VFP
SPAREN
HOE SUCCESVOL WORDT DE NIEUWE VITALITEITSREGELING?
Drs. M.C.B. Bril MFP is werkzaam bij ABN AMRO MeesPierson op het Kenniscentrum Vermogensstructuring & Estate Planning als specialist toekomstvoorzieningen. Mr. T. Kuiper is recentelijk afgestudeerd als fiscaal jurist.
Werknemers die vorig jaar deelnamen aan de spaarloon- of levensloopregeling stellen de vraag of het verstandig is vanaf 2013 deel te nemen aan de vitaliteitsregeling. In deze bijdrage geven we inzicht in het antwoord op deze vraag. Tevens bekijken we of de nieuwe regeling zo succesvol zal worden als de regering voorspelt. Om deze vragen te beantwoorden bekijken we allereerst de kenmerken van de nieuwe vitaliteitsregeling. Tevens vergelijken we de nieuwe regeling met enige oude spaarregelingen. Ten slotte bekijken we voor wie deelname aan de vitaliteitsregeling interessant kan zijn.1
KENMERKEN VAN DE VITALITEITSREGELING De introductie van de vitaliteitsregeling vindt plaats in 2013.2 Ieder jaar mag maximaal € 5.000 (geïndexeerd) per jaar via de aangifte inkomstenbelasting in aftrek worden gebracht op het inkomen in box 1. Indien er meer wordt ingelegd, is het meerdere fiscaal niet aftrekbaar, echter de uitkeringen zijn wel belast.3 Als op 1 januari van een bepaald jaar op de vitaliteitsspaarrekening/-verzekering een saldo staat van minder dan € 20.000 (geïndexeerd) én de belastingplichtige op dat moment nog geen 65 jaar is, mogen bedragen worden afgetrokken in het kader van vitaliteitssparen.4 Voor dit beperkte bedrag is gekozen om de arbeidsparticipatie niet te veel te verstoren5 en de regeling budgettair beheersbaar te houden.6 Deelname staat open voor alle belastingplichtigen met inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Er zijn geen bestedingsbeperkingen. De deelnemer mag vanaf het jaar waarin hij op 1 januari 62 jaar of ouder is maximaal € 10.000 (geïndexeerd)
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- JUNI 2012 NUMMER 6
per jaar opnemen.7 Neemt hij meer op, dan wordt het totale saldo belast.8 Daarnaast is revisierente verschuldigd.9 De opnames zijn belast in box 1. De uitvoerder houdt over de uitkeringen 42% loonheffing in. Gezien het feit dat deze regeling een box 1-regeling is, hoeft er geen vermogensrendementsheffing te worden betaald over het saldo op de vitaliteitspaarregeling/-verzekering.
VERGELIJKING MET ANDERE SPAARREGELINGEN Om te kunnen bepalen of de nieuwe vitaliteitsregeling succesvol zal zijn, bekijken we wat de kenmerken zijn van enige oude spaarregelingen en hoe succesvol deze in het verleden waren (tabel 1). Op deze manier kunnen we enigszins voorspellen hoe succesvol de nieuwe regeling zal worden. De oude premiespaarregeling (1973/1994) komt ongeveer overeen met de spaarloonregeling. Het grote verschil is, dat de inleg (geen limiet) die de werknemer op de premie-
27
Tabel 1 Kenmerk
Spaarloon
Levensloop
Vitaliteitssparen
Introductie
1973/1994/2001
2006
2013
Doel
1. Persoonlijke duurzame bezitsvorming 2. Bevorderen van de werkgelegenheid 3. Verlagen loonkosten
Sparen voor sabbatical/verlof (evt. direct voorafgaand op pensioendatum); beter evenwicht verschillende levensfases
Financieren zorgverlof, studieverlof, demotie, werkloosheid en andere perioden van inkomensachteruitgang (bevorderen duurzame inzetbaarheid)
Maximaal te storten be- € 613/jaar drag dat fiscaal gefacilieerd wordt
12% van het loon (in bepaalde € 5.000/jaar gevallen 100%10) per jaar
Storting wordt gedaan Werkgever door
Werkgever
Belastingplichtige
Aftrekbaar in box 1
Ja, via loon
Ja, via aangifte inkomstenbelasting
Nee
Nee
Ja, via loon
Invloed op werknemers- Ja verzekeringen Opname belast
Nee (na 4 jaar/erkend bestedings- Ja doel)
Doorsparen mag indien
Iemand op 1 januari in dienst was van zijn huidige werkgever en sinds 1 januari de algemene heffingskorting toepaste bij die werkgever
Als op 31 december van enig Saldo op rekening per 1 januajaar het saldo op de rekening ri minder dan € 20.000 beminder dan 2,1 maal het loon draagt van dat jaar bedraagt, mag het volgend jaar worden doorgespaard
Belast in box 3
Nee
Nee
Deelname mogelijk voor
Alle werknemers, met uitzonde- Werknemers die jonger zijn dan ring van de dga die geen overige 65 jaar werknemers in dienst heeft (zijn partner wordt niet gerekend tot overige werknemers)
Alle belastingplichtigen met inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Uitgesloten voor sparen zijn diegenen die op 1 januari 65 jaar of ouder zijn
Bestedingsdoel
Beperkte doelen, zoals opname voor bepaalde levensverzekeringen, aankoop eigen woning, kinderopvangkosten en studiekosten. Na 4 jaar valt saldo vrij
Geheel vrij. Indien deelnemer op 1 januari 62 jaar of ouder is, mag hij maximaal € 10.000 per jaar opnemen
Gevolgen bij overlijden
Mag ter beschikking van de erfge- Valt vrij bij overledene12 namen worden gesteld11
Beperkte doelen, zoals sabbatical en eerder stoppen met werken. Voor deze doelen mag het op te nemen bedrag tezamen met het loon niet groter zijn dan het loon 1 maand vóór sabbatical/vroegpensioen. Toestemming werkgever (in meeste gevallen) noodzakelijk
Ja
Nee
Valt vrij bij overledene13
Gevolgen werkloosheid/ Geen. Zie bij ‘bestedingsdoel’. Als arbeidsongeschiktheid de regeling daarin voorziet, kan men besluiten het tegoed eerder op te nemen. Er vindt dan wel evenredige afrekening plaats over het aantal nog te voltooien volle spaarmaanden
Saldo mag binnen 6 maanden Geen. Vrije opname na einde dienstbetrekking worden opgenomen, indien reglement hierin voorziet.14 Indien men later wil opnemen kan dat niet, tenzij men werkgever heeft of regeling vrijvalt a.g.v. ingaan pensioen/65 jaar worden
Eindheffing werkgever
25%
Geen
Reden stopzetten
1. Bevorderen van bezitsvorming 1. Weinig deelnemers N.v.t. 2. Staat haaks tegenover doelniet meer van deze tijd 2. Bezuiniging stelling kabinet dat mensen 3. Volgens regering: te ingewiklanger blijven werken keld, te omslachtig voor werkgevers en nauwelijks rendabel voor banken15
28
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - JUNI 2012 NUMMER 6
Geen
Nadeel
1. Met name voordelig voor hoge inkomens, minder voor lage inkomens 2. Staat alleen open voor werknemers 3. Beperkt bedrag mag worden ingelegd 4. Fiscaal voordeel is transparant maar beperkt
Populariteit
4.000.000 rekeningen (2002); sal- 229.000 werknemers (2010). do € 6.000.000. Ongeveer 4% werknemers Ongeveer 43% werknemers
spaarrekening stort van zijn nettoloon wordt ingehouden en dat de werkgever een premie mag storten met een maximum van € 526 per jaar.
WORDT DE VITALITEITSREGELING SUCCESVOL? Er is naar onze mening onvoldoende gekeken naar de kritiek op voorgaande spaarregelingen. Waarschijnlijk was het verstandiger geweest om het beste uit de bedrijfsspaarregelingen en het beste uit de levensloopregeling te halen en deze twee regelingen te combineren. Dit zou automatisch vertrouwen in de regeling opwekken. In plaats hiervan wordt een nieuwe regeling geïntroduceerd, met weer haar eigen problematiek. Op deze manier is er weinig garantie dat de vitaliteitsspaarregeling wel een succes wordt. Ze is in ieder geval niet zo effectief en efficiënt als ze had kunnen zijn.
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- JUNI 2012 NUMMER 6
1. Geen vermogensrendementsheffing 2. Mogelijk voordeel omkeerregeling 3. Ruime openstelling voor diegenen met inkomen uit arbeid 4. Vrije opname. Geen bestedingsverplichting (m.u.v. >=62 jaar) 5. Eenvoudiger voor werkgevers en banken 6. Ondernemers: bij goede jaren storten, bij slechte jaren opnemen
1. Beperkte spaarlimiet van 1. Complex voor uitvoerder 2. Staat alleen open voor werk€ 20.000; te laag om inkonemers mensachteruitgang vol3. Toestemming werkgever doende op te vangen 2. Beperkt (minder transpavoor opnemen verlof 4. Niet voor ww-periode rant) fiscaal voordeel 5. Minder interessant voor la- 3. Meer administratieve last gere inkomens deelnemers (evt adviseringskosten) 4. Voorfinanciering omkeerregeling 5. Wordt doelstelling van regeling behaald door vrije opnamemogelijkheid? 6. Geen tegemoetkoming voor lagere inkomens, (= veelal jongeren) 7. Sterke concurrentie overgangsregeling levensloopregeling 8. 8. Bij opname voor verlof: afhankelijk van werkgever Verwachting kabinet: 700.000 werknemers, 150.000 zelfstandigen en 120.000 vanuit de levensloopregeling. Onderzoek16: 15% van ondervraagden. Komt overeen met ongeveer 1.108.000 deelnemers17
De vraag is of het aftrekbaar maken van het bedrag dat gespaard wordt in relatie met het beperkte maximale spaarbedrag van toegevoegde waarde is. Dit in tegenstelling tot de levensloopregeling waar in de meeste gevallen per saldo meer kan worden gespaard. In tegenstelling tot de spaarloonregeling en levensloopregeling ziet men het voordeel vanwege de fiscale aftrek niet op de loonstrook, maar (vaak) pas bij de aangifte inkomstenbelasting terug. De standaard inhouding van 42% bij uitvoerders kan op haar beurt ook weer (achteraf) tot correcties leiden in de inkomstenbelasting. In de huidige wettekst is er overigens nog niets geregeld over het al dan niet moeten afdragen van zorgverzekeringspremie over opnames van een vitaliteitsrekening. Daarnaast is er nog niets geregeld of een storting op een vitaliteitsrekening invloed heeft op de hoog-
29
SPAREN
1. Geen vermogensrendements- 1. Geen vermogensrendeheffing mentsheffing 2. Belastingafstel; voor (bijna) ie- 2. Mogelijk voordeel omkeerdere werknemer voordeel regeling 3. Eenvoudig 3. T/m 2011 opbouw levens4. Fiscaal voordeel transparant loopverlofkorting 4. Soms dubbele pensioenopbouw (inleg en uitkeringsfase) 5. Sparen voor vroegpensioen mogelijk
VFP
Voordeel
te van de te betalen zorgverzekeringspremie. Wij kunnen ons voorstellen, dat art. 43 Zorgverzekeringswet en/of art. 33/34 Wet LB 1964 wordt aangepast. Als voor dezelfde systematiek wordt gekozen als bij lijfrenten, worden opnames uit de vitaliteitsrekening opgeteld bij het bijdrage-inkomen. Bij het storten van gelden op de vitaliteitsrekening wordt het bijdrage-inkomen echter niet verminderd. Het gebruik van de omkeerregel via de aangifte inkomstenbelasting maakt de regeling daarnaast complex en minder toegankelijk vooral voor diegenen die normaal gesproken geen aangifte inkomstenbelasting invullen. Bij de levensloopregeling en bedrijfssparen werd de aftrek immers via de loonstrook geregeld. Het fiscale voordeel voor belastingplichtigen (met name lagere inkomens) is, ten opzichte van de spaarloonregeling/ premiespaarregeling, meestal zeer beperkt. Sterker nog, deelname aan de vitaliteitsregeling kan zelfs nadelig uitvallen indien men in de toekomst in een hogere tariefschijf in box 1 valt. Aftrek vindt dan plaats tegen een lager tarief dan de uitkering wordt belast. Deze onzekerheid zorgt voor een extra drempel. Ook kunnen andere regels, zoals de middelingsregeling, voorzien in het mogelijke progressienadeel. In de praktijk zal het saldo op de vitaliteitsspaarrekening/verzekering onvoldoende zijn om een reële periode van inkomensachteruitgang te overbruggen. Het fiscale voordeel voor diegenen met een hoger inkomen is, in vergelijking met de levensloopregeling, beperkt. Het beperkt kunnen sparen zal werknemers die nog gebruik kunnen maken van de levensloopregeling weerhouden om van de vitaliteitsregeling gebruik te maken. De vitaliteitsspaarregeling is enigszins omgeven met onzekerheid. De doelstellingen zijn niet helder toetsbaar. Er is geen voornemen tot evaluatie van de regeling. Zo kan er achteraf niet worden vastgesteld of het vitaliteitssparen nu effectief is geweest in het bereiken van de doelen. Dit, gecombineerd met de zoveelste fiscale wetswijziging, zorgt voor onzekerheid bij belastingplichtigen en stimuleert ook niet om aan de regeling deel te nemen. Praktisch gezien was het misschien efficiënter geweest om de fiscale faciliëring op een andere manier vorm te geven. Hierbij valt te denken aan een bonus van de overheid als de regeling voor bepaalde doelen wordt gebruikt (bijvoorbeeld studie of zorgverlof). Het fiscale voordeel van de vitaliteitsspaarregeling is namelijk onvoldoende voelbaar en zichtbaar en moeilijk uit te leggen.
HOE WORDT DE KANS OP SUCCES VERGROOT? Het voorstellen van een compleet nieuwe regeling zou niet ten goede komen aan het vertrouwen van potentiële deelnemers in deze vervangende regeling. Wij doen hieronder een aantal aanbevelingen teneinde de vitaliteitsspaarregeling effectiever en efficiënter vorm te geven. Onderstaande aanpassingen kunnen (nagenoeg) geruisloos worden doorgevoerd.
30
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - JUNI 2012 NUMMER 6
– Verhoog de spaarlimiet van € 20.000 naar € 70.000.18 De omkeerregeling wordt nu interessanter. Dit is afgerond 2,1 keer het modale inkomen en sluit dus aan bij de limiet voor de levensloopregeling. De limiet is echter niet gekoppeld aan de hoogte van het loon, aangezien dit tot uitvoeringsproblemen zou leiden. Met deze limiet kunnen periodes van inkomensachteruitgang daadwerkelijk worden overbrugd. Door de opnamelimiet bij 62-plussers zal er nog steeds geen sprake zijn van geheel vroegpensioen. Overigens zou die limiet verhoogd kunnen worden naar bijvoorbeeld € 15.000 (afgerond de helft van het modale inkomen; corresponderend met een deeltijd vroegpensioen van 50%). Ook voor deeltijd vroegpensioen kan € 10.000 in veel gevallen te weinig zijn. – Introduceer de mogelijkheid voor de werkgever om te matchen, zoals bij het premiesparen, zonder beperkingen en exclusief voor deelnemers aan de vitaliteitsregeling. De werkgever zou zelf een onbelaste bijdrage kunnen doen in het vitaliteitspotje van de werknemer. Dit kan individueel of via een cao voor bepaalde groepen. Dit is ook een stimulans voor lagere inkomensgroepen om deel te nemen. Over de hoogte van deze ‘match’ kunnen afspraken gemaakt worden.19 Een voorbeeld kan zijn, dat de werkgever een bijdrage levert op het moment dat (een deel van) het saldo gebruikt wordt voor bijvoorbeeld studie. – Voer een aantal belastingvrije spaardoelen in, zoals voor ouderschapsverlof, de geboorte van een kind, zorgkosten, aflossing van de hypotheek, studie en meer. Voor deze doelen kan vervolgens een maximum bedrag onbelast uit het vitaliteitstegoed worden opgenomen. Bij het opnemen van bijvoorbeeld zorgverlof kan dan bijvoorbeeld maximaal € 1.000 onbelast worden opgenomen. Dit leidt tot een zichtbaar en duidelijk voordeel. In feite is dit een overheidsbijdrage in de vorm van belastingafstel voor bepaalde doelen tot een bepaald maximum. Hiervoor is budgettaire ruimte gecreëerd vanwege de afschaffing van de spaarloonregeling en de levensloopverlofkorting. – Zorg dat er na vijf jaar een evaluatie komt van de vitaliteitsspaarregeling. De doelstellingen van de regeling zullen echter wel duidelijker geformuleerd en kwantificeerbaar moeten worden. Hierdoor kan de evaluatie van de regeling eenvoudiger, efficiënter en effectiever plaatsvinden. De bevindingen uit de evaluatie kunnen aanleiding zijn tot aanpassing van de vitaliteitsspaarregeling. Met deze vier maatregelen wordt een aantal nadelen van de vitaliteitsspaarregeling weggehaald. Het is op deze manier mogelijk om een substantieel bedrag te sparen voor een periode van inkomensachteruitgang. Werkgevers en werknemers kunnen afspraken maken voor een werkgeversbijdrage. Dit komt waarschijnlijk vooral ten goede aan de lagere inkomensgroepen. De werkgever heeft niet al te veel additionele lasten, daar de spaarloonregeling en levensloop zijn afgeschaft. De overheid kan een duit in het zakje doen door belastingvrije doelen in de wet op te nemen. Hierbij worden maxima aan de doelen gesteld zodat dit belastingafstel budgettair in de hand kan worden gehouden. Niet alleen wordt het voordeel van deelname zo voor de belastingplichtige duidelijk zichtbaar, ook worden de doelen waarvoor de vitaliteits-
regeling is ingesteld gerichter bereikt. Deze doelen worden ook duidelijker geformuleerd en zijn gemakkelijker kwantificeerbaar. Vervolgens zullen er afspraken moeten worden gemaakt voor de evaluatie van de regeling. Zo kan de regeling na een aantal jaar op zijn (fiscale) merites worden beoordeeld en kunnen er zo nodig aanpassingen plaatsvinden.
december 2011 dient er wel rekening mee te houden dat, als men ooit weer werknemer wordt, nog steeds gebruik kan worden gemaakt van de levensloopregeling, tenzij men een vitaliteitsrekening/-verzekering heeft geopend.
VOOR WIE IS DE VITALITEITSREGELING AANTREKKELIJK?
Denk hierbij aan zelfstandigen en werknemers met een levensloopsaldo van minder dan € 3.000 per 31 december 2011.
Werknemers Werknemers met een aanspraak op een levenslooptegoed per 31 december 2011 van € 3.000 of meer mogen blijven deelnemen aan de levensloopregeling. Het voordeel vanwege het omslagsysteem (percentage waartegen wordt afgetrokken kan hoger zijn, dan het percentage waartegen de uitkering(en) is/zijn belast) kan bij de levensloopregeling hoger zijn dan bij de vitaliteitsregeling. Er kan immers in de meeste gevallen veel meer worden gespaard. Daarnaast geldt er geen opnamebeperking op het moment dat men 62 jaar of ouder is. Er kan dus met de levensloopregeling nog steeds voor vroegpensioen gespaard worden. Kortom, diegenen die nu nog aan de levensloopregeling mogen deelnemen zullen in de meeste gevallen vanwege fiscale motieven aan de levensloopregeling blijven deelnemen. Een uitzondering is de groep belastingplichtigen: – die een levenslooptegoed hebben, geen werkgever meer hebben, maar wel één of meerdere uitkeringen wensen; – die een levenslooptegoed hebben, parttime werken en een aanvulling op hun inkomen in box 1 wenselijk vinden; – die een levenslooptegoed hebben, werken en bovenop hun huidige salaris een inkomen, of een uitkering ineens, wensen; – die een levenslooptegoed hebben, niet meer van plan zijn verder te sparen in de levensloopregeling, de levenslooptegoeden niet willen inzetten om eerder te stoppen met werken of toe te voegen aan hun pensioen, maar bestedingsvrijheid wensen. Voor deze categorie werknemers kan het voordelig zijn om in 2013 het gehele levenslooptegoed over te hevelen naar de vitaliteitsregeling en vervolgens (eventueel periodiek) bedragen op te nemen. Denk hierbij wel aan het feit, dat in het jaar waarin men 62 jaar wordt er een opnamebeperking geldt. Tevens kan men nooit meer gebruikmaken van de levensloopregeling. Zelfstandigen Zelfstandigen mogen, omdat ze geen dienstbetrekking hebben, niet deelnemen aan de levensloopregeling. Voor hen speelt de afweging levensloopregeling versus vitaliteitsregeling in beginsel dus niet. Echter een zelfstandige met een aanspraak op een levenslooptegoed van € 3.000 of meer per 31
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- JUNI 2012 NUMMER 6
Zelfstandigen Zelfstandigen kunnen in goede jaren storten op de vitaliteitsspaarrekening/-verzekering en de storting fiscaal aftrekken tegen maximaal 52%. In de financieel zwakkere jaren kan het geld worden opgenomen tegen een mogelijk lager percentage. Hiermee wordt in box 1 een voordeel behaald. De vraag ook hier weer is of met middeling niet hetzelfde kan worden bereikt. Daarnaast wordt (mogelijk) vermogensrendementsheffing bespaard. Belastingplichtigen die nog een levenslooptegoed hebben (uit een eerder loondienstverband), dienen er rekening mee te houden dat deelname aan de vitaliteitsregeling, zonder het overhevelen van het levenslooptegoed, betekent dat het levenslooptegoed vrijvalt.21 Indien het tegoed wordt overgeheveld naar de vitaliteitsspaarregeling/-verzekering betekent dit, dat er waarschijnlijk niet meer, of maar beperkt, kan worden gespaard in de vitaliteitsregeling, gezien de lage limiet op het tegoed.
Ten slotte Naast fiscale aspecten spelen ook nog kosten en rendementsaspecten een rol: als met name een werknemer normaal gesproken geen aangifte inkomstenbelasting invult, de aftrek wil claimen en hiervoor een deskundige moet inschakelen die hiervoor kosten in rekening brengt, is het de vraag of deelname lonend is. Daarnaast zal bij de afweging een vergelijking gemaakt dienen te worden tussen de (lange) spaarrente op een vitaliteitsrekening en de (lange) spaarrente op een gewone spaarrekening/ deposito. De kans is aanwezig dat het voor diegenen die het spaarbedrag een lange tijd kunnen missen, rekening houdende met de eventueel te betalen vermogensrendementsheffing, het voordeliger is om het bedrag op een deposito te plaatsen. De laatste maar niet onbelangrijke vraag: weegt het voordeel aan vitaliteitssparen op tegen de rompslomp?
31
SPAREN
Nog wel aan levensloopregeling mogen deelnemen
Werknemers Werknemers kunnen bij deelname aan de vitaliteitsregeling zowel een fiscaal voordeel in box 1 en/of box 3 behalen. Het voordeel in box 1 kan eruit bestaan, dat het bedrag dat gespaard wordt tegen een hoger percentage fiscaal afgetrokken wordt dan waartegen de uitkeringen worden belast. De vraag is overigens of middeling niet hetzelfde voordeel oplevert. De vraag of er in box 3 een voordeel te behalen valt, hangt af van het vermogen in box 3 en de vrijstellingen waar men recht op heeft.
VFP
We onderscheiden: belastingplichtigen die nog deel mogen nemen aan de levensloopregeling20 en belastingplichtigen die niet meer aan de levensloopregeling mogen deelnemen.
Niet meer aan de levensloopregeling mogen deelnemen
VOORSPELLING Wij denken dat de deelnemers aan de spaarloonregeling, in de meeste gevallen mensen die bereid zijn maximaal € 600 per jaar voor een middellange termijn te sparen, niet snel zullen overstappen naar de nieuwe regeling, vanwege het zeer beperkte voordeel die de vitaliteitsregeling biedt. De vraag is of de vitaliteitsregeling überhaupt voordelen biedt voor deze groep werknemers. Daarnaast is de vitaliteitsregeling complexer in uitvoering ten opzichte van de spaarloonregeling. Het automatisme van de spaarloonregeling ontbreekt bij de vitaliteitsregeling. Diegenen die nog gebruik kunnen maken van de levensloopregeling zullen, uitzonderingen die hierboven zijn genoemd daargelaten, blijven doorsparen, omdat onder andere het fiscale voordeel bij de levensloopregeling in de meeste gevallen aanzienlijk groter is ten opzichte van de vitaliteitsregeling. Er wordt gewoonweg een groter potje fiscaal gefacilieerd. Startende werknemers zullen in de meeste gevallen (in het begin) niet deelnemen, omdat de omkeerregeling tegen hen werkt. Zij krijgen wellicht aftrek tegen een lager tarief dan het tarief bij toekomstige opname, als zij hun normale carrièrepad volgen. Ons inziens blijft er maar een beperkte doelgroep over: de zelfstandigen met een wisselende winst uit onderneming, belastingplichtigen zonder levenslooptegoed die vermogensrendementsheffing moeten betalen en sparen voor middellangetermijndoelen (nettorendement is dan relatief hoog) en ten slotte de werknemers die graag aan de levensloop-
32
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - JUNI 2012 NUMMER 6
regeling hadden deelgenomen, maar dat niet hebben gedaan vanwege de opnamerestricties behorende bij de levensloopregeling. Informatie:
[email protected] 1 Dit artikel is mede gebaseerd op de scriptie van mr. T. Kuiper ‘De vitaliteitsspaarregeling: een waardige opvolger?’ (2012). 2 Deze wetgeving is nader uitgewerkt in o.a. art. 1.7a, 3.109a, 3.124, 3.131a en 3.131b Wet IB 2001 (wettekst 1 januari 2013). 3 Memorie van toelichting bij art. 3.131a en 3.131b Wet IB 2001 (wettekst 2013). 4 Art. 3.131b Wet IB 2001 (wettekst 2013). 5 Memorie van antwoord, Kamerstukken I 33003 nr. D. 6 Brief Staatssecretaris van Financiën, Kamerstukken I 33003, nr. G. 7 Brief minister Kamp 30 september 2011, kenmerk: ASEA/SAS/2011/16494. Ook MvT BP2012, pagina 33. In art. 3.109a Wet IB 2001 wettekst 2013 staat ‘Ingeval in een kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 61 jaar bereikt’. 8 Art. 3.109a, tweede lid, Wet IB 2001 (wettekst 2013). 9 Art. 30i AWR, (wettekst 2013). 10 In de situatie dat belastingplichtige op 31 december 2005 51 t/m 55 jaar was. 11 Art. 20 Uitv.reg. werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen. 12 Art. 39d Wet LB 1964 jo. art. 19g, negende lid, jo. art. 5.8, tweede lid, Uitv. reg. LB 2011. 13 Art. 3.109a, vierde lid, Wet IB 2001 (wettekst vanaf 2012). 14 Art. 39d Wet LB 1964 jo. art. 19g, negende lid, jo. art. 5.1, tweede lid, Uitv. reg. LB 2011 en Vraag & Antwoord 06-007 d.d. 130306. 15 Kamerstukken II 2011/12, 33003 nr. 3, p. 35. 16 M. Knoef, H. Adriaens en J.Nelissen, ‘Vitaliteitsregeling zal vooral gebruikt worden voor deeltijdpensioen’. www.mejudice.nl (2011). Ons is onvoldoende duidelijk in welke mate dit onderzoek wetenschappelijk verantwoord is. 17 Beroepsbevolking; geslacht en leeftijd, CBS Statline, http://statline.cbs.nl/ statweb/; cijfers uit 2011. 18 M.C.B. Bril, ‘Lang leve de levensloopregeling!’, VFP 2011/12. 19 Zie ook A.L. Bovenberg en P.J. Conneman, ‘Naar één fiscale regeling voor inkomensderving’, WFR 2007/711. 20 Art. 39d Wet LB 1964; zie ook voor meer informatie M.C.B. Bril, ‘Lang leve de levensloopregeling!’, VFP 2011/12. 21 Art. 10a.11 Wet IB 2001 (wettekst 2013).