Het proces naar meer eenheid De wenselijkheid van verplichte partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden
Het proces naar meer eenheid. |1
Naam: Maaike Amersfoort ANR: 535714 Universiteit van Tilburg 31 maart 2010
Examencommissie: Prof. mr. P. Vlaardingerbroek Mw. mr. Romy de Jong
Het proces naar meer eenheid. |2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
2
Voorwoord
4
Hoofdstuk 1 De ongehuwde gelijkheid: Huisje, boompje, beestje achterhaald?
5
1.1Abstract
5
1.2 Probleemveld
5
1.3 Hoe wordt er over de ongehuwd samenwonenden gedacht?
7
1.4 Onderzoeksvraag
8
Hoofdstuk 2 Scheiden doe je niet alleen
10
2.1 Wat is alimentatie?
10
2.2 Behoefte
11
2.3 Draagkracht
13
2.4 Limitering van de alimentatie
14
2.5 Einde alimentatie
14
2.5.1 Smulbepaling Hoofdstuk 3 Het kind staat voorop
15 16
3.1 Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding
16
3.2 Kinderalimentatie
18
3.2.1 Voorrangsregeling 3.3 Ouderschapsplan voor de ongehuwd samenwonenden 3.4 Kinderalimentatie Hoofdstuk 4 Op ongelijke voet 4.1 Eerdere pogingen tot harmonisering
19 20 211 233 244
4.1.1 Een ‘gezocht’ probleem
244
4.1.2 Registreren
244
4.1.3 De lengte uit
255
4.1.4 Ongrijpbaar
266
4.2 Appels met peren vergelijken? 4.2.1 Het is zoals het is
266 277
4.2.2 Gelijkstelling: op gelijke voet
29
4.2.3. Achteraf op de blaren zitten
300
Het proces naar meer eenheid. |3 4.3 Nieuwe wettelijke regeling
311
4.4 Welke wetmatigheid?
322
4.4.1 Facultatieve regeling
333
4.4.2 Lichte Registratie
344
4.5 Herijking is verrijking
366
4.6 Rechtsgrond
377
Hoofdstuk 5 De wenselijkheid van meer eenheid
411
5.1 Conclusies
411
5.2 Aanbevelingen
444
Literatuurlijst
46
Het proces naar meer eenheid. |4
Voorwoord Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de masterscriptie voor de master Rechtsgeleerdheid accent privaatrecht. Tijdens een hoorcollege van het vak personen- en familierecht werd de rechtspositie van de ongehuwde samenleving behandeld. Dit onderwerp wekte meteen mijn interesse. Partners gaan uit liefde samenwonen, maar leggen juridisch verder niets vast. Wanneer een relatie dan wordt verbroken kan de economisch zwakkere partner met lege handen op straat komen te staan. De naïviteit van deze relatievorm trok mij erg aan om een onderzoek te doen naar de wenselijkheid van een wettelijke regeling met betrekking tot de partneralimentatie. Op bepaalde momenten heeft het onderzoek een kritisch oog nodig. Ik startte dit onderzoek waarbij mevrouw mr. Van Raak-Kuijper mijn begeleider was. Zij heeft mij gedurende de eerste drie hoofdstukken feedback gegeven. Professor. mr. Vlaardingerbroek heeft haar als begeleider opgevolgd. Ik wilde, naast mevrouw. Mr. Van Raak-Kuijper professor. mr. Vlaardingerbroek in het bijzonder bedanken voor de goede en duidelijke feedback die uiteindelijk tot dit resultaat heeft geleid.
Het proces naar meer eenheid. |5
Hoofdstuk 1 De ongehuwde gelijkheid: Huisje, boompje, beestje achterhaald?
1.1
Abstract
Secularisatie, ontzuiling, emancipatie, de invoering van de pil en de verhoging van de welvaart zijn ontwikkelingen die kenmerkend zijn voor de jaren ’70 van de vorige eeuw1. Deze maatschappelijke en sociologische veranderingen zorgden voor veranderende normen en waarden met betrekking tot relatievorming, huwelijk en gezin. Was het standaardpatroon van jongvolwassenen tien jaar daarvoor nog gericht op trouwen en kinderen krijgen, in de jaren ’70 werd de voorkeur gegeven aan de alternatieve samenlevingsvormen: de niet-huwelijkse samenleving won hierdoor aan terrein2. Deze veranderingen zorgden voor een nieuwe affiniteit voor individualiteit en informaliteit waardoor het standaardpatroon van de jaren ’60 verouderd werd3. De toenemende mate van informalisering was een gevolg van de nieuwe individuele keuzevrijheid die men genoot. Hierdoor ging men anders kijken naar de verschillende relatievormen en de bijbehorende rolpatronen. Vrouwenemancipatie, communes en ongehuwd samenwonen waren uitingen van deze keuzevrijheid. Het huwelijk en gezin werden onder de jongvolwassenen als ouderwets beschouwd en alternatieve samenlevingsvormen zorgden voor het begin van een nieuwe levensfase. De ongehuwde samenleving werd beschouwd als een manier om het huwelijk uit te stellen en om de jeugdperiode te verlengen.4 De drang naar individualiteit werd dan onder andere geuit in deze informele relatievorm. Vanaf de jaren ’70 bestaat er dan ook de discussie om deze nieuwe relatievorm al dan niet in de wet te erkennen. Zo werd in 1978 door de toenmalige Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk opgemerkt dat het wegnemen van ongerechtvaardigde verschillen tussen gehuwden samenwoners en ongehuwde samenwoners een proces van lange adem zal zijn5. Gezien het feit dat deze discussie dezer dagen nog steeds actueel is, heeft de staatssecretaris gelijk gekregen. 1.2 Probleemveld
Ongehuwd samenwonen regelt wettelijk gezien niets. Hoewel dit fenomeen, vaak voor komt en alom geaccepteerd is. In de jaren ’90 van de vorige eeuw heeft de wetgever zich dan ook over de
1
C. de Hoog, ‘Buitenhuwelijkse relaties bezien vanuit een sociologisch perspectief’, FJR 2007-11, p.281-284 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p. 2 3 C. de Hoog, ‘Buitenhuwelijkse relaties bezien vanuit een sociologisch perspectief’, FJR 2007-11, p.281-284 4 C. de Hoog, ‘Buitenhuwelijkse relaties bezien vanuit een sociologisch perspectief’, FJR 2007-11, p.281 5 W. Schrama, Vermogensrecht voor ongehuwde samenwoners, Deventer: Kluwer 2000, p. 124 2
Het proces naar meer eenheid. |6 problematiek gebogen en de vraag gesteld hoe de verschillende relatievormen op een systematische wijze ingebed konden worden in het Nederlands recht. Er is dan ook een maatschappelijke behoefte aan meer eenheid en handhaafbaarheid binnen het Nederlandse recht voor ongehuwd samenwonenden. Deze behoefte is dan nog duidelijker aanwezig als men de affectieve relatie verbreekt en men niets heeft geregeld. Doordat in Nederland een groeiend aantal ongehuwd samenwoners leven, bestaat er een maatschappelijke behoefte om deze samenlevingsvorm te erkennen. Deze behoefte tot meer eenheid bestaat onder andere in het vermogensrecht6, het afstammingsrecht7, het erfrecht8, het goederenrecht9 en de onderhoudsverplichting van de financieel afhankelijke partner10. Bij ongehuwd samenwonenden is het huwelijksvermogensrecht niet van toepassing. Als men dan de affectieve relatie verbreekt zijn de regels van boedelscheiding niet op hen van toepassing, alleen het ‘normale’ vermogensrecht is van toepassing. Vragen als ‘wie verkijgt de goederen’? ‘Wie voldoet de schulden?’ zijn dan vragen die vaak voor een rechter uitgevochten worden als beide partijen er niet uitkomen. Het probleem hierbij is de bewijslevering, de rechter moet namelijk alle feiten boven tafel krijgen en van geval tot geval bekijken hoe de situatie is. Naast problemen in het vermogensrecht bestaan er ook vaak problemen in het erfrecht. Deze problemen ontstaan wanneer een van de ongehuwd samenwonenden overlijdt en beide niets geregeld hebben. Zo wordt de langstlevende partner niet automatisch rechthebbende over het vermogen van de overleden partner. Het huwelijk is vooralsnog het enige instituut dat automatisch dit gevolg teweeg brengt.11 Geschillen hierover kan de langstlevende partner overleggen aan een rechter. Ook in dit geval zal de rechter moeten beslissen op basis wat de langstlevende partner naar voren brengt en naar de omstandigheden van het geval moeten beslissen. Als laatste een voorbeeld in het afstammingsrecht. Wanneer een kind wordt geboren uit ouders die ongehuwd samenwonen is de vader niet automatisch de juridische vader. Hij zal het kind moeten erkennen (art. 1:203 BW). Bovendien zal de juridische vader stappen moeten ondernemen om zich in het gezagsregister bij te laten schrijven. Als ouders niet op de hoogte zijn van deze mogelijkheden, kan dit problemen opleveren wanneer de affectieve relatie wordt verbroken.12 Kortom: ongehuwde samenwonenden ondervinden allerlei
6
C.G. Breedveld de Voogd, ‘Het huis waarin zij samenwoonden’, FJR 2007-11 Hof Leeuwarden 10 oktober 2007, LJN BB 5298 8 W. Breemhaar, ‘De verbroken relatie in het testamentaire erfrecht. Een vervolg’, Tijdschrift Erfrecht 2008-6, p. 88-93 9 B. Breederveld, ‘De kantonrechter en de verdeling van een auto’, FJR 2002-11, p.283-288 10 Rb Rotterdam 14 december 2004, NJF 2005, 130 11 C. Forder & A. Verbeke, Gehuwd of niet, Maakt het iets uit?, Antwerpen: Intersentia 2005, p. 333-345 12 E. Punselie, ‘Kinderen van (ex)samenwonenden’, FJR 2007-11 7
Het proces naar meer eenheid. |7 juridische problemen, nu een wettelijke basis waarop hun samenlevingsvorm is gebaseerd ontbreekt13. Nergens in het recht wordt het ongehuwd samenwonen als een relatievorm erkend, de ongehuwde samenleving bestaat niet als rechtsfiguur. Daartegenover staat dat in verschillende rechtsgebieden zoals het sociaal zekerheidsrecht, de inkomsten- en successiebelasting en het huurrecht al belangrijke consequenties zijn verbonden aan deze informele relatievorm.14 Binnen deze rechtsgebieden is het begrip ongehuwd samenleven op verschillende manieren uitgelegd. Soms geldt een bepaalde samenlevingsduur en soms is het voeren van een gemeenschappelijke huishouding aan het ongehuwd samenleven verbonden. Dit impliceert, volgens Schrama, dat het ongehuwd samenwonen voor wetgeving geschikt is, doordat de wetgever al verschillende rechtsgevolgen aan het ongehuwd samenwonen heeft verbonden.15 1.3 Hoe wordt er over de ongehuwd samenwonenden gedacht?
In de literatuur wordt verschillend gedacht over de manier waarop er meer eenheid in de rechtspositie van ongehuwd samenwonenden gebracht kan en moet worden. Enerzijds wordt er gepleit voor een wettelijke bescherming, waarbij er voorzien wordt in de behoefte van ongehuwd samenwonenden. Aan de realisering van een dergelijke regeling moeten duidelijke grenzen gesteld worden: wordt een samenwoning van 6 maanden gelijkgesteld met een samenwoning van 10 jaar? Auteurs als C. Forder en A. Verbeke pleiten voor wettelijke bescherming. W.Schrama spreekt in plaats van een wettelijk bescherming, van een herrijking van het familierecht.16 Vlaardingerbroek is echter van mening dat extra bescherming voor de ongehuwd samenwonenden erg betuttelend kan zijn voor degene die er niet voor gekozen hebben om hun relatievorm vast te leggen.17 Anderzijds wordt de gelijkstelling van het huwelijk op ongehuwd samenwoners als oplossing beschouwd. Waarbij de ongehuwd samenwonenden gelijkgesteld worden met gehuwden met betrekking tot onder andere de partneralimentatie. Ook deze visie is onderhevig aan kritiek waarbij er afgevraagd wordt of er voor een dergelijke verplichting een rechtvaardiging bestaat. DuijvendijkBrand meent dat in de meeste gevallen de ongehuwd samenwonenden er bewust voor gekozen hebben om niets te regelen, ze hadden immers ook kunnen huwen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat
13
Y.Quispel, ‘Niet-geregistreerde samenwoners vanuit het perspectief van het huwelijksvermogens- en erfrecht’, FJR 2005-2, p.40-46 14 W.M. Schrama,’ Een multidisciplinaire benadering van het ongehuwd samenleven. Meerwaarde en minpunten van de combinatie van juridisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek’, Ars Aequi 2007-11, p.869876 15 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724-725 16 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724-725 17 P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007, p.249
Het proces naar meer eenheid. |8 het ondoordacht is om de ongehuwde samenleving tussen partners ongeregeld te laten, maar dat is vooralsnog geen reden om de contractsvrijheid overboord te zetten. 18 Tenslotte bestaat de mogelijkheid om de ongehuwde samenleving te laten zoals deze is. Dat betekent dat er geen wettelijke regeling of gelijkstelling moet plaatsvinden. In 2005 sprak de toenmalige minister van Justitie Donner uit, dat de wetgever geen wettelijke aanknopingspunten heeft om het ongehuwd samenleven gelijkwaardig te doen zijn aan het huwelijk en hij merkt daarbij op dat het moeilijk blijft om een antwoord te geven op de vraag hoe het ongeregelde geregeld is. Hij meent dan ook dat het ongehuwd samenwonen zich kenmerkt doordat de overheid niet via een formele handeling betrokken is.19 Echter is door het groeiende aantal ongehuwd samenwonenden in de Nederlandse samenleving de ‘oplossing’ van niets regelen aan de orde? 1.4 Onderzoeksvraag
Aangezien de ongehuwd samenwonen in het recht niet erkend wordt ontstaan, zoals we hierboven zagen, in verschillende rechtsgebieden problemen wanneer de affectieve relatie verbroken wordt. Zo ook met betrekking tot de onderhoudsverplichting. Deze wettelijke onderhoudsverplichting heeft alleen betrekking op de ex-gehuwden of de ex-geregistreerde partners, volgens art. 1:157 BW. Wanneer de ongehuwd samenwonenden de relatie verbreken dan heeft de behoeftige echtgenoot wettelijk geen recht op de zogenaamde partneralimentatie. De vraag is dan ook hoe men meer eenheid en handhaafbaarheid kan creëren in de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden. De behoefte tot meer rechtszekerheid is groter wanneer de relatie verbroken wordt. Bij verbreking komt men er pas achter dat de gevolgen en risico’s van ‘niets regelen’ groot zijn. Daarom wil ik me in mijn scriptie toespitsen op de onderhoudsverplichting aangezien deze onderhoudsverplichting pas aan de orde komt wanneer de relatie verbroken wordt. In mijn scriptie wil ik onderzoeken of een wettelijke regeling de uitkomst biedt. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘’In hoeverre is het wenselijk dat er een overkoepelende wettelijke regeling komt voor de ongehuwd samenwonenden met betrekking tot de partneralimentatie die gelijk is aan die van gehuwden samenwonenden wanneer de relatie wordt verbroken?’’ Om tot een antwoord van deze vraag te komen zal ten eerste de partneralimentatie voor de gehuwd samenwonenden behandeld worden om zo het verschil tussen de twee relatievormen aan te geven. Bovendien moet door de behandeling van de partneralimentatie duidelijk worden voor welke gevolgen de ongehuwd samenwonenden komen te staan wanneer de affectieve relatie wordt 18
J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p.265-272 19 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724-725
Het proces naar meer eenheid. |9 verbroken. Vervolgens zal de kinderalimentatie voor zowel de gehuwd als de ongehuwd samenwonenden aan bod komen. Zowel de partner- als de kinderalimentatie zijn verplichtingen tot onderhoud. De kinderalimentatie wordt behandeld om te kijken of een dergelijk verschil in behandeling tussen de gehuwd en ongehuwd samenwonenden bij deze onderhoudsverplichting ook bestaat. In hoofdstuk 4 zal er gekeken worden op welke manieren er meer eenheid en handhaafbaarheid in de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden gecreëerd kan worden. Er wordt gekeken wat het standpunt van de overheid en de literatuur is ten opzichte van een wettelijke onderhoudsverplichting voor de ongehuwd samenwonenden. Bovendien worden de verschillende wettelijke mogelijkheden behandeld. Tenslotte zal er gekeken worden of er voor een wettelijke bescherming een rechtsgrond bestaat.
Het proces naar meer eenheid. |10
Hoofdstuk 2 Scheiden doe je niet alleen Inge en Björn zijn al 12 jaar getrouwd. Inge probeert tevergeefs zwanger te worden, wat erg veel spanningen oplevert. Zij heeft haar baan op moeten zeggen, doordat zij de laatste 5 jaar fulltime bezig zijn om via IVF zwanger te worden. De laatste tijd hebben zij echter steeds meer problemen. Björn heeft namelijk al een tijdje een oogje op iemand anders laten vallen, namelijk de handige buurman Rob. Verschillende relatietherapeuten hebben het huwelijk niet weten te redden. Aangezien Inge al een aantal jaar niet meer werkzaam is, dient zij een verzoek in tot partneralimentatie. Door het aangaan van een huwelijk worden bepaalde rechten en plichten voor echtgenoten in het leven geroepen. Naast afstammingsrechtelijke en erfrechtelijke gevolgen heeft het huwelijk ook vermogensrechtelijke gevolgen. Het huwelijksvermogensrecht zorgt ervoor dat partners elkaar het nodige verschaffen, de zogenaamde dwingende wederzijdse zorgplicht.20 Wanneer echtgenoten uit elkaar gaan door middel van een echtscheiding geldt deze zorgplicht niet meer, maar is er sprake van een eventuele alimentatieverplichting. 2.1 Wat is alimentatie?
Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.21 Uit dit wetsartikel volgt dat echtgenoten, en geregistreerde partners22 bepaalde verplichtingen tot elkaar hebben. Het wetsartikel geeft een leidraad hoe echtgenoten zich dienen te gedragen in het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. Door het huwelijk verbinden echtgenoten zich op emotioneel vlak, maar ook op vermogensrechtelijk vlak. Echtgenoten zijn verplicht elkaar bij te staan, zowel financieel als niet financieel.23 De vraag is of dit artikel ook geldt na het huwelijk nu het spreekt over echtgenoten, waarbij een rechtstreekse toepassing van art. 1:81 BW na ontbinding van het huwelijk niet mogelijk is.24 Wanneer het huwelijk ontbonden wordt hoeven echtgenoten op basis van art.1:81 BW elkaar niet meer het nodige te verschaffen. De hulpbehoevende echtgenoot kan op basis van art 1:157 BW een verzoek tot alimentatie indienen. Er bestaat dan een verplichting om na ontbinding van het huwelijk de echtgenoot, die niet in zijn of haar eigen levensonderhoud kan voorzien, te 20
M. van Mourik, Huwelijksvermogenrecht, Deventer: Kluwer 2009, p. 2 Art. 1:81 BW 22 Art. 1:80b BW 23 Art. 1:221 lid 1 BW 24 HR 4 december 1987, NJ 1988,678 21
Het proces naar meer eenheid. |11 blijven steunen.25 De onderhoudsverplichting tussen gewezen echtgenoten vindt haar rechtsgrond in de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband gestaakt.26 Hiermee is het onderliggend
verband
tussen
art.
1:81
en
1:157
BW
weergegeven,
doordat
de
onderhoudsverplichting na het huwelijk door kan lopen.27 Alimentatie is dan ook in het leven geroepen om de behoeftige echtgenoot niet zomaar in de kou te laten staan wanneer het huwelijk ontbonden is. In het verleden werd de behoeftige echtgenoot gelijkgesteld met de vrouw.28 Tegenwoordig komt het vaker voor dat ook de man thuis blijft met de kinderen en dat de vrouw zorgt voor het inkomen. De rechter kan bij de echtscheidingsbeschikking een uitkering tot levensonderhoud toekennen. De alimentatieplicht gaat in op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:163 BW). De rechter heeft hierbij een grote discretionaire bevoegdheid29 aangezien deze een onderhoudsverplichting toe kan kennen.30 De rechter kan zich tot op een zekere hoogte laten
leiden
door
de
billijkheid.
Hierbij
zijn
twee
beginselen
zeer
belangrijk:
het
behoeftigheidbeginsel en het draagkrachtbeginsel. 2.2 Behoefte
Bij de vaststelling van de partneralimentatie kan de rechter rekening houden met de behoefte aan een voorziening in het levensonderhoud. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen wat de draagkracht is van de alimentatieplichtige echtgenoot. De verzoeker van de onderhoudsverplichting is behoeftig indien hij/zij niet voldoende inkomsten heeft en die in redelijkheid ook niet kan verwerven. Dit betekent dat de inkomsten uit arbeid of uit vermogen onvoldoende is. De behoeftige mist de benodigde middelen31 om in zijn/haar levensonderhoud te voorzien, wat behoeftigheid oproept. Inge heeft haar baan op moeten zeggen vanwege de verschillende IVF behandelingen. Zij is behoeftig ten opzichte van Björn, nu hij de kostwinner is. Inge is dan ook behoeftig nu zij de middelen mist om in haar levensonderhoud te voorzien.
25
Art. 1:157 BW Zie o.a. HR 23 mei 1975, NJ 1976, HR 9 februari 2001, NJ 2001, 216 27 Asser, ‘Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht.15. Personen- en familierecht Deel II. Levensonderhoud 28 Alimentatienormen 1978 29 HR 29 juni 2001, NJ 2001, 495 30 HR 21 november 1913, NJ 1913,1320 31 Rapport Alimentatienormen 2009 26
Het proces naar meer eenheid. |12 In de zogenaamde tremanormen wordt geopperd dat behoefte niet ophoudt bij het bestaansminimum. Het bestaan van de behoefte en de omvang daarvan moet per geval beoordeeld worden aangezien de individuele omstandigheden van de behoeftige echtgenoot ook een rol spelen. Deze Tremanormen zijn voor het eerst in 1979 ontwikkeld door een werkgroep ingesteld door de Nederlandse vereniging voor Rechtspraak. Zij stellen op alimentatienormen gebaseerde rekenmodellen op. Deze modellen zien zowel op de kinderalimentatie als die van de partneralimentatie. Deze normen worden door alle rechtbanken en hoven gehanteerd. Hoewel deze normen geen rechtsnormen zijn bieden zij toch een richtlijn waar de rechter zich aan kan vasthouden. Binnen deze Tremanormen wordt de behoeftigheid als belangrijkst beginsel gezien in de toekenning van de alimentatie. Deze behoeftigheid wordt mede bepaald aan de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk, of geregistreerd partnerschap, hebben geleefd. 32Daarnaast zijn een aantal andere relevante omstandigheden van belang, zoals het inkomsten -en uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk. Aan de hand van het inkomstenniveau wordt bepaald wat de kosten voor het onderhoud van de onderhoudsgerechtigde zijn en waar dientengevolge in redelijkheid aanspraak op gemaakt kan worden. Daarnaast zal de vermogensvorming van de echtlieden belangrijk zijn voor de beoordeling van de welstand waar echtgenoten in hebben geleefd.33 Naast het inkomen en de vermogensvorming zoals die was ten tijde van het huwelijk worden de eventuele toekomstige kosten ook bij de beoordeling betrokken. Hierbij moet men denken aan de te verwachten kosten34 aan het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Deze verwachte kosten moeten echter wel gestaafd worden op concrete gegevens en moet gebaseerd zijn op een reële waardering en moet een zekere mate van waarschijnlijkheid bevatten. Deze toekomstige kosten worden gewaardeerd op de mate van welstand waarin echtgenoten leefden ten tijde van het huwelijk en die op een vorenbedoelde wijze is vastgesteld.35 De huwelijksgerelateerde alimentatiebehoefte wordt verminderd door de inkomsten van de alimentatiegerechtigde of de inkomsten die deze zich in redelijkheid kan verwerven.36 Werkelijke of in redelijkheid te verwerven eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde, ook die uit vermogen, verminderen de alimentatiebehoefte.37 Zo kan door de rechter worden besloten dat het door omstandigheden redelijk kan zijn om in te teren op dit eigen vermogen van de onderhoudsgerechtigde of de onderhoudsplichtige. 38
32
Rapport Alimentatienormen pg.7 HR 19 december 2003, NJ 2004, 140 34 Rapport Alimentatienormen pg.7 35 HR 19 december 2003, NJ 2004, 140 36 HR 13 februari 2009, RFR 2009, 42 37 Rapport Alimentatienormen pg.7 38 HR 12 december 2008, NJ 2009, 13 33
Het proces naar meer eenheid. |13 2.3 Draagkracht
Om de draagkracht te berekenen van de onderhoudsplichtige is er een rekensysteem ontwikkeld om te bepalen wat de maximaal op te leggen alimentatie is in de gegeven omstandigheden.39 Aan de hand van de rekenmodellen ontwikkeld in de Tremanormen kan zowel de minimumbehoefte van de onderhoudsgerechtigde
vastgesteld
worden
alsmede
de
maximumvergoeding
van
de
onderhoudsplichtige aan de hand van zijn draagkracht. De maximale alimentatie wordt berekend door de draagkracht en het eventueel fiscaal voordeel op te tellen.40 De rechter mag in beginsel niet afzien van een alimentatieverplichting ook als het gaat om een verplichting van ‘geringe hoogte’. Als er draagkracht aanwezig is moet de rechter deze onderhoudsverplichting ook toekennen. Aan de hand van het vermogen van Björn moet de rechter vaststellen waar Inge recht op heeft, met in ogenschouw genomen de welstand waarin beiden hebben geleefd tijdens het huwelijk. Nu Björn een invloedrijk architect is, zal het in dit geval niet gaan om een ‘verplichting van geringe hoogte’.
De draagkracht van de alimentatieplichtige wordt dan ook door de rechter bepaald aan de hand van zijn inkomen en zijn vermogen. Daarbij wordt gekeken wat de alimentatieplichtige feitelijk ter beschikking staat en wat hij/zij redelijk kan verwerven.41 Daarnaast word rekening gehouden met verplichtingen die de alimentatieplichtige is aangegaan.42 Bijvoorbeeld eventuele schulden die door de rechter in ogenschouw genomen moet worden, maar waarbij de rechter wel vrij is om deze schulden bij de draagkrachtberekening te laten meewegen.43 Een wettelijke onderhoudsplicht jegens derden
vermindert
de
draagkracht.
Dit
geldt
hetzelfde
voor
een
samenloop
van
alimentatieverplichtingen.44 Men moet er rekening mee houden dat de financiële positie van de nieuwe partner de draagkracht van de alimentatieplichtige kan vergroten of verkleinen. Wanneer er sprake is van eigen vermogen van de onderhoudsgerechtigde en een tamelijk hoge behoefte van de alimentatiegerechtigde en/of de draagkracht van de aimentatieplichtige vind de werkgroep Tremanormen45 het redelijk dat beide partijen open zaken spelen over hun eigen financiële situatie om de lasten en de inkomsten op die manier in een ‘jusvergelijking’ naast elkaar te leggen. Dit is om te voorkomen dat de onderhoudsgerechtigde in een betere financiële positie komt te staan dan de onderhoudsplichtige. Bij de beoordeling van de lasten van beide partijen is het de voorwaarde dat beide partijen gelijk behandeld worden. Deze jusvergelijking moet inzicht 39
Rapport Alimentatienormen pg.11 Rapport Alimentatienormen pg. 15 41 HR 2 november 1962, NJ 1962, 472 42 Vlaardingerbroek 2008 43 HR 29 september 1978, NJ 1979, 143 44 Vlaardingerbroek 2008 45 Rapport Alimentatienormen 40
Het proces naar meer eenheid. |14 verschaffen in de gevolgen voor beider financiële situatie. Deze vergelijking hebben beiden nodig om te voorzien in de luxe waarin beide gewend waren te leven. Bij vaststelling van de alimentatie dient rekening te worden gehouden met omstandigheden als het bestaan van minderjarige of studerende kinderen of met de verwachting dat de vrouw door te gaan werken zelf in haar levensonderhoud kan voorzien.46 2.4 Limitering van de alimentatie
Bepaald gedrag van de alimentatiegerechtigde jegens de onderhoudsplichtige kan leiden tot een matiging van de onderhoudsverplichting .47 Het kan zelfs voorkomen dat de alimentatie op nihil gezet wordt. Dit gedrag wordt in de literatuur aangeduid met wangedrag en wordt als niet-financiële factor meegewogen op grond van art. 1:157 lid 1 BW. Dit betekent dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de alimentatiegerechtigde partner geen aanspraak meer kan maken op een bijdrage in het levensonderhoud.48 Het gedrag moet zodanig grievend voor de onderhoudsplichtige zijn, dat de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid hierdoor verloren gaat of in sterke mate verminderd is.49 Een rechter moet echter terughoudend optreden bij het bestempelen van bepaald gedrag als wangedrag, omdat dit grote gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde. Bovendien kan de limitering van alimentatie toegestaan zijn als de alimentatiegerechtigde binnen een redelijke tijd geen werk heeft gevonden of binnen de gestelde tijd geen werk heeft kunnen vinden. De limitering kan dan te wijten zijn aan de eigen schuld van de alimentatiegerechtigde, doordat zij verzuimd heeft om werk te zoeken of een opleiding te volgen in de gestelde tijd. 2.5 Einde alimentatie
De alimentatieplicht vervalt na 12 jaar of op het tijdstip die partijen bij echtscheidingsconvenant zijn overeen gekomen. Dat betekent dat de alimentatieplichtige 12 jaar na de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand niet meer verplicht is tot betaling alimentatie.50 Een verzoek tot alimentatie moet dan ook gedaan worden binnen 12 jaar na de inschrijving van de beschikking anders is wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Partijen kunnen echter in een echtscheidingsconvenant overeenkomen dat de alimentatieverplichting langer duurt dan 12 jaar.
46
J. Nieuwenhuis en C. Stolker en W. Valk, Burgerlijk wetboek, Deventer: Kluwer 2009, p. 228 A. Heida, ‘Alimentatie en wangedrag’, Tijdschrift Voor Echtscheidingsrecht, 2008-1, p.6 48 Rb Zutphen 20 augustus 2006, RFR 2006, 130 49 A. Heida, ‘Alimentatie en wangedrag’, Tijdschrift Voor Echtscheidingsrecht, 2008-1, p. 6 50 Art. 1:157 lid 3 BW 47
Het proces naar meer eenheid. |15 Op grond van art.1:157 lid 4 BW kan de rechter de termijn van 12 jaar alimentatieverplichting verlengen als de beëindiging van de alimentatie van dusdanig ingrijpende aard is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid stopzetten van de onderhoudsbijdrage niet gewenst is.51 Bij een huwelijk van minder dan vijf jaar geldt er ook een alimentatieverplichting, volgens art.1:157 lid 7 BW. Deze termijn loopt echter niet tot 12 jaar, de verplichting tot levensonderhoud eindigt van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast eindigt de verplichting tot alimentatie wanneer de alimentatiegerechtigde opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of is gaan samenwonen met een nieuwe partner alsware zij gehuwd waren of tenslotte wanneer zij hun partnerschap hebben laten registreren. 2.5.1 Smulbepaling52
De alimentatieplicht kan ook beëindigen op grond van art.1:160 BW. De plicht tot alimentatie eindigt dan wanneer de alimentatiegerechtigde is gaan samenleven met een ander alsware zij gehuwd, of alsware zij een geregistreerd partnerschap aan zijn gegaan. De invulling van dit artikel is in de rechtspraak verder uitgekristalliseerd.
53
Zo moet er sprake zijn van een affectieve relatie die van
duurzame aard is. Vervolgens brengt dit met zich mee dat de samenwoners elkaar wederzijds verzorgen. Zij moeten dan feitelijk met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Kortom: lotsverbondenheid, de wederzijdse verzorging en als laatste het vormen van een economische eenheid. Op basis van deze feiten kan de alimentatie vervallen doordat de alimentatiegerechtigde samenwoont alsware zij gehuwd. Met dien verstande dat partijen bij echtscheidingsconvenant overeen kunnen komen dat de alimentatieverplichting niet zal eindigen op grond van art.1:160 BW.54 Echter heeft de Hoge Raad aan art.1:160 BW een restrictieve uitleg gegeven. De Hoge Raad is van mening dat de bepaling een dode letter is geworden. Gezien het feit dat de sanctie van het wetsartikel van ingrijpende aard is, komt het in bijna geen enkel geval voor dat er voldaan wordt aan de voorwaarden van art.1:160 BW.55 Er zijn al eerdere pogingen geweest om het artikel te schrappen, vooralsnog staat het artikel nog in de wet en mag men van de werking uitgaan.
51
Hof Den Haag 18 juni 2008, AR 2008/1181 B van den Anker, ‘Samenleven en alimentatie ontvangen?’ Tijdschrift voor echtscheidingsrecht, 2009-5, p.87 53 B van den Anker, ‘Samenleven en alimentatie ontvangen?’ Tijdschrift voor echtscheidingsrecht, 2009-5, p.89 54 Vlaardingerbroek 2008 pg.173 55 HR 3 juni 2005, NJ 2005, 381 52
Het proces naar meer eenheid. |16
Hoofdstuk 3 Het kind staat voorop Hilde en Ralph gaan na 4 jaar huwelijk uit elkaar. Tijdens het huwelijk is een zoontje geboren, genaamd Eric. Hilde is de kostwinner, Ralph heeft tijdens zijn huwelijk voor Eric gezorgd en werkte op freelance basis. Tegenwoordig heeft hij een vaste aanstelling gekregen. Eric blijft bij Ralph wonen en om het weekend komt Hilde Eric ophalen. Samen maken zij een ouderschapsplan op, waarbij zij afspraken vastleggen met betrekking tot de opvoeding en verzorging van Eric. Zo hebben zij onder andere de schoolkeuze en de betalingsregeling met betrekking tot de contributie van de voetbalclub waar Eric volgend jaar begint geregeld. Ralph is de verzorgende ouder en Hilde moet als nietverzorgende ouder kinderalimentatie betalen. De rechter stelt een bedrag vast voor de kinderalimentatie, nu zij daar samen niet uit komen.
Volgens art 1:392 lid 1 BW zijn ouders, kinderen, behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud, ongeacht de burgerlijke staat van de ouders. Dit betekent dat een verwekker ook onderhoudsplichtig is, volgens art 1: 394 BW. Bovendien de nieuwe partner die met de ouder is getrouwd, is onderhoudsplichtig tegenover het stiefkind, volgens art. 1:395 BW. In hoofdstuk 2 kwam de partneralimentatie al aan bod. In dit hoofdstuk zal het ouderschapsplan behandeld worden in de formele en informele relatie, bovendien zal de kinderalimentatie in beide relatievormen behandeld worden. Het ouderschapsplan moet ervoor zorgen dat ouders verantwoordelijk blijven voor hun kinderen na de scheiding. Het ouderschapsplan en kinderalimentatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In eerste instantie is het de taak van de ouders om de hoogte van de kinderalimentatie vast te leggen. Maar zoals in het bovenstaande voorbeeld komt het voor dat ouders daar samen niet uit komen, dan wordt dit aan de rechter overgelaten. 3.1 Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding
De wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding strekt tot een wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Rechtsvordering, die moet leiden tot de bevordering van het ouderschap na echtscheiding. Sinds 1 maart 2009 is het dan ook verplicht gesteld in art 815 Rv dat wanneer ouders scheiden er samen een ouderschapsplan opgesteld moet worden.56 Opstelling van een ouderschapsplan is verplicht voor ouders die een echtscheidingsprocedure hebben gestart door middel van een gemeenschappelijk of eenzijdig verzoek. Daarnaast kan het ouderschapsplan opgenomen zijn in het echtscheidingsconvenant. Beide ouders moeten akkoord gaan met het plan en 56
Rechtbank Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK1422
Het proces naar meer eenheid. |17 begrijpen wat de consequenties daarvan zijn, gebeurt dit niet dan kunnen verzoekers nietontvankelijk worden verklaard. Art. 815 lid 6 Rv voorziet in de gevallen wanneer er redelijkerwijs geen ouderschapsplan overlegd kon worden. De rechter moet dan beoordelen of er andere stukken overlegd moeten worden of dat er op een geheel andere wijze daarin voorzien kan worden. Het ouderschapsplan is in het leven geroepen met de bedoeling om ouders rekenschap te geven over de gevolgen van de echtscheiding en daarom al concrete afspraken gemaakt moeten worden met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen.57 Dit ouderschapsplan omvat afspraken tussen echtgenoten met betrekking tot de zorgverdeling, de informatie-uitwisseling tussen echtgenoten en de kinderalimentatie.58 Het uitgangspunt is dan ook dat beide ouders verantwoordelijk blijven voor de opvoeding en verzorging van de kinderen. Daarnaast is het de taak van de verzorgende ouder om de relatie tussen de niet-verzorgende ouder en het kind te bevorderen.59 Dit betekent dat de ouder die niet met het gezag belast is, wel het recht en de verplichting heeft tot omgang met het kind. De inbreng van de kinderen speelt dan ook een grote rol bij de opstelling van het ouderschapsplan, aangezien er vermeldt moet worden op welke manier de kinderen betrokken zijn geweest bij de opstelling van het ouderschapsplan.60 De rechtbank Utrecht gaat nog een stapje verder en eist dat, naast dit formele vereiste, ook een materieel vereiste in deze bepaling gelezen kan worden.
61
Dit vereiste houdt in dat ouders hun kinderen, afhankelijk van hun leeftijd of
ontwikkeling, moeten betrekken bij afspraken die rechtstreeks op hen betrekking hebben. Dit betekent niet dat ouders verplicht zijn om de voorkeuren van de kinderen te volgen, maar wel dat zij deze voorkeuren betrekken bij hun besluitvorming.
In eerste instantie betekent dit dat Ralph en Hilde als ouders hun zoontje moeten betrekken in de besluitvorming, ongeacht het feit dat Eric nog erg jong is. Echter, vanwege deze jonge leeftijd kan Eric de consequenties van de te nemen beslissingen niet overzien en zal om deze reden naar mijn mening geen grote inspraak hebben in de keuzes die Ralph en Hilde in zijn belang maken.
57
I. Jansen, ‘II. Het gezag over minderjarige kinderen’, in: Groene Serie Personen en Familierecht, Omvang van het ouderlijk gezag, Aantekening 2 Ouderschapsplan: Kluwer 2009 (losbl.) 58 Art. 815 lid 3 Rv 59 P. Dorhout, I.Pieters en P. van Teeffelen,’Studiedag eerste ervaringen verplicht ouderschapsplan’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2009-5, 53 60 Art. 815 lid 4 Rv 61 Rechtbank Utrecht 14 oktober2009, LJN BK0439
Het proces naar meer eenheid. |18 3.2 Kinderalimentatie Ouders zijn onderhoudsplichtig ten opzichte van hun minderjarige kinderen.62 Volgens de tremanormen 2009 wordt kinderalimentatie aangeduid als een bijdrage van de niet-verzorgende ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren). De kinderalimentatie gaat uit van de behoeftigheid van het kind. Deze behoefte is dan dat deel van de kosten dat niet door de kinderbijslag of door de financiële bijdrage van de verzorgende ouder kan of behoeft te worden bestreden.63 Het gezinsinkomen is dan mede bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie. Deze verplichting van ouders om te voorzien in het levensonderhoud bestaat ook tegenover de jongmeerderjarigen, kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar, en voor hun studie. Deze onderhoudsverplichtingen staan los van de burgerlijke staat van de ouders en blijven bestaan als ouders gescheiden zijn. De niet-verzorgende ouder is dan verplicht financieel voor de kinderen te blijven zorgen. In het bovenstaande geval is de niet-verzorgende ouder Hilde. Zij is dan ook verplicht tot betaling van een geldbedrag ten behoeve van Eric aan Ralph.
In eerste instantie is het uitgangspunt dat beide ouders zelf afspraken maken over de kinderalimentatie. Komen zij hier echter niet samen uit, dan kunnen zij de hulp inroepen van de rechter om een bedrag vast te stellen.64 De rechter kan, wanneer hij dit nodig acht, een hoger bedrag vaststellen.65 Wanneer het gaat om kinderalimentatie van een meerderjarig kind moeten de betalende ouder en het meerderjarig kind samen proberen om tot een regeling te komen, komen zij er samen niet uit dan kan ook in deze situatie de hulp van de rechter ingeroepen worden. Het bestaan en de omvang van de behoefte van het kind houdt niet op bij het bestaansminimum, dit hangt af van de individuele omstandigheden en moet per geval worden bepaald.66 Aangezien de rechter bij de vaststelling van kinderalimentatie rekening moet houden met de draagkracht van de alimentatiegerechtigde ouder en de behoefte van het kind kan het soms voorkomen dat de alimentatie lager wordt vastgesteld, bijvoorbeeld omdat de man in de schuldsanering terecht is gekomen.67
62
Art. 1:392 BW Rapport Alimentatienormen pg.8 64 Scheiding en Alimentatie. Kinderalimentatie. Den Haag: Ministerie van Justitie 2009, <www.justitie.nl/onderwerpen/familie_en_gezin/scheiding_alimentatie/alimentatie/kinderalimentatie/#parag raph4> 65 Gerechtshof ’s-Gravenhage 18 oktober 2006, LJN AZ2085 66 Rapport Alimentatienormen pg.6 67 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 5 oktober 2005, LJN AU5093 63
Het proces naar meer eenheid. |19 Volgens de Tremanormen moet bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie rekening gehouden worden met het beginsel dat kinderen niet slechter af mogen zijn na de echtscheiding van de ouders. In de Tremanormen wordt per kind een bedrag vastgesteld dat als toetssteen gebruikt dient te worden voor hetgeen kinderen kosten.68 Er wordt daarnaast rekening gehouden met de draagkracht van de alimentatieplichtige ouder op basis van onder andere het inkomen. Dit (netto) inkomen wordt volgens de geldende alimentatienormen bepaald.69 Wanneer beide ouders een inkomen hebben dan wordt er door middel van een draagkrachtvergelijking het aandeel voor alimentatie vastgesteld, wanneer het afzonderlijke inkomen hoger is dan de bijstandsnorm. Dit geldt ook in het geval van Ralph en Hilde, aangezien zij beide een inkomen genieten die beide boven de bijstandsnorm valt.
Deze vergelijking is niet nodig wanneer de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van het kind, dan wordt de alimentatie beperkt tot de draagkracht van de alimentatieplichtige.70 Het welvaartsniveau ten tijde van de echtscheiding dient als uitgangspunt genomen te worden voor de berekening van de kosten van het kind of kinderen. Het wegvallen of verlaging van het inkomen na echtscheiding wordt dan niet mee in ogenschouw genomen bij de berekening. Daarnaast melden de Tremanormen dat een eventuele verhoging van het inkomen na de vaststelling van de kinderalimentatie wel invloed kan hebben op de vaststelling van de behoefte.71 3.2.1 Voorrangsregeling
Volgens art. 1:400 lid 1 BW is er sprake van prioriteit van de kinderalimentatie bij een samenloop van meerdere onderhoudsverplichtingen, bijvoorbeeld de partneralimentatie. Dit artikel stelt dat kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Bovendien hebben de vroegere echtgenoot, geregistreerd partner, ouders, kinderen en stiefkinderen voorrang boven de behuwdkinderen en de schoonouders. Deze prioriteitsstelling is in het leven geroepen om in eerste instantie de positie van kinderen van gescheiden ouders te versterken. Zo wordt er geen rekening gehouden met de belastende werking van de draagkracht wanneer een van de ouders een nieuwe partner krijgt. De draagkracht is dan ook volledig afgestemd op het kind. Volgens het tremarapport is de gedachte hierachter dat de nieuwe partner in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en een kind kan dat logischerwijze niet. Alvorens de voorrangsregeling toe te kunnen toepassen moet de draagkracht berekend worden. Dit gebeurt aan de hand van de Alimentatienormen. Het verschil tussen het netto 68
Tremanormen 2009 pg.9 Rapport Alimentatienormen pg.8 70 Rapport Alimentatienormen pg. 18 71 Gerechtshof ‘s-Gravenhage 18 juni 2008, LJN BD6333 69
Het proces naar meer eenheid. |20 besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen geeft de draagkrachtruimte weer. Dit betekent dat hoe meer bedragen zijn opgenomen in het draagkrachtloos inkomen er minder ruimte blijft voor alimentatie.72 Bij samenloop van meerder alimentatieverplichtingen wordt vanuit art.1:400 lid 1 BW voorrang gegeven aan de kinderalimentatie. Wanneer de behoefte van het kind wordt vastgesteld op bijvoorbeeld 200 euro en daarnaast geen draagkracht meer is voor de partneralimentatie, dan wordt de partneralimentatie op nihil gezet. Meestal zijn partijen het hiermee eens als de prioriteitsstelling van de kinderalimentatie betrekking heeft op het kind dat uit hun huwelijk is geboren. De Hoge Raad heeft beslist dat wanneer de draagkracht niet toereikend is, omdat de alimentatieplichtige kinderen heeft uit meerdere huwelijken, het beschikbare bedrag voor alimentatie in beginsel gelijk verdeeld moet worden tenzij een belangenafweging een andere verdeling toelaat.73 Hierbij moet gedacht worden aan kinderen die bijvoorbeeld een chronische ziekte hebben. 3.3 Ouderschapsplan voor de ongehuwd samenwonenden
Naast de gehuwden en geregistreerde ouders is het ouderschapsplan ook verplicht voor de ongehuwd samenwonenden wanneer de relatie wordt verbroken.74 Ook in deze informele relatie moet men nadenken over de opvoeding en zorg van de kinderen die geboren zijn uit de samenwoning en waar zij gezamenlijk het gezag over uitoefenen. Waarbij het uitgangspunt wederom is dat het kind niet slechter af mag zijn na de scheiding. In zoverre bestaan er geen verschillen tussen de verschillende relatievormen en het ouderschapsplan. Maar volgens Schrama bestaan er wel degelijk verschillen tussen de formele en informele relatie.75 Deze verschillen hebben vooral betrekking op de onderwerpen die als eventueel conflict het maken van een ouderschapsplan in de weg kan zitten. Dan moet men denken aan bijvoorbeeld de twijfel over het vaderschap van de man of wanneer er nog geen erkenning heeft plaatsgevonden de vrouw dit na de scheiding niet toelaat. Het maken van een ouderschapsplan om conflicten te voorkomen tussen ouders treft geen doel, volgens Schrama. Naast problemen met het gezag, kunnen er volgens Schrama ook problemen ontstaan in de vermogensrechtelijke sfeer. Zo mag volgens haar verwacht worden dat in een informele relatie de verzorgende ouder slechter af is dan in een formele relatie. Dit verschil zit hem dan vooral in 72
P. van Teeffelen, ‘Kinderen eerst: een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie’ Tijdschrift voor scheidingsrecht 2009-4, p.71 73 HR 21 december 2007, NJ 2008, 28 74 Kamerstukken II 2007/08, 30 145, nr. 14 en 24 75 W. Schrama, ‘Het ouderschap voor ouders in een informele relatie: waarom we weinig weten, maar toch wetgeven en waarom dat onwenselijk is’, Nederlands Juristenblad 2008-10, p.576-576.
Het proces naar meer eenheid. |21 gemeenschappelijke vermogensopbouw en natuurlijk de partneralimentatie. Doordat bij de ongehuwd samenwonenden er geen verplichting bestaat tot het betalen van partneralimentatie komt het kind na de scheiding in een slechter financieel klimaat terecht. Het kind kan dan echter wel de dupe worden en slechter af zijn na de relatie als tijdens, nu de partneralimentatie niet verplicht is voor de ongehuwd samenwonenden. 3.4 Kinderalimentatie
Ouders zijn onderhoudsplichtig tegenover hun kinderen. Zoals gezegd heeft de burgerlijke staat van de ouders niets met deze onderhoudsverplichting te maken. Dit betekent dat ook de ongehuwd samenwonenden die samen een kind krijgen voor hun minderjarige, en meerderjarige kinderen tot 21 jaar, onderhoud verplichtig zijn. Dit volgt uit art.1:392 BW. De niet-verzorgende ouder is alimentatieplichtig tegenover zijn kind of kinderen. Ook moet hier rekening gehouden worden met de prioriteit van de kinderalimentatie op basis van art. 1:400 lid 1 BW. Wanneer de ouders ongehuwd samenwonen ontstaat er niet van rechtswege vaderschap, de vader moet het kind dan erkennen.76 Door middel van gerechtelijke vaststelling vaderschap, adoptie of tijdens het huwelijk geboren worden komt de vader in een familierechtelijke betrekking met het kind. Wanneer de vader niet heeft erkend, kan deze alsnog gehouden worden tot onderhoud, waneer de man toestemming heeft gegeven tot een daad die geleid kan hebben tot de verwekking van een kind.77 Dit verzoek wordt enkel afgewezen als duidelijk wordt dat de man de vader van het kind niet kan zijn. De stiefouder die met de ouder van het kind getrouwd is, of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, is alleen dan onderhoudsplichtig naar zijn stiefkind gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Deze regeling geldt alleen voor gehuwde of geregistreerde stiefouders. Wanneer bijvoorbeeld de nieuwe partner samen met de moeder samenwoont, dan is deze nieuwe partner op grond van art. 1:395 BW niet gehouden om te voorzien in het levensonderhoud van het kind. De feitelijke samenwoning zorgt niet voor een wettelijke onderhoudsverplichting. Daarnaast is degene die met de ouder gezamenlijk gezag uitoefent wel gehouden tot betaling van onderhoud. Wanneer het gezamenlijk gezag eindigt door de minderjarigheid van het kind, duurt de onderhoudsverplichting door totdat het kind de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt. Wanneer het gezamenlijk ouderlijk eindigt door een uitspraak van de rechter of de dood van de ouder, dan duurt de onderhoudsverplichting door gedurende de tijd dat het gezamenlijk gezag heeft geduurd.
76 77
Art. 1:199 BW Art. 1:394 BW
Het proces naar meer eenheid. |22 De onderhoudsverplichting voor minderjarige kinderen geldt voor de ongehuwde ouders bij de moeder, de juridische vader (die het kind heeft erkend) of de biologische vader nadat er een onderhoudsactie is ingesteld op grond van art. 1:394 BW. Het recht op kinderalimentatie bestaat ook voor deze groep personen, ongeacht de burgerlijke staat van de ouders. De bescherming voor de kinderen geboren uit een ongehuwde samenleving is met betrekking tot de kinderalimentatie voldoende geregeld. De wet zorgt ervoor dat het kind niet de dupe wordt van de scheiding, of verbreking van de relatie van de ouders.
Het proces naar meer eenheid. |23
Hoofdstuk 4 Op ongelijke voet Linda en Wietske wonen al ruim 10 jaar samen. Zij hebben afgesproken om nooit te trouwen, ook niet wanneer
het
homohuwelijk
legaal
werd.
Zij hebben
dan
ook
niets
geregeld,
geen
samenlevingscontract en geen geregistreerd partnerschap. Zij waren van mening dat als de relatie ooit verbroken mocht worden dat beiden volwassen genoeg zijn om zowel de financiële als de nietfinanciële kant af te handelen. Na tien jaar samengewoond te hebben wordt Linda verliefd op de zus van Wietske, Pauke. Hoewel Pauke het een hele vervelende situatie vindt, valt zij ook voor Linda en zij gaan samenwonen. Linda heeft in de tijd dat ze met Wietske samenwoonde grotendeels voor de inbreng van het inkomen gezorgd. Wietske werkt 20 uur in de week bij een kinderdagverblijf, omdat zij gedeeltelijk gehandicapt is kan zij niet meer werken. Wietske voelt zich erg bedrogen en wil dan ook aanspraak maken op partneralimentatie.
Zoals we in hoofdstuk 2 al zagen zijn echtgenoten verplicht om elkaar bij te staan, zowel financieel als niet-financieel. Zij zijn elkaar hulp en bijstand verschuldigd voor zover het vermogen dat toelaat. Na het huwelijk verdwijnt deze verplichting niet. De partneralimentatie wordt ingeroepen door die echtgenoot die niet zelf in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien, op basis van art. 1:157 BW. Er wordt gekeken naar de behoefte van de alimentatiegerechtigde en de draagkracht van de alimentatieplichtige.78 Wanneer ouders gaan scheiden moet er naast een verzoek tot eventuele partneralimentatie ook een ouderschapsplan opgesteld worden. Kinderen moeten hierbij zoveel mogelijk betrokken worden naar hun bevattingsvermogen. In het ouderschapsplan worden onder andere afspraken gemaakt omtrent de kinderalimentatie, waarbij het gezinsinkomen als uitgangspunt wordt genomen bij de berekening van de hoogte van de alimentatie. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de kinderen na het huwelijk, dus na de scheiding, in beginsel niet slechter af mogen zijn dan tijdens het huwelijk.79 Bij de ongehuwd samenwonenden bestaat de verplichting van de kinderalimentatie ongeacht de status van de burgerlijke stand. Dit is echter niet het geval bij de partneralimentatie. Wanneer de ongehuwd samenwonenden de relatie verbreken bestaat er wettelijk gezien geen verplichting tot partneralimentatie. Zij kunnen dit echter wel met elkaar afspreken. De ongehuwd samenwonenden worden in de wet niet als rechtsfiguur erkend, hoewel hieraan wel degelijk behoefte kan bestaan. In zowel de literatuur als bij de overheid bestaan er verschillende gedachten over de manieren waarop
78 79
Rapport Alimentatienormen 2009 Rapport Alimentatienormen 2009
Het proces naar meer eenheid. |24 er meer eenheid in de rechtspositie van deze informele relatievorm gebracht kan en moet worden. Er wordt in dit hoofdstuk gekeken op welke manieren dit kan gebeuren. 4.1 Eerdere pogingen tot harmonisering 4.1.1 Een ‘gezocht’ probleem
In de jaren ´60 van de vorige eeuw begon de glans van het huwelijk af te nemen. Het huwelijk als instituut werd als verouderd beschouwd. Alternatieve samenlevingsvormen vormden sindsdien een aanvaardbaar alternatief voor het huwelijk. De manier waarop partners de relatie invulling kunnen geven werd en wordt nog steeds als een privéaangelegenheid beschouwd.80 Hoewel het verschijnsel van de ongehuwd samenwonenden zich pas duidelijk manifesteerde in de jaren ’70 is het uitgegroeid tot een alom geaccepteerde informele relatievorm.81 De nadelen voor de ongehuwd samenwonenden zijn pas duidelijk wanneer de relatie verbroken wordt, of wanneer één van de partners overlijdt. Van een gezocht probleem82 kan niet gesproken worden nu er wel degelijk sprake is van onvoorziene problemen waar de ex-ongehuwd samenwonenden mee te kampen krijgen. De ongehuwd samenwonenden zijn vaak niet op de hoogte van de gevolgen van de gekozen informele samenlevingsvorm. Wanneer de relatie verbroken wordt tussen de ongehuwd samenwonenden bestaat er geen alimentatieverplichting tussen de ex-partners. Vooralsnog is deze mogelijkheid niet in de wet opgenomen. Het feit dat wettelijk niets geregeld is voor deze samenlevingsvorm wil echter niet zeggen dat de problematiek van de ongehuwd samenwonenden onopgemerkt blijft. Zo bestaat er een discussie in de literatuur over de verschillende oplossingen om de ongelijkheid tussen de gehuwd en ongehuwd samenwonenden op te heffen met betrekking tot de partneralimentatie. Daarnaast wordt de problematiek indirect ook door de wetgever erkend. Dit blijkt uit verschillende ontwikkelingen en onderzoeken. 4.1.2 Registreren
In 1991 - dus vóór invoering van het geregistreerd partnerschap en het homohuwelijk - bracht de Commissie Kortmann een rapport uit aan het kabinet. In dit rapport, Leefvormen83, werd een voorstel gedaan voor een wettelijke regeling met betrekking tot een publiekrechtelijke registratievorm voor paren die niet konden of wilden trouwen. Deze publiekrechtelijke 80
Jan Latten, ‘Trends in samenwonen en trouwen. De schone schijn van burgerlijke staat’, in: Bevolkingstrends, e 4 kwartaal 2004, Voorburg/Heerlen: CBS 2004, p. 46 81 C. de Hoog, ‘Buitenhuwelijkse relaties bezien vanuit een sociologisch perspectief’, FJR 2007-11, p.281 82 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 265 83 Kamerstukken II 1994/95, 22 700, nr. 5.
Het proces naar meer eenheid. |25 registratievorm moest twee varianten bevatten, de lichte en de zware registratie. De zware registratie was bedoeld voor de gehuwd samenwonenden, die zich door middel van het huwelijk aan elkaar verbonden hadden. De lichte registratie zou plaats moeten vinden in de GBA en was bedoeld voor personen die wilden vastleggen dat zij bij elkaar hoorden, maar die niet konden of wilden trouwen. Het uitdrukking willen geven aan de duurzame lotsverbondenheid stond hierbij voorop. Deze lichte registratie werd in het leven geroepen voor bijvoorbeeld partners van hetzelfde geslacht.84 Hoewel het rapport wel positief werd ontvangen heeft het kabinet het voorstel voor een registratie in de GBA niet overgenomen. Doordat dit rapport van de Commissie Kortmann vooral gericht was op de ongehuwd samenwonenden van gelijk geslacht, of degene die een nauwe bloedverwantschap hadden waardoor zij niet met elkaar mochten huwen, maakte dit duidelijk dat de ongehuwde samenleving niet zomaar over het hoofd gezien moest worden. 4.1.3 De lengte uit In 1994 trad de Wet Limitering Alimentatie in werking.85 De begrenzing van de alimentatie moest de positie van de vrouw verbeteren nu de alimentatieverplichting niet oneindig mocht duren van de wetgever.86 De limitering moest voor een steuntje in de rug zorgen bij de vrouwen om bijvoorbeeld op zoek te gaan naar een betere positie in het arbeidsproces. De bedoeling van de wetgever met de limitering van de alimentatieverplichting komt overeen met de boodschap die de overheid in de jaren ’90 van de vorige eeuw wilde uitdragen. In 1990 gaven verschillende ministeries een gezamenlijke brochure uit: ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’. Het doel van deze brochure was om jonge meisjes in te lichten over het belang van een goede en doelbewuste beroepskeuze. Bovendien wilde de overheid hiermee bereiken dat jonge vrouwen met een eigen inkomen niet financieel afhankelijk zijn van de partners.87 De economisch zwakkere partner werd door de invoering van de WLA terug de arbeidsmarkt op gestuurd. Hoewel de alimentatieverplichting alleen nog gold voor de ex-gehuwden, werd de alimentatie later in de breedte getrokken naar meer verschillende leefvormen, zoals in 1998 het geregistreerd partnerschap en in 2001 het homohuwelijk. De ongehuwd samenwonenden behoren echter niet bij deze nieuwe leefvormen.
84
K. Boele-Woelkie, ‘Huwelijk of geregistreerd partnerschap?’ Ars Notariatus 134, p.7 Art. 1:157 lid 4 BW en J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 265 86 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 265 87 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 266 85
Het proces naar meer eenheid. |26 4.1.4 Ongrijpbaar
In 2005 werd door de Tweede Kamer in een debat over de beëindiging van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst kort het onderwerp van de ongehuwd samenwonenden aangesneden. In het debat over de invoering van de administratieve echtscheiding reageerde minister Donner hierover.88 Hij meende dat ‘…het moeilijk blijft om antwoord te geven op de vraag hoe het ongeregelde geregeld is’. Hierbij stelt de minister dat de ongehuwd samenwonenden ongrijpbaar zou zijn voor wetgeving, omdat deze leefvorm zich kenmerkt door het ontbreken van een formele handeling waar de overheid bij betrokken is.89 Minister Donner was van mening dat er geen wettelijke aanknopingspunten bestonden om de ongehuwde samenleving wettelijk te regelen, terwijl in verschillende rechtsgebieden zoals de Wet Werk en Bijstand en de successiebelasting echter wel gevolgen aan deze leefvorm verbonden werden. Dat de ongehuwd samenwonenden ongrijpbaar voor wetgeving zouden zijn is mijn inziens niet juist. In meerdere rechtsgebieden worden er gevolgen aan deze leefvorm verbonden, waardoor dit impliceert dat deze leefvorm niet ongrijpbaar is voor wetgeving. Hiermee sluit ik aan bij Schrama dat een formele handeling geen voorwaarde is voor wettelijke regeling.90 4.2 Appels met peren vergelijken?
De ongehuwd samenwonenden zijn in veel opzichten vergelijkbaar met de gehuwd samenwonenden. De grote verschillen worden - zoals we zagen - pas zichtbaar wanneer een relatie verbroken wordt of één van de partners overlijdt. Zo bestaat er een wettelijke onderhoudsverplichting voor de gehuwd samenwonenden op basis van art 1:157 BW. Naast de gehuwde samenleving geldt deze verplichting ook voor de geregistreerde partners. Deze partneralimentatie is echter niet wettelijk verplicht gesteld voor de ongehuwd samenwonenden. Het ongewijzigd laten van de ongehuwde samenleving is volgens minister Donner een optie, nu het moeilijk wordt om te bepalen hoe deze relatievorm geregeld zou moeten worden. Bovendien kan geopperd worden dat partijen er bewust voor gekozen hebben om niets te regelen. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om wettelijke regels die van toepassing zijn op de gehuwd samenwonenden van toepassing te verklaren op de ongehuwd samenwonenden op grond van analoge toepassing. Dan is er de mogelijkheid van mogelijke beslissingen achteraf, waarbij er dan pas achteraf een beslissing wordt genomen in een problematische situatie. Het grote nadeel van dit soort beslissingen is dat men niet weet waar men
88
Handelingen II 2005/2006, 29 676, nr. 22, p. 1408 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724 90 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724 89
Het proces naar meer eenheid. |27 aan toe is, waardoor het enkel de rechtsonzekerheid voedt, daar de rechter beslist naar de omstandigheden van het geval. Tenslotte bestaat de mogelijkheid om een nieuwe wettelijke regeling op te stellen die enkel van toepassing is op de ongehuwd samenwonenden. Naast de verschillende mogelijkheden tot het bereiken van meer eenheid en handhaafbaarheid, moet ook gekeken worden naar de rechtvaardiging voor een wettelijke onderhoudsverplichting voor de ongehuwd samenwonenden. Of zijn we dan appels met peren aan het vergelijken? Al deze verschillende mogelijkheden om meer handhaafbaarheid en eenheid te creëren in de ongehuwde samenleving worden hieronder behandeld. 4.2.1 Het is zoals het is
Een manier om met de ongehuwd samenwonenden om te gaan is om de wetgeving hieromtrent ongewijzigd te laten. Ongewijzigd laten zegt het zelf al, er verandert niets aan de rechtspositie van deze relatievorm. Er wordt geen manier gegeven om meer eenheid te bereiken. De regeling van de relatie wordt aan partijen overgelaten. Vanuit de literatuur bestaan hier zeker duidelijke overwegingen voor. Ten eerste de overweging dat partners zelf hebben gekozen voor een ongeregelde vorm van hun relatie. Hierbij is de zogenaamde contractsvrijheid van toepassing. Het uitgangspunt hierbij is dat men zelf in de hand heeft wat men wil regelen en op welke manier dit gebeurt. Deze contractsvrijheid hangt nauw samen met de relatievrijheid, want partijen mogen zelf beslissen hoe zij hun leven invulling geven.91 Een wettelijke regeling zou hun keuze doorkruisen. Daarnaast kenmerkt de ongehuwde samenleving zich door het ontbreken van een formele handeling waarbij de overheid is betrokken.92 Het gebruik van een wettelijke regeling om een informele relatie vast te leggen is dan niet mogelijk, aldus minister Donner.93 De klassieke visie is dan ook dat het initiatief om juridisch het nodige te verschaffen, bijvoorbeeld door een samenlevingscontract afsluiten, geheel bij de ongehuwd samenwonenden ligt. Dit impliceert dan ook meteen dat bij gebrek aan initiatief er geen wettelijke bescherming bestaat.94 In de praktijk zullen er volgens de overheid geen problemen voorkomen nu men kan kiezen voor een samenlevingscontract om nadere zaken te regelen. Het tonen van initiatief hangt dan ook samen met de contract- en relatievrijheid.
91
C. Forder, Het informele huwelijk: de verbondenheid tussen mens, goed en schuld, Deventer:Kluwer 2000, p.11 92 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724 93 Handelingen II 2005/2006, 29 676, nr. 22, p. 1408 94 P. van Teeffelen, ‘FJR Studiedag 2008: Relatierecht’, FJR 2008, 77
Het proces naar meer eenheid. |28 Bovendien verplicht het Europese Hof de lidstaten niet tot een wettelijke regeling. In de uitspraak Johnston t. Ireland95 werd beslist dat de ongehuwd samenwonenden niet op grond van art. 8 EVRM gelijkgesteld mochten worden met de gehuwd samenwonenden. Daarnaast is in Canada een zaak beslist waarbij de rechter de vrouw in het gelijk heeft gesteld en oordeelde dat de ongehuwde vrouw in een vergelijkbare positie verkeerde als een gehuwde vrouw, waarbij het discriminerend zou zijn om haar geen vordering toe te kennen.96 De vergelijking van deze twee zaken laat zien dat het aan de omstandigheden van het geval wordt overgelaten of de rechter een beslissing maakt waarbij de ongehuwde samenleving een juridisch tintje krijgt. Het ongeregeld laten van de ongehuwde samenleving staat partijen vrij om te doen. Als echter uit bepaalde handelingen tijdens de ongehuwde samenleving blijkt dat er een intentie bestond om een samenlevingscontract af te sluiten, dan kan op basis van een natuurlijke verbintenis alimentatie gevorderd worden. Dit is van toepassing in die gevallen waar een partner de andere partner verzoekt om de baan op te zeggen en voor de kinderen te zorgen. Op grond van een natuurlijke verbintenis kan er dan een verplichting tot onderhoud bestaan. Dit is een mogelijkheid die op dit moment al bestaat, zonder eerst iets wettelijk te regelen. Een natuurlijke verbintenis moet voortvloeien uit bepaalde handelingen en deze handelingen moeten voor de rechter gebracht worden zodat deze hier een beslissing over kan geven. Hoewel het pleiten voor het ongeregeld laten van het ongeregelde een nobel streven is op grond van de contractsvrijheid en relatievrijheid, moet men denken aan de verregaande gevolgen die hiermee gepaard gaan. De zwakkere partner komt op straat te staan zonder recht te hebben op iets waarmee hij of zij in zijn of haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het ongewijzigd laten van de wet levert geen oplossingen op, maar kan in de loop van de tijd voor meer problemen zorgen. Hierbij moet men vooral denken aan het groeiende aantal ongehuwd samenwonenden dat niets geregeld heeft. Zij moeten dan vaak op grond van een onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking of een stilzwijgende afspraak een beroep doen bij de rechter om alsnog een geldbedrag te krijgen. Naast het feit dat het ongewijzigd laten van de wet problemen oplevert voor de toekomst, bestaat er nu nog altijd een maatschappelijke behoefte aan meer eenheid en handhaafbaarheid. Dit wordt niet bereikt door onveranderd verder te gaan. Bovendien kan het ontbreken van een wettelijke regeling onbevredigende situaties opleveren. Het ongeregeld laten van de ongehuwd samenwonenden levert geen structurele veranderingen op.
95
Johnston t. Ireland , Eur. Hof R.M., 18 december 1989, serie A nr. 112 C. Forder, Het informele huwelijk: de verbondenheid tussen mens, goed en schuld, Deventer: Kluwer 2000, p. 7 en Walsh V Bona (2000) N.S.J. No. 117 (april 19, 2000) Nova Scotia Court of Appeal
96
Het proces naar meer eenheid. |29
4.2.2 Gelijkstelling: op gelijke voet
Een andere mogelijkheid om een dergelijke partneralimentatie te laten gelden voor de ongehuwd samenwonenden is om de wettelijke regeling van de gehuwd samenwonenden met betrekking tot de partneralimentatie ook van toepassing te laten verklaren op de ongehuwd samenwonenden. Wettelijke alimentatieregels zouden bij wijze van analogische toepassing ook voor de ongehuwd samenwonenden moeten gelden. Forder en Verbeke beschrijven in hun boek een zaak van de rechtbank Roermond, waarbij de rechter besliste, dat wanneer er geen concrete wettelijke regeling voor handen is er aansluiting gezocht moet worden bij een wel in de wet geregeld geval.97 In deze zaak ging het om ongehuwd samenwonenden waar de vrouw om vergoeding verzocht voor verrichte werkzaamheden in de eenmanszaak van haar man. Bovendien moest deze vergoeding ook bestaan in een vergoeding naar redelijkheid en billijkheid nu de vrouw gezorgd heeft dat de man in de eenmanszaak kon werken doordat zij voor de huishouding en de kinderen ging zorgen. Deze uitspraak beschrijft dat analoge toepassing van de onderhoudsverplichting op de ongehuwd samenwonenden is toegestaan. Echter, de rechtbank heeft in het concrete geval geen analogie toegepast nu daar volgens de rechter geen rechtvaardiging toe was. Analoge toepassing moet aan een aantal voorwaarden voldoen.98 Ten eerste moet er sprake zijn van een vergelijkbaar feitencomplex met een in de wet geregeld geval. Daarnaast moet het onderscheid niet een bewuste keuze zijn van de wetgever.99 Indien er zich een geschil voordoet over een niet in de wet geregeld geval kan er door middel van gelijkstelling, of analoge toepassing, aansluiting gezocht worden bij een wel in de wet geregeld geval. Met betrekking tot de ongehuwd samenwonenden kan de gang van zaken sterk op die van een huwelijk lijken. De vraag die hierbij gesteld kan worden is of een feitelijke gelijkstelling automatisch overgaat in een wettelijke gelijkstelling. Dit betekent dat de feitelijke samenwoning van de ongehuwd samenwonenden gelijk moet zijn aan het huwelijk. Dit moet per geval beoordeeld worden, waarbij gekeken moet worden naar de mate van economische eenheid en de mate van affectiviteit tussen partijen. Wanneer de ongehuwde samenwoning overeenkomt met een gehuwde samenwoning, dan kan er sprake zijn van een vergelijkbaar feitencomplex. Vervolgens moet beoordeeld worden of het onderscheid tussen de gehuwd en ongehuwd samenwonenden een bewuste keuze was van de wetgever. Met betrekking tot analoge toepassing van de onderhoudsverplichting is art. 1:157 BW interessant. Dit artikel is door de wetgever in het 97
C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p.509 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p.509 99 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p.509 98
Het proces naar meer eenheid. |30 leven geroepen om de ex-gehuwde die niet zelf in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien te beschermen. Hoewel nergens in het artikel een bewuste uitsluiting van de ongehuwd samenwonenden geformuleerd is, kan gesteld worden dat het niet noemen van deze informele relatievorm een bewuste keuze van de wetgever was. De onderhoudsverplichting heeft de wetgever namelijk bewust verbonden aan het huwelijk, of geregistreerd partnerschap. Aan de tweede voorwaarde voor analogische toepassing wordt dan niet voldaan. Analoge toepassing is alleen mogelijk bij een beslissing achteraf. De rechter moet na de verbreking van de relatie bekijken of er sprake kan zijn van analoge toepassing op grond van art. 1:157 BW. Net als de mogelijkheid van beslissingen achteraf wordt door analoge toepassing de contract- en relatievrijheid beschermd. Echter, bij analoge toepassing wordt er geen verandering aangebracht in de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden. Ook bij deze mogelijkheid wordt er dus geen rechtseenheid bereikt. Naast analoge toepassing zou de rechter de wettelijke bepaling van art. 1:157 BW ook op de ongehuwd samenwonenden van toepassing verklaren. Het simpelweg van gelijke toepassing verklaren van de wettelijke alimentatieregels, die zo gelden voor de gehuwd samenwonenden, is meteen onjuist.100 Hoewel het ontbreken van wettelijke waarborgen met betrekking tot de bescherming van de economisch zwakkere partner zeker kan leiden tot onwenselijke situaties is gelijkstelling van de ongehuwd samenwonenden evenzeer problematisch.101 Samenwoners hebben immers niet gekozen voor een huwelijkse staat, zodat er een rechtvaardiging plaatsvindt voor het verschil in behandeling. Klakkeloos overnemen van de partneralimentatie die zo geldt voor de gehuwd samenwonenden op die van de ongehuwd samenwonenden gaat in mijn ogen te ver, aangezien hier geen voldoende rechtsgrond toe bestaat. 4.2.3. Achteraf op de blaren zitten
Een derde mogelijkheid is het nemen van een beslissing achteraf. Gelijkstelling van de wettelijke alimentatieregels op die van de ongehuwd samenwonenden kan, maar dan enkel achteraf. Ongehuwd samenwonenden die de relatie verbreken en geen enkele regeling hebben getroffen kunnen op grond van het huidig recht alsnog een onderhoudsverplichting verzoeken. In de vorige hoofdstukken kwamen al relevante zaken vanuit de rechtspraak aan de orde. Dit zijn typische voorbeelden waarbij er achteraf een beslissing wordt genomen. Dit betekent dat in bepaalde gevallen er een onderhoudsverplichting kan bestaan op grond van een natuurlijke verbintenis. Deze besissing biedt in sommige gevallen niet altijd helderheid en moet men door blijven procederen om 100
Y. Quispel, ‘Niet geregistreerde samenwoners in het huwelijksvermogensrecht’, FJR 2005, 14, p. 41 F. Schonewille, ‘Rechtspolitieke rede aan de open groeve (?) van wetsvoorstel 28 867, Geen (nieuw) huwelijksvermogensrecht maar relatievermogensrecht: pleidooi voor een groter denkraam’, Tijdschrift voor Echtscheidingsrecht 2006-5, p.5 101
Het proces naar meer eenheid. |31 gelijk te halen.102 Deze beslissingen achteraf zorgen voor veel werkdruk bij de rechterlijke macht, bovendien heeft men geen inzicht in de werkwijze van het gerecht en in de wet waardoor de ongehuwd samenwonenden in een gebied van rechtsonzekerheid verkeren. Opdat Wietske aanspraak kan maken op een onderhoudsverplichting op basis van een natuurlijke verbintenis, moet zij bewijzen dat er tussen haar en Linda een stilzwijgende afspraak bestond. Beiden hebben afgesproken dat zij volwassen genoeg zouden zijn om de relatie dusdanig af te wikkelen waar zij beiden tevreden mee zijn. Als Wietske kan aantonen dat Linda tijdens de relatie op een zodanige manier heeft gehandeld, dan kan zij aanspraak maken op een onderhoudsverplichting.
Daarnaast is -mede gezien de contractsvrijheid- de mogelijkheid tot een dergelijke beslissing vaak de enige manier om aanspraak te maken op een onderhoudsverplichting. Het staat partijen vrij om te kiezen hoe zij hun relatie vorm geven. Wanneer zij dan niet kiezen voor een formele relatievorm, dan moeten zij het ontbreken van een leidende wettelijke regeling op de koop toenemen. Wanneer de ongehuwd samenwonenden de mogelijkheid tot een juridische regeling de rug toekeren, moeten zij daarvan ook de soms vervelende gevolgen dragen: ‘Wie zijn billen verbrandt moet op de blaren zitten’.103 Hoewel in sommige gevallen op grond van een natuurlijke verbintenis alsnog een aanspraak gemaakt kan worden op onderhoud. Het nemen van beslissingen achteraf komt echter vaak in de rechtspraak voor. Deze mogelijkheid biedt echter geen nieuwe inzichten in de problematiek omtrent de ongehuwd samenwonenden, in het bijzonder met betrekking tot de partneralimentatie. Anders gezegd, wordt er geen wettelijke onderhoudsverplichting verplicht gesteld voor de ongehuwd samenwonenden. Deze mogelijkheid had ook ondergebracht kunnen worden onder de mogelijkheid om de wettelijke regeling te laten zoals deze is. Precies om deze reden laat ik behandeling van deze mogelijkheid voor wat het is en verwijs ik naar de jurisprudentie hierover (zie paragraaf 4.2.1). 4.3 Nieuwe wettelijke regeling
Een andere oplossing zou een nieuwe regeling kunnen zijn, waarbij dus een rol voor de wetgever is weggelegd. Hoewel de ongehuwd samenwonenden er vaak bewust voor hebben gekozen om geen juridische gevolgen aan de relatie te verbinden, bestaat hiertoe wel een maatschappelijke behoefte. Wanneer men juist wel rechtsgevolgen aan de affectieve relatie wil verbinden, staat het huwelijk, geregistreerd partnerschap of het samenlevingscontract open. Op grond van de contractsvrijheid heeft men de keuze om te kiezen voor een dergelijke regeling, of juist voor geen wettelijke regeling. Het uitgangspunt is dan dat men zelf in de hand heeft wat men wil regelen en op welke manier dat
102 103
Rechtbank Maastricht 21 november 2002, 79010/KG ZA 02-409 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p.607
Het proces naar meer eenheid. |32 gebeurt. De vraag die in de literatuur vaker aan de orde wordt gesteld is dan ook of een wettelijke regeling dit beginsel niet zonder pardon opzij zet. De bedoeling van een wettelijke regeling is om de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden te verbeteren. De problematiek is vooral groot in die gevallen waarbij men voor een langdurige periode gaat samenwonen zonder wettelijk gezien iets juridisch te regelen. Wanneer de relatie dan wordt verbroken komt men vaak voor onverwachte financiële gevolgen te staan. Wettelijk ingrijpen is dan een goede oplossing om de problematiek te verminderen of zelfs op te heffen. Zoals we zagen biedt niets doen, gelijkstelling en de mogelijkheid van een beslissing achteraf geen structurele oplossing voor de ‘‘problematische’’ situatie van de ongehuwd samenwonenden. De vraag die Vlaardingerbroek stelt, met het oog op het instellen van een wettelijke regeling, is of een dergelijke regeling niet zeer betuttelend is. Gezien het feit dat een wettelijke regeling ook zou gelden voor degene die bewust niet voor een wettelijke regeling hebben gekozen.104 Maar is een dergelijke regeling werkelijk betuttelend? In werkelijkheid is de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden niet geregeld ten opzichte van de gehuwd samenwonenden. En zoals we zagen zijn andere, minder betuttelende, mogelijkheden geen duidelijke verbetering van de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden. Echter, het is nog wel de vraag of de wetgever een wettelijke regeling in het leven moet roepen om partneralimentatie te regelen bij een informele relatievorm. Bestaat hiertoe een rechtsgrond? Moet de contractsvrijheid opzij gezet worden om een informele relatievorm vast te leggen? Op deze vragen wordt geprobeerd hieronder een antwoord te geven. Om meer orde te scheppen in de verschillende manieren om tot een wettelijke regeling te komen zal ik hierna eerst een onderscheid maken waaraan voldaan moet worden wil men voor een wettelijke regeling in aanmerking komen. Daarbij zullen de verschillende mogelijkheden voor een wettelijke regeling de revue passeren. Bovendien wordt gekeken naar de voorwaarden waar de ongehuwd samenwonenden dan aan zouden moeten voldoen. Vervolgens wordt gekeken of er een rechtsgrond bestaat voor een wettelijke regeling. Tenslotte zal ik nagaan of met deze nieuwe kennis een onderhoudsverplichting te formuleren valt. 4.4 Welke wetmatigheid?
Op verschillende gronden kan een wettelijke regeling beargumenteerd worden, zoals we hierboven al zagen. De vraag is waaruit een dergelijke wettelijke regeling moet bestaan. Hoewel er verschillende visies vóór een wettelijke regeling bestaan, zijn deze beschouwingen het vaak over één ding eens: dat de wetgever de rechter de mogelijkheid moet geven om, ten laste van de ex-partner, 104
P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007,19
Het proces naar meer eenheid. |33 alimentatie aan een ex-ongehuwd samenwonende toe te kennen.105 Ten eerste zal de mogelijkheid van een facultatieve regeling uiteengezet worden. Vervolgens zal de registratie van de ongehuwd samenwonenden in de GBA aan bod komen. Tenslotte zal een aparte wettelijke regeling in het BW behandeld worden die als herijking van het familierecht als zodanig opgenomen zou kunnen worden. 4.4.1 Facultatieve regeling Ten eerste bestaat de mogelijkheid van een facultatieve regeling.106 Partners moeten dan uitdrukkelijk verklaren dat zij deel willen nemen. Deze mogelijkheid kan dan dezelfde rechtsgevolgen in het leven roepen als een huwelijk, alleen moeten de ongehuwd samenwonenden duidelijk hiervoor kiezen. Hoewel de facultatieve regeling geformuleerd is in 1977, biedt het nog steeds een interessante kijk op de problematiek van de ongehuwd samenwonenden. Om de ongehuwd samenwonenden op de hoogte te stellen van de optie moet men deze groep gaan informeren. Deze voorlichting kan volgens Vlaardingerbroek gegeven worden in tijdschriften, maar ook folders die de GBA kan uitreiken, de werkgever of zelfs de huurbaas.107 Daarnaast kan via het internet de nodige informatie aangeboden worden. Hiermee moet duidelijk worden welke financiële gevolgen aan de ongehuwde samenleving kleven en op welke wijze deze informele relatievorm een meer juridisch karakter aan de samenwoning kan geven. Beide partners moeten uitdrukkelijk verklaren dat zij gebruik van de regeling willen maken, waarbij de partneralimentatie een onderdeel van deze regeling zou kunnen gaan vormen. Door de ongehuwd samenwonenden te informeren op het moment dat zij zich gezamenlijk willen inschrijven bij de gemeente worden zij gedwongen om over de rechtsgevolgen van de relatie na te denken. Door middel van ‘opting in’ kunnen de ongehuwd samenwonenden gebruik maken van de facultatieve regeling.108 Deze ‘opting in’ methode kan door middel van een schriftelijk stuk doorgevoerd worden. Echter, om bepaalde wettelijke gevolgen vast te leggen moet de notaris dit wel vastleggen. Afzien van deze regeling leidt echter niet automatisch tot het ontzeggen van rechtsgevolgen, aldus Moltmaker.109 Dit betekent dat voor degene die hiervoor niet gekozen hebben staat de mogelijkheid van een beslissing achteraf dan nog steeds open.
105
C. Forder, ‘Het informele huwelijk: de verbondenheid tussen mens, goed en schuld’, Deventer: Kluwer 2000 p. 9 106 E. Cohen Henriquez en J. Moltmaker, Privaatrechtelijke en fiscale aspecten van samenlevingsvormen buiten huwelijk, Pre-adviezen Koninklijke Notariële Broederschap, Deventer: Kluwer 1977, p 72 107 P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007, 109 108 F. Swennen, ‘W.M. Schrama, De niet-huwelijkse samenleving in het Nederlandse en Duitse recht’, FJR 2004113 109 E. Cohen Henriquez en J. Moltmaker, Privaatrechtelijke en fiscale aspecten van samenlevingsvormen buiten huwelijk, Preadviezen Koninklijke Notariële Broederschap, Deventer: Kluwer 1977, p 72
Het proces naar meer eenheid. |34 Het grote voordeel hiervan is dat de ongehuwd samenwonenden geïnformeerd worden bij de GBA over de mogelijkheid van een facultatieve regeling, waarbij zij tevens gewezen worden op de juridische gevolgen van het ongeregeld laten, maar deze mogelijkheid lijkt veel op de formele relatievorm van het samenlevingscontract. Bij dit contract wordt er ook een schriftelijk stuk overlegd, die later door een notaris bekrachtigd wordt. De mogelijkheid van een dergelijke regeling is m.i. geen aanwinst voor het familierecht, nu partners al kunnen kiezen voor een samenlevingscontract. 4.4.2 Lichte Registratie
In het door de Commissie Kortmann in 1991 uitgebracht rapport is de mogelijkheid tot de zware en lichte registratie van samenwonenden gegeven. Dit wordt naast de bovenstaande facultatieve regeling ook een formeel criterium om meer eenheid in de situatie van de ongehuwd samenwonenden te brengen.110 Ongehuwd samenwonenden moeten zich door middel van een lichte registratie inschrijven in de desbetreffende openbare registers om de relatie een formeel tintje te geven. Quispel blaast deze registratievorm nieuw leven in, maar vermeldt hierbij dat het om een vrijwillige registratie gaat. Ook in deze mogelijkheid is een actief handelen van de partners een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de regeling. Er bestaat dan volgens haar een niet te verwaarlozen risico dat het merendeel van deze ongehuwd samenwonenden geen actie onderneemt. De problemen die de ongehuwd samenwonenden ondervinden kunnen dan blijven bestaan. Echter met de mogelijkheid tot registratie zouden de problemen enkel voor een kleinere groep gelden. Het voordeel van deze registratie, zo ook met de facultatieve regeling, is dat de relatie van de ongehuwd samenwonenden toetsbaar wordt. De lichte registratievorm kan een oplossing zijn, ongeacht dat deze registratie op vrijwillige basis gebeurt. Zoals Quispel in haar artikel voorstelt moet de mogelijkheid tot registratie geopperd worden wanneer men op hetzelfde adres in de gemeente ingeschreven wil worden. Bij de gemeente moet men ook gewezen worden op het samenlevingscontract, het geregistreerd partnerschap en het huwelijk. Deze informatieplicht werd ook al geopperd bij de facultatieve regeling. De inschrijving van de ongehuwde samenleving zal in een speciaal openbaar register komen van gemeenschappelijke huishoudens. Door middel van een ‘verklaring omtrent samenwoning’ tegenover de GBAadministratie worden de ongehuwd samenwonenden opgenomen in de registers. Op grond van een dergelijke registratie mag worden uitgegaan van een mate van affectiviteit, lotsverbondenheid en een economische eenheid.111
110
Y. Quispel, ‘Niet geregistreerde samenwoners in het huwelijksvermogensrecht’, FJR 2005, 14, p. 42 P. Koppen en G. Lekkerkerker, ‘Geregistreerd samenwonen, verbintenis en lotsverbondenheid’, WPNR 1992 p. 795 111
Het proces naar meer eenheid. |35
Wanneer Wietske en Linda een mondelinge verklaring bij de GBA afgelegd zouden hebben, dan zou Wietske op grond van deze registratie bij de rechter een vordering tot onderhoud in kunnen stellen. De registratie zou voor de rechter het bewijs zijn voor het bestaan van een natuurlijke verbintenis.
Quispel meent dat de drempel om een dergelijke registratie aan te gaan zo laag mogelijk moet blijven.112 Doordat niet van partners verwacht mag worden dat zij de stap naar de ambtenaar van de burgerlijke stand maken of naar de notaris, blijft de registratie een aantrekkelijke optie. Willen partners echter bij de mondelinge verklaring juridisch meer vastleggen, dan kunnen zij de stap naar de notaris maken. Wanneer deze stap naar de notaris verplicht wordt gesteld voor de registratie leidt dit tot een afbreuk van de laagdrempeligheid. Bovendien leidt de bemoeienis van de notaris tot een grote vergelijkbaarheid met het samenlevingscontract, zoals we al zagen bij de facultatieve regeling. De voordelen van een dergelijke lichte registratie van de ongehuwd samenwonenden is dat deze toetsbaar wordt voor de overheid, nu deze relatievorm ingeschreven staat in de daarvoor bedoelde registers. De mondelinge verklaring die partners moeten afleggen bij de GBA-administratie kan later wanneer de relatie verbroken is door een van de partners gebruikt worden om bepaalde rechtsgevolgen in het leven te roepen. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid van partners om af te spreken dat na de registratie in de GBA- administratie de notaris de verdere samenwoning juridisch vastlegt. Dit kan met betrekking tot een eventuele onderhoudsverplichting het geval zijn. Dit is echter aan partners om te beslissen. De lichte registratie is een mogelijkheid om meer eenheid en handhaafbaarheid in de ongehuwde samenleving te brengen. Van de partners wordt dan wel een actieve houding verwacht.113 Beiden moeten een mondelinge verklaring afleggen bij de GBA-administratie en wanneer zij juridisch meer willen regelen moeten zij naar een notaris. Partijen moeten zelf initiatief tonen om van deze regeling gebruik te maken, hierdoor wordt er geen afbreuk gedaan aan de contractsvrijheid. Doordat de relatie- en contractsvrijheid met deze registratievorm niet opzij gezet wordt, maakt dit tot een mogelijkheid om te voldoen aan de maatschappelijke behoefte tot meer eenheid en handhaafbaarheid.
112 113
Y. Quispel, ‘Niet geregistreerde samenwoners in het huwelijksvermogensrecht’, FJR 2005, 14, p. 42 Y. Quispel, ‘Niet geregistreerde samenwoners in het huwelijksvermogensrecht’, FJR 2005, 14, p. 43
Het proces naar meer eenheid. |36 4.5 Herijking is verrijking
Zoals we al zagen kan de facultatieve regeling en de lichte registratie in de GBA ook als wettelijke regelingen gelden om meer eenheid in de rechtspositie van de ongehuwd samenwonenden te creëren. Er bestaat echter ook de mogelijkheid tot een aparte wettelijke regeling die opgenomen kan worden in het Burgerlijk Wetboek. Volgens Schrama moet het Nederlands Burgerlijk Wetboek met de tijd meegaan en zorgen voor een herijking van het familierecht.114 Zij rationaliseert hierbij wel dat zij niet beoogt om de verschillende relatievormen, materieel en formeel, gelijk te stellen. Herijking van het personen- en familierecht is door de maatschappelijke veranderingen noodzakelijk geworden. De volgende vraag is hoe een dergelijke regeling inhoud moet krijgen. Forder en Verbeke zijn voorstanders voor het achteraf toekennen van rechten. Dit betekent dat achteraf dan ook bekeken moet worden of de ongehuwde samenwoning voor een dergelijke onderhoudsverplichting in aanmerking komt. De wettelijke bepaling moet de voorwaarden van partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden opsommen. Een limitatieve opsomming van voorwaarden of situaties waar de ongehuwde samenleving aan moet voldoen moet dan samenhangen met een zekere mate van lotsverbondenheid. Er moet hierbij aangesloten worden bij art. 1:160 BW. ‘Alsware zij gehuwd’ wordt dan als uitgangspunt genomen om de feitelijke gelijkstelling tussen de gehuwd en ongehuwde samenwoning aan te tonen. Hoewel dit artikel volgens de Hoge Raad niet meer actueel te gebruiken is voor het verzoek om de partneralimentatie stop te zetten, bestaat er een goede aansluiting voor aanspraak op partneralimentatie door de ongehuwd samenwonenden. Door Minkenhof zijn er drie voorwaarden geformuleerd die de aanspraak op partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden mogelijk moeten maken.115 Ten eerste moet de ongehuwde samenleving tenminste tien jaar hebben geduurd. Minkenhof formuleert deze voorwaarde als een langdurige samenleving op basis van een huishoudelijke partij.116 Daarnaast moet er sprake zijn van behoeftigheid tot onderhoud. Tenslotte moet er tussen de behoeftigheid en de rol van de huishoudelijke partij een causaal verband bestaan. Deze voorwaarden komen grotendeels overeen met de voorwaarden die gesteld worden aan de gehuwd samenwonenden die voor partneralimentatie in aanmerking willen komen, alleen wordt het draagkrachtbeginsel buiten beschouwing gelaten. Lotsverbondenheid probeert uitdrukking te geven aan de nauwe persoonlijke betrekking tussen partners. Minkenhof legt de lotsverbondenheid uit aan de hand van de duur van de 114
W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.725 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 265 116 116 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 267
115
Het proces naar meer eenheid. |37 samenleving. Volgens deze redenering moet de affectieve relatie tussen partners tenminste tien jaar geduurd hebben. Hoewel ik van mening ben dat de duur van de samenwoning niet de mate van lotsverbondenheid kan vertegenwoordigen, is het opstellen van een wettelijke regeling zonder tijdsduur naar mijn mening niet te verwoorden. Daarnaast moet er volgens Minkenhof sprake zijn van behoeftigheid en een causaal verband tussen deze behoeftigheid en de rol van de huishoudelijke partij. De voorwaarden van art. 1:160 BW, de economische eenheid en de wederzijdse verzorging, komen met de voorwaarden van Minkenhof overeen. De formulering van een wettelijke regeling is dan in eerste instantie toegestaan, wanneer er voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in art.1:160 BW. De ongehuwd samenwonende die behoeftig achterblijft, kan na de verbreking van de affectieve relatie aanspraak maken op partneralimentatie op grond van een langdurige samenleving, lotsverbondenheid (die de economische en emotionele verstrengeling omvat) en op het recht van de wederzijdse verzorging. Causaliteit volgt dan uit het recht van de wederzijdse verzorging. Wel moet dan gekeken worden of er sprake is van een rechtsgrond, die een dergelijke wettelijke regeling rechtvaardigt. 4.6 Rechtsgrond
Op basis van de lotsverbondenheid kan er een wettelijke regeling geformuleerd te worden. Alvorens te kijken hoe deze regeling inhoud moet krijgen, moet er gekeken worden of een dergelijke wettelijke regeling te rechtvaardigen valt. Hier speelt de contractsvrijheid van partners een grote rol. Er mag van uitgegaan worden dat eenieder die woonachtig is in Nederland de formele relatievormen kent. Partners die ongehuwd samenwonen en er bewust voor kiezen om de relatie juridisch niet te regelen doen dit op basis van de relatie- en contractsvrijheid. Ongehuwd samenwonen is namelijk vrijblijvender dan een formele relatievorm. Zoals al eerder gezegd, worden de vervelende gevolgen van het ongehuwd samenwonen pas duidelijk wanneer de affectieve relatie verbroken wordt. Het ontbreken van de mogelijkheid tot partneralimentatie kan zo een ongewild gevolg zijn voor de ongehuwd samenwonenden. De economisch zwakkere partner die na een huwelijk aanspraak zou kunnen maken op partneralimentatie kan na de ongehuwde samenwoning nergens aanspraak meer op maken en staat met lege handen op straat. De vraag is dan ook of een wettelijke regeling die gelijkstaat met de partneralimentatie voor de gehuwd samenwonenden wenselijk is. De voorwaarden die samenvallen met de gehuwd samenwonenden zijn de behoefte en draagkracht. Deze voorwaarden zouden volgens mij ook zo moeten gelden voor de ongehuwd samenwonenden; alleen zou lotsverbondenheid, economische eenheid en wederzijdse verzorging een onderscheid moeten maken tussen de ongehuwd samenwonenden. Daarbij moet de samenwoning aan een bepaalde
Het proces naar meer eenheid. |38 tijdsduur verbonden worden, alvorens men aanspraak kan maken op partneralimentatie op grond van een nieuwe wettelijke regeling. Als we kijken naar het voorbeeld van Wietske en Linda kan gezegd worden dat door de mate van lotsverbondenheid, economische eenheid en wederzijdse verzorging een onderhoudsverplichting gerechtvaardigd kan worden aangezien hun samenleving gelijk staat met het huwelijk.
Er moet echter gekeken worden of er een rechtvaardiging bestaat voor een dergelijke wettelijke regeling. Neleman benadrukt dat het opgewekt vertrouwen tussen partners als rechtvaardiging gezien kan worden voor een wettelijke regeling met betrekking tot de partneralimentatie van de ongehuwd samenwonenden.117 Een opgewekt vertrouwen kan m.i. niet als rechtsgrond beschouwd worden om een dergelijke wettelijke regeling aan te nemen. Het opgewekt vertrouwen tussen partners moet dan blijken uit bepaalde handelingen of stilzwijgende afspraken. Daarbij geeft het vertrouwen niet zozeer een rechtvaardiging aan, maar leidt dit tot een natuurlijke verbintenis. Op basis van deze verbintenis kan de behoeftige partner een verzoek indienen tot een onderhoudsverplichting. Een aparte wettelijke regeling die gezien wordt als herijking van het familierecht is dan vanuit de optiek van Neleman niet te rechtvaardigen. Minkenhof meent dat het risico van dergelijke verbroken relaties niet bij de overheid mag liggen. De onderhoudsverplichting moet dan dus bij de partner liggen die economisch sterker is dan de partner die aanspraak wil maken op de onderhoudsverplichting. Zoals al eerder verteld zal door de gemeente bij een aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand niet alleen gekeken worden naar de mate van behoeftigheid. De gemeente gaat ook uit van de mogelijkheden van de -economisch zwakkere- partner om een baan te vinden. Hierbij is van belang of er sprake is van kinderen. De boodschap ‘een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ is niet enkel een brochure, uitgebracht door de overheid, maar ook een richtlijn die gehanteerd wordt door de overheid. De maatschappij hoeft logischerwijs niet op te draaien voor slechte keuzes van de ongehuwd samenwonenden en de gemeente zal dan ook niet iedere aanvraag tot uitkering toewijzen. De enkele rechtvaardiging voor een wettelijke regeling kan niet bescherming van de overheid zijn. De aanvraag voor een uitkering is zelf gebonden aan bepaalde regels. Het familierecht is dan niet het rechtsgebied dat voor een dergelijke wettelijke bescherming moet zorgen. De rechtsgrond voor partneralimentatie ligt mijn inziens niet in het feit dat de overheid voor de gevolgen op moet draaien.
117
. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 267
Het proces naar meer eenheid. |39 Dorn118 ziet de rechtvaardiging van een wettelijke onderhoudsverplichting in het feit dat het aantal bijstandsuitkeringen zullen stijgen wanneer de ongehuwd samenwonenden de relatie verbreken. We zagen bij de redenering van Minkenhof al dat de mogelijkheid van een wettelijke bescherming van de ongehuwd samenwonenden geen rechtvaardiging vindt in het familierecht. Forder en Verbeke pleiten ook voor een wettelijke bescherming.119 Zij zijn van mening dat de ongehuwd
samenwonenden
‘niet
noodzakelijkerwijs’
hetzelfde
regime
als
de
gehuwd
samenwonenden moeten krijgen.120 De ongehuwd samenwonenden worden door het gebrek aan initiatiefneming hard met de neus op de feiten gedrukt bij de financiële afwikkeling van de relatie. Forder en Verbeke vinden het dan ook acceptabel om meer recht te doen aan de autonomie van de ongehuwd samenwonenden en pas rechten toe te kennen bij de verbreking van de relatie.121 Mede gezien het feit wat hierboven is besproken lijkt deze oplossing een redelijke te zijn. Echter, er bestaat hiervoor geen rechtsgrond. Het achteraf toekennen van rechten is een optie met betrekking tot de partneralimentatie, maar wettelijk is hiervoor niets geregeld. De rechtvaardiging om achteraf partneralimentatie toe te kennen op basis van de redenering dat pas achteraf problemen zichtbaar worden, houdt in mijn ogen geen stand. Wanneer de maatschappelijke behoefte tot meer eenheid naast het beginsel van contractsvrijheid wordt gelegd, moet men m.i. tot de conclusie komen dat de contract- en relatievrijheid beginselen zijn die niet zondermeer opzij gezet mogen worden. Hoewel eenheid en handhaafbaarheid duidelijke wensen vanuit de maatschappij zijn, is het niet aan de wetgever om in deze situatie ongevraagd rechtsgevolgen in het leven te roepen. Ongehuwd samenwonenden kunnen namelijk ook bewust gekozen hebben voor een samenwoning waarbij juridisch niets geregeld is. De onvoorziene gevolgen komen dan enkel vanuit naïviteit voort. Hoewel een aparte wettelijke regeling in het BW ervoor zou kunnen zorgen dat de problematiek met betrekking tot de ongehuwd samenwonenden opgeheven wordt, bestaat hiertoe geen rechtsgrond. De mogelijkheid van een facultatieve regeling of een registratie bij de GBA zou echter wel gerechtvaardigd kunnen zijn. Maar het grote verschil tussen deze mogelijkheden en een aparte wettelijke regeling in het BW, is dat de ongehuwd samenwonenden uitdrukkelijk hun wil kenbaar moeten maken. Doordat partners moeten instemmen met een dergelijke regeling zorgen zij ervoor dat een dergelijke regeling op hun situatie van toepassing wordt verklaard. De mogelijkheid van een 118
J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 267 119 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p. 607 120 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p. 546 121 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p. 547
Het proces naar meer eenheid. |40 facultatieve regeling lijkt echter veel op het samenlevingscontract, of op een van de andere formele relatievormen. Wanneer een dergelijke regeling toch doorgevoerd wordt, zorgt dit ervoor dat het familierecht minder transparant wordt. Een mondelinge verklaring zou dan het minst bezwarend zijn voor de ongehuwd samenwonenden. Maar om aanspraak te kunnen maken op een onderhoudsverplichting zouden partners niet kunnen volstaan met enkel een mondelinge verklaring. Een dergelijke verplichting moet dan verder uitgekristalliseerd worden. Wietske en Linda hadden de relatie juridisch vast moeten leggen. Doordat zij beiden niets geregeld hebben, heeft Wietske geen recht op partneralimentatie. Dit valt te rechtvaardigen vanuit de optiek dat zij konden kiezen voor een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract om de relatie vast te leggen. Nu zij hiervoor bewust niet gekozen hebben, moet Wietske dan ook ‘’op de blaren’’ zitten.
Wanneer ongehuwde partners juridische gevolgen aan de relatie willen verbinden, kunnen zij gebruik maken van een bestaande formele relatievormen. Invoering van een facultatieve regeling of een registratie in het GBA kan voor onduidelijkheden zorgen. Maar wanneer partners volledig ingelicht zijn over de verschillende nieuwe mogelijkheden om de relatie juridisch te regelen, kunnen onduidelijkheden voorkomen worden. Daarnaast heeft een aparte wettelijke regeling in het familierecht geen rechtsgrond, nu de wetgever geen gevolgen aan een relatie kan verbinden zonder dat partners uitdrukkelijk hun wil hebben verklaard. Hoewel er geen sprake is van een gezocht probleem122 bij de ongehuwd samenwonenden is een aparte wettelijke regeling in het Burgerlijke Wetboek geen mogelijkheid om meer eenheid en handhaafbaarheid in de informele relatievorm te creëren.
122
J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11, p. 265
Het proces naar meer eenheid. |41
Hoofdstuk 5 De wenselijkheid van meer eenheid 5.1 Conclusies
In deze scriptie staat de informele relatievorm van de ongehuwd samenwonenden centraal. De ongehuwd samenwonenden zijn partners die hun relatie juridisch niet geregeld hebben. Zij zijn niet getrouwd, geen geregistreerde partners en hebben ook geen samenlevingscontract afgesloten. De ongehuwd samenwonenden vormen een relatievorm die dus niet in de wet geregeld wordt. Dit kan een bewuste keuze zijn geweest van de partners, maar wanneer de relatie verbroken wordt kunnen zij voor onvoorziene vervelende gevolgen komen te staan. Deze gevolgen kunnen zich in verschillende rechtsgebieden voordoen. Bijvoorbeeld vanuit het vermogensrecht kan de vraag rijzen hoe de boedel verdeeld moet worden. En vanuit het afstammingsrecht moet de ongehuwde biologische vader het kind erkennen voordat hij zich juridisch vader kan noemen. De biologische vader blijft echter wel verplicht tot betaling van kinderalimentatie op grond van art. 1:394 BW, deze verplichting staat dan los van de erkenning. Omdat er een wettelijke basis voor de ongehuwd samenwonenden ontbreekt met betrekking tot een onderhoudsverplichting kunnen zij voor onvoorziene gevolgen komen te staan wanneer de relatie verbroken wordt. In deze scriptie heb ik de gevolgen van het ontbreken van een onderhoudsverplichting willen onderzoeken. Bij de ongehuwd samenwonenden kan een economisch zwakkere partner na jarenlang samengewoond te hebben en voor de kinderen te hebben gezorgd ineens op straat te komen staan zonder recht te hebben op onderhoud. Vanuit deze situaties kan er een behoefte tot partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden bestaan. De vraag is dan of dit ook wenselijk is. De onderzoeksvraag luidt dan ook: ‘’In hoeverre is het wenselijk dat er een overkoepelende wettelijke regeling komt voor de ongehuwd samenwonenden met betrekking tot de partneralimentatie die gelijk is aan die van gehuwden samenwonenden wanneer de relatie wordt verbroken?’’ Om deze vraag te beantwoorden heb ik een onderscheid gemaakt tussen de rechtspositie van de gehuwd en de ongehuwd samenwonenden met betrekking tot de onderhoudsverplichting. In hoofdstuk 2 heb ik de partneralimentatie behandeld van de gehuwd samenwonenden. Deze wettelijke alimentatieplicht is gebaseerd op art. 1:157 BW. De partner die na de echtscheiding behoeftig is kan dan aanspraak maken op een onderhoudsverplichting. De hoogte van deze verplichting wordt mede gebaseerd op de levensgemeenschap en het gezamenlijk inkomen die tijdens het huwelijk tussen beiden is ontstaan. De alimentatiebehoeftige partner heeft dan voor
Het proces naar meer eenheid. |42 maximaal twaalf jaar recht op onderhoud. Wanneer het huwelijk korter dan vijf jaar heeft geduurd en er geen kinderen uit de relatie zijn geboren, dan is de duur van de onderhoudsverplichting gelijk aan de duur van het huwelijk.123 Deze onderhoudsverplichting geldt dan alleen voor partners die een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Samenwonenden die een samenlevingscontract hebben afgesloten kunnen ervoor kiezen om een onderhoudsverplichting in het contract op te nemen. Voor de ongehuwd samenwonenden bestaat een dergelijke verplichting niet. In hoofdstuk 3 is de kinderalimentatie aan bod gekomen. In dit hoofdstuk werd duidelijk dat voor zowel de gehuwd als de ongehuwd samenwonenden de verplichting tot kinderalimentatie bestaat voor de minderjarige kinderen. Het bestaan van deze onderhoudsverplichting staat los van het feit of ouders getrouwd zijn of niet. Bij de kinderalimentatie staat de behoefte van het kind voorop en niet de behoefte van de partner zoals bij de partneralimentatie het geval is. De hoogte van de kinderalimentatie wordt mede bepaald door het welvaartsniveau ten tijde van de echtscheiding of verbreking van de ongehuwde samenleving. 124 Door de partneralimentatie en de kinderalimentatie te behandelen in dit onderzoek werd er gekeken welk verschil er tussen de gehuwd en ongehuwd samenwonenden bestaat. Bovendien werd onderzocht of op basis van dit verschil een wettelijke alimentatieplicht voor de ongehuwd samenwonenden te formuleren was. In hoofdstuk 4 is dan ook het standpunt van de overheid en de discussie vanuit de literatuur behandeld. Aan de hand hiervan is de wenselijkheid van een eventuele partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden onderzocht. In dat hoofdstuk heb ik onder andere de belangrijkste ontwikkelingen vanuit de overheid behandeld. Zo heeft de commissie Kortmann in 1991 een lichte registratievorm voorgesteld voor de ongehuwd samenwonenden. Hieruit werd ondermeer duidelijk dat de ongehuwd samenwonenden als samenlevingsvorm niet over het hoofd werd gezien. Daarnaast werd vanuit de overheid in 1994 de alimentatieplicht gelimiteerd. Dit betekende dat de onderhoudsverplichting niet oneindig mocht duren van de wetgever. Deze laatste ontwikkeling is van belang omdat het laat zien dat de overheid van mening is dat partners nog altijd een eigen verantwoordelijkheid hebben om zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Minister Donner meende dan ook dat er geen wettelijke aanknopingspunten bestonden om de relatie van ongehuwd samenwonenden wettelijk gezien te regelen.125 Vervolgens zijn vanuit de literatuur verschillende mogelijkheden bedacht om onvoorziene gevolgen bij de verbreking van de ongehuwde relatie te voorkomen met betrekking tot de
123
Zie Art. 1:157 lid 6 BW I. Jansen, ‘II. Het gezag over minderjarige kinderen’, in: Groene Serie Personen en Familierecht, Omvang van het ouderlijk gezag, Aantekening 2 Ouderschapsplan: Kluwer 2009 (losbl.) 125 Handelingen II 2005/2006, 29 676, nr. 22, p. 1408 124
Het proces naar meer eenheid. |43 partneralimentatie. De overheid moet vanuit de visie van de literatuur een vangnet creëren.126 Ten eerste kan dit door middel van analoge toepassing van art. 1:157 BW. Hierbij moet de rechter per geval beslissen of de partneralimentatie die geldt voor de gehuwd samenwonenden ook voor de ongehuwd samenwonenden mogelijk is. Maar de wetgever heeft artikel 1:157 BW speciaal voor de gehuwd samenwonenden opgesteld. Om dan analogie toe te passen ten behoeve van de ongehuwd samenwonenden is niet mogelijk, omdat dit niet gerechtvaardigd is doordat deze relatievorm niet door de wetgever erkend wordt. Een ander probleem hierbij is dat de rechter dit per geval moet onderzoeken wat erg tijdrovend is en wat veel kosten met zich meebrengt. Daarnaast is analoge toepassing alleen mogelijk bij een beslissing door een rechter achteraf, dus nadat de relatie verbroken is. Een eventuele wettelijke regeling die op voorhand een onderhoudsverplichting regelt is door middel van analoge toepassing dan ook niet mogelijk. Daarnaast wordt vanuit de literatuur de mogelijkheid van een nieuwe wettelijke regeling voor een onderhoudsverplichting voorgesteld.127 Er kan dan een aparte wettelijke regeling met betrekking tot een verplichte partneralimentatie opgenomen worden in het BW die geldt voor de ongehuwde samenleving. Maar hier bestaat mijn inziens geen rechtsgrond toe, doordat de ongehuwde samenwoning zich kenmerkt door het ontbreken van een formele handeling waarbij de overheid is betrokken.128 De wetgever kan geen rechtsgevolgen verbinden aan een relatievorm die niet geregeld wordt in de wet. Wanneer ongehuwd samenwonenden dan gebruik willen maken van een nieuwe wettelijke regeling moeten zij hun uitdrukkelijke wil verklaren. Zij moeten op voorhand duidelijk maken dat zij bepaalde rechtsgevolgen aan de relatie willen verbinden. Dit kan bijvoorbeeld door de mogelijkheid van een facultatieve regeling. Deze regeling kan door middel van een ‘optingin’ methode dezelfde rechtsgevolgen in het leven roepen als een huwelijk, waardoor partneralimentatie voor de ongehuwd samenwonenden tot de mogelijkheden behoort. Maar wanneer partners van methode gebruik willen maken moet de notaris dit vastleggen om bepaalde rechtsgevolgen afdwingbaar te maken. De notaris zorgt ervoor dat de facultatieve regeling ingeschreven wordt in de desbetreffende registers. Hierdoor wordt de relatievorm toetsbaar. Maar de facultatieve regeling zorgt mijn inziens niet voor een nieuwe mogelijkheid om onvoorziene gevolgen bij de verbreking van de ongehuwde samenwoning met betrekking tot de onderhoudsverplichting te voorkomen. De ongehuwd samenwonenden kunnen namelijk al voor een samenlevingscontract kiezen, waarbij een eventuele onderhoudsverplichting is opgenomen. Dit contract wordt ook door de notaris ingeschreven in de daarvoor bestemde registers.
126
P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007,19 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005, p. 547 128 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10, p.724 127
Het proces naar meer eenheid. |44 Een andere optie is het afleggen van een mondelinge verklaring ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Maar anders dan bij de facultatieve regeling hoeft deze in eerste instantie niet bekrachtigd te worden door een notaris. Wanneer de verklaring namelijk ingeschreven wordt in de desbetreffende registers van de gemeente kunnen de ongehuwd samenwonenden hier al bepaalde rechten aan ontlenen. Echter, met betrekking tot de partneralimentatie kan niet volstaan worden met alleen een mondelinge verklaring. Dit komt mede door het feit dat een dergelijke onderhoudsverplichting zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor de alimentatieplichtige partner. Een jarenlange verplichting tot betaling van onderhoud kan mijn inziens dan ook niet bereikt worden met het afleggen van een mondelinge verklaring ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Wanneer zij dan recht willen hebben op een eventuele onderhoudsverplichting moeten zij dit schriftelijk vastleggen en laten bekrachtigen door een notaris. Een notarieel contract zorgt er voor dat partners uitgebreid moeten nadenken over een onderhoudsverplichting. Bovendien ziet de notaris toe op een eventuele betalingsregeling. Hiermee komen we bij hetzelfde probleem als bij de facultatieve regeling: zij komt teveel overeen met het samenlevingscontract. Vanuit de overheid wordt dan ook beredeneerd dat een wettelijke regeling niet mogelijk is, nu daartoe geen rechtsgrond bestaat. De contract- en relatievrijheid van partners speelt hierbij een grote rol. De ongehuwd samenwonenden kunnen namelijk kiezen voor een formele relatievorm wanneer zij op voorhand de relatie juridisch willen regelen. Partners hebben een grote keuzevrijheid met betrekking hoe zij de relatie invulling willen geven. Wanneer zij een juridisch tintje willen geven aan de relatie moeten zij uitdrukkelijk hun wil verklaren om gebruik te maken van een formele relatievorm. Het staat partijen dus vrij om niets regelen, maar wanneer de relatie verbroken wordt moeten partners ook ‘’op de blaren’’ zitten. De wetgever hoeft niet op te treden als ‘mijn broeders hoeder’, de ongehuwd samenwonenden hebben nog altijd zelf een verantwoordelijkheid.129 Hoewel een regeling met betrekking tot de partneralimentatie misschien wel wenselijk is gezien de onvoorziene gevolgen die kunnen optreden bij de verbreking van de relatie is een wettelijke regeling niet de manier om onnodig scheidingsleed te voorkomen. Een verplichte onderhoudsverplichting zou daarnaast afbreuk doen aan de vrijblijvendheid die typerend is voor de ongehuwde samenleving. 5.2 Aanbevelingen
Er bestaat zoals gezegd geen rechtsgrond voor een wettelijke alimentatieplicht voor de ongehuwd samenwonenden. Wil men echter wel recht hebben op een onderhoudsverplichting moet men dit op voorhand duidelijk maken. Dit kan door middel van een formele relatievorm zoals het huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingscontract. De uitdrukkelijke wil tot een 129
P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007,19
Het proces naar meer eenheid. |45 onderhoudsverplichting moet dan op voor of tijdens de relatie verklaard worden, wil men bij de verbreking van de relatie hier aanspraak op kunnen maken. Om de ongehuwd samenwonenden bewust te maken van de onvoorziene gevolgen die op kunnen treden bij de verbreking van de relatie, moet deze relatievorm geïnformeerd worden. De meeste problemen die ontstaan bij de verbreking van de relatie zijn het gevolg van onwetendheid van de partners. Informeren is dan de meest geschikte manier om tegemoet te komen aan de veelheid van problemen die partners bij verbreking kunnen ondervinden. Ten eerste kan op het moment dat de ongehuwd samenwonenden zich op hetzelfde adres in de gemeente laten inschrijven. Door middel van een informatiepakket die gratis bij de gemeente af te halen is worden partners op de hoogte gesteld van de risico’s van het ongeregeld laten van de relatie. Waarbij aangegeven moet worden dat de ongehuwd samenwonenden de relatie juridisch kunnen regelen door middel van de formele relatievormen. Daarnaast kan Postbus 51 een deel van de voorlichting op zich nemen. Door middel van reclamespotjes, brochures en informatie van hun relatie te verstrekken op het internet moeten de ongehuwd samenwonenden van de risico’s van het ongeregeld laten op de hoogte worden gebracht. De verantwoordelijkheid van de overheid stopt bij het informeren van de ongehuwd samenwonenden. De ongehuwd samenwonenden hebben nog altijd een eigen verantwoordelijkheid. Om onvoorziene gevolgen bij de verbreking van de relatie te voorkomen, moet deze samenleving actie ondernemen. De ongehuwd samenwonenden moeten initiatief tonen om de relatie juridisch te regelen. Het maakt dan niet uit op welke manier de ongehuwd samenwonenden de relatie regelen. Als zij maar actie ondernemen en het initiatief nemen om de relatie te regelen, zodat zij later niet voor verrassingen komen te staan. Door de verantwoordelijkheid bij de partners te leggen, wordt voldaan aan de contract- en relatievrijheid die zij hebben. De verantwoordelijkheid om te kiezen voor een dergelijke formele relatievorm ligt nog altijd bij de partners zelf. Zoals de overheid ook al deed in 1990 met de brochure ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’, kan zij de ongehuwd samenwonenden enkel bewust maken van hun eigen verantwoordelijkheid om de relatie te regelen. Wanneer partners niets regelen gebeurt dit op eigen verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid van de overheid stopt zoals gezegd bij het informeren van de ongehuwd samenwonenden. Wanneer de ongehuwd samenwonenden dus bewust niet kiezen voor een formele relatievorm, moeten zij ook de risico’s van het ongeregeld laten aanvaarden.
Het proces naar meer eenheid. |46
Literatuurlijst Boeken en Artikelen: Asser 2006 Asser, ‘Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht.15. Personen- en familierecht Deel II. Levensonderhoud Van den Anker 2009 B van den Anker, ‘Samenleven en alimentatie ontvangen?’ Tijdschrift voor echtscheidingsrecht, 20095 Breedveld- de Voogd 2007 C.G. Breedveld- de Voogd, ‘Het huis waarin zij samenwoonden’, FJR 2007-11 Breederveld 2002 B. Breederveld, ‘De kantonrechter en de verdeling van een auto’, FJR 2002-11 Breemhaar 2008 W. Breemhaar, ‘De verbroken relatie in het testamentaire erfrecht. Een vervolg’, Tijdschrift Erfrecht 2008-6 Boele-Woelkie 2006 K. Boele-Woelkie, ‘Huwelijk of geregistreerd partnerschap?’ Ars Notariatus 134 2006 Cohen Henriquez en Moltmaker 1977 E. Cohen Henriquez en J. Moltmaker, Privaatrechtelijke en fiscale aspecten van samenlevingsvormen buiten huwelijk, Pre-adviezen Koninklijke Notariële Broederschap, Deventer: Kluwer 1977 Dorhout, Pieters en Van Teeffelen 2009 P. Dorhout, I.Pieters en P. van Teeffelen,’Studiedag eerste ervaringen verplicht ouderschapsplan’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2009-5, 53 Van Duijvendijk- Brand 2007 J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Ex-samenwonenden en het onderhoudsrecht’, Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 2007-11 Forder en Verbeke 2005 C. Forder en A. Verbeke, Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, Antwerpen/Groningen: Intersentia 2005 Forder 2000 C. Forder, Het informele huwelijk: de verbondenheid tussen mens, goed en schuld, Deventer:Kluwer 2000
Het proces naar meer eenheid. |47
Heida 2008 A. Heida, ‘Alimentatie en wangedrag’, Tijdschrift Voor Echtscheidingsrecht, 2008-1
De Hoog 2007 C. de Hoog, ‘Buitenhuwelijkse relaties bezien vanuit een sociologisch perspectief’, FJR 2007-11 Jansen 2009 I. Jansen, ‘II. Het gezag over minderjarige kinderen’, in: Groene Serie Personen en Familierecht, Omvang van het ouderlijk gezag, Aantekening 2 Ouderschapsplan: Kluwer 2009 (losbl.)
Koppen en Lekkerkerker 1992 P. Koppen en G. Lekkerkerker, ‘Geregistreerd samenwonen, verbintenis en lotsverbondenheid’, WPNR 1992 Latten 2004 Jan Latten, ‘Trends in samenwonen en trouwen. De schone schijn van burgerlijke staat’, in: Bevolkingstrends, 4e kwartaal 2004, Voorburg/Heerlen: CBS 2004 Mourik 2009 M. van Mourik, Huwelijksvermogenrecht, Deventer: Kluwer 2009 Nieuwenhuis en Stolker 2009 J. Nieuwenhuis en C. Stolker en W. Valk, Burgerlijk wetboek, Deventer: Kluwer 2009 Punselie 2007 E. Punselie, ‘Kinderen van (ex)samenwonenden’, FJR 2007-11 Quispel 2005 Y.Quispel, ‘Niet-geregistreerde samenwoners vanuit het perspectief van het huwelijksvermogens- en erfrecht’, FJR 2005-2 Quispel 2005 Y. Quispel, ‘Niet geregistreerde samenwoners in het huwelijksvermogensrecht’, FJR 2005, 14 Schonewille 2006 F. Schonewille, ‘Rechtspolitieke rede aan de open groeve (?) van wetsvoorstel 28 867, Geen (nieuw) huwelijksvermogensrecht maar relatievermogensrecht: pleidooi voor een groter denkraam’, Tijdschrift voor Echtscheidingsrecht 2006-5 Schrama 2007 W.M. Schrama,’ Een multidisciplinaire benadering van het ongehuwd samenleven. Meerwaarde en minpunten van de combinatie van juridisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek’, Ars Aequi 200711
Het proces naar meer eenheid. |48
Schrama 2008 W. Schrama, ‘Het ouderschap voor ouders in een informele relatie: waarom we weinig weten, maar toch wetgeven en waarom dat onwenselijk is’, Nederlands Juristenblad 2008-10 Schrama 2006 W. Schrama, ‘Ongehuwd samenleven: het stiefkind van het familierecht’, Ars Aequi 2006-10 Schrama 2000 W. Schrama, Vermogensrecht voor ongehuwde samenwoners, Deventer: Kluwer 2000
Swennen 2004 F. Swennen, ‘W.M. Schrama, De niet-huwelijkse samenleving in het Nederlandse en Duitse recht’, FJR 2004-113 Van Teeffelen 2008 P. van Teeffelen, ‘FJR Studiedag 2008: Relatierecht’, FJR 2008, 77 Van Teeffelen 2009 P. van Teeffelen, ‘Kinderen eerst: een wettelijke voorrangsregeling voor kinderalimentatie’ Tijdschrift voor scheidingsrecht 2009-4 Vlaardingerbroek e.a. 2008 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008 Vlaardingerbroek 2007 P. Vlaardingerbroek, ‘Naar een dwingend relatierecht’, FJR 2007
Het proces naar meer eenheid. |49 Overig Rapport Alimentatienormen 1978 Rapport Alimentatienormen 2009 Scheiding en Alimentatie. Kinderalimentatie. Den Haag: Ministerie van Justitie 2009, <www.justitie.nl/onderwerpen/familie_en_gezin/scheiding_alimentatie/alimentatie/kinderalimentat ie/#paragraph4> Walsh V Bona (2000) N.S.J. No. 117 (april 19, 2000) Nova Scotia Court of Appeal
Het proces naar meer eenheid. |50
Kamerstukken Kamerstukken II 1994/95, 22 700, nr. 5. Handelingen II 2005/2006, 29 676, nr. 22 Kamerstukken II 2007/08, 30 145, nr. 14 en 24
Het proces naar meer eenheid. |51
Jurisprudentie Europese Hof voor de rechten van de mens Johnston t. Ireland , Eur. Hof R.M., 18 december 1989, serie A nr. 112
Hoge Raad der Nederlanden: Hoge Raad 21 november 1913, NJ 1913,1320 Hoge Raad 2 november 1962, NJ 1962, 472 Hoge Raad 23 mei 1975, NJ 1976, 394 Hoge Raad 29 september 1978, NJ 1979, 143 Hoge Raad 4 december 1987, NJ 1988,678 Hoge Raad 9 februari 2001, NJ 2001, 216 Hoge Raad 29 juni 2001, NJ 2001, 495 Hoge Raad 19 december 2003, NJ 2004, 140 Hoge Raad 3 juni 2005, NJ 2005, 381 Hoge Raad 21 december 2007, NJ 2008, 28 Hoge Raad 12 december 2008, NJ 2009, 13 Hoge Raad 13 februari 2009, RFR 2009, 42 Rechtbanken: Rechtbank Maastricht 21 november 2002, 79010/KG ZA 02-409 Rechtbank Rotterdam 14 december 2004, NJF 2005, 130 Rechtbank Zutphen 20 augustus 2006, RFR 2006, 130 Rechtbank Rotterdam 17 juli 2009, LJN BK1422 Rechtbank Utrecht 14 oktober2009, LJN BK0439 Gerechtshoven: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 5 oktober 2005, LJN AU5093 Gerechtshof ’s-Gravenhage 18 oktober 2006, LJN AZ2085 Gerechtshof Leeuwarden 10 oktober 2007, LJN BB 5298 Gerechtshof ‘s-Gravenhage 18 juni 2008, LJN BD6333