21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:03
Pagina 1
HET PACT VAN VILVOORDE IN CONCRETE CIJFERS DE OPVOLGING VAN DE 21 DOELSTELLINGEN VERSIE 31 JANUARI 2003
www.kleurrijkvlaanderen.be
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:03
Pagina 3
HET PACT VAN VILVOORDE IN CONCRETE CIJFERS DE OPVOLGING VAN DE 21 DOELSTELLINGEN VERSIE 31 JANUARI 2003
www.kleurrijkvlaanderen.be
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:03
Pagina 4
Vlaanderen in 2020
Wacht niet tot morgen .. met uw ideeen voor de toekomst. Ideeën of meningen? Volg de discussie op www.kleurrijkvlaanderen.be.. Schrijf u in op onze wekelijkse gratis e-nieuwsbrief.
Met het project Kleurrijk Vlaanderen wil de Vlaamse Regering het langetermijndenken stimuleren. Surf vandaag nog naar www.kleurrijkvlaanderen.be U kunt er informatie verzamelen en debatteren over het Vlaanderen van morgen. En via het langetermijn denken over thema's als mobiliteit, milieu, werken, sport, cultuur, ... leggen we allemaal samen het fundament van een bloeiende toekomst voor de volgende generaties. Een eerste tip voor de toekomst krijgt u trouwens nu al van ons: schrijf u in op de gratis elektronische Toekomst Nieuwsbrief. Zo blijft u wekelijks op de hoogte van de evolutie binnen het debat over onze toekomst.
Kleurrijk Vlaanderen. Nu nadenken over het Vlaanderen van morgen.
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:03
Pagina 5
INDICATOREN
PACT VAN VILVOORDE
Met het project Kleurrijk Vlaanderen maakt de Vlaamse regering ruimte voor het toekomstdenken in Vlaanderen. Waar willen we met onze maatschappij naartoe en hoe ziet Vlaanderen eruit in 2020? Welke obstakels moeten we overwinnen en welke impulsen moeten we geven? Dat is waar Kleurrijk Vlaanderen om draait. Samen met de Vlaamse regering verklaarden de sociale partners en de natuur- en milieuverenigingen zich akkoord met 21 doelstellingen voor de 21ste eeuw, die tegen 2010 verwezenlijkt moeten zijn. Deze doelstellingen vormen samen het Pact van Vilvoorde, dat ondertekend werd op 22 november 2001. Hoe zit het nu concreet met de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde? Wat is de huidige situatie, wat zijn de streefdoelen en welke tussentijdse stappen moeten er worden genomen? Daar geeft deze publicatie een antwoord op. Op de volgende pagina’s krijgt u per pactdoelstelling indicatoren te zien die een goed beeld geven van de huidige stand van zaken. In de toekomst zullen we regelmatig updates uitbrengen. De indicatoren werden verzameld onder coördinatie van de administratie Planning en Statistiek (ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Ze bestrijken zowat alle activiteitsdomeinen van de Vlaamse overheid. Daardoor zijn ze een onmisbare graadmeter voor het project Kleurrijk Vlaanderen en bieden ze een boeiend inzicht in het Vlaanderen van vandaag.
Patrick Dewael Minister-president van de Vlaamse regering
Steve Stevaert Vice-minister-president van de Vlaamse regering
Gebruiksaanwijzing Voor elk van de 21 doelstellingen van het Pact van Vilvoorde is er een aparte rubriek. Per doelstelling werden enkele indicatoren geselecteerd waarvan telkens de huidige toestand en het streefdoel wordt gegeven. Waar dat nuttig is, worden ook tabellen en grafieken opgenomen. Een overzicht van de 21 doelstellingen en hun indicatoren staat op p. 4 & 5. Zo kunt u snel de informatie vinden die u zoekt.
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:03
Pagina 6
HET PACT VAN VILVOORDE
DE 21 DOELSTELLINGEN 1 / PAGINA 6
Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een lerende samenleving. Het levenslang en levensbreed leren zijn ingebed in de samenleving. Minstens 10 procent van de Vlaamse inwoners tussen 25 en 65 neemt dan deel aan permanente vorming. Een lerende samenleving erkent ook dat competenties waar en hoe men ze ook verwerft, evenwaardig worden erkend.
2 / PAGINA 8
In 2010 is het aantal functioneel geletterden en het aantal personen met ICT-vaardigheid gestegen tot meer dan driekwart van de bevolking. Het aantal jongeren dat de school verlaat zonder voldoende startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en de samenleving, is tegen dan minstens gehalveerd. Tegen 2010 is het onderwijs meer gedemocratiseerd. De dualisering van de samenleving wordt bestreden door de toegang tot leerinitiatieven aan iedereen te garanderen en door doorheen het gehele leerproces effectief en efficiënt ongelijke kansen aan te pakken.
3 / PAGINA 12
In het Vlaanderen van 2010 heeft elke persoon op actieve leeftijd de gelegenheid om een volwaardige job uit te oefenen. De werkzaamheidsgraad ligt tegen 2010 zo dicht mogelijk bij de 70 procent.
4 / PAGINA 14
Dankzij een verhoging van de kwaliteit van de arbeid, de kwaliteit van de arbeidsorganisatie en de kwaliteit van de loopbaan is in 2010 werkzaam worden en blijven voor iedereen aantrekkelijk. In 2010 ligt de werkbaarheidsgraad substantieel hoger.
5 / PAGINA 16
In 2010 is de achterstand van vrouwen enerzijds en van kansengroepen (onder meer allochtonen, arbeidsgehandicapten, laaggeschoolden) anderzijds inzake deelname aan het arbeidsproces in belangrijke mate weggewerkt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat zij niet langer oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid.
6 / PAGINA 20
Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een ondernemende samenleving. De dalende trend van startende ondernemingen is omgebogen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen hoort Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s.
7 / PAGINA 22
De Vlaamse economie steunt tegen 2010 op een verdubbeling van het percentage ‘gazellen’. Deze snelgroeiende middelgrote ondernemingen hebben Europa als thuismarkt en zijn sterk aanwezig in internationaal erkende netwerken en kenniscentra.
8 / PAGINA 24
Vlaanderen is tegen 2010 een van de meest aantrekkelijke Europese regio’s voor de vestiging en ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten. Dit blijkt uit het feit dat de investeringsquote in Vlaanderen dan tot de top 5 van EU-regio’s behoort.
9 / PAGINA 26
In 2010 wordt een kwart van de omzet van de Vlaamse ondernemingen gerealiseerd via nieuwe producten en diensten en is het aantal starters dat vanuit de kenniscentra in Vlaanderen voortspruit, verdubbeld.
10 / PAGINA 28
De armoedebestrijding en sociale cohesie zijn in 2010 zo ver gevorderd dat Vlaanderen zich op deze terreinen bij de top 5 van EU-regio’s bevindt. Alle inwoners en doelgroepen hebben tijdens elke levensfase voldoende ontwikkelingskansen en keuzemogelijkheden om op elk domein deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 7
11 / PAGINA 34
In 2010 waarborgt Vlaanderen een toereikend, efficiënt, effectief en voor iedereen toegankelijk en kwaliteitsvol zorgaanbod.
12 / PAGINA 38
In 2010 hebben de inwoners van Vlaanderen de mogelijkheid om een volwaardige loopbaan uit te bouwen én de zorg op te nemen voor gezin en eigen leefomgeving.
13 / PAGINA 42
De stijging van de kwaliteit van het leven heeft er tegen 2010 toe geleid dat de helft van de Vlaamse bevolking zich een regelmatig cultuurparticipant voelt.
14 / PAGINA 44
Vlaanderen is in 2010 een open en verdraagzame samenleving waarin iedereen volwaardige kansen heeft om aan het maatschappelijke en politieke leven deel te nemen. Binnen Europa is Vlaanderen in 2010 ook een topregio inzake verdraagzaamheid en tolerantie.
15 / PAGINA 46
De actieve openheid voor andere en vreemde culturen die Vlaanderen kenmerkt, leidt er vanaf 2010 toe dat elke jongere uit Vlaanderen de kans krijgt om een ervaring op te doen in het buitenland, onder meer in het kader van samenwerkingsontwikkeling, culturele vorming of onderwijs.
16 / PAGINA 48
In 2010 heeft Vlaanderen betekenisvolle vooruitgang geboekt op het vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming, geluid- en geurhinder en natuurbehoud, zodanig dat Vlaanderen inzake gezondheid en biodiversiteit de vergelijking met andere economische topregio’s moeiteloos kan doorstaan.
17 / PAGINA 52
In 2010 behoort Vlaanderen tot de topregio’s inzake eco-efficiëntie. Vlaanderen heeft hierdoor dan een vergaande ontkoppeling gerealiseerd tussen de economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en energiegebruik anderzijds.
18 / PAGINA 56
Tegen 2010 heeft Vlaanderen, conform de Europese verbintenissen en rekening houdend met het potentieel in Vlaanderen, reeds een substantiële verhoging bereikt van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de energievoorziening.
19 / PAGINA 58
De bereikbaarheid van de economische en maatschappelijke activiteiten is in 2010 verhoogd door een toename van het gemeenschappelijk vervoer, de wegwerking van missing links waar nodig, bedrijfsvervoersplannen en het doelmatig gebruik van de bestaande vervoerscapaciteit.
20 / PAGINA 60
De verkeersveiligheid is in 2010 dermate verbeterd, dat Vlaanderen zijn achterstand tegenover de huidige Europese koplopers heeft gehalveerd.
21 / PAGINA 62
In 2010 neemt meer dan één op twee Vlamingen actief deel aan het verenigingsleven. Door de versterking van het sociaal kapitaal is het vertrouwen van de burger in de samenleving en zijn instituties verhoogd. De burger voelt zich dankzij een actieve participatie aan en van het middenveld beter betrokken bij de gemeenschap. Hierdoor is het democratisch gehalte van Vlaanderen verbeterd.
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 8
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 1
“Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een lerende samenleving. Het levenslang en levensbreed leren zijn ingebed in de samenleving. Minstens 10 procent van de Vlaamse inwoners tussen 25 en 65 neemt dan deel aan permanente vorming.” “Een lerende samenleving erkent ook dat competenties, waar en hoe men ze ook verwerft, evenwaardig worden erkend.” BEOOGDE EFFECTEN - flexibeler kunnen inspelen op arbeidsaanbod (flexibiliteit) - hogere werkzaamheidgraad ook op oudere leeftijd (employability) - persoonlijke ontplooiing moet centraal staan voor potentieel lerend individu
INDICATOR 1A
Aandeel van bevolking tussen 25 en 64 jaar dat deelneemt aan opleidingen, naar onderwijsniveau Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
Om de deelname aan opleidingen van de bevolking tussen 25 en 64 jaar te meten, maakt het Steunpunt WAV gebruik van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS en de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat. Hieruit kan afgeleid worden hoeveel inwoners er gemiddeld deelnemen aan een opleiding tijdens een referentieperiode van 4 weken. De informatie kan worden gespecificeerd naar het hoogst bereikte onderwijsniveau. Laaggeschoolden zijn personen zonder enige schoolse kwalificatie, met een diploma lager onderwijs of lager secundair onderwijs. Hooggeschoolden zijn volgens deze indeling personen die in het bezit zijn van een hoger niet universitair diploma van 1 en van 2 cycli of van een universitair diploma met inbegrip van de personen met een extra universitaire of doctoraatsopleiding. In 2001 volgde 7,4% van alle Vlaamse inwoners tussen 25 en 64 jaar een opleiding. Dit is een lichte stijging ten opzichte van het voorgaande jaar met 0,5 procentpunten. In Europees perspectief scoort Vlaanderen hiermee onder het gemiddelde van de EU15 (8,3% in 2001). De streefnorm is 10% tegen 2010. Hoe hoger het genoten onderwijsniveau, hoe hoger de deelname aan opleidingen. Waar er in 2001 2,6% van de laaggeschoolde Vlaamse bevolking deelnam aan bijkomende opleiding, was dit 14,5% van de hooggeschoolden. Aandeel bevolking tussen 25 en 64 jaar dat deelneemt aan opleidingen, naar onderwijsniveau, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
2001
2000
Vlaams Gewest
laaggeschoold middengeschoold hooggeschoold totaal
2,6 7,1 14,5 7,4
2,5 7,1 13,4 6,9
België
laaggeschoold middengeschoold hooggeschoold totaal
2,3 6,4 12,5 6,4
2,2 6,5 11,9 6,2
EU15*
laaggeschoold middengeschoold hooggeschoold totaal
2,4 9,7 15,3 8,3
2,2 9,3 15,4 8,3 * Exclusief Oostenrijk, Ierland en Nederland in 2000 en exclusief Ierland in 2001.
6 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 1B
18:04
Pagina 9
Aantal uitgereikte certificaten in kader van EVC Een indicator om ‘levensbreed leren’ te meten is het aantal uitgereikte certificaten in het kader van het EVCbeleidsplan. De erkenning van ‘Elders Verworven Competenties’ (EVC) beoogt loopbaanbegeleiding, erkenning en transfer van competenties. VIONA-onderzoek naar de praktijk en ontwikkelingen in Vlaanderen heeft aangetoond dat er reeds waardevolle aanzetten tot EVC in de praktijk zijn. Eén van de knelpunten bij deze praktijken is het gebrek aan registratie waardoor monitoring momenteel niet mogelijk is. Naar aanleiding van het advies (Advies voor een model van (h)erkenning van verworven competenties in Vlaanderen: beleidsconcept en aanzet tot operationalisering) van de werkgroep erkenning van verworven competenties, besliste de Vlaamse regering op 22 maart 2002 dat de Vlaamse ministers bevoegd voor Onderwijs en Tewerkstellingsbeleid en de beroepsomscholing en –bijscholing na advies van de VLOR en SERV, een voorstel tot concrete pilootprojecten moeten uitwerken en opnieuw ter beraadslaging aan de Vlaamse regering voorleggen. Verwacht wordt dat de projecten begin 2003 van start kunnen gaan. Momenteel is dus nog geen cijfermateriaal beschikbaar.
7
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 10
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 2
“In 2010 is het aantal functioneel geletterden en het aantal personen met ICT-vaardigheid gestegen tot meer dan driekwart van de bevolking”. “Het aantal jongeren dat de school verlaat zonder voldoende startkwalificaties voor de arbeidsmarkt en de samenleving, is tegen dan minstens gehalveerd”. “Tegen 2010 is het onderwijs meer gedemocratiseerd. De dualisering van de samenleving wordt bestreden door de toegang tot leerinitiatieven aan iedereen te garanderen en door doorheen het gehele leerproces effectief en efficiënt ongelijke kansen aan te pakken”. BEOOGDE EFFECTEN - wegwerken van ongeletterdheid op vlak van nieuwe technologieën en de digitale kloof niet groter laten worden bij risicogroepen - vlotte doorstroming van onderwijs naar de arbeidsmarkt - barrières tot hogere onderwijsvormen wegwerken - gelijke kansen binnen het onderwijs
INDICATOR 2A
Functionele ongeletterdheid als % van de bevolking 16-64 jaar Bron: ALL-indicator (Adult Literacy and Lifeskills) (OESO), PISA-onderzoek
De Adult Literacy and Lifeskills Survey wordt in 2002 eenmalig georganiseerd (net zoals de eerdere Adult Literacy Survey). Aan deze enquête nemen niet alle landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) deel. Er komt vermoedelijk in 2005 een vervolgenquête omtrent adult skills and education (OESO). Als alternatief kan het PISA-onderzoek worden naar voren geschoven waaraan het departement Onderwijs participeert. Het Program for International Student Assessment meet bij 15-jarigen het gecumuleerd effect van vaardigheden en competenties in leesvaardigheid, wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid, ongeacht waar ze dit hebben geleerd. De testitems zijn niet gebaseerd op leerplannen. In 2000 namen aan dit internationaal onderzoek 30 landen deel. De dataset in Vlaanderen is gebaseerd op de deelname van 124 Vlaamse scholen (waarvan 4 BUO). Binnen deze populatie werden bij toeval 35 leerlingen geselecteerd. Het programma wordt internationaal gecoördineerd door de OESO. Op Vlaams niveau werd de studie begeleid door de Universiteit Gent. PISA wordt driejaarlijks uitgevoerd (voor het eerst in 2000). Bij de test worden meerdere subschalen gebruikt om de leesvaardigheid te meten. Op gebied van lokaliseren en interpreteren van teksten scoren de Vlaamse scholieren het tweede best (na Finland) op de Europese ranking. Op gebied van reflecteren zakken we tot de vijfde plaats. Qua wiskundekennis staan de Vlaamse scholieren aan de absolute top! Met onze kennis inzake wetenschappen zitten we bij de top drie van Europa (na Finland en het Verenigd Koninkrijk).
8 / PACT VAN VILVOORDE
06-03-2003
18:04
Pagina 11
Gemiddelde wiskundige geletterdheid bij 15-jarigen in 2000 Bron: OESO, RUG PISA-onderzoek 600
543
536
529
517
515
514
510
500
503
491
490
476
457
447
446
gemiddelde score
400
348 300
200
100
0 Vlaanderen Finland
Verenigd Frankrijk Oostenrijk Denemarken Zweden Koninkrijk
Ierland
Franse Gem.
Duitsland
Spanje
Italië
Griekenland Luxemburg Portugal
Gemiddelde wetenschappelijke geletterdheid bij 15-jarigen in 2000 Bron: OESO, RUG PISA-onderzoek 600
538
532
519
519
513
512
500
500
491
487
481
478
467
461
459
443
gemiddelde score
400
300
200
100
0 Finland
Ver. Oostenrijk Vlaanderen Ierland Koninkrijk
Zweden
Frankrijk
Spanje
Duitsland Denemarken
Italië
Franse Griekenland Portugal Luxemburg Gem.
Gemiddelde leesvaardigheid bij 15-jarigen in 2000 Bron: OESO, RUG PISA-onderzoek 600
546
532
527
500
523
516
507
505
497
493
487
484
476
474
470 441
400
gemiddelde score
21DOELSTELLINGENd
300
200
100
0 Finland Vlaanderen Ierland
Verenigd Zweden Oostenrijk Frankrijk Denemarken Spanje Koninkrijk
Italië
Duitsland
Franse Griekenland Portugal Luxemburg Gem.
9
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 2B
18:04
Pagina 12
Aandeel gebruikers van PC t.o.v. totaal respondenten Gemiddelde score inzake kennis van tekstverwerking, bestandenbeheer, internet en e-mailfunctie Bron: MVG, afdeling Media
In het kader van het e-Flanders ICT-actieplan nam de regering de beslissing het bezit, de kennis en het gebruik van ICT halfjaarlijks te bevragen bij een representatieve steekproef van de Vlaamse bevolking (1.500 personen). Deze enquête startte in december 2001. Er werden middelen vastgelegd voor drie golven (laatste in november 2002). De afdeling Media van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (MVG) is belast met de organisatie (vanaf 2003 worden de vragen i.v.m. deze indicator opgenomen in een enquête van het NIS). APS biedt methodologische ondersteuning. In juni 2002 stelde men vast dat van de werkenden 64,4% gedurende de voorbije zes maanden gebruik hadden gemaakt van een PC. De streefnorm is driekwart van de bevolking. Dit is een knipperlicht. In de enquête aan de gezinnen (ook enquête bij bedrijven) wordt aan diegenen die de laatste 6 maanden een PC gebruikt hebben een zelfevaluatie gevraagd over hun kennis (5 antwoordcategorieën van “dit beheers ik niet” tot “dit beheers ik zeer goed”) van 11 PC-toepassingen. Als indicator kan de gemiddelde kennis worden berekend van de ondervraagden die stellen gebruik te maken van tekstverwerking, beheer van bestanden, internet en e-mailfunctie. Ruim de helft van de PC-gebruikers past tekstverwerking, bestandsbeheer, e-mail en internettoepassingen toe. Het gebruik van de PC als tekstverwerker ligt het hoogst met name 86,9% van de diegenen die de voorbije zes maanden met de PC hebben gewerkt. De gemiddelde zelfevaluatie is 3,4 op 5 punten. E-mail en internet zijn ook reeds goed ingeburgerd bij de regelmatige PC-gebruikers: 80,3% en 81,5% respectievelijk voor e-mail en internet met beide een gemiddeld kennisniveau van 3,6 op 5 punten. Programmeren (17,7%) en het gebruik van grafische programma’s (23,8%) zijn het minst gekend door de Vlamingen. De Vlamingen schatten hun kennisniveau hier gemiddeld laag: 1,7 en 1,9 op 5 punten. Aandeel gebruikers PC-toepassing bij werkende PC-gebruikers, in % Bron: MVG, afdeling Media 100 86,1 86,9 80
77,0
december 2001
81,5
80,3 75,0
juni 2002
66,7 67,0 59,5
60
%
50,3 43,8
42,5 40
39,6
36,4
36,3 31,5
28,8
34,9
24,2 23,8 20
15,1
17,7
0 tekstverwerking
bestandsbeheer
spreadsheets
database
presentatieprogramma
e-mail
internet
grafisch programmeren scannen programma
bedrijfstoepassing
Kennis PC-toepassingen bij werkende PC-gebruikers, op basis van vijfpuntenschaal Bron: MVG, afdeling Media 4,0 3,5
3,4
3,5
3,4
3,0
3,6
3,6
december 2001
3,3 2,8
juni 2002
2,8
2,8
gemiddelde
2,6 2,5
2,3 2,1
2,4
2,3
2,2
2,1 1,9
2,0
2,1
2,2
1,9 1,6
1,7
1,5 1,0 0,5 0,0 tekstverwerking
10 / PACT VAN VILVOORDE
bestands- spreadsheets database beheer
presentatieprogramma
e-mail
internet
grafisch programmeren scannen programma
bedrijfstoepassing
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 2C
18:04
Pagina 13
Aandeel schoolverlaters (23-jarigen) die de derde graad secundair onderwijs niet hebben voltooid (vroegtijdig verlaten of mislukt) Bron: SONAR-enquête
De notie ‘voldoende startkwalificatie’ wordt volgens het departement Onderwijs meestal geoperationaliseerd door ‘secundair onderwijs voltooid’ en dit in het tweede jaar van de derde graad ASO, TSO, KSO of een getuigschrift BSO hoger secundair onderwijs hebben behaald. Het departement Onderwijs beschikt niet over exacte cijfers. Daarom wordt gekozen voor een survey bij een representatieve steekproef. De SONAR-enquête is een driejaarlijkse toevalssteekproef bij een 3000-tal 23-jarigen. De eerste golf vond plaats tussen oktober 1999 en maart 2000. De resultaten zijn beschikbaar. Een tweede golf gaat door in 2002 enerzijds bij de tweede cohorte van 23-jarigen (bevraging tot eind mei) en anderzijds is er een vervolgbevraging (gepland eind 2002) bij de eerste cohorte (nu 26-jarigen). De gegevens van deze laatste enquête mogen verwacht worden tegen het voorjaar 2003. Volgens de eerste meting is 12% van de 23-jarigen niet in het bezit van een diploma secundair onderwijs. Bij de mannelijke populatie ligt deze verhouding iets hoger met name 15% t.o.v. 10% bij de vrouwelijke populatie van 23-jarigen. Deze gegevens zijn voorlopig niet internationaal vergelijkbaar. Aandeel Vlaamse 23-jarigen die derde graad secundair onderwijs niet hebben voltooid, naar geslacht, in % Bron: SONAR-cohorte I (23)
1999-2000 mannen (N = 1.529) vrouwen (N = 1.453) totaal (N = 2.982)
INDICATOR 2D
15 10 12
Socio-economische status van de vader van gekwalificeerde / ongekwalificeerde uitstroom hoger secundair onderwijs Aandeel starters in het hoger onderwijs naar opleidingsniveau en naar tewerkstellingsituatie van de vader bij het verlaten van het secundair onderwijs Bron: SONAR-enquête
De SONAR-enquête bestudeert de afstemming tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Deze enquête bevat achtergrondvariabelen die informatie geven over de socio-economische status van de vader op het tijdstip dat de respondent het secundair onderwijs verlaat: behaald diploma, activiteit en eventuele werkloosheid van één of beide ouders tijdens de studie in het secundair onderwijs. De resultaten van de eerste SONAR-enquête (1999-2000) tonen aan dat de kans dat een jongere (23-jarige) na het secundair onderwijs voor hogere studies kiest, beduidend hoger is wanneer de vader hooggeschoold is. 92% van de vrouwelijke respondenten en 86% van de mannelijke respondenten wiens vader een diploma hoger onderwijs bezit, begon aan hogere studies. Bij jongeren wiens vader een diploma met maximaal secundair onderwijs behaald heeft, dalen deze percentages tot 58% bij de mannen en 75% bij de vrouwen. Wanneer de vader het secundair onderwijs niet voltooide, stroomde slechts 1 op 2 van de kinderen naar het hoger onderwijs door. Een zelfde vaststelling kunnen we doen in relatie tot de tewerkstellingssituatie van de vader. Wanneer de vader werkloos was bij de uitstroom van de student, vatte minder dan de helft van hen (43% mannen en 47% vrouwen) hogere studies aan. Aandeel starters in het hoger onderwijs naar opleidingsniveau en naar tewerkstellingsituatie van de vader bij verlaten secundair onderwijs, 1999-2000, naar geslacht in % Bron: SONAR-cohorte I (23)
mannen
vrouwen
Naar opleidingsniveau vader
diploma hoger onderwijs maximaal diploma secundair onderwijs secundair onderwijs niet voltooid
86 58 50
92 75 50
Naar tewerkstellingsituatie vader
werkend werkloos/ocmw ziekte/invaliditeit pensioen overleden
60 43 37 39 33
72 47 39 55 65
N steekproef = 3.010
11
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 14
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 3
“In het Vlaanderen van 2010 heeft elke persoon op actieve leeftijd de gelegenheid om een volwaardige job uit te oefenen.” “De werkzaamheidgraad ligt tegen 2010 zo dicht mogelijk bij de 70 procent.” BEOOGDE EFFECTEN - elke persoon die op actieve leeftijd een job zoekt, vindt aangepast werk - de arbeidsbalans is in evenwicht, ook al is de instroom kleiner ingevolge van demografische ontwikkelingen
INDICATOR 3A
Werkloosheidsgraad (totaal aantal werklozen als % van de totale actieve bevolking tussen 15 en 64 jaar) Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
Eén van de manieren om te kijken of elke persoon op actieve leeftijd een job heeft, is het meten van de werkloosheidsgraad. In internationale context wordt de zogenaamde ILO-definitie gehanteerd (Internationale Arbeidsorganisatie). Het gaat hier om personen zonder betrekking die actief werk zoeken, daarvoor concrete stappen hebben gezet gedurende de laatste 4 weken en bovendien binnen de 2 weken kunnen beginnen werken. Als bron voor de berekening neemt het Steunpunt WAV de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van het NIS en de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat. De cijfers zijn beschikbaar voor 1996-2001 en kunnen in principe jaarlijks worden berekend. De ILO–werkloosheidgraad, die het aandeel werklozen weergeeft in de beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar, bedraagt in 2001 voor het Vlaamse Gewest 4,0%. Dit cijfer ligt beduidend lager dan in 1999 (5,4%). Het Vlaamse Gewest scoort met deze indicator zeer goed anno 2001 in vergelijking met België (6,6%) en de Europese Unie (7,6%).
Werkloosheidsgraad (totaal aantal werklozen als % van de totale actieve bevolking tussen 15 en 64 jaar) Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
10
9,5 8,7
8
6
%
7,1
7,6 6,6
5,4 4,3
4
8,4
4,0
2
0 Vlaams Gewest
België
1999
12 / PACT VAN VILVOORDE
EU15
2000
2001
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 3B
18:04
Pagina 15
Werkzaamheidsgraad (tewerkgestelde personen tussen 15 en 64 jaar als % van totale bevolking tussen 15 en 64 jaar), zowel naar absoluut aantal tewerkgestelden als naar voltijds equivalenten Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
De werkzaamheidsgraad wordt gedefinieerd als het procentueel aandeel van de inwoners op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat effectief werkt. Deze indicator wordt door het Steunpunt WAV berekend op basis van de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) en de Labour Force Survey (LFS) van Eurostat. De cijfers zijn beschikbaar voor de periode 1996-2001 voor de werkzaamheidsgraad naar personen (absoluut aantal) en voor 2000-2001 voor de werkzaamheidsgraad uitgedrukt in voltijds equivalenten. In het Vlaamse Gewest bedroeg in 2001 de werkzaamheidsgraad naar personen 63,4%. Dit is een stagnatie in vergelijking met het vorige jaar (63,5%). De Vlaamse regering stelde zich tot doel tijdens deze legislatuur de norm van 65% te behalen. Het recente minder gunstige conjunctuurverloop maakt dat deze norm vermoedelijk net niet zal worden gehaald. Op langere termijn is in het kader van de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren een streefnorm van 70% vooropgesteld. Het EU15-gemiddelde in 2001 bedroeg 63,8%. Wanneer de werkzaamheidgraad berekend wordt met voltijds equivalenten als meeteenheid, komt men in 2001 tot een percentage van 66,1% voor het Vlaamse Gewest (EU15: 65,1%).
Werkzaamheidsgraad (tewerkgestelde personen tussen 15 en 64 jaar als % van de totale bevolking tussen 15 en 64 jaar), in personen en in voltijds equivalenten, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
2001
2000
1999
Werkzaamheidsgraad in personen
Vlaams Gewest België EU15
63,4 59,9 63,8
63,5 60,1 63,1
62,1 58,8 62,1
Werkzaamheidsgraad in voltijds equivalenten
Vlaams Gewest België EU15
66,1 61,7 65,1
65,6 61,3 -
13
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 16
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 4
“Dankzij een verhoging van de kwaliteit van de arbeid, de kwaliteit van de arbeidsorganisatie en de kwaliteit van de loopbaan, is in 2010 werkzaam worden en blijven voor iedereen aantrekkelijk. In 2010 ligt de werkbaarheidgraad substantieel hoger.” BEOOGDE EFFECTEN - grotere arbeidstevredenheid, in zijn geheel en op verschillende deelaspecten - Vlamingen willen langer blijven werken
INDICATOR 4A
Werkbaarheidmonitor Bron: SERV (STV Innovatie en Arbeid)
Uit de resultaten van de haalbaarheidstudie (VIONA-onderzoeksprogramma 2001) over de uitbouw van een monitoringsysteem voor de werkbaarheidsgraad, blijkt dat geen enkele bestaande dataset m.b.t. de kwaliteit van de arbeid voldoet aan de elementaire voorwaarden voor een gedegen monitoringsysteem (representatief op sectorniveau, breed spectrum van stressoren of oorzaken en gevolgen). Er is volgens de experten een nieuw steekproefonderzoek met een nulmeting in 2003 en opvolgmetingen in 2006 en 2009 noodzakelijk. Er wordt een meting op individueel niveau (schriftelijke bevraging bij aselecte steekproef van 20.000 werknemers) voorgesteld. De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) engageert zich (beslissing SERV-DB van 20 maart 2002) om een onderzoeksteam binnen STV Innovatie en Arbeid in te zetten voor de organisatie, de wetenschappelijke analyse en de valorisatie van de resultaten van de drie opeenvolgende metingen. Een eerste nulmeting zal georganiseerd worden in 2003, met een rapportering tegen medio 2004. De Vlaamse overheid zal de vraag naar co-financiering (Europees Sociaal Fonds) voor dataverzameling in 2003 actief ondersteunen. Ook voor de financiering van de dataverzameling in 2006 en 2009 wordt vanwege de Vlaamse regering een engagement verwacht.
14 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 4B
18:04
Pagina 17
Tevredenheid over verschillende aspecten van arbeid Bron: APS-survey
De arbeidstevredenheid kan gehanteerd worden als indicator voor kwaliteit op het werk. In de jaarlijkse APSsurvey van 2002 wordt de arbeidstevredenheid van werkenden op 2 wijzen bevraagd. Enerzijds wordt aan 1.500 Vlamingen gevraagd een globaal oordeel uit te spreken over het werk in zijn geheel (beoordeling aan de hand van een 5-puntenschaal). Anderzijds wordt een aantal afzonderlijke werkaspecten aangeboden waarbij de respondenten kunnen aangeven in hoeverre ze ermee tevreden zijn (beoordeling op een zelfde 5-puntenschaal). Bij het bevragen van de diverse deelaspecten van het werk wordt aangesloten bij het concept dat over het algemeen gevolgd wordt bij het analyseren van de arbeidssituatie. Hierbij worden vier dimensies gehanteerd: arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen. In 2002 waren de Vlamingen in grote mate tevreden over hun job en over de diverse deelaspecten ervan. Iets meer dan 9 op 10 van de werkenden is zeer tot eerder tevreden over het werk in zijn geheel. Over de collega’s, de uurregeling en de jobinhoud is zeker 80% van de Vlamingen zeer tevreden of eerder tevreden. Langs de andere kant is 1 op 5 van de respondenten zeer tot eerder ontevreden over hun kansen op promotie, de mogelijkheden tot bijleren en de werkdruk.
Tevredenheid over verschillende aspecten van arbeid, in % ** Bron: APS-survey 2002
2002 zeer eerder niet tevreden eerder ontevreden ontevreden / niet tevreden ontevreden Arbeidsvoorwaarden loon werkzekerheid uurregeling kansen op promotie
zeer tevreden
N totaal
2,5 2,7 1,4 11,3
10,4 6,7 4,7 14,0
13,3 9,5 10,8 34,2
60,8 49,2 52,3 33,1
12,9 31,8 30,8 7,5
803 801 801 719
Arbeidsomstandigheden fysieke werkomstandigheden werkdruk
1,6 4,0
8,0 16,8
17,6 23,7
53,6 44,8
19,1 10,7
797 796
Arbeidsverhoudingen directe chef collega’s
2,7 1,0
6,9 2,9
15,9 11,8
45,3 48,1
29,3 36,1
734 763
Arbeidsinhoud inhoud job mogelijkheden om bij te leren mate waarin men zelf beslissingen kan nemen over werk mate waarin men kennis en vaardigheden kan gebruiken
0,7 6,3 2,0 2,0
2,7 13,7 6,4 6,2
9,4 21,1 14,1 9,2
55,9 41,3 52,1 53,5
31,3 17,6 25,5 29,1
800 787 800 803
Werk in zijn geheel
0,6
1,5
6,4
63,4
28,1
803
* N steekproef = 1.477 in 2002. ** Rij %.
15
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 18
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 5
“In 2010 is de achterstand van vrouwen enerzijds en van kansengroepen (onder meer allochtonen, arbeidsgehandicapten, laaggeschoolden) anderzijds inzake deelname aan het arbeidsproces in belangrijke mate weggewerkt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat zij niet langer oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid.” BEOOGDE EFFECTEN - evenredige vertegenwoordiging van kansengroepen op arbeidsmarkt - betere integratie van de kansengroepen in de maatschappij NB. Voor de monitoring van doelstelling 5 wordt gebruik gemaakt van de VDAB-databank (op basis van administratieve registratie) omdat deze meer informatie bevat over de kenmerken van de werkzoekenden dan de Eurostat-databank die gebaseerd is op een enquête (zie ILOdefinitie in doelstelling 3). Er wordt bij de VDAB uitgegaan van het begrip ‘werkzoekenden’ en er wordt voornamelijk aandacht besteed aan de groep ‘niet-werkende werkzoekenden’ omdat het hier gaat om de werkzoekenden met de hoogste graad van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en omdat deze groep wordt gedefinieerd overeenkomstig de bepalingen van Eurostat.
INDICATOR 5A
Werkloosheidsgraad en werkzaamheidsgraad naar geslacht Bron: VDAB, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
De werkloosheidsgraad opgesplitst naar geslacht is een goede indicator om na te gaan of vrouwen voldoende kansen hebben op de arbeidsmarkt. Voor het berekenen van deze werkloosheidsgraad, zijnde de verhouding tussen de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) jonger dan 65 jaar en de beroepsbevolking (NWWZ + werkenden) eveneens jonger dan 65 jaar, maakt de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) gebruik van eigen databanken over werklozen en van cijfermateriaal (werkenden) dat berekend is door het Steunpunt WAV. Sinds 2000 is de berekening lichtjes verfijnd en is de leeftijdsgrens onderaan op 18 jaar vastgelegd. De werkzaamheidsgraad, gedefinieerd als het procentueel aandeel van de inwoners op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat effectief werkt, geeft op een positieve manier een beeld van de al dan niet evenredige vertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het aandeel werklozen bij de beroepsbevolking tussen 18 en 64 jaar bedraagt in 2001 6,5 per 100. De vrouwelijke werkloosheidsgraad ligt aanzienlijk hoger, met name 8,4%. Ook de vorige jaren lag de vrouwelijke werkloosheidsgraad hoger dan bij de mannelijke populatie. In 1999 was het bijna een verhouding van 2 op 1 (10,0% t.o.v. 5,2%). Globaal gezien is de werkloosheid in het Vlaamse Gewest gedaald (7,2% in 1999, 6,5% in 2001). De vrouwelijke werkloosheidsgraad volgt deze trend maar blijft toch nog haast tweemaal zo hoog als de mannelijke werkloosheidsgraad. Het aandeel vrouwelijke werkenden bij de bevolking op beroepsactieve leeftijd is in 2001 gelijk aan 54,5%. Dit is een toename tegenover de situatie in 1999 (52,9%). In vergelijking met de mannelijke werkzaamheidgraad in 2001 (72,1%) is dit toch nog een stuk lager.
Werkloosheidsgraad naar geslacht, in % Bron: VDAB
10
10,0 8,8
8,4
8 vrouwen 6
mannen 5,2
%
4,7
5,0
4
2
0 1999 16 / PACT VAN VILVOORDE
2000
2001
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 19
Werkzaamheidsgraad naar geslacht, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
80
71,1
72,8
72,1
52,9
54,0
54,5
70 60 50
%
40
mannen
30
vrouwen
20 10 0 1999
INDICATOR 5B
2000
2001
Werkloosheidsgraad en werkzaamheidsgraad naar onderwijsniveau Bron: VDAB, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
Aan de hand van de werkloosheidsgraad naar onderwijsniveau kan worden nagegaan of de laaggeschoolden sterker vertegenwoordigd zijn in de werkloosheid dan de midden- en hogergeschoolden. Het Steunpunt WAV berekende de VDAB-werkloosheidsgraad naar onderwijsniveau bij de bevolking tussen 15 en 64 jaar op basis van de VDAB-databank en NIS-gegevens (Enquête naar de Arbeidskrachten). De werkloosheidsgraad geeft de verhouding tussen de werklozen (NWWZ) en de beroepsbevolking (NWWZ + werkenden). Laaggeschoolden zijn personen zonder enige schoolse kwalificatie, met een diploma lager onderwijs of lager secundair onderwijs (onafhankelijk van de onderwijsvorm). Middengeschoolden hebben een diploma hoger secundair onderwijs (eveneens onafhankelijk van de onderwijsvorm). Hooggeschoolden bezitten een diploma hoger onderwijs zijnde: zowel hoger niet universitair van één cyclus en van twee cycli als universitair (inclusief een extra universitaire of doctoraatsopleiding). De werkzaamheidsgraad die het aandeel van werkenden in de bevolking op beroepsactieve leeftijd aangeeft (15-64 jaar) kan geventileerd worden naar onderwijsniveau. Er kan op deze manier nagegaan worden of de laaggeschoolden meer of minder vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt dan de werkenden met een hoger behaald diploma. De cijfers zijn beschikbaar voor de periode 1996-2001 en kunnen in principe jaarlijks berekend worden. De werkloosheidsgraad voor de totale populatie tussen 15 en 64 jaar bedroeg in 2001 6,3%. Er is een beduidend verschil per onderwijsniveau. De werkloosheidsgraad van laaggeschoolden bedraagt 12,7% in 2001, wat vijfmaal hoger is dan bij de hooggeschoolden (2,4%). De werkloosheidsgraad van laaggeschoolden daalt over de jaren heen lichtjes (12,7 % in 2001 en 13,3% in 1999) samen met de globale werkloosheid. Ook voor de werkzaamheidsgraad naar onderwijsniveau vallen er grote verschillen op. In 2001 komt de werkzaamheidsgraad voor laaggeschoolden op 44,8%, de hooggeschoolden halen een score van 85,2%. Werkloosheidsgraad naar onderwijsniveau, in % Bron: VDAB, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
15
13,3
12,7
12,3
hooggeschoold
12 %
9 6
middengeschoold
5,5
4,8
4,7
laaggeschoold
2,5
3 0
1999
2,4
2,2
2000
2001 17
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 20
Werkzaamheidsgraad naar onderwijsniveau, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
100
85,9
85,6
80 %
85,2 69,1
69,1
68,2
60 45,7
45,0
44,8
40 20 0
1999
2000
laaggeschoold
middengeschoold
hooggeschoold
INDICATOR 5C
2001
Aandeel arbeidsgehandicapten t.o.v. de totale groep van NWWZ Bron: VDAB
Om de vertegenwoordiging van de arbeidsgehandicapten in de werkloosheid na te gaan, wordt gekeken naar hun aandeel in de totale groep van niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). Om deze verhouding te meten wordt gebruik gemaakt van cijfermateriaal van de VDAB. In het beheerscontract van de VDAB wordt een arbeidsgehandicapte gedefinieerd als een werkzoekende die een diploma van BUSO (Buitengewoon Secundair Onderwijs) of BLO (geen studievereiste) heeft behaald, een beperkte tot zeer beperkte arbeidsgeschiktheid heeft of die geregistreerd is bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH). Er zijn cijfers beschikbaar voor de periode 30 juni 1997 tot 30 juni 2002. De cijfers kunnen in principe jaarlijks worden berekend. Het procentueel aandeel van arbeidsgehandicapten t.o.v. de totale groep van NWWZ neemt toe tussen 30 juni 1999 en 30 juni 2001 om vervolgens op 30 juni 2002 lichtjes te dalen naar 10,7%.
Aandeel arbeidsgehandicapten t.o.v. totale groep van NWWZ, op 30 juni, in % Bron: VDAB
12 10,6
11,0
10,7
10,1 10
8
6 %
4
2
0 1999
18 / PACT VAN VILVOORDE
2000
2001
2002
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 5D
18:04
Pagina 21
Aandeel allochtonen t.o.v. totale groep van NWWZ Bron: VDAB
Allochtonen definiëren we als personen met een etnische afkomst buiten de EU. De VDAB geeft in haar maandoverzicht het aantal niet-werkende werkzoekenden of NWWZ naar etniciteit. De informatie is gebaseerd op een vrijwillige registratie en op een namenzoeksysteem ontwikkeld door de VDAB. Op 31 december 2001 was volgens de VDAB 15% van de NWWZ van niet-Europese afkomst. In 1999 bedroeg dit aandeel 11,5%. Volgens de meest recente cijfers op 30 november 2002 steeg dit aandeel tot 15,6%. De situatie verschilt naargelang het geslacht: op 30 november 2002 waren er relatief meer mannelijke (18,9%) werkloze allochtonen dan vrouwelijke (12,8%) t.o.v. het totaal aantal NWWZ. Binnen de totale populatie van allochtonen is de groep van Magrebijnen en Turken de belangrijkste groep van werkzoekenden. De registratie moet op termijn worden bijgesteld in overleg met de betrokken doelgroep omdat het huidige systeem (via namenzoeksysteem) in hoofdzaak op ‘nationaliteit’ is gebaseerd.
Evolutie van de totale groep van NWWZ naar etniciteit, op 31 december, in % Bron: VDAB
100
11,5
13,8
15,0
15,6
88,5
86,2
85,0
84,4
1999
2000
2001
2002*
80
%
60 40 20 0
Etnische Europeanen (EU)
Etnische niet-Europeanen (EU) * Op 30 november.
INDICATOR 5E
Loonkloof man / vrouw Bron: SILC enquête NIS
De loonkloof wordt berekend als de verhouding van het uurloon van vrouwen t.o.v. mannen die meer dan 15 uren werken per week. Deze indicator zal in de toekomst kunnen worden opgevolgd aan de hand van internationaal vergelijkbare resultaten van de SILC enquête (Survey on Income and Living Conditions). Deze nieuwe enquête zal in 2003, in opvolging van de PSBH (Panel Studie van Belgische Huishoudens) door het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) worden georganiseerd. De methodologie en de vragenlijst zijn vastgelegd door Eurostat. Er zal tot 2005 moeten worden gewacht om internationaal vergelijkbaar materiaal te hebben.
19
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 22
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 6
“Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een ondernemende samenleving. De dalende trend van startende ondernemingen is omgebogen. Inzake de netto aangroei van het aantal ondernemingen hoort Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s.” BEOOGDE EFFECTEN - Vlamingen durven opnieuw ondernemen en een nieuwe zaak starten - remmingen voor het opstarten van een eigen zaak verminderen - het ritme van het aantal sluitingen daalt
INDICATOR 6A
Aantal oprichtingen t.o.v. het aantal ondernemingen Bron: Graydon
Oprichtingen worden gemeten aan de hand van de oprichtingsakten van firma’s (NV, BVBA en CV) en eenmanszaken. Deze benadering heeft wel tot gevolg dat naast louter nieuwe bedrijven ook ondernemingen die ontstaan door splitsing van een bestaande onderneming, mee in rekening worden gebracht. Het aantal oprichtingen is een cumulatief gegeven van alle registraties gedurende 12 maanden van dat jaar. Het aantal ondernemingen wordt geïnventariseerd door Graydon Belgium nv. Het betreft het aantal ondernemingen die bij de start van het jaar een activiteit uitoefenden. De gegevens zijn leverbaar op het niveau van het Vlaamse Gewest en België en zijn beschikbaar t.e.m. het jaar 2001. Er zijn momenteel geen vergelijkbare gegevens beschikbaar voor andere EU-regio’s. Het aantal oprichtingen in verhouding tot het aantal bestaande ondernemingen bedraagt in 2001 voor het Vlaamse Gewest 6,2%. De ratio ligt op het niveau van 1999. In 2000 was er omwille van de verbeterde conjunctuur een lichte toename van de oprichtingsratio. Vooral de oprichting van firma’s is achteruitgegaan in 2001 terwijl de oprichting van eenmanszaken standhield. In vergelijking met België ligt Vlaanderen telkenmale iets onder het gemiddelde.
Aantal oprichtingen t.o.v. het aantal ondernemingen, in %
in % van het aantal ondernemingen
Bron: Graydon Belgium NV. (bewerking APS)
7,0 6,9 6,8 6,7 6,6 6,5 6,4 6,3 6,2 6,1 6,0
6,5 6,3
6,2 6,4
6,2 1999
2000 Vlaams Gewest België
20 / PACT VAN VILVOORDE
2001
06-03-2003
INDICATOR 6B
18:04
Pagina 23
Evolutie van het aantal vestigingen Bron: RSZ, NIS
Deze indicator geeft het absoluut aantal vestigingen weer en is een zogenaamde ‘voorraadgrootheid’. Onder vestigingen verstaan we het aantal inrichtingen zoals geregistreerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) voor de secundaire en de tertiaire sectoren en de niet-landbouwbedrijven uit de primaire sector. Het aantal land- en tuinbouwbedrijven wordt geteld op basis van de Land- en Tuinbouwtellingen van het NIS. De gegevens zijn leverbaar op het niveau van het Vlaamse Gewest en zijn beschikbaar t.e.m. het jaar 2000. Belangrijk is te vermelden dat op het federale niveau gewerkt wordt aan een groot bedrijvenbestand waarin vestigingen zullen worden geregistreerd. In 2001 bestonden er 184.965 inrichtingen. Van 1998 tot en met 2000 was er een stijgende trend waar te nemen. Dit wordt deels verklaard door de aantrekkende conjunctuur in die periode. De wijziging van de faillissementenwet in 1998 waarbij ambtshalve faillissementen werden afgeschaft, zorgde ervoor dat minder ondernemingen in faling gingen. Dit heeft uiteraard een positieve invloed op de statistiek over het aantal bestaande vestigingen. De conjunctuuromslag in 2001 ging gepaard met een daling van het aantal vestigingen.
Aantal vestigingen in het Vlaams Gewest Bron: RSZ, NIS (bewerking APS)
190.000 186.952
186.990
aantal
21DOELSTELLINGENd
186.932
186.517
185.933
187.049
186.495
186.475
185.000
185.688 184.965
180.000 1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
21
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 24
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 7
“De Vlaamse economie steunt tegen 2010 op een verdubbeling van het percentage ‘gazellen’. Deze snelgroeiende middelgrote ondernemingen hebben Europa als thuismarkt en zijn sterk aanwezig in internationaal erkende netwerken en kenniscentra.” BEOOGDE EFFECTEN - de dynamiek in de Vlaams economie neemt toe - Vlaamse bedrijven participeren aan internationale netwerken en kenniscentra en zijn er de spil van
INDICATOR 7
Aandeel “gazellen” op middelgrote ondernemingen Bron: Balanscentrale NBB (bewerking Bureau Van Dijck)
Een gazelle is een middelgrote onderneming met een omzetgroei van 100% over vier opeenvolgende perioden. Middelgrote ondernemingen worden op Europees niveau gedefinieerd als volgt: tewerkstelling van minder dan 250 werknemers, een jaaromzet van maximum 40 miljoen euro of balanstotaal van maximum 27 miljoen euro, beantwoorden aan onafhankelijkheidscriterium en geen kleine onderneming zijn (minder dan 50 werknemers, max. 7 miljoen euro jaaromzet). Middelgrote bedrijven dienen hun jaarrekening in bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België (NBB). Het Bureau Van Dijk verspreidt driemaandelijks Cd-rom’s (Belfirst) met alle jaarrekeninginformatie die ze bekomt bij de NBB. De omzet is een gegeven dat verplicht moet worden ingevuld. Aan de hand van het BTW-nummer kan de jaarrekeninghistoriek van de bedrijven worden samengesteld. De historiek gaat vijf jaren terug. De administratie Planning en Statistiek krijgt sinds kort deze gegevens en heeft in 2002 voor het eerst een nulmeting berekend. Een jaarlijkse actualisatie is mogelijk. Vlaanderen telde in 2001 aan de hand van de voormelde definitie 570 gazelles die 13,2% uitmaken van de populatie van middelgrote ondernemingen met hun hoofdzetel in het Vlaamse Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest doet het nog beter (16,4%) wat kan verklaard worden door de aanwezigheid van de dienstverlenende bedrijven die gevestigd zijn in de bedrijvencentra op de rand van het Brusselse Gewest. Een internationale vergelijking is momenteel niet mogelijk omdat de definities sterk verschillen. Voor een internationaal vergelijkend onderzoek naar definities van jonge snelgroeiende ondernemingen kan worden verwezen naar de studie “Gazellen in het vizier”, Raad voor Zelfstandig Ondernemerschap, Den Haag 2001. Volgens dit onderzoek zou in Nederland 3% van de middelgrote ondernemingen (100-1000 werknemers) in de periode 1990-1993 een verdubbeling hebben gekend van hun omzet. In Denemarken telde men in die periode 6% gazellen t.o.v. alle middelgrote ondernemingen. In de lijst van Europa’s 500 snelst groeiende middelgrote bedrijven (uitgedrukt in werkgelegenheid) domineren Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
22 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 25
Aandeel gazellen op middelgrote ondernemingen in 2001, in %
aantal gazellen in % van aantal middelgrote ondernemingen
Bron: Bureau Van Dijk (bewerking APS)
20 16,4
15
13,2
13,5 12,3
10
5
0
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
België
Op de website www.vlaanderen.be/aps vindt u nog meer cijfers over de omgeving waarin de Vlaamse overheid optreedt. Ook andere nuttige links en contactadressen kunnen u helpen om de indicatoren van het Pact van Vilvoorde te interpreteren en te situeren in een bredere en internationale context.
23
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 26
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 8
“Vlaanderen is tegen 2010 een van de meest aantrekkelijke Europese regio’s voor de vestiging en ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten. Dit blijkt uit het feit dat de investeringsquote in Vlaanderen dan tot de top 5 van EU-regio’s behoort.” BEOOGDE EFFECTEN - Vlaanderen wordt in het buitenland gezien als een interessante en kwaliteitsvolle regio voor investeringen
INDICATOR 8
Bruto investeringen private sector in % van het BBP (investeringsratio) Bron: Eurostat, NBB, NIS
Deze indicator geeft aan in welke mate de privé-sector vertrouwen heeft in de economische situatie van de regio. Onder bruto investeringen verstaan we bruto vaste kapitaalvorming door de private sector volgens ESR95definitie. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft moet een proxy worden gemaakt door de Belgische gegevens te ventileren aan de hand van de BTW-statistieken over investeringen. BBP tegen marktprijzen volgens ESR95: ook hier worden de recentste gegevens geschat door APS. Naarmate de uitbouw van de regionale rekeningen (NBB) volgens ESR95 vordert, zullen in de toekomst ook officiële gegevens over regionale investeringen beschikbaar komen en kunnen de bovenvermelde proxy’s worden vervangen. Op dat ogenblik zullen we de Vlaamse situatie ook beter kunnen vergelijken op Europees niveau. De investeringsratio kende een neergaande beweging in het Vlaamse Gewest in het recessiejaar 1993 en ook in 1994 en 1995. Nadien herstelde het vertrouwen van de privé-sector, hetgeen zich vertaalde in een hogere investeringsquote in 1999 en 2000. De investeringsratio bedroeg in 2000 15,1% voor het Vlaamse Gewest, wat hoger is dan het Belgisch gemiddelde (14,4%). In 2001 is er opnieuw een lichte terugval (14,7%), te wijten aan de verzwakkende conjunctuur.
Evolutie van de investeringsratio, in %
bruto-investeringen private sector in % van het BBP
Bron: NIS
24 / PACT VAN VILVOORDE
20
België Vlaams Gewest 15,2
15
13,8 13,1 14,0 13,0
10
1992
15,1
15,1
14,1
14,0
14,4
14,4
1998
1999
2000
2001
14,8
1993
14,2
14,1
13,5
13,8
1996
1997
12,9
12,4
12,8
1994
1995
14,7
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 27
Surf vandaag nog naar www.kleurrijkvlaanderen.be en schrijf u daar in op de gratis elektronische Toekomst Nieuwsbrief. Zo blijft u wekelijks op de hoogte van het debat over de grote uitdagingen waar Vlaanderen voor staat. U kunt er alle thema’s volgen, van werken tot milieu, van cultuur tot mobiliteit, … Op de website www.kleurrijkvlaanderen.be vindt u meer informatie over het project Kleurrijk Vlaanderen, het Pact van Vilvoorde en alles wat ermee samenhangt. Persteksten, discussieforums, beleidsdocumenten, actuele informatie en uitnodigingen voor evenementen: er is voor elk wat wils!
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 28
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 9
“In 2010 wordt een kwart van de omzet van de Vlaamse ondernemingen gerealiseerd via nieuwe producten en diensten … en is het aantal starters dat vanuit de kenniscentra in Vlaanderen voortspruit, verdubbeld.” BEOOGDE EFFECTEN - O&O en ICT vormen een stimulans voor de Vlaamse economie - de Vlaamse economie scoort goed op gebied van innovatieve economie - toename van nieuwe en vernieuwde producten, diensten, organisatorische en managementprocessen en vormgeving in de Vlaamse economie
INDICATOR 9A
Aandeel vernieuwde producten en diensten in omzet ondernemingen Bron: SERV-STV, CIS–enquête
De SERV-STV organiseert driejaarlijks een enquête bij de bedrijven (intersectoraal) over de kennis en de toepassing van innovatieve managementstrategieën en innovatieve organisatieconcepten. Een aantal vragen peilt ook naar de mate waarin de omzet is gebaseerd op vernieuwde en nieuwe producten. In 1997 bedroeg het aandeel van innovatieve producten en diensten in de totale omzet van de Vlaamse bedrijven 17%. Het streefdoel is 25% te behalen. De gegevens van de CIS III-enquête zullen binnenkort beschikbaar zijn. De SERV-STV engageert zich om driejaarlijks een bedrijvenenquête te organiseren waarin ook naar het aandeel van vernieuwde producten en diensten in de omzet van bedrijven wordt gevraagd.
Intensiteit van onderzoek en ontwikkeling bij bedrijven in het Vlaams Gewest, in %
in % van de omzet, resp. de tewerkstelling
Bron: IWT
10
9
9 8
8 6
5 4
4
3
2 0
1995
1996
uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling personeel in onderzoek en ontwikkeling
26 / PACT VAN VILVOORDE
1997
06-03-2003
INDICATOR 9B
18:04
Pagina 29
Evolutie van het aantal opgestarte spin-offs (jonge bedrijven als resultaat van academisch onderzoek in nieuwe technologie) Bron: IWT Observatorium
Spin-offs zijn bedrijven die jonge loten zijn van het vaak academisch onderzoek in nieuwe technologieën. Het aantal nieuwe spin-offs is opsplitsbaar naar regio in België, naar affiliatie met een universiteit of onderzoeksinstelling (IMEC, VIB) alsook naar bedrijfssector (ICT, machinebouw, …). De gepubliceerde gegevens zijn beschikbaar voor de periode 1978-2000. De opvolging van deze ontwikkelingen vereist gespecialiseerd onderzoek. Bij een eerste publicatie hierover deed het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT) beroep op de inbreng van Prof. Dr. B. Clarysse en medewerkers A. Heirman en J.-J. Degroof, verbonden aan de Universiteit Gent en de Vlerick Leuven Gent Management School. Dit resulteerde in het IWT Observatorium rapport nr. 36 (juni 2001). In de toekomst zal het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie de hightech start ups onderzoeken (o.l.v. prof. Clarysse). In 2000 telde men in Vlaanderen 20 opgestarte spin–offs. Dit is in sterk stijgende lijn t.o.v. vorige jaren (5 in 1999). Wallonië telde in 2000 een tiental spin-offs.
Evolutie aantal opgestarte spin-offs Bron: IWT-Observatorium
20
20
15
aantal spin-offs
21DOELSTELLINGENd
10
10
10
9 8 7
7 6
6
6 5
5 1
0
1
1
1 1
1
2
3
3
3 2
4
4
4
3
3
5
5 4
4
4
3 2
2
5
5
2
2
1
1
1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Wallonië Vlaanderen
27
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 30
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 10
“De armoedebestrijding en sociale cohesie zijn in 2010 zo ver gevorderd dat Vlaanderen zich op deze terreinen bij de top 5 van EU -regio’s bevindt. Alle inwoners en doelgroepen hebben tijdens elke levensfase voldoende ontwikkelingskansen en keuzemogelijkheden om op elk domein deel te nemen aan het maatschappelijk en politieke leven.” BEOOGDE EFFECTEN - alle inwoners hebben voldoende inkomen en gelijke ontwikkelingskansen zodat de rechten op een goede gezondheidszorg, een aangepaste woning en een job gewaarborgd zijn
INDICATOR 10A - 10J
Personen en multidimensionele armoede Bron: Eurostat, LFS, Bevolkingsstatistieken
Op de Europese Raad van Nice in december 2000 stelden de Europese lidstaten doelstellingen vast voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Elk land werd gevraagd om tegen juni 2001 een Nationaal Actieplan armoede en sociale uitsluiting – later sociale inclusie genaamd – op te stellen voor de periode 2001-2003 (NAPincl). België stelde in samenwerking met de gemeenschappen en gewesten een NAPincl op. Op de Raad van Nice werden de lidstaten en de Commissie ook verzocht gezamenlijk overeen te komen indicatoren te ontwikkelen. In opdracht van de Europese Raad van Lissabon hebben de lidstaten en de Commissie getracht gemeenschappelijke methoden te ontwikkelen voor de definitie van een set van indicatoren. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door het Comité voor sociale bescherming en de technische subgroep Indicatoren. Dit resulteerde in een voorstel van 18 indicatoren waaronder 10 primaire en 8 secundaire, die de primaire verfijnen. Zij werden op de Top van Laken door alle lidstaten goedgekeurd: PRIMAIRE INDICATOREN A Percentage personen met lage inkomens (na overdrachten) met een op 60% van het mediaaninkomen vastgestelde lage-inkomensdrempel (onderverdeeld naar geslacht, leeftijd, meest voorkomende beroepsstatus, type huishouden en eigendom of huurverhouding; als illustratieve voorbeelden, de waarden voor typische huishoudens) (ECHP). B Inkomensverdeling (inkomenskwintielratio S80/S20: verhouding tussen het equivalent inkomen van de bovenste 20% van de inkomensverdeling tot de onderste 20%) (ECHP). C Blijvend laag inkomen (personen in huishoudens met een totaal equivalent huishoudeninkomen onder 60% van het equivalent mediaaninkomen in jaar n en (ten minste) twee jaren van de jaren n-1, n-2, n-3. Onderverdeling naar geslacht + totaal) (ECHP). D Relatieve mediane lage-inkomenskloof (verschil tussen het mediaan inkomen van personen onder de lageinkomensdrempel en de lage-inkomensdrempel, uitgedrukt als percentage van de lage-inkomensdrempel. Onderverdeling naar geslacht + totaal) (ECHP). E Regionale cohesie (coëfficiënt van de variatie van de netto arbeidsdeelname op NUTS 2-niveau) (LFS). F Langdurige werkloosheid (totale langdurig werkloze bevolking (12 maanden of langer; ILO-definitie) als percentage van de totale actieve bevolking) (LFS). G Personen in huishoudens (personen tussen 0-65 (60) jaar in huishoudens waar niemand werkt) als aandeel van de totale bevolking. In aanmerking komen alle huishoudens behalve die waar iedereen in een van onderstaande categorieën valt: - jonger dan 18 jaar; - tussen 18-24 jaar, onderwijs volgend; - 65 (60) jaar of ouder en niet werkend (LFS). H Vroegtijdige schoolverlaters die geen verder onderwijs of opleiding volgen (aandeel van de totale bevolking tussen 18 en 24 jaar dat ISCED-niveau 2 (lager secundair) of minder heeft bereikt en geen onderwijs of opleiding volgt. Onderverdeling naar geslacht + totaal) (LFS). I Levensverwachting bij de geboorte (aantal jaren dat iemand naar verwachting zal leven, beginnend bij 0, voor mannen en vrouwen) (Bevolkingsstatistieken). 28 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 31
J Eigen gezondheidsbeleving (verhouding tussen de percentages in de laagste en hoogste kwintielgroep (naar inkomensniveau equivalent inkomen) van de bevolking van 16 jaar en ouder die hun gezondheidstoestand volgens de WHO-definitie als slecht of zeer slecht aanmerken. Onderverdeling naar geslacht + totaal) (ECHP). De primaire indicatoren over sociale inclusie die overeengekomen zijn tussen de lidstaten van de Europese Unie in het kader van de Nationale Actieplannen Sociale Inclusie (ter uitroeiing van armoede en sociale uitsluiting) worden ook door Vlaanderen opgevolgd en gebruikt ter opvolging van doelstelling 10. Door de bevoegde Vlaamse minister (welzijn) zal op de interministeriële conferentie voor armoede en uitsluiting een formele bevestiging worden gevraagd voor de jaarlijkse (gelijktijdig met federale niveau) terbeschikkingstelling van de cijfers op het niveau van de gewesten. APS volgt de werkzaamheden inzake de indicatoren op in de technische werkgroep. In eerste fase zullen enkel de indicatoren worden berekend die niet gebaseerd zijn op de ECHP (Europees Huishoudpanelonderzoek) omwille van methodologische bezwaren die de betrouwbaarheid van de inkomensgegevens betreffen en de vergelijkbaarheid in de tijd en tussen regio’s onmogelijk maken. Het meest recente materiaal dateert trouwens van 1998. Eurostat besliste trouwens het panelonderzoek te stoppen en vanaf 2003 te starten met de SILC enquête (Survey on Income and Living Conditions). Het NIS coördineert op Belgisch niveau, de gewesten worden betrokken bij de voorbereiding van de enquête. De gezondheidstoestand zal worden berekend op basis van de driejaarlijkse gezondheidsenquête die door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur wordt georganiseerd en waarvan de resultaten voor 2001 beschikbaar zijn. Indicator 10E handelt over de regionale cohesie die de variatie weergeeft over de netto arbeidsdeelname op het niveau van de provincies. Deze indicator wordt berekend als de standaardafwijking in % van het gemiddelde van de werkloosheidsgraden op het niveau van de regio’s. Een hoge waarde duidt op een relatief grote spreiding van de indicator binnen de regio. De variatie in werkloosheidsgraad bedroeg in 2001 voor het Vlaamse Gewest 21,4% wat aanzienlijk lager is dan voor België als geografische entiteit (55,9%). In vergelijking met de EU15 is de werkloosheid (variatie= 64,9%) binnen Vlaanderen heel regelmatig verspreid. Vlaanderen staat op de tweede beste plaats na Griekenland. De geografische ongelijkheid neemt in de loop der jaren (1995-2000), behalve in 2001, zelfs af binnen het Vlaamse Gewest. In 1995 bedroeg de variatie nog 23,7%. De langdurige werkloosheid is een indicator (10F) die een belangrijke risicofactor aangeeft voor armoede. Langdurig werkloos betekent meer dan 12 maanden ingeschreven zijn als werkzoekende. In 2001 was 1,5% van de actieve bevolking in het Vlaamse Gewest meer dan 12 maanden werkloos. Dit is reeds een verbetering t.o.v. de situatie in 2000 (1,9%) mede dankzij de betere conjunctuur. De langdurige werkloosheid in Vlaanderen is minder dan de helft van de score voor België (3,4%). Ook in Europese context (EU-gemiddelde: 3,3%) scoort Vlaanderen op deze indicator goed met een vierde* plaats (in 2000 nog op de zesde plaats). Denemarken is in 2001 de koploper met slechts 0,9% langdurige werkloosheid in verhouding tot de beroepsactieve bevolking. * De cijfers voor Luxemburg en Nederland zijn nog niet beschikbaar voor 2001. Zij behoorden in 2000 tot de koplopers.
Indicator 10G, die de bevolking in huishoudens zonder job aangeeft, bedroeg voor het Vlaams Gewest in 2001 respectievelijk 9,7% (0-60 jaar) en 13,8% (0-65 jaar). Dit is beter dan de Belgische cijfers: 12,9% (0-60 jaar) en 16,5% (0-65 jaar). Vlaanderen zit hiermee wel boven het geraamde EU15 gemiddelde: 8,9% (0-60 jaar) en 12,2% (0-65 jaar). Het aandeel van 18 - 24 jarigen dat hoogstens een diploma van lager secundair onderwijs heeft behaald en dat niet meer verder studeert of opleidingen volgt (10H) bedroeg in 2001 voor de Vlaamse Gemeenschap 11,5%. Dit is ongeveer een status quo t.o.v. 2000 (11,6%), maar een sterke verbetering vergeleken met 1999 (13,6%). Vlaanderen doet het hiermee beduidend beter dan het Europese gemiddelde (19,3%) en België (13,8%). Vlaanderen staat hiermee op de vierde plaats en moet alleen Oostenrijk, Finland en Zweden laten voorgaan. Vrouwen (9,4%) doen het merkelijk beter dan mannen (13,5%). De levensverwachting bij de geboorte in het Vlaamse Gewest bedroeg in 2000 voor de mannen 76,0 jaren en voor de vrouwen 81,9 jaren. In vergelijking met andere Europese landen bevindt Vlaanderen zich in de topgroep voor wat de levensverwachting van de mannen betreft. In Zweden is de levensverwachting iets hoger met name 77,5 jaar (in 2001). De Vlaamse vrouwen nemen de vijfde plaats in. De Franse vrouwen hebben de hoogste levensverwachting, met name 83,0 jaar (in 2001). Op de vraag (Gezondheidsenquête) hoe gezond men zich voelt (10J) antwoordde 81,7% der Vlamingen in 1997 dat ze zich “goed tot zeer gezond voelden”. In 2001 gaat het om 77,8% van de Vlaamse bevolking van 15 jaar en ouder. Het gaat hier om de perceptie van de betrokkene zelf. Het opleidingsniveau is een belangrijke verklarende factor. De kans om zich minder goed te voelen is groter bij laaggeschoolden. In 2001 beweerde 87,4% van de geïnterviewden met een diploma hoger onderwijs zich goed tot zeer gezond te voelen. Dit aandeel daalt tot 60,3% bij de categorie van 15-plussers die enkel een diploma van lager onderwijs hebben behaald. Een zelfde spanning tekent zich af in de andere regio’s.
29
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 32
Ook naar inkomenssituatie tekenen zich significante verschillen af. In 1997 beweerde 68,6% van de respondenten die behoorden tot het laagste inkomenskwintiel dat ze zich goed tot zeer gezond voelden. In het hoogste kwintiel is de perceptie van quasi alle respondenten (91,8%) dat ze zich goed tot zeer gezond voelen! In 2001 is de perceptie van de personen met de laagste inkomens (laagste inkomenskwintiel) over hun gezondheidstoestand iets positiever: 70,1% van de respondenten in die categorie voelt zich goed tot zeer gezond. De perceptie bij de hoogste inkomenscategorie (inkomenskwintiel 5) is iets minder positief t.o.v. 1997: 89,9% voelt zich goed tot zeer gezond.
Regionale cohesie: variatie in werkloosheidsgraad*, in % Bron: Eurostat LFS (bewerking APS)
Variatiecoëfficient van de werkloosheidsgraad
Griekenland Vlaams Gewest Nederland Frankrijk Oostenrijk Portugal Zweden Finland Spanje Verenigd Koninkrijk Duitsland België EU15 Italië Denemarken Ierland Luxemburg
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
17,9 21,4 26,8 27,2 28,4 28,6 30,6 32,7 37,8 46,0 47,6 55,9 64,9 75,7 n.b. n.b. n.b.
17,3 19,7 21,8 24,4 28,8 32,6 28,7 30,3 41,3 45,1 48,8 54,2 63,6 71,5 n.b. n.b. n.b.
17,5 20,5 24,9 22,3 28,3 29,2 21,2 27,0 35,7 43,4 47,0 48,7 60,7 66,3 n.b. n.b. n.b.
18,3 21,0 20,0 20,7 27,2 30,0 18,1 23,1 29,8 42,8 47,9 45,6 58,4 63,3 n.b. n.b. n.b.
24,7 22,0 15,8 20,6 25,5 27,3 18,3 19,0 26,5 37,6 42,9 40,6 55,9 60,8 n.b. n.b. n.b.
28,0 22,6 14,5 19,6 23,8 27,7 14,0 16,3 23,7 32,3 39,1 37,6 57,1 61,6 n.b. n.b. n.b.
24,3 23,7 10,6 18,1 26,2 30,3 14,0 11,0 24,1 34,6 39,2 37,8 58,1 57,9 n.b. n.b. n.b.
* Standaardafwijking in % van het gemiddelde van de werkloosheidsgraden voor de NUTS2-gebieden van de onderscheiden landen. Een hoge waarde duidt op een relatief sterke spreiding van de indicator binnen een land.
Langdurige werkloosheid, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV)
Langdurige werklozen (meer dan 12 maanden) als % van de beroepsbevolking
Denemarken Oostenrijk Verenigd Koninkrijk Vlaams Gewest Portugal Zweden Finland Frankrijk EU15* België Duitsland Spanje Griekenland Italië Luxemburg Nederland
2001
2000
0,9 1,1 1,3 1,5 1,6 1,7 2,4 3,2 3,3 3,4 3,9 5,1 5,5 6,1 -
0,9 1,3 1,6 1,9 1,6 1,7 2,7 4,1 3,8 4,1 4,0 5,9 6,2 6,6 0,5 0,7 * Exclusief Ierland.
30 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:04
Pagina 33
Personen in huishoudens waar niemand werkt met uitzondering van huishoudens waar iedereen in een van volgende categorieën valt: jonger dan 18 jaar, tussen 18 en 24 jaar onderwijs volgend, en 60 (65) jaar of ouder en niet werkend, in % Bron: Eurostat
Personen (0-60 jaar) in huishoudens waar niemand werkt
Vlaams Gewest België Duitsland Griekenland Spanje Frankrijk Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Verenigd Koninkrijk EU15*
2001
2000
1999
9,7 12,9 8,9 7,2 6,3 9,6 8,6 8,9 5,6 6,4 6,5 3,4 11,9 8,9
7,8 11,4 9,0 7,5 6,3 9,9 8,4 9,3 5,6 7,4 6,9 3,7 12,0 9,1
9,2 11,9 9,7 7,7 7,2 10,5 9,6 9,8 5,5 7,4 6,7 3,9 12,7 9,7
Personen (0-65 jaar) in huishoudens waar niemand werkt
Vlaams Gewest België Duitsland Griekenland Spanje Frankrijk Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Verenigd Koninkrijk EU15*
2001
2000
1999
13,8 16,5 13,8 10,5 8,1 13,0 10,0 11,9 8,9 9,7 9,9 5,0 14,2 12,2
11,9 15,0 13,8 10,5 8,3 13,5 9,8 12,3 8,2 10,7 9,9 5,2 14,4 12,4
13,1 15,5 14,1 10,7 9,4 14,0 10,9 12,8 8,5 10,5 9,5 5,4 15,0 12,9 * Raming.
Vroege schoolverlaters niet in opleiding, naar geslacht, in % Bron: Eurostat LFS, NIS EAK (bewerking Steunpunt WAV, Jaarboek 2002)
2001
2000
1999
11,5 13,8 19,3
11,6 13,8 19,7
13,6 15,7 20,7
9,4 11,3 16,7
9,2 11,0 17,1
11,3 13,8 18,4
13,5 16,2 21,9
13,9 16,4 22,2
15,7 17,6 23,1
Totaal Vlaams Gewest België EU15 Vrouwen Vlaams Gewest België EU15 Mannen Vlaams Gewest België EU15
31
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 34
Levensverwachting bij de geboorte, in jaren Bron: NIS, Eurostat
2001
2000
1999
Zweden Italië Vlaams Gewest Spanje Verenigd Koninkrijk Griekenland Oostenrijk Nederland EU15 Frankrijk Luxemburg Duitsland Denemarken België Finland Ierland Portugal
77,5 76,5 75,6 75,7 75,4 75,7 75,5 74,3 74,6 73,0 73,5
77,4 76,3 76,0 75,5 75,5 75,4 75,3 75,3 75,2 74,9 74,5 74,4 74,1 73,9 72,6
77,1 75,8 75,1 75,0 75,5 75,1 75,3 74,9 75,0 74,6 74,7 74,2 74,4 73,8 73,9 72,2
Vrouwen Frankrijk Spanje Italië Zweden Vlaams Gewest EU15 Luxemburg Oostenrijk Finland België Duitsland Nederland Griekenland Verenigd Koninkrijk Portugal Denemarken Ierland
83,0 82,9 82,9 82,1 81,5 80,6 80,7 80,4 80,3 79,0 78,5
82,7 82,7 82,4 82,0 81,9 81,4 81,3 81,2 81,0 80,8 80,6 80,3 79,6 79,3 79,1
82,5 82,1 81,9 81,7 81,1 81,1 81,0 81,0 80,8 80,7 80,5 80,6 79,9 79,2 79,0 79,1
Mannen
Aandeel personen dat zich goed tot zeer gezond voelt volgens inkomenskwintiel, in % Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Gezondheidsenquête
100 82,7
80 %
70,1
68,6
91,8
87,0 77,7
72,8
89,9
1997
82,8
2001
66,3
60 40 20 0
1
2
3 inkomenskwintiel
32 / PACT VAN VILVOORDE
4
5
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 35
Op de website www.kleurrijkvlaanderen.be vindt u meer informatie over het project Kleurrijk Vlaanderen, het Pact van Vilvoorde en alles wat ermee samenhangt. Persteksten, discussieforums, beleidsdocumenten, actuele informatie en uitnodigingen voor evenementen: er is voor elk wat wils!
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 36
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 11
“In 2010 waarborgt Vlaanderen een toereikend, efficiënt, effectief en voor iedereen toegankelijk en kwaliteitsvol zorgaanbod.” BEOOGDE EFFECTEN - het zorgaanbod is toegankelijk voor iedereen, d.w.z. zonder financiële of andere remmingen - het zorgaanbod beantwoordt aan vooropgestelde kwaliteitsnormen - het zorgaanbod bereikt de doelgroepen en deze maken er evenredig gebruik van - het zorgaanbod beantwoordt aan behoeften en de cliënten zijn tevreden over het aanbod
INDICATOR 11
Aandeel erkende plaatsen, begeleidingen, wooneenheden,… t.o.v. de bevolking of de specifieke doelgroep Bron: administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, Kind en Gezin, VFSIPH, Eurostat, OESO
Het Kwaliteitsdecreet van 29 april 1997 en haar uitvoeringsbesluiten bepalen per sector de kwaliteitscriteria waaraan de welzijnsvoorzieningen dienen te beantwoorden voor een erkenning. Artikel 4 van het Kwaliteitsdecreet bepaalt dat het kwaliteitsbeleid minstens betrekking moet hebben op doeltreffendheid, doelmatigheid en continuïteit van de aangeboden hulp- en dienstverlening. De uitvoeringsbesluiten ter bepaling van de minimale kwaliteitsvereisten bevatten ook elementen van toegankelijkheid. Volgens artikel 8 van het Kwaliteitsdecreet zal de naleving ervan per sector worden gecontroleerd. De Vlaamse regering zal om de drie jaar een rapport voorleggen aan het Vlaams Parlement waarin de evolutie van de kwaliteitszorg binnen de welzijnsvoorzieningen wordt aangetoond. Het erkende aanbod zal op termijn dus tegemoetkomen aan doelstelling 11 van het Pact. Het decreet treedt naargelang de sector op verschillende data in werking. In opdracht van de minister bevoegd voor welzijn werd een studieopdracht uitgeschreven om een welzijnsbarometer op te stellen. De studie (februari 2002) stelt voor om de zorgzaamheidgraad van onze samenleving te meten aan de hand van meerdere dimensies: persoonlijk welbevinden, autonomie, sociale inclusie, sociale participatie en burgerschap m.b.t. normatieve integratie. Dit leverde een set op van een veertigtal indicatoren. Er moet verder werk gemaakt worden van een meer synthetische indicator en een monitor die signalen geeft inzake toekomstige verwachtingen en de tevredenheid van de personen/doelgroepen met betrekking tot de toereikendheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het zorgaanbod. Voor het ontwikkelen van een aangepast monitoringinstrument moeten de nodige middelen worden voorzien. De administratie Planning en Statistiek wordt betrokken bij deze nieuwe opdracht. In afwachting van de operationalisering van het kwaliteitsdecreet en het nieuwe meetinstrument, volgen we de evolutie van het zorgaanbod op. We relateren het beschikbare aanbod waar mogelijk t.o.v. de beoogde doelgroep. De administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, Kind en Gezin en het VFSIPH registreren de erkende voorzieningen en stellen deze gegevens jaarlijks ter beschikking. 11A Volgens Kind en Gezin bestond het aanbod aan kinderopvang eind 2001 uit 63.828 eenheden, gespreid over kinderdagverblijven en opvanggezinnen. Dit is een aanzienlijke uitbreiding t.o.v. het beschikbare aanbod in 1999, met name een toename met 6%. Dit aanbod vertegenwoordigt 312,6 opvangplaatsen per 1.000 kinderen onder de 3 jaar. In 1999 bedroeg deze ratio 291,4 promille. Het georganiseerde aanbod dat erkend en gecontroleerd wordt door Kind en Gezin gaat dus in stijgende lijn. 11B De totale opvangcapaciteit van jongeren (0 tot 17 jaar) in problematische situaties gaat in stijgende lijn. Er vindt een heroriëntering plaats van residentiële naar minder instellingsgebonden begeleiding. In 2001 waren er 4,25 plaatsen per 1.000 0- tot 17-jarigen, waarvan 3/4 toch nog in (semi-)residentiële opvangvormen. 11C Wat de ouderenzorg betreft bestaat er een ruim aanbod aan residentiële opvang onder de vorm van rusthuizen, serviceflats en rust- en verzorgingstehuizen. Eind 2001 waren er in totaal 72.824 erkende plaatsen beschikbaar in de Vlaamse Gemeenschap (inclusief Brussel). Dit zijn 7,22 residentiële plaatsen per honderd 65-plussers of 34,31 plaatsen per honderd 80-jarigen en ouder. In 1999 lagen deze ratio’s iets hoger nl. 7,31% en 35,78%. Dit verschil heeft niets te maken met een vermindering
34 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 37
van het aanbod, integendeel, dit is in twee jaar tijd gestegen met 1.379 eenheden. De verklaring moet gezocht worden in de snelle veroudering van de bevolking. Ten overstaan van de programmatienorm die rekening houdt met de behoeften van de doelgroep, is de dekkingsgraad voor rusthuizen van 1999 tot 2001 gedaald van 89,3% tot 86,5%. Voor serviceflats is er een verbetering opgetreden hoewel de programmatienorm voor deze opvangvorm nog lang niet bereikt is: van 33,8% naar 35,8% in 2001. Deze cijfers moeten gerelateerd worden aan de toenemende inspanningen die de Vlaamse overheid levert om de thuiszorg te bevorderen en ouderen zolang als mogelijk in het vertrouwd thuismilieu te laten wonen. Het aantal geholpen gezinnen dat via thuiszorgdiensten wordt bijgestaan, steeg van 2,53 in 1999 tot 2,62 geholpen gezinnen per 100 private huishoudens in 2001. 11D De capaciteit van de voorzieningen en diensten voor begeleiding, opvang en zorg voor personen met een handicap blijft toenemen, de ambulante voorzieningen zelfs iets sneller dan de (semi)-residentiële voorzieningen. Dit is trouwens een bewuste beleidskeuze. Op 31 december 2001 telde men 20.883 (semi-)residentiële opvangmogelijkheden en 7.664 ambulante begeleidingen. Dit is samen een stijging met 11% ten overstaan van de situatie op 31 december 1999. Aangezien er geen exacte berekening bestaat van het aantal personen met een handicap, wordt het aanbod afgezet ten overstaan van de totale bevolking. De opnamecapaciteit voor (semi-)residentiële opvang bedroeg in 2001 3,5 plaatsen per 1.000 inwoners en voor de ambulante begeleiding 1,3 promille. In 1999 bedroegen deze ratio’s respectievelijk 3,4 en 0,9 promille. Er is dus een beduidende vooruitgang vast te stellen in deze sector, vooral wat de ambulante begeleidingen betreft. Recent werd ook gestart met het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB) waarmee de betrokkenen zelf hun pakket van ondersteuning en zorg kunnen samenstellen en financieren. In 2001 werd aan 340 personen met een handicap een PAB gegeven. In 2002 is een uitbreiding voorzien tot 500 personen. Naast zorg wordt tevens werk gemaakt van het aanbieden van aangepaste tewerkstellingsmogelijkheden wat de integratie in de maatschappij moet bevorderen. Het aantal personen met een handicap dat in een beschutte werkplaats aan de slag kon steeg van 11.642 in 1999 (4° kwartaal) tot 11.903 in 2000. Om de integratie in het normale arbeidscircuit aan te moedigen bij de bedrijven, verleent de Vlaamse Gemeenschap naast de federale maatregelen een Vlaamse Inschakelingpremie. Het aantal toegekende premies steeg van 666 in 2000 tot 1.032 in 2001. In 2001 konden alzo 4.147 personen met een handicap geïntegreerd worden in het normale arbeidscircuit. 11E Het aanbod aan ziekenhuisbedden per 1.000 inwoners is vrij stabiel (5,16 in 2001) en gebonden aan een strikte programmering (federaal). Internationaal bekleden we de 6° plaats (OESO, 1999). Wat de eerstelijnszorg betreft kunnen we meedelen dat in 2001 per 592 inwoners een huisarts beschikbaar is of 1,69 huisarts per 1.000 inwoners. De situatie is vrij stabiel. Indien we huisartsen en geneesheerspecialisten samentellen, bekleedt Vlaanderen in Europees verband de vierde plaats (Eurostat, 1999). De federale gezondheidsenquête verschaft meer inzicht in de financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorg. In 2001 wees dit onderzoek uit dat 26,9% van de Vlamingen zegt de gezondheidskosten moeilijk te kunnen betalen (tegen 25,1% in 1997), vrouwen (40,3%) nog meer dan mannen (22,5%). Het gebruik van medische diensten werd in 2001 door 5,7% van de Vlaamse bevolking uitgesteld om financiële redenen (tegenover 4,2% in 1997).
Capaciteit kinderopvang, in aantal en per 1.000 kinderen onder de 3 jaar, op 31 december Bron: Kind en Gezin
2001
2000
1999
Aantal kinderdagverblijven diensten voor opvanggezinnnen subtotaal gesubsidieerd
13.827 29.300 43.127
13.511 28.980 42.491
13.346 28.572 41.918
privaat opvanggezin met attest private opvanginstelling met attest subtotaal onder toezicht
7.748 12.953 20.701
7.453 11.449 18.902
7.747 10.408 18.155
totaal kinderdagopvang
63.828
61.393
60.073
312,6
300,6
291,4
Per 1.000 kinderen onder de 3 jaar
35
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 38
Capaciteit opvang en begeleiding Bijzondere Jeugdbijstand, in aantal en per 1.000 0-17 jarigen, zonder gezinsplaatsing en gemeenschapsinstellingen, op 31 december Bron: NIS, MVG, afdeling Bijzondere Jeugdbijstand
2001
2000
1999
Aantal begeleidingstehuis gezinstehuis onthaal-, oriëntering- en observatiecentrum dagcentrum subtotaal (semi)-residentieel
2.792 86 294 641 3.813
2.792 86 249 641 3.768
2.775 94 235 579 3.683
thuisbegeleiding begeleid zelfstandig wonen subtotaal ambulant
1.012 336 1.348
1.012 336 1.348
888 230 1.118
totaal
5.161
5.116
4.801
4,25 3,14 1,11
4,19 3,08 1,10
3,90 2,99 0,91
Capaciteit per 1.000 0-17-jarigen (semi)-residentieel ambulant
Erkende plaatsen residentiële sector ouderenzorg, in aantal en per 100 65-plussers en per 100 80-plussers, op 31 december Erkende plaatsen residentiële sector ouderenzorg versus de programmatieruimte Bron: NIS, MVG, afdeling Welzijnszorg
Aantal serviceflatgebouwen rusthuizen RVT in ziekenhuizen totaal
Erkende plaatsen per 100 65-plussers Erkende plaatsen per 100 80-plussers
2001
2000
1999
10.640 59.752 2.432 72.824
10.121 59.018 2.931 72.070
9.829 58.476 3.140 71.445
7,22 34,31
7,25 35,70
7,31 35,78
59.752 69.091 10.640 29.704
59.018 67.556 10.121 29.483
58.476 65.488 9.829 29.047
86,5 35,8
87,4 34,3
89,3 33,8
Versus programmatieruimte (aantal) erkende plaatsen rusthuizen programmatieruimte rusthuizen erkende plaatsen serviceflatgebouwen programmatieruimte serviceflatgebouwen Versus programmatieruimte (realisatie %) rusthuizen serviceflatgebouwen
36 / PACT VAN VILVOORDE
06-03-2003
18:05
Pagina 39
Capaciteit voorzieningen voor personen met een handicap, per 1.000 inwoners Bron: VFSIPH
5 capaciteit per 1.000 inwoners
21DOELSTELLINGENd
4
3,8
3,9
3,3
3,3
3
4,2
4,0
4,0
3,9
4,8
4,5
4,3
totaal ambulant
3,4
3,3
3,4
3,4
3,5
0,8
0,9
1,0
1998
1999
2000
3,4
2 1
0,5
0
1993
0,6
0,6
0,6
0,6
1994
1995
1996
1997
(semi)-residentieel
3,5
1,3
2001
Aantal bedden in ziekenhuizen en aantal artsen, per 1.000 inwoners Bron: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu
2001 Vlaams Gewest
Waals Gewest
2000 België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
1999 België
Vlaams Gewest
Waals Gewest
België
Algemene ziekenhuizen
5,16
5,15
5,45
5,19
5,22
5,50
5,23
5,22
5,52
Psychiatrische ziekenhuizen
1,78
1,32
1,57
1,84
1,35
1,62
1,84
1,37
1,62
Huisartsen
1,69
1,89
1,68
1,96
1,89
1,65
1,90
1,84
Specialisten*
2,00
2,28
1,94
2,17
2,21
1,94
2,14
2,21
* Met inbegrip van de kandidaat-specialisten.
Totaal aantal geneesheren* per 1.000 inwoners in 1999 (Eurostat)
Totaal aantal ziekenhuisbedden* per 1.000 inwoners in 1999 (OESO)
Vlaanderen
3,6
Vlaanderen
7,1
België
4,1
België
7,2
Duitsland
3,6
Duitsland
9,2
Spanje
4,4
Spanje
4,1
Frankrijk
3,0
Frankrijk
8,4
Ierland
2,3
Zweden
3,7
Italië
5,9
Italië
4,9
Luxemburg
2,6
Verenigd Koninkrijk
4,1
Nederland
3,1
Nederland
Oostenrijk
3,7
Oostenrijk
8,8
Portugal
3,2
Portugal
3,9
Finland
3,1
Finland
7,6
11,1
* Huisartsen, kandidaat-specialisten en geneesheer-specialisten.
* Algemene en psychiatrische ziekenhuizen.
Geholpen gezinnen in de thuiszorg, in aantal en per 100 huishoudens, op 31 december Bron: NIS, MVG, afdeling Welzijnszorg
Aantal geholpen gezinnen Aantal private huishoudens per 1 januari Aantal geholpen gezinnen per 100 private huishoudens
2001
2000*
1999
63.220 2.413.745
62.500 2.391.694
60.076 2.373.796
2,62
2,61
2,53
* Schatting van het aantal geholpen gezinnen.
37
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 40
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 12
“In 2010 hebben de inwoners van Vlaanderen de mogelijkheid om een volwaardige loopbaan uit te bouwen én de zorg op te nemen voor gezin en eigen leefomgeving.” BEOOGDE EFFECTEN - man en vrouw krijgen gelijke mogelijkheden tot volwaardige loopbaanontwikkeling - tevredenheid over de combinatie gezin en arbeid - tevredenheid over vrije tijd
INDICATOR 12A
Aantal gerechtigden van het systeem van tijdskrediet of andere stelsels van loopbaanonderbreking Bron: RVA, MVG, administratie Werkgelegenheid, VDAB
Voorbeelden van externe ondersteuning in functie van de levensloopbaan zijn allerhande vormen van zorgverlof (palliatief verlof, verlof om ernstig ziek familielid bij te staan, ouderschapsverlof). Deze speciale stelsels zijn variaties op de klassieke loopbaanonderbreking. Vlaamse werknemers kunnen beroep doen op een aanmoedigingspremie van de Vlaamse overheid bovenop de federale uitkering van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Vanaf 1 januari 2002 trad federaal een nieuw systeem van tijdskrediet in werking voor de privé-sector. Dit programma omvat drie luiken: het recht op tijdskrediet voor 1 jaar, het recht op 4/5-tijd voor de duur van maximum vijf jaar, en voor oudere werknemers (+50 jaar) het recht op prestatievermindering zonder duurbeperking. De Vlaamse aanmoedigingspremies in de privé-sector werden eveneens hervormd. Twee pijlers uit het Vlaamse stelsel worden overgenomen binnen de federale regeling, met name ‘landingsbanen’ voor oudere werknemers en de 1/5de loopbaanvermindering. De drie resterende opties zijn zorgkrediet, opleidingskrediet en ondernemingen in moeilijkheden of herstructurering. Eén van de krachtlijnen van het actieplan ‘Een leven lang leren in goede banen’ is loopbanen van individuen kracht bijzetten. Daartoe werd ook bij de VDAB een project rond loopbaanbegeleiding opgezet dat in maart 2002 van start ging. Deze set van (deel)indicatoren geeft slechts partieel en fragmentair een beeld van de mogelijkheden om een volwaardige loopbaan te combineren met zorg voor het gezin en de leefomgeving. In november 2002 waren er reeds 9.974 gerechtigden voor tijdskrediet, 7.055 voor 1/5 de loopbaanvermindering en 10.508 gerechtigden van 50 jaar en ouder voor verminderde arbeidsprestaties. Algemene en eerste vaststelling is dat voor de twee eerste formules meer vrouwen in aanmerking komen en dat de maatregel voor oudere werknemers een overwicht van mannen aangeeft. In het kader van het ‘oude’ Vlaamse premiestelsel (reglementering tot 31 december 2001) werden er in 2002 nog 8.809 aanvragen voor aanmoedigingspremies voor loopbaanonderbreking in de privé-sector goedgekeurd. Ook hier is een overwegend vrouwelijke belangstelling. Cijfers in het kader van de nieuwe reglementering (sinds 1 januari 2002) komen later beschikbaar. In het kader van de speciale stelsels zijn er in juni 2002 het meeste dossiers behandeld inzake ouderschapsverlof (8.697) en in veel mindere mate aanvragen ingevolge zware ziekten (1.927) en palliatieve zorgen (123). Hier is een duidelijke oververtegenwoordiging van vrouwen voor alle vormen van de speciale stelsels! Het loopbaanbegeleidingproject van de VDAB, dat pas echt van start ging in maart 2002, telde eind augustus 2002 reeds 25 personen die een gans loopbaanbegeleidingtraject doorlopen hebben.
38 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 41
Aantal gerechtigden op loopbaanonderbreking in kader van ‘speciale stelsels’, naar reden van onderbreking en geslacht, op 30 juni Bron: RVA
2002
2001
2000
1999
1998
24 99 123
20 89 109
20 92 112
14 58 72
5 40 45
Zware ziektes mannen vrouwen totaal
398 1.529 1.927
290 1.229 1.519
177 844 1.021
74 439 513
4 18 22
Ouderschapsverlof mannen vrouwen totaal
815 7.882 8.697
563 6.549 7.112
382 5.719 6.101
210 3.670 3.880
23 347 370
Palliatieve zorgen mannen vrouwen totaal
Aantal gerechtigden van het systeem van tijdskrediet in de privé-sector, naar onderbrekingsvorm en geslacht Bron: RVA
november 2002
oktober 2002
september 2002
augustus 2002
juli 2002
juni 2002
mei 2002
april 2002
maart 2002
februari 2002
januari 2002
mannen
2.442
2.315
2.146
1.813
1.655
1.451
1.225
1.012
816
532
246
vrouwen
7.532
6.943
6.342
5.483
4.898
4.197
3.650
2.978
2.332
1.718
734
totaal
9.974
9.258
8.488
7.296
6.553
5.648
4.875
3.990
3.148
2.250
980
Tijdskrediet
1/5de loopbaanvermindering mannen
1.780
1.697
1.549
1.299
1.219
1.072
960
754
581
485
252
vrouwen
5.275
5.089
4.622
3.893
3.680
3.335
3.107
2.605
2.189
2.018
1.078
totaal
7.055
6.786
6.171
5.192
4.899
4.407
4.067
3.359
2.770
2.503
1.330
1.063
Vermindering van de arbeidsprestaties van werknemers van 50 jaar en ouder mannen
6.995
6.660
6.069
5.254
4.747
4.133
3.585
2.978
2.291
1.830
vrouwen
3.513
3.352
3.004
2.533
2.352
2.070
1.837
1.581
1.244
1.089
631
10.508
10.012
9.073
7.787
7.099
6.203
5.422
4.559
3.535
2.919
1.694
totaal
Aantal goedgekeurde aanvragen aanmoedigingspremies loopbaanonderbreking in de privé-sector*, naar geslacht Bron: MVG, administratie Werkgelegenheid
Mannen Vrouwen Totaal
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1.814 6.995 8.809
4.656 16.716 21.372
6.016 22.780 28.796
2.022 9.308 11.330
683 6.026 6.709
247 4.615 4.862
69 2.918 2.987
41 1.617 1.658
49 182 231
* Op basis van reglementering tot 31 december 2001.
39
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 42
Aantal personen in loopbaanbegeleiding bij de VDAB, naar categorie en afgelegd parcours Bron: VDAB
augustus 2002 Individuele werknemers info intake verdieping synthese
94 262 149 25
Bedrijven kennismaking procesbegeleiding contract intake werknemers verdieping werknemers synthese werknemers
INDICATOR 12B
46 6 27 2 1
Tevredenheid over verschillende levensaspecten Bron: APS-survey
APS bevraagt tweejaarlijks bij 1.500 personen de mate van tevredenheid over meerdere levensaspecten zoals de woning, de buurt, het inkomen, het werk, de levensstandaard, de gezondheidstoestand, sociale contacten, vrije tijd… De laatste meting dateert van 2000. Algemeen genomen liggen de tevredenheidscores vrij hoog. Voor zes items met name sociale contacten met huisgenoten, de woning, sociale contacten met vrienden, het werk, de buurt waarin men woont en de levensstandaard, antwoordde meer dan 90% van de respondenten dat ze heel tevreden of tevreden zijn. Iets lager maar toch nog voor meer dan 70% is de tevredenheid over de tijd om te doen wat moet gedaan worden. Het inkomen is voor 22,6% van de Vlamingen een reden om niet tevreden en zelfs helemaal niet tevreden te zijn. Ongeveer één op zes Vlamingen is ontevreden over de gezondheidstoestand. Deze houding ten overstaan van verschillende levensaspecten is vrij stabiel in vergelijking met 1999, behalve met betrekking tot het inkomen, waarover de Vlamingen in 1999 iets meer tevreden waren (81,3%).
Aandeel respondenten dat heel tevreden of tevreden is met levensaspecten, in % Bron: APS-survey 2000 en 1999
75,9 74,7
tijd om te doen wat moet gedaan worden inkomen
2000
85,5 84,4
gezondheidstoestand
87,0 87,7
manier vrijetijdsbesteding
94,6 91,8
levensstandaard
92,8 92,8
buurt waarin u woont werk
94,3 93,9
sociale contacten met familie en vrienden
92,3 94,7 95,7 95,0
woning
96,0 96,5
sociale contacten met huisgenoten
0
20
40
60 %
40 / PACT VAN VILVOORDE
1999
81,3 77,4
80
100
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 43
Surf vandaag nog naar www.kleurrijkvlaanderen.be en schrijf u daar in op de gratis elektronische Toekomst Nieuwsbrief. Zo blijft u wekelijks op de hoogte van het debat over de grote uitdagingen waar Vlaanderen voor staat. U kunt er alle thema’s volgen, van werken tot milieu, van cultuur tot mobiliteit, …
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 44
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 13
“De stijging van de kwaliteit van het leven heeft er tegen 2010 toe geleid dat de helft van de Vlaamse bevolking zich een regelmatig cultuurparticipant voelt.” BEOOGDE EFFECTEN - culturele identiteit van Vlamingen verhogen - betere kennis van Vlaamse erfgoed en kunsten - meer aandacht voor en daardoor beter begrip van andere culturen
INDICATOR 13
Aandeel cultuurparticipanten Bron: APS-survey
Als cultuurparticipant definiëren we de personen die, volgens de benadering van het onderzoeksrapport ‘Het Vlaams Cultureel Regiem’ van prof. Rudi Laermans, behoren tot het kernpubliek en de belangstellende participant (meerdere keren per jaar deelnemen aan diverse cultuurevenementen). Cultuur wordt hier ruim geïnterpreteerd en omvat naast de klassieke podiumkunsten ook rock- en jazzconcerten, museum en bibliotheekbezoeken. Er wordt gebruik gemaakt van de APS-survey die jaarlijks de cultuurparticipatie van 1.500 Vlamingen meet volgens een schaal met vijf categorieën (van nooit tot meerdere keren per maand). ‘Voelt zich cultuurparticipant’ is dan een weergave van de personen die minstens tweemaal terechtkomen in code 4 (maandelijks), code 5 (meerdere keren per maand) of code 3 (meerdere keren per jaar) voor een set van 9 soorten cultuurevenementen. Deze gegevens zullen op geregelde tijdstippen worden geijkt ten overstaan van ruimer en grondiger onderzoek inzake cultuurparticipatie. Het Steunpunt Recreatief Vlaanderen plant een grootschalig onderzoek in 2003-2004. De inhoudelijke analyse van de enquête is voorzien tegen 2004-2005. Volgens bovenvermelde benadering is 36,3% van de Vlamingen in 2002 cultuurparticipant en neemt met andere woorden minstens één keer per maand (kernpubliek) tot meerdere keren per jaar (belangstellenden) deel aan minstens 2 verschillende soorten cultuuractiviteiten. Volgens de APS survey is ongeveer een vijfde van de Vlamingen non-participant. In internationaal perspectief behoren we hiermee tot de middengroep. Volgens Eurobarometer (2001) is 26% van de Vlamingen non-participant, met als uitschieters onder aan de lijst de Noordse landen (Zweden: 4%, Denemarken: 9%, Finland: 10%) en bovenaan de lijst de Zuid-Europese landen (Portugal: 44%, Griekenland: 41%). Het percentage cultuurparticipanten (kernpubliek + belangstellende participanten) t.o.v. het percentage nietcultuurparticipanten (incidentele participanten + non-participanten) schommelt lichtjes voor de drie meetpunten (jaren 2000, 2001 en 2002) maar significant is dit verschil niet. Deze cijfers zijn voorlopig internationaal niet vergelijkbaar. Er wordt op Europees vlak wel gestreefd naar een grotere coherentie in het participatieonderzoek. APS volgt samen met het Steunpunt Recreatief Vlaanderen deze werkzaamheden op. De Eurobarometer hanteert niet dezelfde indeling van cultuuruitingen als in Vlaanderen waardoor hoogstens de non-participatie globaal kan worden vergeleken.
42 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 45
Cultuurparticipatie in 2002, in 4 categorieën, in % Bron: APS-survey 2002
kernpubliek 3,7 non-participant 20,1
belangstellend participant 32,6
passant of incidentele bezoeker 43,5
43
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 46
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 14
“Vlaanderen is in 2010 een open en verdraagzame samenleving waarin iedereen volwaardige kansen heeft om aan het maatschappelijke en politieke leven deel te nemen. Binnen Europa is Vlaanderen in 2010 ook een topregio inzake verdraagzaamheid en tolerantie.” BEOOGDE EFFECTEN - meer democratisch gehalte van de samenleving
INDICATOR 14A
Scores inzake verdraagzaamheid en tolerantie Bron: APS-Survey
De Europese Sociale Survey (ESS) loopt voor de eerste keer in 2002. Het veldwerk liep van begin september tot eind december. De data worden in het voorjaar van 2003 opgeleverd. De survey wordt om de 2 jaar georganiseerd. Het veldwerk en de bewerking gebeurt door de KU Leuven (prof. G. Loosveldt is coördinator voor België) in opdracht van het NIS. In 2002 bevatte de survey een module over immigratie met een aantal attitude-items over nieuwe migranten en een sociale afstandschaal. De gegevens zijn beschikbaar voor verder onderzoek en zullen in 2003 door de administratie Planning en Statistiek worden bewerkt. In afwachting kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de APS-survey (zie 14B), doch deze zijn niet internationaal vergelijkbaar.
Aandeel respondenten dat het volledig eens of eens is met de uitspraken over migranten, in % Bron: Bron: APS-survey
2002 1 België had eigenlijk nooit gastarbeiders binnen mogen laten
2001
1998 25,3
-
27,5
2 Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen
25,9
25,0
22,0
3 Moslimgezinnen zijn over het algemeen heel gastvrij
34,8
48,7
29,4
4 Gastarbeiders zijn een gevaar voor de tewerkstelling in ons land
-
26,8
34,5
5 De migranten komen hier profiteren van onze sociale zekerheid
45,8
49,6
48,6
6 De migranten dragen bij tot de welvaart van ons land
21,3
24,8
20,0
7 Moslims zijn een bedreiging voor onze cultuur en gebruiken
34,1
31,4
28,4
8 De aanwezigheid van verschillende culturen is een verrijking van onze samenleving
47,1
48,9
42,0
9 Als het aantal arbeidsplaatsen vermindert moet men de migranten naar hun eigen land terugsturen
36,1
34,1
30,1 13,0
10 Wij zouden buitenlanders die zich in België vestigen hartelijk welkom moeten heten
19,9
18,6
11 Vreemdelingen die meer dan vijf jaar legaal in België wonen moeten gemeentelijk stemrecht krijgen
28,1
30,2
-
12 Mensen die tot etnische minderheden behoren moeten onder elkaar huwen
17,4
19,2
17,1 37,3
13 Als men Turken en Marrokanen beter leert kennen, dan blijken dat over het algemeen vriendelijke mensen
48,3
45,6
14 Vreemdelingen die zich hier vestigen moeten zich aanpassen aan de cultuur en de gebruiken van ons land
85,4
81,4
-
15 Deelname van migranten aan alle politieke activiteiten in België zou moeten verboden worden
-
-
36,6
16 In sommige buurten doet de overheid meer voor migranten dan voor de landgenoten die er wonen
-
-
33,6
* Sommige uitspraken werden niet ieder jaar aan de respondenten voorgelegd.
44 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 14B
18:05
Pagina 47
Houding t.o.v. migranten en migrantenbeleid Bron: APS-survey
De houding t.o.v. migranten en het migrantenbeleid wordt in de APS-survey geoperationaliseerd op basis van 12 items. APS beschikt momenteel over cijfermateriaal voor 1997, 1998, 2001 en 2002. Vanaf 2002 wordt dit thema om de 2 à 3 jaar bevraagd. De APS-survey van 2002 laat ook voor het eerst toe om de houding t.o.v. de ‘ingroup’ te meten. De gebruikte schalen zullen nog verder worden verfijnd. De uitspraak waarover de Vlamingen het meeste eens zijn (volledig eens en eens) is deze over de integratieverplichting: ‘vreemdelingen die zich hier vestigen, moeten zich aanpassen aan de cultuur en gebruiken van ons land’ (85,4%). Iets meer dan de helft (54,1%) van de Vlamingen schaart zich niet achter het toekennen van stemrecht aan vreemdelingen die meer dan vijf jaar legaal in België wonen; 28,1% is voorstander en 15,0% is onbestemd. 47,1% van de Vlamingen vinden in 2002 dat de aanwezigheid van verschillende culturen een verrijking is van onze samenleving. In 1998 waren 42,0% van de respondenten het volledig eens of eens met deze uitspraak.
INDICATOR 14C
Deelname aan het maatschappelijk en politiek leven Het meten van de toegankelijkheid van voorzieningen en diensten voor allochtonen is geen sinecure omwille van de definitie van allochtoon, die kan verschillen naargelang de te nemen maatregelen. In surveys1 en bij administratieve registraties wordt de nationaliteit niet systematisch geregistreerd omdat dit een gevoelig gegeven is. Ingevolge de versoepelde naturalisatie hebben ook steeds meer in Vlaanderen verblijvende personen met een andere etnische afkomst, de Belgische nationaliteit. Het is enkel bij grootschalig onderzoek zoals het aangekondigde cultuurparticipatieonderzoek van het Steunpunt Recreatief Vlaanderen, bij meer systematische bevragingen bvb. naar aanleiding van de toepassing van het decreet over gelijke kansen in onderwijs2 of bij gerichte onderzoeken naar de toegankelijkheid van voorzieningen bvb. van Kind en Gezin, of van Bijzondere Jeugdbijstand, dat er een voldoende representatief staal aanwezig is om uitspraken te doen over de deelname van allochtonen aan het maatschappelijk leven. Er zal met de allochtonen overleg worden gepleegd over de registratie van de etniciteit bij de registratie van opleidingen en loopbaanbegeleidingen (VDAB). Voor wat de deelname aan het politieke leven betreft zou men de verhouding kunnen berekenen van het aantal verkozen allochtonen (met Belgische nationaliteit) ten overstaan van de demografische situatie in de gemeente, provincie, gewest. Er moet daarvoor een databank worden aangelegd met de etnische afkomst van de verkozenen en er moet een goede benadering worden gemaakt van het aantal genaturaliseerde en nietgenaturaliseerde allochtonen (studie van HIVA m.b.t. jaartal 1998). APS zal vanuit haar functie als meldpunt voor surveyonderzoeken in opdracht van de Vlaamse overheid, een overzicht opstellen van specifiek participatieonderzoek en zal bij grootschalig onderzoek bij de initiatiefnemers er voor pleiten ook de etniciteit als achtergrondvariabele te gebruiken. APS zal de resultaten van deze enquêtes op geregelde tijdstippen meedelen in het kader van de opvolging van het Pact. APS zal samen met de administratie Binnenlandse Aangelegenheden en de administratie Welzijn onderzoeken hoe de politieke vertegenwoordiging best kan worden gemeten. 1 Surveyonderzoeken richten zich meestal tot personen met Belgische nationaliteit die de Nederlandse taal machtig zijn omwille van steekproeftrekking op basis van Rijksregister, bijkomende kosten inzake vertaling van enquêteformulieren, moeilijke toegang tot milieu van allochtonen… In de APS-survey 2001 werden op 1.500 personen ongeveer een vijftigtal personen bevraagd die meedeelden dat ze van geboorte geen Belg waren of dat hun moeder een vreemde nationaliteit had. In het ISPO-onderzoek over het stemgedrag in 2000 waren er op de 2.360 antwoorden, slechts 17 met een vreemde origine (enkel bevraging bij stemgerechtigden!). 2 In het kader van de toepassing van het decreet inzake gelijkekansenbeleid in het onderwijs werd via de scholen een vragenlijst verspreid bij de ouders van schoolkinderen uit kleuterscholen, lagere scholen en de eerste graad van de secundaire scholen. In de bijbehorende brief wordt gesteld dat de ouders niet verplicht zijn de gevraagde informatie over gevoelige persoonsgegevens zoals het diploma van de moeder, de thuistaal, werkloosheid en de etnische afkomst te verstrekken. Dergelijke begeleidende brief waarin het opzet van de vragenlijst wordt toegelicht, is verplicht in het kader van de wetgeving ter bescherming van de privacy.
45
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 48
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 15
“De actieve openheid voor andere en vreemde culturen die Vlaanderen kenmerkt, leidt er vanaf 2010 toe dat elke jongere uit Vlaanderen de kans krijgt om een ervaring op te doen in het buitenland, onder meer in het kader van samenwerkingsontwikkeling, culturele vorming of onderwijs.” BEOOGDE EFFECTEN - meer open geest bij jongeren - leren uit ervaring
INDICATOR 15A
Aandeel jongeren dat deelneemt aan Socrates / Erasmusen Leonardo-programma’s Bron: MVG, departement Onderwijs, Vlaams Leonardo Da Vinci Agentschap
1. SOCRATES / ERASMUS In 1987 lanceerde de Europese Gemeenschap (nu Europese Unie) het Erasmus-project met de bedoeling om zoveel mogelijk jongeren in het hoger onderwijs de kans te bieden om voor een tijdje in het buitenland te studeren. Sinds enkele jaren maakt Erasmus deel uit van het overkoepelende Socratesprogramma dat ook meer in het algemeen de onderwijssamenwerking tussen de universiteiten in de Europa tracht te stimuleren. De studentenuitwisseling moet aan twee essentiële voorwaarden voldoen: de elders doorgebrachte studieperiode, beperkt van 3 tot 12 maanden, moet door de eigen universiteit volledig erkend zijn en in de gastuniversiteit moet de student van collegegeld worden vrijgesteld. Voor de meerkost van een studieverblijf aan een buitenlandse universiteit kan een “mobiliteitsbeurs” worden aangevraagd, die de reiskosten, taalvoorbereiding, kosten van hogere levensstandaard en van gewijzigde individuele materiële omstandigheden kan dekken. Het gemiddelde van de beurzen wordt op 2.000 euro voor 1 jaar geraamd, afhankelijk van het aantal aanvragen per lidstaat en het toegewezen budget. Aanvragen in het kader van de interuniversitaire samenwerkingsverbanden genieten prioriteit, maar ook individuele studenten zijn toegelaten. Sinds de oprichting van het Erasmusprogramma nemen steeds meer Vlaamse studenten deel. In de laatste tien academiejaren participeerden alleen in 1994-1995 meer mannen dan vrouwen. In 2001-2002 namen in het totaal 2.784 studenten aan Erasmus deel (1,8% van de totale studentenpopulatie), waarvan 1.712 vrouwen (2% van de vrouwelijke studenten) en 1.072 mannen (1,5% van de mannelijke studenten). In het begin was Erasmus hoofdzakelijk een aangelegenheid van de universiteiten. Geleidelijk hebben de hogescholen echter hun achterstand verkleind. In absolute cijfers participeren er nu zelfs meer hogeschoolstudenten (1.422, tegenover 1.362 universiteitsstudenten), ten opzichte van de totale studentenpopulatie behouden de universiteiten nog een voorsprong met een participatiegraad van 2,4% tegenover 1,4% voor de hogescholen. 2. LEONARDO DA VINCI Leonardo heeft tot doel de kwaliteit van het opleidingsbeleid en de opleidingspraktijk te stimuleren. In tegenstelling tot het Erasmusprogramma is Leonardo bedoeld voor de beroepsopleiding en niet voor onderwijs in se. Jonge mensen voorbereiden op de arbeidsmarkt is hier het sleutelbegrip. Het programma is bestemd voor personen in initiële beroepsopleiding (TSO, BSO, DBSO, KSO en het leerlingenwezen), studenten aan hogescholen of universiteiten, jonge werknemers of pas afgestudeerden en opleiders. De stage vindt plaats in een beroepsopleidingsinstelling en/of onderneming.
46 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 49
Deelname aantal studenten aan het Erasmusprogramma, naar geslacht en naar instelling Bron: MVG, departement Onderwijs
3.000
2.694 2.370
2.500
2.388
2.700
2.507
2.784
totaal
2.587
universiteiten
2.150 1.934
aantal studenten
2.000
hogescholen 1.427
1.500 1.000
vrouwen
1.140 828
mannen
500 0
1990- 1991- 1992- 1993- 1994- 1995- 1996- 1997- 1998- 1999- 2000- 20011991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Aantal deelnemers aan het Leonardoprogramma Bron: Vlaams Leonardo Da Vinci Agentschap
INDICATOR 15B
2001
2000
1999
1998
Leerlingen secundair onderwijs
179
272
205
168
Studenten hogescholen en universiteiten, jonge werkenden, pas afgestudeerden
309
272
248
176
Totaal
488
544
453
344
Aandeel jongeren betrokken in ontwikkelingswerk met vrijstelling van stempelcontrole ten aanzien van de totale jongerenpopulatie en deelname aan cultureel uitwisselingsprogramma van Jeugd voor Europa ten overstaan van groep 15-24-jarigen, in ‰ Bron: vzw JINT
Het Europees Programma Jeugd richt zich op het informeel leren van jongeren d.w.z. op leren dat op andere manieren gebeurt dan in de school. Dit houdt onder meer in het intercultureel leven, het opdoen van professionele ervaring, het zichzelf ontdekken en zelfvertrouwen opbouwen. Dit verhoogt de werkkansen maar ook het succes waarmee jongeren als actieve burgers een rol spelen in de maatschappij. Het programma, gecoördineerd door JINT omvat groepsuitwisselingen met programmalanden (EU15 en andere) en met derde landen, Europees Vrijwilligerswerk in programmalanden en derde landen, groepsinitiatieven en futural capital voor wie zijn ervaring verder wil uitbouwen in de vorm van een project, in groep of individueel. In 2001 waren er 1186 deelnemers uit Vlaanderen of 1,097 ‰ 15-24 jarigen (JINT) in het Vlaamse Gewest die deelnamen aan het cultureel uitwisselingsprogramma Jeugd voor Europa. Er waren ongeveer evenveel mannelijke (596) als vrouwelijke (590) deelnemers, maar met een iets hogere vertegenwoordiging van jongens ten overstaan van hun leeftijdsgroep (1,099 ‰ mannen en 1,073 ‰ vrouwen). Deelname aan cultureel uitwisselingsprogramma van Jeugd voor Europa, absoluut aantal en in ‰ ten overstaan van de groep 15-24-jarigen, naar geslacht Bron: vzw JINT
2001 Mannen Vrouwen Totaal
aantal deelnemende jongeren 596 590 1186
in ‰ t.o.v. alle 15-24-jarigen 1,099 1,073 1,097
47
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 50
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 16
“In 2010 heeft Vlaanderen betekenisvolle vooruitgang geboekt op het vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming, geluiden geurhinder en natuurbehoud, zodanig dat Vlaanderen inzake gezondheid en biodiversiteit de vergelijking met andere economische topregio’s moeiteloos kan doorstaan.” BEOOGDE EFFECTEN - blootstelling aan gevaarlijke stoffen verminderen - verbetering van de kwaliteit van lucht, water en bodem - (beschermde) oppervlakten met ecologische waarden doen toenemen - behoud van biodiversiteit - aantasting van open ruimten door harde functies inperken
INDICATOR 16A
Totale potentieel verzurende emissie (zwaveloxide, stikstofoxide en ammoniak), in miljoen Zeq (zuurequivalenten) Bron: VMM-MIRA
Voor de berekening van de totaal potentiële verzurende emissie worden de verzurende emissies van SO2, NOx en NH3 opgeteld, rekening houdend met hun verschillend zuurvormend vermogen. Menselijke activiteiten, voornamelijk veeteelt en het gebruik van fossiele energiebronnen, verstoren de natuurlijke evenwichtsituatie van de zuurtegraad (pH van 5,65 als evenwichtspunt) door emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, ammoniak en hun reactieproducten. Verzuring is een grensoverschrijdend probleem dat een gecoördineerde aanpak vereist. Vandaar de internationale afspraken in het protocol van Göteborg of het 8° protocol van de Convention on Long-range Transbourdary Air Pollution (2000). De Europese Unie ondertekende dit protocol niet maar vaardigde een nog strengere richtlijn uit: National Emission Ceilings guideline of NEC, met als doel in 2010 de oppervlakte die door kwetsbare ecosystemen wordt bedekt en waar de kritische belasting in 1990 werd overschreden, nog sterker te reduceren. De NEC-doelstelling betekent voor Vlaanderen dat de waarde tegen 2010 moet dalen tot 6.778 miljoen Zeq (zuurequivalenten). Deze indicator wordt ook opgevolgd in het kader van het Milieubeleidsplan. De gegevens worden berekend door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Globaal is er over de jaren heen een verbetering in Vlaanderen vast te stellen. De totaal potentieel verzurende emissie is sinds 1990 met 35% gedaald, vooral dankzij de vermindering van de SO2-emissie. Maar de situatie in Vlaanderen blijft in 2001 met 10.945 miljoen Zeq toch nog 61% boven de internationale streefwaarde.
48 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 51
Totale potentieel verzurende emissie (zwaveloxide, stikstofoxide en ammoniak), in miljoen Zeq Bron: VMM-MIRA
20.000 16.710
16.736
16.584
miljoen Zeq
15.052
15.181
15.048 14.112
15.000
13.773 12.364 11.528
10.945
10.000 6.778
5.000
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
NEC-richtlijn 2010 totaal (in miljoen Zeq)
INDICATOR 16B
Aandeel meetpunten met permanent hoge BBI (kwaliteitindex oppervlaktewater) Bron: VMM
De BBI integreert twee factoren: aan- en afwezigheid van verontreiniginggevoelige soorten en de diversiteit (het totaal aantal aangetroffen soortengroepen). De index schommelt tussen 0 (zeer slechte kwaliteit) en 10 (zeer goede kwaliteit). Permanent betekent drie opeenvolgende jaren; hoog komt overeen met een score 8, 9 of 10 op de puntenschaal. Dit is een zeer strenge benadering omdat het een bestendig hoge kwaliteit meet! Ter informatie kan vermeld worden dat in 2000 een kwart (24,9%) van de waterlopen een hoge tot zeer hoge kwaliteit hebben bereikt (schaal 9 of 10). De gegevens worden geleverd door de Vlaamse Milieumaatschappij. In 2001 behaalde 4,05% van de meetpunten drie opeenvolgende jaren een hoge score inzake de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Aandeel meetpunten met permanent hoge BBI (kwaliteitindex oppervlaktewater), in % Bron: VMM, berekening IN (APS voor 2000 en 2001)
4,79
5 4,19
4,05
4 %
3,32 2,89
3
2 1997
1998
1999
2000
2001
49
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 16C
18:05
Pagina 52
Aandeel potentieel ernstig gehinderden door geluid, in % van de bevolking Bron: VMM-MIRA: berekeningen INTEC-RUG
Potentieel ernstig gehinderd door geluid betekent de mate van hinder die bij bevraging via enquête aangeduid wordt als minstens 7,2 op een 10 puntenschaal. De berekening verschilt naargelang de geluidsbron, maar komt telkens neer op een berekening van blootstelling aan geluid gevolgd door een inschatting van de ernstige hinder die ontstaat bij blootstelling, gebaseerd op internationale literatuur. Finaal wordt de hinder veroorzaakt door verschillende bronnen gecumuleerd tot een algemeen percentage. Bij de berekening zijn ruimtelijke, tijdsgebonden en persoonlijke aspecten buiten beschouwing gelaten, vandaar de ‘potentiële’ hinder. De administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) is de verzamelinstantie. In 2001 werd 18,2% van de bevolking potentieel ernstig gehinderd door geluidsoverlast. In het huidige milieubeleidsplan (1998-2002) wordt 16% als streefnorm vooropgesteld.
Aandeel potentieel ernstig gehinderden door geluid, in % van de bevolking Bron: VMM-MIRA: berekeningen INTEC-RUG
20 19
18,5
% 18
17,7
17,7
1995
1996
17,9
17,9
1997
1998
18,2
18,3
18,2
1999
2000
2001
17 16 15 1990
INDICATOR 16D
1991
1992
1993
1994
Totale oppervlakte natuurreservaat in Vlaanderen, in ha Bron: IN
Het Instituut voor Natuurbehoud (IN) levert jaarlijks de gegevens in het kader van de monitoring van het natuurdecreet. Het gaat om erkende natuurreservaten beheerd door erkende vereniging en natuurreservaten die door AMINAL worden beheerd. Het beheerplan biedt garanties voor de milieukwaliteit. In 2001 bezat Vlaanderen 9.664 ha erkende natuurreservaten. Dit gaat in stijgende lijn sinds 1999. De streefnorm van 10.000 ha erkende natuurreservaten is quasi bereikt (96,6%). Dit vertegenwoordigt 7,14% van de totale oppervlakte van het Vlaamse Gewest. Op internationaal niveau bestaat enkel een vergelijking met betrekking tot het bosareaal. Er moet wel op gewezen worden dat deze cijfers sterk uiteenlopen per land omdat de bebossinggraad ook samenhangt met het klimaat, het reliëf en de beschikbare open ruimte. Vlaanderen bezat in 2001 1.578 ha bos, dit is 0,12% van de oppervlakte. Internationaal scoort Vlaanderen hiermee laag. Het grootste deel van de bossen is om meerdere redenen (geografisch, historisch) in Wallonië gelegen (gemiddelde bebossinggraad in België 22,2%). In Nederland is 9,2% van het territorium bebost, in uitgestrektere landen met meer gebergte zoals Duitsland en Frankrijk loopt dit aandeel op tot respectievelijk 30,1% en 31,4%.
50 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 53
Totale oppervlakte natuurreservaat in Vlaanderen, in ha Bron: IN
9.664
10.000
8.570
ha
7.988
8.000
6.000
INDICATOR 16E
1999
2000
2001
Verdeling over rodelijstcategorieën Bron: IN
Som van het % uitgestorven, met uitsterven bedreigde en bedreigde dieren en planten (een lijst met 15 soortengroepen zoals zoogdieren, libellen, hogere planten, paddestoelen). Dit is een zeer arbeidsintensieve studie van het Instituut voor Natuurbehoud waarbij de medewerking van heel wat vrijwilligers (van milieu-verenigingen) nodig is. Het laatste rapport dateert van 2001. In 2000 zou 7% van de dieren- en plantensoorten in Vlaanderen zijn uitgestorven (319 soorten) en 20% zou met uitsterven zijn bedreigd. Een positieve noot is dat voor sommige groepen de snelheid waarmee de achteruitgang wordt vastgesteld, is gedaald.
Verdeling over de rodelijstcategorieën, in % Bron: IN
30 25 (met uitsterven) bedreigd
20 %
uitgestorven 15 10 5 0 2001
51
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 54
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 17
“In 2010 behoort Vlaanderen tot de topregio’s inzake eco-efficiëntie. Vlaanderen heeft hierdoor dan een vergaande ontkoppeling gerealiseerd tussen de economische groei enerzijds en milieu-impact, materiaal- en energiegebruik anderzijds.” BEOOGDE EFFECTEN - milieudruk die een sector of regio teweegbrengt stijgt niet recht evenredig met omzet, volume of intensiteit van de activiteiten - zuiniger omgaan met primaire grondstoffen
INDICATOR 17A
Energie-intensiteit van de economie, in kgoe /1.000 EUR (BBP in contante prijzen van 1995) Bron: VITO (bewerking APS)
Energiebalans Vlaanderen Onafhankelijke Methode wordt geleverd door het VITO. Onder deze definitie is de indicator internationaal vergelijkbaar. Het energieverbruik van de economie kent een wat wisselend verloop maar toont globaal een stijgende trend. In 2000 bedroeg de intensiteit 290,2 kgoe/1.000 EUR. Energie-intensiteit van de economie, in kgoe /1.000 EUR Bron: VITO (bewerking APS)
kgoe/1.000 EUR
350 317,2
311,8 310,2
308,2
300
290,2 296,2 272,4
250
52 / PACT VAN VILVOORDE
317,4
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 17B
18:05
Pagina 55
CO2-uitstoot per BBP, in kg CO2-eq/1.000 EUR (BBP in contante prijzen van 1995) Bron: VITO
De CO2-emissie in kg ten overstaan van het Vlaams BBP (x 1.000 euro) had in 2000 de waarde 698. In 1999 lag deze waarde aanzienlijk hoger met name 729 kg CO2 per 1.000 euro. Dit wijst op een gunstige kentering.
CO2-uitstoot per BBP, in kg CO2-eq/1.000 EUR Bron: VITO (bewerking APS)
kg CO2-eq/1.000 EUR
1000
821
800
794
791 766 729 698
600
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Waterverbruik, in m3 per capita Bron: VMM, MVG, AMINAL, afdeling Water
Totaal leidingwaterverbruik exclusief koelwater per capita. De VMM verzamelt deze informatie op basis van haar databank op de heffing op waterverontreiniging. In 2000 gebruikte iedere Vlaming gemiddeld 72,6 m3 leidingwater. Dit is twee jaar op rij een daling. Ondanks heel wat schommelingen zien we op langere termijn een algemene daling in het waterverbruik.
Waterverbruik, in m3 per capita Bron: VMM (bewerking MVG, afdeling Water)
80
m3 / capita
INDICATOR 17C
799
786
75,7
75,4
74,7 73,9
73,6 74,1
73,7
74,1
72,6
73,5
73,1
70 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
53
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 17D
18:05
Pagina 56
Opgehaald huishoudelijk afval, naar type ophaling (selectief - niet-selectief), in kg per capita Bron: OVAM
De Openbare Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) levert jaarlijks gegevens over de huishoudelijke afvalproductie volgens de methode van inzameling. In 2001 produceerde iedere Vlaming op jaarbasis 564 kg huishoudelijk afval. Deze afvalproductie gaat in stijgende lijn van jaar op jaar! In 1991 bedroeg deze ratio 406 kg per capita. De geraamde cijfers voor 2001 (564 kg per capita) wijzen op een stabilisatie. Het lichtpunt is dat het aandeel van de selectieve huisvuilinzameling stijgt wat de recyclagemogelijkheden van de afvalberg bevordert.
Evolutie van het opgehaald huishoudelijk afval, naar type ophaling, in kg per capita Bron: OVAM
400
kg/capita
350
332
343
336
335
330
326
316 281
300
258
250
270 216
212
200
202
192
185
2000
2001
167 146
150 100
380
369
116 93 74
50 0 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
kg/capita selectief kg/capita niet-selectief
54 / PACT VAN VILVOORDE
1998
1999
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:05
Pagina 57
Surf vandaag nog naar www.kleurrijkvlaanderen.be en schrijf u daar in op de gratis elektronische Toekomst Nieuwsbrief. Zo blijft u wekelijks op de hoogte van het debat over de grote uitdagingen waar Vlaanderen voor staat. U kunt er alle thema’s volgen, van werken tot milieu, van cultuur tot mobiliteit, …
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 58
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 18
“Tegen 2010 heeft Vlaanderen, conform de Europese verbintenissen en rekening houdend met het potentieel in Vlaanderen, reeds een substantiële verhoging bereikt van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de energievoorziening.” BEOOGDE EFFECTEN - groter aandeel energieproductie op milieuvriendelijke wijze - schoner leefmilieu - zuiniger omspringen met primaire grondstoffen
INDICATOR 18
Aandeel groene stroom uit hernieuwbare energiebronnen, conform de Europese verbintenissen, in % Bron: ODE, VITO
Het winnen van elektriciteit uit het verbranden van het restafval is goed voor 89% van het huidige aanbod aan hernieuwbare energie in Vlaanderen. Biomassa (zonder afvalverbranding) heeft een aandeel van bijna 6% en wind ruim 4%. Totaal aanbod aan hernieuwbare energie = windenergie + fotovoltaïsche zonnepanelen + biomassa (= gft-vergisting + stortgas + waterzuiveringsslib + huishoudelijk afval+ dierlijke mest) + waterkracht, gedeeld door het bruto binnenlands energiegebruik. De verzamelinstantie is de Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (ODE). Het aandeel hernieuwbare energie bedroeg in 2000 0,75% van de transformatie-output. Dit is niet te vergelijken met de doelstelling in het Vlaams Elektriciteitsdecreet, aangezien deze de opwekking van elektriciteit uit afvalverbranding niet in rekening brengt en het finaal energetisch gebruik als noemer gebruikt.
Aandeel groene stroom uit hernieuwbare energiebronnen, conform de Europese verbintenissen (+ afvalverbranding en op transformatie output), in % Bron: VITO, ODE
0,8 0,75
%
0,7
0,59
0,6 0,53
0,5
56 / PACT VAN VILVOORDE
1998
1999
2000
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 59
Op de website www.kleurrijkvlaanderen.be vindt u meer informatie over het project Kleurrijk Vlaanderen, het Pact van Vilvoorde en alles wat ermee samenhangt. Persteksten, discussieforums, beleidsdocumenten, actuele informatie en uitnodigingen voor evenementen: er is voor elk wat wils!
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 60
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 19
“De bereikbaarheid van de economische en maatschappelijke activiteiten is in 2010 verhoogd door een toename van het gemeenschappelijk vervoer, de wegwerking van missing links waar nodig, bedrijfsvervoersplannen en het doelmatig gebruik van de bestaande vervoerscapaciteit.” BEOOGDE EFFECTEN - groter aandeel van openbaar vervoer in modal split - afname van de congesties op de weg - betere bereikbaarheid van de economische knooppunten - verbeterde leefbaarheid van woonkernen
INDICATOR 19A
Aandeel bevolking waarvoor de normen inzake basismobiliteit worden behaald Bron: VVM De Lijn
De criteria inzake basismobiliteit zijn gedefinieerd in het decreet inzake basismobiliteit en haar uitvoeringsbesluit en maakt onderscheid volgens verschillende niveaus van ontsluiting gaande van lokaal tot bovengewestelijk. Deze informatie wordt verzameld door VVM De Lijn. Op de bijgevoegde kaart worden de gemeenten aangegeven waar de normen inzake basismobiliteit geheel, niet of ten dele worden bereikt. Hieruit blijkt dat er een goede dekkingsgraad is in het centrale deel van het Vlaamse Gewest, de kustzone, rond en in de grotere steden maar dat er nog inspanningen moeten worden geleverd in de grensgebieden en de tussenliggende buitengebieden. In de winterperiode 1999-2000 werden in 32 gemeenten de normen inzake basismobiliteit voor minstens 80% van het grondgebied bereikt. Deze groep gemeenten vertegenwoordigt 20,4% van de Vlaamse populatie. Dit kan als een nulmeting worden beschouwd. In het voorjaar van 2003 is een update beschikbaar. Er moet verder gezocht worden naar een indicator die de bereikbaarheid van maatschappelijke activiteiten nog beter beschrijft. Een bepaalde locatie kan wel met het openbaar vervoer bereikbaar zijn maar zegt nog niets over de reistijd (zie ook indicator 19B en 19C). Er moet aandacht worden geschonken aan de verschillende vervoersmodi en de voorkeur van de bevolking (zie studie Promodi). Aandeel oppervlakte woongebied waarvoor de normen inzake basismobiliteit worden behaald, in % Bron: VVM De Lijn, Mobiliteitscel
LEGENDE 0 - 20% 20 - 40% 40 - 60% 60 - 80% 80 - 100%
58 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
INDICATOR 19B
18:06
Pagina 61
Aantal verliesuren op het hoofdwegennet Bron: Vlaams Verkeerscentrum, Mobiliteitscel
Het Mobiliteitsplan Vlaanderen stelt als streefdoel voorop dat tegen 2010 het aantal verliesuren op het hoofdwegennet (zie definitie in RSV) moet beperkt zijn tot 5% van het totaal aantal gereden voertuiguren op een gemiddelde werkdag van 6u tot 22u voor hetzelfde gebied. Dit betekent dat de gemiddelde snelheid meer bedraagt dan 95 km/u op het hoofdwegennet, berekend voor een gemiddelde werkdag van 6u tot 22u. Het aantal verliesuren als absoluut gegeven is een interessante indicator aangezien omzetbaar in economische kost. Het Vlaams Verkeerscentrum van Antwerpen staat in voor de metingen. Op bijgevoegde kaart wordt duidelijk dat de grootste problemen zich situeren rond Brussel en op de ring rond Antwerpen, beide belangrijke economische knooppunten. In 2001 verloren automobilisten in het totaal 5 miljoen uren in files op de Vlaamse hoofdwegen. Veruit de meeste uren werden verloren rond Brussel (3 miljoen) en Antwerpen (1,5 miljoen). Let op: het gaat nog om benaderende berekeningen. Met de ingebruikname van het dynamische verkeerssysteem (in eerste instantie rond Antwerpen) zal in de toekomst een meer nauwkeurige berekening mogelijk worden. Aantal verliesuren op het hoofdwegennet Bron: Vlaams Verkeerscentrum, Mobiliteitscel
2000 - 2001
VERKEERSCONGESTIE
Vertraagd verkeer per dag gemiddelde werkdag tussen 6:00 en 22:00
TIJDSDUUR < 15 min 15-30 min 0.5 tot 1 uur 1 tot 1.5 uur 1.5 tot 2 uur meer dan 2 uur
Evolutie van VF-factor Bron: Mobiliteitscel
De VF-factor is de reistijdverhouding (woon-werkverkeer) tussen openbaar vervoer en de auto. Het streefdoel is (zie Mobiliteitsplan) tegen 2010 te komen tot een waarde van 1,3 door een kwaliteitsverbetering van het openbaar vervoer en niet door een slechtere bereikbaarheid op de weg! Deze indicator is jaarlijks te berekenen op basis van het Hastus-informatiesysteem van de VVM De Lijn en de bedrijfsvervoerplannen. De meest recente metingen hebben betrekking op de situatie in 1998. De VF–factor was toen het minst gunstig voor de bovenlokale verplaatsingen, de verplaatsingen van kleinstedelijk naar regionaal- en kleinstedelijk gebied, en van het buitengebied naar regionaal-, kleinstedelijk en buitengebied. Reistijd van woonplaats tot werkplaats voor de auto en het openbaar vervoer, in 1998 en 2010 (trend duurzaam scenario), in minuten Bron: Mobiliteitscel
150
openbaar vervoer 2010 openbaar vervoer 1998
120 auto 2010 reistijd in minuten
INDICATOR 19C
auto 1998 90
60
30
0
bovengewestelijk
gewestelijk
bovenlokaal
kleinstedelijk naar grootstedelijk
kleinstedelijk naar regionaalen kleinstedelijk
buitengebied naar grootstedelijk
buitengebeid buitengebied naar naar kleinstedelijk regionaalstedelijk en buitengebied
lokaal
totaal
59
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 62
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 20
“De verkeersveiligheid is in 2010 dermate verbeterd, dat Vlaanderen zijn achterstand tegenover de huidige Europese koplopers heeft gehalveerd.” BEOOGDE EFFECTEN - afname van dodelijke ongevallen Naar het Vlaamse beleidsniveau kan deze doelstelling geoperationaliseerd worden door te stellen dat tegen 2010 het aantal doden, dodelijk en zwaargewonden met meer dan 50% daalt t.o.v. het niveau in 1999 (zie Mobiliteitsplan Vlaanderen).
INDICATOR 20A
Aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners Bron: IRTAD (OESO), NIS
De gegevensverzameling gebeurt door het NIS op basis van het ongevallenformulier dat door de politiediensten wordt ingevuld. Het aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners bedroeg in 2000 in het Vlaamse Gewest 14,6. Dit ligt hoger dan het Europees gemiddelde (10,9). Vlaanderen scoort minder slecht dan Griekenland (20,8), Portugal (19,6) en Luxemburg (17,9). Het aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners ligt merkelijk lager in de buurlanden: het Verenigd Koninkrijk (6,0), Nederland (6,8) en Duitsland (9,1) en in de Noorse landen zoals Finland (7,7) en Zweden (6,7). Vlaanderen neemt in de Europese Unie de twaalfde plaats in. Aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners Bron: IRTAD (OESO), NIS
EU15
10,9
Griekenland*
20,8
Portugal
19,6
Luxemburg
17,5
Vlaanderen
14,6
Spanje
14,6
België
14,4
Frankrijk
13,6
2000
Oostenrijk
12,0
Italië
11,1
Ierland
11,0
Denemarken
1999
9,3
Duitsland
1998
9,1
Finland
7,7
Nederland
6,8
Zweden
6,7
Verenigd Koninkrijk
6,0
0
5
10
15
aantal verkeersdoden per 100.000 inwoners * De gegevens voor 2000 zijn nog niet beschikbaar. Deze van 1999 werden gebruikt. 60 / PACT VAN VILVOORDE
20
25
06-03-2003
INDICATOR 20B
18:06
Pagina 63
Aantal verkeersongevallen met lichamelijke letsels Bron: IRTAD (OESO), NIS
In 2000 registreerde men in Vlaanderen 33.023 verkeersongevallen met lichamelijke letsels. Dit is reeds aanzienlijk beter dan in 1999 (34.352). Het aantal verkeersongevallen wordt best niet gerelateerd t.o.v. het aantal reizigers/km omdat dit cijfer voor de regio’s berekend wordt (NIS) op basis van weinig verfijnde hypothesen. Een internationale vergelijking is daardoor moeilijk omdat men moet rekening houden met de oppervlakte van een land, de inwonersdichtheid en de dichtheid der wegen die mede afhankelijk is van de verstedelijkingsgraad en de fysische omstandigheden.
Aantal letselongevallen Bron: IRTAD (OESO), NIS
400.000
382.949
2000 350.000
1999
300.000
aantal letselongevallen
21DOELSTELLINGENd
242.117
250.000 211.941
200.000
150.000 121.223 101.729
100.000
49.065
50.000
37.947
33.023
42.126
44.159
24.231 15.777 7.757
7.346
6.633 905
0 Vlaams België Gewest
Denemarken
Duits- Grieken- Spanje land land*
Frankrijk
Ierland
Italië
Luxem- Neder- Oosten- Portugal Finland Zweden Verenigd burg land rijk Koninkrijk
* De gegevens voor 2000 zijn nog niet beschikbaar. Deze van 1999 werden gebruikt.
61
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 64
levenslang leren / werken / ondernemen / zorg / cultuur en samenleving / milieu / mobiliteit / democratie
DOELSTELLING 21
“In 2010 neemt meer dan één op twee Vlamingen actief deel aan het verenigingsleven. Door de versterking van het sociaal kapitaal is het vertrouwen van de burger in de samenleving en zijn instituties verhoogd. De burger voelt zich dankzij een actieve participatie aan en van het middenveld beter betrokken bij de gemeenschap. Hierdoor is het democratisch gehalte van Vlaanderen verbeterd.” BEOOGDE EFFECTEN - democratisch gehalte verhogen - verzuring van de maatschappij tegengaan
INDICATOR 21A
Vertrouwen van de bevolking in instellingen Bron: APS-survey
Het vertrouwen wordt in de APS-survey gemeten t.a.v. 19 items. Er is materiaal beschikbaar van de APS-surveys van 1996 tot 2002. Vanaf 2000 wordt deze module om de 2 à 3 jaar bevraagd. Op de 19 aangeboden instellingen wordt een vijfpuntenschaal aangeboden gaande van zeer weinig tot zeer veel vertrouwen. In een latere fase zal het vertrouwen in de instellingen gerelateerd worden aan variabelen zoals gevoel voor veiligheid, maatschappelijke betrokkenheid, sociale contacten, actief lidmaatschap van verenigingen, tevredenheid met verschillende levensaspecten... In 2002 had 78,6% van de Vlamingen zeer veel of veel vertrouwen in het onderwijs. Tot de top vijf behoren verder de politie en rijkswacht (47,1%), de gemeentelijke administratie (45,6%), de Koning (41,2%) en ten slotte de patroons en werkgevers (39,3%). Dit is hetzelfde lijstje als in 1999. Opmerkelijk is ook de stijging van het vertrouwen (zeer veel en veel) in de vakbonden (van 24,2% in 1999 tot 32,2% in 2002) en het vertrouwen in de Vlaamse administratie dat een sprong voorwaarts maakt tot 37,2% (25,1% in 1999). De Vlaamse regering en het Vlaams Parlement wekken in 2002 een goed vertrouwen (zeer veel tot veel) bij 1 op 4 Vlamingen (resp. 26,4% en 25,0%) wat aanzienlijk beter is dan in 1999 (20%)!
62 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 65
% respondenten met zeer veel tot veel vertrouwen in de instellingen Bron: APS-survey
7,6
Waalse politieke partijen 15,1
Vlaamse politieke partijen 1999
16,4
Federale administratie* 18,1
Vlaamse pers 22,0
Europese Commissie
2000
22,6
Kerk 22,8
Belgische regering 23,3
Het gerecht
2002
24,0
Belgisch parlement 25,0
Vlaams Parlement 26,4
Vlaamse regering 32,0
Het leger 32,2
Vakbonden 37,2
Vlaamse administratie 39,3
Patroons of werkgevers 41,2
Koning 45,6
Gemeentelijke administratie 47,1
Politie en rijkswacht 78,6
Onderwijs * Item toegevoegd in 2002.
INDICATOR 21B
0
10
20
30
40
50
60
70
80
%
Actief lidmaatschap in het verenigingsleven Bron: APS-survey
Als actief lid worden de personen beschouwd die minstens bij 1 vereniging actief lid of bestuurslid zijn. APS peilt sinds 1996 jaarlijks naar het lidmaatschap van Vlamingen in het verenigingsleven. Dit onderwerp wordt bevraagd aan de hand van 22 items (soorten verenigingen). De gehanteerde definities voor de soorten lidmaatschap zijn passief lid (enkel lidgeld betalen of tijdschrift lezen), actief lid van een vereniging (iemand die aan de activiteiten deelneemt) en bestuurslid. In 2002 was de helft van de Vlamingen (53,0%) lid van minstens één vereniging, mannen (57,7%) iets meer dan vrouwen (48,8%). De participatiegraad varieert wat in de tijd maar vertoont geen significante verschillen en blijft vrij stabiel hangen rond 1 op 2 Vlamingen. Actief lidmaatschap in het verenigingsleven, naar geslacht, in % Bron: APS-survey
Bevolking Vrouwen Mannen
2002**
2001
2000*
1999
1998*
1997
1996
53,0 48,8 57,7
51,8 46,9 56,6
-
49,6 44,7 54,6
-
47,2 42,6 51,7
52,7 48,8 57,0
* Andere vraagstelling in 2000 en 1998. ** Exclusief lidmaatschap mutualiteiten.
63
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 66
Samenstelling Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap • Administratie Planning en Statistiek (Departement Algemene Zaken en Financiën) • Project Kleurrijk Vlaanderen (Departement Coördinatie) Verantwoordelijke uitgever Armand De Troyer Directeur-generaal Kanselarij en Voorlichting Boudewijnlaan 30 - 1000 Brussel Redactie Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Planning en Statistiek (Departement Algemene Zaken en Financiën) Grafische vormgeving James & Cº Druk Deckers Druk Depotnummer D/2003/3241/056 Uitgave maart 2003
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Planning en Statistiek Boudewijnlaan 30, 1000 Brussel Tel. 02/553.52.07 - Fax 02/553.58.08 E-mail:
[email protected] Website: http://www.vlaanderen.be/aps De administratie Planning en Statistiek (APS) wil het toekomstgericht en geïntegreerd handelen van de Vlaamse overheid bevorderen en ondersteunen. Ze doet dit door: • het verkennen van de externe en interne omgeving waarin de Vlaamse overheid optreedt (demografische, macro-economische en sociaal-culturele context); • het produceren, verzamelen, analyseren en bewerken van statistiekreeksen ter onderbouwing van het algemene beleid van de Vlaamse overheden en de benchmarking met andere regio’s; • het systematisch doen ontsluiten van beleidsrelevante en betrouwbare statistieken en beleidsindicatoren bij de diensten van het ministerie; • het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de statistiekproductie, het surveyonderzoek en de monitoring.
64 / PACT VAN VILVOORDE
21DOELSTELLINGENd
06-03-2003
18:06
Pagina 67
Op de website www.kleurrijkvlaanderen.be vindt u meer informatie over het project Kleurrijk Vlaanderen, het Pact van Vilvoorde en alles wat ermee samenhangt. Persteksten, discussieforums, beleidsdocumenten, actuele informatie en uitnodigingen voor evenementen: er is voor elk wat wils!
Surf vandaag nog naar www.kleurrijkvlaanderen.be en schrijf u daar in op de gratis elektronische Toekomst Nieuwsbrief. Zo blijft u wekelijks op de hoogte van het debat over de grote uitdagingen waar Vlaanderen voor staat. U kunt er alle thema’s volgen, van werken tot milieu, van cultuur tot mobiliteit, van technologie tot innovatie, …
www.kleurrijkvlaanderen.be