Hoe corrupt is de muziekindustrie nu eigenlijk? (of: Waarom Sun Ra geen top-40 hit scoorde) Door: Peter Buyn Ik schrok eigenlijk nogal van het Rock’n’Roll Highschool-mailtje met de vijf stellingen over corruptie in de muziekindustrie. Ik schrok zo erg, dat mijn eerste reactie was om niet op de stellingen te reageren. En ik schrok vooral van de argwaan die sprak uit de stellingen. Het is het type argwaan dat je ook bemerkt bij aanhangers van Verdonk, Wilders en – voorheen - Fortuyn als men het over ‘de politiek’ heeft, die niet te vertrouwen zou zijn. Alsof ‘de politiek’ bestaat uit een paar honderd mensen die van een andere planeet stammen, of iets dergelijks. Ik heb echt niet de illusie dat volksvertegenwoordigers en landbestuurders een volstrekt representatieve afspiegeling van de samenleving vormen, maar het zijn weldegelijk gewone mensen van vlees en bloed, met alle deugden en ondeugden die daarbij horen. (In dat op zicht is Wijnand Duyvendak een mooi voorbeeld van hoe onze democratie functioneert. Maar dit terzijde.) Wie zo ongenuanceerd over ‘de politiek’ praat als het door Verdonk en Wilders gestuurde ‘Gesundes Volksempfinden’ wil, weigert te beseffen dat die paar honderd mensen in Den Haag door ieders activiteit – of inactiviteit, of nalatigheid – op hun plek zitten. Voor de muziekindustrie geldt iets dergelijks. ‘De muziekindustrie’, en daaronder versta ik het geheel van muzikanten, platenmaatschappijen, muziekhandelaren en muziekuitgeverijen, kan niet bestaan zonder de consument die die muziek koopt en de media die het bestaan van die muziek communiceren. Natuurlijk heeft de muziekinmdustrie marketingmethoden om de consument te verleiden en zullen zij niet nalaten om die in te zetten. En wat de media betreft moet je uiteraard onderscheid maken tussen onafhankelijke (journalistieke) en afhankelijke (reclame) media. Maar of de muziekindustrie haar product weet te verkopen staat of valt uiteindelijk toch bij de beslissing van de consument – en dus ook bij de opstellers van deze stellingen over corruptie. Daarin verschil de muziekindustrie overigens niet van de krokettenindustrie, de uitvaartindustrie, de bouwkranenindustrie, de reisindustrie, de bloembollenindustrie of welke andere industrie dan ook. Ook daar werken gewone mensen van vlees en bloed, met alle deugden en ondeugden die daarbij horen. Kortom, als je het over corruptie hebt, dan heb je het over onze samenleving en niet per se over een bepaalde branche. Je kunt hooguit stellen dat in bedrijfstakken die historisch gezien meer banden met de criminele wereld hebben – de seksindustrie, de wapenhandel, horeca, taxiwezen. Onroerend goed, sportscholen, de afvalbusiness – méér kans is op corruptie. De vijf stellingen van Rock’n’roll Highschool zeggen dus in de eerste plaats iets over de mentaliteit van en argwaan bij de consument. Maar tegelijkertijd natuurlijk ook iets over de muziekindustrie zelf en over de media die blijkbaar zijn opgezadeld met een dubieus imago dat die argwaan in de hand werkt. Als muziekjournalist en –criticus beschouw ik mij daardoor aangesproken. Al is het maar doordat een deel van de consumenten, waaronder de opstellers van deze stellingen, de indruk wekken geen onderscheid te maken tussen onafhankelijke (journalistieke) en afhankelijke (reclame) media. En ik vind dat ik iedere mogelijkheid moet aangrijpen om het imago van de onafhankelijke journalistiek, waartoe ik mijzelf vind behoren, behoor veilig te stellen en misverstanden weg te werken. Vandaar dat ik uiteindelijk toch besloten heb op de stellingen te reageren. Tot zover mijn inleiding. En dan de stellingen zelf. Laat ik proberen de zaken een beetje beknopt te houden; al kan dat ten koste gaan van de nuance.
1 - De media zijn niet te vertrouwen, want alles draait om advertentieinkomsten. Tja, daar gaan we weer: Wie is of zijn de media volgens de stellingmakers? Gaat het hier alleen om journalistieke media? En wanneer is een medium journalistiek? Kortom, met deze stelling kun je alle kanten uit. Maar laat ik een poging doen om mij in de gedachtenwereld van de bedenkers van de stelling te verplaatsen en de zaken niet onnodig ingewikkeld te maken. Een gratis muziekblad dat bijvoorbeeld door de Free Record Shop wordt uitgegeven dient een heel ander doel dan bijvoorbeeld Oor, Gonzo of een dagblad met een cultuur- of muziekkatern dat van een onafhankelijke uitgever afkomstig is. Toch dienen ze allemaal om het publiek te informeren. Een serieuze muziekliefhebber zal echter meer waarde hechten aan een recensie in Oor of De Volkskrant, dan in een blad dat wordt uitgegeven door een cd-winkel of platenmaatschappij. Dat ligt voor de hand. Ik ga er van uit dat lezers en consumenten – en dus ook de bedenkers van bovenstaande stelling – niet knollendom zijn. Als een dagblad of muziektijdschrift naast een advertentie van een platenmaatschappij consequent een laaiend enthousiaste recensie van een album van die zelfde maatschappij zet, dan valt dat op. Zeker als het vaker gebeurt. Dan neem je als lezer zo’n blad niet meer serieus en koop je het niet meer. Minder kopers betekent minder interessant voor potentiële adverteerders. Kortom, om advertenties te krijgen moet je gewoon een journalistiek goed blad maken dat door veel mensen gelezen wordt. Dat is ook voor adverteerders aantrekkelijker dan die adverteerders naar de mond schrijven. Natuurlijk ligt dat iets anders bij Popfoto-achtige ‘idolen’-bladen voor tieners. Maar ik ga er van uit dat we het daarover in het geval van deze stelling niet hebben. 2 - Journalisten doen aan vriendjespolitiek. Dat is bij ‘fanzines’ zeker het geval. Maar daar zijn het dan ook ‘fanzines’ voor. En fanzines hebben slechts een plekje in de marge van de muziekindustrie omdat er nauwelijks geld in om gaat – er moet vaak zelfs geld bij – en omdat ze doorgaans alleen maar communiceren naar mensen die toch al ‘fan’ zijn. (Hoeveel Nederlandse muziekliefhebbers zouden trouwens nog altijd de Maximum Rock’n’Roll lezen? Ik kocht onlans weer eens een nummer toen ik in New York was. Prachtig! Maar nu drijf ik van m’n onderwerp af…) Net als in het geval van Stelling 1 geldt ook hier dat serieuze media zich geen vriendjespolitiek in de journalistiek kunnen permitteren. Daarmee val je snel door de mand want het circuit is klein. Het loopt in de gaten. Tegelijk moet je je afvragen: Wanneer is iets vriendjespolitiek? En als je dat vastgesteld hebt: Onder welke omstandigheden is vriendjespolitiek wel of niet toelaatbaar? Laat ik dit toelichten met drie voorbeelden, waarvan de eerste uit mijn persoonlijke ervaring. -
In de jaren tachtig was ik getrouwd met de zus van de frontman van een destijds bekende rockgroep in het Nederlandse clubcircuit. Ik heb in die tijd de groep consequent niet gerecenseerd, omdat privé en werk daardoor in een chantabele verhouding ten opzichte van elkaar zouden kunnen komen te staan. In 1990 ben ik gescheiden en twee of drie jaar later vond ik dat ik wel weer met goed fatsoen en zonder bijbelangen over de muzikant in kwestie kon schrijven. Ieder nadeel heb z’n voordeel.
-
Museumdirecteur Rudi Fuchs kreeg in de jaren tachtig, toen hij bij het Van Abbemuseum in Eindhoven werkte soms het verwijt dat hij aan ‘vriendjespolitiek’ deed door veel werk te laten zien van de Griek Jannis Kounellis en enkele anderen waarmee hij ook vriendschappelijke relaties onderhield. Maar dan moet je je wel afvragen wat er het eerst was: de professionele relatie of de vriendschap? Omdat Fuchs een professionele bewondering had voor Kounellis toonde hij diens werk in
zijn museum. Een museumdirecteur die een kunstenaar prominent in zijn museum toont heeft ook intensief contact met die kunstenaar. Museumdirecteuren zijn mensen. Kunstenaars ook. Dus uit dat contact kan een vriendschap ontstaan. Dat maakt het exposeren van het werk van die kunstenaar echter niet minder legitiem. Dat wordt het pas als die directeur, beneveld door de vriendschap, slecht werk van die kunstenaar als ‘topstukken’ gaat tentoonstellen. Dat zou onprofessioneel zijn. En daar wordt hij dan in de praktijk ook door serieuze critici op afgerekend. Terecht. Maar op zich is de vriendschap in kwestie verder niet laakbaar. Iets dergelijks geldt voor muziekjournalisten. Ik heb Arno Hintjens vaak geïnterviewd en gerecenseerd en hoewel ik niet al zijn platen even hoog inschat, vind ik hem persoonlijk een toffe vent. Ik ben niet met hem getrouwd, noch met zijn zus. Maar als ik ’s nachts in Brussel café L’Archiduc binnenkom en hij zit daar aan de bar – wat nogal eens het geval is – en hij herkent mij, dan drinken we samen een biertje. Dan voel ik mij beslist niet ‘corrupt’. -
Het is algemeen bekend dat de roemruchte zeezender Radio Veronica destijds significant meer airplay gaf aan plaatjes waar Veronica-boegbeeld Joost den Draaier, alias Willem van Kooten, een financieel belang bij had middels zijn bedrijf Red Bullet. Plaatjes van Red Bullet maakten ook meer kans om ‘Alarmschijf’ te worden – wat destijds vrijwel altijd garant stond voor een hitnotering. Vriendjespolitiek? Het is de vraag of al die artiesten werkelijk ‘vriendjes’ van Van Kooten waren. Belangrijker is echter dat het een schitterend voorbeeld is van belangenverstrengeling in het bedrijfsleven. Maar hoe laakbaar is dat in dit geval? Veronica was destijds een particulier en commercieel mediabedrijf zonder enige journalistieke ambitie. Dit in tegenstelling tot 3FM – toen nog Hilversum 3 – dat door de overheid werd/wordt gefinancierd en een algemeen maatschappelijk doel dient. Een DJ die voor 3FM werkt mag daarnaast best voor een platenmaatschappij werken, maar doet er in dat geval verstandig aan geen enkel plaatje van de maatschappij in kwestie te draaien – al is het maar om iedere suggestie van belangenverstrengeling te voorkomen. Bij Veronica lag dat anders. Dat was gewoon een commercieel bedrijf. Vergelijk het maar met een café dat eigendom is van Heineken. Die kan dan ook probleemloos van de uitbater eisen dat-ie alleen Heineken op de tap heeft en geen Grolsch. De zaak veranderde wat Veronica betreft in de periode 1976 – 1995, toen men deel ging uitmaken van het publieke omroepbestel. Ik heb geen idee of er in die tijd ook nog sprake was van bevoordeling van artiesten waar Veronicamedewerkers financiële belangen bij hadden. Maar indien dat laatste het geval was dan is dat uiteraard niet in de haak.
3 - Je krijgt alleen airplay op radio of tv als je een grote platenmaatschappij met veel geld achter je hebt. En anders kun je een hit wel vergeten. Dit is een wat onnozele stelling. Als je een hit wilt hebben moet je immers een groot publiek bereiken en als je een groot publiek wilt bereiken moet je gebruik maken van de media die dat grote publiek bereiken. Dus de populaire radio- en televisieprogramma’s. Tegelijk zijn die programma’s zo populair omdat ze brengen wat een groot en breed publiek wil horen en dat is zelden extreme of opmerkelijk vooruitstrevende muziek. Grote platenmaatschappijen moeten om het bedrijf draaiende te houden ook grote omzetten maken. En daar geldt hetzelfde als bij de populaire radio- en TV-zenders: Dat doe je niet met extreme of opmerkelijk vooruitstrevende muziek. Kortom, populaire radio- en TV-stations en grote platenmaatschappijen zijn elkaars natuurlijke partners.
Daarmee is niet gezegd dat makers van extreme, specialistische of vooruitstrevende muziek geen onderdak vinden. Daarvoor zijn er immers talloze independent platenmaatschappijen met een minder grote ‘overhead’, die daarom minder omzet hoeven te maken om rendabel te blijven. En er zijn weldegelijk ook media die die muziek willen verspreiden – denk aan de Vpro, maar ook een explosief groeiend aantal internetradiostations. Wie echter een improjazz-piepknorplaat maakt en verwacht daarmee een hit te scoren als Sky-radio het maar draait is op z’n zachtst gezegd naïef. Als Sky tussen Borsato en James Blunt immers zo’n improjazz-plaatje laat horen ontstaat gegarandeerd het beruchte ‘luisterlek’ – het verschijnsel dat radioluisteraars naar een andere zender zappen. Dat is het laatste wat een commerciële zender wil. Het gaat er hen om zoveel mogelijk luisteraars vast te houden, waarbij alle denkbare audiopulp geoorloofd is om zo een maximum aan advertentieinkomsten binnen te halen. Dat er bij de publieke radiozenders ook zo geredeneerd wordt is een veel kwalijker zaak. Juist daar zou men veel meer risico’s moeten kunnen en willen nemen, zou je denken. Zonder de druk van de commercie zou bijvoorbeeld 3FM veel meer de grenzen van de smaak van de doorsnee luisteraar moeten durven opzoeken. Dat dat niet gebeurt is eigenlijk schandalig. Maar hoe schandalig ook, het is geen gevolg van corruptie maar van een overheid die wil dat de publieke omroep concurreert met de commerciële zenders en ook reclame inkomsten binnen haalt. Dan dwing je dus een publieke omroep tot een zelfde programmabeleid als de commerciëlen. Maar goed, terug naar de ‘hit’ uit stelling 3. ‘Hits maken’ is iets heel anders dan ‘muziek maken’. Muziek, als kunstvorm, draait om inhoud; om kwaliteit. ‘Hits’ zijn per definitie gebaseerd op kwantiteit. Daar zijn grote platenmaatschappijen veel beter in. Wie als muzikant een hit wil scoren of denkt een hit in huis te hebben, kan zich daarom maar het beste tot de majors wenden en zich plooien naar de wetten die daar gelden. Natuurlijk met het risico dat als het volgende album geen potentiële hit bevat, ze weer even snel van het label afgegooid kunnen worden. Ook dit heeft echter niets met ‘corruptie’ te maken. Stelling ‘3’ geeft wel duidelijk aan hoe simpel er over het verschijnsel ‘hit’ wordt gedacht. Het ontstaan van een ‘hit’ is een complex geheel waarbij ‘het perfecte liedje’ maar één van de noodzakelijke factoren is en allerlei marketing-aspecten een steeds grotere rol spelen. Marketing-aspecten die grote platenmaatschappijen logischerwijs veel beter beheersen dan independents. Dat wordt niet alleen door consumenten vaak over het hoofd gezien, maar evenzeer door muzikanten. Een fraaie anekdote in dit geval – die ik niet kan nalaten hier te vermelden - betreft het nummer ‘Nuclear War’ van de legendarische jazzpionier en orkestleider Sun Ra. Deze pianist, die naar eigen zeggen van Saturnus kwam, speelde met zijn groep gewoonlijk flink gefreakte muziek waarmee je op de grote en commerciële publieks-radiozenders niet hoefde aan te komen. In 1979 was hij geschrokken van het ongeluk met de kerncentrale bij Three Mile Island – bij ons bekender als ‘Harrisburg’. Hij besloot een paar jaar later, in 1982, een protestsong te maken die iedereen mee kon zingen. Zo gezegd zo gedaan. Hij nam het liedje – ‘Nuclear War’ – met zijn Arkestra op en ging er mee naar platengigant Columbia. Die waren immers gespecialiseerd in hits – zij brachten de super-bestseller ‘Thriller’ van Michael Jackson uit. En Sun Ra’s liedje was zo pakkend, daar moesten ze wel een vette hit mee scoren, verzekerde hij de directeuren. Hij werd beleefd doch duidelijk de deur gewezen. Wat was het geval? In het liedje – hoe lekker in het gehoor liggend ook – komt pakweg driehonderd keer het woord ‘motherfucker’ voor. En dat kon een firma als Columbia zich in die tijd – de hiphop was nog nauwelijks uit de wieg – absoluut niet permitteren. Uiteindelijk wist Sun Ra het nummer te slijten aan het kleine, Londense Y Records – het label van ondermeer The Pop Group en The Slits – die het op single uitbracht. En hoe toegankelijk het deuntje ook was – en is – Y Records kreeg het natuurlijk al helemaal niet de hitlijsten in. In tegenstelling tot vele al lang vergeten hits, is ‘Nuclear War’ echter wel een tijdloze klassieker geworden.
4 - Wie wordt volgens jou het meest opgelicht? De cd-(ver)koper, de muzikant, de concertganger, of iemand anders? Waarom? 5 - Wie belazert er de boel het meest? De platenmaatschappij, de manager, de cd-verkoper, de journalist, de concertpromotor of de consument? Of is er helemaal geen sprake van belazeren? Waarom? Tweemaal dezelfde stelling, maar vanuit een verschillend perspectief. ‘Oplichten’ en ‘belazeren’, daar draait het hier om. Het is zinvol om beide begrippen eens te beschouwen in een enigszins vergelijkbare, maar toch andere situatie waar de zaken duidelijker, want meer ‘zwart-wit’ zijn. Ik doel op de telemarketing. Telemarkerting is in moreel opzicht misschien we de meest dubieuze bedrijfstak van deze tijd. Ga maar na: een deugdelijk geneesmiddel voor kanker of aids wordt niet middels telemarketing aan de man gebracht. En goed functionerende hondenpoepverwijderaar evenmin. Dat zijn namelijk nuttige zaken. Die verkopen zichzelf. Telemarketingbedrijven worden alleen maar ingezet door mensen die iets willen verkopen waar niemand op zit te wachten. Het betreft altijd elkaar beconcurrerende energiebedrijven, elkaar beconcurrerende telefoonproviders en elkaar beconcurrerende verzekering- en pensioenbedrijven. Bij iedereen komt er al stroom uit het stopcontact, iedereen heeft al een telefoon en vrijwel iedereen in het keurige Nederland heeft een basispakketje verzekeringen. Bij telemarketing draait het er om dat zo’n keurige jongen of meisje aan de andere kant van de lijn probeert om jou – bij voorkeur tijdens het eten! – naar een ander energie-, telefoon of verzekeringsbedrijf probeert te praten. En nu komt het: Wie een beetje de consumentenbladen of consumentenrubrieken in de kranten leest, weet dat die beloofde voordelen van het overstappen naar een ander merk allemaal flauwekul zijn. Wat je in de breedte verdient raak je in de lengte weer kwijt en omgekeerd. Het voordeliger pakket dat de concurrent aanbiedt blijkt het bedrijf waar je nu bij zit doorgaans ook te hebben, maar weer onder een andere naam. En hap je een keertje, in een vlaag van zwakte of onoplettendheid, toch toe en blijkt het later niet zo’n goede stap geweest, dan kost het je veel meer tijd en moeite om weer van dat contract af te komen. Kortom, vertandige mensen – en dat zijn er veel in mijn omgeving – wimpelen een telemarketier direct af of zorgen dat ze definitief van de bellijst geschrapt worden. Toch lijken telemarketingbedrijven nog altijd gouden tijden door te maken. Er moeten dus mensen zijn die zich daadwerkelijk door die keurig sprekende en gouden bergen belovende jongens en meisjes laten vermurwen. Heel wat mensen. En wie zijn dat? In praktijk waarschijnlijk dezelfde mensen die zich ook gemakkelijk een lening laten aanpraten. Mensen die op krediet kopen – ‘Uw flatscreen TV nu in huis; betaal pas in 2010!’ En als het ding dan in 2009 de geest geeft moet je ‘m nog steeds betalen. Het zijn de mensen die het financieel krap hebben, maar tegelijkertijd de consequenties van de marketingslogans niet doorgronden. Worden die mensen door de telemarketingbedrijven ‘belazerd’? Zijn de telemarketiers daarom ‘oplichters’? Formeel zeker niet. De bedrijven zijn allerminst illegaal. En de consumenten die ze weten te overreden sluiten hun contract vrijwillig en bij hun volle verstand af. Maar een beetje laf is het wel, om je zo als piranhas op de doorgaans maatschappelijk en financieel zwakken in onze samenleving te storten. En van de andere kant bezien: Als iemand er nu echt van overtuigd is dat zijn overstap van Nuon naar Essent of van Vodafone naar Telfort een ‘grote stap voorwaarts’ is en die beslissing als een soort sprong naar het geluk ervaart, wie geeft je dan het recht om zo iemand dat geluksgevoel te ontnemen? Terug naar de muziek en naar de stellingen 4 en 5. Als we het even niet over notoire illegale praktijken hebben, wanneer is er dan sprake van belazeren en oplichting? Dat de platenmaatschappijen op een gegeven moment 40 gulden – later 20 Euro – durfden te
vragen voor een afschuwelijk goedkoop product als een cd in een ‘jewelcase’ heeft hen zelf de das omgedaan. Het publiek pikte dat niet en ging dat wanprodukt illegaal kopiëren – een schoolvoorbeeld van burgerlijke ongehoorzaamheid, waarvan de artiest uiteindelijk het meest de dupe werd. Maar de platenmaatschappijen valt hier veel meer te verwijten dan de consument. Wat ‘ hardware’ betreft is de cd veruit inferieur aan de lp (hoes, leesbaarheid boekje, ‘aaibaarheid’, esthetiek en vormgeving) en had dus bij de introductie hooguit de helft van een lp mogen kosten en niet het dubbele. Dat steeds meer artiesten vijftig tot honderd Euro voor een concertkaartje durven te vragen - en soms zelfs nog meer – kan ik persoonlijk wel bespottelijk vinden, omdat veel van mijn favoriete muzikanten doorgaans maar een tiende tot een vijfde van dat bedrag vragen. Maar als andere mensen 100 Euro willen uitgeven aan een concert van Madonna en daar hun mooiste avond van het jaar beleven, wie ben ik dan om te beweren dat ze eigenlijk naar Zaal 100 in Amsterdam moeten gaan waar jazzsaxofonist Tobias Delius speelt. En dat dat eigenlijk veel betere muziek is dan die van Madonna en dat een kaartje voor Delius maar 3 Euro kost? De kwestie is eigenlijk heel simpel. Muziek – en vooral popmuziek – staat met een been in de kunst en met het andere in de entertainment. Sommige artiesten leunen vooral op het ene been en anderen bijna alleen op het andere. En de kunstwereld en de entertainment wereld zijn zoiets als twee buurlanden waar verschillende talen gesproken worden. Als je niet in het grensgebied woont, dan versta je elkaar niet goed, wat tot enorme misverstanden kan leiden. Maar – daar gaan we weer! – uiteindelijk worden beide landen bewoond door gewone mensen van vlees en bloed, met alle deugden en ondeugden die daarbij horen. Als je als serieuze popliefhebber een verschrikkelijk goede band – ik noem maar wat: A Silver Mt. Zion - voor anderhalve man en de spreekwoordelijke paardenkop in een kleine club ziet spelen en die groep nooit op 3FM hoort, dan is het moeilijk te verkroppen dat je wekenlang via de radio wordt geterroriseerd door iets als ‘De Toppers’ in de ArenA. Tegelijk zal de doorsnee fan van – ik noem maar weer wat – Gerard Joling verbijsterd zijn als hij – of meestal ‘zij’ – merkt dat iemand als noisemuzikant Merzbow, die door aan een knop te draaien een uur lang een soort Black & Decker geluid produceert, helemaal uit Japan wordt gehaald om hier op een zwaar gesubsidieerd festival te spelen. En dat iemand die daarvoor heeft doorgeleerd dan ook nog eens uitlegt dat die Merzbow met z’n pokkeherrrie een belangrijke muziekvernieuwer is! De een zal misschien Merzbow een oplichter vinden. De ander heeft de diepe overtuiging dat de Toppers de kluit belazeren. Maar als je heel eerlijk bent moet je toegeven dat die reactie allen maar het gevolg is van een hartstochtelijke solidariteit met de eigen opvatting van muziek. Dat is geen dooddoener. Ik bedoel niet dat of je een fan van Joling of van Merzbow bent een kwestie van smaak is. Integendeel. Joling is amusement waarvan de artistieke waarde niet of nauwelijks aanwezig is en Merzbouw maakt kunst die zo weinig ‘amuseert’ dat zelfs de fanatiekste fans al snel naar het einde van een concert snakken. Maar beiden zitten er mee opgescheept dat hun product ‘muziek’ heet. Wie belazert de boel en wie wordt belazerd? Wie is een oplichter en wie wordt opgelicht? Ik heb nog niet meegemaakt dat de muziek van Gerard Joling als Kunst met een kapitale ‘K’ wordt verkocht. En evenmin dat een boekingsburo Merzbow aanbood als de ideale entertainer voor een bedrijfsfeestje van Albert Heijn. Ik weiger ook te geloven dat iemand als Giel Beelen stapels bankbiljetten toegestopt zou krijgen om een bepaald plaatje te draaien. Dat heeft die radiopraatjesmaker immers helemaal niet nodig met zijn salaris dat een veelvoud is van dat van onze ministerpresident. Zoals het er bij mij niet in wil – hoewel, voor de goede orde, ook niemand het beweert! – een artiest als Alain Clark zijn doorbraaksucces ‘gekocht’ zou hebben. Welnee. Die jongen was zelf nog het meest verbaasd over wat hem overkwam.
Er is verschrikkelijk veel mis met ons omroepbestel. Er is verschrikkelijk veel mis met de platenindustrie. Maar dat heeft allemaal vooral te maken met een kortzichtige en op de korte termijn gebaseerde graaimentaliteit zoals je die vandaag de dag helaas op veel plaatsen in de samenleving aantreft. Ik geloof niet dat de muziekindustrie méér dan andere bedrijfstakken een corrupte bende zou zijn. En wat de media betreft – de journalistieke media, bedoel ik dan: ‘Geloofwaardigheid’ is samen met ‘inhoudelijke kennis’ het kapitaal van de journalist. Het is het beroepsbrevet op basis waarvan je serieus genomen wordt. Daar ben je zuinig op. Misschien is dat naïef. Maar ja, muziekjournalisten zijn soms net mensen van vlees en bloed, met alle deugden en ondeugden die daarbij horen. Peter Bruyn