V willen meten, dan zullen we die af moeten zetten tegen de oudere historiografie. 2
5
5
De oudere Floris-historiografie Het moderne historische onderzoek naar Floris V is lang gedomineerd door twee aan de graaf gewijde monografieën, van de hand van H . Obreen en F.W.N. Hugenholtz, verschenen in 1907 respectievelijk 1966. Daarnaast hebben vooral O. Oppermann (in 1909) enJ.F. Niermeyer (in 1950) invloedrijke artikelen gewijd aan de rol van Floris in het 13e-eeuwse Holland. Meer recent is de reeks bundels naar aanleiding van de lezingencyclus georganiseerd door de Stichting 'Comité Oud-Muiderberg', waarin steeds weer de Hollandse geschiedenis van de 13e eeuw centraal werd gesteld; deze bundels vormen een afspiegeling van het onderzoek in de jaren '80 en '90. 7
8
9
1 2 3 4 5 6
7
8
9
Met dank aan drs. G. van Herwijnen, die dit artikel van kritisch commentaar voorzag. In het Museum Gevangenpoort, van 2 augustus tot 31 oktober 1996. D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij (red.), Wi Florens... De I lolland se graaf Floris Vin de samenleving van de dertiende eeuw (Utrecht 1996). J.W. Verkaik, De moord op graaf Floris V (Hilversum 1996; Middeleeuwse studies en bronnen 47; ook verschenen als proefschrift Utrecht 1995). F. van Oostrom. Maerlants wereld (Amsterdam 1996). Besprekingen door auteur dezes van twee van de betreffende boeken zijn te vinden in Tijdschrift voor Nederlandse taaien letterkunde 112 (1996) 370-374 (Van Oostrom) en Millennium. 'lijdsebriji voor Middeleeuwse studies (ter perse) (Verkaik). H Obreen Floris V gr/af va n Holland en Zeeland, heer veen friesland, 1256-1296 (Gent 1907; Université de Gand. Recueil de travaux publ. par la Faculté de philosophie et lettres, 34mc fase.); F.W.N. Hugenholtz, Floris V (Bussum 1966- Fibulareeks 20, herdr. 1974), later partieel in andere vorm uitgegeven onder de titel Floris V, vermoord en getekend (Nieuwkoop 1977). O Oppermann, 'Holland unter Graf Florens V', in: Studium Lipsiense. Ehrengabe K/irl Lamprecht dargebracht (Berlijn 1909) 100-121 (ook verschenen in Nederlandse vertaling, zonder de noten, in De Gids 72 (1908) dl. 4, 521-540); J.F. Niermeyer, 'Het sticht Utrecht en het graafschap Holland in de dertiende eeuw', in: Algemene geschiedenis der NederlandenW (Utrechtenz. 1950) 269-305, i.h.b. 288-297. Floris V. Leven wonen en werken in Holland aan hel einde van de dertiende eeuw (Den Haag 1979; publicatie nr. 14 van de Stichting 'Comité Oud-Muiderberg'); Holland in de. dertiende eeuw. Leven, wonen en werken in Holland aan het einde van
309
Boekbesprekingen
D e n u b i j n a h o n d e r d j a a r g e l e d e n d o o r O b r e e n g e p u b l i c e e r d e b i o g r a f i e van F l o r i s v o r m t i n feite het b e g i n v a n het m o d e r n e o n d e r z o e k naar de graaf. I n d i t w e r k w i l de auteur, zoals hij zelf zegt, a l l e e n de p o l i t i e k e g e s c h i e d e n i s van F l o r i s b e s c h r i j v e n .
10
H i e r i n slaagt hij voortreffelijk, d a n k z i j zijn g e d e g e n k e n -
nis van het b r o n n e n m a t e r i a a l . J u i s t d o o r z i c h strikt aan de b r o n n e n te h o u d e n , weet O b r e e n z i c h los te m a k e n v a n het 19e-eeuwse b e e l d v a n F l o r i s V als de b e g u n s t i g e r e n tenslotte de m a r t e l a a r v a n de zaak d e r o p s t r e v e n d e b u r g e r i j tegenover de feodale a d e l , waartoe hij z i c h i n zijn i n l e i d e n d e h o o f d s t u k n o g b e k e n t . D a a r is n o g sprake v a n 'de gestadige v o o r u i t g a n g d e r stedelijke b u r g e r i j e n ' d i e de 'feodale adelsgeslachten tot wijken b r e n g e n ' , wat g e b e u r d e m e t s t e u n van F l o r i s , d i e 'deze b e w e g i n g b e g r e e p e n er het n u t van i n z a g , h a a r steunde, ten a n d e r e d o o r zijne g r o o t e m a c h t e n l a n g d u r i g e h e e r s c h a p p i j dez e n steun, w e l k e n hij tot zijne p o l i t i e k m a a k t e , i n staat was k r a c h t i g te d o e n zijn; al z o u het h e m o o k zijn leven m o e t e n k o s t e n . '
11
I n de studie z e l f k o m e n d e r g e l i j k e o p v a t t i n g e n n i e t m e e r n a a r v o r e n , o o k w e l
o m d a t O b r e e n z i c h d a a r i n v o o r a l b e p e r k t tot e e n feitelijke r e c o n s t r u c t i e v a n de b u i t e n l a n d s e p o l i t i e k van F l o r i s V . D e a u t e u r geeft n i e t z o z e e r e e n c h r o n o l o g i s c h als w e l e e n t h e m a t i s c h o v e r z i c h t v a n de vers c h i l l e n d e t e r r e i n e n w a a r o p de p o l i t i e k van de g r a a f z i c h heeft b e w o g e n : de v e r h o u d i n g e n m e t zijn H e negouwse v e r w a n t e n , m e t de F r i e z e n , m e t het S t i c h t U t r e c h t , m e t E n g e l a n d , e n m e t Z e e l a n d e n V l a a n deren. K o r t n a v e r s c h i j n i n g v a n O b r e e n s w e r k v e r s c h e e n e e n studie o v e r g r a a f F l o r i s V d o o r O . O p p e r mann.
1 2
D e z e w i l d e v o l g e n s e i g e n z e g g e n de ' b e g i n n e l i n g ' O b r e e n a a n v u l l e n d o o r de f e i t e n i n een bre-
d e r p e r s p e c t i e f te plaatsen. H i j heeft evenwel v e r b a n d e n g e l e g d d i e veel te v e r g e z o c h t zijn. Z o d o e t i n zijn visie g r a a f F l o r i s niets o p e i g e n initiatief, m a a r is hij m e t h a n d e n e n v o e t e n g e b o n d e n aan raadgevers e n v o o r a l a a n b u i t e n l a n d s e v o r s t e n e n grote geldschieters, waarbij i n o n z e o g e n a n a c h r o n i s t i s c h e t e r m e n als ' i n t e r n a t i o n a l e h a n d e l s k a p i t a a l ' e n ' H o l l a n d s e t e r r i t o r i a l e e c o n o m i s c h e p o l i t i e k ' h e m i n de m o n d b e s t o r v e n l i g g e n . O p p e r m a n n s visie w o r d t n u d o o r n i e m a n d m e e r g e d e e l d , m a a r heeft e e n tijd l a n g veel i n v l o e d g e h a d , getuige b i j v o o r b e e l d de - overigens meesterlijke - s a m e n v a t t i n g d o o r J.F. N i e r m e y e r v a n de H o l l a n d s e g e s c h i e d e n i s o n d e r g r a a f F l o r i s V .
1 3
D e z e n a m weliswaar e n i g e afstand v a n O p -
p e r m a n n s constructies, m a a r wist z i c h er t o c h o o k n i e t aan te o n t t r e k k e n .
1 4
V a n b l i j v e n d e r waarde d a n het a r t i k e l van O p p e r m a n n was het w e r k v a n O b r e e n . D e a u t o r i t e i t daarv a n b l e e k i n de j a r e n '60, t o e n H u g e n h o l t z e e n n i e u w b o e k over F l o r i s V schreef. H i j wist d a a r i n n i e t veel toe te v o e g e n aan het b e e l d zoals dat d o o r zijn v o o r g a n g e r was geschetst. N i e t a l l e e n b e p e r k t e o o k H u g e n h o l t z z i c h h o o f d z a k e l i j k tot de p o l i t i e k e g e s c h i e d e n i s v a n F l o r i s , m a a r b o v e n d i e n v o l g d e hij O b r e e n n a i n d i e n s t h e m a t i s c h e o p z e t van het b o e k . H u g e n h o l t z . b e h a n d e l t e n k e l e kwesties u i t v o e r i g e r d a n O b r e e n dat d e e d . D i t g e l d t b i j v o o r b e e l d v o o r de K e n n e m e r o p s t a n d van 1274 e n v o o r a l v o o r e e n h u w e l i j k s v e r d r a g m e t E n g e l a n d uit 1281, waarbij het graafschap i n t w e e ë n w e r d g e s p l i t s t ;
15
de Zeeuwse
kwestie b e h a n d e l t hij d a a r e n t e g e n w e e r korter. V e r g e l e k e n m e t O b r e e n legt H u g e n h o l t z wat a n d e r e acc e n t e n e n geeft hij e n k e l e n i e u w e interpretaties, zoals over F l o r i s ' a l l i a n t i e w i s s e l i n g i n 1296. V o l g e n s H u g e n h o l t z g i n g de g r a a f t o e n lijdelijk over van het E n g e l s e naar het F r a n s e k a m p t e n e i n d e zijn tegen-
10 11 12 13 14
15
de dertiende eeuw ('s-Gravenhage 1982; publicatie nr. 18); Handelen wandel in de dertiende eeuw (z.p. 1986; publicatie nr. 26); De Hollandse stad in de dertiende eeuw (Zutphen 1988; publicatie nr. 39); Holland in wording. De ontstaansgeschiedenis van hel graafschap Holland lol hel begin van de vijftiende eeuw (Hilversum 1991; publicatie nr. 53). De bundels zijn geredigeerd door E.H.P. Cordfunke, F.W.N. Hugenholtz en KI. Sierksma, welke laatste in de laatstverschenen publicatie plaats heeft gemaakt voor D.E.H. de Boer. Toen dit artikel was voltooid verscheen het zesde deel in de reeks: D.E.H. de Boer, E.H.P. Cordfunke, H. Sarfaüj (red.), Holland en het water in de middeleeuwen. Strijd tegen het water en beheersing en gebruik van bet water (Hilversum 1997; publicatie nr. 71); dit deel kon hier niet meer worden behandeld. Obreen, Floris V, V. Obreen, Floris V, VIII. Oppermann, 'Holland unter Graf Florens V'. Niermeyer, 'Het sticht Utrecht en het graafschap Holland in de derüende eeuw'. Zie J.W.J. Burgers, 'Tussen burgerij en adel. De financiële, politieke en maatschappelijke carrière van de Utrechtse patriciër Lambert de Vries (ca. 1250-1316?)', Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 106 (1991) 27-31. Over de Kennemer opstand was al gepubliceerd door O. Oppermann, 'Untersuchungen zur Geschichte von Stadt und Stift Utrecht', II, Westdeulsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst 28 (1909) 215-223. Recentelijk is er een beschouwing aan gewijd door D.P. Blok, 'Drie boerenopstanden uit de derüende eeuw', in: Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, I.etteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, 56 (1994) 77-96.
310
Boekbesprekingen
stander de Vlaamse graaf onder druk te zetten, maar was het nooit zijn bedoeling het Engelse kamp definitief te verlaten. Obreen had nauwelijks getracht Floris' motieven voor die stap te achterhalen; hij vermoedde dat de invloed van de met Floris bevriende graaf Jan van Henegouwen erachter stak, en teleurstelling in Holland over de terugtrekking van de Engelse wolstapel uit Dordrecht. Naast deze twee monografieën zijn meer recent, in de jaren 1979-1991, de resultaten van het Florisonderzoek verschenen in een vijftal bundels met verslagen van de symposia georganiseerd door de Stichting 'Comité Oud-Muiderberg'. Aan de titels en ondertitels van deze publicaties, met name van de eerste vier, is af te lezen dat het zwaartepunt van het terrein lag in het Holland van de 13e eeuw, en bovendien dat de aandacht van de historici zich had verplaatst van de graaf naar diens onderdanen; wat dat betreft spreken (onder) titels als Leven, wonen en werken in Holland en De Hollandse stad voor zich. Natuurlijk bleven artikelen verschijnen over Floris V zelf en over diens politiek, maar dit zijn veelal toch samenvattingen van vroeger onderzoek, die het oude Floris-beeld nauwelijks wijzigden. Bovendien bleek dat men er in de praktijk niet steeds in slaagde inderdaad zicht te krijgen op de gewone man in de Hollandse 13e eeuw. De stand van het bronnenmateriaal is er debet aan dat veelal toch de hogere klassen of de graven zelf in het vizier bleven; men zie bijvoorbeeld het artikel van J.M. van Winter over de voedingsgewoonten. Toch blijkt uit deze bundels duidelijk dat de aandacht zich van de traditionele politieke en institutionele geschiedenis had verbreed naar een veelomvattender aanpak, en dat met name de sociale en culturele leefwereld van de middeleeuwse mens meer centraal was komen te staan. Dit uit zich in een aantal bijdragen over zaken als de militaire uitrusting, het geloof, de valkenjacht, de medische kennis en het reizen, veelal echter overzichtsartikelen waarin globaal de stand van de kennis op het betreffende terrein wordt samengevat, en dus nauwelijks toegespitst op het Holland van de 13e eeuw. Specifiek gericht op de grafelijkheid is het groeiende aantal studies naar de cultuur en de mentaliteit aan het grafelijke hof, zoals de bijdragen over het boekenbezit van Floris V, de literaire achtergrond van Melis Stokes Rijmkroniek, en de ideologische concepten achter de bouw van de Ridderzaal in Den Haag en de Hollandse aanspraken op Friesland. Er is, anders dan in de werken van Obreen en Hugenholtz, nu ook aandacht voor een andere traditionele tak van de geschiedschrijving, de economische geschiedenis, getuige bijdragen over bijvoorbeeld de Hollandse munt, de financiering van de politiek van Floris V en de demografische en economische ontwikkelingen in de Hollandse steden in de 13e eeuw. In de laatstverschenen bundel tenslotte keert men weer terug naar de politiek-institutionele geschiedenis, maar nu vanuit nieuwe aandachtsgebieden en invalshoeken; bestudeerd worden onder andere de aanspraken van Floris op de Schotse troon en het politieke krachtenspel tussen de graaf en de 16
17
ls
19
20
21
22
23
16 Hugenholtz, Floris V, 90-91; deze mening later herhaald, met iets andere accenten, in dez., 'Een vorst als Floris', in: Floris V, 12-13. 17 Obreen, Floris V, 149-151. 18 Zie hierboven n. 9. 19 Men zie F.W.N. Hugenholtz, 'Een vorst als Floris', in: Floris V, 6-22, en dez., 'Floris V in de ogen van het buitenland', in: Holland in de dertiende man, 41-49. 20 J.M. van Winter, 'Tafelen in Floris' tijd', in: Floris V, 23-31. 21 H M . Zijlstra, 'Van weer en wapenen, 1250-1350', in: Holland in ik dertiende eeuw, 77-88; O J . de Jong, 'Geloven en leven in de dertiende eeuw', in: idem, 89-100; J.M.P. van Oorschot, 'Het vorstelijk vluchtbedrijf', in: idem, 70-76; R. Jansen-Sieben, 'Medische kennis en praktijk in de Nederlanden in de dertiende eeuw', in: Handel en wandel, 99-107; J. van Herwaarden, 'Graaf Floris V en hel reizen in zijn dagen', in: idem, 7-28. 22 W.P. Gerritsen, 'Wat voor boeken zou Floris V gelezen hebben?, in: Floris V, 71-86; A.L.H. Hage, 'Melis Stoke en de ridderromans', in: Handelen wandel, 71-82; AJJ. Mekking, 'De 'Grote Zaal' van Floris V te Den Haag. Een onderzoek naar de betekenis van een concept', in: Holland in wording, 65-90; A. Janse, 'De 'groot-Friese gedachte'. Achtergronden van de Hollandse expansie in Friesland, tot het midden van de veertiende eeuw', in: idem, 125-142. Een recent proefschrift, dat deels handelt over Stokes Rijmkroniek, betreft A.L.H. Hage, Sonder favele, sonder lieghen. Onderzoek naar vorm en functie van de Middelnederlandse rijmkron iek als historiografisch genre (Groningen 1989; Historische studies uitg. vanwege de vakgroep voor geschiedenis der RUU 48). 23 H. Enno van Gelder, 'De Hollandse munt in de dertiende eeuw', in: Handel en wandel, 49-57; M. Slingerland, 'Wie zal dat betalen? De financiering van Floris' machtspolitiek', in: idem, 59-69; D.E.H. de Boer, 'Op weg naar volwassenheid. De ontwikkeling van productie en consumptie in de Hollandse steden in de dertiende eeuw', in: De Hollandse stad, 28-43. .311
Boekbesprekingen
24
andere machtsgroeperingen zoals adel, steden en ambtenarij. Het proefschrift van J.M.A. Coenen sluit aan bij die hernieuwde belangstelling voor de politieke geschiedschrijving. De genoemde uitbreiding van het studieterrein van het Floris-onderzoek is een gevolg van bewegingen binnen de (middeleeuwse) geschiedschrijving in zijn algemeenheid. Enkele trends kunnen hier worden opgemerkt. In de eerste plaats is de archeologie zich steeds nadrukkelijker gaan richten op de Middeleeuwen, wat onze kennis op belangrijke wijze aanvult, juist over de levensomstandigheden van de gewone man, die in de schriftelijke bronnen vaak buiten beeld blijft. In de Muiderberg-bundels blijkt zulks uit enkele bijdragen over de huizen, gebruiksvoorwerpen, voedingsgewoonten en kleding van de middeleeuwse Hollander, met name van de stadsbewoner. Naast de materiële cultuur blijkt het archeologisch onderzoek, vooral wanneer het wordt gecombineerd met de mededelingen in de schriftelijke bronnen, vaak nieuw licht te werpen op zaken als ontstaan en groei van de steden en op economische ontwikkelingen, zoals geldcirculatie, handelsstromen en nijverheid. In het verlengde van de archeologie staat het bouwhistorisch onderzoek naar (stads) huizen en kastelen, waarvan we ook enkele voorbeelden in deze bundels vinden. Hiermee hangt samen het historische onderzoek naar de middeleeuwse stad, zoals dat sinds de jaren '60 van de grond was gekomen, en waaraan de bundel De Hollandse stad in de dertiende eeuw volledig was gewijd. Te noemen valt voorts het onderzoek naar de historisch-geografische ontwikkeling van Holland, dat inmiddels ook een hoge vlucht heeft genomen. Met het zojuist genoemde stadsonderzoek zijn we weer bij de 'gewone' geschiedschrijving aangeland, die zich baseert op de geschreven bronnen. Op het terrein van de uitgave van die schriftelijke bronnen is er, voor wat het Floris-onderzoek betreft, de laatste decennia aanzienlijke winst geboekt; van veel bronnen is nu een goede editie voorhanden. De voornaamste ontwikkeling betreft natuurlijk de uitgave van het 13e-eeuwse oorkondenmateriaal in het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299. Dit project, waaraan vanaf 1866 met tussenpozen is gewerkt door achtereenvolgens L.Ph.C van den Bergh, J. de Fremery en H . Obreen, nadert nu nu zijn voltooiing, in een exemplarische uitvoering door A.C.F. Koch en J.G. Kruisheer. Ook andere belangrijke ambtelijke bronnen, zoals de Dordtse stadsrekeningen uit de jaren 1283-1287, zi jn onlangs opnieuw bestudeerd en uitgegeven. Wat de verhalende bronnen betreft kunnen we wijzen op de edities van Bruch van de Chronographia van Jan Beke; van de voor ons on25
26
27
28
29
30
31
24 E.H.P. Cordfunke, 'Floris V en de Schotse troon', in: Holland in wording, 57-64; J.M.A. Coenen, 'Graaf en grafelijkheid in de dertiende eeuw', in: idem, 27-50. 25 J.M.A. Coenen, Graaf en grajelejklie/d. Hen onderzoek naar de granen van Holland en hun omgeving in de dertienele eeuw (z.j., z.p.; proefschrift Utrecht 1986). 26 E.H.P. Cordfunke, 'Alkmaar: leven en wonen in een Hollands stadje omstreeks 1300', in: Floris V, 32-41; H . Sarfatij, 'Dagelijks leven in Holland omstreeks 1300: vijftien archeologische benaderingen', in: Holland in de dertiende eeuw, 22-40; H . H . van Regteren-Altena, 'Archeologisch onderzoek naar het ontstaan van de Hollandse steden', in: De Hollandse stad, 79-92; J . M . Baart, 'De materiële stadscultuur', in: idem, 93-112. 27 J.G.N. Renaud, 'Bouwen in Floris' dagen', in: Floris V, 42-50; H . Janse, 'Hollandse stadsstructuren in de dertiende eeuw', in: De Hollandse, stad, 55-64; Mekking, 'De 'Grote Zaal' van Floris V. 28 H . Schoorl, 'Het graafschap Holland omstreeks 1300. Hen historisch-geografische beschouwing', in: Floris V, 1-21. Men zie ook de zojuist verschenen zesde Muidcrberg-bundel. 29 Oorkondenboek van Holland en Zeeland, uitg. vanwege de Koninklijke Akademie van wetenschappen. Eerste afdeling, tot het einde van het Hollandsche Huis, bew. door L.Ph. C.van den Bergh, 2 dln. (Amsterdam en 's-Gravenhage 1866(1868)-1873; hierna aangehaald als Van den Bergh, OHZ); Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot het einde van het Hollandsche Huis. Supplement bew. door J. de Fremery ('s-Gravenhage 1901; hierna aangehaald als De Fremery, Supplement OHZ); verschillende bronnenpublicaties door H . Obreen in de Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschapin de jaren 1912-1929; Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, uitg. door A.C.F. Koch en J.G. Kruisheer, 3 dln ('s-Gravenhage-Assen/Maastricht 1970-1992; hierna aangehaald als OHZ) ; aan deel IV wordt de laatste hand gelegd, en ook het slotdeel V, dat mede wordt bewerkt door E.C. Dijkhof, zal naar verwachting binnen afzienbare tijd verschijnen. Vóór Van den Bergh waren in de tweede helft van de 18e eeuw al de bronnenpublicaties van F. van Mieris en A. Kluit verschenen; over de geschiedenis van het Hollandse oorkondenboek zie de inleiding van Koch, OllZA, V1I-IX. 30 De oudste Dordtse stadsrekeningen, 1283-1287, uitg. door J.W.J. Burgers en E.C. Dijkhof (Hilversum 1995; Apparaat voor de geschiedenis van Holland 11). 31 Chronographia Johannis de Beke, uitg. door Fl. Bruch ('s-Gravenhage 1973; RGP grote serie 143); Johannes de Beke, Croniken van den stichte van Utrecht ende van Hollant, uitg. door H . Bruch ('s-Gravenhage 1982; RGP grote serie 180). 119
Boekbesprekingen
derwerp voornaamste bron, de Rijmkroniek van Melis Sloke, is evenwel slechts de verouderde editie van Brill uit 1885 voorhanden. Een belangrijke spin-off van het Oorkondenboek is het diplomatisch onderzoek naar het ontstaan van die oorkonden. Dit heeft namelijk geleid tot nieuwe inzichten en nieuwe wegen in het Floris-onderzoek. Richtinggevend was het werk van J.G. Kruisheer, die de grafelijke kanselarij onderwerp van studie maakte; hij vond daarin navolging, zodat nu ook andere schrijfcentra in het graafschap zijn onderzocht. Zo werd meer bekend over de werking van de grafelijke kanselarij, de kloosterscriptoria en stedelijke secretarieën, bijvoorbeeld over de rol die zij vervulden bij de invoering van het gebruik van het Nederlands in de ambtelijke documenten, en, in het algemeen, over het belangrijke proces van de toename van de verschriftelijking in Holland en Zeeland in de 13e eeuw. Voorts kon Kruisheer als resultaat van zijn bevindingen nieuw licht werpen op de problematiek van de 13e-eeuwse grafelijke stadsrechtverleningen, en concluderen dat deze niet zozeer het resultaat waren van een grafelijke politiek, als wel van eigen initiatieven van de steden. 32
33
34
35
De nieuwe studies over Floris V Wi Florens... Na deze terreinverkenning van het Floris-onderzoek voorafgaande aan het jubileumjaar 1996, kunnen we overgaan tot de plaatsbepaling van de nieuwe studies die in dat jaar zijn verschenen. Het geheel overziend moet de eerste conclusie luiden dat hierin de eerder uitgezette lijnen hoofdzakelijk worden doorgetrokken. Dit geldt dan met name voor het overigens zeer fraai uitgevoerde boek Wi Florens..., dat in feite valt te typeren als een uitvoeriger en luxer vervolg op de Muiderberg-bundels. Wi Florens... opent met een algemene inleiding, waarna een tweede afdeling volgt, getiteld De tijdgenoten: het graafschap Holland in Europese context. Hierin vinden we de ook uit de vroegere bundels bekende globale achtergrondartikelen, die weinig of niets toevoegen aan onze Floris-kennis. Een uitzondering vormt de bijdrage van K. van Eickels, waarin de relatie wordt geschetst tussen het graafschap en het Duitse rijk, een duidelijk nog weinig ontgonnen terrein. In de derde afdeling, getiteld De materiële wereld, worden de eerder aangestipte historisch-geografische, archeologische en economische onderzoekslijnen gevolgd, eveneens in samenvattende bijdragen, die wel informatief zijn - niet het minst vanwege de vele functionele afbeeldingen - maar weinig nieuwe gezichtspunten opleveren. Een uitzondering vormt hier de bijdrage van D.E.H. de Boer, waarin materiaal bijeen is gebracht over handel en schippers, die in samenhang een beeld geven van de ontwikkeling van Hollands internationale handel onder Floris V . Dat men in het interdisciplinaire onderzoek overigens niet altijd op de hoogte is van de meest recente standpunten van 36
37
32 W.G. Brill (ed.), Rijmkroniek van Melis Stoke (Utrecht 1885; Werken uitg. door het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht), nieuwe serie 40 en 42; ongewijzigde herdr. in 1 bd. Utrecht 1983). Over de tekortkomingen van dezeuitgave zieJ.W.J. Burgers, ' A priori: De Rijmkroniek van Holland van Melis Stoke', Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 10 (1996) 73-76. Deze auteur legt de laatste hand aan een uitvoerige studie naar Stoke en de Rijmkroniek. 33 J.G. Kruisheer, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland Uit 1299, 2 dln. ('s-Gravenhage/Haarlem 1971; proefschrift Amsterdam, ook verschenen als Hollandse Studiën 2) ; J.W.J. Burgers, De paleografie van de documentaire bronnen in llcdland en Zeeland in de dertiende eeuw, 3 dln. (Leuven 1995; Schrift en Schriftdragers in de Nederlanden in de Middeleeuwen. Paleografie, Codicologie, Diplomatiek 1; ook verschenen als proefschrift Amsterdam 1993, met afwijkende paginering); E.C. Dijkhof, Het oorkondenwezen van enige kloosters en steden in Holland en Zeeland, 1200-ca. 1325, te verschijnen in 1997. 34 J.W.J. Burgers, 'De invoering van het Nederlands in de dertiende-eeuwse documentaire bronnen in Holland en Zeeland', Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 112 (1996) 129-150. 35 Samengevat in: J. Kruisheer, 'Stadsrechtbeoorkonding en stedelijke ontwikkeling', in: De Hollandse stad, 44-54. 36 K. van Eickels, 'Graaf tussen kust en koning. De westelijke Nederlanden en het Duitse Rijk tijdens Floris V en zijn voorgangers', in: Wi Florens..., 38-53. 37 D.E.H. de Boer, 'Florerend vanuit de delta. De handelsbetrekkingen van Holland en Zeeland in de tweede helft van de dertiende eeuw', in: Wi Florens..., 126-152.
313
Boekbesprekingen
de andere kant, blijkt bijvoorbeeld uit de bijdrage van de archeoloog J.M. Bos, die nog verkondigt dat stadsstichtingen een gevolg zijn van een opzettelijke grafelijke politiek. Meer perspectieven opent de vierde afdeling, getiteld Binnenlandse machtsfactoren. Hierin geeft A. Janse een doordachte en gefundeerde aanzet voor een studie naar de adel in Holland en Zeeland onder Floris V, waarin hij vragen behandelt als de relatie tussen oude en jonge adel, tussen adel, ministerialiteit en ridderschap, en tussen adel en graaf. R.P. de Graaf onderzoekt de door Floris V gebouwde kastelen, die dienden om de grafelijke machtspolitiek in West-Friesland en het Sticht te consolideren, in welke bijdrage hij, misschien iets te stellig, een lans breekt voor Floris' strategische inzicht. Door Kruisheer en anderen wordt vervolgens een overzicht gegeven van de ontwikkelingen binnen de verschillende centra van ambtelijk schriftwezen in het graafschap, waaruit belangrijke conclusies kunnen worden getrokken over de opkomst van de grafelijke kanselarij en vooral van de stedelijke secretarieën als schrijfcentra, ten koste van de scriptoria van de kloosters Egmond en Middelburg, die eerder op dit terrein een monopoliepositie bezaten. R. van Uytven geeft een degelijk overzicht van kosten en baten van Floris' machtsuitoefening, en van de manieren waarop de graaf bij - meest buitenlandse - geldschieters extra geldmiddelen trachtte te verwerven; het blijkt dat Floris' financiële positie, vergeleken met die van andere vorsten, niet slecht was. P.C.M. Hoppenbrouwers tenslotte besteedt aandacht aan een nog onderbelicht aspect van de Hollandse geschiedenis, te weten de institutionele structuur van de plattelandsgemeenten. Hij komt tot de conclusie dat deze gemeenschappen ten tijde van Floris V publieke taken uitoefenden in de sfeer van de rechtspraak, de wetgeving en het lokaal bestuur; de situatie in Zeeland was overigens weer anders. 38
39
40
41
42
43
De rest van de bundel kan korter worden behandeld. De vijfde afdeling, getiteld De culturele wereld, telt slechts twee bijdragen: een van A.H.L. Hage over de laatste stand van het onderzoek naar Melis Stoke en de Rijmkroniek van Holland, en een van J. van Herwaarden over de culturele ontwikkelingen in het Holland van Floris. Uit deze laatste bijdrage blijkt dat dat het niet meevalt relevante gegevens bij elkaar te sprokkelen. De auteur moet zijn toevlucht nemen tot een bespreking van het culturele klimaat in omringende gebieden, terwijl de materiële cultuur - vooral het eten en drinken - weer eens wordt belicht uit de onschatbare Dordtse stadsrekeningen. De zesde afdeling heet Floris sinds de moord. Hier wordt de geschiedschrijving over de graaf behandeld, en het beeld van de graaf in de beeldende kunst en de film (waarbij in het laatste geval de conclusie luidt dat hij nooit het celluloid heeft gehaald). In de zevende afdeling, De balans, tracht E.H.P. Cordfunke de draden van de voorafgaande bijdragen samen te spinnen tot een coherent weefsel. Naar mijn smaak laat hij daarbij enkele steken vallen. De auteur laat zich wat meeslepen in zijn enthousiasme over Floris V, en bedeelt hem een rijkelijk actieve rol toe bij de ontwikkelingen van zijn tijd. Floris zou door slagvaardig inspelen op de mogelijkheden van het internationale handelsverkeer een grote rol hebben gespeeld bij de economische opbloei van Dordrecht; onder Floris 'is er in Holland voor het eerst sprake van overheidsbeleid en binnenlandse en buitenlandse politiek' en van overheidsingrijpen op het gebied van de waterstaatszorg; Floris zou een einde hebben gemaakt aan de dominantie van de adel, waarbij zelfs Floris' latere bijnaam 'der keerlen God' nog van stal wordt gehaald. Deze standpunten zijn op zijn minst gechargeerd te noemen; ook in de bijdragen in deze bundel worden genuanceerdere meningen uitgedragen over bijvoorbeeld de autonomie van eco44
45
46
38 J . M . B o s , ' L a n d s c h a p e n p o l i t i e k . H e t g e m a a k t e l a n d s c h a p i n d e d e r t i e n d e e e u w ' , i n : Wi Florens..., 3 9 A . J a n s e , ' A d e l e n r i d d e r s c h a p i n d e t w e e d e h e l f t v a n d e d e r t i e n d e e e u w ' , i n : Wi Florens...,
4 0 R . P . d e G r a a f , ' D e k a s t e l e n v a n F l o r i s V als i n s t r u m e n t e n v a n z i j n m a c h t s p o l i t i e k ' , i n : Wi Florens..., a u t e u r h a d i n z i j n p r o e f s c h r i f t , Oorlog om Holland
1000-1375
80-88, i . h . h . 86.
154-172. 173-190. D e z e l f d e
( H i l v e r s u m 1996; M i d d e l e e u w s e studies e n
bronnen
38), al r u i m e a a n d a c h t besteed aan de m i l i t a i r e geschiedenis van H o l l a n d e n Z e e l a n d g e d u r e n d e deze p e r i o d e . 41 J . W . J . B u r g e r s , E . C . D i j k h o f e n J . G . K r u i s h e e r : ' D e d o o r d r i n g i n g v a n h e t s c h r i f t i n H o l l a n d e n Z e e l a n d i n d e t w e e d e h e l f t v a n d e d e r t i e n d e e e u w ' , i n : Wi Florens..., 42 R . van U y t v e n , ' D e m a c h t v a n het g e l d :
191-211.
financiers
v o o r F l o r i s V ' , i n : Wi Florens...,
212-223.
4 3 P . C . M . H o p p e n b r o u w e r s , ' O p z o e k n a a r d e ' k e r e l s ' . D e d o r p s g e m e e n t c i n d e d a g e n v a n g r a a f F l o r i s V ' , i n Wi Florens..., 2 2 4 - 2 4 2 . 4 4 A . H . L . H a g e , ' E e n ' c l e r c ' s c h r i j f t g e s c h i e d e n i s : M e l i s S t o k e e n d e Rijmkroniek O v e r e e n n i e u w e s t u d i e n a a r d e Rijmkron
4 5 J . v a n H e r w a a r d e n , ' F l o r i s V i n z i j n c u l t u r e l e c o n t e x t ' , i n : Wi Horens..., 4 6 E . H . P . C o r d f u n k e , ' D e r k e e r l e n G o d ? ' , i n : Wi Florens..., 3,11
van Holland',
iek z i e h i e r b o v e n n . 3 2 . 340-354.
259-280.
i n : Wi Florens...,
244-258.
Boekbesprekingen
nomische ontwikkelingen en de macht van de adel. In het politieke, economische en maatschappelijke krachtenspel lag het initiatief lang niet altijd bij de graaf, zoveel is wel duidelijk. Verkaik, De moord op graaf Floris V. Eveneens in het Floris-jaar 1996 verscheen de dissertatie van Jan Willem Verkaik, getiteld De moord op graaf Floris V. Afgaande op de titel zou men verwachten dat dit boek de moord op de graaf behandelt in al zijn facetten, maar dat vormt slechts één van de door Verkaik aangesneden onderwerpen. De auteur besteedt tevens uitvoerige aandacht aan het Nachleben van de moord in de vaderlandse geschiedenis, waarbij hij vooral lang stil blijft staan bij het beeld van Floris in de late Middeleeuwen en in de 17e eeuw, onder meer aan de hand van het zogenoemde 'Lied van Gerard van Velzen' en het treurspel Geeraerdt van Velsen van P.C. Hooft. Een andere lijn in Verkaiks boek wordt gevormd door de geschiedenis van Friesland: de strijd van Floris V met de Friezen in de jaren 1282-1289, het ontstaan van de idee van de 'Friese vrijheid', en een en ander over de Friese heilige Magnus. De genoemde door Verkaik uitgezette lijnen zijn niet thematisch en evenmin chronologisch geordend, zodat in het boek de verschillende onderwerpen door elkaar lopen. De resulterende onoverzichtelijkheid wordt verergerd door Verkaiks gewoonte om de lezer te overstelpen met een stortvloed van uitweidingen en details, zowel in de tekst als in de voetnoten. Wél geeft hij zo blijk met grote ijver op zoek te zijn geweest naar moeilijk toegankelijke bronnen en literatuur; in dat opzicht vormt zijn studie een Fundgrube voor de historicus die zich met graaf Floris bezighoudt. Tevens vindt die historicus in dit boek een goed en gedetailleerd overzicht van de internationale verwikkelingen die voorafgingen aan de moord, verwikkelingen waarbij Floris een rol van betekenis speelde. Verkaik behandelt de relatie tussen Holland en Engeland, de diplomatieke activiteiten in de jaren 1294-1296, waarbij de haven van Dordrecht fungeerde als schakel tussen de Engelse en Duitse koning, en natuurlijk de rol van de Engelse koning bij de aanslag op de graaf in 1296. Het f raaiste resultaat van Verkaiks arbeid vormt zijn publicatie van het stuk dat vanaf nu wel onder de naam 'Weense nieuwsbrief' door het leven zal gaan, en waarin een beschrijving wordt gegeven van de moord op graaf Floris V . Verkaik is de eerste die de tekst van dit document afdrukt, hoewel hij lang niet de eerste is die het heeft gezien en beschreven, al maakt hij geen melding van zijn voorgangers. Al in 1880 had S. Muller Fz. het stuk opgenomen in zijn Lijst van Noord-Nederlandsche kmnijken, terwijl het in 1889 is genoemd door P.J. Blok, naar welke vermelding weer werd verwezen door Obreen in zijn biografie van Floris V . Verkaik geeft de 'nieuwsbrief' weliswaar uit, samen met een eigen vertaling ervan, maar hij laat jammer genoeg na te onderzoeken waar dit verslag van de moord is ontstaan. Aanwijzingen daarvoor had hij misschien kunnen vinden wanneer hij de herkomst had bestudeerd van de codex waarin het is overgeleverd. We hoeven niet naar Wenen te gaan om alvast te achterhalen dat het betreffende handschrift dateert uit de 16e of 17e eeuw, slechts vier bladen telt, en naast het verslag van de moord nog een kort, in 1288 afgesloten annalcnwerk bevat uit het klooster Marmoutier (Maursmünster, gelegen bij Zabern in de Elzas). Verkaik zelf suggereert dat de 'nieuwsbrief' dezelfde zou kunnen zijn als de brief die de abt van Egmond bij zich had voor de Engelse koning, toen hij eind juni 1296 naar hein toe reisde met het verzoek om de nieuwe graaf, Jan I, naar Holland te sturen. Er zijn wel enkele aanwijzingen ter ondersteuning van deze suggestie. Ten eerste is ook uit Stokes Rijmkroniek bekend dat na de dramatische gebeurtenissen rond de aanslag en moord op de graaf vanuit Holland brieven zijn verzonden naar buitenlandse vorsten. Zo hebben in Dordrecht Zuidhollandse edelen brieven geschre47
48
49
50
47 Verkaik, Moord op Floris V, 150-154. 48 S. Muller Fz., Lijst van Noord-Nederlandsche kronijkeu, met opgave van bestaanele haiidse/iri/ten en til/eralnur (Utrecht 1880; Werken uitg. door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, nieuwe reeks 31) 28; P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland en Oostenrijk naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland ('s-Gravenhage 1889) 55; Obreen, Floris V, X X X n. 1. 49 Tabula eodieum inann seripluui praeler (iraeeos el mienlales en liibliotbeea Palatina Viudobonensi asservalorum, ed. Academia caesarea Vindobonensis, dl. 6 (Vindobonae 1873) 16, nr. 9099. De Annales Maurinuniaslerienses zijn uitgegeven door Ph. Jaffé, MGHSS17 (Hannoverae 1861) 181-182. Het handschrift wordt door de catalogus van de handschriften uit de Weense keizerlijke bibliotheek, Jaffé en Verkaik gedateerd in de 16e eeuw, Muller en Blok (zie de voorgaande noot) geven de 17e eeuw als tijd van ontstaan. 50 Verkaik, Moord op Floris V, 151; de brief in het bezit van de abt wordt vermeld in Van den Bergh OHZ II, nr. 950. 31,5
Boekbesprekingen
ven naar de aartsbisschop van Keulen, de Duitse rooms-koning Adolf van Nassau, en graaf Jan van Henegouwen. De 'Weense nieuwsbrief' kan echter niet zijn gebaseerd op een van deze missives, want die zijn geschreven vóórdat de graaf was vermoord. De stijl van de 'nieuwsbrief', die is geschreven in een nogal gekunsteld en hoogdravend 'literair' Latijn, wijst er bovendien eerder op dat dit verslag in een klooster tot stand is gekomen dan in een stad; Egmond zou in Holland dan de meest voor de hand liggende plaats zijn. Voorts blijkt de kroniekschrijver Willem Procurator in zijn eigen beschrijving van de moord enkele zinsneden aan de 'nieuwsbrief' te ontlenen. De Procurator was, toen hij dit schreef, nog in dienst van de heer van Brederode, maar had vermoedelijk al connecties met Egmond, waar hij korte tijd later in zou treden. Mogelijk heeft hij in de abdij het ontwerp van de brief gelezen (het verstuurde origineel kan hij natuurlijk niet hebben gezien), of het ontwerp van een (deels) gelijkluidende brief die na de moord vanuit Egmond ook naar andere vorsten dan de Engelse kan zijn verstuurd, bijvoorbeeld naar Floris' leenheer, de Duitse koning. 51
52
53
Van Oostrom, Maerlants wereld Ook het boek van Frits van Oostrom, Maerlants wereld, is voor een groot deel (mede) gewijd aan Floris V en diens wereld. Zoals de titel al aangeeft, staat in dit imposante werk in de eerste plaats de dichter Jacob van Maerlant centraal. Van Oostrom heeft zich tot doel gesteld om die auteur, die in de literatuurgeschiedenis gebukt ging onder het stigma van een matig getalenteerd veelschrijver, de plaats te geven die hem - daar zullen weinigen na lezing van dit boek nog aan durven twijfelen - rechtens toekomt: Maerlant was een eersterangs auteur van waarlijk Europese allure. Van Oostrom heeft Maerlants reusachtige oeuvre gelezen, en is op basis daarvan op briljante wijze erin geslaagd om opleiding, manier van werken en wereldbeeld van de door hem bewonderde dichter te reconstrueren. Voor meer problemen zag Van Oostrom zich gesteld bij de reconstructie van Maerlants levensloop, want daarover weten we in feite vrijwel niets. Het staat min of meer vast dat de dichter Vlaming was, mogelijk afkomstig uit Brugge of de streek rond die stad, dat hij rond 1260 als koster werkzaam was in Maerlant bij Brielle, in dienst van de heer van Voorne, en dat hij rond 1270 weer naar Vlaanderen is vertrokken, waar hij waarschijnlijk in Damme woonde. Daarnaast kennen we enkele van zijn maecenassen, de hoge personen aan wie hij zijn boeken opdroeg: naast Albrecht van Voorne zijn dat de Utrechtse minderbroeders, de Zeeuwse edelman Nicolaes van Cats en graaf Floris V, in wiens opdracht Jacob zijn magnum opus schreef, de Spiegel historiael. Van Oostrom was evenwel niet tevreden met deze spaarzame biografische gegevens, en hij heeft geprobeerd meer te weten te komen over Maerlants leven, door middel van een scherpzinnige combinatie van gegevens, daarbij geholpen door een grote belezenheid. In zijn visie speelt Floris V een cruciale rol in Maerlants wereld. Na de dood op 28 januari 1256 van zijn vader rooms-koning Willem II kwam de pas anderhalfjaar jonge graaf Floris onder toezicht van zijn oom Floris, in de literatuur Floris de Voogd genoemd. Deze kwam net als zijn koninklijke broer onverwacht en gewelddadig aan zijn einde, want al op 26 maart 1258 overleed hij aan de gevolgen van een 'bedrijfsongeval' tijdens een toernooi te Antwerpen. Daarop werd Willems zuster Aleid van Henegouwen, sinds kerstavond 1257 weduwe van Jan van Avesnes, voogd over de jonge Floris. Aan die voogdij kwam op 22 januari 1263 een eind, toen Aleid en haar trouw gebleven Zeeuwse troepen bij Reimerswaal een nederlaag leden tegen een leger onder aanvoering van Hollandse edelen die tegen Aleids ruwaardschap in opstand waren gekomen. In 1266 werd Floris meerderjarig, en nam Aleid weer een vooraanstaande positie in in de grafelijke entourage, samen
51 RijmkroniekV 241-273. 52 Verkaik, De moord op Floris V, 153 noot 99, 154 noot 102, noemt al enkele overeenkomsten tussen de 'nieuwsbrief en de kroniek van de Procurator. Nog te noemen is de opmerking i n de brief over de verraders die de kleren van de graaf droegen en diens spijzen hadden gegeten, ipsius comitis adhuc vesliüs veshbns alque (dm eorum ventoribus indigesto, terwijl de Procurator evenzo vermeldt dat de verraders vestis sua geritur cibusque digeritur (C. Pijnacker Hordijk (ed.), Willelmi capellani in Brederode, postea monachi et procuratoris Egmondensis, Chronicon (Amsterdam 1904; Werken uitg. door het Historisch Genootschap, derde serie 20) 47). Ook hebben beide bronnen de vermelding van de 21 wonden die de graaf werden toegebracht: viginti uno vulnenbus ... transfoderunt (brief) en XXI" vulnere perforatur (Procurator, Chronicon, 49). 53 Ook i n dit deel van zijn kroniek geeft hij al uitvoerige informatie over Egmondse zaken; zie Procurator, Chronicon, 38-41 (een kort bericht en een lang verhaal, welke beide uit Egmondse bron moeten stammen), 66, 86, 95. 316
Boekbesprekingen
m e t h a a r z o o n F l o r i s v a n H e n e g o u w e n . U i t Stokes Rijmkroniekweten we dat de j o n g e F l o r i s d o o r zijn tante A l e i d w e r d o p g e v o e d e n o n d e r r i c h t ; 'zij liet h e m n a a r s c h o o l gaan, e n g o e d F r a n s e n N e d e r l a n d s le4
r e n . ' ' ' V a n O o s t r o m n u n e e m t aan dat A l e i d e n F l o r i s tijdens d e j a r e n van de v o o g d i j i n Z e e l a n d w a r e n , e n n o e m t h e t h o f v a n de v o o r n a a m s t e Zeeuwse e d e l m a n , de h e e r v a n V o o r n e , als de meest v o o r de h a n d l i g g e n d e verblijfplaats. D a a r z o u F l o r i s d a n , s a m e n m e t de e v e n j o n g e A l b r e c h t v a n V o o r n e , ter s c h o l e zijn gegaan, waarbij J a c o b v a n M a e r l a n t h u n l e e r m e e s t e r was. N a d a t F l o r i s i n 1266 de zelfstandige reger i n g aanvaardde, n a m M a e r l a n t , al d a n n i e t g e d w o n g e n , a f s c h e i d van zijn p u p i l , m a a r het c o n t a c t tussen b e i d e n b l e e f bestaan. R o n d 1284 i m m e r s g a f de graaf aan M a e r l a n t de o p d r a c h t tot het s c h r i j v e n v a n de Spiegel Itisloriael, e e n groots w e r k w a a r m e e J a c o b s kostje v o o r e n k e l e j a r e n was g e k o c h t . V a n O o s t r o m z e i f i s de eerste o m toe te geven dat deze c o n s t r u c t i e i n h o g e mate h y p o t h e t i s c h is, m a a r hij levert z e k e r e e n fraai s a m e n h a n g e n d p a t r o o n v o o r M a e r l a n t s activiteiten o p V o o r n e , waar hij zijn l i teraire w e r k e n d a n i n o p d r a c h t v a n A l e i d z o u h e b b e n g e s c h r e v e n als o n d e r d e e l v a n de o p v o e d i n g v a n de j o n g e graaf F l o r i s . T o c h is o p deze v o o r s t e l l i n g v a n z a k e n het e e n e n a n d e r af te d i n g e n . I n de eerste plaats w e t e n we n i e t waar F l o r i s i n de j a r e n 1258-1266 verbleef. H e t is w e l waarschijnlijk dat hij i n de o m g e v i n g v a n A l e i d verbleef, z e k e r tot b e g i n 1263, t o e n A l e i d u i t de v o o g d i j w e r d gezet. Bij m i n d e r j a r i g h e i d o f o n v e r m o g e n tot z e l f s t a n d i g r e g e r e n van de vorst streefden d e g e n e n d i e de w e r k e l i j k e m a c h t uito e f e n d e n i m m e r s steeds n a a r c o n t r o l e over de p e r s o o n v a n de graaf. A l e i d d o m i c i l i e h i e l d i n deze j a r e n .
5 6
55
N u is o o k n i e t d u i d e l i j k waar
V a n O o s t r o m h o u d t zoals g e z e g d Z e e l a n d , e n d a n speciaal V o o r -
n e , v o o r de meest waarschijnlijke o p t i e ; t e r l o o p s m e r k t hij i n d i t v e r b a n d o p dat u i t h e t o o r k o n d e n m a teriaal blijkt dat r o n d 1260 zeer nauwe b e t r e k k i n g e n b e s t o n d e n tussen A l e i d e n de V o o r n e s .
5 7
U i t de
o o r k o n d e n blijkt zoiets evenwel niet; als er al sprake is v a n b a n d e n tussen A l e i d e n e e n h o g e e d e l m a n , d a n lijkt e e r d e r D i r k van T e i l i n g e n d a a r v o o r i n a a n m e r k i n g te k o m e n .
5 8
D i t ligt n a 1259 o o k veel m e e r
v o o r de h a n d , d a a r de v o o r a a n s t a a n d e h e e r H e n d r i k v a n V o o r n e d a n is o v e r l e d e n e n zijn z o o n e n o p volger, A l b r e c h t , n o g j o n g is e n van w e i n i g waarde als b o n d g e n o o t i n het p o l i t i e k e m a c h t s s p e l w a a r i n A l e i d z i c h z e l f a a n h e t m a n o e u v r e r e n was. B o v e n d i e n blijkt u i t de plaatsen waar A l e i d o o r k o n d e n uitvaardigt, dat zij z e k e r n i e t steeds i n Z e e l a n d verbleef; zoals e e n r e g e r e n d vorst i n deze tijd g e w o o n was, t r o k zij i n het t e r r i t o r i u m e n d a a r b u i t e n r o n d .
5 9
H e t is waarschijnlijk dat A l e i d pas i n de l o o p van 1261, 6 0
t o e n zij h e t a a n d e stok k r e e g m e t e e n d e e l v a n de H o l l a n d s e a d e l , u i t w e e k n a a r Z e e l a n d . V a n a f b e g i n 1263, w a n n e e r zij g e e n v o o g d m e e r is, h o u d t zij z i c h v e r m o e d e l i j k i n h o o f d z a a k w e e r b e n o o r d e n de N i e u w e M a a s o p : zij heeft b e z i t t i n g e n a a n de S c h i e m o n d i n g (zij is de stichteres v a n S c h i e d a m ) , m a a k t aanspraak o p g o e d i n Delft, e n b e m o e i t z i c h i n t e n s i e f m e t de kloosters R i j n s b u r g e n K o n i n g s v e l d . M o 1
gelijk w o o n t zij d a n i n h a a r w o n i n g te ' N i e u w e r S c h i e ' ( S c h i e d a m ) . '
1
54 Rijmkroniek IV 67-08: linde lieden doe Ier seolen gaen, / Wafsell ende Dielseh leren wel. 55 Bekend is in dit verband het geval van Wolfert van Borssele, die in 1297 door middel van een list de willoze graafJan I wist te ontfutselen aan Jan van Renesse, en zo de feitelijke heerschappij over het graafschap aan zich trok (zie hierover M.S. Pols, 'Graaf Jan I van Holland', uitg. door S. Muller Fz., Bijdragen voor de vaderlandse/ie geschiedenis en oudheidkunde, derde reeks 10 (1899) tweede paginering, 1-55, met een naschrift door R. Fruin, 55-60). Ook gedurende de minderjarigheid van Floris zal dejonge graaf onder directe hoede zijn gesteld van de feitelijke machthebber(s), zeker wanneer die macht betwist werd. 56 Zoals ook Van Oostrom, Maerlants wereld, 108, opmerkt, een afzonderlijke studie over Aleid van Henegouwen ontbreekt. Bij gebrek daaraan blijft het volgende bij een eerste aanzet. 57 Van Oostrom, Maerlants wereld, 128, zonder annotatie uit welke oorkonden dit zou blijken. 58 Zie OHZlll, nrs. 1205, 1207 en 1208. Rond 1270 is er wel sprake van banden tussen Aleid en Floris van Henegouwen enerzijds en Albrecht van Voorne anderzijds: Coenen, Graaf en grafelijkheid, 97-100. 59 Als plaatsen van uitvaardiging in de jaren 1258-1261 geven de oorkonden achtereenvolgens Hondinge, Maalstede, Middelburg, Ath (in Henegouwen), Rijnsburg (driemaal), Middelburg, 's-Gravenzande (tweemaal) en Dordrecht; zie OHZAU, nrs. 1187, 1196, 1200, 1203, 1208, 1242, 1243, 1245, 1269, 1270, 1271. 60 Coenen, Graaf en grafelijkheid, 89-90, alsmede Niermeyer, 'Utrecht en Holland in de dertiende eeuw', 288-289. Beiden leggen een - plausibel - verband tussen de dood van Aleids mederuwaard, de machtige hertog Hendrik III van Brabant (28 februari 1261), en de opstand van de Hollandse adel tegen haar gezag. In ieder geval vanaf 5 november 1261 vinden we Aleid slechts in Zeeuwse zaken betrokken; zie OHZ III, nrs. 1277, 1289, 1299, 1301. 61 Genoemd in 1268 in OHZlll, nrs. 1483 en 1484. In ieder geval ontbreekt Aleid na januari 1263 weer in Zeeuwse oorkonden (met als enige uitzondering OHZlll, nr. 1367, uit 1264), terwijl ze getuige het oorkondenmateriaal in de jaren 1264-1266 actiefis in Delft en Schiedam; zie OHZ III, nrs. 1339, 1349, 1358, 1366, 1394, 1409, 1410. Zie ook C. Hoek, 'Schiedam. Een historisch-archeologisch stadsonderzoek', Holland 7 (1975) 89-195, 513-560,1.h.b. 97-99, 149. 317
Boekbesprekingen
Als F l o r i s i n de j a r e n 1258-1262 al o p V o o r n e v e r b l e e f ( p e r m a n e n t o f i n c i d e n t e e l , al o f n i e t i n het gev o l g van A l e i d ) , d a n zal aan d i e toestand t o c h w e l e e n e i n d e zijn g e m a a k t d o o r de o v e r w i n n a a r s van de slag bij R e i m e r s w a a l i n j a n u a r i 1263. T o e n zij A l e i d als voogdes afzetten, z u l l e n zij o o k de p e r s o o n van de j o n g e graaf i n v e r z e k e r d e b e w a r i n g h e b b e n gesteld e n h e m n a a r H o l l a n d h e b b e n g e b r a c h t .
52
Dit
blijkt o o k u i t F l o r i s ' h a n d e l i n g e n i n de eerste j a r e n v a n zijn zelfstandige r e g e r i n g : l e d e n v a n de de H o l landse a d e l , m e t als v o o r n a a m s t e n D i r k v a n T e i l i n g e n e n S i m o n v a n H a a r l e m , f u n g e r e n d a n als zijn raadgevers,
63
terwijl hij e e n p o l i t i e k v o e r t d i e A l e i d zeer o n w e l g e v a l l i g m o e t zijn geweest. H i j sluit na-
m e l i j k e e n h u w e l i j k m e t e e n d o c h t e r u i t de V l a a m s e g r a v e n f a m i l i e v a n D a m p i e r r e , w a a r m e e A l e i d s fam i l i e i n e e n bittere twist is v e r w i k k e l d ,
64
e n F l o r i s krijgt o o k zelf o n e n i g h e i d m e t zijn t a n t e .
65
Wanneer
we m o e t e n gissen n a a r de verblijfplaats v a n F l o r i s i n de j a r e n 1263-1266, d a n ligt het slot v a n T e i l i n g e n n o g het meest v o o r de h a n d . D i r k v a n T e i l i n g e n was z e k e r de machtigste H o l l a n d s e e d e l m a n , d i e tot i n de j a r e n '70 veel i n v l o e d h a d bij de graaf. I n 1265 z i e n we h e m s a m e n m e t e n k e l e h o g e grafelijke klerk e n e e n o o r k o n d e v i d i m e r e n , b l i j k b a a r i n h u n functie v a n r e g e n t s c h a p s r a a d v o o r de n o g h a n d e l i n g s o n b e k w a m e F l o r i s . I n 1266 o o r k o n d t de j o n g e graaf e n k e l e k e r e n o p T e i l i n g e n . D e T e i l i n g e n s w o r d e n i n de eerste j a r e n v a n F l o r i s ' r e g e r i n g b e g i f t i g d m e t h o g e a m b t e n : D i r k w o r d t baljuw v a n H o l l a n d , S i m o n v a n T e i l i n g e n krijgt het baljuwschap v a n N o o r d - H o l l a n d .
6 6
E r is overigens n o g e e n a a n w i j z i n g v o o r
het verblijf v a n de j e u g d i g e F l o r i s i n H o l l a n d : Stoke m e l d t dat G e r a r d v a n V e l s e n s a m e n m e t de graaf o p g r o e i d e ; i n i e d e r geval w o r d t G e r a r d s v a d e r A l b e r t v a n V e l s e n e n k e l e m a l e n b e g i f t i g d d o o r de j o n g e graaf.
67
S a m e n v a t t e n d k u n n e n we stellen dat h e t m o g e l i j k is dat F l o r i s i n de j a r e n 1258-1262 o p V o o r n e verbleef. D a t g e l d t i n i e d e r geval i n de j a r e n 1261-1262; d a a r v ó ó r is hij daar waarschijnlijk m e e r i n c i d e n t e e l geweest, althans w a n n e e r hij i n het gezelschap van zijn r o n d r e i z e n d e tante A l e i d v e r k e e r d e . I n de j a r e n 1263-1266 heeft hij waarschijnlijk i n H o l l a n d g e w o o n d , m o g e l i j k o p het slot van T e i l i n g e n . N a t u u r l i j k sluit e e n e n a n d e r n i e t u i t dat J a c o b v a n M a e r l a n t zijn w e r k e n i n de j a r e n 1260-1266 i n d e r d a a d heeft ged i c h t i n het k a d e r v a n e e n ' o p l e i d i n g s p r o g r a m m a ' v o o r de j o n g e F l o r i s , m a a r de b a n d tussen leermeester e n p u p i l zal d a n t o c h veel m i n d e r intens e n p e r s o o n l i j k zijn geweest d a n V a n O o s t r o m m e e n t . I n i e d e r geval de Historie van Troyen e n de Heimelijkheid
der heimelijkheden z u l l e n d o o r M a e r l a n t ' o p afstand'
zijn v e r v a a r d i g d , e n n i e t i n de o n m i d d e l l i j k e n a b i j h e i d v a n F l o r i s . Tenslotte k u n n e n we i n d i t v e r b a n d n o g o p m e r k e n dat het h e l e m a a l n i e t zo v a n z e l f s p r e k e n d is dat A l e i d , als ze al o p V o o r n e was, de j o n g e graaf v o o r zijn dagelijkse o p v o e d i n g zal h e b b e n t o e v e r t r o u w d aan de V l a a m s e koster v a n e e n plaatselijke k a p e l . D i e m a n h a d m i s s c h i e n het talent o m o n t s p a n n e n d e e n tegelijk d i d a c t i s c h e v e r t e l l i n g e n v o o r de l a n g e w i n t e r a v o n d e n te l e v e r e n , m a a r de v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d v o o r de i n t e l l e c t u e l e v o r m i n g v a n de
6 2 D e o f f i c i ë l e n i e u w e v o o g d e n , g r a a f O t t o II v a n G c l r e ( 1 2 2 9 - 1 2 7 1 ) e n z i j n b r o e r b i s s c h o p H e n d r i k v a n L u i k ( 1 2 4 7 1 2 7 4 ) , d i e d o o r d e H o l l a n d s e a d e l n a a r H o l l a n d w a r e n g e r o e p e n , z u l l e n n i e t m e e r d a n n o m i n a l e m a c h t h e b b e n uitg e o e f e n d ; g e t u i g e h e t o o r k o n d e n m a t e r i a a l w a r e n zij z e l d e n i n h e t l a n d . Z i e O b r e e n , Floris V, 14-18, e n H u g e n h o l t z , Floris V, 3 2 ; v a n w e g e d i e a f w e z i g h e i d v a n b e i d e r u w a a r d s v e r o n d e r s t e l d e O b r e e n - w e l t e n o n r e c h t e - d a t F l o r i s b i j A l e i d bleef. 6 3 Z i e C o e n e n , Graaf en grafelijkheid, 9 6 . 6 4 Z i e H u g e n h o l t z , Floris V, 3 5 - 3 6 . H e t h u w e l i j k w e r d i n 1 2 6 8 o f 1 2 6 9 v o l t r o k k e n : E . H . P . C o r d f u n k e , Gravinnen van Holland. Huwelijk en huwelijkspolitiek van de graven uil hel Hollandse huis ( Z u t p h e n 1 9 8 7 ) 1 0 1 - 1 0 2 . 6 5 A a n d i e r u z i e w e r d e e n e i n d e g e m a a k t m e t h e t a c c o o r d g e s l o t e n i n 1 2 6 8 : OHZUÏ,
nrs. 1483, 1484.
6 6 O v e r d e p o s i t i e v a n D i r k v a n T e i l i n g e n z i e O b r e e n , Floris V, 19-20; K r u i s h e e r , Oorhonden en kanselarij, 1 7 3 e n C o e n e n , Graafen grafelijkheid, 9 6 - 9 7 ; d e i n d i t v e r b a n d n i e t e e r d e r g e s i g n a l e e r d e o o r k o n d e v a n 1265 b e t r e f t OHZlll,
nr. 1374.
D a t D i r k i n e e n o o r k o n d e zelfs ' p r o c o m e s ' w o r d t g e n o e m d , z o a l s O b r e e n , t.a.p. m e l d t , b e r u s t h o o g s t w a a r s c h i j n l i j k o p e e n m y s t i f i c a t i e . O b r e e n b e r i e p z i c h h i e r b i j o p V a n d e n B e r g h , OHZ I I , n r . 2 4 5 , d i e d e tekst v a n d e z e v e r l o r e n o o r k o n d e h a d o v e r g e n o m e n u i t e e n 18e-eeuwse d r u k d o o r V a n d e r S c h e l l i n g , i n c l u s i e f h e t w o o r d ' ( p r o c o m i l i s ) ' . d u s g e p l a a t s t t u s s e n h a k e n . U i t K r u i s h e e r s e d i t i e v a n d i t s t u k i n OHZ I I I , n r . 1 6 2 0 , b l i j k t d a t d e a f s c h r i f t e n o p d e z e p l a a t s o f w e l e n k e l e p u n t j e s h e b b e n o f w e l d e n a a m ' B e r t h o u t s ' ; d e o r i g i n e l e o o r k o n d e was h i e r b l i j k b a a r o n l e e s b a a r . D e ' p r o c o m e s ' is e e n v e r z i n s e l v a n V a n d e r S c h e l l i n g . 67
OZH III, n r s . 1 4 4 1 , 1 4 4 2 . I n d i t v e r b a n d i n t e r e s s a n t is h e t f e i t d a t e r o o k b e t r e k k i n g e n a a n w i j s b a a r z i j n t u s s e n d e V e l sens e n d e T e i l i n g e n s : G e r a r d h o u d t g o e d e r e n te V e l s e n e n 't W o u d v a n h e n i n l e e n ( V a n d e n B e r g h , OHZ II, n r . 6 2 2 ; D e F r e m e r y , Supplement OHZ, n a l e z i n g n r . 3 , p . 2 9 4 ) , e n i n 1 2 7 9 w o r d e n D i r k e n S i m o n v a n T e i l i n g e n e n G e r a r d v a n V e l s e n s a m e n m e t a n d e r e H o l l a n d s e e d e l e n g e n o e m d als b e t r o k k e n b i j e e n g e s c h i l m e t d e a b d i s v a n R i j n s b u r g ( V a n d e n B e r g h , OHZII,
318
nr. 3 8 3 ) .
Boekbesprekingen
k n a a p zal zij t o c h e e r d e r h e b b e n t o e v e r t r o u w d aan e e n v a n h a a r e i g e n kapelaans; we w e t e n dat zij meerd e r e o n t w i k k e l d e priesters i n dienst h a d .
6 8
D i t z o u o o k b e t e r s p o r e n m e t de n o m a d i s c h e levenswijze v a n
A l e i d en haar entourage. Dat er e e n b e p a a l d e relatie heeft bestaan tussen J a c o b v a n M a e r l a n t e n graaf F l o r i s V is w e l d u i d e l i j k , m a a r over de a a r d v a n d i e v e r h o u d i n g staat dus w e i n i g vast. M e t n a m e de p e r s o o n l i j k e b a n d van leraar e n l e e r l i n g , zoals V a n O o s t r o m d i e v e r o n d e r s t e l t , is verre v a n zeker. D a a r m e e is de b o d e m o n d e r V a n O o s t r o m s c o n s t r u c t i e g o e d d e e l s w e g g e v a l l e n . H e t is d a a r o m o o k zeer de vraag o f de p o l i t i e k e e n m o r e le o p v a t t i n g e n v a n M a e r l a n t , zoals V a n O o s t r o m d i e u i t d i e n s w e r k e n heeft g e d e s t i l l e e e r d , z o n d e r m e e r o p graaf F l o r i s m o g e n w o r d e n g e p r o j e c t e e r d . V a n O o s t r o m d o e t dat bij h e r h a l i n g , e n is daarbij veel te stellig. M a e r l a n t s compassie m e t de a r m e n e n z w a k k e n i n de m a a t s c h a p p i j , M a e r l a n t s v u r i g e wens het H e i l i g e b a n d b e v r i j d te z i e n d o o r e e n n i e u w e k r u i s t o c h t , M a e r l a n t s v o o r l i e f d e v o o r het k o n i n g s c h a p , al dat g e d a c h t e n g o e d w o r d t o o k F l o r i s V i n de s c h o e n e n g e s c h o v e n , steeds z o n d e r e n i g h a r d bewijsmateriaal. H i e r w o r d t de grens tussen e e n v e r a n t w o o r d e h y p o t h e s e e n p u r e speculatie d o o r V a n O o s t r o m v e r o v e r s c h r e d e n . Maerlants wereld is i n veel o p z i c h t e n e e n s c h i t t e r e n d b o e k , m a a r juist v o o r wat betreft dep e r s o o n e n w e r e l d v a n graaf F l o r i s V m o e t het m e t v o o r z i c h t i g h e i d w o r d e n g e h a n t e e r d . A l l e s o v e r z i e n d k u n n e n we stellen dat er de laatste eeuw veel is g e s c h r e v e n over graaf F l o r i s V e n zijn reg e r i n g , m a a r dat bij l a n g e n a n i e t alles over h e m is g e z e g d .
68
D o o r het stellen v a n n i e u w e v r a g e n , e n ze-
ker o o k d o o r het g e b r u i k e n v a n n i e u w e o n d e r z o e k s m e t h o d e n , zal de h i s t o r i o g r a f i e n o g w e l b e z i g blijven m e t H o l l a n d s b e r o e m d s t e m i d d e l e e u w e r . U i t de r e c e n t e l i t e r a t u u r blijkt dat n o g veel o n d e r z o e k m o e t w o r d e n g e d a a n n a a r m e t n a m e de c u l t u r e l e aspecten van F l o r i s ' H o l l a n d i n de breedste z i n v a n het w o o r d ( h o f c u l t u u r , adelsgeschiedenis, m a t e r i ë l e c u l t u u r , l a n d s c h a p ) , m a a r zelfs o p t r a d i t i o n e l e terr e i n e n als de p o l i t i e k e , i n s t i t u t i o n e l e o f e c o n o m i s c h e g e s c h i e d e n i s zijn we n o g l a n g n i e t u i t g e s t u d e e r d . J.W.). Burgers
Recensies C . G . M . van K r u i n i n g , J.G. K r u i s h e e r en G . Ver-
K r u i s h e e r de wijze w a a r o p de k e u r tot stand is ge-
h o e v e n , Delft 15 april 1246 (Delft: G e m e e n t e l i j k e
k o m e n . D a t g e b e u r d e n i e t o p i n i t i a t i e f v a n de
A r c h i e f d i e n s t , 1996, 127 blz., I S B N 90-75095-21-X;
graaf, zoals v r o e g e r w e r d g e d a c h t , m a a r v a n de
wordt toegezonden na overmaking van ƒ20,- op
Delftse burgers; Delft m o e t i n 1246 dus al e e n ste-
g i r o 288378 van de A r c h i e f d i e n s t )
delijke n e d e r z e t t i n g zijn geweest. O o k b e h a n d e l t
O p 15 a p r i l 1996 was het o p de k o p a f 7 5 0 j a a r ge-
v r o e g e r w e r d g e v o e r d over de H o l l a n d s e stadskeu-
de a u t e u r de w e t e n s c h a p p e l i j k e discussie zoals d i e l e d e n dat graaf W i l l e m II e e n stadskeur v e r l e e n d e
r e n u i t de 13e eeuw, d i e lange tijd v o o r latere ver-
aan Delft. N a t u u r l i j k d i e n d e dat h e u g l i j k e feit o p
v a l s i n g e n zijn a a n g e z i e n , ten o n r e c h t e zoals is ge-
gepaste wijze te w o r d e n g e v i e r d , e n i n Delft heeft
b l e k e n . V e r v o l g e n s o n d e r z o e k t G . V e r h o e v e n de
m e n de g o e d e g e d a c h t e g e h a d ter g e l e g e n h e i d
p r a k t i s c h e g e v o l g e n van de v e r l e n i n g van de k e u r
h i e r v a n e e n b u n d e l u i t te geven m e t h i s t o r i s c h e
v o o r de Delftse b u r g e r s . D i e w a r e n n i e t g e r i n g :
o p s t e l l e n over de gebeurtenis. D e stadskeur e n de
van onvrije d i e n s t l i e d e n w e r d e n zij tot vrije p o o r -
v e r l e n i n g e r v a n w o r d e n o p a l l e r l e i m a n i e r e n bel i c h t e n geplaatst tegen de a c h t e r g r o n d van de i n de 13e eeuw h e e r s e n d e o m s t a n d i g h e d e n . H e t b o e k o p e n t m e t de tekst van de (Latijnse) keur, g e v o l g d d o o r e e n v e r t a l i n g e r v a n i n m o d e r n N e d e r l a n d s e n e e n u i t de 15e eeuw
stammende
M i d d e l n e d e r l a n d s e versie. D a a r n a beschrijft J . G .
ters, m e t e e n e i g e n r e c h t s p l e g i n g e n de bevoegdh e i d o m zelf de stadszaken te r e g e l e n . Weliswaar b l e v e n zij o n d e r w o r p e n aan b e p a a l d e v e r p l i c h t i n g e n j e g e n s de graaf, zoals de b e t a l i n g v a n e r f p a c h t e n de p l i c h t tot heervaart, m a a r d i e w a r e n v e e l m i n d e r d r u k k e n d d a n tevoren. D e b u n d e l e i n d i g t m e t twee bijdragen van C . G . M .
68 Burgers, Pakogmfie tlveumenlmre bronnen, 475-476. 69 Dit in tegenstelling tot de mening van B. Ebels-Hoving, 'Floris V in de Nederlandse geschiedschrijving', in: Wi Horens..., 294. .".19
Boekbesprekingen
van Kruining. In de eerste wordt op heldere wijze een beeld geschetst van de verschillende rechtsregels die in de keur worden aangetroffen. Daarbij blijkt dat die juridische bepalingen de verschuiving reflecteren van het oude Germaanse (in dit geval Friese) gewoonterecht naar een meer 'modern' procesrecht. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de steeds belangrijker rol die getuigen gaan spelen bij de rechtshandeling, en het langzamerhand in onbruik raken van de onschuldseed waarmee een verdachte zichzelf in bepaalde gevallen vrij kon pleiten. Bij deze beschrijving is een opmerking te plaatsen: de auteur merkt op dat de keur geen onderscheid maakt tussen edele en niet-edele poorters (p. 75), blijkbaar aannemend dat er edele poorters bestonden. Dat was in deze tijd in Holland zeker niet het geval. Wanneer er in de keur sprake is van een ridder, zoals in artikel 55, dan is dat per definitie een niet-stedeling. Impliciet blijkt zulks in artikel 41, uit de formulering 'Geen vreemdeling, of het nu een ridder is of iemand anders'. Als toegift geeft Van Kruining een biografische schets van de uitvaardiger van de keur, Willem II, van 1234 tot 1256 graaf van Holland, en daarnaast vanaf 1247 rooms-koning van het Duitse Rijk. Willem kende een roerig leven: binnenlands leverde hij strijd met de opstandige Weslfriezen en met gravin Margareta van Vlaanderen over het bezit van Zeeland bewesten de Schelde, terwijl hij na 1247 zijn meeste energie besteedde aan de Duitse politiek, waar hij vooral aanvankelijk niet veel meer was dan een stroman in de handen van de paus en van de bisschoppen en vorsten die een coalitie hadden gevormd tegen keizer Frederik II. Een nieuwe levensbeschrijving van Willem is bepaald geen overbodige luxe, want over hem, toch een van de meest hooggeplaatste Hollanders in de geschiedenis, bestaan slechts enkele sterk verouderde studies uit de 18e en 19e eeuw. Van Kruining beperkt zich jammer genoeg tot het samenvatten van die oude literatuur, ook wanneer hij kwesties behandelt waarover meer recent wel het een en ander is geschreven (zoals de Zeeuwse kwestie, en de daarmee samenhangende twist tussen de geslachten van Avesnes en Dampierre). Ook slaat hij niet zelf de bronnen na: oorkonden en kroniekschrijvers citeert hij slechts uit de tweede hand, uit de door hem gebruikte literatuur. Dit is toch wel een gemiste kans, zeker voor wat betreft de oorkonden, die nu zoveel beter en completer bekend en uitgegeven zijn dan honderd jaar geleden. De conclusie moet luiden dat Delft haarjubileum op gepaste wijze viert, en dat de uitgever, de Ge320
meentelijke Archiefdienst, tevreden kan zijn met dit resultaat: een juist voor de geïnteresseerde leek toegankelijk boekje over de vroegste geschiedenis van de stad. Het werkje heeft een vriendelijke prijs, maar is toch fraai en met zorg uitgegeven; alleen de kaartjes zijn wat onduidelijk uitgevallen. J.W.J. Burgers
Hans Bonke, De kleyne mast van de Hollandse coopsteden. Stadsontwikkeling in Rotterdam 1572-1795 (Historische publicaties Roterodamum 110; Amsterdam: Stichting Amsterdamse Historische Reeks, 1996, 320 blz., ISBN 90-73941-14-8) Dit proefschrift behandelt een opmerkelijk onderwerp, namelijk de stadsontwikkeling van Rotterdam in eeuwen waaruit weinig bewaard gebleven is. De historische architectuur en een deel van het stratenplan van Rotterdam werden immers weggevaagd door de bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na die tijd is weinig onderzoek gedaan naar de vroege stadsontwikkeling en daarom heeft Bonke hiervan zijn promotie-onderwerp gemaakt. De stadsontwikkeling blijkt stormachtig te zijn verlopen. In 250 jaar groeide Rotterdam van een van de kleine steden van Holland uit tot de tweede stad in de Republiek. Bonke onderzoekt de relatie tussen de grootte van de bevolking, de economische bedrijvigheid en het gebruik van de stedelijke ruimte. Er zijn bijzonder veel feiten bijeen gebracht in het boek. Dit maakt het lezen soms wat saai. Het boek vormt daarmee wel een goede bron voor verdere studie. De uitgebreide annotatie, bijlagen, een drietal registers en een literatuurlijst versterken deze functie. De tekst is verduidelijkt met tabellen en illustraties. De auteur heeft voor zijn onderzoek gebruik gemaakt van historische kaarten en studies naar de stadsontwikkeling in andere grote steden, zoals Amsterdam en Antwerpen. Voor de studie naar economische en sociale ontwikkelingen gebruikte hij de in overvloed aanwezige bronnen uit gemeentelijke en kerkelijke archieven van Rotterdam zelf. Het eerste hoofdstuk 'De groei van de stad' is het fundament van de studie en gaat over de economische en sociale veranderingen van de stad. De Rotterdamse economie profiteerde van de provinciale verstedelijking en van de immigratie die een gevolg was van de Spaanse overheersing. De nieuwelingen brachten kennis en handelscontacten mee. Rotterdam streefde steden als Schie-
Boekbesprekingen
dam en Delfshaven voorbij en de handel op Engeland groeide. Het duidelijkst blijken de ontwikkelingen uit de aanleg van de haven in 1575, waarover Bonke zeer gedetailleerd schrijft. Het blijkt echter dat de uitbreiding van de stad aanvankelijk een militaire achtergrond had. De toename van de bevolking kon worden opgevangen op de percelen binnen de stadsmuren. Pas toen na 1685 de immigratie van de Hugenoten op gang kwam, was uitbreiding om demografische redenen nodig. Het tweede hoofdstuk, met de titel 'De veranderende stad', gaat over de ontwikkelingen van de verschillende wijken. In de bestudeerde periode blijken de rijksten rond het economisch centrum van de stad te wonen en de armsten het verst daarvandaan. Dat centrum verplaatst zich echter in de periode zodat er sprake is van een herwaardering van de verschillende wijken. Opvallend is dat er geen wijken waren die overwegend werden bewoond door mensen uit eenzelfde land of kerk. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht geschonken aan de vestigingsplaatsen van bedrijven en markten. Het derde hoofdstuk, 'Bouwen aan een stad', gaat onder andere over stedebouwkundige werken. Het blijkt dat niet voor alle behandelde onderwerpen informatieve bronnen aanwezig zijn. Van de stadsverlichting bijvoorbeeld wordt ieder detail besproken, maar over vroege bouwprojecten ontbreken voor het betoog essentiële gegevens, zoals het aantal arbeiders dat eraan meewerkte. Daarnaast wordt geschreven over de bouwkundige en stilistische ontwikkelingen van Rotterdamse woonhuizen. Deze volgden in grote lijnen die van de andere Hollandse steden. In de loop van de 18e eeuw trad een versobering in het stadsbeeld op en groeide het aantal hoge huizen. Bonke schrijft: 'Op de Rotterdammers moet de verandering van de skyline een indruk van de groei en vitaliteit van hun stad hebben gemaakt.' In hoofdstuk vier, 'De markt in onroerend goed', onderzoekt Bonke aan de hand van uitgebreid bronnenmateriaal wie er handelde in onroerend goed en welke verhouding er bestond tussen huurhuizen en koophuizen. Hij constateert dat in de bestudeerde periode het aantal huurhuizen enorm toenam. Het boek wordt afgesloten met een samenvatting. Daarin worden de besproken onderwerpen gerangschikt op een andere manier dan in de hoofdstukken. Dit verduidelijkt de lijnen en conclusies van het betoog. Ernestine Smit
M J . van Lieburg, Over weldoeners en wezen, bejaarden en bedeling. Uit de geschiedenis van de katholieke wezen-en bejaardenzorg te Delft (Rotterdam: Erasmus Publishing, 1996,152 blz., ISBN 90-5235-101-5) Terwijl over de gereformeerde wezen- en bejaardenzorg in Delft reeds enkele studies verschenen zijn, is het gebied van de katholieke zorg nog nauwelijks ontgonnen. Van Lieburg, die van huis uit medisch-historicus is, heeft zich aan een beschrijving van de katholieke wezen- en bejaardenzorg gewaagd op verzoek van de Kerkelijke Stichting Stalpaert van der Wiele. In zijn verantwoording schrijft hij dat in het boek de zorg centraal staat die door de rooms-katholieke kerk te Delft is besteed aan wezen en bejaarden. Van Lieburg belooft slechts wanneer het nodig is in te gaan op de stadsgeschiedenis van Delft, de lokale kerkgeschiedenis en de algemene geschiedenis van de sociale zorg. Zijn bestudering van voornamelijk het archief 'van de elkaar opvolgende instellingen op het gebied van de r.k. armen-, wezen- en bejaardenzorg te Delft', berustende bij de Gemeentelijke Archiefdienst Delft, heeft geleid tot een boek dat in vier hoofdstukken de periode 15721996 behandelt. De katholieke wezen- en bejaardenzorg in de 16e en 17e eeuw (beschreven in hoofdstuk 1) is door gebrek aan archieven en lokaalhistorische studies moeilijk te achterhalen. Na de omwenteling van 1572 was het zeker niet zo dat er geen katholieken meer in Delft te vinden waren. Geschat wordt dat van de ongeveer 23.000 Delftenaren in 1622 er ongeveer 3500 katholiek waren. Ook later in de periode bleef een aanzienlijk deel van de bevolking katholiek. Katholieke kerken en kloosters in Delft kregen al snel een andere bestemming. Katholieke Delftenaren waren aangewezen op rondtrekkende priesters. De in 1597 opgerichte Kamer van Charitate organiseerde samen met de armmeesters de bedeling, ook voor de katholieken. In deze periode vond de zorg voor bejaarden en wezen plaats bij particulieren (zogenaamde houvrouwen) en in hofjes. Bij de beschrijving die de auteur geeft van de in deze periode bestaande Delftse instellingen, raakt de lezer het spoor snel bijster. Wellicht doordat de auteur het verhaal heel beknopt heeft willen houden, is het op een aantal plaatsen onduidelijk geworden. Halverwege de 18e eeuw werd de katholieke zorg voor de wezen geïnstitutionaliseerd. In 1749 werd het R.K. Weeshuis opgericht en in de jaren vijftig van de 18e eeuw nam het college van r.k. 321
Boekbesprekingen
kerk- en armmeesters (het R.K. Armbestuur, opgericht in 1710) een betaalde kracht in dienst die de zorg voor de bejaarden op zich nam. Van Lieburg zet in dit tweede hoofdstuk met behulp van de reglementen uitgebreid de dagelijkse gang van zaken voor de wezen en bejaarden uiteen. Het regime van de binnenvaders en -moeders liet begin 19e eeuw zoveel te wensen over dat de regenten in 1843 besloten de leiding over het weeshuis aan religieuze ordes over te dragen. Toen de Congregatie van de Broeders van O.L.V. van Lourdes (ook wel de broeders van Ronse genoemd) en de Moeder-oversten van de Congregatie van de Zusters van Liefde in 1844 de leiding overnamen, werd de zorg naar geslacht georganiseerd. Zo ontstond er een Oude-Vrouwen- en Meisjeshuis en een Oude-Mannen- en Jongenshuis. Ook voor de periode van halverwege de 19e eeuw tot 1945 (hoofdstuk 3) maakt de auteur veel gebruik van de reglementen om de dagelijkse gang van zaken te beschrijven. In deze periode vond schaalvergroting plaats en werd het R.K. Armbestuur gereorganiseerd (1932). Na de Tweede Wereldoorlog (laatste hoofdstuk) werd al snel duidelijk dat de organisatie van de wezen- en bejaardenzorg gemoderniseerd moest worden. De opkomst van de verzorgingsstaat (AOW en AWW) en de verder voortschrijdende ontkerkelijking maakten een andere aanpak van de katholieke charitas noodzakelijk. Deze noodzaak tot verandering werd bij het R.K. Armbestuur, dat nog altijd de verantwoordelijkheid voor de wezen- en bejaardenzorg had, niet zo gevoeld. Ook de religieuze ordes die de leiding in de gestichten hadden, bleven paternalistisch en vernieuwden zich niet. Buiten het armbestuur om werden andere r.k. organisaties op het gebied van bejaardenzorg opgericht die langzaam maar zeker de taken gingen overnemen. De reorganisatie van het R.K. Armbestuur door middel van de oprichting van een drietal stichtingen kon het afbrokkelingsproces niet stoppen. Beginjaren zeventig werden alle nog overgebleven zorgtaken aan andere organisaties overgedragen en ging het R.K. Armbestuur zich richten op de ondersteuning van het Dekanaat Delft in zijn pastorale taken. Deze verandering leidde in 1978 tot de oprichting van de Kerkelijke Stichting Stalpaert van der Wiele (genoemd naar een 17eeeuwse priester-dichter) ter vervanging van het R.K. Armbestuur. Dit compacte boek zal, zeker omdat het voorzien is van noten, een persoonsregister, een literatuurlijst en uitgebreide bijlagen (met daarin on:!22
der andere overzichten van de armbesturen en van binnenvaders en -moeders) een aanzet kunnen geven tot verdere studie. Veel zaken die nu door de beknopte opzet van het boek niet (uitgebreid) aan bod komen, zouden dan verder uitgewerkt kunnen worden. De in de titel van het boek genoemde weldoeners en de bedeling blijven onderbelicht; het is voornamelijk de katholieke wezen- en bejaardenzorg die behandeld wordt. Verder blijft onduidelijk of de gang van zaken in het weeshuis en de bejaardenhuizen afweek van die in de gereformeerde tegenhangers. Tenslotte bestaat er behoefte aan een uitvoeriger beschrijving van de problemen die ertoe leidden dat de zorg over de bejaarden en wezen aan de religieuze ordes werd overgedragen en van de financiële middelen die de katholieken ter beschikking stonden. Biene Meijerman
Antoinette van Houten, Kerk aan de Laan. Geschiedenis van de Remonstrantse broederschap te 's-Gravenhage en omstreken (Hilversum: Verloren, 1996, 183 blz., ISBN 90-6550-526-1) Aan dit boek ligt een merkwaardige herdenking ten grondslag. In 1996 was het honderd jaar geleden dat de Haagse remonstranten hun Kerk aan de Laan in gebruik namen, een gebouw dat een kwart eeuw geleden alweer werd gesloopt. Het jubileum zonder jubilaris vormde voor de plaatselijke kerkenraad evenwel geen belemmering om een historica uit eigen kring te vragen de geschiedenis van de gemeente te boek te stellen. Veel lokale kerkgeschiedenissen zijn primair bedoeld voor de eigen kring en blijven in het zogeheten 'grijze circuit'. Kerk aan de Laan wil echter meer zijn dan een eenvoudig herdenkingsgeschrift en is dan ook uitgegeven door Verloren in Hilversum, momenteel waarschijnlijk de belangrijkste producent van historische boeken in Nederland. Dit roept de vraag op of het boek inderdaad het karakter van een gelegenheidswerk overstijgt en iets toevoegt aan de bestaande literatuur over de lotgevallen van de remonstranten in Den Haag en daarbuiten. Na een uitgebreide algemene inleiding over het onstaan van de Remonstrantse Broederschap als uitvloeisel van de hevige godsdiensttwisten gedurende het Twaalfjarig Bestand, wordt het vizier pas vanaf pagina 47 op de situatie in Den Haag gericht. De twisten tussen de remonstrantse voor-
Boekbesprekingen
opvattingen en overzichten. Aanleiding is het 150man Johannes Uytenbogaert en diens belangrijkjarig bestaan van de bibliotheek van de Koninklijste tegenspeler Henricus Rosaeus werden reeds ke Vereeniging ter bevordering van de belangen menigmaal beschreven en de schrijfster concendes Bockhandels (KVB). Muller was mede-oprichtreert zich dan ook terecht op bestaande literater van deze belangrijke bibliotheek en hij was actuur. Minder begrijpelijk is echter dat de geschriftief (bestuurs)lid van de vereniging. Naast de KVB ten van Uytenbogaert niet zijn geraadpleegd. Ook steunden zeven verwante instellingen deze uitgaeen tamelijk recente en bruikbare studie als Scheurmakers en nieuwlichters. Over remonstrantenve, en waaronder het Frederik-Muller-Fonds. contra-remonstranten te 's-Gravenhage van L. Wuell- Frederik Muller geniet nog steeds groot respect schleger (1989), is blijkbaar aan haar aandacht en deze bundel geeft daar mede blijk van. In zijn ontsnapt. 'Woord vooraf' schaart Laurens van Krevelen, voorzitter van de KVB, Muller onder de grote 19eAl met al komen de 17e en 18e eeuw er karig eeuwers in een tijd van 'sobere gezapigheid en van af. Pas bij de beschrijving van de 19e en 20e vaak kleinzielig conservatisme'. De antiquaar A. eeuw put de auteur veelvuldig uit oorspronkelijke Gerits noemt hem in zijn bijdrage 'In gesprek met bronnen als kerkenraadsacta en correspondentie. Frederik Muller' een wetenschappelijk antiquaar, Dit tweede gedeelte van het boek is dan ook meteen toonbeeld van wat hijzelf als leerling al wilde een het meest interessante. Zo kan de lezer onder worden. meer kennis nemen van de ambivalente relatie tussen remonstranten en doopsgezinden. Toen Frederik Muller werd in 1817 geboren in Amlaatstgenoemden in 1879 naarstig op zoek waren sterdam. Hij groeide op in een gegoede, doopsgenaar een kerkgebouw, bood de kerkenraad van de zinde familie. Hij begon in het boekhandelsvak Remonstrantse Broederschap met de - naar eigen als leerjongen bij zijn oom. In het artikel van L H . woorden - 'hem kenmerkende verdraagzaamvan Eeghen, 'Familie Muller: samen leven en saheid' de doopsgezinden onderdak aan. Kort daarmen werken. Uit de herinneringen van Femina na werd de kerkenraad vanuit eigen kring door Muller' staan gezellige familiale wederwaardighede Commissie tot de Zaken op de vingers getikt den. Zo wordt naast 'onze Frits' onder meer geover deze 'zogenaamde verdraagzaamheid', aansproken over de verwante 'zeer begaafde Familie gezien de belangen van de remonstranten geKalff die 'tot op heden toe geweldige leden verschaad zouden worden. toont.' Frederik Muller startte een eigen boekhandel Deze en andere wederwaardigheden worden in en bleek erg veelzijdig. Hij verzamelde antiquarieen aangename verteltrant aan het papier toeversche boeken en prenten en maakte zijn verzametrouwd. Van een daadwerkelijke analyse van het lingen toegankelijk via doorwrochte bibliograbestudeerde materiaal is echter geen sprake. fieën en catalogi. Deze dienden de wetenschap en Daarmee blijft Kerk aan de Laan vooral een hereen goede verkoop. B.P.M. Dongelmans stelt in denkingsboek, maar dan wel fraai uitgegeven, 'Frederik Muller aan de Heerengracht. Centrum compleet met een schat aan illustraties, bijlagen van bibliografische activiteit' dat Muller erg interen een register. nationaal gericht was. Zijn catalogi, vaak in het Latijn, Frans, Engels of Duits, leidden tot grote aanPaul H . A . M . Abels kopen door bibliotheken in bijvoorbeeld Londen, New York en Melbourne. Mullers zeer belangrijke Marja Keyser e.a. (red.), Frederik Muller (1817-prentenverzameling werd na zijn dood door het Rijksprentenkabinet aangekocht. Zijn beschrij1881). Leven &? werken (Bijdragen lot de geschieving van de collectie is toonaangevend geweest denis van de Nederlandse boekhandel, Nieuwe voor andere collecties. reeks 2; Zutphen: Walburg Pers, 1996, 319 blz., In de KVB was Muller een gewaardeerd beISBN 90-6011-964-9) stuurder. Hans Furstner noemt hem in 'Frederik Muller en de 'Vereeniging voor de boekhandel" 'Een boeiend overzicht van de vele activiteiten een trouw en kritisch lid. Hij had vooruitstrevenvan een veelzijdig man: boekhandelaar, uitgever, de ideeën: zo pleitte hij lange tijd als een van de antiquaar, veilinghouder, bibliograaf, historicus, weinigen voor een goede regeling van het letterverzamelaar en bibliothecaris', belooft de stofomkundig eigendomsrecht. In het jaar van zijn overslag. Gebundeld zijn 23 artikelen over Frederik lijden werd die uiteindelijk gerealiseerd. Muller, verdeeld over de thema's vorming, werk, 323
Boekbesprekingen
Rops, 'Noblesse oblige. Haarlem als tweede stad van Holland'. Haarlem leverde als tweede stad van het graafschap de grootste bijdrage aan de grafelijke bede en was dus referentiepunt voor de andere steden. Van de drie bijdragen over het stadsbestuur noem ik hier Corien Glaudemans, 'De schout van Haarlem (ca. 1360-1426)', over de taken van de schout, zijn relatie tot de graaf en hoe zijn werk er in de praktijk uitzag. In het artikel is een lijst opgenomen van de schouten in deze periode. Het deel 'Middeleeuwen' wordt afgesloten met een artikel over de bemoeienis van Haarlem met het waterschap door de eeuwen: C. Streefkerk, 'Haarlem in de Hondsbossche. De rol van het stadsbestuur van Haarlem in het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten, ca. 1388-1873'. In het deel 'Eind zestiende, zeventiende en achttiende eeuw' is geen dominant onderwerp aan te wijzen. Zo schrijft Pieter Biesboer in 'Willem van Heythuysen en zijn twee portretten' over de door Frans Hals geportretteerde textielkoopman Heythuysen. Dit doet hij aan de hand van nieuwe documentaire gegevens uit de notariële archieven van Haarlem. Jan A.F. de Jongste, 'Rumoer in en om de gereformeerde kerkeraad in Mark van Deursen Haarlem, ca. 1670-1780. Enkele consistoriale verkenningen' handelt over conflicten tussen stadsbestuur en kerkenraad. Deze gingen meestal over Hans Brokken, Florence Koorn en Ab van der de benoeming van predikanten, ouderlingen en Steur (red.), Hart voor Haarlem. Liber amicorum voor Jaap Temminck (Haarlem: Schuyt & Co, z.j.diakenen. In zijn artikel over doopsgezinden in de vroege 18e eeuw wil S. Groenveld aantonen dat [1996], 400 blz., ISBN 90-6097-410-7) het fenomeen verzuiling toen ook al bestond: Geen liber amicorum kan zonder een biografische 'Verzuilde doopsgezinden in vroeg achttiendeeeuws Haarlem. Enkele aanzetten voor nieuw onschets en een bibliografie van zijn 'lijdend onderderzoek'. werp'. Deze bundel begint dan ook met een 'In-
Mullers grote levenswens was een volledige bibliografie van Nederlandse uitgaven. Deze is tot op heden niet gerealiseerd. De bundel bevat vijf bibliografische overzichten en een biografisch overzicht betreffende Muller. Ook Muller zelf is bibliografisch niet volledig in kaart gebracht; G. Borst spreekt in 'Publikaties van en over Frederik Muller. Een voorlopige bibliografie' de hoop uit op een vervolgonderzoek. A.R.A. Croiset van Uchelen stelt in 'De antiquariaatscatalogi van Frederik Muller. Een eerste verkenning' dat de lijst van catalogi 'verre van compleet' is. Hij ziet de lijst als een voorzet om ooit een volledig overzicht te bereiken. De bundel is rijk geïllustreerd en mooi vormgegeven. Het boek bevat een uitvoerig notenapparaat; de acht bladzijden aantekeningen bij het artikel van Piet Visser, "Indefessus favente deo', Frederik Muller als onvermoeid begunstiger der doopsgezinde God geschetst' zijn echter wel erg uitgebreid. Voor de vindbaarheid zou het duidelijker zijn geweest als bij de noten van ieder artikel de betreffende paginanummers zouden zijn vermeld. De bundel besluit met een personenregister.
terview met Jaap Temminck', van Florence Koorn Ook het laatste deel, 'Negentiende en twintigen Ab van der Steur en een 'Bibliografie van J.J. ste eeuw', bevat geen speciaal thema. Het artikel Temminck' door Rob Plasschaert. Drs. Jaap Temvan Marcel A. Bulte, 'Wennen aan een glazen koeminck was van 1973 tot 1 september 1994 gepel. Impressies van het leven in de nieuwe Haarmeentearchivaris van de stad Haarlem en onder lemse strafgevangenis in de eerste jaren na haar meer initiatiefnemer van het standaardwerk over oplevering in 1901' biedt een kijkje in het gevande geschiedenis van Haarlem Deugd boven geweld.genisleven in die Goede Oude Tijd. De moderne Een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Hilver- koepelgevangenis was ingericht voor een streng sum 1995). cellulair regime. De gevangenen werden zo veel mogelijk geïsoleerd: zelfs tijdens het luchten en De artikelen zijn bijna allemaal gebaseerd op het bijwonen van de kerkdienst konden zij elkaar archiefonderzoek, in de geest van Jaap Temmick niet zien. zelf. De 26 bijdragen zijn gegroepeerd in drie deDe vrouwengeschiedenis wordt in deze bundel len. Het laatste, 'Negentiende en twintigste eeuw', vertegenwoordigd door een biografie: Helen van krijgt ongeveer evenveel ruimte als de eerste twee. der Eem, "Als ingenieur eis je nu eenmaal een beHet is opvallend dat het deel 'Middeleeuwen' hoorlijk rendement'. Het leven van een bijzondevoornamelijk artikelen over politieke geschiedenis bevat. Een voorbeeld daarvan is J.A.M.Y. Bos- re predikantsvrouw, ir. Margaretha Waardenburg32 1
Boekbesprekingen
Lindeijer (1896-1973), nader bekeken'. Deze vrouw koos voor een eigen maatschappelijk leven als werkende moeder. Een aardig voorbeeld van massahysterie is te lezen in de bijdrage van Ben Speet over het bezoek van een wonderdokter aan de stad, 'Haarlem op de been. Het bezoek van Sequah aan de stad Haarlem in 1891'. J.B. Uittenhout, 'Wonen op een pleintje. Noodwoningen in Haarlem 1918-1922' beschrijft de uitvoering van de Woningnoodwet van 1918 in Haarlem. Hoewel het de bedoeling was dat de noodwoningen slechts vijfjaar zouden worden bewoond, werden de laatste exemplaren pas in 1929 gesloopt. Tenslotte moet nog vermeld worden de bijdrage van A.G. van der Steur, 'Is de geschiedenis van Haarlem nu klaar? Leemtenlijsten anno 1976, 1986 en 1996'. Dit artikel gaat over een in 1976 door gemeentearchivaris Temminck opgestelde lijst van leemten in de Haarlemse stadsgeschiedenis en hoe het nu staat met de toen gesignaleerde gaten. Dat die nog steeds niet geheel zijn opgevuld, zal de lezer van deze veelzijdige bundel duidelijk zijn. M.J.A. Jansen
325
I
Museumnieuws
Museum WUlet-Holthuysen 100 jaar Herengracht 605, Amsterdam bereikbaar met tramlijnen 4, 9 en 14 — uitstappen halte Rembrandtplein - en met de museumboot ma. t/m vrij. 10-17 uur, za. en zo. 11-17 uur tel.: 020-5231822 (Amsterdams Historisch Museum) In 1996 bestond Museum Willet-Holthuysen honderdjaar, een feestelijke aanleiding om het huis aan de Herengracht grondig te renoveren. Al geruime tijd was er behoefte aan verbetering van de entree in het souterrain, zodat individuele bezoekers en groepen beter ontvangen konden worden. Bovendien voldeed het museum niet meer aan de moderne eisen ten aanzien van beveiliging. De verbetering van de museale functie van het gebouw was uitgangspunt voor een technische renovatie. Tijdens deze operatie werd bouwhistorisch onderzoek gedaan. Een dergelijke kans doet zich niet vaak voor. Het huis werd ontruimd en op veel plekken tot op het geraamte bloot gelegd. Er werden vondsten gedaan die in combinatie met gegevens uit andere bronnen een nieuw licht werpen op de geschiedenis van dit Amsterdamse woonhuis. Geschiedenis van de bewoners Vanaf de voltooiing van het huis in 1687 tot aan 1895, toen de laatste bewoonster overleed, is het
grachtenhuis door een twintigtal verschillende Amsterdamse families bewoond geweest. In de loop van twee eeuwen werd het huis talloze malen vererfd, verkocht en verhuurd. Vertegenwoordigers van de stedelijke elite, onder wie burgemeesters, diplomaten en kooplieden, woonden er met hun gezinnen.' Opvallend is, dat de indeling in grote lijnen dezelfde is gebleven. Het pand is een zogenaamd dubbel woonhuis en alle vertrekken zijn min of' meer symmetrisch gerangschikt langs de hoofdas die op elke verdieping door de gang wordt gevormd. Het huis is verdeeld in zes woonlagen: souterrain, bel-etage, eerste- en tweede verdieping, zolder en vliering. Het souterrain was het domein van het personeel, waar de keuken lag en voorraden werden bewaard. Op de bel-etage bevond zich de hoofdingang. Hier ontvingen de bewoners hun gasten in de representatieve zalen. Op de eerste verdieping waren de privé-vertrekken, zoals slaapkamer, studeerkamer, bibliotheek en boudoir. Op de tweede verdieping, de zolder en de vliering waren dienstvertrekken, waar het personeel sliep, het wasgoed werd behandeld en goederen werden opgeslagen. Een enkele keer is er een verbouwing beeldbepalend gebleven. Bijvoorbeeld omstreeks 1750, toen Gideon Deutz (1697-1757) de ingangspartij en het trappenhuis ingrijpend liet verbouwen. De kern van het huis kreeg daarmee het classistisch
De Stijlkamers 1 2
Keuken Voorzaal Balzaal Blauwe kame Tuinkamer Slaapkamer
Souterrain
Aib. 1. 320
Facilitaire ruimtes Stijlkamers
#
J Expositiezalen
Bel-etage
Plattegrond Museum Willet-Holthuysen, 1997.
ie Verdieping
2e Verdieping
Museumnieuws
/
/
Vliering
Zolder
2e Verdieping
i e Verdieping
Bel-etage
Souterrain
A f b . 2.
V o o r g e v e l e n d o o r s n e d e M u s e u m W i l l e t - H o l t h u y s e n , 1997.
uiterlijk dat tot o p de d a g v a n v a n d a a g
grandeur
uitstraalt.
jaar h e t / 7 der jaar/bataafse glatheid/toen
de
fransen
en
h i e r / w a r e n was alles e v e / s c h r a a l '
N i e t alle b e w o n e r s h e b b e n z o ' n m o n u m e n t a a l
'Prins W i l l e m / h e b ik l i e f / D e n franzman/is een
stempel op h e l p a n d gedrukt, meestal betroffen
d i e f ' . V e r m o e d e l i j k h e b b e n de w e r k z a a m h e d e n
d e v e r a n d e r i n g e n d i e zij a a n b r a c h t e n a l l e e n d e
v a n d e z e o r a n j e g e z i n d e t i m m e r l i e d e n plaats ge-
u i t m o n s t e r i n g v a n de diverse v e r t r e k k e n . Zij l i e t e n
v o n d e n n a de a a n k o o p v a n h e t h u i s d o o r J o h a n
het i n t e r i e u r g e h e e l o f gedeeltelijk s c h i l d e r e n , al
C h r i s t o p h B l a n c k c n h a g e n i n 1800.
2
3
n a a r g e l a n g h u n s m a a k e n de m o d e v a n de tijd.
D e r g e l i j k e a a n w i j z i n g e n v o o r de d a t e r i n g v a n
V a a k w e r d e n n i e u w e k l e u r e n over o u d e v e r f l a g e n
e e n v r o e g e r e v e r b o u w i n g zijn z e l d z a a m e n helaas
a a n g e b r a c h t , soms w e r d e r g r o n d i g g e k r a b d o f
zijn er o o k w e i n i g a n d e r e b r o n n e n d i e i n f o r m a t i e
w e r d h o u t w e r k v e r n i e u w d . D e stoffering was n i e t
v e r s c h a f f e n o v e r w a n n e e r e n h o e de w o n i n g i n -
alleen aan m o d e o n d e r h e v i g , textiel en b e h a n g
r i c h t i n g w e r d v e r a n d e r d . E r zijn slechts twee o u d e
zijn b o v e n d i e n zeer kwetsbaar; z e l d e n h e b b e n ze
b o e d e l i n v e n t a r i s s e n b e k e n d . D e eerste is o p g e -
de t a n d des tijds d o o r s t a a n . D e s p o r e n van de ver-
m a a k t n a het o v e r l i j d e n van de reeds g e n o e m d e
s c h i l l e n d e fasen v a n b e w o n i n g zijn uitgewist d o o r
G i d e o n D e u t z i n 1757.' D e tweede v e r m e l d t wat
d e tijd e n d o o r o p e e n v o l g e n d e t i m m e r l i e d e n ,
er i n het p a n d a a n w e z i g was n a het o v e r l i j d e n van
s c h i l d e r s , stoffeerders e n s t u c a d o o r s . K e n n e l i j k
m e v r o u w W i l l e t - H o l t h u y s e n i n 1895. '
w a r e n deze a m b a c h t s l i e d e n z i c h soms bewust van
I n 1855 w e r d het p a n d aan de H e r e n g r a c h t 605
de v e r g a n k e l i j k h e i d v a n h u n a r b e i d e n l i e t e n zij o p
v o o r d e laatste m a a l v e r k o c h t . D e w e l g e s t e l d e
v e r b o r g e n p l e k k e n h u n h a n d t e k e n i n g achter. Z o
steenkoolhandelaar
w e r d tijdens de renovatie aan de o n d e r k a n t van de
(1788-1858) v e r w i e r f h e t h u i s v o o r 5 0 . 0 0 0 g u l -
v l o e r o p de eerste v e r d i e p i n g de v o l g e n d e tekst
d e n . ' ' E n i g e j a r e n d a a r n a o v e r l e e d hij e n b l e e f
aangetroffen: ' J a c o b u s / G e e s k e n o u d 2 0 / j a a r i n 't
L o u i s a (1824-1895), zijn e n i g e d o c h t e r e n erfge-
j a a r 1801 d e n 1 9 / m a a r t h e b b e n / w i j d a a r a a n / g e -
n a m e , a l l e e n a c h t e r i n het grote h u i s . I n 1861 t r a d
t i m m e r t / m e t ons bijde i k / e n A r y j o n l i n g / o u d 41
zij i n h e t h u w e l i j k m e t A b r a h a m W i l l e t (1825-
Pieter Gerard Holthuysen
.",27
Museumnieuws
1888), e e n v e r z a m e l a a r van k u n s t v o o r w e r p e n e n e e n b e k e n d e f i g u u r i n het c u l t u r e l e l e v e n v a n A m sterdam.
m u s e u m e n de c o l l e c t i e . H i j m a a k t e o n d e r s c h e i d tussen de k u n s t v e r z a m e l i n g e n de i n b o e d e l v a n de W i l l e t s . D e o b j e c t e n u i t de k u n s t c o l l e c t i e e n de
7
D e e c h t e l i e d e n staken i n de d a a r o p v o l g e n d e de-
b o e k e n u i t de b i b l i o t h e e k b e s c h r e e f hij i n catalo1 2
c e n n i a grote s o m m e n gelds i n e e n n i e u w e i n r i c h -
gi.
t i n g v a n h u n w o o n h u i s . Zij r e i s d e n v e e l e n l a t e r
b r u i k s v o o r w e r p e n , m e u b e l s e n t e x t i e l , w e r d ge-
k o c h t e n ze o o k e e n b u i t e n h u i s i n L e V é s i n e t , even
veild.
E e n deel van de i n b o e d e l , waaronder
b u i t e n Parijs. D a t n a m n i e t weg, dat zij h u n h u i s
v e r t r e k k e n o p de bel-etage, m a a r v e r w i j d e r d e het
a a n de g r a c h t i n t e n s i e f g e b r u i k t e n . H u n v o o r k e u r
i n t e r i e u r v a n de p r i v é - v e r t r e k k e n o p de eerste ver-
v o o r Franse k u n s t e n m e t n a m e v o o r de v o o r n a m e
d i e p i n g . H i j w o o n d e zelf i n het p a n d e n o o k an-
L o d e w i j k - X V I - s t i j l blijkt u i t de m a n i e r w a a r o p zij
dere, nieuwe gebruikers n a m e n h u n intrek. V a n a f
d e v e r t r e k k e n o p de bel-etage l i e t e n i n r i c h t e n .
de j a r e n t w i n t i g tot de j a r e n zestig was het K u n s t -
1 3
Hij
handhaafde
de
ge-
representatieve
H i e r o n t v i n g e n zij h u n gasten e n o r g a n i s e e r d e n zij
historisch Instituut van de Universiteit van A m -
m u z i e k a v o n d e n e n g e k o s t u m e e r d e bals.
s t e r d a m gehuisvest o p de b o v e n v e r d i e p i n g . D e b i -
V e r d e r e gegevens over A b r a h a m e n L o u i s e W i l -
bliotheek
van
Abraham
Willet
diende
de
l e t - H o l t h u y s e n e n over h u n i d e e ë n o m t r e n t de i n -
s t u d e n t e n k u n s t g e s c h i e d e n i s tot h a n d b i b l i o t h e e k
r i c h t i n g van h u n h u i s zijn er nauwelijks. W e l zijn
e n tot o p h e d e n m a a k t e e n aantal b o e k e n u i t de
er r e i s v e r s l a g e n v a n L o u i s e o v e r g e l e v e r d , m a a r
c o l l e c t i e W i l l e t d e e l u i t v a n de b i b l i o t h e e k v a n het
die d a t e r e n v a n v o o r h a a r h u w e l i j k e n er zijn en-
Kunsthistorisch Instituut.
k e l e a d m i n i s t r a t i e v e gegevens over de a a n k o p e n 8
van de b e i d e e c h t e l i e d e n b e w a a r d g e b l e v e n . C o r -
Het
14
M u s e u m Willet-Holthuysen ressorteerde
o n d e r de D i e n s t G e m e e n t e l i j k e M u s e a , s a m e n m e t
ontbreken
het Stedelijk M u s e u m , het M u s e u m F o d o r e n het
echter. Bij g e b r e k aan b i o g r a f i s c h e d o c u m e n t e n is
Amsterdams H i s t o r i s c h M u s e u m ( A H M ) . Later,
respondentie
o f andere geschriften
herin neringen, dikwijls als
t o e n het Stedelijk e n het A H M o r g a n i s a t o r i s c h van
bron gebruikt door kunsthistorici, historici en
elkaar werden gescheiden, kwam M u s e u m Willet-
de r o m a n Onpersoonlijke
j o u r n a l i s t e n . F r a n s C o e n e n (1866-1935), de eerste
H o l t h u y s e n o n d e r verantwoordelijkheid van het
conservator van het m u s e u m , schreef dit boek
AHM.
over de d r a n k z u c h t i g e c o l l e c t i o n e u r A b r a h a m L e
In
Roy
e n de s t e e n r i j k e
1 5
de j a r e n
n a de
oorlog veranderden
de
Louise Diefenbach. De
i d e e ë n over de presentatie i n het m u s e u m . D e be-
h o o f d p e r s o n e n verwijzen weliswaar n a a r het echt-
l a n g s t e l l i n g v a n het p u b l i e k n a m a f e n m e n z o c h t
paar W i l l e t , m a a r het v e r h a a l is v o o r n a m e l i j k aan
naar nieuwe m o g e l i j k h e d e n o m het historische
C o e n e n s fantasie o n t s p r o t e n .
9
k a r a k t e r v a n h e t g r a c h t e n h u i s o n d e r de a a n d a c h t
In 1888 o v e r l e e d A b r a h a m W i l l e t . I n het daar-
te b r e n g e n . D a a r b i j g i n g m e n n i e t u i t van de wens
o p v o l g e n d e j a a r liet zijn w e d u w e h a a r testament
van m e v r o u w W i l l e t , dat het i n strikte z i n e e n m u -
o p m a k e n , w a a r i n w e r d v a s t g e l e g d dat h e t h u i s
s e u m moest zijn ter n a g e d a c h t e n i s van het echt-
m e t de i n b o e d e l z o u w o r d e n n a g e l a t e n a a n de
paar, waar alles m o e s t blijven zoals het i n 1895 was
stad A m s t e r d a m , o p v o o r w a a r d e dat het als m u -
n a g e l a t e n . E r d i e n d e zelfs speciale t o e s t e m m i n g
s e u m t o e g a n k e l i j k z o u z i j n v o o r p u b l i e k e n de
gevraagd te w o r d e n o m v a n h e t testament te m o -
n a a m v a n het e c h t p a a r z o u d r a g e n .
10
H e t z o u niet
de eerste p a r t i c u l i e r e c o l l e c t i e w o r d e n d i e gelega-
gen afwijken.
16
M e n n a m de hele
geschiedenis
van h e t p a n d , dat w i l z e g g e n v a n h e t e i n d e v a n de
t e e r d w e r d a a n de stad. A a n de K e i z e r s g r a c h t was
17e eeuw tot e n m e t het e i n d e van de 19e eeuw,
i n 1861 al het M u s e u m F o d o r g e o p e n d e n de c o l -
als u i t g a n g s p u n t . E r w a r e n e c h t e r w e i n i g feitelijke
lectie V a n d e r H o o p was j a r e n l a n g te z i e n geweest
gegevens b e k e n d o v e r de o p e e n v o l g e n d e bewo-
i n de O u d e m a n h u i s p o o r t totdat de s c h i l d e r i j e n
ners, laat staan dat er m a t e r i ë l e s p o r e n van h u n
w e r d e n o p g e n o m e n i n de c o l l e c t i e v a n het Rijks-
leven i n het h u i s w a r e n a c h t e r g e b l e v e n . E r was al-
m u s e u m . " In 1896, e e n j a a r n a het o v e r l i j d e n van
l e e n de k u n s t c o l l e c t i e e n de i n b o e d e l v a n de laat-
Louise W i l l e t - H o l t h u y s e n , opende het m u s e u m
ste b e w o n e r s . D e c o l l e c t i e van de
de d e u r e n v o o r het p u b l i e k . D a t was het e i n d e v a n
musea b o o d echter uitkomst. D e l e n van interi-
de b e w o n e r s g e s c h i e d e n i s v a n h e t p a n d H e r e n -
eurs, afkomstig uit v e r s c h i l l e n d e a n d e r e A m s t e r -
gracht 605 e n het b e g i n v a n het m u s e a l e tijdvak.
damse grachtenpanden,
gemeentelijke
zoals m e u b e l s ,
tapijten
e n l a m p e n , w e r d e n bij elkaar g e z o c h t o m zo de Geschiedenis van het museum
i n t e r i e u r g e s c h i e d e n i s van e e n A m s t e r d a m s g r a c h -
F r a n s C o e n e n h a d u i t g e s p r o k e n i d e e ë n over h e t
t e n h u i s o v e r t u i g e n d i n b e e l d te k u n n e n b r e n g e n .
128
Museumnieuws
E r w e r d e n stijlkamers i n g e r i c h t u i t v e r s c h i l l e n d e
g a n i s e e r d . O p de h o g e r g e l e g e n v e r d i e p i n g e n wer-
p e r i o d e n . D e k e u k e n e n de 'blauwe k a m e r ' kre-
d e n gereedschappen en materialen opgeslagen en
g e n e e n 18e-eeuws i n t e r i e u r . D e v o o r z a a l k r e e g
er w e r d e n w e r k r u i m t e s i n g e r i c h t v o o r de lijsten-
e e n empire i n r i c h t i n g . D e t u i n k a m e r , de e e t k a m e r
restaurator e n de fotograaf.
e n de balzaal w e r d e n h e r s t e l d i n de o o r s p r o n k e l i j -
V o r i g jaar, e e n eeuw n a de o p e n i n g v a n het
ke 19e-eeuwse stijl van de W i l l e t s . D e s l a a p k a m e r
m u s e u m , w e r d W i l l e t g e r e n o v e e r d . Zoals reeds
w e r d 19e-eeuws m a a r n i e t n a a r v o o r b e e l d v a n de
g e z e g d b e t r o f het e e n t e c h n i s c h e renovatie, de
s l a a p k a m e r van het e c h t p a a r W i l l e t . D e i n r i c h t i n g
b e k a b e l i n g w e r d g e h e e l v e r n i e u w d , de facilitaire
v a n deze k a m e r s v o n d plaats i n v e r s c h i l l e n d e fa-
r u i m t e s w e r d e n o p g e k n a p t e n er w e r d e n n i e u w e
sen i n de j a r e n tussen 1960 e n 1980. B o v e n d i e n
ontvangstruimtes g e c r e ë e r d . N a t u u r l i j k h a d
w e r d e n er p l a n n e n o n t w i k k e l d o m a c h t e r i n de
o p e n b r e k e n van vloeren en plafonds consequen-
het
t u i n , a a n de k a n t v a n de A m s t e l s t r a a t e e n n i e u w
ties v o o r de u i t m o n s t e r i n g v a n het h e l e p a n d . D e
g e b o u w te l a t e n n e e r z e t t e n . H e t eerste o n t w e r p ,
g a n g e n , het t r a p p e n h u i s e n d e l e n v a n de stijlka-
d o o r a r c h i t e c t M a r t S t a m i n de j a r e n vijftig ver-
mers w e r d e n o p n i e u w g e s c h i l d e r d e n de e x p o s i -
v a a r d i g d , k w a m v o o r t u i t de b e h o e f t e a a n e e n
tiezalen w e r d e n b o v e n d i e n van n i e u w e w a n d b e -
n i e u w e h u i s v e s t i n g v o o r het K u n s t h i s t o r i s c h Insti-
s p a n n i n g e n v o o r z i e n . D i t alles g e b e u r d e i n de
tuut. D i t w e r d o v e r b o d i g toen het instituut i n
zeer k o r t e tijd v a n k r a p e l f m a a n d e n . O p 10 n o -
1960 n a a r de J o h a n n e s V e r m e e r s t r a a t v e r h u i s d e .
v e m b e r k o n het m u s e u m w e e r g e o p e n d w o r d e n .
I n de j a r e n z e v e n t i g o n t w i e r p de a r c h i t e c t B a r t
H e t h e l e i n t e r i e u r g i n g d o o r de h a n d e n v a n de-
van Kasteel e e n g e b o u w w a a r i n de stijlkamers v a n
potmedewerkers
de S o p h i a - A u g u s t a S t i c h t i n g u i t het Stedelijk M u -
tijd e n b u d g e t h e t t o e l i e t e n w e r d e n objecten e n
s e u m o p n i e u w e e n plaats k o n d e n k r i j g e n . D i t
interieuronderdelen gereinigd, geconserveerd en
p l a n b l e e k f i n a n c i e e l o n h a a l b a a r e n b l e e f i n de
gerestaureerd.
ontwerpfase s t e k e n .
17
N a v e r t r e k van het K u n s t h i s t o r i s c h Instituut uit
en
restauratoren.
Voor
zover
D e d e c o r a t i e v e s c h i l d e r i n g e n v a n de Franses c h i l d e r P a u l C o l i n (1838-1916) w e r d e n n a restau-
W i l l e t k r e g e n de c o n s e r v a t o r e n v a n h e t A H M o p
ratie teruggeplaatst i n de g a n g o p de bel-etage.
de b o v e n v e r d i e p i n g h u n w e r k k a m e r s . D a t veran-
V ó ó r de renovatie h i n g e n e n k e l e v a n de zeer ver-
d e r d e , t o e n het A H M i n de j a r e n z e v e n t i g de n i e u -
g e e l d e d o e k e n i n het b o u d o i r e n de rest was o p -
we b e h u i z i n g aan de N i e u w e z i j d s V o o r b u r g w a l be-
geslagen i n d e p o t . D e z e v e e r t i e n taferelen, d i e —
trok. D r i e k a m e r s o p de eerste v e r d i e p i n g w e r d e n
m e t u i t z o n d e r i n g van de b o v e n d e u r s t u k k e n - zijn
b e s t e m d tot e x p o s i t i e z a l e n , waar diverse t e n t o o n -
o n t l e e n d aan s c h i l d e r i j e n v a n b e r o e m d e
s t e l l i n g e n over o u d e k u n s t n i j v e r h e i d w e r d e n geor-
schilders, v o r m e n een eerbetoon
A f b . 3.
Franse
a a n de
18e-
V o o r z a a l m e t d r a p e r i e b e h a n g u i t b e g i n 19e eeuw, r e c o n s t r u c t i e t e k e n i n g M a r i è l P o l m a n , 1997. 329
Museumnieuws
eeuwse Franse s c h i l d e r k u n s t . H e t e n s e m b l e v o r m -
in h a n d e n van J o h a n Christoph Blanckenhagen.
de ten tijde v a n de W i l l e t s als het ware de o p m a a t
H e t is h e t e n i g e c o n c r e t e o v e r b l i j f s e l v a n h e t
v o o r de a a n g r e n z e n d e v e r t r e k k e n d i e d o o r h e n i n
v r o e g 19e-eeuwse i n t e r i e u r van de v o o r z a a l . E v e n e e n s s p e c t a c u l a i r was de v o n d s t v a n ve-
Lodewijk-XVI-stijl waren ingericht. D e w a n d t a p i j t e n e n h e t v l o e r k l e e d u i t de b a l -
l o u t é b e h a n g u i t de p e r i o d e W i l l e t o p de w a n d e n
zaal w e r d e n g e r e i n i g d d o o r e e n g e s p e c i a l i s e e r d
a a n w e e r s z i j d e n v a n de s c h o o r s t e e n e n v a n d e
b e d r i j f i n B e l g i ë e n vervolgens g e c o n s e r v e e r d i n
d e u r e n n a a r de b a l z a a l . H i e r u i t k a n w o r d e n afge-
D e ver-
l e i d dat de a n t i c h a m b r e destijds o v e r w e g e n d g e e l
g u l d e spiegellijsten e n a n d e r e v e r g u l d e o r n a m e n -
e n paars van k l e u r m o e t zijn geweest. V e l o u t é b e -
het textielrestauratieatelier i n H a a r l e m .
1 8
ten i n de b a l z a a l w e r d e n s c h o o n g e m a a k t e n ge-
h a n g werd vervaardigd d o o r papier met een lijm-
c o n s e r v e e r d e n er w e r d e e n b e g i n g e m a a k t m e t
l a a g te bestrijken e n het v e r v o l g e n s te bestuiven
h e t r e i n i g e n e n vastzetten v a n h e t b l a d g o u d o p
m e t zeer fijne s c h e e r w o l . M e t b e h u l p v a n sjablo-
het m e u b i l a i r u i t de b a l z a a l . H e t z e l f d e g e b e u r d e
n e n w e r d plaatselijk m e e r o f m i n d e r w o l aange-
m e t de v e r g u l d b r o n z e n v e r l i c h t i n g s a r m a t u r e n u i t
b r a c h t zodat p a t r o n e n o n t s t o n d e n .
de b a l z a a l , de e e t k a m e r e n de g a n g . B o v e n d i e n
S t r a t i g r a f i s c h o n d e r z o e k wees u i t w e l k e ver-
w e r d e n d e z e o o r s p r o n k e l i j k v o o r kaarsen b e d o e l -
s c h i l l e n d e k l e u r e n over elkaar w a r e n a a n g e b r a c h t
de k r o o n l u c h t e r s , k a n d e l a b e r s e n lantaarns g e ë -
o p het h o u t w e r k . M e t b e h u l p v a n e e n s c a l p e l k o n -
l e k t r i f i c e e r d . D e m a r m e r e n v l o e r e n i n de g a n g e n
d e n o p v e r s c h i l l e n d e p l e k k e n i n de k a m e r traps-
e n de m a r m e r e n b e e l d e n i n het t r a p p o r t a a l wer-
gewijs de v e r f l a g e n w o r d e n v r i j g e l e g d . V a n de
d e n o p e e n speciale m a n i e r s c h o o n g e m a a k t . Glas-
verfmonsters k o n d o o r m i d d e l v a n m i c r o s c o p i s c h
i n - l o o d r a m e n w e r d e n hersteld, het bijzondere,
o n d e r z o e k de c h e m i s c h e s a m e n s t e l l i n g w o r d e n
antieke voordeurslot werd gerestaureerd,
geanalyseerd. Z o tekende zich l a n g z a m e r h a n d
bels w e r d e n g e c o n s e r v e e r d , et c e t e r a .
meu-
e e n b e e l d af v a n de o p e e n v o l g e n d e k l e u r s t e l l i n -
19
g e n v a n het i n t e r i e u r sinds het b e g i n v a n de 19e eeuw.
Bouwhistorisch onderzoek V o o r a f g a a n d a a n de r e n o v a t i e b o o d het leegge-
U i t de b o e d e l i n v e n t a r i s v a n 1895 e n v a n ver-
ruimde p a n d een unieke gelegenheid o m onder-
s c h i l l e n d e illustraties bij a r t i k e l e n d i e i n het b e g i n
z o e k te v e r r i c h t e n n a a r s p o r e n v a n de v r o e g e r e
v a n deze eeuw v e r s c h e n e n , k o n w o r d e n a f g e l e i d
b e w o n i n g . D a a r b i j zijn interessante o n t d e k k i n g e n
h o e h e t vertrek destijds was gestoffeerd e n i n g e 21
g e d a a n o v e r k l e u r g e b r u i k e n de t o e p a s s i n g v a n
richt.
textiel en behang. D i t bouwhistorisch onderzoek
d i j n e n e n e e n d e e l v a n de m e u b e l s u i t de p e r i o d e
b e t r o f i n het b i j z o n d e r de v o o r z a a l .
H e t v l o e r k l e e d , e e n f r a g m e n t van de gor-
W i l l e t zijn b e w a a r d g e b l e v e n , evenals de s c h i l d e -
20
I n de j a r e n zestig van de v o r i g e eeuw w e r d d i t
r i j e n d i e t o e n t e r t i j d de w a n d e n s i e r d e n e n de
v e r t r e k i n L o d e w i j k - X V I - s t i j l i n g e r i c h t . H e t echt-
k u n s t v o o r w e r p e n d i e i n de v i t r i n e s w a r e n u i t g e -
p a a r W i l l e t h a d deze r u i m t e tot a n t i c h a m b r e be-
stald.
s t e m d . G a s t e n o p feestelijke b i j e e n k o m s t e n werden
hier
ontvangen
en
zij b e t r a d e n
via
de
d u b b e l e d e u r e n de b a l z a a l .
Deze
interessante
vondsten
veroorzaakten
g r o o t e n t h o u s i a s m e , m a a r plaatsten de m u s e u m m e d e w e r k e r s o o k v o o r e e n d i l e m m a . D e tijd, de
I n de n a o o r l o g s e p e r i o d e , t o e n de v e r s c h i l l e n d e
m i d d e l e n e n de k e n n i s o n t b r a k e n o m o p basis
stijlkamers w e r d e n g e ï n s t a l l e e r d , o n d e r g i n g o o k
van deze n i e u w e gegevens e e n p l a n te o n t w i k k e -
deze r u i m t e e e n gedaanteverwisseling. E r w e r d ge-
l e n v o o r de h e r i n r i c h t i n g v a n de v o o r z a a l . L a a t
k o z e n v o o r e e n empire i n t e r i e u r m e t b i j p a s s e n d e
staan dat e e n d e r g e l i j k p l a n v o r i g j a a r tijdens de
m e u b e l s , t e r w i j l de l a m b r i z e r i n g g e h a n d h a a f d
renovatie h a d k u n n e n w o r d e n u i t g e v o e r d . B o v e n -
werd. H e t houtwerk werd c r è m e k l e u r i g geschil-
dien, welke keuze z o u gemaakt moeten worden?
d e r d e n de m o d e r n e w a n d b e s p a n n i n g e n w e r d e n
H e t d r a p e r i e b e h a n g p r i k k e l d e de fantasie dat de
i n e e n n e u t r a l e k l e u r g e h o u d e n . T o e n deze w a n d -
v o o r z a a l e e n ' t e n t k a m e r ' was, zoals d i e u i t de
b e s p a n n i n g e n tijdens de renovatie i n 1996 w e r d e n
v r o e g e 19e eeuw w e l b e k e n d zijn. O f z o u de 'lelij-
v e r w i j d e r d , k w a m e n verrassingen a a n h e t l i c h t .
ke tijd' o p n i e u w tot l e v e n gewekt m o e t e n w o r d e n ,
Tussen de r a m e n b l e e k e e n en grisaille b e s c h i l -
d o o r h e t W i l l e t - i n t e r i e u r v a n de v o o r z a a l tevoor-
d e r d b e h a n g te zijn a a n g e b r a c h t m e t e e n drape-
schijn te halen? E n i n het laatste geval: m o e s t d a n
r i e m o t i e f e n v e l o u t é r a n d e n b o v e n de r a m e n e n
het o r i g i n e l e v e l o u t é b e h a n g w o r d e n
o n d e r het drapericbehang. Mogelijk dateert dit
r e e r d o f z o u er overgegaan m o e t e n w o r d e n tot re-
b e h a n g van k o r t n a 1800, t o e n het h u i s o v e r g i n g
constructie?
:> ' :> ' (>
gerestau-
Museumnieuws
Afb. 4.
Voorzaal met velouté-behang eind 19e eeuw, reconstructietekening Mariël Polman, 1997
Uiteindelijk werd besloten om de bezoekers letterlijk een kijkje achter de schermen te geven. In één hoek van het vertrek bleven de met velouté-behang beklede wanden in het zicht. Hoewel het geel van de bloemmotieven en de paarse meanderrand sterk zijn verschoten, geven de twee vrijgelegde muurvlakken een fraai beeld van het neoLodewijk-XVI-interieur. De bijbehorende meubels en fragmenten van de toenmalige stoffering werden opgesteld en enkele van de schilderijen zijn op de oorspronkelijke plek teruggehangen. De lambrizering van de voorzaal werd licht crème geschilderd en de overige wanden werden met textiel in dezelfde kleur bespannen, ook de smalle muurdam tussen de ramen. Het unieke vroeg-19e-eeuwse draperie-behang was namelijk zo kwetsbaar dat het niet aan het daglicht blootgesteld kon worden. De keuze om deze tussenfase aan het publiek te presenteren is een oplossing voor de korte termijn. Het onderzoek naar de geschiedenis van het pand zal worden voortgezet. Hopelijk zal de huidige presentatie in de voorzaal bijdragen tot de discussie over de verschillende mogelijkheden van inrichting. Op 4 juni 1997 werd daar reeds een begin mee gemaakt. Tijdens een studiedag, gewijd aan stijlkamers in Nederlandse musea, bezochten leden van de sectie Kunstmusea van de Nederlandse Museumvereninging Willet-Holthuysen. Terecht werd toen onderscheid gemaakt tussen de begrip22
pen 'stijlkamer' en 'historische binnenruimte'. De blauwe kamer en de keuken bijvoorbeeld zijn stijlkamers: interieurs die zijn samengesteld uit diverse onderdelen van verschillende herkomst met het doel een beeld te geven van de stijl van inrichten in een bepaalde periode. Daarnaast is de balzaal een fraai voorbeeld van een historische binnenruimte, omdat het een volledig authentiek interieur toont uit de periode Willet. De behangen textielfragmenten in de voorzaal, die uit dezelfde periode dateren, kunnen als uitgangspunt dienen voor een reconstructie van de antichambre zoals het echtpaar Willet deze omstreeks 1860 heeft laten inrichten. De twee zalen zouden dan weer een geheel vormen en een deel van de kunstcollectie zou hier in de oorspronkelijke ambiance kunnen worden herplaatst. Het fragment van het draperie-behang zou door een scharnierend paneel kunnen worden afgedekt, zodat het incidenteel getoond kan worden. Dergelijke ideeën moeten verder worden uitgewerkt en kunnen pas op langere termijn worden gerealiseerd. Het gerenoveerde Museum Willet-Holthuysen is inmiddels weer bijna een jaar open voor het publiek. De reacties zijn enthousiast en het bezoekersaantal is verdubbeld. Veel groepen komen het museum bezichtigen - al of niet met rondleiding - en kleine gezelschappen maken gebruik van de mogelijkheid om de vergaderzaal op de tweede verdieping te huren. In het voorjaar van 1997 was ook de tuin weer in oude luister hersteld en deze
Museumnieuws
werd gedurende de twee grachtentuinen-weekends druk bezocht. Het honderdjarige museum is gelukkig weer springlevend.
raalscriptie over dit onderwerp
(een exemplaar
be-
vindt zich i n de bibliotheek van het A H M ) . 10 T e s t a m e n t v a n S a n d r i n a L o u i s a G e e r t r u i d a H o l t h u y sen, weduwe van A b r a h a m Willet, o p g e m a a k t v o o r notaris A . E . R o u f f a e r te A m s t e r d a m , 10 j a n . 1 8 8 9 , u i t g e -
Gusta Reichwein collectiebeheerder van het Amsterdams Historisch Museum
voerd op
1 mei
1895. G A A , N o t . a r c h . nr.
23056,
m i n u u t n r . 7, r e p e r t o r i u m n r . 9. E e n k o p i e b e v i n d t zich i n het A H M , afd. Collectieregistratie. 11 E l l i n o o r B e r g v e l t e n G u s t a R e i c h w e i n , ' D e s a m e n s t e l ling van de collectie F o d o r ' , i n : Gusta Reichwein, Ellin o o r B e r g v e l t e n F r o u k e W i e r i n g a , Levende meesters. De schilderijenverzameling
van
12 F. C o e n e n , Catalogus 1
I . H . van E e g h e n , G . Roosegaarde Wijnman,
Vier eeuwen Herengracht.
Bisschop en
beschrijving
van
elk pand
H.F.
Geveltekeningen
alk huizen aan de gracht, twee historische
overzichten
met zijn eigenaars
van en de
en bewoners
Vier eeuwen Amsterdamse
bracht; gevels, interieurs
groeiden
en het leven aan
(Den
cumentatie bevindt zich i n de bibliotheek van het A m -
4
Inventaris van de b o e d e l van W . G Deutz, uit de nalat e n s c h a p v a n Isaac P o o l 3 0 s e p t e m b e r 1 7 5 7 , G e m e e n tearchief Amsterdam (hierna G A A ) , Notarieel archief
Inventaris van de b o e d e l van S a n d r i n a L o u i s a Geertruida Holthuysen, weduwe van A . Willet,
overleden
30 j a n u a r i 1895, o p g e m a a k t d o o r n o t a r i s A . J . C . J o n g e j a n te A m s t e r d a m , 4 m a a r t t / m 15 a p r i l 1 8 9 5 . G A A , N o t . a r c h . nr. 23782. E e n v e r k o r t afschrift b e v i n d t z i c h
Vier eeuwen Herengracht,
7
Antiek
(1825-1888), verzamelaar i n A m s t e r d a m ' ,
195-197;
W.F. L o o s , ' A b r a h a m W i l l e t e n zijn schilderijenverzam e l i n g ' , 197-209 e n R . J . D u i n k e r , ' H e t w o o n h u i s v a n A b r a h a m Willet, inrichting, boedel en verzameling', Willet-Holthuysen.
lol museum ( A m s t e r d a m 1 9 8 6 ) .
Dagboek van S.L.G. Holthuysen, bijgehouden
tijdens
e e n r e i s n a a r B r u s s e l i n d e p e r i o d e 4 a u g . 1 8 5 8 t / m 17 o k t . 1858, e n k a s b o e k e n , b i j g e h o u d e n d o o r A . W i l l e t tijdens r e i z e n n a a r D u i t s l a n d , Frankrijk, e n Italië i n de p e r i o d e 1865-1870, A H M afd. Collectieregistratie. F r a n s C o e n e n was s c h r i j v e r . H i j s c h r e e f t a l r i j k e a r t i k e len, recensies en enkele romans.
Onpersoonlijke
v e r s c h e e n v o o r het eerst i n 1936 -
herin-
gedeelte-
l i j k p o s t u u m - i n h e t t i j d s c h r i f t Grool Nederland.
Eind
1997 verschijnt v a n de n e e r l a n d i c a M a r i e t B o e l h o u wer-Keri reis naar Brussel, die niet werd gemaakt, en een hudat niet werd gedaan.
Hierin wordt
een
kritische analyse gegeven v a n de relatie tussen
het
b o e k v a n C o e n e n e n de p e r s o o n van L o u i s a H o l t h u y sen. I n 1986 s c h r e e f M a r i e t B o e l h o u w e r e e n
c o l l e c t i o n o f b o o k s ' , Art libraries journal,
12 ( 1 9 8 7 ) nr.
1, 3 2 - 3 8 . V o o r a f g a a n d a a n d e r e n o v a t i e h e e f t e e n h e r inventarisatie
plaatsgevonden
van de
verzameling
seum W i l l e t - H o l t h u y s e n e n i n het Kunsthistorisch Instituut. D e titels zijn i n g e v o e r d i n e e n
geautomati-
seerd bestand. H e t ligt i n de b e d o e l i n g dat i n 1998 de collectie (op afspraak)
toegankelijk zal zijn i n M u -
seum Willet-Holthuysen.
docto-
Amstelodamum
39
(1952)
81-86, e n
44
(1957) 95-96. 16 O m d i e r e d e n m o e s t t o e s t e m m i n g w o r d e n
gevraagd
o m a f te w i j k e n v a n d e b e p a l i n g e n i n h e t t e s t a m e n t u i t 1 8 8 9 . D e z e t o e s t e m m i n g w e r d v e r k r e g e n bij K o n i n k l i j k B e s l u i t 19 m e i 1 9 5 6 . 17 R . H a r m a n n i , ' O v e r w e g e n d a c h t t i e n d e - e e u w s e b e t i m m e r i n g e n in de collectie van het A m s t e r d a m s
Histo-
risch M u s e u m ' , doctoraalscriptie (Amsterdam
1990);
J o h n J a n s e n v a n G a l e n e n H u i b S c h r e u r s , Het huis
van
nu, waar de toekomst is. hen kleine historie van liet Sleele/ijk Museum,
1895-1995
(Amsterdam
1995) 27-29, 189;
Hester Wandel, 'Verzamelwoede of verzamelbeleid? D e geschiedenis van en de w a a r d e r i n g v o o r de verzam e l i n g van het echtpaar L o p e z Suasso',
doctoraal-
scriptie ( A m s t e r d a m 1996). 18 R . L u g t i g h e i d , ' D e w e r k p l a a t s c o n s e r v e e r t d e w a n d b e spanning in het M u s e u m Willet-Holthuysen', Buiktin,
1 (1997)
HAT
1-4.
19 D e v e r s l a g e n v a n d e diverse restauraties m a k e n uit van het verslag van het b o u w h i s t o r i s c h
deel
onderzoek
i n de b i b l i o t h e e k van het A H M . 2 0 H e t o n d e r z o e k w e r d v e r r i c h t d o o r J a a p B o o n s t r a , restaurator van het A H M ,
,",32
het
v e r s e d o c u m e n t e n m e t b e t r e k k i n g tot d e i n b o e d e l v a n
Maandblad
377.
n r . 4: M . J o n k e r , ' A b r a h a m W i l l e t
2 0 9 - 2 2 3 ; R e n é e D u i n k e r , Museum
o m i n d e c o l l e c t i e o p te n e m e n , is g e v e i l d . I n
A H M b e v i n d e n z i c h bij d e a f d . C o l l e c t i e r e g i s t r a t i e d i -
15 L H . v a n E e g h e n , ' H e t M u s e u m W i l l e t - H o l t h u y s e n ' ,
o p het A H M , afd. Collectieregistratie. 6
waarde h a d , m a a r dat m e n n i e t de m o e i t e w a a r d v o n d
b o e k e n die zich i n het A H M bevinden, i n het M u -
( h i e r n a N o t . a r c h . ) nr. 1 2 6 9 3 .
welijksaanzoek
alle g e b r u i k s v o o r w e r p e n d i e zijn afgestoten, zijn g e ï n -
14 G J . K o o t e n F. K u y v e n h o v e n , ' T h e W i l l e t - H o l t h u y s e n
Vier eeuwen Heren gracht, 3 7 7 .
neringen
Willet-Holthuysen
het M u s e u m Willet-Holthuysen.
sterdams Historisch M u s e u m (hierna: A H M ) . 3
9
der verzameling
( A m s t e r d a m 1901). 1 3 H e t is o n m o g e l i j k o m e e n e x a c t b e e l d te k r i j g e n v a n
ventariseerd. E e n aantal objecten, dat wel geldelijke
o n d e r z o e k d a t t i j d e n s d e r e n o v a t i e is g e d a a n . D e d o -
Van woonhuis
van kunstvoorwerpen
Wil-
Catalogus
overlijden van mevrouw Willet-Holthuysen. L a n g niet
de gracht
d e n zich i n de documentatie van het bouwhistorisch
23 (1988)
( A m s t e r d a m 1 8 9 6 ) ; F. C o e n e n ,
de v o o r w e r p e n die zich i n het p a n d b e v o n d e n n a het
D e transscriptie e n foto's van deze opschriften bevin-
8
(Am-
van hel Museum
Het
H a a g 1 9 9 1 ) 166.
5
kt-Holthuysen
der Bibliotheek
in beeld ge-
( A m s t e r d a m 1 9 7 6 ) 3 7 6 - 3 7 9 , n r . 6 0 5 ; P. S p i e s e.a., grachtenboek.
2
C.J. Fodor 1801-1960
s t e r d a m 1995) 51-55.
Noten
Mariël P o l m a n , gespeciali-
Museumnieuws
seerd i n historisch k l e u r o n d e r z o e k e n Matthijs de Keijser, c h e m i c u s v a n h e t v o o r m a l i g e C e n t r a a l L a b o ratorium, het huidige Instituut Collectie N e d e r l a n d . H u n rapporten m a k e n deel u i t v a n het verslag van het bouwhistorisch onderzoek i n de bibliotheek van het AHM. 21 F. C o e n e n , ' H e t M u s e u m W i l l e t - H o l t h u y s e n ' , Woorden beeld. Geïllustreerd
maandschrift ( 1 8 9 6 ) 2 9 5 - 3 0 2 ; F. C o e -
n e n , ' H e t M u s e u m W i l l e t - H o l t h u y s e n ' , Boon's
geïllus-
treerd magazijn 12 ( 1 9 0 7 )
Geïllus-
treerd
vakblad
voor
4 7 8 - 4 8 9 ; Onze Gids.
den
behanger,
stoffeerder
en
meubelfabrikant 2 4 ( 1 9 1 4 ) n r . 1, 3-4; n r . 3, 17-18; n r . 5, 6-7; n r . 7, 3; n r . 9, 4-5; n r . 13, 5-6; n r . 1 7 , 4-6. 22 T i j d e n s d e r e n o v a t i e d e e d k u n s t h i s t o r i c a H i l l i e S m i t s t u d i e n a a r a l l e t e x t i e l d a t d o o r d e W i l l e t s is a a n g e schaft v o o r d e stoffering v a n h e t huis. H e t a r t i k e l 'Int e r i e u r t e x t i e l i n h e t m u s e u m W i l l e t - H o l t h u y s e n te A m s t e r d a m . D e p e r i o d e W i l l e t circa 1857-1895' zal i n 1 9 9 7 v e r s c h i j n e n i n lexlieUtislorische bijdragen. Het jaarboek van de Sliehthig
lextielgeschiedenis.
Aan dit nummer werkten mee:
Dr. Henk Gras (1948), historicus en universitair docent aan de Rijksuniversiteit Utrecht, vakgroep theater-, film- en televisiewetenschap, deed in dienst van NWO onderzoek naar de theatrale activiteit in
Si^Sï"
^
KWZKwT
< 1 9 4
)
V
e
r
b
n
d
e
n
^
d Ë
«
«
« ~ « * «
—
A d r e s : "
U
K, " ° ^ ™ e ™ t e i t s b i b l i o l h e e k Amsterdam (afd. Bibliotheek KVB/ZKW) en publiceert over kermis, circus en theater. Momenteel voltooit zij een biografie van de Amsterdamse toneelschrijver, journalist en boekhandelaar Anton Cramer (1785-1833). Adres- UB Amsterdam, Singel 425, 1012 WP Amsterdam.
J O
e
e r S
A
m
S
t
e
r
d
a
m
B
L eet stnd ^ TtT^ ^ * °P — * I W » * ^ hachelijk fatsoen een stud e:over de stad Hoorn in het midden van de 19e eeuw. Momenteel werkt hij aan een biografie van dr. JJ. Aghina (1832-1895). Adres: Hoofdstraat 300, 1611 AP Bovenkarspel. Tom Meijer (1955) is professioneel arrangeur-noteur van muziekboeken voor draaiorgels en bestuurslid n g V
r a a i 0 r S e l
e n d e n
C n
N a t I O M a I
u T r e c hAdres: X wWilgenstraat f ^ 4462 VS Goes. ^ Utrecht. 24,
^nZt^r ° T (197
) b
id t
°
m
~
V
- Speelklok tot Piere "
n
n d e r Z O e k e rl n
- n de Vrije Universiteit te Amsterdam t een proefschrift voor overHde herkomst en ontwikkeling van de literatuuropvattingen van rederijkers in XRÏtrech!
U
"
^
N
e
d
e
r
i
"
n
d
«
( c a
'
1 4 8 0
c a
" "
Oud-wlenlaan 27 III 3523
Drs. Bennie Pratasik (1959) studeerde theater-, film- en televisiewetenschap aan de Universiteit van Utrecht en werk thans aan een proefschrift over theatercultuur in Nederland rond 1800 (NWO-pnon r
m
S Zfe rd am
a
*
fa
E u r
°P
e S e
c o n t e x t
' ) - Adres: Nieuwpoortstraat 104
«
5
Drs. Marcel Westhoff (1971) studeerde afin economrsch-sociale geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In opdracht van de stichting Film en Wetenschap deed hij biografisch onderzoek naar vooroorlogse Nederlandse cineasten. Momenteel bestudeert hij een collectie b L d - en ge.uidsmateriaa van de journalist D,ck Verkijk. Adres: Blankenstraat 138, 1018 SG Amsterdam.
331
Inhoud 29e jaargang nr. 4/5,
1997
T h e m a n u m m e r 'Vermaak in H o l l a n d ' onder redactie van K. Goudriaan, I. Heidebrink, E. Kreuwels en J . Steenhuis
Marja Keyser Inleiding
207
Nelleke Moser Succes i n de marge. Rederijkers in Kethel aan het begin van de 17e eeuw
209
Bennie Pratasik Dee nmoeizame weg van het theaterleven in de provincie in de 18e eeuw H k Gras
226
De Rotterdamse kermis in de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
240
Jos Leenders Vereeniging voor Volksvermaken te H o o r n 1870-1896
257
Marcel Westhoff A l e x Benno, exponent van de vooroorlogse Nederlandse film
271
Tom Meijer Muziek op straat: het draaiorgel
295
Boekbesprekingen
.",09
Museumnieuws
:'.26
Omslagontwerp: Ester Wouthuysen. Productie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 C L Hilversum, telefoon 035-6859856, fax 035-6836557, e-mail [email protected].