Het verhaal van twee kanten Onderzoek onder professionals en cliënten van de prestatievelden 7, 8 en 9 Gemeente Meerssen
Het verhaal van twee kanten Onderzoek onder professionals en cliënten van de prestatievelden 7, 8 en 9 Gemeente Meerssen
augustus 2011
COLOFON Samenstelling Johanneke Kroesbergen-Kamps Aart Jongejan – Werkplaats Maatschappelijke Opvang Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk SGBO Benchmarking SGBO Benchmarking Postbus 10242 2501 HE Den Haag SGBO 106691 Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO.
Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting
1
1
Inleiding en werkwijze
3
1.1
Inleiding
3
1.2
Werkwijze
4
1.3
Leeswijzer
6
2
Gemeentelijk beleid
7
2.1
Regiogemeente en centrumgemeente
7
2.2
Regievoering
8
2.3
Welzijn Nieuwe Stijl
9
2.4
Aanbevelingen
10
3
Resultaten gesprek met (ex-)GGZ-cliënten
12
3.1
Algemeen
12
3.2
Achtergrond
13
3.3
Participatie
13
3.4
Toeleiden naar voorzieningen
15
3.5
Mantelzorg
16
3.6
Aanbevelingen
17
4
Resultaten gesprek met jonge moeders
18
4.1
Algemeen
18
4.2
Achtergrond
18
4.3
Op eigen benen staan
19
4.4
Ontvangen ondersteuning
20
4.5
Ondersteuningsbehoefte
21
4.6
Aanbevelingen
22
Bijlage 1 Toelichting op de prestatievelden 7, 8 en 9
24
Bijlage 2 Onderwerpenlijst rondetafelgesprekken
25
Samenvatting Inleiding De gemeente onderzoekt jaarlijks de tevredenheid van een doelgroep van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In 2011 heeft de gemeente Meerssen in overleg met het Wmo-platform gekozen voor een onderzoek onder kwetsbare cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9. Er zijn twee rondetafelgesprekken georganiseerd: één met (ex-)GGZ-cliënten en één met jonge moeders. Daarnaast zijn professionals van de begeleidende instellingen geïnterviewd. Cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9 vormen een lastig te onderzoeken doelgroep: de cliënten zijn weinig assertief in het zelf benaderen van de gemeente. Daarnaast is het moeilijk om binnen de regionaal opererende instellingen cliënten uit de gemeente Meerssen te vinden. Dit onderzoek geeft een verdieping van het zicht op de doelgroepen en hun problematiek. Gemeentelijk beleid De gemeente Meerssen is een regiogemeente. Dat betekent dat de gemeente de taak heeft om maatschappelijke uitval van kwetsbare mensen te voorkomen en maatschappelijk herstel te bevorderen. De centrumgemeente draagt zorg voor het regionale voorzieningenaanbod en de regionale afstemming rond maatschappelijke opvang en verslavingszorgbeleid. Vanuit het perspectief van de regiogemeente is de keten rond de prestatievelden 7, 8 en 9 sterk versnipperd. De gemeente Meerssen heeft te maken met de centrumgemeente(n) en met diverse regionale instellingen voor begeleiding en behandeling. De gemeente werkt in haar beleid, bijvoorbeeld op het gebied van multiprobleemgezinnen, wel aan een betere keten. Geïnterviewde professionals raden aan een netwerkoverleg te faciliteren om zo knelpunten te signaleren en te verhelpen. (Ex-)GGZ-cliënten Behandeling en nazorg van mensen met een psychische beperking is de taak van GGZinstellingen. De gemeente speelt een belangrijke rol in de terugkeer van (ex-)cliënten in de samenleving. Uit het rondetafelgesprek blijkt dat de (ex-)cliënten behoefte hebben aan een zinvolle besteding van hun dag, via de sociale werkvoorziening, de dagbesteding Het Karwei of door vrijwilligerswerk te doen. De deelnemers aan het rondetafelgesprek maken zich zorgen over de toekomst van voorzieningen die bijdragen aan een nuttige dagbesteding. Bij het (opnieuw) meedoen in de samenleving hoort ook het onderhouden van contacten met anderen. Mantelzorg voor mensen met psychische problematiek ligt voor zorgvrager en mantelzorger ingewikkelder dan mantelzorg voor iemand met een gebroken been.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
1
(Ex-)GGZ-cliënten kunnen of willen vaak niet met hun problemen terecht bij hun vrienden of familie. Lotgenotencontact geeft dan steun en kan eenzaamheid verminderen. Maatjesprojecten waarbij vrijwilligers cliënten begeleiden helpen ook; maar deze kampen vaak met lange wachtlijsten. Een belangrijke taak van de gemeente is het toeleiden naar voorzieningen van de kwetsbare doelgroepen uit de prestatievelden 7, 8 en 9. Werken vanuit de principes van de Kanteling kan daarbij helpen: er wordt geluisterd naar de werkelijke ondersteuningsvraag van de cliënt en een arrangement opgesteld dat daarbij past. Niet alle (ex-)GGZ-cliënten weten de weg naar de gemeente voor ondersteuning te vinden. Daarom is het ook van belang om pro-actief op zoek te gaan naar zorgmijders. Ook helpt het wanneer binnen het Wmo-loket deskundigheid aanwezig is omtrent GGZproblematiek. Ervaringsdeskundigen kunnen hierbij ondersteuning bieden. Jonge moeders De jonge moeders die deelgenomen hebben aan het rondetafelgesprek weten zich zelfstandig te redden. Toch vormen jonge moeders een risicogroep: de combinatie van kinderen, huishouden en werk, samen met een vaak beperkt vangnet kan zorgen voor een langdurige achterstandspositie. Jonge moeders moeten snel en onverwacht leren op eigen benen te staan. De deelnemers aan het rondetafelgesprek hebben ervaren dat dit niet eenvoudig is. Ze hebben behoefte aan laagdrempelige, toegankelijke informatie op verschillende leefgebieden, zoals het aanvragen van voorzieningen en het vinden van een zelfstandige woning. Ook is er behoefte aan contact met andere jonge moeders die hetzelfde meemaken. Ondersteuning vinden de jonge moeders bij het consultatiebureau, het maatschappelijk werk en het jongerenwerk. Vaak gaat het vinden van ondersteuning echter bij toeval. Het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt door de jonge moeders niet genoemd, maar zou ook een ingang kunnen zijn voor ondersteuning van jonge moeders. Aanbevelingen - Faciliteer het overleg tussen de verschillende ketenpartners. - Gebruik de informatie van ketenpartners om zicht te krijgen op doelgroepen. - Neem de (ex-)GGZ-cliënten serieus in hun ondersteuningsvraag. - Zorg voor deskundigheidsbevordering van de medewerkers van het Wmo-loket. - Faciliteer vrijwilligerswerk voor en door (ex-)GGZ-cliënten. - Zorg voor goede informatie aan en doorverwijzing van jonge moeders. - Waarborg de signalering van mogelijke problemen. - Faciliteer het contact tussen jonge moeders.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
2
1 1.1
Inleiding en werkwijze Inleiding
Sommige personen hebben thuis problemen. Dat kunnen sociale problemen zijn, bijvoorbeeld in de relatie met de partner, of problemen op financieel gebied of problemen veroorzaakt door verslaving, gedrag of ziekte. Maar bijna altijd is er sprake van een combinatie hiervan. Veelal hebben zij vervolgens moeite om zich in de maatschappij te handhaven en verlaten sommigen het huis, al dan niet gedwongen. Deze kwetsbare personen zijn veelal onvoldoende zelfredzaam en vragen meestal niet duidelijk om hulp. Gemeenten hebben al enige tijd de verantwoordelijkheid voor deze zogenoemde kwetsbare mensen onder de Wet collectieve preventie volksgezondheid. Per 1 januari 2007 is de verantwoordelijkheid onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) komen te vallen. De Wmo heeft als doel iedereen in de samenleving mee te laten doen aan het maatschappelijke verkeer en zorgt er ook voor dat personen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. De benodigde ondersteuning verschilt van persoon tot persoon. De Wmo kent 9 verschillende prestatievelden; de eerder beschreven kwetsbare personen vallen onder andere onder de prestatievelden 7, 8 en 9. De prestatievelden zijn gedefinieerd als1: • Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. • Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz), met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. • Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid. De kwetsbare personen worden ondersteund vanuit de gemeente. De gemeente Meerssen is benieuwd hoe zij de ondersteuning ervaren. Wat gaat er goed en waar liggen knelpunten? Wat merken cliënten van ontwikkelingen in het beleid op deze prestatievelden? Een deel van de ondersteuning wordt geboden door professionele organisaties, die zich bezighouden met de doelgroepen van deze drie prestatievelden. De problematiek vraagt veelal om een specialistische aanpak en daarmee vervullen de professionele organisaties een belangrijke rol in de Wmo. Ook de ervaring en het oordeel van professionals is interessant voor de gemeente Meerssen.
1
Een nadere toelichting op de prestatievelden is terug te vinden in bijlage 1.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
3
1.2
Werkwijze
De gemeente heeft onderzoeksbureau SGBO de opdracht gegeven om de tevredenheid van cliënten en professionals uit de prestatievelden 7, 8 en 9 in kaart te brengen. Voor deze vraagstelling is een kwalitatieve onderzoeksmethode het meest passend. Met kwalitatief onderzoek kunnen de betekenissen achterhaald worden die betrokkenen zelf aan hun situatie geven, bijvoorbeeld hoe zij de toegang tot de ondersteuning en de ondersteuning zelf ervaren. Het onderzoek is mede uitgevoerd door de Werkplaats Maatschappelijke Opvang2. Met dit onderzoek voldoet de gemeente aan de verplichting om jaarlijks een tevredenheidsonderzoek uit te laten voeren onder de vragers van maatschappelijke ondersteuning. Er zijn op verzoek van de gemeente twee doelgroepen apart uitgenodigd voor een rondetafelgesprek: (ex-)cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en jonge moeders. Voor de rondetafelgesprekken maken we gebruik van een lijst met gespreksonderwerpen. Een aantal onderwerpen moet aan bod komen, maar de precieze vraagstelling en de volgorde van de vragen is niet belangrijk. De agenda van de rondetafelgesprekken is opgenomen in bijlage 2. Daarnaast zijn interviews gehouden met professionals uit organisaties die zich met deze doelgroepen bezighouden. Generaliseren Kwalitatief onderzoek geeft inzicht in de beleving van de respondenten. Er kan doorgevraagd worden, waardoor een dieper beeld ontstaat dan bij kwantitatief onderzoek. Aan de andere kant is de groep die ondervraagd wordt in kwalitatief onderzoek over het algemeen klein. Daardoor zijn gegevens uit kwalitatieve onderzoeken lastig generaliseerbaar naar de gehele groep of andere groepen. De resultaten van dit onderzoek kunnen dus niet worden doorgetrokken naar alle (ex-)GGZ-cliënten en jonge moeders in Meerssen, maar het geeft wel een beeld van hun ervaringen. Uitnodigen van deelnemers De deelnemers aan de huiskamer- en locatiegesprekken zijn op de volgende wijze benaderd. De beleidsmedewerker van de gemeente Meerssen heeft contact opgenomen met organisaties die werken met de doelgroepen. SGBO en de Werkplaats Maatschappelijke Opvang hebben vervolgens de contactpersonen telefonisch en per e-mail benaderd.
2
De werkplaats Maatschappelijke Opvang is onderdeel van LOC Zeggenschap in Zorg, een landelijke cliëntenorganisatie in de sectoren van verzorging, verpleging, thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en welzijn en maatschappelijke dienstverlening. Voorheen was de werkplaats Maatschappelijke Opvang als klankbordgroep Maatschappelijke Opvang/Vrouwenopvang/Verslavingszorg & Zwerfjongeren onderdeel van het landelijk platform Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ).
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
4
Tabel 1
Benaderde organisaties
(ex-)GGZ-cliënten
Jonge moeders
Mondriaan Zorggroep, instelling voor geestelijke gezondheidszorg
Trajekt, welzijnsonderneming voor Maastricht en het Heuvelland; onderdeel ambulant jongerenwerk en jeugd maatschappelijk werk
Huis voor de Zorg, belangenorganisatie voor zorgvragers in Limburg
GroenekruisDomicura, Consultatiebureau
RIBW Heuvelland & Maasvallei, instelling voor langdurende geestelijke gezondheidszorg Cliëntenraad en ervaringsdeskundigen RIBW Heuvelland & Maasvallei Trajekt, welzijnsonderneming voor Maastricht en het Heuvelland; onderdeel algemeen maatschappelijk werk Cliëntenraad Riagg Maastricht Cliëntenraad Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg Er zijn uiteindelijk gesprekken gevoerd met (ex-)GGZ-cliënten, jonge moeders en professionals van de benaderde organisaties. Medewerkingbereidheid instellingen en respondenten Het is in de gemeente Meerssen moeilijk gebleken een representatieve vertegenwoordiging uit de doelgroepen om tafel te krijgen. Het is hierbij belangrijk om aan te geven dat het benaderen van doelgroepen uit de prestatievelden 7, 8 en 9 überhaupt een lastige taak is. Deze doelgroepen zijn weinig assertief in het zelfstandig benaderen van gemeenten. Vaak zijn (ex-)GGZ-cliënten wel vertegenwoordigd in cliëntenraden, maar er is geen lokale cliëntenraad in de gemeente Meerssen. Wel is er een Wmo platform, met leden die de prestatievelden 7, 8 en 9 vertegenwoordigen. Een lokale vertegenwoordiging is moeilijk te realiseren omdat de organisaties regionaal werken en vaak gevestigd zijn in de centrumgemeente. Hierdoor is de functie van de intermediairs van groot belang om een gesprek met deze doelgroepen te bewerkstelligen. Voor de gemeente bleek het ingewikkeld om in contact te komen met de juiste intermediairs. Het netwerk van de Werkplaats Maatschappelijke Opvang in dit deel van de regio Zuid-Limburg is bovendien beperkt. De vraag vanuit de gemeente was oorspronkelijk om inwoners van Meerssen met (ex-)GGZ-ervaring te
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
5
betrekken. In tweede instantie bleek het op korte termijn niet mogelijk ook actieve cliënten uit de verslavingszorg en Wmo-raden in aanpalende gemeenten te betrekken. Andere redenen waardoor het moeilijk gebleken is om een representatieve vertegenwoordiging van de doelgroepen om tafel te krijgen zijn: •
•
• • •
Het gaat – zeker bij de jonge moeders – om een relatief kleine groep; naar schatting van Trajekt zijn er 10 tot 15 jonge moeders met een ondersteuningsbehoefte in de gemeente Meerssen. De behandelende en begeleidende instellingen van (ex-)GGZ-cliënten zijn over het algemeen gevestigd in de centrumgemeente Maastricht. Het is moeilijk om daar cliënten te vinden die de situatie in Meerssen kennen. In de gemeente Meerssen zelf wonen wel (ex-)GGZ-cliënten die ambulante begeleiding ontvangen, maar zijn geen woonvormen voor (ex-)GGZ-cliënten. De afweer die een deel van de doelgroep heeft ten opzichte van geïnstitutionaliseerde hulpverlening en interviewers. Er is geen centraal overzicht voorhanden waar de doelgroep zich bevindt. Ten slotte geven de instellingen aan dat het een probleem is om de doelgroepen in groepsverband uit te nodigen voor een gesprek. Zowel redenen van logistieke aard, als motivatie en privacy spelen hierbij een rol.
Samenvattend kunnen we stellen dat het lastige doelgroepen zijn om onderzoek onder te doen. Door gesprekken met een aantal organisaties heeft de gemeente Meerssen beperkt zicht op de omvang van de doelgroepen en de aart van de problematiek. Met dit onderzoek is een verdere poging ondernomen om meer zicht te verkrijgen. 1.3
Leeswijzer
Voor we in dit rapport de resultaten van de rondetafelgesprekken met (ex-)GGZ-cliënten en jonge moeders presenteren, gaan we in hoofdstuk 2 in op het gemeentelijk beleid op de prestatievelden 7, 8 en 9. Thema’s als de taakverdeling tussen regiogemeente en centrumgemeente, de regierol van de gemeente en Welzijn Nieuwe Stijl worden in dit hoofdstuk besproken. Hoofdstuk 3 gaat over de (ex-)GGZ-cliënten. Met name onderwerpen als participatie, het toeleiden naar voorzieningen en mantelzorg zijn in het rondetafelgesprek aan bod gekomen. Met de jonge moeders hebben we het gehad over op eigen benen staan, de ondersteuning die zij daarbij gehad hebben en waar ze nog behoefte aan hebben. Deze resultaten staan in hoofdstuk 4. Elk hoofdstuk sluit af met aanbevelingen voor de gemeente.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
6
2
Gemeentelijk beleid In dit hoofdstuk gaan we in op het beleid dat de gemeente Meerssen voert ten aanzien van de prestatievelden 7, 8 en 9. Daarvoor is gebruik gemaakt van het beleidsplan ‘Meerssen op Maat’: Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2008-2011. Wat is de visie van de gemeente Meerssen op de prestatievelden 7, 8 en 9? Aan welke beleidsdoelen wordt gewerkt? Deze thema’s komen aan bod in dit hoofdstuk. De gemeente Meerssen is een regiogemeente. Daarom beginnen we met een uiteenzetting over de taakverdeling tussen regiogemeenten en centrumgemeenten.
2.1
Regiogemeente en centrumgemeente
Alle gemeenten hebben de taak om maatschappelijke uitval te voorkomen en maatschappelijk herstel te bevorderen. Hierbij zijn te onderscheiden: 1. Preventie: het voorkomen, signaleren en snel aanpakken van maatschappelijke uitval en multiprobleemsituaties. Dit wordt ook wel de vangnetfunctie genoemd. 2. Herstel: weer meedoen, erbij horen en terugval voorkomen. De gemeenten die aangewezen zijn als centrumgemeenten op het gebied van maatschappelijke opvang, hebben als extra verantwoordelijkheid de zorg voor het regionale voorzieningenaanbod en de regionale afstemming rond de maatschappelijke opvang en het verslavingszorgbeleid. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het toeleiden naar zorg, dat wil zeggen: het opsporen van en in contact komen met sociaal kwetsbare personen, zoals (overlastgevende) zorgmijders, het maken van een probleemanalyse en het melden van deze personen bij hulpverlenende instanties. De gemeente Maastricht is de belangrijkste centrumgemeente voor Meerssen op het gebied van maatschappelijke opvang. Hieronder vatten we de taken en verantwoordelijkheden van centrum- en (regio)gemeenten schematisch samen. Tabel 2
Taakverdeling regiogemeenten/centrumgemeenten
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
7
Voor de komst van de Wmo lieten veel regiogemeenten de regie over de OGGZ (Openbare Geestelijke Gezondheidszorg) volledig over aan de centrumgemeente en volgden ze de door de centrumgemeente uitgezette koers. De koppeling van de OGGZ aan andere prestatievelden (en daarmee doelgroepen) van de Wmo, heeft de OGGZ een lokaal gezicht gegeven. Steeds meer regiogemeenten formuleren momenteel hun eigen lokale prioriteiten op het gebied van de OGGZ en er is meer aandacht voor de lokale zorgketens, zo blijkt uit de module Maatschappelijke Opvang en Ondersteuning van de Benchmark Wmo 20103. Dit onderzoek, waarmee de gemeente Meerssen meer zicht wil krijgen op de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9, past binnen deze trend. 2.2
Regievoering
Cliënten van de prestatievelden 7, 8 en 9 zijn een kwetsbare doelgroep. Vaak zijn er ook verschillende vormen van hulpverlening bij hen betrokken. Dan is het belangrijk dat instanties niet langs elkaar heen werken en dat de cliënt gemakkelijk door kan stromen naar een volgende fase van de hulpverlening. Samenwerking tussen aanbieders van verschillende soorten zorg is daarom een vereiste. Dit noemen we ketenzorg. In de beleidsnota ‘Meerssen op Maat’ merkt de gemeente terecht op dat de keten op de prestatievelden 7, 8 en 9 sterk versnipperd is: “De diverse onderdelen zijn ondergebracht bij óf het Rijk, óf de provincie óf gemeenten. Ook in de praktijk is een veelheid van partijen nodig: woningbouwcorporaties, maatschappelijk werk, maatschappelijke opvang, geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg, politie, justitie, reclassering, organisaties op het gebied van werk en inkomen4”. De geïnterviewde professionals herkennen deze versnippering: “de Mergellandgemeentes, de Heuvellandgemeentes, het Veiligheidshuis, Traject, Mondriaan Zorggroep: iedereen hanteert een eigen regio-indeling”. De centrumgemeente neemt een belangrijke plaats in wat betreft de beleidsmatige regie over de keten, zeker waar het gaat om het toeleiden naar en het voorzien in opvangvoorzieningen. Preventie en herstel zijn echter verantwoordelijkheden van elke gemeente. In de uitvoering werkt de gemeente samen met verschillende organisaties en ziet erop toe dat activiteiten op elkaar afgestemd zijn. In de praktijk blijkt echter dat er nog onvoldoende gewerkt wordt vanuit een gemeenschappelijke keten waarbij partijen de verantwoordelijkheid delen. Dat de gemeente nog relatief ver van de keten af staat is bijvoorbeeld te zien aan de moeite die het kost om de juiste contactpersonen te vinden voor het werven van cliënten voor de rondetafelgesprekken.
3
Gepubliceerd in: Jaarrapport Maatschappelijke Opvang en Ondersteuning, 2010.
4
Meerssen op Maat: beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2008-2011, pagina 48.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
8
Uit de gesprekken met professionals blijkt dat er behoefte is aan meer overleg in de keten. Zij raden de gemeente Meerssen aan: faciliteer het contact tussen de verschillende instellingen. In het verleden is er op het gebied van jeugd en opvoeding wel een netwerkoverleg geweest, maar dit is doodgebloed; volgens de professionals vooral omdat het te groot was en niet de juiste gesprekspartners aan tafel zaten. Op dit moment zijn er veel informele contacten tussen de ketenpartners, om op casusniveau dingen met elkaar te regelen. Een meer formeel overleg tussen de verschillende instellingen en de gemeente kan structurele knelpunten boven tafel brengen en zorgt bovendien voor korte lijnen om deze te verhelpen. 2.3
Welzijn Nieuwe Stijl
Er valt te discussiëren over wie verantwoordelijk is voor het faciliteren van overleg binnen de keten: is dat de regiogemeente of juist de centrumgemeente? Het ‘eind’ van de keten wordt gevormd door het lokale welzijnswerk. Deze instellingen vormen het vangnet dat zicht heeft op cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9 in de gemeente Meerssen. Het programma ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ wil een impuls geven aan de samenwerking tussen gemeenten en welzijnsorganisaties. De brochure ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ benoemt acht bakens die richting kunnen geven aan het denken, discussiëren en maken van afspraken, zowel voor gemeenten als welzijnsorganisaties. De acht bakens zijn: 1. gericht op de vraag achter de vraag; 2. gebaseerd op de eigen kracht van de burger; 3. direct er op af; 4. formeel en informeel in optimale verhouding; 5. doordachte balans van collectief en individueel; 6. integraal werken; 7. niet vrijblijvend, maar resultaatgericht; 8. gebaseerd op ruimte voor de professional5. De gemeente Meerssen onderschrijft deze bakens met de nota ‘Maatschappelijke ondersteuning meer toekomstbestendig’. Deze nota is vastgesteld in oktober 2010, nog voordat het programma Welzijn Nieuwe Stijl ingezet is. Een noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van Welzijn Nieuwe Stijl is een goede relatie tussen de gemeente en de welzijnsorganisatie. Dat betekent ook een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden. Gemeenten sturen door aan te geven wat moet worden bereikt. De aanbieders houden zich bezig met hoe dit doel het best gerealiseerd kan worden. De brochure geeft hiervoor een aantal aanbevelingen:
5
Brochure ‘Welzijn Nieuwe Stijl’, Ministerie van VWS in samenwerking met MO-groep en VNG, januari 2010.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
9
•
•
Het is van belang dat gemeenten samen met het brede veld van welzijn een visie ontwikkelen om de doelen van het gemeentelijk beleid en de inzet van welzijn met elkaar te verbinden. Deze zijn te vertalen in een maatschappelijke agenda voor de lange termijn. Als professionals van verschillende disciplines moeten samenwerken om complexe problemen op te lossen, dan schept de gemeente daarvoor de voorwaarden. Dat kunnen zij doen door samenhang aan te brengen in de opdrachten van de diverse uitvoerders en door daarin expliciet de eis tot samenwerking met de relevante ketenpartners op te nemen en te benoemen.
De gemeente Meerssen onderkent het belang van ketensamenwerking. Zo is op het gebied van de prestatievelden 7, 8 en 9 in maart 2010 de ketenaanpak voor multiprobleem-gezinnen vastgesteld en door middel van een convenant bekrachtigd. Inmiddels is de invoering afgerond. De geïnterviewde professionals zien de gemeente niet alleen als regiehouder en opdrachtgever, maar ook als partner in zorg. Ze denken graag mee over het beleid: “De gemeente moet een beleid maken, een visie ontwikkelen – maar daar de experts uit de organisaties bij betrekken. En de experts moeten zich meer profileren als experts”. Samenwerking met andere organisaties en met de gemeente gebeurt al. Eén van de professionals vertelt over (ad hoc) initiatieven in andere gemeenten: “We hebben bijvoorbeeld een scooteravond georganiseerd namens het Centrum voor Jeugd en Gezin. Jongeren kregen er informatie over hoe je scooter moet rijden. Er was ook iemand van de politie en iemand van de gemeente. Met een collega van Mondriaan geef ik een drugscursus. En met de politie een cursus over hoe om te gaan met lastige jongeren. We kunnen nog veel meer gebruik maken van elkaars deskundigheid”. De professionals laten ook graag de resultaten van hun inspanningen zien. Ze benadrukken echter dat het moeilijk is resultaten te laten zien bij projecten die voor een korte periode gefinancierd worden. Het kost tijd om een nieuw initiatief op te bouwen, zeker wanneer het een initiatief is waarin verschillende partijen samenwerken. Na een jaar zijn er dan nog maar weinig resultaten te zien. 2.4
Aanbevelingen
Faciliteer het overleg tussen de verschillende ketenpartners Overleg op overkoepelend beleidsniveau is de taak van de centrumgemeente. In de regiogemeente Meerssen werken echter verschillende instellingen samen om doelen van de centrumgemeente én de regiogemeente te verwerkelijken. Overleg over de uitvoering
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
10
tussen ketenpartners maakt de lijnen kort en kan knelpunten zichtbaar maken en verhelpen. Gebruik de informatie van ketenpartners om zicht te krijgen op doelgroepen Voor de gemeente is het lastig om zicht te hebben op bijvoorbeeld de omvang van doelgroepen uit de prestatievelden 7, 8 en 9. Instellingen die actief zijn op deze prestatievelden kunnen vaak wel een inschatting geven. Door informatie te geven over aantallen en knelpunten tussen vraag en aanbod, kunnen de instellingen ook meedenken over het gemeentelijk beleid.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
11
3 3.1
Resultaten gesprek met (ex-)GGZ-cliënten Algemeen
Iedereen kan met de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te maken krijgen. Binnen de GGZ kan een patiënt geholpen worden door een GGZ-instelling of een vrijgevestigde psychiater of psychotherapeut6. De GGZ richt zich op vier zaken: • het voorkomen van psychische aandoeningen. • het behandelen en genezen van psychische aandoeningen. • het zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychische aandoening aan de samenleving. • het bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen die ernstig verward en/of verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken. Binnen de GGZ is er een verschil tussen gemakkelijk toegankelijke zorg, gespecialiseerde zorg en crisisopvang. Gemakkelijk toegankelijke zorg is de zorg die verleend wordt door de eerstelijnspsychologen. Gespecialiseerde zorg is de tweede lijn en wordt door GGZ-instellingen aangeboden. Dit kan gaan om ambulante begeleiding. Dat betekent dat de patiënt tijdens de behandeling thuis blijft wonen en aan het werk blijft. Is er meer zorg nodig, dan kan iemand voor kortere of langere tijd deeltijdbehandeling krijgen. Een klein deel van de gespecialiseerde zorg is residentiële zorg, waarbij het gaat om een klinische behandeling of wonen in een beschermde woonomgeving. Ten slotte is er nog crisisopvang. Dit is acute of spoedeisende hulp. Dit kan vrijwillig of met een gedwongen opname. Gemeenten hebben een (wettelijke) verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen, zowel vanuit het oogpunt van het bevorderen van maatschappelijke participatie (Wmo, Wwb)7 als vanuit lokaal gezondheidsbeleid (Wpg)8. Gemeenten hebben binnen de Wmo de volgende taken: preventie, signaleren, opvang, ondersteuning en/of begeleiding en nazorg. Het idee is dat ook mensen met psychische aandoeningen mee moeten kunnen doen in de maatschappij. GGZ-instellingen en gemeenten moeten deze ondersteuning organiseren: - begrip en acceptatie, informatie en ontmoetingsmogelijkheden; - toegang tot wonen, werken, onderwijs en welzijn; - toeleiding en ondersteuning in het geval van multiproblemen. De nazorg van mensen met een psychische beperking is de taak van de GGZ-instelling, maar gemeenten hebben ook een belangrijke rol. Zo is er behoefte aan dagactiviteiten, 6
GGZ Nederland; zie: http://www.ggznederland.nl/de-ggz-sector/wat-is-ggz_.html
7
Wet werk en bijstand
8
Wet publieke gezondheid
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
12
contact en toeleiding naar gemeentelijke voorzieningen. Deze thema’s komen in de volgende paragrafen aan de orde. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaat in op de rol die mantelzorg kan spelen. We beginnen dit hoofdstuk met een beschrijving van de achtergrond van de deelnemers aan het rondetafelgesprek. 3.2
Achtergrond
Er is voor dit onderzoek gesproken met drie (ex-)GGZ-cliënten, waarvan er twee actief zijn in de cliëntenraad van de Riagg. Bij het gesprek is ook een ondersteuner i.o. van de cliëntenraad van het RIBW Heuvelland & Maasvallei aanwezig. De deelnemende (ex-)GGZ-cliënten zijn divers in leeftijd en achtergrond. Er zijn twee mannen aanwezig en één vrouw. Twee van hen zijn rond de vijftig jaar oud en één is rond de dertig jaar oud. Alle deelnemers aan het rondetafelgesprek zijn al geruime tijd GGZcliënt. Eén van de deelnemers heeft daarnaast een fysieke beperking waardoor hij gebruik maakt van een scootmobiel. Als afgestudeerd jurist en lid van de cliëntenraad van de Riagg heeft één van de deelnemers een spilfunctie voor cliënten in de regio Maastricht. Hij wordt vaak benaderd met vragen op juridisch gebied, bijvoorbeeld over de omgang met het patiëntendossier en over klachtenregelingen. Een andere deelnemer is actief in de landelijke protesten tegen de bezuinigingen op het gebied van het persoonsgebonden budget (pgb) en de GGZ. De derde deelnemer is woonachtig in de gemeente Meerssen. 3.3
Participatie
Participatie in de maatschappij en het onderhouden van contact met anderen is belangrijk voor iedereen. Door te participeren kunnen mensen een bijdrage leveren aan de samenleving en zich nuttig voelen. Het hebben van een zinvolle dagbesteding is juist belangrijk voor kwetsbare cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9. Movisie noemt hier verschillende redenen voor9. • • • • • • • •
9
erbij horen; iets nuttigs bijdragen/gewaardeerd worden; afleiding van problemen; een structuur in de dag krijgen; sociale contacten/mensen ontmoeten; werkvaardigheden aanleren; uit de uitkering komen; minder afhankelijk van anderen worden.
Zie: http://www.movisie.nl/125240/def/home/activering/wat_is_activering/participatie_en_activering/
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
13
Ook de deelnemers aan het rondetafelgesprek willen graag iets nuttigs doen: “als het niet commercieel is; als de overheid moet betalen, vind ik het jammer”. De deelnemers aan het rondetafelgesprek vullen het begrip zinvolle dagbesteding heel verschillend in. Ze zijn actief in cliëntenraden en vrijwilligerswerk of gaan naar de dagbesteding, bijvoorbeeld bij Het Karwei Maastricht Frankenstraat. Het Karwei heeft een fietswerkplaats, een kledingwinkeltje en een inloopvoorziening. Een betaalde baan hebben de deelnemers niet. Alle drie maken ze zich zorgen over de komende ontwikkelingen. Eén van de deelnemers heeft een Wsw-baan10 en is bang dat hij daar in de komende jaren wegbezuinigd wordt. De deelnemer die werkt bij het Karwei vertelt dat daar cliënten gestopt zijn vanwege de eigen bijdrage. De derde deelnemer heeft een Wajong uitkering. Hij is bang dat die uitkering ophoudt te bestaan en ziet niet hoe hij dan in zijn onderhoud kan voorzien. Alternatieven zien de deelnemers wel. Eén van hen is hoogopgeleid en gaat ervan uit dat hij wel weer iets anders vindt. Voor een ander is vrijwilligerswerk een goed alternatief. De professionals herkennen dit beeld. Een zinvolle dagbesteding biedt (ex-)cliënten structuur, activiteit en contact met anderen. Wie meer aankan dan de dagopvang, kan terecht bij de vrijwilligerscentrale of zelfs ervaringsdeskundige worden. “Maar dan moet je wel opletten dat je ze niet overvraagt”, benadrukt één van de professionals. Bij participatie hoort ook het onderhouden van contacten met anderen. Naarmate de begeleiding die een (ex-)cliënt krijgt minder intensief wordt, raken cliënten uit beeld en kan eenzaamheid een probleem worden. Voor de drie deelnemers is contact met vrienden en met lotgenoten belangrijk. Of die vrienden ingezet kunnen worden om de participatie van (ex-)cliënten te bevorderen, daarover verschillen de meningen. Eén van de deelnemers zegt: “als je in een woonvorm zit, ben je gebonden aan wat de woonvorm organiseert”. De ondersteuner van de cliëntenraad reageert hierop: “Mensen in de woonvorm hebben ook gewoon vrienden. Of zijn lid van de poolvereniging of de zwemvereniging”. Het is de vraag of de (ex-)cliënten veel vrienden hebben. “Echte vrienden heb je maar op één hand”, zegt één van de deelnemers. Daarnaast moet je die vrienden maar willen belasten met je ziektegeschiedenis. “Ik wil mijn vrienden bewaren voor de momenten dat het nodig is”, vindt een andere deelnemer. Vrienden begrijpen de cliënt met psychische problemen ook niet altijd: “Met mijn jeugdvrienden is het zo: je kijkt elkaar aan, maar begrijpt elkaar niet”. Omdat de (ex-)cliënten vaak niet met hun problemen terecht kunnen of willen bij vrienden, zijn andere contacten voor hen erg belangrijk. Lotgenotencontact kan eenzaamheid verminderen, vinden de deelnemers aan het rondetafelgesprek. “Ik heb contact met lotgenoten via Hyves en via de instelling die mij begeleidt. Je hoeft het niet
10
Wet sociale werkvoorziening
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
14
per se ergens over te hebben, je kunt ook een potje schaken. Gewoon elkaar in de ogen kijken en elkaar begrijpen.”.
3.4
Toeleiden naar voorzieningen
In dit onderzoek onder cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9 speelt prestatieveld 6 ook een grote rol. Dit prestatieveld gaat over: Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Als het gaat om het verlenen van voorzieningen zijn veel gemeenten bezig met de Kanteling: meer aandacht geven aan de werkelijke ondersteuningsvraag van de cliënt en de participatie bevorderen door een op de cliënt afgestemd arrangement van voorzieningen. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om individuele voorzieningen, maar ook om collectieve of algemene voorzieningen, en ondersteuning door vrijwilligers en mantelzorgers. Voorop staat de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de cliënt zelf: wat kan de cliënt zelf, wat kan het netwerk en waar is ondersteuning nodig? Gekanteld werken betekent in gesprek gaan met de cliënt, de cliënt serieus nemen en niet betuttelen. De professionals zien dat dit nog niet altijd gebeurt: “Mijn zoon werkt met andere mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking in een restaurant. Laatst hadden we een voortgangsgesprek met de begeleider van de woonvorm waar hij woont. Het gesprek viel op een dag dat hij eigenlijk naar het restaurant zou gaan. Ik vroeg aan mijn zoon: ‘kun je zelf regelen dat je daarna naar het restaurant gaat?’ Dat kon hij. Zegt de begeleider na het gesprek: ‘Ik ga hem straks even naar het restaurant brengen’. Mijn mond viel open. De hulpverlener is de grootste betuttelaar. Daar moet je vanaf!” De cliënten waarderen het wanneer er naar hen geluisterd wordt en de oplossing aansluit bij hun ondersteuningsvraag. Eén van de cliënten heeft daar verschillende voorbeelden van: “Als iemand een looprek wil hebben, dan moet de gemeente zich ook afvragen: hoe krijg je deze burger actief? Nu heeft hij een looprek, maar hoe kom je de deur uit?” Uit zijn eigen praktijk geeft hij het voorbeeld dat regelmatige kortdurende hulp hem meer oplevert en energie geeft dan eens per week een paar uur. “Bijvoorbeeld afwassen: als ik het alleen doe, dan kost het mij een uur. Met een poetshulp lukt het in tien minuten. En als alles rap gaat, heb ik tijd en energie om vrijwilligerswerk te doen.”
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
15
Toch zijn niet alle (ex-)GGZ-cliënten zo assertief dat ze zelf gemakkelijk uitkomen voor hun ondersteuningsvraag. Voor hen is een pro-actief beleid nodig. Eén van de professionals zegt daarover: “bemoeizorg is steeds meer een item: we moeten aan de deur kloppen, op pad gaan, mensen opzoeken”. Eén van de cliënten ziet daar nog wel een moeilijkheid: “Dan moet je iemand bij je binnen laten. Ik heb daar geen moeite mee, maar ik kan mij voorstellen dat anderen daar wel moeite mee hebben. De privacy moet toch gerespecteerd worden”. Voor (ex-)GGZ-cliënten helpt het als er binnen het Wmo-loket iemand is die verstand heeft van GGZ-problematiek, bijvoorbeeld een vrijwilliger of een ervaringsdeskundige. Zowel de deelnemers aan het rondetafelgesprek als de professionals pleiten voor het inzetten van ervaringsdeskundigen. Een ervaringsdeskundige kan enerzijds de medewerkers gevoelig maken voor de situatie van (ex-)GGZ-cliënten, en kan aan de andere kant cliënten ondersteunen bij het formuleren van hun ondersteuningsvraag. 3.5
Mantelzorg
Door ontwikkelingen zoals de Kanteling wordt het beroep op mantelzorgers en vrijwilligers steeds groter. De professionals en de (ex-)GGZ-cliënten wijzen erop dat mantelzorg voor iemand met een psychiatrische beperking niet hetzelfde is als mantelzorg voor iemand met een fysiek probleem. Eén van de deelnemers formuleert het zo: “Misschien ken ik mijn buurman niet. Moet ik die daarmee belasten? Kent die de problematiek? Heeft die het inlevingsvermogen dat een hulpverlener nodig heeft? Dit is veel ingewikkelder dan iemand die zijn been breekt. Moet je je naasten met die complexe problematiek belasten?” Een andere deelnemer is er heel duidelijk over. Hij wil zijn naasten niet belasten: “Ik denk dat ik dan geen vrienden meer overhoud. Mijn beste vriend is ICT-er en werkt 80 uur in de week. Als je elke maand andere klachten hebt, moet ik daar iemand mee belasten? Het heeft geen nut om mensen te betrekken, want ze hebben geen tijd en energie”. Ondersteuning door vrijwilligers kan dan een oplossing zijn. De deelnemers kennen buddyprojecten, waarbij een vrijwilliger de (ex-)cliënt kan begeleiden, bijvoorbeeld naar de sportvereniging. Maatjesprojecten hebben echter, ook in de gemeente Meerssen, vaak wachtlijsten waardoor niet iedereen die dat wil er gebruik van kan maken. De medewerkster van het RIBW heeft daar wel een aanbeveling voor: “Je zou bijvoorbeeld op school punten kunnen verdienen met werk met gehandicapten. Als maatschappelijke stage of later, op het hbo. Vanaf een jaar of 18 heb je tijd en interesse en het sluit misschien perfect aan bij je opleiding. Nu beginnen de stages soms pas in het derde jaar. Dan ben je eigenlijk te laat”.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
16
3.6
Aanbevelingen
Neem de (ex-)GGZ-cliënten serieus De (ex-)GGZ-cliënten willen graag participeren in de samenleving en daarin een nuttige bijdrage leveren. Door vanuit het idee van de Kanteling in gesprek te gaan met cliënten kan bepaald worden welke ondersteuning bijdraagt aan de participatie van (ex-)GGZcliënten. Zorg voor deskundigheidsbevordering van de medewerkers van het Wmo-loket Medewerkers van het Wmo-loket moeten verschillende groepen die aanspraak maken op ondersteuning goed te woord kunnen staan. Voor een goed begrip van de (ex-)GGZcliënt, is het van belang om enige deskundigheid te hebben van de problematiek. Die deskundigheid kan bijvoorbeeld verkregen worden door het inzetten van ervaringsdeskundigen. Ervaringsdeskundigen hebben zelf in hun verleden psychische problemen gekend en kunnen daar zodanig op reflecteren dat zij professionals en cliënten van dienst kunnen zijn. Het contact met een ervaringsdeskundige kan de professional begrip geven voor de situatie van (ex-)GGZ-cliënt. Voor een cliënt is het contact met een ervaringsdeskundige herkenbaar. De ervaringsdeskundige kan zijn ervaring en kennis inzetten voor het herstel van de cliënt. Meer over ervaringsdeskundigen is bijvoorbeeld te vinden op www.deervaringsdeskundige.nl. Tenslotte vormt de mogelijkheid het eigen verleden in te zetten als ervaringsdeskundige een toekomstperspectief voor sommige (ex-)GGZ-cliënten. Faciliteer vrijwilligerswerk voor en door (ex-)GGZ-cliënten De (ex-)GGZ-cliënten zijn gebaat bij vrijwilligers en maatjes die hun participatie ondersteunen, met name in het onderhouden van contacten. Er is een tekort aan vrijwilligers die maatje willen worden. Aandacht voor de werving van vrijwilligers op scholen en opleidingen kan een nieuw potentieel aanboren. Voor (ex-)GGZ-cliënten kan vrijwilligerswerk een vorm van zinvolle dagbesteding zijn. De (ex-)GGZ-cliënt is echter niet meteen een ideale vrijwilliger. Begeleiding door de vrijwilligersorganisatie of het Steunpunt Vrijwilligerswerk is een belangrijke voorwaarde om hier een succes van te maken.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
17
4 4.1
Resultaten gesprek met jonge moeders Algemeen
Er is geen vaststaande definitie voor het begrip tienermoeders of jonge moeders. Meestal gaat het om kwetsbare meiden die voor hun 20ste moeder zijn geworden. In dit rapport kiezen we voor de term jonge moeders, omdat begeleiding en gemeentelijk beleid vaak gericht is op de moeders tot 23 jaar. Bovendien verwijzen de deelnemers aan het rondetafelgesprek naar zichzelf als jonge moeders, en niet als tienermoeders. De (aanstaande) jonge moeder die voor ondersteuning aanklopt bij de hulpverlening, heeft volgens de handleiding ‘Jonge moeders in beeld’ vaak één of meer van de volgende kenmerken11: • haar eigen moeder was jong zwanger; • ze komt uit een kwetsbaar gezin, een nieuw samengesteld gezin of is inwonend bij een moeder met wisselende partners; • geïsoleerd/alleen; • stil/wild; • weinig zelfvertrouwen, laag zelfbeeld; • familierelaties: erg met elkaar verbonden of niet in beeld; • onrealistische verwachtingen van de toekomst; • partner is of was gewelddadig; • ervaring(en) met seksueel misbruik; • armoede. Op de deelnemers aan dit rondetafelgesprek zijn de kenmerken niet van toepassing. De overeenkomst tussen alle jonge moeders is dat zij adolescent én moeder zijn. Internationaal gezien is het aandeel jonge moeders in Nederland erg klein. Sinds 2001 is het aandeel bovendien sterk gedaald, volgens cijfers van het CBS. Dat wil echter niet zeggen dat er geen behoefte is aan specifieke aandacht voor deze groep. Jonge moeders lopen een groot risico om een alleenstaande moeder te worden. De combinatie van kinderen, huishouden en werk, gecombineerd met een vaak beperkt vangnet kan zorgen voor een langdurige achterstandspositie. Jonge moeders zijn dan ook één van de risicogroepen waar gemeenten beleid voor kunnen ontwikkelen. 4.2
Achtergrond
Aan het rondetafelgesprek nemen twee jonge moeders uit de gemeente Meerssen deel. Ook de jongerenwerker die hen heeft uitgenodigd en gemotiveerd voor de bijeenkomst is aanwezig.
11
JSO in opdracht van Fiom, Handboek jonge moeders in beeld, zie: http://www.infoportaaltienermoeders.nl/default.aspx?pid=P5276&m=M36
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
18
Het landelijke beeld is dat de meeste jonge moeders ongepland zwanger worden. Dat geldt ook voor de twee jonge moeders die deelnemen aan het rondetafelgesprek. Beide deelnemers zijn inmiddels boven de 20 jaar, toen zij zwanger werden waren ze respectievelijk 18 en 19 jaar. Beiden wonen niet meer bij hun ouders. Eén van hen vertelt: “Ik woonde bij mijn moeder, maar daar woonde ook haar vriend, hun kinderen en de kinderen van haar vriend. Het was veel te druk voor nog een kind erbij”. Ze bouwen zelfstandig een gezinsleven op en voeden hun kind, alleen of samen met hun partner, op. Ondersteuning vanuit het netwerk hebben ze daarbij wel: “We pingen12 wel eens onder elkaar. Ik bel ook wel met mijn moeder of mijn stiefmoeder”. En de ander zegt: “ik vraag meestal mijn schoonmoeder om op te passen”. Beide deelnemers zijn (sinds kort) alleenstaand moeder. 4.3
Op eigen benen staan
Jonge moeders moeten, net als elke jongere die steeds meer zelfstandigheid verwerft, zelf leren omgaan met financiën, verzekeringen, huisvesting, werk en opleiding. Dat is een normale ontwikkeling, maar voor jonge moeders gaat die ontwikkeling vaak sneller. Ze staan onverwacht voor de keuze om zelfstandig te gaan wonen, en moeten zich dan zelf redden. Daarbij komt nog de verantwoordelijkheid voor een kind. De twee jonge moeders bij het rondetafelgesprek hebben geleerd zich goed te redden. Beide jonge moeders werken in deeltijd. Eén van hen heeft na de zwangerschap haar opleiding afgebroken. Met een baby in huis was een verplichte 40-urige stage niet haalbaar. Op eigen benen staan gaat wel met vallen en opstaan, vertellen ze: “Ik heb wel eens een strafkorting gehad bij het UWV; ik had een brief niet open gemaakt. Ik wist ook niet dat ik zelf voor het water moest bellen, dus daar kreeg ik nu een brief over”. “Ik heb eigenlijk nergens verstand van. Mijn vriend en ik gaan uit elkaar. Ik zou nog niet weten hoe ik iets aan moet vragen. Ik heb nog nooit een rekening betaald. Ik weet sinds kort dat er huursubsidie is. Vorig jaar wist ik nog niet dat ik recht had op zorgtoeslag”. Huisvesting is één van de grootste problemen voor jonge moeders, geven zowel de deelnemers als de professionals aan. Blijven wonen bij de ouders of schoonouders leidt vaak tot ruzie, maar het vinden van een zelfstandige woning valt niet mee. “Die jonge gasten hebben geen inkomen, en dan krijg je geen woning. Je moet je vooral zelf financieel kunnen redden”. Een urgentieverklaring voor jonge moeders is volgens de professionals geen oplossing, want dat kan werken als een perverse prikkel om zwanger te worden.
12
Berichten versturen via het netwerk van mobiele telefoons met het BlackBerry-besturingssysteem.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
19
4.4
Ontvangen ondersteuning
Er komt veel op jonge moeders af. Uit onderzoek blijkt dat jonge moeders behoefte hebben aan13: • goede, laagdrempelig toegankelijke informatie en goed advies op verschillende leefgebieden; • praktische ambulante hulp en opvang; • zelfstandige huisvesting; • financiën; • mogelijkheden om school af te maken en werk te vinden; • kinderopvang; • opvoedingsondersteuning. De jonge moeders in het rondetafelgesprek hebben zich mede goed gered door de ondersteuning die zij van verschillende kanten kregen. Familie en vrienden zijn al genoemd als een belangrijke bron van ondersteuning. Ook het consultatiebureau speelt een belangrijke rol. Eén van de deelnemers zegt: “Met vragen over mijn zoontje bel ik altijd naar het consultatiebureau. Ik wist niet of ik met hem naar het zwembad kon in verband met het warme weer, dus heb ik vanmorgen nog gebeld”. Het consultatiebureau heeft op deze manier goed zicht op de jonge moeders. Via het DMO-protocol14 wordt de totale opvoedingssituatie gevolgd. Het protocol omvat zowel het welbevinden van het kind als het welzijn van de ouders, het sociale netwerk en de maatschappelijke omstandigheden en gebeurtenissen waar het gezin mee te maken heeft. Eventuele problemen kunnen op deze manier vroegtijdig gesignaleerd worden. Het consultatiebureau is dus een vindplaats voor jonge moeders die zich minder goed weten te redden. Aan de andere kant is de ondersteuning die het consultatiebureau kan bieden eenzijdig, zo geven de jonge moeders aan: “Verzorging en opvoeding en hormoontjes tijdens de zwangerschap, daarvoor kun je terecht bij het consultatiebureau of de kraamverzorgster, maar voor de andere dingen niet. En dat zijn er nog veel meer”. Met ‘de andere dingen’ doelen de jonge moeders op alles wat er komt kijken bij het op eigen benen staan. Ze vinden de ondersteuning wel, maar dat gaat min of meer toevallig: Moeder 1: “Het maatschappelijk werk kan mij daarbij helpen. Dat heeft een vriendin mij verteld. Zij heeft een kindje van vijf en is 25, zij heeft het dus allemaal ook meegemaakt”. Jongerenwerker: “Zou je dan niet aan mij denken, als het gaat om ondersteuning”?
13
Zie: http://www.infoportaaltienermoeders.nl/default.aspx?pid=P5280&m=M36
14
DMO staat voor Dienst Maatschappelijk Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam. Deze dienst gaf aan de universiteit van Amsterdam opdracht tot het ontwikkelen van een methodiek om de psychische en sociale ontwikkeling van kinderen te stimuleren.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
20
Moeder 1: “Nee, eigenlijk niet. Ik denk dat jij je vooral met jongeren bezighoudt, in het jongerencentrum”. Moeder 2: “Ik weet het pas sinds kort dat hij ook met andere dingen bezig is. Want ik heb gesprekken met hem gehad om van alles te regelen”. De drempel om naar de jongerenwerker te stappen is wel laag, geven de jonge moeders aan: “Er zijn meiden die nooit hulp zouden zoeken, en die wel naar Vincent gaan. Prettig is ook dat hij altijd bereikbaar is”. 4.5
Ondersteuningsbehoefte
Op eigen benen staan moet je leren. De jonge moeders die deel hebben genomen aan het rondetafelgesprek hebben daar ondersteuning bij gevonden. Het zou een verbetering zijn wanneer ze bij één persoon terecht zouden kunnen met hun vragen. “Er zijn zoveel vragen, het zou best handig zijn om daar één punt voor te hebben”, zegt één van hen. Alle jonge moeders zijn wel geïnteresseerd in informatie, denken de twee deelnemers. “Als er een checklist zou zijn met alle dingen die je kunt aanvragen, dat zou wel handig zijn. Daar zouden veel mensen mee geholpen zijn”. De website www.tienermoeders.nl is een plek waar veel praktische informatie voor jonge rmoeders bij elkaar gebracht is. Ook het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) kan een laagdrempelige plek zijn waar jonge moeders informatie kunnen vinden. Het tijdig verkrijgen van goede informatie werkt preventief: het kan voorkomen dat jonge moeders in een neerwaartse spiraal geraken. Behalve één plek om met alle vragen over jonge moeder zijn en op eigen benen staan terecht te kunnen, hebben de jonge moeders vooral behoefte aan contact met elkaar. Eén van hen zegt: “Mijn vriendinnen hebben allemaal geen kinderen. Dat mis je soms wel. Ik ken ook niet zoveel moeders die alleenstaande moeder zijn – en dat zijn toch ook wel verschillende dingen”. De jonge moeders zouden graag andere meiden ontmoeten die in dezelfde situatie zitten. Om met elkaar te kletsen, ervaringen te delen en steun te hebben aan elkaar, of om samen iets leuks te doen waar de jonge moeders nu niet aan toe komen. Een kleine financiële bijdrage van bijvoorbeeld vijf euro hebben ze daar wel voor over. In het verleden heeft het consultatiebureau in samenwerking met Wonen Meerssen ‘Moeders ontmoeten Moeders’ georganiseerd: regelmatige bijeenkomsten waar moeders uit heel Meerssen, jong en ouder, autochtoon en allochtoon, elkaar konden ontmoeten. Na een jaar is het project gestopt. Financiering vanuit de gemeente voor een vervolg is niet gerealiseerd.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
21
4.6
Aanbevelingen
Zorg voor goede informatie aan en doorverwijzing van jonge moeders Jonge moeders moeten snel leren op eigen benen te staan. Het vinden van informatie over wat nodig is en wat mogelijk is, vinden zij niet altijd eenvoudig. Ook is er voor hen niet een eenduidig punt om terecht te kunnen met vragen. Tijdige, goede informatie kan een preventieve werking hebben, omdat een geïnformeerde en ondersteunde jonge moeder minder snel zal afglijden in grotere problemen. Het jongerenwerk kan de jonge moeders ondersteunen bij het vinden van hun weg. Het consultatiebureau heeft tot het kind 4 jaar is zicht op de hele situatie waarin de jonge moeders leven en zou kunnen verwijzen naar het jongerenwerk, het CJG, of naar informatieve websites, zoals www.tienermoeders.nl. Het van belang om goede informatievoorziening ook bij het zorgloket van de gemeente en bij het CJG te borgen. Het gaat dan met name om informatie en advies over het recht op voorzieningen, hulp bij het aanvraagproces en ondersteuning bij het zoeken van woonruimte. Waarborg de signalering van mogelijke problemen De jonge moeders die deel hebben genomen aan het rondetafelgesprek weten zich goed te redden. Ze geven echter aan dat dit niet voor alle jonge moeders geldt. Het consultatiebureau heeft tot het vierde jaar van het kind een belangrijke signaleringsfunctie. Daarna wordt het contact veel minder. Preventief jeugdbeleid is een onderdeel van de Wmo (prestatieveld 2); en signalering speelt daarin een belangrijke rol. Na het vierde jaar van het kind kunnen problemen gesignaleerd worden door andere vindplaatsen, zoals de kinderopvang en de school. Contact met deze vindplaatsen en een signaleringssysteem, zoals de Verwijsindex waarin hulpverleners hun zorgen over kinderen en gezinnen kunnen registreren, kan dit faciliteren. De gemeente Meerssen is aangesloten bij de Verwijsindex Maastricht Heuvelland. Faciliteer het contact tussen jonge moeders Jonge moeders hebben steun aan contact met lotgenoten die in dezelfde situatie zitten. Zelf geven zij aan dit contact moeilijk te kunnen organiseren. Wel willen ze er een financiële bijdrage aan leveren. Via het jongerenwerk of het consultatiebureau zouden bijeenkomsten voor jonge moeders georganiseerd kunnen worden.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
22
Bijlagen
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
23
Bijlage 1 Toelichting op de prestatievelden 7, 8 en 9 Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. • Maatschappelijke opvang: Maatschappelijke opvang omvat activiteiten bestaande uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meerdere problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. • Vrouwenopvang: Onder vrouwenopvang wordt begrepen het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld en het beleid ter bestrijding van huiselijk geweld. Dit beleid richt zich niet alleen op vrouwen, maar dient ook op ouderen, mannen en kinderen gericht te zijn. Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. • OGGz: Onder het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz) wordt verstaan: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid. • Ambulante verslavingszorg: Ambulante verslavingszorg doelt op activiteiten bestaande uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, en preventie van verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van overlastbestrijding van overlast door verslaving.
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
24
Bijlage 2 Onderwerpenlijst rondetafelgesprekken
Onderwerpenlijst rondetafelgesprek (ex-)GGZ-cliënten Achtergrond/situatie •
Leeftijd
•
Gezinssamenstelling
•
Werk en vrijwilligerswerk?
•
Opleiding
•
Voorgeschiedenis en achtergrond
Instroom •
Hoe lang al in hulpverleningstraject/ondersteuningstraject?
•
Had u keuzevrijheid waar u zich wilde vestigen in de opvangvoorziening?
Invulling dagelijkse bezigheden •
Huidige leefsituatie?
•
Welke behoeften op de leefgebieden financiën, huisvesting, arbeid en inkomen, zorg en dagbesteding? Sluit het aanbod aan dagbestedingsactiviteiten aan bij de behoefte?
•
(Hulp van bijvoorbeeld een schoonmaakhulp en/of verpleegkundige, et cetera?)
Erkenning en ondersteuning buitenwereld •
Welke maatregelen zijn nodig om de kwaliteit van leven te verbeteren
•
Steun vanuit de werkgever
•
Steun vanuit de opleiding/school
•
Waardering vanuit de omgeving
•
Ondersteuning vanuit de directe omgeving
Erkenning en ervaring •
Herkenning definitie (OGGz cliënt, dakloze, zwerfjongere, et cetera.)
•
Ervaring
•
Delen van ervaringen met anderen
•
Behoefte aan ervaringen delen
Invulling ondersteuning •
Gebruik van (verschillende vormen van) ondersteuning
•
Soort ondersteuning: informatief? En/of emotioneel?
•
Beoordeling aanbod ondersteuning
•
Heeft u een casemanager die alles overziet en contact heeft met de verschillende hulpverleners in de keten? (indien van toepassing)
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
25
•
Wegvallen van AWBZ begeleiding. Wat zijn hier de gevolgen van? Levert dit een belemmering op? Bijvoorbeeld voor de doorstroming naar een andere voorziening of woning?
•
Heeft u verder nog hulpvragen waarmee u bij de reguliere instanties (niet) terecht kunt?
•
Wat kan er verbeterd worden in de ondersteuning? Meer ondersteuning, beter bekend maken dat het er is, et cetera.
•
Wat is uw waardering over de ondersteuning die u ontvangt?
•
Hoe bent u erachter gekomen dat u ondersteuning kon krijgen? Was de informatie hierover makkelijk toegankelijk?
•
Hoe zou de gemeente u kunnen ondersteunen?
•
Welke verwachtingen ten aanzien van voorzieningen en ondersteuning heeft u van de gemeente?
Doorstroming en nazorg •
Welke zaken regelen om op zelfstandige voet verder te leven? Hoe is de uitstroom geregeld en wat is daarvoor nodig? Wat wilt u in de toekomst? Wat is er nodig om succesvol door te kunnen stromen naar (meer) zelfstandige woonvormen? Wat is er nodig voor acceptatie ‘in de wijk’?
•
Heeft u te maken met klachten uit de buurt en wat zouden daar oplossingen voor kunnen zijn?
•
Is er sprake van nazorg? Heeft u daar al eens mee te maken gehad? Wat voor nazorg is er volgens u nodig?
Vertegenwoordiging •
Heeft u het gevoel voldoende uw geluid te kunnen laten horen bij het cliëntradenoverleg? Wat zou hierin kunnen/moeten veranderen?
•
Heeft u het gevoel dat u goed vertegenwoordigd wordt via een cliëntenraad of Wmo-raad naar de gemeente of andere instanties toe?
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
26
Onderwerpenlijst rondetafelgesprek jonge moeders Achtergrond/situatie Iets over jezelf vertellen: leeftijd, hoe oud is je kindje, hoe gaat het nu? •
Leeftijd
•
Gezinssamenstelling
•
Werk en vrijwilligerswerk?
•
Opleiding
• Voorgeschiedenis en achtergrond Wie woont bij ouders? Wie woont samen? Alleen: hoe is dat? Op wie kun je terugvallen, bijvoorbeeld voor oppas? Wie heeft middelbare school afgemaakt? Had je toen kindje al? Hoe ging dat? Wie heeft een vervolgopleiding afgemaakt? Wie is nog bezig? Hoe gaat dat? Wie heeft er werk? Hoeveel uur per week? Erkenning en ervaring •
Herkenning definitie (tienermoeder/jonge moeder)
•
Hoe is het om tienermoeder/jonge moeder te zijn? Heb je het idee dat je daarop aangekeken wordt?
•
Delen van ervaringen met anderen – hebben jullie als jonge moeders contact met elkaar?
•
Behoefte aan ervaringen delen
Ondersteuning Tegen welke moeilijkheden loop je aan als jonge moeder in jullie situatie? (Financiën, huisvesting, arbeid en inkomen, school, zorg, dagbesteding) Wat doe je dan? (Tips uitwisselen) Wie schakel je in bij problemen? •
Steun vanuit de werkgever
•
Steun vanuit de opleiding/school
•
Waardering vanuit de omgeving
•
Ondersteuning vanuit de directe omgeving
Invulling ondersteuning • Gebruik van (verschillende vormen van) ondersteuning Rondje: welke ondersteuning heb je als jonge moeder gehad? Hoe is dat bevallen? - Consultatiebureau - CJG - Kleuteropvang - Jongerenwerk - Opvang •
Beoordeling aanbod ondersteuning
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
27
•
Heb je een casemanager die alles overziet en contact heeft met de verschillende hulpverleners in de keten? (indien van toepassing)
•
Heb je verder nog hulpvragen waarmee je bij de reguliere instanties (niet) terecht kunt?
•
Wat kan er verbeterd worden in de ondersteuning? Meer ondersteuning, beter bekend maken dat het er is, et cetera.
•
Wat is jouw waardering over de ondersteuning die je ontvangt?
•
Hoe ben je erachter gekomen dat je ondersteuning kon krijgen? Was de informatie hierover makkelijk toegankelijk?
•
Welke verwachtingen ten aanzien van voorzieningen en ondersteuning heb je van de gemeente?
SGBO RAPPORT TEVREDENHEID PROFESSIONALS EN CLIËNTEN PRESTATIEVELDEN 7, 8 EN 9
28