t2 Pac 0 020 202 ct 2 act 20 P 0 2 0 Pa P 202 t 020 c 0 2 a 2 t 20 P t 20 Pac c 0 0 Pa 202 t Pac n 3 e 1 r 0 o t 2 a g c tin i d n e i n r M Ke
t c 0 a P 202
Pact 2020
V oorwoord Dit is de vierde meting van de Pact 2020 indicatoren. De bedoeling van deze monitor is om de aandacht voor het toekomstplan ‘Vlaanderen in Actie’ warm te houden en het debat over noodzakelijke acties te onderbouwen. Indicatoren zijn immers een hulpmiddel om trends vast te stellen, de afstand tot de gewenste streefwaarden op basis van objectieve informatie te beoordelen en op basis van deze gapanalyse een mening te vormen over de nodige acties. De rapportering over de Pact 2020-indicatoren geeft een beeld van de resultaten van de veranderingen in de externe omgeving en moet samen gelezen worden met andere rapporteringen over VIA-Doorbraken voor de langetermijnvisie voor Vlaanderen en over de uitvoering van het Vlaamse regeerakkoord die de inspanningen van de Vlaamse overheid op vele domeinen beschrijven. De Vlaamse Regering keurde eind december 2009 een set van kernindicatoren goed waarmee de realisatie van de 20 doelstellingen van het Pact 2020 worden opgevolgd. De keuze van de indicatoren gebeurde na ruim overleg met de sociale partners, het middenveld en de Vlaamse overheid. Jaarlijks wordt een stand van zaken opgemaakt. Een eerste meting vond plaats in het voorjaar 2010. In het najaar 2011 werd op vraag van de Vlaamse Regering nagegaan of de doelstellingen van het Pact 2020 dienden afgestemd te worden op de nieuwe doelstellingen van de Europa 2020 strategie. Een aantal lichte aanpassingen werden doorgevoerd. Ze hebben betrekking op Onderzoek en Ontwikkeling (3% bbp tegen 2020) en het optrekken van de werkzaamheidsgraad tot ruim 76%, weliswaar gemeten bij de leeftijdsgroep 20-64jarigen. Bovendien is een expliciete doelstelling opgenomen rond de culturele en sportparticipatie. Daarnaast werd de set van indicatoren geëvalueerd. De bijsturingen hebben vooral betrekking op het gebruik van nieuwe en meer accurate databanken, het toevoegen van ondertussen ontwikkelde indicatoren en verfijningen of aanvullingen bij de bestaande set. Na overleg met de sociale partners in het kader van VESOC, de Verenigde Verenigingen en de Vlaamse overheid, keurde de Vlaamse Regering op 23 december 2011 de aangepaste doelstellingen en set van indicatoren goed. In de vierde meting worden 136 kernindicatoren opgenomen, dit zijn er elf minder dan bij vorige meting omdat er geen nieuwe data beschikbaar waren sinds 2008 en de resultaten daardoor niet meer relevant zijn. De verzameling van het cijfermateriaal gebeurde door de Studiedienst van de Vlaamse Regering met medewerking van de leden van het Platform Statistiek van de Vlaamse administratie en meerdere contactpersonen in alle domeinen van de Vlaamse overheid. Juni 2013
Pact 2020
Pact 2020 Overzicht indicatoren
D1. Duurzame topregio 1. Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert. 2. Vlaanderen behoort in 2020 tot de top vijf van de kennisintensieve regio’s op het vlak van geproduceerde en verdiende welvaart. 3. Het Vlaamse Gewest blijft in 2020 bij de top vijf van de kennisintensieve regio’s op het gebied van investeringen. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
1.1.1
Arbeidsproductiviteit
14
1.1.2
Loonkost per eenheid product
16
1.1.4
18
1.1.5
Aandeel van de industrie in de totale bruto toegevoegde waarde en in totale tewerkstelling Geharmoniseerde competiviteitsindicatoren gedocumenteerd
1.1.6
Index voor duurzame welvaart
22
1.2.1
BBP per hoofd van de bevolking, PYP en voor pendelarbeid gecorrigeerd BBP per hoofd van de bevolking, PYP + reële jaarlijkse groei Totale investeringsratio: investeringen in vaste activa, in % van het BBP (CUP), naar kennisintensieve regio’s
24
1.3.1
20
26
D 2. Solidaire open regio 1. In 2020 is Vlaanderen een solidaire, open en verdraagzame samenleving waarin het sociaal kapitaal minstens op het niveau ligt van de top vijf van Europese landen. 2. Alle inwoners van Vlaanderen kunnen in 2020 worden bereikt door een vereniging, een buurtwerking, een vrijwilligersorganisatie of door samenlevingsopbouw. De participatie aan cultuur en sport neemt toe. 3. De Vlamingen hebben in 2020 intense sociale contacten, meer vertrouwen in de medemens en in de samenleving. 4. Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan de andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun aandeel in de bevolking. 5. Tegen 2020 is de huidige bijdrage van Vlaanderen inzake ontwikkelingssamenwerking verdubbeld. Samen met alle gedecentraliseerde besturen bedraagt de bijdrage van Vlaanderen minstens 7% van de officiële Belgische ontwikkelingshulp. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
2.1 2.2 2.2 2.4.5
Sociaal kapitaal: actieve betrokkenheid in vrijwilligerswerk, sociale contacten en vertrouwen in de medemens Europees vergeleken Proportionele deelname kansengroepen op verschillende maatschappelijke terreinen: cultuur, sport, lidmaatschap, internetgebruik, levenslang leren en politieke participatie Houding ten opzichte van holebi’s en holebiseksualiteit
28
2.4.2
Houding ten opzichte van de rollen van mannen en vrouwen in het gezin en de samenleving
34
2.4.3
Houding ten opzichte van vreemdelingen en migratie
36
2.4.4
Werkzaamheidskloven bij 20-64 jarigen
38
2.5.1
Vlaamse officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA), in euro en jaarlijkse groei Aandeel Vlaamse overheid en gedecentraliseerde besturen met name de Vlaamse provincies en gemeenten in Belgische ODA, in euro
40
2.4.1
2.5.2
3
30
32
42
Pact 2020
D 3. Internationalisering 1. Vlaanderen herwint tegen 2020 zijn in de afgelopen tien jaar verloren aandeel in de wereldexportmarkt en exploreert in veel sterkere mate dan vandaag onbenut potentieel op het vlak van internationalisatie (zowel in goederen als in diensten). 2. Het aantal buitenlandse directe investeringen in het Vlaamse Gewest neemt toe, evenals het ermee gepaard gaande investeringsbedrag. 3. Tegen 2020 neemt het aantal exporterende bedrijven toe, het aantal exporterende kmo’s verdubbelt (tegenover 2007). 4. Het aandeel van de totale Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten groeit tegen 2020 tot 10%. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
3.1.1
Aandeel van de Vlaamse uitvoer in een aantal snel groeiende markten
44
3.1.3
Aandeel van de uitvoer van (medium)-HT goederen in de Vlaamse uitvoer
46
3.2
Buitenlandse directe investeringen (FDI) in het Vlaamse Gewest: aantal projecten en investeringsbedrag Aantal exporterende bedrijven (inclusief KMO’s)
48
3.3
50
D 4. Innovatie 1. Vanuit een oogpunt van economische en maatschappelijke valorisatie besteedt Vlaanderen tegen 2020 3% van zijn BBP aan O&O. 2. Dat uit zich in een verdubbeling (vanaf 2007) van de omzet uit nieuwe of verbeterde producten en diensten, een hogere vertegenwoordiging van de speerpuntdomeinen, zoals ICT en gezondheidszorg, logistiek en een slim elektriciteitsnetwerk en een hoger aandeel werkenden in kennisintensieve sectoren tot op een gelijk niveau als de Europese topregio’s. 3. Ook het aantal patentaanvragen stijgt jaar op jaar. Innovatie wordt meer en beter verspreid over alle sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen, mede met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling. 4. De overheidssteun voor eco-innovatie staat tegen 2020 op het niveau van de top vijf van de Europese regio’s. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
4.1
Totale O&O-bestedingen in % van het BBP (GERD) en opsplitsing GERD in totale uitgaven door de overheid en door het bedrijfsleven Aandeel van de omzet gerealiseerd door nieuwe of verbeterde producten of diensten per bedrijfsgrootte en industrie/diensten Aandeel werkenden in medium HT industrie en diensten als % van de totale actieve bevolking Aangevraagde en toegekende EPO, USPTO en PCT-octrooien per miljoen inwoners en naar bedrijfsgrootte Innoverende bedrijven als % van alle industriële en dienstenbedrijven (per bedrijfsgrootte en industrie/diensten)
52
Spreiding van innovatie over sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen in vergelijking met EU-regio’s
62
4.2.1 4.2.2 4.3.1 4.3.2 4.3.3
4
54 56 58 60
Pact 2020 D 5. Ondernemerschap
1. Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het ondernemerschap en de waardering ervoor aanzienlijk, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse Gewest, zodat we even goed scoren als de top vijf van de Europese regio’s. Jonge starters worden aangemoedigd zodat de oprichtingsratio stijgt. Het ondernemerschap bij vrouwen, allochtonen en ouderen neemt toe tot een niveau dat evenredig is met hun aanwezigheid in de maatschappij. 2. In 2020 is er meer doorgroei van bestaande ondernemingen. 3. In Vlaanderen zullen er belangrijke planningsinspanningen moeten gebeuren om de langetermijnvraag naar bedrijventerreinen te kunnen invullen. De ruimte die hiervoor nodig is, zal wetenschappelijk bepaald worden in het kader van het RSV-2020. Een economisch activeringsbeleid en de filosofie van de ijzeren voorraad dienen tegen 2020 het aantal effectief bruikbare bedrijventerreinen te verhogen tot minimaal 95% van het totale aantal bestemde bedrijventerreinen. 4. In 2020 heeft Vlaanderen een performante landbouw die de vergelijking kan doorstaan met de Europese landbouweconomische topregio’s. Tegen 2020 zal in Vlaanderen het landbouwareaal uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen juridisch verankerd zijn met het oog op rechtszekerheid inzake exploitatie. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
5.1.1
Aandeel zelfstandigen of ondernemers in de beroepsbevolking (EAK)
64
5.1.2
66
5.2.3
Aandeel vrouwelijke en oudere ondernemers in vergelijking met het aandeel in de bevolking Houding t.o.v. ondernemerschap: Global Entrepeneurship Monitor/ a. Wenselijkheid van ondernemerschap als carrièrekeuze b. Inschatting van de status en het respect voor nieuwe ondernemers Aantal ondernemingen en spreiding van het aantal vestigingen naar personeelsklasse Overlevingsgraad op 5 jaar en aandeel overlevende ondernemingen in de populatie Geboorte- en sterftecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid
5.2.4
Snelgroeiende ondernemingen
76
5.4
Landbouw: netto toegevoegde waarde per bedrijf en per volwaardige arbeidskracht
78
5.1.3
5.2.1 5.2.2
68
70 72 74
D 6. Logistiek en infrastructuur 1. De economische poorten zijn in 2020 vlot bereikbaar via de verschillende transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en via de verschillende transportdragers (zowel privaat als openbaar vervoer). 2. Hiermee realiseren we in 2020 minder dan 5% verliesuren (op het totaal aantal gereden voertuiguren) op de hoofdwegen en beperken we de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer. 3. Hiertoe worden tegen 2020 missing links in het transportnetwerk (op de weg, water en het spoor) van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen weggewerkt. 4. De vervoersstromen worden in 2020 dynamisch beheerd teneinde de beschikbare infrastructuur optimaal te gebruiken. 5. Om logistieke activiteiten in 2020 maximaal te valoriseren, trekken we logistieke spelers aan die ten volle toegevoegde waarde en werkgelegenheid creëren.
5
Pact 2020
Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
6.1 6.2 6.1 6.2 6.1 6.2 6.1 6.2 6.3
Bereikbaarheid van economische poorten via openbaar vervoer (spoor, havens, binnenvaart) Filezwaarte op het hoofdwegennet
80
Emissies (CO2, NOx, NMVOS en PM2,5 ) door het personenvervoer 84
84
Milieu – impact transport
86
Aandeel weggewerkte missing links uit RSV
88
6.4
% van de autosnelwegen met dynamisch verkeersmanagementsysteem
90
6.5
Evolutie aandeel logistieke sector in werkgelegenheid en bruto toegevoegde waarde. Werkgelegenheid per tonkilometer, toegevoegde waarde per tonkilometer
92
82
D 7. Energie 1. Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. 2. Hiertoe worden enerzijds efficiëntiewinsten geboekt om de elektriciteitsvraag te beperken. Daardoor en in overeenstemming met de Europees aangegane verbintenissen, is tegen 2020 de energie-efficiëntie gestegen, en dienovereenkomstig het (relatieve) energiegebruik gedaald. Zodoende is de CO2-emissie tegen 2020 gedaald overeenkomstig de Europese aangegane verbintenissen. 3. Anderzijds wordt de productiecapaciteit voor elektriciteit uitgebreid tegen 2020, o.a. door het betrekken van voldoende spelers, waarbij het aandeel elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve WKK aanzienlijk stijgt, zoals in Vlaanderen vereist zal zijn in uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energie. 4. Het elektriciteitsnet wordt tegen 2020 omgevormd tot een internationaal goed geïnterconnecteerd en slim net waarop decentrale productie-eenheden en nieuwe toepassingen kunnen worden gekoppeld. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
7.1.1
Aandeel lokale energieproductie in de totale Vlaamse energievraag
94
7.1.2
Energievoorziening waarvoor Vlaanderen afhankelijk is van import
96
7.1.3
Concentratiegraad in de elektriciteits- en aardgasmarkt
100
7.1.4
Frequentie en duur van stroom- en gasonderbrekingen op het distributienet
104
7.1.5
Evolutie van de elektriciteits- en aardgasprijzen
106
7.2
Energiegebruik per sector en energie-intensiteit op Vlaams niveau
108
7.3.1
110
7.3.2
Productiecapaciteit elektriciteit in Vlaanderen per type brandstof en per type centrale, gerelateerd aan piek- en dalvraag Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het finaal energiegebruik
7.4.1
Transmissie- en distributienetverliezen
114
7.4.2
Slim electriciteitsnet
116
6
112
Pact 2020
D 8. Eco-efficiëntie 1. Een verdere ontkoppeling van economische groei en het geheel van emissies en afvalproductie is in 2020 gerealiseerd door een gestaag stijgende materiaal- en energieefficiëntie in de verschillende maatschappelijke sectoren. 2. De plaatsing van dak- of zoldervloerisolatie, de vervanging van enkel glas en inefficiënte verwarmingsinstallaties en innovaties in de sector zorgen er tegen 2020 onder andere voor dat het energiegebruik van het gebouwenpark aanzienlijk daalt. 3. Tegen 2020 beantwoorden nieuwbouwwoningen aan de optimale energieprestatienorm. 4. Vlaanderen slaagt er in 2020 in om het potentieel aan economische activiteiten en werkgelegenheid dat uit deze beleidsopties voortvloeit, in het bijzonder ook in de hernieuwbare energiesector, zoveel mogelijk te realiseren. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
8.1.3
Eco-efficiëntie globaal en per sector
118
8.2
Energiegebruik gebouwenpark
124
8.3
Spreiding van het gerealiseerde E-peil bij nieuwbouwwoningen
126
8.4
Omzet, werkgelegenheid, export en aantal starters in de hernieuwbare energiesector
128
D 9. Werkzaamheid 1. De globale werkzaamheidsgraad stijgt tot ruim 76% (20-64-jarigen) in 2020, dankzij een gemiddelde jaarlijkse groei van minstens een 0,5 procentpunt. 2. De werkzaamheidsgraad van vrouwen blijft verder stijgen. 3. Voor kansengroepen (allochtonen, personen met een arbeidshandicap en 50+) verdubbelt de gemiddelde jaarlijkse groei tot minstens 1 procentpunt. 4. De Europese doelstelling voor 55+ (werkzaamheidsgraad van 50%) komt daarmee in zicht. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
9.1
Werkzaamheidsgraad 20-64 jaar (EAK)
130
9.2 9.4
Werkzaamheidsgraad voor vrouwen en kansengroepen: laaggeschoolden, allochtonen, personen met een arbeidshandicap en 50+, 55+
132
D 10. Werkbaarheid 1. Zowel de werkbaarheid van werknemers als van zelfstandigen groeit jaarlijks gemiddeld met minstens 0,5 procentpunt. 2. De werkbaarheidsgraad verhoogt voor werknemers daardoor tot minstens 60% in 2020, en komt voor zelfstandigen in 2020 zo dicht mogelijk bij 55%. 3. Dat impliceert dat voor de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies (psychische vermoeidheid, welbevinden in het werk, leermogelijkheden en werk - privé balans) in 2020 hogere groeicijfers gescoord worden. 4. Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzondere gezinssituaties. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming tussen arbeid en gezin.
7
Pact 2020
Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
10.1
Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen (SERV/STV)
134
10.3
136
10.4.2
Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen voor de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies (SERV/STV) Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen voor kansengroepen en vrouwen (SERV/STV). Operationalisering kansengroepen: 50+, laaggeschoolden, personen met een arbeidshandicap Werkbaarheid naar huishoudtype
10.4.3
Arbeidsdeelname naar huishoudtype (EAK)
142
10.4.4
Aandeel vrouwen dat niet of deeltijds werkt omwille van gebrek aan opvang t.o.v. totaal aantal vrouwen dat niet of deeltijds werkt (EMCOindicator)
144
10.4.1
138
140
D 11. Talent 1. In 2020 is Vlaanderen verder uitgegroeid tot een lerende samenleving. Zoveel mogelijk kinderen en volwassenen moeten het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke vorming genieten. 2. Het aantal kortgeschoolden is in 2020 op de arbeidsmarkt met de helft verminderd. Dit komt doordat i) meer jongeren het secundair onderwijs afwerken ii) meer jongeren na hun secundair onderwijs verder studeren zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs iii) meer mensen deelnemen aan levenslang en levensbreed leren (stijging tot 15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd). 3. Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders. Kinderen van niet-hooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs. 4. In 2020 zullen meer bedrijven en sectoren een strategisch competentiebeleid voeren. 5. Een lerende samenleving in 2020 erkent competenties, waar en hoe ze ook verworven zijn. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
11.2.1
Aandeel kortgeschoolden (max. lager secundair) 15-64 jaar op actieve leeftijd (aandeel kortgeschoolden 15-64 jaar op de arbeidsmarkt als achtergrondvariabele) (EAK) Bevolking 25-64 jaar dat deelneemt aan opleidingen tijdens referteperiode van 4 weken voorafgaand aan enquête (levenslang leren), in % (EAK) % vroegtijdige schoolverlaters (aandeel 18-24 jarigen zonder voldoende startkwalificaties en die geen opleiding volgen) % + 18 jarigen dat niet beschikt over een kwalificatie van het niveau secundair onderwijs en zich niet meer in het leerplichtonderwijs bevindt Aandeel jongeren met een diploma hoger onderwijs 20-29 jaar (aandeel 20-24 jaar, 25-29 en 30-34 jaar als achtergrondvariabele) % van de schoolbevolking (gewoon secundair onderwijs) met 2 jaar of meer achterstand % leerlingen in kleuter, gewoon lager onderwijs en secundair onderwijs met een laagopgeleide moeder, een gezinstaal die niet de instructietaal is en % leerlingen dat een schooltoelage ontvangt Aandeel starters in het hoger onderwijs naar opleidingsniveau van de moeder, naar geslacht van de starter, in % Indicator Competentiegerichte Organisaties (ICO), gebaseerd op de driejaarlijkse Technologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening (SERV/STV)
146
11.2.2 11.3.1 11.3.2 11.3.3 11.3.4 11.3.5
11.3.7 11.4.1
8
148 150 152 154 156 158
160 162
Pact 2020 11.5
Aantal titels van beroepsbekwaamheid/aantal uitgereikte ervaringsbewijzen: in absolute cijfers en relatief t.o.v. werkende en werkzoekende beroepsbevolking
164
D 12. Zorg 1. In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod aan hulpen zorgverlening, dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende maatschappelijke behoeften en sociaaldemografische ontwikkelingen. 2. Bij de organisatie van het volledige hulp- en zorgcontinuüm staan in 2020 efficiëntie, effectiviteit en daardoor de kwaliteit vanuit het oogpunt van de gebruiker centraal. 3. Eerstelijnszorg- en thuiszorg zijn in 2020 versterkt. 4. Het ontstaan van groepspraktijken wordt gestimuleerd. 5. In de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg is er in 2020 voldoende aanbod gecreëerd. 6. Voor minstens de helft van de kinderen tot 3 jaar worden in 2020 formele en kwaliteitsvolle vormen van kinderopvang aangeboden. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
12.1.1
Het aandeel van de bevolking dat in het voorbije jaar medische consumptie heeft moeten uitstellen om financiële redenen Percentage kinderen met minimum 2 huisbezoeken in de eerste drie levensmaanden en met minstens 3 consulten in het eerste levensjaar De gemiddelde bezettingsgraad bij Jongerenwelzijn
166
172
12.5.1
De uitbreiding van de capaciteit die wordt gerealiseerd door infrastructuurwerken die door VIPA worden gesubsidieerd Geholpen gezinnen in de gezinszorg en aanvullende thuiszorg per 100 huishoudens De wachttijd bij de centra Geestelijke Gezondheidszorg
12.5.2
Aantal psychiatrische bedden in de GGZ per 100 huishoudens
178
12.5.3
Verhouding gerealiseerde capaciteit in de ouderenzorg t.o.v. 100 vijfenzestigplussers Aantal zorgvragen op de centrale registratie zorg van VAPH met een actieve zorgvraag, naar het al dan niet reeds ontvangen van VAPH-ondersteuning Aantal plaatsen in formele kinderopvang per duizend kinderen (0-3 jaar)
180
12.1.2 12.1.3 12.1.4 12.3
12.5.4 12.6
168 170
174 176
182 184
13. Armoede 1. In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede en geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen. 2. Dat houdt in dat in 2020 in Vlaanderen elk gezin ongeacht de samenstelling, minstens een inkomen heeft dat de Europese armoede-risicodrempel bereikt. 3. In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen, … 4. Die inspanningen resulteren o.m. in een halvering van het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede, een beperking van de laaggeletterdheid tot 3% en op het vlak van huisvesting in een substantiële verhoging van de woonkwaliteit in 2020 door halvering t.a.v. 2006 van het aandeel van de bevolking dat een woning betrekt met twee of meer structurele gebreken en/of een gebrek aan basiscomfort, o.a. door de creatie van minstens 43.000 bijkomende sociale huurwoningen zoals bepaald in het decreet Grond- en pandenbeleid.
9
Pact 2020
Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
13.1.1
Personen in armoede of sociale uitsluiting: internationale vergelijking
186
13.2
190
13.3
% personen en huishoudens met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel na sociale transfers GINI-coëfficiënt
13.4.1
Kansarmoede-index Kind en Gezin
194
13.4.2
Risico op financiële armoede na sociale transfers, op basis van regionale drempel: % jongeren van 0-17 jaar % bevolking dat een woning betrekt met 2 of meer structurele gebreken en/of gebrek aan basiscomfort en/of gebrek aan ruimte Evolutie van het aantal sociale huurwoningen
196
13.4.4 13.4.6
192
198 200
D 14. Milieu 1. Voor water- en luchtkwaliteit, bodembescherming en geluidshinder scoort Vlaanderen in 2020 even goed als Europese economische topregio’s. 2. De gestage afname van de druk op milieu en natuur maakt dat het aantal gezonde levensjaren dat verloren gaat als gevolg van milieuvervuiling, significant daalt tegen 2020. 3. Het beleid in 2020 focust binnen een Europese context op belangrijke uitdagingen en risico’s. Zo moeten de gekozen maatregelen leiden tot een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies conform de voor Vlaanderen vastgestelde doelstellingen in het kader van de Europese klimaatwetgeving, een vermindering in 2020 van de gemiddelde jaarconcentratie aan fijn stof (PM10) met 25% t.a.v. 2007, waarbij alle Europese fijnstofnormen onverkort worden gerespecteerd. 4. Een significante daling van de potentieel ernstig gehinderden door geluidsoverlast door verkeer met 15% tegen 2020. 5. De meeste Vlaamse waterlopen hebben een goede ecologische toestand bereikt zodat het effectief mogelijk is dat ten laatste in 2021 voldaan is aan de kwaliteitsvereisten van de kaderrichtlijn water. 6. Om de gevolgen van de klimaatswijziging op vlak van o.a. waterhuishouding en biodiversiteit op te vangen, is in 2020 werk gemaakt van een heus adaptatiebeleid. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
14.1.1
Regionale benchmark op basis van een selectie van milieu-indicatoren
202
14.1.2
206
14.1.3
Aantal gronden met een historische verontreiniging waarvoor de sanering gestart is Effectiviteit van de erosiebestrijding
14.2
Aantal verloren gezonde levensjaren als gevolg van milieuverontreiniging
210
14.3.1
Broeikasgasemissies opgedeeld naar ETS en naar non-ETS sectoren (gebouwen, transport, landbouw, kleinere industriële installaties) Jaar- en daggemiddelde concentratie PM10 en PM2,5
212
Aandeel van de bevolking dat potentieel ernstig gehinderd wordt door verkeersgeluid.
216
14.3.2 14.4
10
208
214
Pact 2020
D 15. Natuur 1. Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio’s aan. 2. Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren. 3. Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart. 4. Natuurbehoud en landschapszorg zorgen in 2020 voor bijkomende tewerkstelling. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
15.1
Europese Broedvogel-, Vlinder- en index Overwinterende Watervogels
218
15.2.1
Staat van instandhouding van soorten en habitats van Europees belang
222
15.2.2
Evolutie oppervlakte onder effectief natuurbeheer (erkende, Vlaamse of bosreservaten, andere natuurgebieden onder vergelijkbaar beheersplan) Evolutie oppervlakte herbestemmingscategorieën volgens bestemmingen in de gewestplannen (waaronder bossen) Druk op open ruimte
224
Aandeel stedelijke of kleinstedelijke gebieden met een stadsbos of stadsbosproject Bosbarometer
230
15.2.3 15.2.5 15.3.1 15.3.2
226 228
232
D 16. Mobiliteit 1. In 2020 heeft Vlaanderen een verkeers- en vervoerssysteem dat tot de performantste van Europa behoort. 2. Hiervoor wordt co-modaliteit ondersteund door een gericht locatiebeleid en door het STOPprincipe (Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer en Privé - Vervoer) als hoeksteen van het Vlaamse mobiliteitsbeleid toe te passen, zodanig dat vanuit economisch, sociaal, ecologisch en logistiek oogpunt de meest optimale modus wordt ingezet. 3. We zorgen dat we voldoen aan de milieudoelstellingen die andere Europese landen ook dienen te bereiken tegen 2020. 4. Investeringen in verkeers- en vervoerssystemen worden in 2020 beleidsmatig ondersteund door een sociaaleconomische evaluatie en een Vlaamse bereikbaarheidsmonitor. 5. Tegen 2020 is Vlaanderen één van de beste Europese regio’s op het gebied van verkeersveiligheid, zowel uitgedrukt in functie van het aantal doden en zwaargewonde verkeersslachtoffers per miljoen afgelegde kilometers als per miljoen inwoners. 6. Ten opzichte van de objectieven in het Vlaamse verkeersveiligheidsplan, te realiseren tegen 2015, wordt een daling van 20% op de dodelijke slachtoffers en 25% op de zwaargewonde slachtoffers gerealiseerd in 2020. 7. Het aantal afgelegde km per persoon in het woon-werkverkeer per auto wordt drastisch verlaagd tegen 2020. Onder meer thuiswerk wordt daartoe gestimuleerd. 8. Tegen 2020 zullen bovendien 40% van de woon-werkverplaatsingen gebeuren enerzijds door collectief vervoer, waaronder het openbaar vervoer en anderzijds te voet of per fiets.
11
Pact 2020
Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
16.1
234
16.2
Samenstelling voertuigenpark naar Euronorm en Ecoscore voor het totale wegenpark en CO² uitstoot voor nieuwe voertuigen Modale verdeling goederenvervoer
16.3
Eco-efficiëntie personenvervoer (absolute en groeicijfers)
240
16.3
Eco- efficiëntie goederenvervoer (absolute en groeicijfers)
242
16.5
Aantal verkeersdoden en zwaargewonde slachtoffers
244
16.8
Modale verdeling woon - werk en woon -schoolverplaatsingen
248
238
D 17. Gezondheidsbevordering 1. In 2020 scoort Vlaanderen op diverse aspecten van de levenskwaliteit bij de hoogste van Europa. Dat blijkt uit een hoog geluksgevoel bij de bevolking, een hoge globale tevredenheid met de eigen leefsituatie, de levensstandaard en langer leven in goede gezondheid. 2. Hiertoe voert Vlaanderen in 2020 een inclusief beleid dat transversaal doorheen de verschillende beleidsdomeinen wordt uitgebouwd, in het bijzonder in de ouderenzorg, de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de bijzondere jeugdzorg. 3. Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
17.1.1
Geluksgevoel
250
17.1.2
Tevredenheid levensaspecten
252
17.3.1
Vermijdbare sterfte
254
17.3.2
Gezondheidsdoelstelling: Borstkankeropsporing
256
17.3.3
Gezondheidsdoelstelling: Tabak, alcohol, drugs
258
17.3.4
Gezondheidsdoelstelling: Ongevallen in de privésfeer
260
17.3.6
Gezondheidsdoelstelling: Depressie en zelfdoding
262
17.3.7
Gezondheidsdoelstelling: Infectieziekten en vaccinatie
264
D 18. Overheid 1. Een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving draagt in 2020 op structurele wijze bij tot het welzijn en de welvaart van de bevolking. 2. De overheden, elk op hun niveau, realiseren in 2020 substantiële efficiëntiewinsten, vergelijkbaar met de topregio’s die een vergelijkbaar overheidsaanbod realiseren wat hen toelaat de kwaliteit van dienstverlening aan burgers en ondernemingen sterk te verbeteren. 3. De Vlaamse overheid werkt op korte termijn een set van outputgerichte indicatoren uit, die de kwaliteit en kwantiteit, de efficiëntie én de relatie tussen alle dimensies van het overheidsingrijpen kan opvolgen, evalueren en zo nodig in overleg met de betrokkenen kan bijsturen.
12
Pact 2020
Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
18.1.1
Netto saldo gemeten administratieve lasten
266
18.1.2
268
18.3.2
Kwaliteit van regelgeving (voorlopig volgens huidige meetmethode*) en van het reguleringsmanagement (conform OESO definitie Governance at a glance Overheidsuitgaven volgens COFOG domeinen, evolutie in tijd, in %BBP, per inwoner Vertrouwen in overheidsinstellingen: internationale vergelijking
18.3.3
Vertrouwen in overheidsinstellingen op verschillende niveaus
274
18.3.4
Tevredenheid met de voorzieningen
276
18.3.1
270 272
D 19. Maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid 1. Alle maatschappelijke actoren worden tegen 2020 meer actief bij het beleid betrokken. Dat bevordert het gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en de gemeenschappelijke actieve oplossingsgerichtheid van de overheid en het middenveld voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen, zoals duurzame ontwikkeling. 2. In 2020 nemen meer organisaties en ondernemingen maatschappelijke verantwoordelijkheid op en is MVO algemeen verspreid. Organisaties en ondernemingen worden daarbij ondersteund door de sociale partners en door de overheid. 3. Het Vlaams sociaaleconomische overleg - zowel tussen de sociale partners onderling als met de overheid – over het volledige sociaaleconomische spectrum ondersteunt in 2020 in sterkere mate het maatschappelijk draagvlak en verhoogt de efficiëntie van het overheidsbeleid. 4. Ook het overleg tussen de Verenigde Verenigingen en de overheid in het kader van hun charter draagt daartoe bij. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
19.1
Aantal adviezen SAR
278
20. Begroting 1. De Vlaamse overheid blijft volgend decennium financieel gezond. Het uitgangspunt is de eind 2008 verworven schuldenvrije positie te behouden. 2. De begrotingsdoelstellingen worden gewaarborgd door een eigen Vlaams stabiliteitsprogramma dat binnen het kader van een meerjarenbegroting de jaarlijkse begrotingsdoelstellingen vastlegt in functie van de conjunctuur en de verwachte toekomstige uitdagingen. 3. De Vlaamse overheid zet in de komende jaren substantiële stappen om te komen tot een meer prestatiegerichte begroting. Geselecteerde kernindicatoren D
Indicator
Pag.
20.1
Geconsolideerde Vlaamse Schuld volgens Europese ESR-definitie
280
20.3
Prestatiegericht begroten
282
13
Pact 2020
Doelstelling
1.1.1 Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert.
Kernindicatoren
Arbeidsproductiviteit
Definitie
Bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon, uitgedrukt in kettingeuro's met referentiejaar 2005.
Streefwaarde
Een toename van de arbeidsproductiviteit in reële termen
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
4/03/2013
Meetmethode
Bruto toegevoegde waarde uit de jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven. Selectie voor Vlaams Gewest. (op basis BTW, RSZ, …). Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen. Hermreg
Bron data Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
14
Pact 2020
tabel + grafiek Vlaams Gewest Arbeidsproductiviteit (in kettingeuro's met referentiejaar 2005) Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in Gewest kettingeuro's (referentiejaar 2005) Vlaams in miljoen euro 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 66.000
#### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### ####
in €
0,89 4,47 1,71 3,54 3,63 0,84 64.000 Totale werkgelegenheid 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 62.000 #### #### #### #### #### #### #### 0,55 0,83 2,06 1,35 2,19 1,49 60.000 Arbeidsproductiviteit 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 ### 58.000 ### ### ### ### ### ###
1,09 0,92 2,89 1,62 2,76 3,56 1,29 -3,3 1,84 2,22 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
#### #### #### #### #### #### #### #### #### #### -0,2 -0,3 1,24 1,39 1,67 1,69 1,86 -0,3 0,53
1,4
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 ### ### ### ### ### ### ### ### ### ###
56.000 54.000 52.000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bespreking De arbeidsproductiviteit is de belangrijkste determinant van de Vlaamse welvaart. Op lange termijn gaat de arbeidsproductiviteit in stijgende lijn. Enkel in periodes van zwakke conjunctuur (1998, 2001, 2008) of recessie (2009) is er geen groei waarneembaar. In 2009 was er - in historisch perspectief - een grotere terugval van de arbeidsproductiviteit. De financieeleconomische crisis van 2009, met een sterke inzinking van het bbp, is daar de oorzaak van. In 2010 en 2011 is er opnieuw groei, maar 2012 kent een lichte terugloop van de reële arbeidsproductiviteit. De reden hiervoor is de lichte achteruitgang van de reële bruto toegevoegde waarde, in combinatie met een nog licht stijgende werkgelegenheid. De arbeidsmarkt reageert met meer vertraging op een conjunctuuromslag. Het Vlaamse Gewest staat op een 5de plaats in vergelijking met de 15 innovatieve benchmarkregio's in 2009. Het Vlaamse Gewest behoort dus tot de top 5.
15
Pact 2020
Doelstelling
1.1.2 Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert.
Kernindicatoren
Loonkost per eenheid product
Definitie
Verhouding van: - loonkost per werknemer; - arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per werknemer) Uitgedrukt in lopende prijzen
Streefwaarde
Een afname van de loonkost per eenheid product
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+2 of in het voorjaar van T+3. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+3. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
4/03/2013
Meetmethode
Bruto toegevoegde waarde uit de jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven. Selectie voor Vlaams Gewest. (op basis BTW, RSZ, …). Loonmassa: op basis RSZ, omgerekend naar definities ESR95. Werknemers: op basis RSZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
16
Pact 2020
tabel + grafiek Loonkost per eenheid product Vlaams Gewest Vlaams Gewest Bruto toegevoegde waarde, in lopende prijzen in miljoen euro 0,58 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
#### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### 0,571 0,568 Loonmassa, in lopende prijzen 0,564 in miljoen euro 0,562 0,561 0,56 1995 1996 0,558 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 20110,557 2012 0,554 0,554 #### #### 0,553 #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### 0,552 0,552 0,5520,550 0,552 0,55 0,545 Bezoldigde werkgelegenheid 0,543 0,54 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 0,538 0,57
0,53
#### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### ####
Loonkost per eenheid product 0,52 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 0,55 0,56 2000 0,55 2001 0,57 2002 0,57 2003 0,562004 0,552005 0,552006 0,542007 0,542008 0,55 0,56 0,55 0,55 0,56 19950,56 1996 0,55 1997 0,55 1998 1999 2009 2010 2011 2012
Bespreking De loonkost per eenheid product is een maatstaf voor het concurrentievermogen van de Vlaamse economie. De indicator kende een toename tussen 1995 en 2002, zij het niet ononderbroken. Tussen 2002 en 2007 was er een merkbare daling (= evolutie ten gunste). Maar in 2008 en 2009 is opnieuw een opmerkelijke stijging waar te nemen. De verslechterende conjunctuur van 2008 en 2009 zorgde immers voor een hoger aandeel van de loonkost in de bruto toegevoegde waarde (het werknemersbestand hield beter stand omwille van een vertragende reactie op conjunctuurbewegingen en omwille van de sociale bescherming van werknemers). In 2010 en 2011 is er beterschap. De conjunctuurverslechtering van 2012 zorgde echter opnieuw voor een ommekeer. Dat komt doordat de nominale lonen in 2012 sterker stegen dan de nominale toegevoegde waarde. Het streefdoel (afname) wordt niet bereikt. In een rangschikking met de 15 innovatieve benchmarkregio's staat het Vlaamse Gewest 4de genoteerd in 2009 (aflopende rangschikking, van lage kost naar hoge kost). Dat is dus een top 5 plaats. Doorheen de jaren schommelde de positie van het Vlaamse Gewest wel eens.
17
Pact 2020
Doelstelling
1.1.4 Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert.
Kernindicatoren
Aandeel van de industrie in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling
Definitie
Verhouding van de werkgelegenheid in de industrie tot de totale werkgelegenheid. Industrie: gedefinieerd volgens NACE rev. 1.1: Sectie 'D' + 'CB' (winning van niet-energiehoudende delfstoffen) - 'DF' (aardolieraffinage en kernenergie)
Streefwaarde
Stijging toegevoegde waarde, behoud tewerkstelling industrie
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar.
Laatst gewijzigd
4/03/2013
Meetmethode
Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
18
Pact 2020
tabel + grafiek Vlaams Gewest 30
Aandeel industrie, Vlaams Gewest
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 25 Werkgelegenheid ### ### ### in de ### industrie ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### Totale### werkgelegenheid ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 20 industriële Aandeel ### ### ### werkgelegenheid ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 16,21 in %
1995 15 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Bruto ### toegevoegde ### ### waarde ### in### de industrie ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### Totale### bruto### toegevoegde ### ###waarde ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 14,06### 10 industriële Aandeel ### ### ### bruto ### toegevoegde ### ### waarde ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 5
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Aandeel industriële werkgelegenheid
Aandeel industriële bruto toegevoegde waarde
Bespreking Het aandeel van de industrie neemt trendmatig af in de tijd. Dat is te verklaren door 1° uitbesteding van niet-industriële activiteiten aan de tertiaire sector (vb. catering); 2° sterkere concurrentie omwille van meer internationale activiteiten: dat drukt de prijzen; 3° relatief sterkere vraag naar persoonsgerichte diensten door een welvarender en ouder wordende bevolking. In 2008 en 2009 daalde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde sterker omwille van de crisis die vooral de uitvoergerichte activiteiten trof (dus meer de industrie). In de jaren na 2009 stabiliseerde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde enigszins. Het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid neemt echter verder af.
19
Pact 2020
Doelstelling
1.1.5 Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert.
Kernindicatoren
Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (Harmonized Competitiveness Indicator of HCI) / gebaseerd op de consumptieprijsindex
Definitie
De HCI is een maat voor de prijs- en kostencompetitiviteit van een land. De HCI voor het Vlaamse Gewest wordt berekend ten opzichte van een ruime set van 56 handelspartners. De reeks start in januari 2004. De Vlaamse HCI is in sterke mate afgestemd op de berekeningen van de HCI's van de eurolanden door de Europese Centrale Bank (ECB). Een exacte vergelijkbaarheid is niet mogelijk omdat de ECB het basismateriaal voor de berekeningen niet vrijgeeft en enkel de methode omschrijft in een aantal papers. Een daling van de HCI wijst op een verbeterende concurrentiekracht. Dat kan doordat de inflatie lager is in het Vlaamse Gewest in vergelijking met de meeste of de belangrijkste van de partnerlanden, doordat de wisselkoers van de euro gunstig evolueert ten opzichte van de niet-eurolanden of doordat er zich wijzigingen voordoen in het handelspatroon (meer handel met landen die qua inflatie en/of wisselkoers ongunstiger evolueren). Het omgekeerde is uiteraard waar voor een stijging van de Vlaamse HCI.
Streefwaarde
Een lagere HCI (= competitievere Vlaamse economie)
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest (zegt iets over de prijs- en kostencompetiviteit van de Vlaamse economie). Er zijn ook HCI's voor de eurolanden, maar die zijn niet strikt 100% vergelijkbaar.
Vergelijking tijd
Maandcijfers sedert 2004
Frequentie en stiptheid
De Vlaamse HCI wordt jaarlijks door SVR berekend in mei. De recentste waarde voor de berekeningen slaat dan op januari/februari.
Laatst gewijzigd
8/04/2013
Meetmethode
Het gaat is essentie om een gewogen reële wisselkoers (gewogen = naar een korf van handelspartners). Daarbij wordt rekening gehouden met inflatieverschillen met de handelspartners en met de intensiteit van de handelsrelaties. De export wordt zodanig verrekend dat rekening wordt gehouden met 'derde markteffecten' of de concurrentie die het Vlaams Gewest ondervindt op derde markten van andere exporteurs.
Bron data
SVR op basis van UNCTAD, Eurostat, INR en OESO.
Meer informatie
http://www.ecb.int/stats/exchange/hci/html/index.en.html
20
Pact 2020
tabel + grafiek Vlaams Gewest ### jan 1 feb maa 1 apr mei 1 jun jul aug 1 sep okt nov 1 dec ### jan feb 1 maa apr 1,06 mei 1 jun jul aug 1 sep okt nov 1 dec ### feb jan 1 maa apr mei 1 jun jul 1,04 aug 1 sep okt nov 1 dec ### feb jan 1 maa apr mei 1 jun jul aug 1 sep 1,02### nov okt 1 dec jan feb 1 maa apr mei 1 jun jul aug 1 sep okt nov 1 dec 1### feb jan 1 maa apr mei 1 jun jul aug 1 sep okt nov 1,1 dec 1 ### jan feb 1 maa 0,98 apr mei 1 jun jul aug 1 sep okt nov 1 dec ### feb jan 1 maa apr mei 1 jun 0,96 jul aug 1 sep okt nov 1 dec ### feb jan 1 maa apr mei 1 jun jul 1 aug 0,94 sep 1 okt nov dec 1 ### feb jan 1 0,92
Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (HCI) Vlaams Gewest
Bespreking Het verloop van de Vlaamse HCI wordt in de praktijk vrij sterk beïnvloed door de wisselkoers van de euro t.o.v. de dollar. De verslechtering (= toename van de HCI in de grafiek) in 2009 en de eerste helft van 2010 was in belangrijke mate te wijten aan de goedkopere dollar. De Vlaamse HCI verbeterde (= daling van de curve in de grafiek) vervolgens tot in de zomer van 2012 omwille van de daling van de euro t.o.v. de dollar. Maar ook de afname van de inflatieverschillen met belangrijke handelspartners speelde een rol. In het najaar van 2012 tot op heden verslechterde de Vlaamse HCI opnieuw. De appreciatie van de euro te opzichte van de Japanse yen, de Chinese yuan en de Amerikaanse dollar zijn daar verantwoordelijk voor. De recente depreciatie van de euro ten opzichte van de dollar en yuan (maart, begin april 2013) betekent goed nieuws voor de Vlaamse HCI, waarvan de recentste berekeningen eindigen in februari 2013.
21
Pact 2020
Doelstelling Kernindicatoren
1.1.6 Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert. Index voor duurzame economische welvaart (ISEW, index for Sustainable Economic Welfare)
Definitie
De ISEW is een aangepast bruto binnenlands product (bbp), dat de werkelijke economische welvaart, zoals die door de mensen wordt ervaren, beter weergeeft. Het normale bbp houdt geen rekening met de inbreng van onbetaalde arbeid, meer bepaald huishoudelijke arbeid, of met de productie van goederen en diensten door de overheid. Daarom wordt bij de bestedingen van de huishoudens, zoals die normaal in de berekening van het bbp worden opgenomen, een raming gevoegd van de waarde van de huishoudelijke arbeid en van de waarde van de overheidsdiensten. Anderzijds vergroten “defensieve” uitgaven, zoals de strijd tegen de inkomensonzekerheid, niet echt de welvaart maar houden die enkel in stand. Die uitgaven worden dus in mindering gebracht. Ten slotte houdt het bbp geen rekening met de inkomensongelijkheid. Ook dat wordt door de ISEW gecorrigeerd: wanneer de inkomensongelijkheid toeneemt, neemt de reële economische welvaart van de mensen af. Daarenboven is het bbp blind voor economische consequenties op lange termijn: economische groei kan ten koste gaan van het milieukapitaal dat aan toekomstige generaties wordt doorgegeven. De ISEW corrigeert die afwijking door de depreciatie van het natuurlijk kapitaal af te trekken.
Streefwaarde
Toename
Dimensies Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest. Beperkte internationale vergelijkbaarheid omwille van verschillen in de methodologie.
Vergelijking tijd
1990-2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
De ISEW vertrekt van de private consumptieve bestedingen in de veronderstelling dat deze een goede inschatting geven van de psychische diensten die consumenten ervaren bij het gebruik van goederen en diensten. Maar om te komen tot de ‘echte’ baten zijn er aanpassingen nodig. De waarde van huishoudelijke arbeid, de welvaartsverliezen door inkomensongelijkheid en uitgaven met een defensieve aard worden in rekening gebracht. De ‘echte’ kosten van economische activiteiten hebben voornamelijk betrekking op de achteruitgang van het milieu en de uitputting van het natuurlijk kapitaal. De ISEW houdt rekening met wateren luchtverontreiniging, de kosten van klimaatverandering, de aantasting van de ozonlaag en de vervangingskost voor het gebruik van niethernieuwbare energiebronnen.
Bron data
MIRA, HABE-Hogeschool Gent http://www.milieurapport.be/Upload/main/0_onderzoeksrapporten/2013/13 0424_Eindrapport_ISEW_Vlaanderen_Update_TW.pdf http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/gevolgen-voor-mensnatuur-en-economie/milieu-en-economie/duurzame-economischewelvaart/index-voor-duurzame-economische-welvaart-voor-vlaanderen/
Meer informatie
22
Pact 2020
ISEW30000 per capita bbp per capita
economische 1990Index voor 1991duurzame 1992 1993 welvaart 1994(ISEW)1995 1996 1997 5637,4 5834,5 5745,4 5897,8 6134,6 6139,9 6779,6 6294,0 19976,7 20219,2 20339,9 20098,0 20813,2 21406,9 21563,6 22439,5
25000 20000 € 15000 10000 5000 0
ISEW per capita
bbp per capita
Bespreking Tussen 1990 en 2011 steeg in Vlaanderen het bbp per capita gestaag met ongeveer 29%. Tussen 2008 en 2011 kromp het bbp/capita ten gevolge van de financieel-economische crisis. De Index voor Duurzame Economische Welvaart voor Vlaanderen kende een ander verloop. Tussen 1990 en 2011 daalde de ISEW per capita met 7%. De duurzame economische welvaart in Vlaanderen nam toe tot het jaar 2000, om nadien sterk terug te vallen. Het verschil tussen het bbp/capita en de ISEW/capita voor Vlaanderen nam tussen 1990 en 2011 dus toe, wat aangeeft dat er wel een economische groei was die echter minder duurzaam was. Sinds 2008 is er een stabilisatie. Een vergelijking met andere regio's of met EU-landen is - gezien verschillen in waarderingsmethodes en gebruikte datareeksen - vooralsnog niet mogelijk.
23
Pact 2020
Doelstelling
1.2.1 Vlaanderen behoort in 2020 tot de top vijf van de kennisintensieve regio's op het vlak van geproduceerde en verdiende welvaart.
Kernindicatoren
Bbp per inwoner
Definitie
Bbp gedeeld door het inwoneraantal. Twee reeksen voor het BBP: - de officieel geregistreerde reeks - de reeks gecorrigeerd voor pendelbewegingen. Het bbp is uitgedrukt in kettingeuro's met referentiejaar 2005. Naast het niveau wordt ook de reële groei weergegeven. Het Vlaamse Gewest moet behoren tot de top-5 van de VIA kennisintensieve regio's.
Streefwaarde Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
geen
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
Officiële registratie: de data voor T komen jaarlijks beschikbaar in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. 5/03/2013
Laatst gewijzigd Meetmethode
Bbp en Bruto toegevoegde waarde uit de jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven. Selectie voor Vlaams Gewest (op basis BTW, RSZ, …). Inwoneraantal: Eurostat-data op basis van de nationale statistische instituten. De data zijn afkomstig uit econometrische schattingen.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
24
Pact 2020
tabel + grafiek
Bbp per inwoner (in kettingeuro's met referentiejaar 2005)
35.000
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
30.000 Bbp per### inwoner ###
### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ###
Bbp per### inwoner, ###voor ### pendel ### gecorrigeerd ### ###
25.000 20.000
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
15.000
Reële groei bbp1,0 per inwoner 4,4 1,5
3,6
3,5
0,1
Reële groei bbp1,3 per inwoner, 3,7 1,7 voor pendel 3,9 3,0 gecorrigeerd 0,1 10.000
0,9 0,9
0,4 0,1
3,0 2,7
1,1 1,4
2,2 2,1
2,9 -0,1 -3,9 2,6 -0,4 -3,8
1,2 1,4
1,2 -0,8 0,6 -0,8
5.000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Vlaams Gewest / officieel
Vlaams Gewest / correctie voor pendel
Reële groei bbp per inwoner (in %)
5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Reële groei bbp per inwoner Reële groei bbp per inwoner, voor pendel gecorrigeerd
Bespreking Het bbp per inwoner gaat van 1995 tot 2007 in opgaande lijn. Tijdens de jaren 2001-2003 was er geen of nauwelijks aangroei. Dat komt door de conjunctuurverslapping na het uiteenspatten van de ICT-zeepbal. In 2009 was er een gevoelige inzinking omwille van de financieel-economische crisis. Tijdens de daaropvolgende jaren was er grosso modo een stabilisatie. In 2012 was er zelfs een lichte terugloop door de conjunctuurverslapping. Het bbp per inwoner voor pendel gecorrigeerd ligt op een structureel hoger niveau dan het officiële bbp per inwoner. De groeipercentages van beide reeksen zijn zeer gelijklopend. In een rangschikking van 15 innovatieve regio's inzake bbp per hoofd (in euro koopkrachtpariteiten) stond het Vlaamse Gewest op een 8ste plaats in 2009. In 2007 en 2008 stond het Vlaamse Gewest echter nog 10de. Bij een correctie voor pendel zou het Vlaamse Gewest 4de zijn tussen de benchmarkregio's in 2009.
25
Pact 2020
Doelstelling
1.3.1 Het Vlaamse Gewest blijft in 2020 bij de top vijf van de kennisintensieve regio's op het gebied van investeringen.
Kernindicatoren
Totale investeringsratio
Definitie
Investeringen van de totale economie in verhouding tot het BBP, in lopende prijzen.
Streefwaarde
Het Vlaamse Gewest zit in de top-5 op het vlak van de investeringsratio in de lijst met VIA kennisintensieve regio's.
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
16 ViA benchmarkregio's (maar geen recent cijfermateriaal beschikbaar)
Vergelijking tijd
Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95)
Frequentie en stiptheid
De data voor T komen jaarlijks beschikbaar in T+1.
Laatst gewijzigd
14/05/2012
Meetmethode
Bruto vaste kapitaalvoming uit de jaarrekeningen van bedrijven, BTWstatistieken e.a. Opmaak volgen ESR95-rekenstelsel door Eurostat.
Bron data
Hermreg
Meer informatie
http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&TM=64&IS=67
26
Pact 2020
tabel + grafiek Vlaams Gewest Investeringsratio (in %) Investeringen (in lopende prijzen) Vlaams Gewest in miljoen euro 24 ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 23 22 21 20
Bruto binnenlands product (in lopende prijzen) in miljoen euro ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 21,7 Investeringsratio (in %) ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## 21,5 21,8 21,4 21,6 21,9 22,3 21,7 19,9 20,3 21,2 22,5 22,4 22,9 23,5 22,5 21,7
19 18 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Bespreking De investeringsratio is een vrij conjunctuurgevoelige indicator. De jaren 1997-2000 waren een periode van opgaande conjunctuur. Dat bracht ook een toename van de investeringsratio met zich mee (22,3% in 2000). Maar de conjunctuurverzwakking in het begin van de jaren 2000 had een duidelijk neerwaartse invloed op de indicator. In 2002 nam deze een waarde aan van 19,9%. Nadien was er weer beterschap. De investeringsratio bereikte een top in 2008 (23,5%), toen de tekenen van een financiële crisis al duidelijk opdoken. De recessie van 2009 zorgde voor een lagere ratio. Opmerkelijk is dat het economische herstel van 2010 niet gezorgd heeft voor een hogere investeringsratio (21,7%). Er zijn onvoldoende recente gegevens voor een actuele benchmark met de 15 innovatieve topregio's. Op het niveau van de 27 EU lidstaten staat het Vlaamse Gewest 6de in 2010, net buiten de top-5. Toch verbetert de positie van het Vlaamse Gewest: 2009 (eveneens 6de), 2008 (10de), 2000 (13de)
27
Pact 2020
Doelstelling
2.1/2.2 In 2020 is Vlaanderen een solidaire, open en verdraagzame samenleving waarin het sociaal kapitaal minstens op het niveau ligt van de top vijf van Europese landen.
Kernindicator
Sociaal kapitaal wordt hier gemeten aan de hand van drie indicatoren: 1) actieve betrokkenheid in vrijwilligerswerk 2) vertrouwen in de medemens en 3) sociale contacten met vrienden, familie en buren
Definitie
Streefwaarde
1) vrijwilligerswerk is het aandeel van de bevolking dat minstens maandelijks vrijwilligerswerk doet ; 2) vertrouwen in de medemens is de gemiddelde score op een schaal van 0 tot 100; 3) contacten met vrienden, familie en buren is het aandeel van de bevolking dat minstens wekelijks contact heeft. De figuur geeft de hoogste score, de laagste score en de score voor Vlaanderen. Tevens wordt telkens de ranking aangegeven. Top 5 van de Europese landen
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
23 Europese lidstaten die deelnemen aan het European Social Survey programma
Vergelijking tijd
2006-2008-2010
Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd
2 jaarlijks zonder garanties dat vraagstelling identiek blijft
Meetmethode
Face to face survey aangestuurd door wetenschappelijke onderzoeksinstellingen. Voor Vlaanderen de KULeuven
Bron data
European Social Survey (ESS)
Meer informatie
http://www.europeansocialsurvey.org/
30/03/2012
28
Pact 2020
vrijwilligerswerk** sociale contacten (4/23*) vertrouwen (6/23*) medemens*** (8/23*) Sociaal internationale vergelijking (2010) hoogste 32,9368 79,7kapitaal: 67,3 laagste 1,538462 31,5 37,3 Vlaanderen 20,56075 71,6 54,1 90 80
79,7
70
71,6
67,3
in %
60 54,1
50 40
37,3
32,9
30
31,5
20,6
20 10
1,5
0
vrijwilligerswerk** (4/23*)
sociale contacten (6/23*) hoogste
laagste
vertrouwen medemens*** (8/23*)
Vlaanderen
* ranking 23 landen ** cijfers 2008 *** score op 100 Bespreking Ongeveer een vijfde van de Vlamingen geeft in 2008 aan vrijwilligerswerk te doen. Dit cijfer wordt bevestigd in de jongste surveys van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SCV-survey). Internationaal vergeleken scoort Vlaanderen daarmee goed. Het voorbije decennium heeft Vlaanderen zijn positie op dit vlak verbeterd. In 2010 beweerde 72% wekelijks contact te hebben met familie en vrienden. Ook hier een goede score die het jongste decennium vrij stabiel is. Op de vertrouwensschaal van 0 tot 100 halen de Vlamingen een gemiddelde score van 54,5. Vlaanderen behoort daarmee tot de subtop. De Scandinaven en Nederlanders scoren hoger.
29
Pact 2020
Doelstelling
2.2 Alle inwoners van Vlaanderen kunnen in 2020 worden bereikt door een vereniging, een buurtwerking, een vrijwilligersorganisatie of door samenlevingsopbouw. De participatie aan cultuur en sport neemt toe. 2.4.5 Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan de andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun aandeel in de bevolking.
Kernindicator
Proportionele deelname kansengroepen op verschillenden maatschappelijke terreinen: cultuur, sport, lidmaatschap, internetgebruik, levenslang leren en politieke participatie
Definitie
1) cultuurparticipanten nemen aan minstens 2 verschillende activiteiten (concertbezoek,bibliotheekbezoek,...) minstens 2 keer per jaar deel 2) sportparticipanten diegenen die aangeven aan sport te doen inclusief fietsen en wandelen, 3) lidmaatschap verenigingsleven geeft aan of men minstens van één vereniging actief lid of bestuurslid is, 4) internetgebruik, zij die de afgelopen 3 maanden internet gebruikt hebben, 5) levenslang leren, zij die aangeven dat ze het afgelopen jaar een bijkomende opleiding hebben gevolgd, 6) politieke participatie, definitie in ruime zin, participant is iemand die aan minstens één politieke actie uit een lijst van 12 heeft deelgenomen (petitie ondertekenen, deelnemen demonstratie, bijwonen politieke vergadering,...). Bij het eerste meetpunt was de lijst met politieke acties beperkt tot 8 items. Proportionele deelname (aandeel van de kansengroep bij de participanten t.o.v. van het aandeel in de bevolking) in de verschillende domeinen voor de verschillende kansengroepen (verhouding is idealiter overal 1)
Streefwaarde
Dimensies
Kansengroepen (op basis van screening beleidsnota’s) : geslacht (vrouwen), leeftijd (ouderen, 55+), functioneringsmogelijkheden (personen met af en toe of veel last van een functiebeperking), huishoudtype (alleenstaanden en alleenstaande ouders), scholingsniveau (laaggeschoolden, ten hoogste lager secundair onderwijs)
Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
2004-2008-2011-2012
Frequentie en stiptheid
1*per jaar, afhankelijk van de SCV-bevraging
Laatst gewijzigd
22/04/2013
Meetmethode
Survey, het aandeel in de participatie wordt gedeeld door het aandeel in de bevolking. De waarde 1 geeft hierbij een evenredige deelname aan.
Bron data
SCV-survey 2004, 2008, 2011 en 2012
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
30
Pact 2020
Proportionele deelname van kansengroepen: verhouding aandeel in de participatie op aandeel in de bevolking 2012
Cultuurparticipatie** Sportbeoefening Lidmaatschap vereniging Internetgebruik Levenslang leren (2010) Politieke participatie
Vrouwen 1,00 0,89 0,88 0,94 0,88 0,92
Laaggeschoolden 0,37 0,72 0,78 0,63 0,41 0,67
Ouderen 0,63 0,85 0,87 0,61 0,46 0,85
Personen met een functiebeperking Alleenstaanden 0,77 0,76 0,80 0,85 0,87 0,89 0,82 0,73 0,63 0,88 0,87 0,80
Alleenstaande ouders 1,00 0,78 0,86 1,03 0,94 1,32
Algemene participatiegraad, in % 45,7 54,3 51,4 73,3 20,7 39,1
Alleenstaande ouders 0,91 0,82 0,68 1,00 0,94 1,12
Algemene participatiegraad, in % 42,9 49,7 46,1 72,6 20,7 41,3
**nieuwe berekeningswijze: minstens 3 verschillende activiteiten 1 keer of meer per jaar
2011
Cultuurparticipatie** Sportbeoefening Lidmaatschap vereniging Internetgebruik Levenslang leren (2010) Politieke participatie (2010)*
Vrouwen 0,99 0,87 0,91 0,94 0,88 0,96
Laaggeschoolden 0,45 0,72 0,72 0,61 0,41 0,60
Ouderen 0,78 0,79 0,90 0,60 0,46 0,79
Personen met een functiebeperking Alleenstaanden 0,67 0,69 0,67 0,83 0,77 0,81 0,72 0,64 0,63 0,88 0,91 0,84
**nieuwe berekeningswijze: minstens 3 verschillende activiteiten 1 keer of meer per jaar
2008
Cultuurparticipatie Sportbeoefening Lidmaatschap vereniging Internetgebruik Levenslang leren (2007) Politieke participatie (2007)*
Vrouwen 1,00 0,94 0,95 0,92 1,01 1,02
Laaggeschoolden 0,55 0,79 0,80 0,68 0,40 0,64
Ouderen 0,59 0,86 0,91 0,42 0,32 0,74
Personen met een functiebeperking Alleenstaanden 0,71 0,88 0,71 0,98 0,80 0,86 0,66 0,69 0,59 0,86 0,90 0,92
Alleenstaande ouders 1,06 0,79 0,71 0,89 1,06 0,91
Algemene participatiegraad, in % 44,2 53,8 52,5 65,6 23,8 44,9
*lijst met 12 politieke acties in 2008, 2010 en 2012 *lijst met 8 politieke acties
Bespreking Van een gelijke participatie is er sprake als de verhouding tussen het aandeel participanten in de doelgroep en het aandeel in de bevolking van de doelgroep gelijk is aan 1. De cultuurparticipatie lijkt vrij stabiel. Het is wel aangewezen om voorzichtig te zijn met deze conclusie omdat de manier van het meten van een cultuurparticipant (minstens 3 verschillende activiteiten 1 keer of meer per jaar) veranderd is. Het verenigingsleven en de sportparticipatie stijgen. Enkel voor cultuurparticipatie en het internetgebruik is de genderkloof stabiel of verbeterd ten opzichte van 2008. Voor de andere domeinen is dit minder goed dan in 2008 en - op sportparticipatie na - ook minder goed dan in 2011. Voor de "alleenstaande ouders" is er voor verschillende domeinen sprake van een evenredige of zelfs betere participatie. Bij sportbeoefening en het verenigingsleven is dit echter nog niet het geval.
Voor "de ouderen" is er de helft van de zes domeinen een vooruitgang vast te stellen. In 2008 was de verhouding tussen het aandeel participanten en het aandeel in de bevolking voor internetgebruik slechts 0.42, in 2011 is dit reeds 0.61. Ook voor sportbeoefening en politieke participatie is er een duidelijke verbetering. Voor cultuurparticipatie is er een achteruitgang. Voor de andere kansengroepen is er voor alle domeinen geen evenredige participatie ten opzichte van hun aandeel in de bevolking. Voor de "personen met een functiebeperking" en de "alleenstaanden" is er voor de meeste domeinen wel een duidelijke verbetering sinds 2011. Enkel voor politieke participatie is dit niet het geval. Voor de "laaggeschoolden" blijft de situatie het minst gunstig. Al lijkt er wel sprake van een stabilisatie. Daar tegenover staat echter dat voor cultuurparticipatie de kloof nog groter wordt.
31
Pact 2020 Doelstelling
2.4.1 Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun deel in de bevolking.
Kernindicatoren
Houding ten opzichte van holebi's en holebiseksualiteit
Definitie
De houding ten opzichte van holebi’s en holebiseksualiteit wordt opgevolgd aan de hand van een specifieke module in de SCV-survey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Er wordt aan de respondenten gevraagd aan te geven in welke mate ze het eens zijn met een aantal stellingen (helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens, helemaal oneens).
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid
Via een factoranalyse kunnen binnen deze stellingen 3 verschillende dimensies worden onderscheiden. Een eerste dimensie groepeert een aantal stellingen over huwelijks- en adoptierecht. Door de gemiddelde score te berekenen van deze stellingen wordt een samengestelde variabele geconstrueerd die de mate van "weerstand tegen gelijke rechten voor holebi's" weergeeft. Een tweede dimensie groepeert een aantal stellingen over de aandacht voor holebiseksualiteit in het openbaar en de media op basis waarvan een samengestelde variabele kan worden geconstrueerd die het "ervaren van overdreven aandacht voor holebiseksualiteit" weergeeft. Een derde dimensie groepeert een aantal stellingen over de houding ten opzichte van holebiseksualiteit in de naaste omgeving op basis waarvan een samengestelde variabele kan worden geconstrueerd die de "weerstand tegen holebiseksualiteit in de naaste omgeving" weergeeft. Voor de 3 variabelen geldt: hoe hoger de score, hoe negatiever de houding. Discriminatie is in 2020 uitgebannen. Houding wordt weergegeven voor gehele Vlaamse bevolking en opgesplitst naar geslacht en leeftijdsgroep. 2006-2007-2011 Module wordt periodiek opgenomen in de SCV-survey. Werd al opgenomen in 2006, 2007 en 2011. Nieuwe opname is voorzien in SCV 2013.
Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data
9/05/2012 Survey SCV-survey
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4006.htm
Variabele "weerstand tegen gelijke rechten voor holebi's" omvat volgende stellingen: 1. Het is goed dat paren van hetzelfde geslacht nu ook kunnen trouwen 2. Koppels van 2 mannen moeten dezelfde rechten krijgen als koppels van verschillend geslacht om kinderen te adopteren 3. Koppels van 2 vrouwen moeten dezelfde rechten krijgen als koppels van verschillend geslacht om kinderen te adopteren Variabele "ervaren van overdreven aandacht voor holebiseksualiteit" omvat volgende stellingen: 1. Er is in het algemeen teveel aandacht voor homoseksualiteit 2. Homoseksuelen moeten niet zo overdreven doen 3. Als homoseksuelen net zo behandeld willen worden als iedereen, moeten ze niet zo veel ophef maken over hun seksuele voorkeur 4. Al die aandacht voor homoseksuelen gaat u op den duur vervelen 5. Documentaires op televisie over homoseksuelen vindt u onnodig Variabele "weerstand tegen holebiseksualiteit in de naaste omgeving" omvat volgende stellingen: 1. U zou het een probleem vinden als uw kind op school les krijgt van een homoseksuele leraar of lerares 2. U vindt het aanstootgevend als 2 mannen in het openbaar zoenen 3. U vindt het aanstootgevend als 2 vrouwen in het openbaar zoenen 4. U zou het een probleem vinden als er een homoseksueel koppel in het huis naast u zou komen wonen 5. U zou het een probleem vinden als uw kind zou samenwonen met een partner van hetzelfde geslacht
32
Pact 2020 overdreven aandacht
weerstand tegen gelijke rechten
Weerstand tegen gelijke rechten voor holebi's 2006 2007 2011 2006 (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever)
Totaal 4,0 M V
2,72
2,44 Totaal
2,63
2006
3,5 3,0
2007
2,90
2,72
2,61 M
2,56
2,54
2,27 V
2007
3,06
3,07
2011
3,15
3,19
2,99
2,93
2011 3,05 3,21 2,9
2,5 18-24
2,0
2,48
25-34
1,5
2,37
1,0
2,51
35-44 45-54
Totaal
55-64
M
V
2,69 2,99
65-74
3,11
75-85
3,18
2,16 2,16 18-24 2,34 2,14 25-34 2,55 2,30 35-44 2,59 2,37 45-54 18-24 25-34 2,76 2,45 55-64 3,18 2,75 65-74 2,97 2,94 75-85
3,62
2,74 2,76 2,83 2,98 55-64 3,22 3,73 3,63
2,77 2,88 2,89 2,91 65-74 75-85 3,05 3,42 3,54
45-54
55-64
65-74
75-85
65-74
75-85
2,79 2,77 2,87
35-44
2,86
45-54 3,35 3,51
Ervaren van overdreven aandacht voor holebiseksualiteit (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever) 4,0
nabijheid
3,5
2006
2006 2007
2007
2011
Totaal 3,0
2011
2,34
2,5 M V
18-24
2,43
2,0
2,26
1,5 1,0
Totaal
25-34
M
45-54 55-64
75-85
2,08
18-242,13 25-34
35-44
2,17 2,22 Weerstand tegen holebiseksualiteit 2,36 in de naaste omgeving (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever) 2,63 2,91
35-44
65-74
V
4,0
2011
3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
Totaal
M
V
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
Bespreking Tussen 2006 en 2011 is de houding tegenover gelijke rechten voor holebi's duidelijk positiever geworden. De houding tegenover de aandacht voor holebiseksualiteit is niet significant gewijzigd. Voor de derde samengestelde variabele (houding tegenover holebiseksualiteit in de naaste omgeving) kan nog geen evolutie worden weergegeven omdat de items pas een eerste keer werden bevraagd in 2011. Uit de scores van de 3 samengestelde variabelen blijkt telkens dat mannen iets negatiever staan tegenover holebiseksualiteit dan vrouwen en dat de intolerantie toeneemt met de leeftijd.
33
Pact 2020 Doelstelling
2.4.2 Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun deel in de bevolking.
Kernindicatoren
Houding ten opzichte van de rollen van mannen en vrouwen in het gezin en de samenleving
Definitie
Attitudes tegenover de rollen van mannen en vrouwen liggen aan de basis van discriminerend gedrag. Het is belangrijk om te monitoren of vooroordelen ten aanzien van de positie van mannen en vrouwen in het gezin en de samenleving toenemen dan wel afnemen. De houding ten opzichte van de rollen van mannen en vrouwen in het gezin en de samenleving wordt opgevolgd aan de hand van een specifieke module in de SCV-survey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Er wordt aan de respondenten gevraagd aan te geven in welke mate ze het eens zijn met een aantal stellingen (helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens, helemaal oneens). Via een factoranalyse kunnen binnen deze stellingen 3 verschillende dimensies worden onderscheiden. Een eerste dimensie groepeert 2 stellingen over de taakverdeling in het huishouden. Door de gemiddelde score te berekenen van deze stellingen wordt een samengestelde variabele geconstrueerd die de mate van "weerstand tegen een gelijke taakverdeling bij huishoudelijke taken" weergeeft. Een tweede dimensie groepeert een aantal stellingen over de inbreng van mannen en vrouwen in de opvoeding van kinderen. Op basis hiervan kan een samengestelde variabele worden geconstrueerd die de "weerstand tegen een gelijke taakverdeling in de opvoeding van kinderen" weergeeft. Een derde dimensie groepeert een aantal stellingen over de aanwezigheid van vrouwen in belangrijke maatschappelijke functies op basis waarvan een samengestelde variabele kan worden geconstrueerd die de "weerstand tegen een gelijke aanwezigheid in topfuncties" weergeeft. Voor de 3 variabelen geldt: hoe hoger de score, hoe negatiever de houding ten opzichte van een gelijke taakverdeling tussen of deelname van mannen en vrouwen.
Streefwaarde
Discriminatie is in 2020 uitgebannen.
Dimensies Vergelijking ruimte
Houding wordt weergegeven voor gehele Vlaamse bevolking en opgesplitst naar geslacht en leeftijdsgroep. /
Vergelijking tijd
1996, 2006 en 2012
Frequentie en stiptheid
Module wordt periodiek opgenomen in de SCV-survey. Werd al opgenomen in 1996, 2006 en 2012. Nieuwe opname is voorzien in SCV 2014.
Laatst gewijzigd Meetmethode Bron data Meer informatie
20/04/2013 Survey SCV-survey http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Variabele "weerstand tegen gelijke taakverdeling bij huishoudelijke taken" omvat volgende stellingen: 1. Strijken is evengoed een taak van de man als van de vrouw 2. De vaat doen is evengoed een taak van de man als van de vrouw Variabele "weerstand tegen gelijke taakverdeling bij de opvoeding van kinderen" omvat volgende stellingen: 1. Een vrouw is beter geschikt om kinderen op te voeden dan een man 2. Mannen en vrouwen zijn even geschikt om kleine kinderen op te voeden Variabele "weerstand tegen gelijke aanwezigheid in topfuncties" omvat volgende stellingen: 1. Het aantal vrouwen in topfuncties zou de komende vijf jaar minstens moeten verdubbelen 2. Het zou goed zijn als de volgende eerste minister een vrouw is 3. Om vrouwen de kans te geven hun achterstand in besluitvormende posities in te halen, zouden bedrijven hen voorrang moeten geven bij het deelnemen aan managementtrainingen 4. Het is goed te begrijpen dat vrouwenorganisaties zich inspannen om het aandeel van vrouwen in topfuncties te vergroten
34
Pact 2020
opvoeding
huishouden
Weerstand tegen taakverdeling2012 bij huishoudelijke taken 1996 1996 gelijke 2006 (schaal van 1 tot 5: hoe hoger,1,99 hoeTotaal negatiever) 2,24 2,03 2,71
Totaal 4,0 3,5 3,0 18-24 2,5 25-34 2,0 35-44 1,5 45-54 1,0 55-64 M V
2,29 2,201996
65-74 75-85
2,02 2,12 2,15 2,38 2,34 2,50 2,56
1,73 1,89 2,05 1,95 2,05 18-242,2625-34 2,39
1996
2006 2,59 2006
4,0 Totaal 3,5 3,0 M 2,5 V 2,0 1,5 18-24 1,0 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75-85 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
Totaal
M
V
2,09 M
2,07 2006 1,99
2012 1,89 V
1,93 18-24 1,98 25-34 1,96 35-44 1,93 45-54 2,00 55-64 35-44 45-54 2,13 65-74 2,14 75-85
55-64
2,9 2,55
2,76 2,46
2,50 2,50 2,56 2,78 2,89 65-74 3,18 3,13
2,33 2,36 2,39 2,47 2,74 75-85 3,10 3,25
65-74
75-85
65-74
75-85
Weerstand tegen gelijke taakverdeling bij opvoeding van kinderen topfuncties (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever) 1996
2012
2,62 2012
2,74 2,45
Totaal
M
Totaal
M
2,76 2,48
2,69 2,73 2,69 2,71 V 18-24 45-54 55-64 2,60 25-34 35-44 2,70 2,54 2,63 2,45 2,51 Weerstand tegen gelijke 2,61aanwezigheid 2,55 in topfuncties (schaal van 1 tot 5:2,60 hoe hoger, 2,45 hoe negatiever)
2006
V
18-24
2006 2,61
2012
25-34
35-44
45-54
55-64
Bespreking De stellingen in de SCV-module hebben betrekking op verschillende aspecten van de houding ten opzichte van de rollen van mannen en vrouwen. Op basis van een factoranalyse kunnen 3 verschillende samengestelde variabelen worden geconstrueerd. Voor 2 van de 3 samengestelde variabelen zijn gegevens beschikbaar voor 1996, 2006 en 2012. Daaruit blijkt dat de weerstand tegen een gelijke taakverdeling tussen mannen en vrouwen in het huishouden en in de opvoeding van kinderen tussen 1996 en 2012 significant is afgenomen. Bij de weerstand tegen een gelijke taakverdeling bij de opvoeding van kinderen is er ook sprake van een significante daling tussen 2006 en 2012. De weerstand tegen de gelijke aanwezigheid van mannen en vrouwen in topfuncties is niet significant gewijzigd tussen 2006 en 2012. Deze houding werd niet gemeten in 1996. In 2012 staan net als in 1996 en 2006 mannen significant negatiever tegenover een gelijke taakverdeling in het huishouden en bij de opvoeding van kinderen. Dat is ook het geval tegenover de aanwezigheid van vrouwen in topfuncties. De weerstand tegen een gelijke verdeling van de huishoudelijke taken en de opvoeding van kinderen neemt ook toe met de leeftijd, al zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen tegenover de vorige metingen in 1996 en 2006 wel afgenomen. Ten slotte valt op dat de weerstand tegen vrouwen in topfuncties juist afneemt met de leeftijd. Jongeren staan het meest negatief tegenover vrouwen in topfuncties.
35
Pact 2020
Doelstelling
2.4.3 Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun deel in de bevolking.
Kernindicatoren
Houding ten opzichte van vreemdelingen en migratie
Definitie
Attitudes tegenover kansengroepen liggen aan de basis van discriminerend gedrag. Het is belangrijk om te monitoren of vooroordelen en negatieve gevoelens ten aanzien van kansengroepen toenemen dan wel afnemen. De houding ten opzichte van vreemdelingen en migratie wordt opgevolgd aan de hand van een specifieke module in de SCV-survey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Er wordt aan de respondenten gevraagd aan te geven in welke mate ze het eens zijn met een aantal stellingen (helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens, helemaal oneens). Een factoranalyse laat zien dat achter een aantal van deze stellingen één latente dimensie schuilt, die toelaat een samengestelde variabele "intolerantie tegenover vreemdelingen en migratie" te maken. Dat gebeurt door de gemiddelde score te berekenen voor deze stellingen. Hoe hoger de score, hoe negatiever de houding ten opzichte van vreemdelingen.
Streefwaarde
Discriminatie is in 2020 uitgebannen.
Dimensies
Houding wordt weergegeven voor gehele Vlaamse bevolking en opgesplitst naar geslacht en leeftijdsgroep. Vergelijking ruimte / Vergelijking tijd 2002-2011 Frequentie en stiptheid
Module wordt periodiek opgenomen in de SCV-survey. Werd al opgenomen in 2002, 2004, 2008 en 2011. Nieuwe opname is voorzien in SCV 2013.
Laatst gewijzigd
9/05/2012
Meetmethode
Survey
Bron data
SCV-survey
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4061.htm
Variabele "intolerantie tegenover vreemdelingen en migratie" omvat volgende stellingen: 1. Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen 2. Migranten komen hier profiteren van onze sociale zekerheid 3. Migranten zijn een bedreiging voor onze cultuur en gebruiken 4. De aanwezigheid van verschillende culturen is een verrijking van onze samenleving
36
Pact 2020
2002
4,0
M V
3,06 3,07 2002
3,5
2008
2011
2,97 3,02
2,96 3,08
3,03 3,03
2004 2,61 2,77 2,89 3,04 3,20 3,33 3,34
2008 2,67 2,89 2,84 3,00 3,14 3,39 3,42 M
2011 2,76 2,77 2,89 2,97 3,08 3,36 3,43
2004
3,0
2002 2008 2,81 2011 2,93 2,99 3,04 3,17 3,36 3,35
18-242,5 25-34 35-442,0 45-54 55-641,5 65-74 1,0 75-85
2004
Intolerantie tegenover vreemdelingen en migratie 3,07 3,00 3,02 3,03 (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever)
Totaal
Totaal
V
Intolerantie tegenover vreemdelingen en migratie (schaal van 1 tot 5: hoe hoger, hoe negatiever)
4,0
Report 3,5 3,0
2002 2008
2,5 2,0 1,5 1,0
18-24
2004 2011
pact2020intolerantie lft02
18-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65-74 75-85 25-34 Total 35-44
Mean
N
2,8108 2,9252 2,9875 3,0373 3,1737 3,3572 3,3541 3,0653 45-54
Std. Deviation
142 240 272 241 188 174 92 1349 55-64
,54672 ,56398 ,52980 ,57514 ,47910 ,52438 ,54381 ,56573 65-74
75-85
Bespreking De houding tegenover vreemdelingen is tussen 2002 en 2011 nauwelijks gewijzigd. Dat blijkt uit de resultaten van de samengestelde variabele "intolerantie tegenover vreemdelingen en migratie". Naar geslacht is er enkel in 2008 sprake van een beperkt significant verschil tussen mannen en vrouwen waarbij vrouwen negatiever staan tegenover vreemdelingen dan mannen. Op alle vier meetmomenten neemt de intolerantie duidelijk toe met de leeftijd. Uit de resultaten van de afzonderlijke stellingen (niet in grafieken) blijkt dat telkens ongeveer de helft van de Vlamingen vindt dat de aanwezigheid van verschillende culturen een verrijking is.
37
Pact 2020
Doelstelling
2.4.4 Discriminatie is in 2020 uitgebannen, de evenredige arbeidsdeelname is verzekerd en de deelname van alle kansengroepen aan de andere domeinen van de maatschappij is proportioneel tot hun aandeel in de bevolking.
Kernindicator
Werkzaamheidskloven bij 20-64 jarigen
Definitie
De evenredige arbeidsdeelname kan worden gemeten aan de hand van de werkzaamheidsgraden van de verschillende kansengroepen (vrouwen, ouderen, laaggeschoolden, allochtonen en arbeidsgehandicapten) die worden vergeleken met de werkzaamheidsgraad bij referentiegroepen. De kloof is het verschil in procentpunten tussen de kansengroep en referentiegroep. Zo wordt de genderkloof berekend als het verschil tussen de werkzaamheidsgraad van mannen enerzijds en van vrouwen anderzijds. De onderwijskloof wordt berekend als het verschil tussen de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden enerzijds en van midden- en hooggeschoolden anderzijds. De leeftijdskloof wordt berekend als het verschil tussen de werkzaamheidsgraad van 20-49jarigen enerzijds en van 50-64-jarigen anderzijds. De nationaliteitskloof wordt berekend als het verschil tussen de werkzaamheidsgraad van Belgen enerzijds en niet-EU-ers anderzijds. De herkomstkloof wordt berekend als het verschil in werkzaamheidsgraad tussen personen geboren in de huidige verblijfplaats (= geboorteland) en geboren buiten EU. De handicapkloof wordt berekend als het verschil tussen de werkzaamheidsgraad van de bevolking zonder handicap enerzijds en van de bevolking met handicap anderzijds.
Streefwaarde
Evenredige deelname aan de arbeidsmarkt voor de verschillende kansengroepen.
Dimensies
Naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, nationaliteit, geboorteland, arbeidshandicap
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2001-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in juli van het jaar x+1. Vanaf 2009 is de handicapvraag geïntegreerd in de algemene enquête en is vanaf dan ook jaarlijks beschikbaar. Voordien werden de gegevens m.b.t. handicap op onregelmatige basis bevraagd.
Laatst gewijzigd
11/04/2013
Meetmethode
De Eurostat Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) de Belgische uitvoering is.
Bron data
Eurostat LFS, FOD Economie - ADSEI EAK (bewerking Departement WSE/ Steunpunt WSE)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/392.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5687.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
38
Pact 2020
verschil in procentpunten
tabel + grafiek 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Werkzaamheidskloven GenderkloofLeeftijdskloof Nationaliteitskloof* Herkomstkloof* Onderwijskloof Handicapkloof** 17,7 50 39,7 27,9 24,9 17,0 37,0 30,4 24,7 16,1 36,8 29,1 25,2 15,1 40 35,3 28,3 22,8 25,8 14,3 35,3 26,3 20,9 25,8 13,8 30 33,1 28,2 21,7 24,8 34,7 12,2 34,2 25,6 17,0 25,8 11,5 30,6 25,2 19,5 25,5 38,2 10,7 20 28,4 28,5 20,2 25,3 43,3 10,6 27,4 26,4 20,4 26,4 38,2 10,5 10 25,6 29,7 21,5 26,2 38,0 0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Genderkloof
17,7
17,0
16,1
15,1
14,3
13,8
12,2
11,5
10,7
10,6
10,5
Leeftijdskloof
39,7
37,0
36,8
35,3
35,3
33,1
34,2
30,6
28,4
27,4
25,6
Nationaliteitskloof*
27,9
30,4
29,1
28,3
26,3
28,2
25,6
25,2
28,5
26,4
29,7
22,8
20,9
21,7
17,0
19,5
20,2
20,4
21,5
25,8
25,8
24,8
25,8
25,5
25,3
26,4
26,2
38,2
43,3
38,2
38,0
Herkomstkloof* Onderwijskloof
24,9
24,7
25,2
Handicapkloof**
34,7
* T.e.m. 2004 is de EU gelijk aan EU15; voor 2005 en 2006 gaat het om EU25; vanaf 2007 om EU27. ** Tussen 2007 en 2009 is er een tijdreeksbreuk. Vanaf 2009 worden jaargegevens gebruikt, daarvoor zijn het tweede kwartaalgegevens.
Bespreking De evenredige arbeidsdeelname van kansengroepen op de arbeidsmarkt kan in beeld gebracht worden door de kloof met de werkzaamheidsgraad van referentiegroepen te nemen. Op deze manier kan er achterhaald worden of kansengroepen in gelijke mate met de referentiegroepen participeren op de arbeidsmarkt. Al maken vrouwen geen prioritaire kansengroep uit op de arbeidsmarkt, toch blijven ze nog achter op de mannelijke arbeidsdeelname. Ofschoon deze genderkloof tussen 2002 en 2012 verder verkleind is, moeten de vrouwen nog 10,5 procentpunten inlopen op de mannelijke werkzaamheidsgraad. Het verschil tussen de arbeidsdeelname bij de 20-49-jarigen en de 50-64-jarigen neemt af. De kloof tussen de werkzaamheid van niet-EU burgers en Belgen kent een schommelend verloop. De nationaliteitskloof blijft groot. De herkomstkloof, die het verschil in werkzaamheid aangeeft tussen personen die hier geboren zijn en diegenen die geboren zijn buiten de EU, stijgt sinds 2008. De onderwijskloof is vrij stabiel tussen 2002 en 2012 en blijft hangen op circa 25 procentpunten. Dat wil zeggen dat de laaggeschoolden vandaag nog een afstand in te lopen hebben op de arbeidsdeelname bij de midden- en hooggeschoolden. Het verschil in arbeidsdeelname tussen personen met een arbeidshandicap en personen zonder handicap komt in 2012 op 38 procentpunten. In vergelijking met de vorige meting lijkt de handicapkloof te stabliseren.
39
Pact 2020
Doelstelling
2.5.1 Tegen 2020 is de huidige bijdrage van Vlaanderen inzake ontwikkelingssamenwerking verdubbeld. Samen met alle gedecentraliseerde besturen bedraagt de bijdrage van Vlaanderen minstens 7% van de officiële Belgische ontwikkelingshulp.
Kernindicator
Vlaamse officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA), in euro en jaarlijkse groei
Definitie
De Vlaamse ODA zijn de reële uitgaven die door de Vlaamse overheid aan ontwikkelingshulp worden besteed. Deze uitgaven voldoen aan de officiële criteria voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance) internationaal vastgelegd door het Ontwikkelingcomité (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Deze uitgaven worden zowel weergegeven in totaal bedrag per jaar als in jaarlijkse groei.
Streefwaarde
Verdubbeling tegen 2020
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaanderen
Vergelijking tijd
2001-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in april van het jaar x+1
Laatst gewijzigd
16/04/2013
Meetmethode
Administratieve registratie in het kader van een decretaal verplichte rapportering aan het Vlaamse Parlement
Bron data
Departement internationaal Vlaanderen
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1140.htm
40
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
Doelstelling Pact 2020
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
Jaarlijkse groei officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA) Vlaamse overheid Groei Vlaamse Nodige ODA jaarlijkse stijging vanaf 2013 om doelstelling Pact 2020 te bereiken 2002 -1.201.704 10000000 2003 5.403.755 2004 2.044.587 8000000 2005 1.339.646 2006 1.801.915 6000000 2007 8.576.836 2008 2.780.488 4000000 2009 6.143.937 2010 -1.426.938 2000000 2011 5.920.060 2012 -2.566.455 0 2013 4.416.213 -2566455 2014 4.416.213 -2000000 2015 4.416.213 2016 4.416.213 -4000000 2017 4.416.213 2018 4.416.213 2019 4.416.213 Groei Vlaamse ODA Nodige jaarlijkse stijging vanaf 2013 om doelstelling Pact 2020 te bereiken 2020 4.416.213 2002
in euro
Vlaamse ODA
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
Vlaamse ODADoelstelling Pact 2020 Officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA) Vlaamse overheid 2001 22.654.785 86.800.616 2002 21.453.081 86.800.616 2003 26.856.836 86.800.616 100000000 2004 28.901.423 86.800.616 2005 30.241.069 86.800.616 90000000 2006 32.042.984 86.800.616 80000000 2007 40.619.820 86.800.616 2008 43.400.308 86.800.616 70000000 2009 49.544.245 86.800.616 2010 48.117.307 86.800.616 60000000 2011 54.037.368 86.800.616 51470913 2012 50000000 51.470.913 86.800.616 2013 86.800.616 40000000 2014 86.800.616 2015 86.800.616 30000000 2016 86.800.616 2017 86.800.616 20000000 2018 86.800.616 10000000 2019 86.800.616 2020 86.800.616 0 2001
in euro
Pact 2020
Bespreking De ODA van de Vlaamse overheid klokt af op 51.470.913 euro in 2012. Dat is 4,7% lager dan in 2011. Op 2010 en 2012 na, kende de Vlaamse uitgaven aan ontwikkelingshulp het afgelopen decennium een aanhoudende groei.
41
Pact 2020
Doelstelling
2.5.2 Tegen 2020 is de huidige bijdrage van Vlaanderen inzake ontwikkelingssamenwerking verdubbeld. Samen met alle gedecentraliseerde besturen bedraagt de bijdrage van Vlaanderen minstens 7% van de officiële Belgische ontwikkelingshulp.
Kernindicator
Aandeel Vlaamse overheid en gedecentraliseerde besturen met name de Vlaamse provincies en gemeenten in de Belgische ODA
Definitie
De Vlaamse ODA zijn de reële uitgaven die door de Vlaamse overheid aan ontwikkelingshulp worden besteed. Deze uitgaven voldoen aan de officiële criteria voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance) internationaal vastgelegd door het Ontwikkelingcomité (DAC) van de Organisatie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De totale Vlaamse ODA kan berekend worden door het optellen van de ODA van de Vlaamse overheid met deze van de Vlaamse gemeenten en provincies. Op die manier kan het aandeel van Vlaanderen in de totale Belgische ODA berekend worden.
Streefwaarde
Minstens 7% van de officiële Belgische ontwikkelingshulp.
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaanderen, provincies en gemeenten, België
Vergelijking tijd
2001-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in juli van het jaar x+1
Laatst gewijzigd
16/04/2013
Meetmethode
De ODA van de Vlaamse overheid betreft een administratieve registratie in het kader van een decretaal verplichte rapportering aan het Vlaamse Parlement. De ODA van de gemeenten en provincies wordt, naast gelijkaardige gegevens van alle Belgische overheden, door de federale Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp (DGD) verzameld en samengenomen tot de Belgische ODA om aan het Ontwikkelingscomité van de OESO te rapporteren.
Bron data
Departement internationaal Vlaanderen, DGD
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1140.htm
42
Pact 2020
Totale Vlaamse ODA als % van de officiële Belgische ontwikkelingshulp
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Vlaanderen (Vlaamse overheid)
Vlaanderen (gemeenten en provincies)
België
Aandeel Vlaamse ODA in totale Belgische ODA
in euro 22.654.785 21.453.081 26.856.836 28.901.423 30.241.069 32.042.984 40.619.820 43.400.308 49.544.245 48.117.307 54.037.368
in euro 7.416.180 6.057.864 8.167.353 8.157.345 9.421.091 7.523.083 7.655.847 8.136.837 8.966.020 10.429.997 10.349.768
in euro 935.838.904 1.066.846.803 1.591.269.546 1.176.011.895 1.573.972.971 1.575.720.347 1.426.542.915 1.654.752.782 1.873.797.285 2.268.828.038 2.018.494.076
in % 3,2 2,6 2,2 3,2 2,5 2,5 3,4 3,1 3,1 2,6 3,2
Bespreking De ODA van de Vlaamse overheid bedroeg 54.037.368 euro in 2011. In dat jaar gaven de Vlaamse gemeenten en provincies 10.349.768 euro uit aan ontwikkelingssamenwerking. De totale Vlaamse ODA komt daarmee in 2011 op 64.387.136 euro of 3,2% van de Belgische officiële ontwikkelingssamenwerking. Dit percentage kende de voorbije jaren een schommelend verloop en ligt nog onder de streefwaarde van minstens 7%.
43
Pact 2020
Doelstelling
3.1.1 Vlaanderen herwint tegen 2020 zijn in de afgelopen tien jaar verloren marktaandeel in de wereldeconomie en exploreert in veel sterkere mate dan vandaag onbenut potentieel op het vlak van internationalisatie (zowel in goederen als in diensten).
Kernindicatoren
Aandeel van de Vlaamse uitvoer in een aantal snel groeiende markten
Definitie
Dit is het aandeel van het Vlaamse Gewest in het totale invoerpakket van snelgroeiende markten (BRIC, N11, Aziatische Tijgers, EU12).
Streefwaarde
BRIC: Brazilië, Rusland, Indië en China. N11: Bangladesh, Egypte, Indonesië, Iran, Zuid-Korea, Mexico, Nigeria, Filippijnen, Pakistan, Turkije en Vietnam. EU12: Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Litouwen, Letland, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije. Toename van het marktaandeel
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Vergelijk met de drie buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland.
Vergelijking tijd
2002, 2008 en 2011.
Frequentie en stiptheid
Kan jaarlijks berekend worden. Data voor jaar T zijn beschikbaar in T+2.
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
Eigen berekeningen op basis van data Eurostat en UNCTAD
Bron data
SVR, Eurostat
Meer informatie
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/external_trade/introductio n
44
Pact 2020
MARKTAANDELEN (1)
tabel + grafiek 30 MARKTAANDELEN 25 20 15 BRIC 10 5 0
Vlaams Gewest Nederland Duitsland Vlaams FrankrijkNederland Gewest
EU12
2002 1,72 1,25 7,64 Duitsland 2,32
Vlaams Gewest 2,25 Nederland 3,66 Duitsland 26,11 Tijgers Frankrijk Aziatische 5,85
5 4 3 2
Aziatische Tijgers Vlaams Gewest 1 Nederland 0 Duitsland Vlaams Nederland Gewest Frankrijk N11
4
2008 1,05 1,17 6,96 Frankrijk 1,91
2011 1,04 0,90 6,01 1,40
2002
2,28 4,52 22,30 4,09
Vlaams Gewest 2008
2002
0,77 1,58 4,38 1,79
2008
Nederland
Duitsland
Frankrijk
2011
2,24 MARKTAANDELEN (2) 4,85 22,16 3,93
2002 2008 2011 0,43 0,43 0,44 Japan 0,69 0,94 0,87 2,43 Duitsland 2,56 Frankrijk 2,47 1,15 1,29 1,29
Vlaams Gewest 0,72 Nederland 1,06 Japan Duitsland 4,66 Frankrijk 2,25
6
EU12
BRIC
N11
Vlaams Gewest Nederland DuitslandNederland Vlaams Gewest Frankrijk
2011
2002 2008 2011 0,62 0,56 0,50 0,71 0,64 0,56 3,67 2,58 Duitsland Frankrijk 2,45 1,64 1,18 1,07
0,81 Noord-Amerika Vlaams Gewest 1,17 1,46 Nederland Noord-Amerika 0,85 4,16 Duitsland 4,96 1,68 Frankrijk 2,04
MARKTAANDELEN (3)
0,93 1,04 4,01 1,41
0,81 1,11 4,11 1,35
2 0 Vlaams Gewest
Nederland
Duitsland
Frankrijk 2002
Vlaams Gewest 2008
Nederland
Duitsland
Frankrijk
2011
Bespreking De grootte van een marktaandeel staat in verband met de omvang van de economie waarvan de marktaandelen berekend worden. Zo maakt een groot land meer kans om een belangrijke handelspartner te zijn dan een klein land. In een aantal opkomende handelsblokken verliezen de EU-landen, waaronder ook het Vlaamse Gewest, marktaandeel. Dat valt deels te verklaren door de toegenomen onderlinge handel van deze groeilanden zelf. Hierna worden de marktaandelen besproken van het Vlaamse Gewest en de drie buurlanden in een aantal opkomende handelsblokken en in Japan en Noord-Amerika. • Het marktaandeel van het Vlaamse Gewest in de BRIC komt in 2011 op 1,04%. Duitsland staat vooraan (6,01%). Tussen 2010 en 2011 verloor het Vlaamse Gewest 4,2%. Dat is minder zwaar dan het verlies van de drie buurlanden in de BRIC. • Het Vlaamse marktaandeel in de nieuwe EU12 lidstaten beloopt 2,24% in 2011, ongeveer evenveel als in 2002. Het Duitse martkaandeel is er relatief hoog, niet in het minst omwille van de geografische nabijheid van de EU12 landen. Het Vlaamse marktandeel in de EU12 groeide in 2011 met 1,2% ten opzichte van 2011. Dat is meer dan Duitsland. Frankrijk en Nederland kampten met een daling. • Het Vlaamse Gewest is in 2011 goed voor 0,44 % van de invoer van de Aziatische Tijgers. Ook hier is er niet veel verschil met 2002. In vergelijking met 2010 doet het Vlaamse Gewest (+3,6%) het opnieuw beter dan de 3 buurlanden. • Het marktaandeel van Vlaanderen in de N11 bedraagt 0,81% in 2011. Op acht jaar tijd groeide het belang van het Vlaamse Gewest in de N11, evenals van Nederland. Frankrijk en Duitsland verloren marktaandeel over de periode 2002-2011. Tussen 2010 en 2011 verhoogde het Vlaamse Gewest zijn marktaandeel in de N11 met 5,3%. De drie buurlanden hadden daarentegen met een daling af te rekenen. • Het marktaandeel van het Vlaamse Gewest in Japan is met 0,50% in 2011. In vergelijking met 2010 had het Vlaamse Gewest af te rekenen met een daling met 9,5%, in dezelfde grootte-orde als Frankrijk en minder zwaar dan Nederland. Maar de afkalving van het Duitse marktaandeel in Japan was minder sterk tussen 2010 en 2011. • Tenslotte bedraagt het Vlaamse marktaandeel in Noord-Amerika 0,81% in 2011. Nederland wist als enige buurland zijn marktaandeel in de VS te vergroten tussen 2002 en 2011. In 2011 zakte het Vlaamse marktaandeel met 13,1% ten opzichte van 2010.
45
Pact 2020
Doelstelling
3.1.3 Vlaanderen herwint tegen 2020 zijn in de afgelopen tien jaar verloren marktaandeel in de wereldeconomie en exploreert in veel sterkere mate dan vandaag onbenut potentieel op het vlak van internationalisatie (zowel in goederen als in diensten)
Kernindicator
Aandeel van de uitvoer van (medium)-HT goederen in de Vlaamse uitvoer
Definitie
Het gaat om bedrijven in België die een goed exporteren waarbij de laatste toegevoegde waarde gerealiseerd werd in het Vlaamse Gewest. De berekeningen gebeuren op data volgens het communautaire concept (omdat dit een betere internationale vergelijkbaarheid toelaat).
Streefwaarde
Definitie High-tech: Eurostat Toename van het aandeel van high-techgoederen in de Vlaamse uitvoer.
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarlijks sedert 2002
Frequentie en stiptheid
De data moeten ad hoc aangevraagd worden aan het INR. Normaal komen de data van T beschikbaar in T+2.
Laatst gewijzigd
2/04/2013
Meetmethode
Het INR betrekt de data uit twee bronnen: - voor de extracommunautaire handel zijn dat de douanedocumenten (Extrastat) - voor de intracommunautaire handel is dit Intrastat: momenteel moeten enkel ondernemingen die op jaarbasis meer dan 1 miljoen euro naar
Bron data
INR
Meer informatie
Eurostat-document "What is high-tech trade? Definition based on the SITC nomenclature" (maart 2005)
46
Pact 2020
tabel + grafiek
3
2012 18 6,1 17,6 6,1 17 201216 17,6 289,615
13
13,0
2
14
12,4
12,1
12
1
11
0
10 2003
2004
2005
2006
2007
2008
Aandeel HT uitvoer (linkeras)
2009
2010
2011
2012
High-tech uitvoer (rechteras)
Bespreking Het aandeel van de high-techgoederen in de Vlaamse uitvoer (communautair concept) bedroeg 6,1% in 2012 en dat is een toename voor het eerst in zeven jaar. Het Vlaamse Gewest is gespecialiseerd in arbeids- (plastiek, diamant) en kapitaalintensieve producten (auto's). Zowel de totale uitvoer als de high-techuitvoer namen toe in 2012, maar deze laatste nog meer. De reden hiervoor is de sterke groei met € 1,7 mrd van de uitvoer van vaccins en antisera. 2009 is een dieptepunt met een inzinking van zowel high-tech als totale uitvoer (financieel-economische crisis). Het aandeel van de high-techuitvoer bleef evenwel op peil in 2009.
47
in miljard euro
in %
Evolutie en aandeel van de high-tech goederen in het Vlaamse Gewest Aandeel van high-tech goederen in de totale Vlaamse goederenuitvoer (in %) 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 7 6,4 6,4 6,3 6,6 6,0 5,7 5,7 5,7 5,7 5,4 6,6 6,4 6,3 6 (in miljard euro) 6,0 Uitvoer 5,7 5,7 5,7 5,7 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 5,4 2011 5 High-tech uitvoer (rechteras) 12,1 12,1 13,0 14,8 14,6 15,1 15,4 12,4 14,5 15,4 15,4 15,4 15,1 263,1 266,0 218,4 254,3 283,7 Totale uitvoer (rechteras) 190,3 187,7 205,2 223,2 241,5 14,8 14,6 4 14,5
Pact 2020
Doelstelling
3.2 Het aantal buitenlandse directe investeringen in het Vlaamse Gewest neemt toe, evenals het ermee gepaard gaande investeringsbedrag.
Kernindicatoren
Aantal projecten en bedrag van de buitenlandse directe investeringen
Definitie
Het gaat om de investeringsprojecten die Flanders Investment and Trade (FIT) registreert uit allerhande bronnen (vakliteratuur, kranten, contacten, …).
Streefwaarde
Toename van het de buitenlandse directe investeringen (naar aantal projecten en bedrag)
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 t.e.m. 2012
Frequentie en stiptheid
Kan jaarlijks berekend worden. Data voor jaar T zijn beschikbaar in tweede helft T+1.
Laatst gewijzigd
28/03/2013
Meetmethode
Eigen registratie FIT
Bron data
FIT
Meer informatie
http://www.fitagency.be/
48
Pact 2020
Directe buitenlandse 2004 2005 Aantal projecten 152 143 Investeringsbedrag (in miljard1,13 €) 1,44 200 2,78 1,71 180 160 aantal projecten
140
143
154
153
investeringen in het Vlaamse Gewest 2006 2007 2008 2009 2010 153 154 157 115 155 2,78 1,37 2,11 1,16 2,03 174 157
159
155
2,11
2,03
120 100
2,50
1,79 1,58 1,50
1,37
80
2012 159 1,58 3,00
2,00
115 1,44
2011 174 1,79
1,16
1,00
60 40
0,50
20 0
investeringsbedrag (in mrd €)
tabel + grafiek
0,00 2005
2006
2007
Aantal projecten
2008
2009
2010
2011
2012
Investeringsbedrag (in miljard €)
Bespreking Het aantal investeringsprojecten van buitenlandse investeerders is met 159 in 2012 het hoogste van de beschikbare reeks, op 2011 na (174). Dat is grosso modo in lijn met de doelstelling. In 2009 was er een duidelijke inzinking (115), te wijten aan de recessie in dat jaar. Het investeringsbedrag fluctueert echter nogal wat. Het bedrag voor 2012 (€ 1,58 mrd) ligt onder het gemiddelde voor de periode 2004-2012 (€ 1,71 mrd). Iets meer dan de helft van de investeringsprojecten zijn greenfield projecten. Merger & acquisitions staan voor ongeveer 30% (en kenden een opmars tot in 2011). De resterende 20% zijn expansies. Meer dan de helft (55% in 2012) van de projecten komt uit Europa. Amerika is goed voor circa 26%. De opmars van Azië werd reeds in 2011 getemperd en bedraagt nu iets minder dan 20%.
49
Pact 2020
Doelstelling
3.3 Tegen 2020 neemt het aantal exporterende bedrijven toe, het aantal exporterende KMO's verdubbelt (tegenover 2007).
Kernindicatoren
Aantal exporterende Vlaamse bedrijven (inclusief KMO's)
Definitie
Het gaat om bedrijven in België die een goed exporteren waarbij de laatste toegevoegde waarde gerealiseerd werd in het Vlaamse Gewest.
Streefwaarde
Toename van het aantal exporterende bedrijven, verdubbeling exporterende KMO's
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jaarlijks vanaf 2002
Frequentie en stiptheid
De statistiek van het aantal exporterende Vlaamse bedrijven kan jaarlijks berekend worden. Data voor jaar T zijn beschikbaar in mei T+1. Het is vooralsnog niet mogelijk de deelpopulatie van de KMO's te beschouwen.
Laatst gewijzigd
21/03/2013
Meetmethode
Het INR betrekt de data uit twee bronnen: - voor de extracommunautaire handel zijn dat de douanedocumenten (Extrastat) - voor de intracommunautaire handel is dit Intrastat: momenteel moeten enkel ondernemingen die op jaarbasis meer dan 1 miljoen euro naar EU-landen verzenden rapporteren in Intrastat (vóór 2007 was de drempel 250.000 euro). Voor het bekomen van de exportwaarde doet het INR bijschattingen om een volledige statistiek te bekomen. INR
Bron data Meer informatie
http://www.nbb.be/pub/05_00_00_00_00/05_04_00_00_00/05_04_06_00_00. htm?l=nl#Kwartaalbericht
50
Pact 2020
tabel + grafiek Aantal exporterende bedrijven in het Vlaamse Gewest Aantal exporterende ondernemingen en totale uitvoer in het Vlaamse Gewest 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 25.000 350 Aantal exporterende 23.411 23.031 ondernemingen 22.497 22.092 (linkeras) 20.233 20.364 20.435 19.479 18.804 17.713 17.824 Totale uitvoer, 190,3 mrd euro 187,7(rechteras) 205,2 223,2 241,5 263,1 266,0 218,4 253,6 282,4 289,6 300 20.000 250 15.000
200
10.000
150 100
Aantal exporterende ondernemingen (linkeras)
5.000
50
Totale uitvoer, mrd euro (rechteras) 0
0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Het aantal exporterende ondernemingen in het Vlaamse Gewest liep terug tussen 2002 en 2005. Vanaf 2006 werd de drempelwaarde voor aangifte in Intrastat verhoogd, wat tot een daling van het aantal geregistreerde aangevers leidde. In 2007 en 2008 is er opnieuw een (lichte) stijging van het aantal exporterende Vlaamse ondernemingen. Maar in 2009-20102011 ligt het aantal lager. 2009 was een crisisjaar. In 2012 was er toename van het aantal exporterende Vlaamse bedrijven. Er is geen datamateriaal over het aantal exporterende Vlaamse KMO's.
51
Pact 2020
Doelstelling
4.1 Vanuit het oogpunt van economische en maatschappelijke valorisatie besteedt Vlaanderen tegen 2020 3% van zijn BBP aan O&O.
Kernindicatoren
Totale O&O-bestedingen (GERD) in % van het BBP (O&O-intensiteit) en opsplitsing GERD in totale uitgaven door de overheid en door het bedrijfsleven
Definitie(s)
GERD = BERD + GOVERD + HERD + PNP GERD = Gross Expenditure on Research & development (R&D) (= BUOO = Bruto Binnenlandse Uitgaven voor Onderzoek & Ontwikkeling (O&O)) BERD = Business Expenditure on R&D (= uitgaven voor O&O van de bedrijven en de Collectieve Onderzoekscentra COC)) GOVERD = Government Expenditures on R&D HERD = Higher Education Expenditures on R&D PNP = Not for profit Organisations Expenditures on R&D = instellingen zonder winstoogmerk, zowel semi-publieke als private organisaties en internationale organisaties De O&O-intensiteit drukt de GERD uit relatief ten opzichte van het Bruto Binnenlands Product.
Streefwaarde
De Gewestbenadering is de internationaal aanvaarde procedure om alle componenten van GERD en BBPR op éénzelfde eenheid, in casu het gewest, toe te passen. Het Expertisecentrum O&O Monitoring (ECOOM) rapporteert daarnaast over de O&O-bestedingen op gemeenschapsniveau waarbij ook rekening wordt gehouden met de Vlaamse onderwijsinstellingen (van de HERDcomponent) in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dit levert dan de HERD en de GERD volgens de Gemeenschapsbenadering. 3% GERD en 1% publiek gefinancierde O&O-intensiteit
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
Frequentie
1997-2011* voor GERD, 2000-2011* voor de subdoelstelling (benaderende berekening van publiek-gefinancierde O&O-intensiteit) op basis van O&O kredieten Geen probleem
Laatst gewijzigd
13 maart 2013 (3%-nota)
Meetmethode
*De GERD berekening voor 2011 is uitgevoerd op basis van O&O-enquëte
Bron data
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (ECOOM)
Meer informatie
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (ECOOM) http://www.ewi-vlaanderen.be/landschap/cijfers-indicatoren/3-norm http://www.ewi-vlaanderen.be/speurgids http://www.ecoom.be/nl/node/287
52
Pact 2020
BERD, nonBERD en GERD als percentage van het BBPR voor het Vlaams Gewest O&O bestedingen in % BBP (GERD) - gewestbenadering
## ## ## # # 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 ## 3,00 BERD/BBPR## ## ## # # 1,60 1,50 1,40 1,43 1,35 1,36 1,4 1,39 1,53 1,6 nonBERD/BBPR ## ## ## # # 0,56 0,57 0,59 0,62 0,60 0,62 0,66 0,73 0,76 0,8 2,50 2,00 1,50
0,46
0,50
1,44
1,47
2001 0,542003 2005 2007 2008 2009 0,52 1,83 1,55 privaat 1,5 1,47 1,51 1,51 0,56 0,52 0,570,51 0,55 publiek 0,53 0,52 0,55 0,59 0,62 0,63 0,60 2,36 2,07 2,05 1,98 2,06 2,14
1,00 1,58
1,71
1,83
1,60
0,50
1,50
1,40
1,43
1,35
0,62
1,36
2010 1,6 0,73 0,66 0,69 2,29
1,4
1,39
## 1,7 0,76 0,7 2,4
1,53
2012 BC
0,76
1,64
0,00 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 BERD/BBPR
nonBERD/BBPR
Bespreking Een van de meest gebruikte indicatoren om de O&O-activiteit van een regio weer te geven, is de O&O intensiteit: het percentage van het BBP dat besteed wordt aan O&O. Wanneer we de totale O&O-uitgaven (GERD) uitdrukken als % van het BBP bekomen we voor 2011 een percentage van 2,40% voor de GERD op gewestniveau en 2,46% voor de GERD op gemeenschapsniveau. De stijging van de totale O&O-uitgaven als percentage van het BBP in 2007 zet zich verder door in 20082011. In de figuur worden ook de twee componenten van de GERD (namelijk het BERD- en het nonBERDgedeelte) voorgesteld als percentage van het BBP. De BERD/BBP-ratio vertoont een lichte stijging vanaf 2010. De nonBERD/BBP-ratio vertoont reeds een duidelijke stijging vanaf 2006. Zo krijgen we, op gewestniveau, voor 2011 een percentage van 1,64%, uitgevoerd door de private sector en 0,76% uitgevoerd door de publieke sector. De publieke financiering van de GERD bedroeg in 2011 0,7% of ongeveer 29% van de totale O&O uitgaven terwijl de private financiering ongeveer 1,70% of ongeveer 71% bedroeg en dit zijn de meeste recente gegevens op basis van de O&O enquêtes.
53
Pact 2020
Doelstelling
4.2.1 Dat uit zich in een verdubbeling (vanaf 2007) van de omzet uit nieuwe of verbeterde producten en diensten, een hogere vertegenwoordiging van de speerpuntdomeinen, zoals ICT en gezondheidszorg, logistiek en een slim electriciteitsnetwerk en een hoger aandeel werkenden in kennisintensieve sectoren tot op een gelijk niveau als de Europese topregio's.
Kernindicatoren
Aandeel van de omzet gerealiseerd door nieuwe of verbeterde producten of diensten per bedrijfsgrootte, innovatieniveau en per bedrijfssector
Definitie
Aandeel van de omzet (in percent) gerealiseerd door nieuwe of verbeterde produkten of diensten ten opzichte van de gemiddelde omzet.
Streefwaarde
Verdubbeling vanaf 2007
Dimensies
-
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
editie 2006, editie 2008, editie 2010
Frequentie en stiptheid
2-jaarlijkse update. Gegevens van het jaar X zijn beschikbaar in X+2
Laatst gewijzigd
16/05/2012
Meetmethode
Het gaat om een internationale enquête waarvoor de aanbevelingen van Eurostat in het Vlaamse Gewest nagenoeg volledig gevolgd werden. De bedrijfstakken die ondervraagd worden verschillen soms van editie tot editie.
Tijd : 2-jaarlijks Sector : Industrie, Diensten (en totaal) Bedrijfsgrootte volgens klassen van werknemers : < 50, 50-249, >= 250 Gegevens over bouw NIET beschikbaar
Voor de enquête wordt een steekproef getrokken van Vlaamse ondernemingen op basis van bedrijfsgrootte en NACE-code. Bedrijven die hun hoofdkwartier hebben in Brussel, maar activiteiten uitoefenen in het Vlaamse Gewest werden eveneens bevraagd. Bron data
Community Innovation Survey (CIS) 2011 - ECOOM.
Meer informatie
http://www.ecoom.be/indicatorenboek
54
Pact 2020
van de omzet gerealiseerd door nieuwe of verbeterde producten of diensten per bedrijfsgrootte, Aandeel Aandeel van de omzet gerealiseerd door nieuwe of verbeterde producten of diensten innovatieniveau en per bedrijfssector Vlaams Gewest 16,0% 14,0% Grootte 12,0% 10,0% Sector
< 50 wn 50-249 wn >= 250 wn
2006 7,2% 9,6% 13,6%
2008 9,5% 9,2% 13,6%
2010 6,5% 11,5% 11,3%
Industrie Diensten
9,3% 6,8%
9,1% 9,9%
9,5% 6,0%
8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% < 50 wn
50-249 wn
>= 250 wn
Industrie
Grootte 2006
Diensten Sector
2008
2010
Bespreking Uit de resultaten van de CIS-enquêtes (zie figuur) blijkt dat een gemiddeld Vlaams bedrijf in 2010 7,5% van zijn omzet haalde uit innovatieve goederen of diensten. Iets minder dan de helft daarvan komt uit goederen of diensten die nieuw zijn voor de markt, terwijl de rest komt uit goederen of diensten die nieuw zijn voor het bedrijf zelf. Grote bedrijven (dit zijn bedrijven met 250 of meer werknemers) en middelgrote bedrijven (dit zijn bedrijven met tussen 50 en 249 werknemers) halen een groter deel van hun omzet uit innovatieve goederen of diensten dan kleine ondernemingen (dit zijn bedrijven met minder dan 50 werknemers). Over de gehele periode 2006-2010 valt vooral op dat de middelgrote bedrijven een stijgend aandeel van hun omzet halen uit innovatieve goederen of diensten. In 2010 is de indicator hoger in de industrie (9,5%) dan in de diensten (6,0%). Dat was ook zo in 2006. Het is verder duidelijk dat de omzet uit innovatieve goederen of diensten sterk verschilt tussen de sectoren (niet in de grafiek). Bedrijven in de ICT-sector en de sector Informatiediensten halen meer dan 18% van hun omzet uit innovatieve goederen/diensten. Wanneer we de evolutie van deze cijfers doorheen de tijd bekijken is de nodige voorzichtigheid geboden. Deze cijfers zijn een extrapolatie van de reacties van een steekproef van bedrijven – op basis van de CIS2009 enquête voor 2008 en op basis van de CIS-2011 enquête voor 2010 – en dus inherent gevoelig voor een zekere foutenmarge. Niet alleen beantwoorden niet alle bedrijven deze vraag, ook zijn de antwoorden vaak ruwe schattingen. Dat is niet alleen voor het Vlaamse Gewest, maar ook in andere landen het geval. Dit is ook een van de redenen waarom de gegevens tussen de verschillende tweejaarlijkse CIS-enquêtes onderling zeer sterk schommelen. Het is alleszins aan te raden de evoluties over een ruimer tijdskader te bekijken.
55
Pact 2020
Doelstelling
4.2.2 Dat uit zich in een verdubbeling (vanaf 2007) van de omzet uit nieuwe of verbeterde producten en diensten, een hogere vertegenwoordiging van de speerpuntdomeinen, zoals ICT en gezondheidszorg, logistiek en een slim electriciteitsnetwerk en een hoger aandeel werkenden in kennisintensieve sectoren tot op een gelijk niveau als de Europese topregio's.
Kernindicatoren
Aandeel van de werkenden in (medium)-hightech industrie en kennisintensieve diensten
Definitie
- Mediumhoogtechnologische industrie: elektrische machines, automobiel, chemie, overig transport, machinebouw - Hoogtechnologische industrie: vliegtuigbouw, farmacie, computers en kantoormachines, audio-, video- en telecommunicatieapparatuur, medische, precisie en optische instrumenten - Kennisisintensieve hightechdiensten: post en telecommunicatie, informatica, speur- en ontwikkelingswerk. --> tot en met 2007: bepaald o.b.v. de oude NACE rev.1.1 --> vanaf 2008: bepaald o.b.v. de nieuwe NACE rev.2 Stijgend aandeel tot op niveau EU-topregio's
Streefwaarde Dimensies
geen specifieke dimensies weergegeven. Indien gewenst zijn de gegevens beschikbaar volgens subcategorie (medium HT industrie, HT industrie, KI diensten).
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, 16 ViA benchmarkregio's
Vergelijking tijd
1995-2011
Frequentie en stiptheid
De gegevens zijn beschikbaar op jaarbasis. In internationaal verband zijn de data voor jaar T beschikbaar eind T+2.
Laatst gewijzigd
25/03/2013
Meetmethode
Enquête bij Vlamingen in private huishoudens over hun activiteit in de loop van een gegeven referentieweek. Op het niveau van België omvat de steekproef bijna 50.000 huishoudens (gebaseerd op het Rijksregister). De enquête wordt face-to-face afgenomen op basis van een tweetrapssteekproef gestratifieerd volgens geografische secties in een gemeente en huishouden ADSEI, Eurostat
Bron data Meer informatie
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Hightech_statistics
56
Pact 2020
tabel + grafiek
Aandeel werkenden in MHT industrie en KI HT diensten, in %
2001 (6)
2002 (7)
2003 (7)
2004 (5)
2009 (5)*
2000 (6)
2008 (6)*
1999 (9)
10,1
10,2
10,3
10,4
10,5
10,4
10,1
10,0
9,9
9,9
10,0
8,5
8,3
25,9
22,0
21,1
21,1
21,8
21,9
22,0
21,5
22,6
21,5
21,3
21,6
18,9
19,0
0,6
0,8
1,4
2,0
1,7
1,6
1,6
1,8
2,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Vlaams Gewest
12,0
12,3
12,0
11,8
11,7
12,4
12,4
11,5
11,5
11,6
11,9
11,7
11,4
9,7
9,3
9,3 8,3
9,7 8,2
9,1 8,3
12,0 11,8 11,7 12,4 12,4 11,5 11,5 11,6 11,9 11,7 11,4 10,1 10,2 10,3 10,4 10,5 10,4 10,1 10,0 9,9 9,9 10,0 9,7 8,5
10
2007 (6)
1998 (7)
10,1
24,3
15 minimum
2006 (5)
1997 (6)
9,9
maximum
20 gemiddelde score EU27
2005 (4)
1996 (5)
25
1995 (4)*
AANDEEL WERKENDEN IN (M)HT INDUSTRIE EN KI HT DIENSTEN (IN %)
5 0 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 (6) (7) (9) (6) (6) (7) (7) (5) (4) (5) (6) (6)* (5)* (5)* (6)* gemiddelde score EU27
maximum
minimum
Vlaams Gewest
* vanaf 2008 berekend o.b.v. de nieuwe NACE rev.2.
Bespreking
Het aandeel werkenden in de (medium) HT industrie en HT diensten in het Vlaamse Gewest situeert zich boven het EU27 gemiddelde. In 2011 was 9,1% van de Vlamingen werkzaam in dergelijke bedrijfstakken, tegenover 8,3% gemiddeld in de EU27. Daarmee is het Vlaamse Gewest goed voor een 6de plaats op de 16 ViA benchmarkregio's. Dat is een goede positie (voornamelijk te danken aan de industriecomponent); de laatste zes jaren staat het Vlaamse Gewest steeds 5de of 6de. Let wel: vanaf 2008 wordt de indicator berekend o.b.v. de nieuwe NACE rev.2. Daardoor is een vergelijking met oudere gegevens niet strikt mogelijk. Kenmerkend voor deze indicator is de grote spreidingsmaat tussen minimum en maximum. De indicator is bv. laag in een aantal Griekse regio's, maar piekt daarentegen in een aantal Duitse regio's.
57
Pact 2020
Doelstelling
4.3.1 Ook het aantal patentaanvragen stijgt jaar op jaar. Innovatie wordt meer en beter verspreid over alle sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen, mede met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Kernindicatoren
Aangevraagde en toegekende EPO, USPTO en PCT-octrooien per miljoen inwoners en naar bedrijfsgrootte
Definitie
"Een octrooi is een document, verleend door een officiële instantie, dat het recht toekent om anderen uit te sluiten van de aanmaak of het gebruik van een nieuw werktuig, apparaat of werkwijze (procédé) voor de duur van een nader bepaald aantal jaren. Het recht wordt verleend aan de uitvinder van het werktuig of de werkwijze na onderzoek van zowel de nieuwigheid als van de mogelijke bruikbaarheid ervan. Het recht besloten in het octrooi kan door de uitvinder aan iemand anders worden toegewezen, gewoonlijk zijn werkgever, een onderneming en/of worden verkocht of vergund voor gebruik door iemand anders. Dit recht kan worden afgedwongen hetzij door de bedreiging van een rechtszaak hetzij door de rechtszaak zelf voor schending van eigendomstitels." (vrij vertaald naar Zvi Griliches, Journal of Economic Literature, 1990; originele passage geciteerd in Vlaams Indicatorenboek WTI 2009, p.150). Stijging jaar op jaar
Streefwaarde Dimensies
European Patent Office (EPO), U.S. Patent and Trademark Office (USPTO), Patent Cooperation Treaty (PCT) wat slaat op octrooiaanvragen bij 136 aangesloten landen voorafgaand aan de toekenningsprocedure van gemachtigde regionale autoriteiten (USPTO, EPO, Japan Patent Office (JPO), ...).
Vergelijking ruimte
Vlaanderen, België en 19 OESO-lidstaten.
Vergelijking tijd
1994-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
28/03/2012
Meetmethode
Tellingen
Bron data
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, Vlaams Indicatorenboek, ECOOM. PATSTAT versie herfst 2012.
Meer informatie
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (ECOOM) http://www.kuleuven.be/onderzoek/onderzoeksdatabank/project/3H09/3H09 0011.htm http://www.ecoom.be/index.php?id=40&L=1
58
Pact 2020
Evolutie octrooien
300,0
per miljoen inwoners
250,0 200,0 ## ##
O-octrooiaanvragen* #
## ##
169,0
193,2
199,9
199,1
194,0
197,7
219,0
228,7
270,7
261,9
258,8
255,3
213,2
76,3
15,2
ctrooitoekenningen* #
## ##
108,7
119,2
130,3
123,7
131,0
122,6
134,8
141,5
164,5
130,8
89,7
47,4
24,2
9,4
0,5
octrooiaanvragen (B) # 40,0 ##
54,3
71,0
81,5
94,3
97,2
95,2
115,6
132,0
164,3
173,2
183,2
179,7
176,7
166,9
73,1
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
14
15
14
14
11
15
14
24
150,0 100,0 50,0 0,0
## ##
niet gekend 7 7 klein 18 16
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
#
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 7 7 7 4 3 4 5 12 EPO-octrooiaanvragen* USPTO-octrooitoekenningen* PCT-octrooiaanvragen (B) Octrooien naar bedrijfsgrootte (in %)
100 medium 19 22 27 32 42 40 48 35 37 29 90 * Vlaanderen groot 56 =56Gewest/Gemeenschap 51 46 = Vlaams 37 Gewest 43 + alle 38 gemeenschapsbevoegdheden 46 4437 35 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 38 80 43 44 46 46 51 56 56 70 http://www.ecoom.be/fileadmin/user_upload/indicatorenboek2009.pdf 100 ## 99 100 100 101 100 100 100 100 60 bespreking 50 42 40 32 40 48 37 35 19 27 22 30 20 18 16 15 14 14 14 15 14 10 11 * Vlaanderen = Gewest/Gemeenschap = Vlaams Gewest + alle gemeenschapsbevoegdheden in het Brusselse 0 Hoofdstedelijke 2000Gewest2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
groot
medium
klein
35
29 24
2009
niet gekend
Bespreking Er is een significante toename zichtbaar van octrooigedrag voor nagenoeg alle voor Vlaanderen en België relevante ‘referentie’-landen, zowel voor EPO-octrooiaanvragen, PCT aanvragen en USPTO-octrooien. Binnen de referentiegroep bekleedt België een tiende plaats en Vlaanderen een achtste plaats voor wat betreft het aantal EPO octrooiaanvragen per miljoen inwoners in 2008. De rangschikking wordt aangevoerd – in respectievelijke volgorde – door Zwitserland, Luxemburg, Zweden en Finland. Duitsland vervolledigt de top 5. Vlaanderen situeert zich in de buurt van Denemarken (positie 7) en Oostenrijk (positie 9). Waar deze positie van België en Vlaanderen - in het midden van de referentiegroep - op het eerste zicht als ‘middelmatig’ kan overkomen, dient men voor ogen te houden dat de gekozen referentielanden samen instaan voor 95% van de patentactiviteiten: in een mondiale rangschikking behouden België en Vlaanderen m.a.w. deze positie. Inzake toegekende octrooien binnen het USPTO systeem bekleden België en Vlaanderen respectievelijk een vijftiende en een dertiende plaats. Koplopers zijn hier Japan, de US, Zwitserland, Korea en Luxemburg. Binnen Europa laat Vlaanderen o.m. Frankrijk, het VK, Denemarken, Italië en Spanje achter zich. Wat PCT aanvragen betreft, bekleedt België een elfde plaats. De rangschikking wordt hier aangevoerd door Zwitserland, Zweden, Luxemburg, Finland, Nederland, Denemarken, Duitsland, Japan, de VS en Oostenrijk. De terugval vanaf 2009 heeft te maken met de vertraging waarmee octooiaanvragen bij EPO worden gepubliceerd (18 maanden na aanvraag). Dit verklaart de daling in aantallen die zich manifesteert in 2009 en vooral in 2010. Een deel van de octrooiaanvragen in 2009 zal dus maar in 2011 of in 2012 gepubliceerd worden en dus gekend zijn. De octrooitoekenningen van USPTO laten nog langer op zich wachten, door de tijdsperiode tussen aanvraag en toekenning, die tot enkele jaren kan oplopen.
59
Pact 2020
Doelstelling
4.3.2 Ook het aantal patentaanvragen stijgt jaar op jaar. Innovatie wordt meer en beter verspreid over alle sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen, mede met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Kernindicatoren
Innoverende bedrijven als % van alle industriële en dienstenbedrijven (per bedrijfsgrootte, en industrie/diensten)
Definitie
Percentage ondernemingen per jaar in de diverse categorieën, verder onderverdeeld per sector en per grootte.
Streefwaarde
Stijging
Dimensies -
Sector : Industrie, Diensten (en totaal) Bedrijfsgrootte volgens klassen van werknemers : < 50, 50-249, >= 250 Enkel enige vorm van (al dan niet voltooide) product- en procesinnovatie Gegevens over bouwsector NIET beschikbaar
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
editie 2006, editie 2008, editie 2010
Frequentie en stiptheid
2-jaarlijkse update. Gegevens van het jaar X zijn beschikbaar in X+2
Laatst gewijzigd
16/05/2012
Meetmethode
Het gaat om een internationale enquête waarvoor de aanbevelingen van Eurostat in het Vlaamse Gewest nagenoeg volledig gevolgd werden. De bedrijfstakken die ondervraagd worden verschillen soms van editie tot editie. Voor de enquête wordt een steekproef getrokken van Vlaamse ondernemingen op basis van bedrijfsgrootte en NACE-code. Bedrijven die hun hoofdkwartier hebben in Brussel, maar activiteiten uitoefenen in het Vlaamse Gewest werden eveneens bevraagd.
Bron data
Community Innovation Survey (CIS)
Meer informatie
http://www.ecoom.be/indicatorenboek
60
Pact 2020
tabel + grafiek 100% 80% 60%
Innoverende bedrijven volgens sector
Volgens sector industrie diensten Volgens grootte KMO's Grote bedrijven
2006 64% 49%
2008 56% 49%
2010 60% 47%
60% 2006 54% 82%
2008 51% 80%
2010 52% 79%
47%
40% 20% 0% industrie
diensten 2006
2008
2010
Innoverende bedrijven volgens grootte
100% 79%
80%
60%
52%
40%
20%
0% KMO's
Grote bedrijven 2006
2008
2010
Bespreking Ongeveer 53% van de Vlaamse ondernemingen was volgens de CIS-enquête 2010 bezig met de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde producten of processen. Dat is een stabilisatie in vergelijking met de editie 2008. De innovatiegraad, gemeten volgens deze indicator, is hoger in de industrie (60% in 2010) dan in de diensten (47%). De bouwsector wordt niet bevraagd in de CIS-enquêtes. De grote bedrijven zijn meer innovatief dan de middelgrote en kleine bedrijven (79% versus 52% in 2010). De meest innovatieve sector is nog steeds de ICT-/Elektronicasector, aangezien 89% van de bedrijven in deze sector aangeeft (al dan niet voltooide) product- en/of procesinnovatie-activiteiten gehad te hebben in de editie 2010 (niet in grafiek).
61
Pact 2020
Doelstelling
4.3.3 Ook het aantal patentaanvragen stijgt jaar op jaar. Innovatie wordt meer en beter verspreid over alle sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen, mede met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Kernindicator
Spreiding van innovatie over sectoren, bedrijfstypes en maatschappelijke geledingen
Definitie
Spreiding van het aantal innovatieve bedrijven, naargelang de sector(industrie/diensten) en grootte (klein, middelgroot en groot).
Streefwaarde
Let wel: de definitie is vanaf de CIS 2009 licht veranderd: het gaat nu om het aandeel bedrijven met product-, proces-, marketing- of organisatorische innovatie (voorheen enkel product- en procesinnovatie). Daardoor is de vergelijkbaarheid met oudere gegevens moeilijk. Hogere en betere spreiding
Dimensies
- naar sector - naar bedrijfsgrootte (klein, medium of groot)
Vergelijking ruimte
Europese landen (voor totale innovatiegraad)
Vergelijking tijd
De CIS enquêtes beogen vergelijkbaarheid in de tijd en in de ruimte. Dit neemt niet weg dat er zich verschillen voordeden in het concept en de afname
Frequentie en stiptheid
De CIS enquêtes grijpen om de twee jaar plaats.
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
Enquête bij bedrijven
Bron data
CIS-2011 (betrekking op 2010)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1092.htm
62
Pact 2020
BG PL 90% LV RO 80% HU 70% LT SK 60% ES MT 50% UK 40% CY SI 30% CZ 20% EU27 FR 10% DK FI 0% IT AT NL EE IE SE 90% PT BE 80% VLG 70% LU 60% DE 50%
% ondernemingen met (al dan niet voltooide) product- en/of procesinnovaties of nieuwe 27% organisatieconcepten of marketingstrategieën in 2010 28% 30% 31% 31% 35% 36% 41% 42% 44% 46% 49% 52% 53% 54% 55% 56% 56% 57% 57% 57% Spreiding van de innovatiegraad over sectoren en bedrijfstypes in 2010 60% in het Vlaamse Gewest 85% 60% 60% 69% 61% 62% 62% 60% 55% 68% 79%
Aandeel 40% innovatieve bedrijven (CIS-2011) volgens 30% sector 20% % 10% Innovatiev Industrie Diensten 0% e ond. Vlaams Gewest 62% 69% 55%
volgens grootte KMO's 60%
Grote bedrijven 85%
Bespreking In 2010 (CIS-2011) was 62% van de Vlaamse ondernemingen innovatief. Het gaat om de introductie van nieuwe of vernieuwde product- of procesinnovaties of organisatorische of marketinginnovaties. Het Vlaamse Gewest doet het hiermee zeer goed, Europees vergeleken. Enkel Duitsland en Luxemburg halen een nog hogere score. Het Vlaamse Gewest haalde hetzelfde resultaat als in 2008 (CIS-2009) (62%). Let wel: de definitie is in de CIS 2009 licht veranderd: het gaat nu om het aandeel bedrijven met product-, proces-, marketing- of organisatorische innovatie (voorheen enkel product- en procesinnovatie). Daardoor is de vergelijkbaarheid met oudere gegevens moeilijk.
De Vlaamse prestatie kwam in 2010 op naam van de industrie (69%). In vergelijking met 2008 is de innovatiegraad gestegen in de industrie. Naar grootteklasse was de innovatiegraad in 2010 hoger bij de grote bedrijven (85%) dan bij de KMO's (60%). Hier is er niet veel verschil met 2008.
63
Pact 2020
Doelstelling
5.1.1 Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het ondernemerschap en de waardering ervoor aanzienlijk, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse Gewest, zodat we even goed scoren als de top-vijf van de Europese regio's. Jonge starters worden aangemoedigd, zodat de oprichtingsratio stijgt. Het ondernemerschap bij vrouwen, allochtonen en ouderen neemt toe tot een niveau dat evenredig is met hun aanwezigheid in de maatschappij.
Kernindicatoren
Aandeel zelfstandigen of ondernemers in de beroepsbevolking
Definitie
Het gaat om informatie over de tewerkstellingssituatie van de Vlamingen zoals geregistreerd in de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) door ADSEI afgenomen en eveneens door Eurostat verwerkt.
Streefwaarde
Toename van het aantal zelfstandigen met personeel in de beroepsbevolking tot op niveau top 5 EU-benchmarkregio's
Dimensies
zelfstandigen met personeel ter vergelijk ook: - zelfstandigen zonder personeel - helper, meewerkend familielid
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, EU-benchmarkregio's
Vergelijking tijd
2002-2011
Frequentie en stiptheid
De data worden berekend door WSE op basis van de EAK-gegevens. De gegevens voor T komen beschikbaar in de zomer van T+1. 21/03/2013
Laatst gewijzigd Meetmethode
Enquête bij Vlamingen in private huishoudens over hun activiteit in de loop van een gegeven referentieweek. Op het niveau van België omvat de steekproef bijna 50.000 huishoudens (gebaseerd op het Rijksregister). De enquête wordt face-to-face afgenomen op basis van een tweetrapssteekproef gestratifieerd volgens geografische secties in een gemeente en huishouden.
Bron data
FOD Economie - Algemene Directie Statistiek - EAK (Bewerking Departement WSE) & Eurostat
Meer informatie
http://statbel.fgov.be/pub/d3/p311y2005_nl.pdf
64
Pact 2020
tabel + grafiek Aantal en aandeel zelfstandigen in de bevolking 15-64 jaar, naar categorie AANT (p.m. 12 ook zelfstandigen zonder personeel en helpers)
420
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 VlaamsZelfstandigen Gewest 3,0 met 2,8personeel 3,1 3,0 3,3 3,1 2,8 2,9 3,0 2,7 Zelfstandigen 5,2 zonder 5,2 personeel 5,2 5,4 5,4 5,7 5,6 5,8 5,7 5,7 Helper - medewerkend 1,3 1,2 1,3 familielid 1,2 1,1 0,9 0,9 0,9 0,7 0,7 10 Totaal 9,5 9,2 9,5 9,6 9,7 9,8 9,3 9,6 9,4 9,2 1,2 België Zelfstandigen 2,4 met 2,4personeel 2,8 1,32,7 1,3 1,2 zonder Zelfstandigen 5,6 5,3 personeel 5,0 5,2 Helper medewerkend 1,1 1,0 1,0 familielid 1,0 8 Totaal 9,0 8,7 8,7 9,0
EU-27 Zelfstandigen 3,1 met 3,1personeel 2,9 2,8 Zelfstandigen 5,9 zonder 5,9 personeel 6,3 6,4 Helper medewerkend 1,5 1,4 1,3 familielid 1,2 6 Totaal 10,4 10,5 10,5 10,4 5,4 5,2 5,2 5,2
0,9
1,1
2,8 5,2 0,9 8,9
2,8 5,4 0,8 8,9
2,6 5,3 0,7 8,6
2,9 2,9 2,9 6,5 6,5 6,4 1,1 1,1 1,0 10,55,4 10,5 5,7 10,3
2,7 0,9 5,4 0,7 8,8
2,7 5,3 0,6 8,6
0,9
2,5 5,4 0,6 8,6
2,8 2,8 2,7 6,4 6,5 6,5 0,9 0,9 0,9 10,2 10,3 5,8 10,2 5,6
Duitsland Zelfstandigen 3,1 met 3,1personeel 3,2 3,1 Zelfstandigen 3,2 zonder 3,4 personeel 3,6 4,0 Helper - medewerkend 0,6 0,6 0,6 familielid 0,6 4 Totaal 6,9 7,1 7,4 7,7
3,1 4,0 0,6 7,8
3,2 4,0 0,6 7,8
3,2 4,0 0,5 7,7
3,3 4,1 0,3 7,7
3,3 4,2 0,3 7,8
3,3 4,3 0,3 7,9
Frankrijk Zelfstandigen 2,5 met 2,7personeel 2,7 2,7 Zelfstandigen 3,4 zonder 3,7 personeel 3,4 3,5 Helper - medewerkend 0,7 0,7 0,7 familielid 0,6 2 Totaal 6,6 7,1 6,8 6,8
2,8 3,7 0,5 7,0
2,8 3,7 0,4 6,9
2,9 3,4 0,4 6,7
2,8 3,7 0,4 6,9
2,8 4,0 0,3 7,2
2,8 4,1 0,3 7,2
3,0
2,8
3,1
2003
2004
3,0
Nederland Zelfstandigen 2,6 met 2,6personeel 2,7 2,7 Zelfstandigen 5,3 zonder 5,1 personeel 5,3 5,5 Helper - medewerkend 0,4 0,4 0,4 familielid 0,4 0 Totaal 8,3 8,1 8,4 8,6 VK
2002
2005
3,3
2,8 5,8 0,4 9,0
2006
2,9 6,2 0,4 9,5
3,1
2,9 6,5 0,3 9,7
2007
2,8
2,8 6,7 0,3 9,9
2008
2,9 7,4 0,4 10,7
Zelfstandigen 2,1 met 2,1personeel 2,1 2,0 2,0 2,0 2,0 1,9 Zelfstandigen 6,1 zonder 6,5 personeel 6,6zelfstandigen 6,7 6,9 7,0 7,0 7,0 met personeel (linkeras) Helper - medewerkend 0,2 0,2 0,2 familielid 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 Totaal 8,5 8,8 9,0zelfstandigen 9,0 9,1 9,2 9,1 (linkeras) 9,1 zonder personeel
2,9
2,8 7,4 0,5 10,7
2009
1,8 7,3 0,2 9,2
410 0,7
0,7
390 5,7
5,7 380
370
3,0
2,7
2010
2011
373,6
388,3
398,1
404,7
408,9
389,1
408,9
402,7
1,7 7,4 0,2 9,3
393,7
Bespreking
Het totale aandeel van de zelfstandigen bedroeg in 2011 9,2% van de bevolking 15-64 jaar. Op lange termijn is er niet veel evolutie. In 2011 is het aandeel zelfstandigen in de bevolking 15-64 jaar hoger in 8 benchmarkregio's. Het gaat om de Nederlandse regio's, Midi-Pyrénées, Baskenland en een aantal Britse regio's. De Scandinavische benchmarkgebieden scoren relatief laag. Er zij opgemerkt dat de verschillen tussen de regio's doorgaans niet heel groot zijn. Het Britse South West is de topper, maar doet het slechts slechts 2,5 procentpunten beter dan het Vlaamse Gewest. Het aandeel zelfstandigen met personeel in de bevolking 15-64 jaar viel in 2011 lichtjes terug tot 2,7%. Ook voor deze indicator is er op lange termijn niet zoveel evolutie. In absolute aantallen was er een aangroei van zelfstandigen tussen 2002 en 2007. Maar nadien was er niet zoveel evolutie meer (ruwweg rond 400.000). De onzekere economische toestand kan daarvoor een reden zijn.
65
360
350
helpers, meewerkend familielid (linkeras) Totaal aantal zelfstandigen Vlaams Gewest 2002 2003 2004Aantal 2005zelfstandigen 2006 2007 2008 (rechteras) 2009 2010 2011 (x 1.000) 385,1
400
Pact 2020
Doelstelling
5.1.2 Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het ondernemerschap en de waardering ervoor aanzienlijk, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse Gewest, zodat we even goed scoren als de top-vijf van de Europese regio's. Jonge starters worden aangemoedigd, zodat de oprichtingsratio stijgt. Het ondernemerschap bij vrouwen, allochtonen en ouderen neemt toe tot een niveau dat evenredig is met hun aanwezigheid in de maatschappij.
Kernindicatoren
Aandeel vrouwelijke en oudere niet-loontrekkenden in vergelijking met het aandeel in de bevolking
Definitie
Het gaat om informatie over de tewerkstellingssituatie van de Vlamingen zoals geregistreerd in de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) door ADSEI afgenomen en eveneens door Eurostat verwerkt. Niet-loontrekkenden: zelfstandigen, werkgevers en helpers
Streefwaarde
Toename van vrouwelijke en oudere werknemers tot een niveau dat evenredig is met hun aandeel in de bevolking
Dimensies
vrouwen, bevolking van 50 jaar of ouder
Vergelijking ruimte
niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1999 - 2012
Frequentie en stiptheid
Data zijn op jaarbasis. De gegevens voor T zijn beschikbaar in T+2.
Laatst gewijzigd
24/04/2013
Meetmethode
Enquête bij Vlamingen in private huishoudens over hun activiteit in de loop van een gegeven referentieweek. Op het niveau van België omvat de steekproef bijna 50.000 huishoudens (gebaseerd op het Rijksregister). De enquête wordt face-to-face afgenomen op basis van een tweetrapssteekproef gestratifieerd volgens geografische secties in een gemeente en huishouden.
Bron data
ADSEI
Meer informatie
http://statbel.fgov.be/pub/d3/p311y2005_nl.pdf
66
Pact 2020
tabel + grafiek Vrouwen - Vlaams Gewest. Vlaams Gewest Bevolkingsaandeel aandeel Aandeel van vrouwen & bevolking van 50 jaar en of ouder in in hetniet-loontrekkenden aantal niet-loontrekkenden en in de bevolking Vrouwen Bevolking 50 jaar of ouder aandeel aandeel in niet-loontrekkenden in bevolking aandeel aandeel in niet-loontrekkenden in bevolking 60 1999 38,8 51,1 12,3 1999 27,1 40,6 13,5 51 51 51 51 51 51 51 51 51 51 51 2000 37,7 51,1 13,4 2000 27,6 41,0 13,4 50 2001 35,9 51,1 15,2 2001 28,0 41,4 13,4 2002 36,3 51,1 14,7 2002 27,6 41,8 14,2 35 37 36 36 40 35 35 35 35 34 34 34 2003 36,8 51,0 14,2 2003 27,9 42,2 14,3 30 2004 35,2 51,0 15,9 2004 29,5 42,8 13,3 2005 36,1 51,0 14,9 2005 32,3 43,2 11,0 20 2006 35,4 51,0 15,6 2006 32,8 43,6 10,8 2007 35,0 51,0 16,0 2007 32,5 44,0 11,5 10 2008 34,4 51,0 16,6 2008 31,0 44,2 13,2 2009 35,2 51,0 15,8 2009 33,6 44,9 11,3 0 2002 2003 2006 2007 2008 45,42009 11,9 2010 2011 2012 2010 2004 35,3 2005 51,0 15,7 2010 33,5 2011 34,0 51,0 17,0 2011 34,1 45,9 11,8 aandeel 46,3 in bevolking11,5 2012 33,7 aandeel 51,0 in niet-loontrekkenden 17,3 2012 34,8 Bevolking 50+ jr - Vlaams Gewest. Bevolkingsaandeel en aandeel in niet-loontrekkenden 60 50 40 30
28
28
30
2002
2003
2004
32
33
33
31
2005
2006
2007
2008
46
46
45
45
44
44
44
43
43
42
42
34
34
34
35
2009
2010
2011
2012
20 10 0
bespreking
aandeel in niet-loontrekkenden
aandeel in bevolking
Bespreking
Het aandeel van vrouwen en het aandeel van de bevolking 50+ jr in het aantal niet-loontrekkenden is lager dan hun respectievelijke bevolkingsaandelen. Anno 2012 zijn 33,7% van de niet-loontrekkenden vrouwen (tegenover 51,0% van de totale bevolking) en zijn 34,8% personen van 50 jaar of ouder (tegenover 46,3% in de bevolking). Het aandeel van de vrouwen is de jongste jaren stabiel. Bij de bevolking 50+ groeiden de aandelen in de niet-loontrekkenden en in de bevolking stelselmatig, en wel zodanig dat de kloof verkleint.
67
Pact 2020
Doelstelling
5.1.3 Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het ondernemerschap en de waardering ervoor aanzienlijk, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse Gewest, zodat we even goed scoren als de top-vijf van de Europese regio's. Jonge starters worden aangemoedigd, zodat de oprichtingsratio stijgt. Het ondernemerschap bij vrouwen, allochtonen en ouderen neemt toe tot een niveau dat evenredig is met hun aanwezigheid in de maatschappij.
Kernindicatoren
Houding tegenover ondernemerschap
Definitie
In de Global Entrepreneurship Monitor worden de volgende twee vragen gesteld: 1° wenselijkheid van ondernemerschap als carrièrekeuze; 2° inschatting van de status en het respect voor nieuwe ondernemers.
Streefwaarde
Toename van de wenselijkheid van ondernemerschap als carrièrekeuze en van de inschatting van de status en het respect voor nieuwe ondernemers.
Dimensies
geen
Vergelijking ruimte
niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2007 - 2012
Frequentie en stiptheid
De gegevens voor T komen beschikbaar in de zomer van T+1.
Laatst gewijzigd
2/04/2013
Meetmethode
Het betreft een onderzoek bij 18-64 jarigen in het Vlaamse Gewest (en ook internationaal). Circa 2000 personen die in staat zijn te werken worden telefonisch ondervraagd in de periode juni-augustus. De responsratio is ongeveer één derde. Mogelijke afwijkingen tussen het steekproefkader en de doelpopulatie werden verholpen door gebruik van een representatieve steekproef en gewichtsfactoren om te corrigeren voor de resterende afwijkingen.
Bron data
Vlerick Leuven Gent Management School
Meer informatie
http://www.gemconsortium.org/
68
Pact 2020
tabel + grafiek Houding tegenover ondernemerschap Vlaams Gewest Vlaams Gewest Aandeel van vrouwen & bevolking van 50 jaar of ouder in het aantal niet-loontrekkenden en in de bevolking 100 Vrouwen Ondernemerschap Hoge statuswenselijke en respectcarrièrekeuze voor nieuwe ondernemers 90 2003 56,1 52,2 80 2004 75,8 68,1 70 2005 66,7 73,0 60 2006 48,6 54,2 50 2007 48,6 52,7 2008 46,7 44,9 40 2009 46,2 48,9 30 2010 61,9 52,6 20 2011 67,6 59,0 10 2012 65,9 60,3 0
2007
2008
2009
2010
Ondernemerschap wenselijke carrièrekeuze
2011
2012
Hoge status en respect voor nieuwe ondernemers
Bespreking In 2012 vond 65,9% van de Vlamingen dat ondernemerschap een wenselijke carrièrekeuze is. De laatste drie jaren ligt deze indicator op een duidelijk hoger niveau dan in 2007-2008-2009. In 2012 is 60,3% van de Vlamingen van oordeel dat succesvolle nieuwe ondernemers een hoge status hebben en respect verdienen. Sedert 2009 gaat deze indicator jaar-op-jaar in stijgende lijn. Dit toont dat de houding tegenover ondernemerschap sedert het uitbreken van de economische crisis in 2009, verbeterd is.
69
Pact 2020
Doelstelling
5.2.1 In 2020 is er meer doorgroei van bestaande ondernemingen
Kernindicator
Aantal ondernemingen en spreiding van het aantal vestigingen naar personeelsklasse
Definitie
Ondernemingen: BTWplichtige natuurlijke en rechtspersonen waarvan de laatste categorie beperkt is tot de commerciële vennootschappen (NV, BVBA, VOF, ....) Vestiging: onderneming of - in voorkomend geval - deel van een onderneming met bezoldigd personeel in dienst
Streefwaarde
Een hoger aantal ondernemingen
Dimensies
Rechtspersonen (vennootschappen) versus natuurlijke personen (zelfstandigen) en naar hoofdsector (NACE-2008)
Vergelijking ruimte
Niveau Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1/1/2005 - 1/1/2013 (1/1/2012 voor de personeelsklassen)
Frequentie en stiptheid
De gegevens over ondernemingen worden jaarlijks berekend. Dit kan een drietal maanden na afsluiten van het jaar. Data over de spreiding over personeelsklassen is 9 maanden na het afsluiten van het jaar beschikbaar.
Laatst gewijzigd
18/06/2013
Meetmethode
Verplichte in schrijvingen bij de Kruispuntbank Ondernemingen - focus op BTWplichtige ondernemingen Verplichte inschrijvingen bij de RSZ en RSZPPO in het kader van de arbeidswetgeving
Bron data
Kruispuntbank Ondernemingen - KBO en RSZ-data
Meer informatie
Studiedienst van de Vlaamse Regering - SVR
70
Pact 2020
tabel + grafiek 500.000 VLAAMS GEWEST 480.000
Aantal ondernemingen Vlaams Gewest 478.502
AANTAL ONDERNEMINGEN 460.000 436.518
446.261
454.833
483.451
466.004
440.000 425.757 TOTAAL 1,3774306 417.343 RP NP RPNP 420.000 Totaal 406.263 2005 406.263 185393 220870 84% 400.000 2006 417.343 191579 225764 85% 380.000 2007 425.757 199666 226091 88% 2008 436.518 209388 227130 92% 360.000 2009 446.261 219700 226561 97% 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2010 454.833 228609 226224 101% 2011 466.004 239231 226773 105% van de228143 Vlaamse vestigingen 2012 478.502 Spreiding 250359 110% naar personeelsklasse 2013 483.451 255366 228085 1,1196089 1,1899952 Aantal en aandeel 70 Vlaamse vestigingen naar personeelsklasse Aantal % 60 2005 2012 2005 2012 2012 minder dan 5 95.569 96.816 63,0 60,7 50 9 5 tot 23.878 25.753 15,7 16,1 2005 2012 10 tot 19 13.770 15.268 9,1 9,6 40 20 tot 49 11.463 12.515 7,6 7,8 5030 tot 99 3.849 4.649 2,5 2,9 100 tot 199 1.881 2.195 1,2 1,4 200 916 959 0,6 0,6 20 tot 499 500 tot 999 236 255 0,2 0,2 10 en meer 1000 98 94 0,1 0,1 totaal 151.660 159.612 100,0 100,0 totaal
2013
0
Bespreking
Het aantal ondernemingen neemt alsmaar toe in het Vlaamse Gewest. Op 1 januari 2013 zijn er 483,451 BTW-plichtige ondernemingen. Dit is 19% meer dan in 2005. Op 1 januari 2012 had 60,7% van de Vlaamse vestigingen met personeel minder dan 5 werknemers. Dit cijfer loopt op tot 76,8% wanneer we de zogenaamde micro-ondernemingen (max 9 werknemers) bekijken. De categorie minder dan 5 werknemers verliest lichtjes terrein over de periode 2005-2011 (63% aandeel in 2005 tegenover 60,7% in 2012). Alle andere categorieën gaan er lichtjes op vooruit.
71
Pact 2020
Doelstelling
5.2.2 In 2020 is er meer doorgroei van bestaande ondernemingen.
Kernindicatoren
Overlevingsgraad op 5 jaar en aandeel overlevende ondernemingen in de populatie (EIP : Survival Rate 5 jaar en Proportion Rate 5 jaar)
Definitie
De definitie achter de EIP-indicatoren is vastgelegd door Eurostat en de OESO.De Studiedienst van de Vlaamse Regering past deze definitie zo exact mogelijk toe op de VKBO-data om een regionaal cijfer te bekomen. Onderneming : aantal ondernemingen volgens de SVR-definitie, zijnde de som van de BTW-plichtige natuurlijke personen en de BTW-plichtige rechtspersonen in de aard van een commerciële onderneming (NV, BVBA, VOF, ...) Teller : aantal starters in T-X die minstens 1825 dagen geleefd hebben (of nog in leven zijn) en waarbij X gelijk is 5 Noemer : Aantal starters in T-X (Survival) en het aantal ondernemingen per 1/1/T(proportion)
Streefwaarde
Een hogere overlevingsgraad
Dimensies
Per sector verkrijgbaar
Vergelijking ruimte
België, Gewesten en EU27-landen (via Eurostat, nog in experimentele fase)
Vergelijking tijd
T = 2005 tem 2012 (starters 2000 - 2007)
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. Beschikbaar na 4 maanden na het afsluiten van het jaar
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
Volledige populatie van de kruispuntbank ondernemingen, gelimiteerd tot alle ondernemingen die onder de SVR-definitie vallen. Deze indicator is nog in ontwikkeling en wordt jaarlijks bijgestuurd.
Bron data
Kruispuntbank ondernemingen, bewerking SVR en Corve
Meer informatie
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/european_business/speci al_sbs_topics/business_demography
72
Pact 2020
Survival & Proportion Rate op 5 jaar
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
90,0% 88,0% 86,0% 84,0%
Proportion 5
82,0% 80,0% 78,0% 76,0% Survival 5
Brussel
2005 3,9%
2006 2007 2008 78,5% 2009 2010 2011 2012
74,0% 72,0% 70,0%
Proportion 5 jaar Survival 5 jaar 3,93% 78,50% 3,70% 77,47% 3,55% 77,30% 3,70% 77,10% 4,50% 76,10% 4,80% 72,80% 5,40% 74,20% 5,8% 74,7%
2005
3,85%
3,7%
Brussel 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
2006
5,8% 5,4% 4,5%
Wallonie
4,29% 3,93% 3,5% 3,62% 3,99% 5,21% 77,5% 5,89% 77,3% 6,59% 7,42%
7,00%
3,76% 3,7%
3,59% 3,72% 4,46% 4,61% 77,1% 5,02% 76,1% 5,50%
Wallonie 72,00% 70,37% 71,13% 75,58% 77,86% 74,79% 75,06% 74,4%
2007
74,90% 74,72% 74,75% 74,86% 73,84% 69,73% 69,03% 71,4%
2008
2009
Survival 5 jaar
4,8%
5,00%
Belgie 3,96% 3,76% 3,57% 3,76% 4,57% 4,88% 5,43% 5,87% Belgie 75,93% 75,39% 72,8% 75,63% 76,20% 75,59% 72,09% 72,84% 73,7%
2010
6,00%
4,00% 3,00%
74,2%
74,7%
2,00% 1,00% 0,00%
2011
2012
Proportion 5 jaar
Bespreking De overlevingsgraad op 5 stijgt tot 74,7% in 2012. De tendens is dus opnieuw stijgend. Vlaanderen behaalt over de hele periode een hogere overlevingsgraad in vergelijking met de andere gewesten. Het aandeel overlevers na 5 jaar uitgedrukt als percentage van het aantal ondernemingen (proportion rate) vertoont sinds 2007 een stijging tot 5,8% in 2012.
73
Pact 2020
Doelstelling
5.2.3 In 2020 is er meer doorgroei van bestaande ondernemingen.
Kernindicatoren
Geboorte- en sterftecijfer van ondernemingen (EIP : Employer firm birth rate : geboortecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid volgens VKBO data en Employer firm death rate : sterftecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid volgens VKBO data
Definitie
De definitie achter de EIP-indicatoren is vastgelegd door Eurostat en de OESO.De Studiedienst van de Vlaamse Regering past deze definitie zo exact mogelijk toe op de VKBO-data om een regionaal cijfer te bekomen. Onderneming : aantal ondernemingen volgens de SVR-definitie, zijnde de som van de BTW-plichtige natuurlijke personen en de BTW-plichtige rechtspersonen in de aard van een handelsonderneming. Enkel ondernemingen die actief zijn in de NACE2003-klasses C tot en met K. Teller : aantal startende ondernemingen met personeel in het jaar T + aantal bestaande ondernemingen die in het jaar T voor de eerste keer personeel in dienst namen Noemer : Aantal ondernemingen aan het begin van het jaar T. Aandachtspunt : momenteel is enkel het eerste deel van de teller beschikbaar. Teneinde te voldoen als EIP-indicator moet dus nog het aantal ondernemingen toegevoegd worden die in de loop van het jaar T voor de eerste keer personeel in dienst namen. Deze indicator is dus nog onderschat en zal bijgestuurd worden wanneer de RSZ en VKBOdatabanken aan elkaar gekoppeld kunnen worden.
Streefwaarde
Een hogere geboortegraad en lagere sterftegraad
Dimensies
Per sector verkrijgbaar
Vergelijking ruimte
België, Gewesten en EU27-landen (via Eurostat, nog in experimentele fase)
Vergelijking tijd
2003 tem 2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. Beschikbaar na 3 maanden na het afsluiten van het jaar
Laatst gewijzigd
18/06/2013
Meetmethode
Volledige populatie van de kruispuntbank ondernemingen, gelimiteerd tot alle ondernemingen die onder de SVR-definitie vallen. Deze indicator is nog in ontwikkeling en wordt jaarlijks bijgestuurd.
Bron data
Kruispuntbank Ondernemingen, bewerking SVR en Corve
Meer informatie
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/european_business/spe cial_sbs_topics/business_demography
74
Pact 2020
Vlaanderen 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% Belgie 1,5% 1,0% 0,5% 0,0%
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Sterfte Geboorte Geboorteen sterftecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid Sterftecijfer Geboortecijfer kloof 0,85% 2,51% 1,66% 1,12% 3,00% 1,88% 1,05% 3,09% 2,04% 1,02% 3,03% 2,01% 0,96% 3,07% 2,11% 1,17% 3,00% 1,83% 1,03% 2,62% 1,58% 3,00% 1,09% 3,09% 2,86% 3,07% 1,77% 3,03% 3,00% 2,86% 2,78% 1,1% 2,78% 1,68% 2,62% 0,9% 2,33% 1,39%
2,51%
Sterfte 2003 2004 2005 2006 20070,85% 2008 2009 2010 2011 2012 2003
Geboorte 0,85% 1,13% 1,03% 1,12% 1,06% 1,05% 1,00% 1,22% 1,09% 1,15% 1,2% 1,0%
2004
2005
2,73% 3,31% 3,47% 1,02% 3,51% 3,53% 3,43% 3,06% 3,34% 3,4% 2,9%
2006
0,96%
2007
Sterftecijfer
kloof 1,88% 2,17% 1,17% 2,44% 2,45% 2,54% 2,21% 1,98% 2,19% 2,16% 1,93%
2008
1,03%
2009
1,09%
2010
1,1%
2011
2,33%
0,9%
2012
Geboortecijfer
Bespreking
Het geboortecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid is positief en kent door de jaren een licht schommelend verloop. In 2009 en 2012 merken we - onder invloed van de economische crisis - een lichte daling. Het sterftecijfer van ondernemingen met werkgelegenheid kent een vlak verloop.
75
Pact 2020
Doelstelling
5.2.4 In 2020 is er meer doorgroei van bestaande ondernemingen.
Kernindicatoren
Snelgroeiende ondernemingen (EIP : High Growth Firm Rate)
Definitie
De definitie achter de EIP-indicatoren is vastgelegd door Eurostat en de OESO.De Studiedienst van de Vlaamse Regering past deze definitie zo exact mogelijk toe op de VKBO-data om een regionaal cijfer te bekomen. Onderneming : aantal ondernemingen volgens de SVR-definitie, zijnde de som van de BTW-plichtige natuurlijke personen en de BTW-plichtige rechtspersonen in de aard van een handelsonderneming.
Streefwaarde
Teller : Aantal ondernemingen die in de 3 voorafgaande jaren een cumulatieve groei van 20% op jaarbasis hebben gerealiseerd en die minstens 10 personen tewerk stelden bij de aanvang van die observatieperiode. Noemer : Aantal ondernemingen met minstens 10 personeelsleden in het jaar T-3 De ratio geeft het aandeel van de ondernemingen weer die een groei in het aantal personeelsleden weet te realiseren tussen tijdstip T-3 en T van minstens 72,8% (dit is 1,20 tot de derde macht - of dus 3 x 20% cumulatieve groei) in die periode tegenover het aantal ondernemingen die minstens 10 personeelsleden tewerk stelde in T-3. Een hogere aandeel snelgroeiende ondernemingen
Dimensies
Per sector verkrijgbaar
Vergelijking ruimte
België, Gewesten en EU27-landen (via Eurostat, nog in experimentele fase)
Vergelijking tijd
Jaarlijks vanaf 1/1/2011 (periode 2008-2010)
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. Beschikbaar na 9 maanden na het afsluiten van het jaar (RSZ)
Laatst gewijzigd
18/06/2013
Meetmethode
Volledige populatie van de kruispuntbank ondernemingen, gelimiteerd tot alle ondernemingen die onder de SVR-definitie vallen. Deze indicator is nog in ontwikkeling en wordt jaarlijks bijgestuurd.
Bron data
Kruispuntbank Ondernemingen, bewerking SVR en Corve
Meer informatie
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/european_business/speci al_sbs_topics/business_demography
76
Pact 2020
5,0% Vlaanderen Brussel Wallonië België 4,0%
High Growth Firm Rate - Snelgroeiende ondernemingen, Vlaams Gewest
2011 3,12% 3,57% 3,18% 3,19%
2012 3,52% 4,42% 3,99% 3,76%
3,52%
3,12%
3,0% 2,0% 1,0% 0,0%
2011
2012
Bespreking
Het Vlaamse Gewest kent per 1 januari 2012 1.134 ondernemingen die de voorgaande 3 jaren (periode 2009 t.em 2011) een cumulatieve groei van jaarlijks 20% in het aantal personeelsleden wisten te realiseren en die bij de aanvang minstens 10 personen in dienst hadden. In 2011 waren dit er 1.059 of een toename met 7%. In relatieve cijfers betekent dit dat 3,52% van de ondernemingen met minstens 10 personeelsleden in dienst een dergelijke groei verwezenlijkt hebben.
77
Pact 2020
Doelstelling
5.4 In 2020 heeft Vlaanderen een performante landbouw die de vergelijking kan doorstaan met de Europese landbouweconomische topregio’s. Tegen 2020 zal in Vlaanderen het landbouwareaal uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen juridisch verankerd zijn.
Kernindicatoren
Landbouw: netto toegevoegde waarde per bedrijf en per volwaardige arbeidskracht
Definitie
Netto toegevoegde waarde per bedrijf (NTW) (of Farm Net Value Added (FNVA)): De indicator vertegenwoordigt de vergoeding van alle productiefactoren (land, kapitaal en arbeid), zowel bedrijfseigen als extern. De bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen resulteert uit het verschil tussen de eindproductiewaarde en het intermediair verbruik. Om de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten te verkrijgen dienen nog de afschrijvingen afgetrokken en de “subsidies – taksen (indirecte belastingen)” bijgeteld te worden. Netto toegevoegde waarde per voltijdse arbeidskracht (VAK) (of FNVA/Annual Working Unit (AWU)) : Deze indicator is losgekoppeld van de bedrijfsgrootte door de netto toegevoegde waarde te bekijken per voltijdse arbeidskracht.
Streefwaarde
Behoren tot de Europese toplanden
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, EU27
Vergelijking tijd
2005-2009
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
2/05/2013
Meetmethode
De boekhoudkundige gegevens zijn herberekend voor Vlaanderen als regio en conform de ILB-methodologie.
Bron data
Europese Informatienet inzake landbouwboekhoudingen (ILB) (Farm Accountancy Data Network (FADN))
Meer informatie
Bergen D., Tacquenier B., EU-benchmarking en vergelijking van enkele bedrijfseconomische indicatoren voor de belangrijkste bedrijfstypes in Vlaanderen (2005-2009). Beleidsdomein Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 2012.
78
Pact 2020
Cyprus
Slovenië
Roemenië
Slovenië
Roemenië
Polen Slowakije
Bulgarije
Portugal
Bulgarije Polen
Griekenland
Letland
Letland
Ierland
Litouwen
Malta
Hongarije
EU27
Spanje
Italië
Estland
Finland
Zweden
Oostenrijk
Frankrijk
Luxemburg
België
Duitsland
Vlaams Gewest
Slowakije
Denemarken
Tsjechië
Verenigd Koninkrijk
Portugal
euro / VAK
Nederland
euro/bedrijf
Netto toegevoegde waardeNetto per bedrijf, 2005-2009 Regio Netto Regio Land toegevoegde Land toegevoegde 120.000 Deel EU waarde per Deel EU waarde per bedrijf voltijdse - 100.000 arbeidskracht 80.000 euro euro/VAK 60.000 Nederland 111.458 Denemarken 52.500 Tsjechië 94.042 Nederland 41.504 Verenigd Koninkrijk 84.265 België 38.326 40.000 Slowakije 82.256 Verenigd Koninkrijk 36.188 Denemarken 81.593 Vlaams Gewest 36.117 20.000 Vlaams Gewest 77.694 Luxemburg 33.006 België 75.574 Duitsland 30.941 0 Duitsland 73.630 Zweden 29.265 Luxemburg 54.406 Frankrijk 27.278 Frankrijk 52.244 Italië 23.334 Zweden 43.219 Oostenrijk 22.630 Oostenrijk 36.020 Finland 22.085 Finland 32.579 Ierland 19.629 Italië 31.619 Spanje 19.306 Estland 27.332 EU27 16.448 EU27 27.055 Malta 13.328 Spanje 26.624 Tsjechië 11.866 Malta 24.686 Hongarije 11.783 Hongarije 22.353 Griekenland 11.505 Netto toegevoegde waarde per9.817 voltijdse arbeidskracht, 2005-2009 Ierland 22.245 Estland Litouwen 15.391 Litouwen 7.868 60.000 Letland 14.928 Cyprus 7.693 Griekenland 13.831 Portugal 7.279 50.000 Portugal 11.483 Letland 6.366 Bulgarije 9.621 Polen 5.336 40.000 Polen 9.349 Slowakije 4.834 Cyprus 8.853 Bulgarije 3.838 30.000 Slovenië 6.622 Slovenië 3.811 Roemenië 5838 Roemenië 3.647 20.000 10.000 Cyprus
Estland
Litouwen
Griekenland
Hongarije
Malta
Tsjechië
EU27
Spanje
Ierland
Finland
Oostenrijk
Italië
Frankrijk
Zweden
Duitsland
Luxemburg
Vlaams Gewest
Verenigd Koninkrijk
België
Nederland
Denemarken
0
Bespreking Wat de netto toegevoegde waarde per bedrijf betreft, positioneert Vlaanderen zich met een gemiddelde waarde van 77.694 euro/bedrijf over de periode 2005-2009 op de 6de plaats na Nederland, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk, Slowakije en Denemarken. Vlaanderen valt dus net buiten de top 5, maar dat is wellicht ook niet te verwonderen wanneer gekeken wordt naar de lidstaten die beter scoren: enerzijds landen met gemiddeld erg grote bedrijven (Slowakije, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk), en anderzijds landen met erg kapitaalintensieve bedrijven (Nederland en Denemarken). Maar daarmee doet Vlaanderen bijvoorbeeld duidelijk beter dan Duitsland, Luxemburg, Frankrijk en Zweden. De gemiddelde NTW-waarde in de andere lidstaten ligt beneden de 40.000 euro/bedrijf. Bij de NTW/voltijdse arbeidskracht (VAK) worden de eerdere cijfers van de NTW meer gerelativeerd. De bedrijfsgrootte wordt hier minder belangrijk. Dat uit zich in een verbetering van het klassement voor Vlaanderen. Over de periode 2005-2009 situeert Vlaanderen zich met een gemiddelde waarde van 36.117 euro/VAK op de 4de plaats, na Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Verder in de rij komen Luxemburg, Duitsland, Zweden en Frankrijk. Andere lidstaten blijven ruim beneden een gemiddelde van 25.000 euro/VAK.
79
Pact 2020
Doelstelling
6.1/6.2.1 De economische poorten zijn vlot bereikbaar via de verschillende transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en via de verschillende transportdragers (zowel privaat als openbaar vervoer). Hiermee realiseren we minder dan 5% verliesuren (op het totaal aantal gereden voertuiguren) op de hoofdwegen en beperken de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer.
Kernindicatoren
Bereikbaarheid van economische poorten via openbaar vervoer (spoor, havens, binnenvaart)
Definitie
Ontsluitingen per spoor/ per waterweg van de economische poorten naar het hinterland met indicatie van de capaciteit (cartografische weergave) en evolutie ladingen en lossingen via zeevaart, binnenvaart en spoor. Voor de volumes vracht via de weg is onvoldoende informatie beschikbaar op het niveau van de poorten.
Streefwaarde
Vlotte multimodale ontsluiting economische poorten met hinterland
Dimensies
Ladingen en lossingen zeevaart, binnenvaart en spoor.
Vergelijking ruimte
Economische poorten in Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008-2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-1)
Laatst gewijzigd
24/04/2013
Meetmethode
Jaarlijkse inventarisatie van de spoor- en waterweginfrastructuur van de hinterlandverbindingen vanuit de betreffende economische poorten. Momenteel omvat deze inventarisatie de zeehavens. Later kunnen extra economische poorten worden opgenomen.
Bron data
Jaaroverzicht Vlaamse Havens, Vlaamse Havencommissie, MORA
Meer informatie
http://vlaamsehavencommissie.be/vhc/thema/1133
80
Pact 2020
Haven Antwerpen Ladingen & lossingen (miljoen ton) Zeevaart Binnenvaart Spoor 2008 189,4 90,4 27,5 2009 157,8 78,6 19,0 2010 178,2 85,9 16,1 2011 187,2 87,1 n.b.
Haven Gent
2008 2009 2010 2011
Zeevaart Binnenvaart Spoor 27,0 20,1 3,9 20,8 16,5 3,6 27,3 20,7 4,0 27,2 22,9 n.b.
Haven Zeebrugge
2008 2009 2010 2011
Zeevaart Binnenvaart Spoor 42,0 0,8 6,2 44,9 0,6 5,8 49,6 0,6 3,6 47,0 0,7 n.b. Haven Oostende
2008 2009 2010 2011
Zeevaart Binnenvaart Spoor 8,5 0,2 0,1 5,4 0,2 0,0 4,9 0,2 0,0 3,8 0,3 n.b.
Bespreking Bovenstaande kaarten geven weer hoe de 4 Vlaamse zeehavens worden ontsloten met het hinterland via snelwegen, spoorwegen en binnenwaterwegen. De wijze van aan- en afvoer verschilt sterk van haven tot haven. Zo is binnenvaart erg belangrijk voor de haven van Gent, terwijl in Zeebrugge slechts een fractie van het transport via binnenwater gebeurt. Alle havens en alle modi kenden een (tijdelijke) terugval in 2009 door de economische crisis. Het volume ladingen en lossingen nam nadien opnieuw toe, behalve in de haven van Oostende. De ladingen en lossingen via het spoor bevatten enkele gegevens van de NMBS. Dit is een toenemende onderschatting, want er zijn nog 8 andere operatoren actief, waarvan geen cijfers bekend zijn.
81
Pact 2020
Doelstelling
6.1/6.2.2 De economische poorten zijn vlot bereikbaar via de verschillende transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en via de verschillende transportdragers (zowel privaat als openbaar vervoer). Hiermee realiseren we minder dan 5% verliesuren (op het totaal aantal gereden voertuiguren) op de hoofdwegen en beperken de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer.
Kernindicator
Filezwaarte op het hoofdwegennet (ter vervanging van 'verliesuren' wegens inwerkingtreding van een nieuw meetnet)
Definitie
Filezwaarte wordt gedefinieerd als het product tussen de filelengte en de fileduur en dit gesommeerd over alle tijdstippen.
Streefwaarde
Daling filezwaarte
Dimensies
dagdeel 0-24u
Vergelijking ruimte
Vlaanderen, regio Antwerpen en regio Brussel
Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid
2007-2012 Jaarlijks. Eind januari zijn de gegevens van het voorgaande jaar beschikbaar.
Laatst gewijzigd
29/03/2013
Meetmethode
De basis voor deze berekening zijn de filemeldingen zoals deze in de controlezaal van het verkeerscentrum worden aangemaakt, gevalideerd en uitgestuurd als real time verkeersinformatie. Deze filemeldingen zijn gebaseerd op de metingen van de verkeersdetectoren op de weg (zowel de oudere enkelvoudige lussen en telcamera's als de nieuwere automatische incident detectiecamera's, lussen etc.) en bijkomend meldingen die in de controlezaal binnenkomen via de politie, praatpalen, weggebruikers... Deze data hebben een veel hogere betrouwbaarheidsgraad dan de voertuigverliesuren en gepresteerde voertuiguren. De filezwaarte houdt rekening met de lengte en de duur van de file maar niet met de snelheid tijdens de file noch met het aantal voertuigen betrokken in de file. Filezwaarte wordt uitgedrukt in kilometeruren. De cijfers betreffen de gemiddelde filezwaarte per dag of per dagdeel en per regio. De gemiddelden worden op maandbasis gerapporteerd waarbij telkens het gemiddelde wordt genomen over de voorbije 12 maanden om seizoenschommelingen in de grafieken te vermijden en enkel de lange termijn trend weer te geven.
Bron data
MOW, Verkeerscentrum
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5477.htm http://www.verkeerscentrum.be/verkeersinfo/studies/overzicht
82
Pact 2020
Vlaanderen Regio Antwerpen Regio Brussel 267 97 143 Filezwaarte 275 101 146 282 106 148 apr/07 294 110 154 mei/07 305 114 158 310 114 162 450jun/07 jul/07 313 116 163 aug/07 313 116 162 sep/07 321 119 166 okt/07 329 122 171 400 nov/07 332 124 171 dec/07 336 127 173 jan/08 340 129 175 feb/08 338 129 174 350mrt/08 339 127 174 apr/08 346 132 176 mei/08 344 133 173 300jun/08 340 135 170 jul/08 343 137 171 aug/08 343 139 170 sep/08 340 139 167 250okt/08 336 137 166 nov/08 331 133 165 dec/08 331 132 166 jan/09 328 131 165 200feb/09 326 131 164 mrt/09 325 132 164 apr/09 321 130 161 mei/09 321 128 159 150jun/09 326 129 159 jul/09 325 129 158 aug/09 328 127 161 sep/09 329 127 161 100 okt/09 330 127 160 nov/09 331 127 160 dec/09 335 129 160 jan/10 336 130 161 50feb/10 343 133 164 mrt/10 346 135 165 apr/10 350 137 165 0 mei/10 349 139 165 jun/10 351 141 168 jul/10 356 142 169 aug/10 359 144 169 sep/10 367 149 171 okt/10 374 155 173 nov/10 379 159 174 dec/10 386 161 175 jan/11 390 164 175 feb/11 388 165 173 Vlaanderen 172 Regio Antwerpen Regio Brussel mrt/11 390 166 apr/11 390 163 173 mei/11 396 164 176 jun/11 404 171 174 jul/11 405 173 174 aug/11 419 180 177 sep/11 422 181 176 Bespreking okt/11 420 177 177 nov/11 423 179 175 dec/11 424 179 178 1/01/2012 424 177 179 1/02/2012 420 173 176 1/03/2012 426 174 stijgende trend 179 in 2007. Van midden 2008 tot midden 2009 is er sprake De filezwaarte vertoonde een 1/04/2012 426 176 180 1/05/2012 436 178 183 1/06/2012 436die wellicht176 175 188 van een daling kan toegeschreven worden aan de economische crisis. In 2010 en 2011 1/07/2012 444 189 1/08/2012 435 169 190 1/09/2012 434 162 195 1/10/2012 de445 165 200 vertoonde filezwaarte weer een stijgende trend. In 2012 was er een stijgende trend in regio Brussel 1/11/2012 450 163 207 1/12/2012 445 162 204 jan/07
en een dalende trend in regio Antwerpen. Ten opzichte van 2007 is de filezwaarte met 24 à 43% toegenomen in 2012, afhankelijk van het dagdeel. De evolutie in 2011 en 2012 werd in sterke mate verstoord door talrijke ingrijpende wegenwerken in 2010, 2011 en 2012.
83
okt/12
jul/12
apr/12
jan/12
okt/11
jul/11
apr/11
jan/11
okt/10
jul/10
apr/10
jan/10
okt/09
jul/09
apr/09
jan/09
okt/08
jul/08
apr/08
jan/08
okt/07
jul/07
apr/07
jan/07
kilometeruren
feb/07 500mrt/07
Pact 2020
Doelstelling
6.1/6.2.3 De economische poorten zijn vlot bereikbaar via de verschillende transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en via de verschillende transportdragers (zowel privaat als openbaar vervoer). Hiermee realiseren we minder dan 5% verliesuren (op het totaal aantal gereden voertuiguren) op de hoofdwegen en beperken de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer.
Kernindicatoren
Emissies (broeikasgasemissies, verzurende emissies, ozonprecursoren en PM 2,5 (uitlaat)) door goederen- en personenvervoer
Definitie
Milieu-impact van verkeer op basis van emissies (broeikasgassen, verzurende emissies, ozonprecursoren en PM2,5 (enkel uitlaatemissies) door goederen- en personenvervoer
Streefwaarde
Milieu-impact / emissies ingevolge vervoer beperken
Dimensies
Personenvervoer=wegverkeer en spoor (enkel dieseltreinen); goederenvervoer=wegverkeer, spoor (enkel dieseltreinen) en binnenvaart (geen binnenlandse zeescheepvaart)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010* (2010=voorlopig cijfer)
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-2)
Laatst gewijzigd
29/03/2013
Meetmethode
Berekening op basis van voertuigenpark, afgelegde kilometers en energieverbruik met het model MIMOSA IV. De emissies in 2010 zijn niet vergelijkbaar met de reeks 2000-2009 wegens modelaanpassingen.
Bron data
VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/sectoren/transport/ecoefficientie-van-sector-transport-in-vlaanderen/eco-efficientie-vanpersonenvervoer-en-goederenvervoer/
84
Pact 2020
Emissies personenvervoer
personenvervoer
120
PM2,5100 (ton)
index 2000=100
broeikasgasemissies (kton CO2-eq.)
80 emissies (miljoen Zeq) verzurende ozonprecursoren (ton TOFP)
60
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2630
2359
2158
2017
1888
1577
1462
1348
8219
8144
8071
8092
8092
7978
8044
8024
1031
958
882
848
817
774
735
708
87208
78578
71406
66479
61885
56763
52451
48786
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2227
2101
1955
1855
1745
1544
1424
1291
5035
5090
5144
5287
5361
5415
5370
5477
1218 2003
1207 2004
goederenvervoer
40 20
PM2,5 (ton)
0 broeikasgasemissies (kton CO2-eq.) verzurende emissies Zeq) 2000 (miljoen 2001
2002
ozonprecursoren (ton TOFP) PM2,5
70831 70065 broeikasgasemissies
personenvervoer
1165 2006 1163 20071143 20081112 200910532010*1023 2005 68591 68389emissies 67067 verzurende
65367 61845 ozonprecursoren
59859
Emissies goederenvervoer
140 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
100
89,7
82,1
76,7
71,8
60,0
55,6
51,3
100
99,1
98,2
98,5
98,5
97,1
97,9
97,6
100
93,0
85,6
82,2
79,2
75,1
71,3
68,7
100
90,1
81,9
76,2
71,0
65,1
60,1
55,9
40
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
20
100
94,3
87,8
83,3
78,4
69,3
63,9
58,0
100
101,1
102,2
105,0
106,5
107,6
106,7
108,8
95,6
95,5
93,8
91,3
86,5
84,0
PM2,5120
index 2000=100
broeikasgasemissies 100
verzurende emissies
80 ozonprecursoren 60
goederenvervoer PM2,5
broeikasgasemissies
0 emissies verzurende
2000 ozonprecursoren
2001 PM2,5
2002
100
99,1
2003 100
2004 98,9
2005 96,8 200696,6 200794,7 2008 92,3 2009 87,32010* 84,5
broeikasgasemissies
verzurende emissies
ozonprecursoren
*: voorlopige cijfers Bespreking Het stijgende gebruik van energiezuinige wagens en van biobrandstoffen voor wegverkeer had een gunstige invloed op de emissie van broeikasgassen in 2010. Door het verstrengen van de Europese emissienormen voor nieuwe voertuigen en brandstoffen daalden ook de emissies van PM2,5 door het personenvervoer continu tussen 2000 en 2010. De emissies van ozonprecursoren en verzurende compontenten zijn lager in 2010 dan in 2008. Hoewel ook vrachtwagens energiezuiniger worden, lag de emissie van broeikasgassen door het goederenvervoer hoger in 2010 dan in 2000. De andere emissies daalden t.o.v. 2000, eveneens door strengere Europese emissienormen.
85
Pact 2020
Doelstelling
6.1/6.2 De economische poorten zijn vlot bereikbaar via de verschillende transportmodi (weg, spoor, water of lucht) en via de verschillende transportdragers (zowel privaat als openbaar vervoer). Hiermee realiseren we minder dan 5% verliesuren (op het totaal aantal gereden voertuiguren) op de hoofdwegen en beperken de milieu-impact van het goederen- en personenvervoer.
Kernindicator
Milieu-impact van transport (MITRANS)
Definitie
Zie meetmethode
Streefwaarde
Milieu-impact van het goederen- en personenvervoer beperken
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks.
Laatst gewijzigd
9/04/2013
Meetmethode
De MITRANS-indicator is een geaggregeerde indicator die is opgebouwd uit 5 hoofdeffecten en 11 subindicatoren. De hoofdeffecten zijn: hinder, biodiversiteit en habitat, impact van luchtvervuiling, klimaatverandering en materiaalgebruik. De indicatoren zijn: licht-, geluid- en geurhinder, densiteit van infrastructuur, krediet voor natuurtechnische ontsnippering, ruimtebeslag van infrastructuur, hoeveelheid strooizout, indirecte en directe emissies, indirecte en directe broeikasgasemissies, aantal nieuw verkochte voertuigen en ingezamelde banden. De 5 hoofdeffecten hebben een gelijke weging gekregen, met name 20%. De subindicatoren zijn genormaliseerd ten opzichte van het basisjaar 2000. Als aggregatiemethode werd het rekenkundig gemiddelde gebruikt. De MITRANS-indicator is gelijk aan 100 voor het jaar 2000. Een waarde groter dan 100 betekent een verslechtering ten opzichte van het jaar 2000, een waarde kleiner dan 100 betekent een verbetering van de milieu-impact t.o.v. 2000.
Bron data
SLO, SVR, LNE, MIRA, TREMOVE, planbureau, Recytyre
Meer informatie
http://www.tmleuven.be/project/milieuimpact/home.htm
86
Pact 2020 2000 100
MITRANS
2001 94,7
2002 94,5
2003 94,2
Evolutie van de MITRANS-indicator
2004 93
2005 93
2006 91,4
102 100
index 2000=100
98 96 94 93,2
92 90 88 86 84 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bespreking In het algemeen zien we voor de periode 2000-2010 een daling van de totale milieuimpact van transport en zijn infrastructuur op het milieu en de natuur. De sterkste daling doet zich voor tussen 2000-2001 en 2008-2009. De daling tussen 2008 en 2009 komt voornamelijk door de daling van de indicatoren voor materiaalgebruik en de daling van de luchtvervuiling en de broeikasgasemissies. Dit heeft uiteraard te maken met de financieel-economische crisis. Tussen 2009 en 2010 is er terug een stijging van de milieu-impact van transport. Na een quasi onafgebroken daling van de subindicator “luchtvervuiling” tussen 2000 en 2009, is deze voor het jaar 2010 voor het eerst opnieuw licht gestegen. De broeikasgasemissies zijn gestegen in 2010 tov 2009. Er was opnieuw een toename van het materiaalgebruik in 2010. Tot slot is er een toename van de subindicatoren “versnippering” en “ruimtebeslag”.
87
Pact 2020
Doelstelling
6.3 Hiertoe worden de missing links in het transportnetwerk (op de weg, water en het spoor) van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen weggewerkt.
Kernindicator
Aantal weggewerkte missing links uit RSV
Definitie
Het Ruimtelijk Structuurplan bevat een opsomming van geplande werken voor wegen, waterwegen en spoorwegen. Een missing link kan uit verschillende deelprojecten bestaan die zich in een andere uitvoeringsfase bevinden.
Streefwaarde
De missing links worden weggewerkt. In de beleidsnota van MOW 20092014 wordt prioriteit gegeven aan 6 missing links die via PPS gebeuren. Dit zijn de projecten met nummers 5, 12, 18, 19, 25 en 26.
Dimensies
In het RSV I (1997) en het Mobiliteitsplan Vlaanderen (2001) werden 25 missing links gedefinieerd. Daarnaast zijn er nog 2 bottlenecks.
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Stand van zaken eind 2010 (nulmeting), voorjaar 2012 en eind 2012
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
14/05/2013
Meetmethode
projectopvolging
Bron data
MOW, Agentschap Wegen en Verkeer
Meer informatie
http://www.wegenenverkeer.be/beleid/missing-links.html http://www.bestuurszaken.be/sites/bz.vlaanderen.be/files/overeenkomsten/_b eheersovereenkomst_AWV_2011_2015.pdf
88
Pact 2020
Missing Links 1. Aanleg van de Oosterweelverbinding 2.
nulmeting (eind 2010)
* Masterplan 2012
Aanleg van de A102 (Merksem R1, tot A13 Wommelgem)
Masterplan 2012
*
eind 2012
voorjaar 2012
*
*
*
*
*
*
3. Omvormen van de A12 Antwerpen-Roosendaal tot autosnelweg Omvormen van de A0 te Halle tot autosnelweg (3,5 km incl. geluidschermen) Omvormen van de A11 havenrandweg Zuid naar Zeebrugge 5. (Westkapelle-aansluiting N49, Blauwe Toren) 4.
6. Omvormen van de N49 Westkapelle-Zelzate tot autosnelweg 7. Extra rijstrook op de Brusselse ring tussen Wemmel en Kraainem
zie 10a
8. Extra rijstrook op de E17 tussen Kortrijk en Waregem 9. Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen (A2-A13) 10a. Aanpassen van de verkeerswisselaar op de Brusselse ring 10b. Aanpassen van de verkeerswisselaar op de Antwerpse ring 11. E40 Brussel-Leuvenop 4 rijstroken brengen Aanleggen verbindingsweg E19-luchthaven en verbetering van kruispunt N211xN21 Aanleggen verbindingsweg E40-luchthaven, met ondertunneling van de 13. N2 12.
14. A10 Jabbeke-Oostende : aansluitingen verbeteren N21 Brugge-Zeebrugge : omvormen tot 2x2 met ventwegen of 2x2 doortocht te Lizzewege wegwerken N44 Aalter-Maldegem : lokaal erven van woningen en verbeteren 16. aansluiting A10 R4-west : kruispunten herinrichten, ongelijkvloerse aansluiting 17. bouwen, fietsstroken wegwerken 15.
18. R4-zuid : vervolledigen + verbeteren aansluiting te Merelbeke N60 : fietspad verbeteren, enkele erven wegwerken, kruispunten herinrichten, ring om Ronse N16 Sint-Niklaas-Willebroek : ongeregeld kruispunt omvormen, erven 20. wegwerken, knelpunten te Temse 19.
21. N16 Willebroek-Mechelen : erven werwerken, betere aansluiting N17 22.
A12 Boom-Brussel : volledig ombouwen tot autoweg : beperken van het aantal (gelijkvloerse) kruispunten
23. A12 Boom-Antwerpen aanpassen kruispunten 24. 24. N71 Geel-Mol-Lommel : aanpassingen kruispunten 25.
N74 noord-zuidverbinding Limburg : 2de rijstrook op sommige plaatsen, doortocht Houthalen-Helchteren
26. N19g Noord-Zuidverbinding Kempen 27. N8 optimalisatie Verbinding Ieper-Veurne
Legende Later op te starten Concept Ontwerp Aanbesteding Uitvoering Voltooid
Bespreking In de Beleidsnota MOW 2009-2014 wordt prioriteit gegeven aan 6 missing links die via PPS gebeuren. Dit zijn de projecten 5, 12, 18, 19, 25 en 26. Hiervan is 1 project voltooid: de noordelijke wegontsluiting van de luchthaven van Zaventem. 2 projecten zijn in uitvoering: de Noord-Zuid verbinding Kempen (N19) en de vervollediging van de zuidelijke tak van de R4 te Gent. De overige projecten zitten in de fase van de aanbesteding.
89
Pact 2020
Doelstelling
6.4 De vervoersstromen worden in 2020 dynamisch beheerd teneinde de beschikbare infrastructuur optimaal te gebruiken.
Kernindicator
Aandeel van de autosnelwegen dat uitgerust is met een dynamisch verkeersmanagementsysteem (DVM)
Definitie
Evolutie in de uitrusting van snelwegen met een verkeersmanagementsysteem (volwaardige uitrusting conform DVM-plan Vlaanderen). De ligging van deze systemen wordt aangeduid op een kaart.
Streefwaarde
Optimalisatie capaciteit bestaande wegeninfrastructuur a.d.h.v. uitbreiding DVM-systemen. Dit moet meer auto's een vlotte rit garanderen zonder investeringen in extra rijvakken en infrastructuur. Verschillende types systemen: zowel monitoringsystemen (detectielussen en camera’s) als variabele signalisatie (RVMS, VMS, RSS). De ligging van deze systemen wordt aangeduid op een kaart.
Dimensies
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
8/12/2010 - 1/1/2013
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
24/04/2013
Meetmethode
Inventarisatie
Bron data
MOW, Verkeerscentrum
Meer informatie
http://www.wegenenverkeer.be/verkeer-enmobiliteit/verkeersbeheer/dynamisch-verkeersmanagement.html Overzicht aantal DVM-systemen Dynamische signalisatie VMS / Dynamisch verkeersbord boven weg RVMS / Dynamisch verkeersbord naast weg RSS (portieken) / Rijstrooksignalisatie RSS (borden) / Rijstrooksignalisatie Monitoring Dubbele detectielussen (meetposten) Dubbele detectielussen (meetpunten) CCTV-camera's (gewone bewakingscamera) AID-camera's (automatische incidentiedetectie) *: situatie op 30/11/2011
90
8/12/2010 1/01/2013 48 7 149 504
83 10 216 721
1.017* 1.790* 201 455
1.456 2.708 n.b. n.b.
Pact 2020
Bespreking: Met behulp van technische hulpmiddelen in de vorm van dynamische verkeersmanagementsystemen tracht men de capaciteit van het bestaande wegennet te verhogen (optimaliseren). De dynamische signalisatie en de meetposten en detectiecamera's zijn niet gelijk verspreid over de Vlaamse snelwegen, zoals bijhorende kaartjes duidelijk maken. Op iets meer dan twee jaar tijd breidde het aantal DVMsystemen op Vlaamse wegen met bijna de helft uit.
91
Pact 2020
Doelstelling
6.5 Om de logistieke activiteiten maximaal te valoriseren, trekken we logistieke spelers aan die ten volle toegevoegde waarde en werkgelegenheid creëren.
Kernindicator
4 kernindicatoren: evolutie aandeel logistieke sector in werkgelegenheid (1) en bruto toegevoegde waarde (2); werkgelegenheid per tonkilometer (3) en toegevoegde waarde per tonkilometer (4)
Definitie
Afbakening logistieke sector gebaseerd op working paper 125 van de NBB. (zie link bij 'meer informatie'). De verhouding van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid die de logsitieke sector creëert ten opzichte van het aantal tonkilometer via vrachtvervoer is een soort verhouding tussen de lusten en de lasten van de logistieke activiteiten.
Streefwaarde
Meer werkgelegenheid en toegevoegde waarde per tonkilometer
Dimensies
Tonkilometer enkel voor spoor, vrachtwagen en binnenvaart. Dus excusief luchtvaart, pijpleidingen, …
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-2)
Laatst gewijzigd
13/05/2013
Meetmethode
Zie "meer informatie". Het gaat om directe toegevoegde waarde en directe werkgelegenheidscreatie. Indirecte effecten (door toeleverende bedrijfstakken) worden hier niet in rekening gebracht.
Bron data
INR, RSZ, NBB; NMBS, PBV, FOD MV, ADSEI
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5377.htm http://www.nbb.be/doc/ts/publications/wp/wp125En.pdf
92
Pact 2020 Bruto toegevoegde waarde logistiek/vrachtvervoer, Vlaams Gewest Omschrijving NACE 2000 2004 Vervoer te land; vervoer via 60 pijpleidingen (partim) 2.353,6 2.407,7 61 Vervoer over water 173,5 291,6 62 Luchtvaart 38,2 33,5 Vervoerondersteunende 63 activiteiten; reisbureau's (partim) 2.884,5 3.543,6 64 Post en telecommunicatie (partim) 1.312,1 1.700,6 Totaal Logistiek / vrachttransport 6.761,9 7.977,1 Aandeel Logistiek / vrachttransport 5,3% 5,3% Toegevoegde waarde logistieke sector per miljard tkm. 189,8 193,9
, tegen basisprijzen in miljoen euro 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2.229,7
2.380,0
2.537,6
2.578,0
2.336,8
2.387,3
750,8
688,3
659,3
919,2
453,4
654,3
37,6
40,8
38,3
41,1
36,1
30,3
4.159,4
4.522,0
5.067,1
5.340,3
5.304,7
5.272,5
1.714,4
1.751,3
1.819,5
2.054,1
2.018,1
2.236,3
8.892,0
9.382,5
10.121,8 10.932,7 10.149,1
10.580,8
5,7%
5,7%
5,8%
6,1%
5,8%
5,8%
207,5
203,4
198,7
226,1
235,8
230,0
Bespreking Het aandeel van de logistiek in de bruto toegevoegde waarde steeg naar 6%, maar kent een neerwaartse knik in 2009. De logistieke sector werd hard getroffen door de economische crisis, waardoor haar aandeel in de bruto toegevoegde waarde terugliep. Dit blijft zo in 2010. Het aandeel van de logistieke sector in de werkgelegenheid ligt iets lager en haalt net geen 5%. Ook hier noteren we een daling sinds 2009. Als de toegevoegde waarde en werkgelegenheid worden afgezet op het aantal tonkilometer door vrachtvervoer, zien we een meer wisselende evolutie over de jaren heen. De toegevoegde waarde per miljard tonkilometer veert de laatste jaren vrij sterk op. De werkgelegenheid per miljard tonkilometer daarentegen blijft achteruit gaan. In 2008 en 2009 werd de continue groei van het aantal tonkilometer wegens de economische crisis doorbroken. De toegevoegde waarde en werkgelegenheid daalden minder snel dan het aantal tonkilometer, met als gevolg een sterke toename van de toegevoegde waarde per tonkilometer en een breuk in de dalende trend voor werkgelegenheid per miljard tonkilometer. Sinds 2009 loopt de werkgelegenheid terug.
Totale werkgelegenheid (in personen) in logistiek, vrachtvervoer, Vlaams Gewest Omschrijving NACE 2000 2004 2005 2006 60 Vervoer te land; vervoer via pijpleidingen (partim) 46.273 44.894 41.311 41.000 61 Vervoer over water 3.362 2.917 3.007 3.122 62
Luchtvaart
63
Vervoerondersteunende activiteiten; reisbureau's (partim) Post en telecommunicatie (partim)
64
Totaal Logistiek / vrachttransport Aandeel Logistiek / vrachttransport Werkgelegenheid logistieke sector per miljard tkm.
2007
2008
2009
2010
41.721
42.580
40.855
40.626
3.315
3.412
3.299
3.359
1.127
356
372
374
353
372
373
366
37.438
42.215
48.218
50.996
49.531
51.246
51.660
50.816
24.844
25.961
25.898
25.230
25.919
26.202
25.068
23.888
113.045 116.344 118.806 120.723
120.839
123.811
121.255
119.054
4,8%
4,8%
4,8%
4,8%
4,8%
4,8%
4,7%
4,6%
3.173,5
2.828,7
2.773,0
2.616,8
2.372,0
2.560,5
2.817,7
2.588,1
93
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.1.1 Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt Vlaanderen afhankelijk is van met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de import bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. Kernindicator
Aandeel lokale energieproductie in de totale Vlaamse energievraag
Definitie
Het gaat om lokale of decentrale energie-opwekking op de site van de klant zelf of geïntegreerd in het lokale distributienetwerk. Dit door de installatie van WKK’s, PV-panelen, windturbines, zonneboilers, warmtepompen, etc. .
Streefwaarde
Een hoger aandeel lokale energieproductie.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
17/04/2013
Meetmethode
De indicator wordt afgeleid uit de jaarlijkse inventaris duurzame energie (lokale energieproductie) en de jaarlijkse Vlaamse energiebalans (finale energievraag).
Bron data
Vito, VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/sectoren/energiesector/energiegebruik-in-vlaanderen/afhankelijkheid-vanimport-en-aandeel-decentralelokale-energieproductie/
94
Pact 2020
Aandeel lokale energieproductie in de totale Vlaamse energievraag
Lokale energieproductie (PJ) Elektriciteitsproductie door WKK, zelfproducenten, autonome producenten (dus excl. grote elektriciteitscentrales) Elektriciteitsproductie door wind, water en zon Totale warmteproductie Totale Vlaamse energievraag (PJ) (totaal bruto binnenlands energieverbruik) Aandeel lokale energieproductie in de totale Vlaamse energievraag (%)
2008 532,1
2009 524,9
2010 592,8
2011 533,0
38,8 1,4 491,9
44,2 1,9 478,7
49,7 3,2 539,9
48,2 5,7 479,2
1617,6
1535,6
1676,9
1581,1
32,9
34,2
35,4
33,7
Bespreking In Vlaanderen is er een toenemende trend naar energieproductie dichtbij of door de eindgebruiker zelf. Installatie van ondermeer WKK’s, fotovoltaïsche panelen, windturbines, zonneboilers en warmtepompen deden zo het aandeel lokale (decentrale) energieproductie (stroom en warmte) in de totale Vlaamse energievraag stijgen van 32,9% in 2008 naar 35,4% in 2010. In 2011 kwam de lokale energieproductie wat lager uit: 33,7%, maar nog steeds boven het niveau van 2008. Dit aandeel omvat ook de warmte geproduceerd in verwarmingsketels bij eindgebruikers vertrekkende van ondermeer stookolie, aardgas en biomassa. De verlaagde verwarmingsbehoefte door de milde winter van 2011 draagt dan ook bij aan de daling in het laatste jaar.
95
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.1.2 Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt Vlaanderen afhankelijk is van met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de import bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. Kernindicator
Energievoorziening waarvoor Vlaanderen afhankelijk is van import
Definitie
Voor de importafhankelijkheid wordt de netto invoer afgezet tegenover het primair energieverbruik. Dit primair energieverbruik is de hoeveelheid energie die een geografische entiteit nodig heeft om gedurende de bestudeerde periode aan de vraag naar energie te kunnen voldoen en is de som van de primaire energieproductie en de netto invoer van energie.
Streefwaarde
Een lagere afhankelijkheid van ingevoerde energie.
Dimensies
Kolen, petroleumproducten, gas, elektriciteit, splijtstoffen en biomassa.
Vergelijking ruimte
Import energiebronnen: Vlaams Gewest; Import elektriciteit: België
Vergelijking tijd
1995-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
17/04/2013
Meetmethode
Berekening op basis van de Vlaamse energiebalans.
Bron data
Import energiebronen: Energiebalans Vito, VMM-MIRA; Import elektriciteit: FOD Economie, dienst Energie; Interconnectiecapaciteit: ELIA.
Meer informatie
http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/sectoren/energiesector/energiegebruik-in-vlaanderen/afhankelijkheid-vanimport-en-aandeel-decentralelokale-energieproductie/
96
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor Vlaanderen afhankelijk is van import
Kolen (PJ)
Petroleumproducten (PJ)
Netto invoer van Gas (PJ)
Elektriciteit (PJ)
Splijtstoffen (PJ)
Biomassa Totaal netto (PJ) invoer (PJ)
Primair verbruik (PJ)
Aandeel invoer (%)
1995
217,4
874,9
275,6
22,1
207,5
2,7
1.600,2
1.664,1
96,2
1996
213,3
950,0
313,7
25,3
206,4
3,1
1.711,8
1.782,3
96,0
1997
202,0
963,2
294,8
20,2
237,0
3,1
1.720,3
1.801,1
95,5
1998
205,6
982,2
344,0
10,5
242,6
3,2
1.788,1
1.875,6
95,3
1999
173,0
919,5
364,8
13,2
246,2
2,9
1.719,6
1.810,7
95,0
2000
189,0
919,4
365,3
19,9
242,4
3,1
1.739,1
1.836,0
94,7
2001
163,8
930,1
361,4
25,6
243,7
3,4
1.728,0
1.822,9
94,8
2002
179,5
993,2
377,8
28,6
238,0
3,3
1.820,4
1.907,5
95,4
2003
175,8
1.006,8
408,7
23,8
238,8
5,1
1.859,0
1.950,9
95,3
2004
184,6
1.026,1
396,5
28,8
234,5
5,9
1.876,4
1.974,8
95,0
2005
175,2
1.056,3
412,6
22,2
239,4
6,9
1.912,6
2.020,3
94,7
2006
164,8
1.069,7
414,0
31,6
235,8
8,4
1.924,3
2.033,6
94,6
2007
152,5
1.101,8
420,6
23,9
246,3
9,9
1.955,0
2.067,0
94,6
2008
140,2
1.111,6
433,4
32,7
222,2
11,4
1.951,5
2.073,1
94,1
2009
124,4
935,6
441,9
8,1
228,6
14,3
1.752,9
1.876,1
93,4
2010
132,9
964,3
487,5
18,1
234,6
16,2
1.853,6
1.993,9
93,0
2011
123,4
994,4
414,5
22,8
243,8
16,1
1.815,0
1.955,7
92,8
Bespreking Vlaanderen heeft geen gekende reserves van uranium, aardolie of aardgas en door de goedkopere prijzen op de wereldmarkt werd de ontginning van steenkool stopgezet. Daarom wordt het gros van de benodigde primaire energiebronnen ingevoerd: 92,8% in 2011. Dit cijfer vertoont de jongste jaren wel een dalende trend. Voor uranium zijn geen specifieke importcijfers voor Vlaanderen beschikbaar, maar wereldwijd zijn Kazachstan, Canada en Australië de grootste leveranciers. Voor aardgas en petroleumproducten rekent Vlaanderen vooral op aanvoer uit andere Europese landen (Nederland en Noorwegen voor aardgas, Rusland en Noorwegen voor aardolie), aangevuld met leveringen uit het Nabije- en Midden-Oosten. Vlaanderen voert steenkool in uit Zuid-Afrika, de Verenigde Staten, Australië en Rusland. Het gros van de eigen primaire energieproductie bestond in 2011 vooral uit restafval en industriële reststromen (95 PJ), biomassa (34 PJ) en warmte (6 PJ). Elektriciteit uit wind, water en PV - weliswaar de snelst groeiende fractie van de laatste jaren - was goed voor bijna 6 PJ op een primair energiegebruik van 1.956 PJ.
97
Pact 2020
Aandeel elektriciteit finaal elektriciteitsverbruik België 1990 ingevoerde 1991 1992 1993 tov 1994het 1995 1996 1997 1998 in1999
Aandeel 0,0 consumptie 0,0 0,2 elektriciteit 3,5 (linkeras, 5,9 %) 5,8 14 netto import / finale Import elektriciteit (rechteras, 4785 GWh) 4998 5849 7590 9053 9398 Export elektriciteit (rechteras, 8509 GWh) 6845 5721 5359 5070 5326
12
5,9 9637 5446
4,5 9975 6705
1,8 7828 6435
1,1 9059 8207
20.000 18.000 16.000
10
14.000
%
10.000 6
GWh
12.000
8
8.000 6.000
4
4.000 2
2.000
0
0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Aandeel netto import / finale consumptie elektriciteit (linkeras, %) Import elektriciteit (rechteras, GWh) Export elektriciteit (rechteras, GWh)
Interconnectiecapaciteit van België met de buurlanden (Net transfer capacity, MW)
Frankrijk -> België België -> Frankrijk Nederland -> België België -> Nederland
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 1.700 1.600 1.700 1.700 1.850 1.850 1.850 600 600 600 800 800 800 800 0 0 1.219 830 946 946 946 0 0 1.219 830 946 946 1.128
Bespreking Het aandeel netto ingevoerde elektriciteit in België schommelt van jaar tot jaar maar kent over het algemeen toch een stijgende tendens doorheen de tijd. Hoewel de toegenomen afhankelijkheid van ingevoerde elektriciteit vanuit het perspectief van de energiebevoorradingszekerheid mogelijks een verhoogd risico inhoudt en dus op een negatieve evolutie kan wijzen, kan dit vanuit het perspectief van een transitie naar een koolstofarm geïnterconnecteerd Europees elektriciteitssysteem (supergrid) ook op een positieve evolutie wijzen. Of de importafhankelijkheid de bevoorradingszekerheid bedreigt, zal afhangen van de ontwikkeling van het regelgevende kader, de internationale afspraken, de geldende contracten, etc. .
98
Pact 2020
99
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.1.3 Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt Vlaanderen afhankelijk is van met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de import bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. Kernindicator
Concentratiegraad in de elektriciteits- en aardgasmarkt
Definitie
De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) is een vaak gebruikte maatstaf voor de concentratiegraad in een bedrijfstak. De berekening is gebaseerd op de verdeling van de markt onder verschillende aanbieders. De uitkomst van de berekening ligt steeds tussen 0 (volledige mededinging) en 10.000 (monopolie). In het algemeen is een HHI onder de 1.800 aangewezen, terwijl een HHI boven de 2.500 op zware risico’s voor de marktwerking wijst.
Streefwaarde
Elektriciteits- en gaslevering en elektriciteitsproductie verdelen over meerdere spelers. Voor de HHI een evolutie richting de streefwaarde van 1.800 à 2.000.
Dimensies
Elektriciteitslevering, aardgaslevering en elektriciteitsproductie
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
21/05/2013
Meetmethode Bron data
Berekening door VREG VREG
Meer informatie
http://www.vreg.be/rapp-2013-05
100
Pact 2020
Elektriciteitslevering: marktaandelen 2004 2005 GDF-Suez 75,8 69,8 EDF-Luminus 16,5 19,3 Eni 3,9 5,4 E.ON 0,7 1,1 Essent 1,3 2,0 Lampiris Eneco 0,0 0,0 Overige 1,8 2,4
geleverde elektriciteit aan afnemers op distributienet 2006 2007 2008 2009 2010 2011 68,6 70,6 70,1 68,9 66,4 62,1 19,0 15,2 13,9 15,2 17,2 19,8 5,9 5,5 5,4 5,7 6,9 7,2 1,9 2,3 2,9 3,1 3,7 4,7 2,3 2,2 2,2 1,8 1,7 2,0 0,1 0,5 0,9 0,5 1,5 2,5 2,7 1,9 1,5 1,7 2,7 3,0 2,6 1,8 1,8
Gaslevering: marktaandelen geleverd aardgas 2004 2005 2006 GDF-Suez 77,8 73,3 69,4 EDF-Luminus 13,0 12,3 14,8 Eni 7,9 11,3 12,9 Lampiris Essent Eneco Wingas Overige 1,4 3,2 2,8
Elektriciteitsproductie: aandelen 2009 2010 GDF-Suez 79,3 69,8 E.ON nvt 9,0 EDF-Luminus 8,3 7,9 RWE 2,8 2,7 Overige 9,7 10,7
aan afnemers op het distributienet 2007 2008 2009 2010 66,3 65,6 62,8 60,9 13,9 14,5 16,0 16,2 14,7 13,7 12,7 13,2 0,4 1,3 1,3 1,2 1,9 1,1 1,9 1,8 5,1 6,2 3,1 4,4
2011 56,8 16,7 15,3 2,9 1,8 1,5 1,7 3,3
2012 55,9 20,5 9,2 4,4 3,3 2,3 1,8 2,6
2012 49,9 16,7 15,4 5,0 4,6 2,6 2,3 3,5
2011 68,2 7,4 4,9 1,4 18,2
Bespreking 56% van alle elektriciteitsleveringen staat op naam de GDF-Suez groep (Electrabel). In 2004, het eerste jaar van de vrijmaking van de markt, bedroeg dit nog 76%. De drie grootste elektriciteitsleveranciers (GDF-Suez, EDF-Luminus en Eni) leveren samen 85% van alle elektriciteit aan eindafnemers op het distributienet in Vlaanderen. Ook voor aardgas neemt GDF-Suez nog steeds het grootste deel van de leveringen op het distributienet voor haar rekening. Voor aardgas zijn de drie grootste leveranciers GDF-Suez, EDFLuminus en Eni. Samen leveren ze 82% van het totale volume aardgas aan de eindafnemers. In 2004 bedroeg dit nog bijna 99%. Er is hier dus een positieve evolutie merkbaar. Bij de elektriciteitsproductie blijft de GDF-Suez groep met 68% verweg de grootste producent.
101
Pact 2020
Herfindahl-Hirschman Indexen voor de elektriciteits- en aardgaslevering Herfindahl-Hirschman Index voor de elektriciteitsen aardgasmarkt
9.000 8.000 HHI elektriciteitslevering 7.000 HHI aardgaslevering HHI6.000 levering groene elektriciteit
2009
2010
2011
2012
5.039
4.782
4.326
3.667
4.289
4.110
3.761
3.068
3.456
1.898
8.824
4.383
HHI5.000 levering grijze elektriciteit 4.000 3.000 2.000 1.000 HHI elektriciteitsproductie 0 HHI productie groene elektriciteit 2009 HHI productie grijze elektriciteit HHI elektriciteitslevering
2009
2010
2011
6.366
5.023
4.749
3.148 2010 2011 5.521 HHI aardgaslevering HHI levering groene elektriciteit
2012 HHI levering grijze elektriciteit
Herfindahl-Hirschman Indexen voor de elektriciteitsproductie 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 2009 HHI elektriciteitsproductie
2010 HHI productie groene elektriciteit
2011 HHI productie grijze elektriciteit
Bespreking Net zoals vorige jaren is er een positieve evolutie merkbaar wat de concentratiegraad betreft, zowel voor de levering van elektriciteit als van aardgas. Onder invloed van de ingrijpende wijzigingen van de marktaandelen in 2012 is de evolutie van de HHI-index bijzonder opvallend. Deze positieve evolutie neemt niet weg dat de maximale waarden van 1.800 tot 2.500 die in de economische theorie voor de HHI als aanvaardbaar worden gezien, in Vlaanderen zowel voor aardgas als voor elektriciteit nog altijd overschreden worden. Conclusie is dat hoewel de Vlaamse energiemarkt veel concurrentiëler geworden is, ze nog altijd geconcentreerd is. Dit is enerzijds te wijten aan het belangrijke marktaandeel van de historische leveranciers, maar ook aan het effect van fusies en participaties tussen de verschillende spelers. Daarnaast blijkt de markt voor de levering van grijze elektriciteit sterker geconcentreerd dan die voor groene elektriciteit. De HHI voor de levering van groene elektriciteit bereikte in 2012 wel de beoogde streefwaarde van 1.800 à 2.000. Ook de HHI van de elektriciteitsproductie in Vlaanderen is in 2011 positief geëvolueerd, maar met 4.749 is hij nog steeds te hoog. Ook hier is de productie van grijze stroom meer geconcentreerd dan die van groene stroom.
102
Pact 2020
103
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.1.4 Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt Vlaanderen afhankelijk is van met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de import bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. Kernindicator
Frequentie en duur van stroom- en gasonderbrekingen op het distributienet
Definitie
De onbeschikbaarheid vertegenwoordigt de jaarlijkse gemiddelde onderbrekingstijd van een gebruiker van het distributienet. Het is de geraamde som van de onderbrekingstijden van alle gebruikers van het distributienet gedeeld door het aantal gebruikers. De frequentie van de onderbrekingen vertegenwoordigt het jaarlijkse gemiddelde aantal onderbrekingen van een gebruiker van het distributienet. Het is de som van de onderbrekingen van alle gebruikers van het distributienet gedeeld door het aantal gebruikers.
Streefwaarde
Het aantal en de duur van de stroom- en gasonderbrekingen blijven beperkt.
Dimensies
Laagspanningsnet, middenspanningsnet, aardgasnet
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2005-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
21/05/2013
Meetmethode
Gebaseerd op gegevens van de distributienetbeheerders.
Bron data
VREG
Meer informatie
http://www.vreg.be/rapp-2012-2 http://www.vreg.be/rapp-2012-6
104
Pact 2020
Frequentie en duur van stroom- en gasonderbrekingen op het distributienet 2005
2006
2007
Laagspanningsnet Frequentie onderbrekingen Duur onbeschikbaarheid Middenspanningsnet Frequentie onderbrekingen Duur onbeschikbaarheid
0,69 0:36:19
2008
2009
2010
2011
2012
0,06 0:06:23
0,05 0:05:35
0,06 0:07:04
0,06 0:07:36
0,05 0:06:24
0,68 0:28:22
0,56 0:22:19
0,55 0:22:07
0,51 0:21:30
0,51 0:20:06
0,48 0:17:55
0,52 0:19:39
0:06:00
0:06:00
0:05:00
0:05:00
0:05:30
0:07:12
0:06:24
Aardgasnet Duur onbeschikbaarheid
Bespreking In 2012 werd de stroomvoorziening van een afnemer gemiddeld 0,05 keer onderbroken door een incident op het laagspanningsnet en 0,52 keer door incidenten op het middenspanningsnet. Beide samen veroorzaken in 2011 bij de laagspannings-distributienetgebruiker een gemiddelde spanningsonderbreking van 26 minuten en 3 seconden. In het algemeen blijft de betrouwbaarheid van de middenspanningsdistributienetten op een hoog peil gehandhaafd. Uit cijfers van de CEER blijkt dat de Vlaamse onderbrekingscijfers vergelijkbaar zijn met die van Nederland, Duitsland en Denemarken die in Europa tot de laagst gerapporteerde behoren. De onbeschikbaarheid is voornamelijk het gevolg van defecten op middenspannings- en hoogspanningskabels. Deze kunnen al dan niet veroorzaakt zijn door derden. De netbeheerders kunnen hier enerzijds via hun investeringspolitiek en anderzijds via het verstrekken van de liggingsgegevens invloed op uitoefenen. Om kabelbreuken door derden in de toekomst zoveel mogelijk te vermijden hebben de netbeheerders de ligginggegevens van hun kabels recent samengebracht in het Kabel en Leiding Informatie Portaal (KLIP). Zo wordt graafschade aan kabels voorkomen. De gemiddelde onbeschikbaarheid van de toegang tot het aardgasnet werd per afnemer geschat op 6 minuten en 24 seconden in 2012. Deze onbeschikbaarheid is nagenoeg volledig toe te schrijven aan geplande werken. Dit heeft meestal geen al te grote impact op het gebruikerscomfort aangezien geplande werken op voorhand moeten aangekondigd worden of in overleg gebeuren met de getroffen eindafnemers.
105
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.1.5 Vlaanderen heeft in 2020 substantiële vorderingen gemaakt Vlaanderen afhankelijk is van met het oog op een stabiele toegang tot energie. Dat komt de import bevoorradingszekerheid en de competitiviteit van de prijzen ten goede. Kernindicator
Evolutie van de elektriciteits- en aardgasprijzen
Definitie
Het betreft de gewogen gemiddelde huishoudelijke elektriciteitsprijs (typecategorie Dc, 1.600 kWh dagverbruik en 1.900 kWh nachtverbruik op jaarbasis ), de gewogen gemiddelde elektriciteitsprijs voor kleine professionele afnemers (typecategorie Ib, 29.000 kWh dagverbruik en 21.000 kWh nachtverbruik op jaarbasis ) en de gewogen gemiddelde huishoudelijke aardgasprijs (typecategorie D3, 23.260 kWh op jaarbasis).
Streefwaarde
Lagere elektriciteits- en aardgasprijzen.
Dimensies
Huishoudelijke elektriciteitsprijs, elektriciteitsprijs voor kleine professionele afnemers en huishoudelijke aardgasprijs.
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Vanaf 2004
Frequentie en stiptheid
Halfjaarlijks
Laatst gewijzigd
21/05/2013
Meetmethode
De prijsgegevens zijn gebaseerd op gegevens overgemaakt door de verschillende energieleveranciers aan de VREG.
Bron data
VREG
Meer informatie
http://www.vreg.be/rapp-2013-05
106
Pact 2020
Evolutie en verdeling van de elektriciteitsfactuur voor huishoudelijke afnemers met een doorsnee verbruik
Elektriciteitsprijs jul 04huishoudelijk dec 04 jul 05dec 05 jul 06dec 06 jul 07dec 07 jul 08dec 08 jul 09dec 09 jul 10dec 10 jul 11dec 11 jul 12dec 12 Energie €800 Distributie €700 Transmissie €600 Heffingen €500
## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ##
Heffingen
€400 Elektriciteitsprijs jul 08kleine dec 08 julprofessionele 09dec 09 jul 10dec afnemers 10 jul 11dec 11 jul 12dec 12 €300 Energie ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## €200 Distributie ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## €100 Transmissie ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## €Heffingenjul 04 ## dec ## jul##05 ## ## dec ## jul##07 ## dec ## jul 06 dec ## jul 08 dec jul 09 dec jul 10 dec jul 11 dec jul 12 dec 04 05 06 07 08 09 10 11 12 Aardgasprijs jul huishuidelijk 04dec 04 jul 05dec 05 jul 06dec 06 jul 07dec 07 jul 08dec 08 jul 09dec 09 jul 10dec 10 jul 11dec 11 jul 12dec 12 Energie
Transmissie Distributie Energie
## ## Evolutie ## ## en ##verdeling ## ## ## ## ## ## ## ## voor ## ##kleine ## professionele ## van ## de elektriciteitsfactuur afnemers
Aardgas ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## €10.000distributie Vervoer €9.000 ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## Heffingen €8.000 €7.000 €6.000 €5.000 €4.000 €3.000 €2.000 €1.000 €-
## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## ## Heffingen Transmissie Distributie Energie
jul 08
dec 08
jul 09
dec 09
jul 10
dec 10
jul 11
dec 11
jul 12
dec 12
Evolutie en verdeling van de aardgasfactuur voor huishoudelijke afnemers met een doorsnee verbruik €2.000 €1.500
Heffingen Vervoer
€1.000
Aardgas distributie Energie
€500 €jul 04 dec jul 05 dec jul 06 dec jul 07 dec jul 08 dec jul 09 dec jul 10 dec jul 11 dec jul 12 dec 04 05 06 07 08 09 10 11 12
Bespreking De gewogen gemiddelde elektriciteitsprijs ligt in december 2012 zowel voor huishoudelijke (+ 1,2%) als kleine professionele afnemers (+ 2,4%) hoger dan in december 2011. De verhouding tussen de samenstellende elektriciteitsprijsonderdelen bedraagt in december 2012 voor huishoudelijke afnemers: 51% energieprijs, 41% distributienettarief, 7% transmissienettarief en 1% heffingen. De gewogen gemiddelde aardgasprijs voor huishoudelijke afnemers daalde met 4,5% tussen december 2011 en 2012. De verhouding tussen de samenstellende aardgasprijsonderdelen bedraagt in december 2012 voor huishoudelijke afnemers: 72% energieprijs, 23% aardgasdistributie, 3% vervoer en 3% heffingen.
107
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.2 Hiertoe worden enerzijds efficiëntiewinsten geboekt om de Vlaanderen afhankelijk is van elektriciteitsvraag te beperken. Daardoor en in overeenstemming import met de Europees aangegane verbintenissen, is tegen 2020 de energieefficiëntie gestegen, en dienovereenkomstig het (relatieve) energiegebruik gedaald. Zodoende is de CO2-emissie tegen 2020 gedaald overeenkomstig de Europese aangegane verbintenissen. Kernindicator
Energiegebruik per sector en energie-intensiteit op Vlaams niveau
Definitie
De energie-intensiteit geeft de verhouding weer tussen het Bruto Binnenlands Energieverbruik (BBE) en het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft een beeld van de energie-afhankelijkheid van de economie.
Streefwaarde
Vermindering van het energiegebruik met 20% ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij ongewijzigd beleid.
Dimensies
Sectoren: industrie (met inbegrip van het niet-energetisch eindverbruik), tertiaire sector (met inbegrip van de transportsector), land- en tuinbouw en transformatiesector
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1990, 1994-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
15/03/2013
Meetmethode
Berekening op basis van de Vlaamse energiebalans.
Bron data
Energiebalans Vito
Meer informatie
http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1579.htm
108
Pact 2020
Energiegebruik en energie-intensiteit naar sector 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Energiegebruik (PJ) Industrie (+ niet energetisch eindverbruik)
625
659
692
672
655
679
596
695
687
Tertiaire sector (+ transportsector)
288
294
293
288
291
298
291
302
285
Transformatiesector
398
379
387
401
420
377
381
392
371
32
33
33
31
28
26
28
31
30
1.604
1.612
1.649
1.631
1.621
1.618
1.536
1.677
1.582
390
396
417
398
373
394
381
427
409
66
66
64
61
60
60
60
61
56
2.163
2.162
1.950
1.940
1.972
1.701
1.571
1.697
1.637
Landbouw
491
474
544
453
420
376
405
455
448
Totale economie
231
224
226
217
208
207
203
217
200
Landbouw Totale economie Energieintensiteit (kgoe/1000 euro BBP) Industrie (+ niet energetisch eindverbruik) Tertiaire sector (+ transportsector) Transformatiesector
Energie-intensiteit van de economie (index 1990=100) 160 150 140
ergie-intensiteit van de economie (index 1990=100) 130 120
BBE BBP Energie-intensiteit
110 100
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
130,8
138,7
127,0
133,8
134,1
134,9
136,4
133,3
132,7
148,6
145,6
142,7
147,4
146,4
141,3
137,4
135,2
130,7
88,1
95,3
89,0
90,8
91,6
95,5
99,3
98,6
101,5
90 80 1990 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 BBE
BBP
Energie-intensiteit
Bespreking Het bruto binnenlands energiegebruik bedroeg 1.582 PetaJoule in 2011, 31% meer dan in 1990 maar 6% minder dan in 2010. Voornaamste redenen voor deze daling ten opzichte van 2010 zijn enerzijds het gemiddeld warmere jaar 2011 waardoor sectoren met een energiegebruik afhankelijk van het buitenklimaat (voornamelijk de huishoudens, de tertiaire en landbouwsector) een lager energieverbruik vertonen. Ook is er een verminderde niet-nucleaire elektriciteitsproductie waarbij vooral de aardgascentrales minder draaiuren presteerden. De voorbije jaren is er ook meer en meer in energie-efficiëntie geïnvesteerd wat mede een daling van het energiegebruik ondersteunt. De energie-intensiteit geeft een goed beeld van de energieafhankelijkheid van de economie. De energieintensiteit vergelijkt het bruto binnenlands energiegebruik (BBE) met het bruto binnenlands product (bbp). Met uitzondering van 2010 (heropleving van de economie na het crisisjaar 2009 en bovendien een zeer koud jaar) is er sinds 2003 een ontkoppeling tussen de economische groei en het energiegebruik. In 2011 ligt de energie-intensiteit 12% lager dan in 1990. Dit is zowel het gevolg van structurele effecten (verschuivingen van het belang van sectoren in de Vlaamse economie) als van een toegenomen energie-efficiëntie (verminderd energiegebruik per eenheid product of dienst).
109
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.3.1 Anderzijds wordt de productiecapaciteit voor elektriciteit Vlaanderen afhankelijk is van uitgebreid tegen 2020, o.a. door het betrekken van voldoende import spelers, waarbij het aandeel elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve WKK aanzienlijk stijgt, zoals in Vlaanderen vereist zal zijn in uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energie. Kernindicator
Productiecapaciteit elektriciteit per brandstoftype
Definitie Streefwaarde
Uitbreiden producticapaciteit
Dimensies
Klassieke brandstoffen, kernenergie, water, wind en zon.
Vergelijking ruimte
België
Vergelijking tijd
1990-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
18/04/2013
Meetmethode
Registratie.
Bron data
FOD Economie, dienst Energie
Meer informatie
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/energie/energiemarkt/
110
Pact 2020
Productiecapaciteit brandstoftype in België, in MW 1990elektricteit 1991 per 1992 1993 1994 25.000 productiecapaciteit (MW) 14.141 14.098 14.039 14.053 14.899 Maximale klassieke brandstoffen (vast, vloeibaar, 7.235 gas) 7.207 7.148 7.161 7.964 kernenergie 5.500 5.485 5.485 5.485 5.528 waterkracht 1.401 1.401 1.401 1.402 1.402 20.000 wind 5 5 5 5 5 5556 zon zon 0 0 0 0 0 000000011122 Piekvraag (Elia-netwerk) wind 15.000 waterkracht kernenergie
10.000
klassieke brandstoffen (vast, vloeibaar, gas) Piekvraag (Elia-netwerk)
5.000
0
Bespreking De totale Belgische productiecapaciteit voor elektriciteit steeg met 42% sinds 1990. De productiecapaciteit op basis van vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen nam eveneens toe met 42%, die op basis van kernenergie nam toe met 8%. Bij de hernieuwbare bronnen bleef de productiecapaciteit op basis van waterkracht quasi constant, maar vooral de capaciteit op basis van wind- en zonne-energie kende de jongste jaren een forse toename. In België werd het hoogste verbruikspeil in het Elia-net voor 2011 opgetekend op 11 januari. Het bedroeg 13.208 MW. Dit maximum ligt 5,9% lager dan de absolute recordwaarde die op 17 december 2007 werd opgetekend (14.040 MW) en 4,6% lager dan de maximumwaarde van 2010 (13.845 MW op 1 december 2010).
111
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.3.2 Anderzijds wordt de productiecapaciteit voor elektriciteit Vlaanderen afhankelijk is van uitgebreid tegen 2020, o.a. door het betrekken van voldoende import spelers, waarbij het aandeel elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve WKK aanzienlijk stijgt, zoals in Vlaanderen vereist zal zijn in uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energie. Kernindicator
Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het finaal energiegebruik
Definitie
Het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen wordt berekend als de som van: * het bruto eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen * het bruto eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling * het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer
Streefwaarde
De Europese richtlijn van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte en hernieuwbare energie in transport.
Dimensies
Elektriciteit, verwarming en koeling, vervoer
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2005-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
15/03/2013
Meetmethode
Registratie
Bron data
Inventaris duurzame energie in Vlaanderen, Vito
Meer informatie
http://www.emis.vito.be/inventaris-duurzame-energie
112
Pact 2020
Aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in finaal gebruik 2005 Elektriciteit (1) Bruto groene stroom productie (GWh) Bruto finaal elektriciteitsverbruik (GWh)
% groene stroom
Verwarming en koeling (2) Bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling (PJ) Bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling (PJ)
% groene warmte
Vervoer (3) Eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in vervoer (PJ) Finaal energieverbruik van vervoer (PJ)
% groen transport
Hernieuwbare energie doelstelling (1+2+3) Totaal hernieuwbare energie (PJ) Totaal bruto finaal energieverbruik (PJ)
% hernieuwbare energie / totaal bruto finaal energieverbruik
2006
2007
2008
2009
2010
2011
1.069 1.590 1.763 2.214 3.095 3.515 4.476 58.524 60.181 60.383 60.247 56.827 61.631 60.017
1,8%
2,6%
2,9%
3,7%
5,4%
5,7%
7,5%
9,8
10,1
11,5
11,9
12,8
15,3
13,6
598
587
554
562
540
595
525
1,6%
1,7%
2,1%
2,1%
2,4%
2,6%
2,6%
0,0 178,8
0,0 179,2
2,0 182,2
2,3 183,8
5,3 173,7
7,7 183,0
7,2 181,4
0,0%
0,0%
1,1%
1,2%
3,0%
4,2%
4,0%
13,6 1.035
15,9 1.030
19,8 1.004
22,2 1.016
29,2 964
35,7 1.047
36,9 971
1,3%
1,5%
2,0%
2,2%
3,0%
3,4%
3,8%
Bespreking De Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie van 2009 legt België op om tegen 2020 13% van het bruto finaal energiegebruik te halen uit hernieuwbare energiebronnen. België – dat deze doelstelling nog niet heeft vertaald naar doelstellingen voor de gewesten en de federale overheid – kan zelf bepalen hoe deze doelstelling verder wordt gespecificeerd naar groene stroom, groene warmte & koeling en hernieuwbare energie in transport (zowel biobrandstoffen als groene stroom voor elektrische voertuigen). In 2011 bedroeg dit aandeel in Vlaanderen 3,8%. In 2011 bedraagt de totale bruto productie van groene stroom 4.476 GWh, een toename met 27% ten opzichte van 2010. Dit betekent een aandeel van 7,5% in het Vlaamse bruto elektriciteitsverbruik. Productie op basis van biologisch materiaal – biomassa, biogas en de organische fractie van het huisvuil – blijft de productie van groene stroom domineren. Toch deed de installatie van nieuwe zonnepanelen en windturbines het aandeel zonne-, wind-, en waterenergie oplopen van 17% in 2009 tot 35% in 2011. Vooral de toename in de productie van zonne-energie valt op (x6 tussen 2009 en 2011). Hierbij speelde het gunstige ondersteuningsmechanisme voor zonnepanelen een belangrijke rol. Het bruto finaal verbruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling bedraagt in 2011 13,6 PJ, een daling met 12% ten opzichte van 2010. Dit is 2,6% van het bruto finaal energieverbruik voor verwarming en koeling. Warmtepompen, warmtepompboilers en zonneboilers die warmte onttrekken aan de bodem, de lucht of de zonnestraling leveren in 2011 7% van de groene warmte. Hun productie is gestegen met 28% ten opzichte van 2010. De grootste bijdrage in de groene warmte is afkomstig van de inzet van biomassa (93%). Zo is 54% van de groene warmte afkomstig van gewone verbrandingsinstallaties die werken op biomassa. 39% van de groene warmte komt uit WKK-installaties die werken op biomassa, biogas of biobrandstoffen en die naast groene warmte ook groene stroom produceren. De Richtlijn Hernieuwbare Energie legt elke EU-lidstaat op tegen 2020 minstens 10% hernieuwbare energie in te zetten in het weg- en spoorvervoer. Het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer (biobrandstoffen en groene stroom) ten opzichte van het finale energieverbruik in het vervoer bedraagt 4% in 2011. Momenteel gaat het hierbij vooral om biobrandstoffen. Er is een duidelijk effect merkbaar van de invoering van accijnsvrije productiequota (eind 2006) en van de verplichting om 4% biobrandstoffen bij te mengen in benzine en diesel (sinds juli 2009).
113
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.4.1 Het elektriciteitsnet wordt tegen 2020 omgevormd tot een Vlaanderen afhankelijk is van internationaal goed geïnterconnecteerd en slim net waarop import decentrale productie-eenheden en nieuwe toepassingen kunnen worden gekoppeld. Kernindicator
Transmissie- en distributienetverliezen
Definitie
Netverlies is de elektriciteit die verloren gaat bij het transport via het net. Deze zijn het gevolg van: * verliezen ten gevolge van de magnetisatie van de transformatoren wanneer deze onder spanning staan (ijzerverliezen of nullastverliezen) * verliezen ten gevolge van de opwarming van de wikkelingen van de transformatorenwanneer hier stroom door loopt (koperverliezen of belastingsverliezen) * verliezen ten gevolge van de opwarming van de geleiders van luchtlijnen en ondergrondse kabels in verband met de vermogens die langs deze verbindingen worden vervoerd.
Streefwaarde
De netverliezen blijven beperkt.
Dimensies Vergelijking ruimte
Distributienet, transmissienet (met inbegrip van het distributienet van Elia tot 70kV) Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
10/05/2013
Meetmethode
Gebaseerd op gegevens van de transmissie- en distributienetbeheerders.
Bron data
VREG
Meer informatie
http://www.vreg.be/rapp-2012-6
114
Pact 2020
Transmissie- en distributienetverliezen
Transmissienetverlies (GWh)
2008
2009
2010
2011
2012
369
353
361
382
369
Bespreking De transmissienetverliezen (voor het net van 30 tot 380 kV) kenden de voorbije jaren een wisselend verloop. Door de toegenomen decentrale productie is de huidige berekeningswijze voor netverliezen op het distributienet minder accuraat. De netbeheerders zijn dan ook op zoek naar betere manieren om de netverliezen op het distributienet te berekenen, daarom zijn er nog geen cijfers rond de distributienetverliezen opgenomen.
115
Pact 2020
Energievoorziening waarvoor 7.4.2 Het elektriciteitsnet wordt tegen 2020 omgevormd tot een Vlaanderen afhankelijk is van internationaal goed geïnterconnecteerd en slim net waarop import decentrale productie-eenheden en nieuwe toepassingen kunnen worden gekoppeld. Kernindicator
Slim elektriciteitsnet
Definitie
Een slim elektriciteitsnet, ook 'smart grid' genoemd, maakt gebruik van informatietechnologieën om de productie en distributie van elektriciteit te optimaliseren en brengt de vraag en het aanbod tussen producent en consument met elkaar in verband.
Streefwaarde
Het elektriciteitsnet wordt omgevormd tot een slim net.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2010-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
10/05/2013
Meetmethode
Gebaseerd op gegevens van de netbeheerders.
Bron data
VREG
Meer informatie
http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012-2013/g1779-1.pdf
116
Pact 2020
Indicatoren slimme netten 2010
2011
2012
13.042 64,5% 7.589 0,2% 3.268 0,1%
14.353 69,1% 9.315 0,3% 3.285 0,1%
15.934 73,6% 11.347 0,3% 3.709 0,1%
1,17 4.513 1,1% 4,9%
2,35 4.468 1,1% 5,2%
1,20 3.748 3,2% 7,1%
Slimme meters aantal AMR gemeten punten MS aandeel AMR gemeten toegangspunten in MS aantal AMR gemeten punten LS aandeel AMR gemeten toegangspunten in LS aantal geïnstalleerde slimme elektriciteitsmeters aandeel slimme meters in gemeten toegangspunten op LS
Geavanceerde sensoren aantal telebediende schakelaars / km net aantal distributienetgebruikers / aantal telebediende schakelaars aantal telegelezen spanningspunten / aantal cabines aantal telegelezen stroommeetpunten / aantal cabines
Bespreking De netbeheerders rapporteerden voor het eerst in 2010 aan de VREG een aantal indicatoren die een maat zijn voor slimme netten. De komende jaren zal de evolutie hiervan aangeven in welke mate het bestaande elektriciteitsnet evolueert naar een slim net. Tussen 2010 en 2012 werden in totaal 3.709 slimme meters geïnstalleerd in het kader van een aantal pilootprojecten van de netbeheerders. 74% van de meetpunten op middenspanning (MS) zijn op afstand uitleesbaar (= AMR) t.o.v. 64,5% in 2010. Een aantal van de >56 kVA klanten op laagspanning (LS) werden ook al uitgerust met een telegelezen meter. De middenspanningscabines worden ook meer en meer uitgerust met telebediende schakelaars en sensoren.
117
Pact 2020
Doelstelling
8.1.3 Een verdere ontkoppeling van economische groei en het geheel van emissies en afvalproductie is in 2020 gerealiseerd door een gestaag stijgende materiaal- en energie-efficiëntie in de verschillende maatschappelijke sectoren.
Kernindicator
Eco-efficiëntie globaal en per sector
Definitie
Eco-efficiëntie: vergelijking van de milieudruk die een sector/regio teweegbrengt (emissies, brongebruik) met een activiteitenindicator van deze sector/regio (productie, volume, bruto toegevoegde waarde ...).
Streefwaarde
Ontkoppeling tussen economische groei en het geheel van emissies en afvalproductie
Dimensies
Sectoren: huishoudens, industrie, energie, landbouw, transport, handel en diensten
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2011* (2011=voorlopig cijfer)
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
9/04/2013
Meetmethode
Verschillende bronnen worden gecombineerd: Energiebalans VITO, Emissie Inventaris Lucht VMM, afvalcijfers OVAM, HERMREG… De emissies voor transport in 2010 zijn niet vergelijkbaar met de reeks 2000-2009 wegens modelaanpassingen.
Bron data
VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/sectoren/materiaalstromen/eco-efficientie-van-vlaanderen/eco-efficientie-invlaanderen/
118
Pact 2020
eco-efficiëntie Vlaanderen
Eco-efficiëntie van de Vlaamse economie
130
index 2000=100
2000 2001 2002 120 productie primair afval** 110 BBP 100,0 100,4 101,6 100 nenlands energiegebruik 100,0 99,5 100,3 90 emissie PAK's 100,0 103,6 103,1 80 emissie broeikasgassen 100,0 98,6 99,3 70 emissie fijn stof (PM2,5) 100,0 94,0 93,4 60 erbruik (excl. koelwater) 100,0 98,8 98,7 50 N naar oppervlaktewater 100,0 100,7 96,5 40 *: voorlopige cijfers 30 **: primair afval van huishoudens en bedrijven 2000
2001
2002
2003
2004
2003 102,4 102,6 110,3 101,1 93,8 98,0 76,5 2005
productie primair afval** emissie PAK's emissie fijn stof (PM2,5) netto emissie N naar oppervlaktewater
2004 100,0 105,9 103,2 102,8 101,5 91,8 99,5 77,6 2006
2007
2005 112,8 107,6 105,5 97,2 100,3 81,8 98,9 73,8 2008
2006 111,2 110,8 104,4 100,4 96,8 80,4 101,5 75,0 2009
2010
2007 94,5 114,9 103,7 104,6 94,8 74,0 100,7 72,4 2011*
BBP emissie broeikasgassen waterverbruik (excl. koelwater) bruto binnenlands energiegebruik
Bespreking Tussen 2000 en 2011 is er sprake van een ontkoppeling tussen het energiegebruik en de economische groei. Het waterverbruik geraakt moeilijk ontkoppeld van de economische activiteit.
Eco-efficiëntie van de huishoudens 120
index 2000=100
2000 2001 110 aantal huishoudens 100 100,9 100 energiegebruik 100 107,4 emissie broeikasgassen 100 107,9 90 emissie dioxines 100 102,1 80 emissie PAK's 100 106,7 70 restafval 100 94,6 60 oppervlaktewater belasting 100 93,9 met BZV
2002 101,8 102,4 101,6 94,9 82,1 89,1 88,0
2003 102,8 112,1 112,6 97,8 90,9 84,4 83,8
2004 103,7 106,4 105,8 97,6 89,8 84,3 79,3
2005 104,6 105,1 104,6 96,8 87,5 83,6 77,4
2006 105,6 102,0 100,0 96,4 86,1 82,4 58,2
2007 106,6 97,0 94,5 94,0 78,1 84,1 54,0
50 40 2000
2001
2002
2003
2004
2005
aantal huishoudens emissie broeikasgassen emissie PAK's belasting oppervlaktewater met BZV
2006
2007
2008
2009
2010
2011*
energiegebruik emissie dioxines restafval
Bespreking Het aantal huishoudens nam in de periode 2000-2009 toe met 9%. De belasting naar het oppervlaktewater met biochemisch zuurstofverbruik (BZV) verminderde met meer dan de helft tussen 2000 en 2011. Deze daling is te danken aan de uitbreiding en de verbetering van de openbare waterzuivering. Het energiegebruik en de emissie van broeikasgassen door de huishoudens hangen grotendeels samen met gebouwenverwarming en schommelen in functie van de klimatologische omstandigheden. In de periode 2007-2010 was er geen sprake meer van een ontkoppeling tussen het aantal huishoudens versus het energiegebruik en de broeikasgasemissies. Maar in 2011 vond er een duidelijke daling plaats. De afname van de emissie van polycyclische aromatische koolstoffen (PAK’s) en de emissie van dioxines kan eveneens verklaard worden door de lagere verwarmingsbehoefte in 2011.
119
Pact 2020
Eco-efficiëntie van de industrie 120 110
index 2000=100
2000 100 bruto toegevoegde waarde 100 90 totaal energiegebruik 100 80 emissie broeikasgassen 100 70 emissie ozonprecursoren 100 60 verzurende emissie100 emissie50fijn stof (PM2,5) 100 2000 2001 CZV in 100 afvalwater
2001 99,9 96,0 96,5 93,9 95,3 97,5 2002
2002 101,8 97,2 97,4 94,5 93,7 109,6 2003
96,6
bruto toegevoegde waarde
2004
2003 101,2 95,0 93,7 87,7 81,2 107,8 2005
85,6
2004 105,3 100,2 99,1 88,2 87,3 107,4 2006
82,2
totaal energiegebruik
emissie ozonprecursoren
2007
80,0
verzurende emissie
2005 106,9 105,1 96,9 87,7 82,2 94,2 2008
2009
70,5
2006 111,4 102,2 92,5 84,2 76,9 100,6 2010
74,7
emissie broeikasgassen
2007 116,3 99,6 87,5 80,6 78,9 88,1 2011*
75,0
emissie fijn stof (PM2,5)
CZV in afvalwater
Bespreking In de periode 2000-2011 zijn de industriële emissies en lozingen duidelijk gedaald. Enkel het industriële energiegebruik lag in 2011 hoger dan in 2000, vooral door een stijgend niet-energetisch gebruik van energiedragers. Vooral in de periode 2000 tot 2007 slaagde de industrie erin haar absolute milieudruk te verminderen bij een stijgende activiteit. In 2010 en 2011 herleefde de economie met een stijging van de industriële milieudruk in de meeste industriële deelsectoren als gevolg. In 2011 lagen de meeste emissies en lozingen opnieuw lager dan in 2010 ondanks een geringe activiteitstijging. Uitzondering hierop zijn de uitstoot naar de lucht van fijn stof en van de meeste zware metalen. Eco-efficiëntie van de energiesector
2000 2001 2002 energetische output 100,0 104,0 118,3 120 energiegebruik eigen 100,0& energieverliezen 99,2 101,8 emissie broeikasgassen 100,0 95,1 100,0 100 oppervlaktewater100,0 onttrokken als 92,7 koelwater91,2 80 emissie ozonprecursoren 100,0 92,3 84,5 60 verzurende emissie 100,0 90,9 81,5 emissie 100,0 (lucht)105,5 93,3 40 zware metalen emissie fijn stof (PM2,5) 100 74,3 69,8 index 2000=100
140
20
2003 117,4 108,2 104,6 97,1 86,5 86,8 105,6 88,9
2004 112,0 102,9 102,9 89,5 86,1 93,4 139,8 87,7
2005 98,3 105,0 102,9 90,6 81,4 83,6 85,5 55,0
2006 96,6 109,0 98,7 87,6 70,8 78,3 72,7 47,3
2007 101,1 114,1 100,1 88,5 61,9 68,2 67,0 44,0
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
energetische output
eigen energiegebruik & energieverliezen
emissie broeikasgassen
oppervlaktewater onttrokken als koelwater
emissie ozonprecursoren
verzurende emissie
emissie fijn stof (PM2,5)
emissie zware metalen (lucht)
2011*
Bespreking De energetische output van de energiesector – dit is de som van de energie-inhoud van zijn eindproducten zoals motorbrandstoffen of elektriciteit – vertoont na 2002 een daling. In 2009 is duidelijk het effect van de financieeleconomische crisis te zien, waarbij de output van de energiesector de terugval in vraag naar energie van de andere sectoren weerspiegelt. Daar waar de output in 2010 een kleine stijging liet zien (+2 %), zette de daling zich nog verder *: voorlopige door in cijfers 2011. Inmiddels ligt de output van de energiesector al 18 % beneden het peil van 2008 en 19 % lager dan in 2000. Het eigen energiegebruik en de energieverliezen bij de transformatie, het transport en de distributie van energiebronnen vertoont daarentegen nog geen dalend patroon. Ten opzichte van 2000 is er een duidelijke en aanhoudende absolute ontkoppeling voor de emissies van ozonprecursoren (-66 %), verzurende stoffen (-75 %), zware metalen (-76 %) en fijn stof (-89 %). Deze emissies zijn sterk afhankelijk van het steenkoolgebruik in elektriciteitscentrales. De daling van broeikasgasemissies is pas in 2008 ingezet (-20 %).
120
Pact 2020
2000 110 eindproductiewaarde 100 - Cte
van2003 de landbouw 2001 Eco-efficiëntie 2002 2004 prijzen 92,62005 97,6 99,7 97,0 99,0 98,2 97,8 99,7 97,9 96,6 93,7 93,8
index 2000=100
energiegebruik 100 100 emissie broeikasgassen 100 verzurend 90 e emissie 100 80 druk door gewasbescherming 100 emissie70fijn stof (PM2,5) 100 P-belasting oppervlaktewater 100
96,4 98,6 96,4 96,9
95,3 59,7 94,6 95
91,4 56,7 93,2 85,7
2005 96,4 99,2 92,1
2006 95,3 94,7 90,8
2007 100,3 84,1 89,0
80,9 69,5 91,5 86,9
80,7 74,0 90,5 85,4
74,9 78,4 83,4 76,1
82,8 62,8 92,4 88,3
60 50 40 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
eindproductiewaarde - Cte prijzen 2005
energiegebruik
emissie broeikasgassen
verzurende emissie
druk door gewasbescherming
emissie fijn stof (PM2,5)
2010
2011*
P-belasting oppervlaktewater
Bespreking De milieudruk van de landbouw en de omvang van de activiteiten, uitgedrukt als eindproductiewaarde, nemen af tussen 2000 en 2008. De eco-efficiëntie neemt toe door de sterkere daling van de milieudruk ten opzichte van de eindproductiewaarde. Na 2008 steeg de milieudruk weer voor energiegebruik, broeikasgassen en fijn stof bij een stijgende productiewaarde. De verzurende emissie en de fosforbelasting van het oppervlaktewater stagneerden. De verzurende emissie daalde met 26 % en de belasting van het oppervlaktewater met fosfor met 25 % in de periode 2000-2008. De krimpende veestapel verklaart ook de afname van de broeikasgasemissie (-14 % in 2008) en de emissie van fijn stof (-20 % in 2008). Na 2008 stijgt de milieudruk weer licht voor energiegebruik, broeikasgassen en fijn stof. De toename van de veestapel vanaf 2008 en de uitbreiding van de WKK’s in de glastuinbouw tot en met 2011, leiden tot stijgende emissies.
Eco-efficiëntie van het personenvervoer
index 2000=100
130 110
2000 2001 90 personenkilometers 100,0 101,0 bevolkingsaantal 100,0 100,2 70 emissie broeikasgassen 100,0 99,1 50 verzurende emissies 100,0 93,0 emissie30ozonprecursoren 100,0 90,1 2000PM2,5 2001 emissie fijn stof 100,0 (uitlaat)2002 89,7
2002 102,8 100,5 98,2 85,6 81,9 2003 82,12004
2003 103,7 100,9 98,5 82,2 76,2 2005 76,7
2004 105,2 101,3 98,5 79,2 71,0 2006 71,8 2007
2005 105,3 101,7 97,1 75,1 65,1 2008 60,0
2006 106,7 102,3 97,9 71,3 60,1 2009 55,6
2007 108,8 103,0 97,6 68,7 55,9 2010*51,3
personenkilometers
bevolkingsaantal
emissie broeikasgassen
verzurende emissies
emissie ozonprecursoren
emissie fijn stof PM2,5 (uitlaat)
121
Pact 2020
Bespreking Sinds 2000 is het aantal personenkilometers (wegverkeer en spoor) sneller gestegen dan het bevolkingsaantal. In 2008 daalde het personenvervoer met 1,2%, een gevolg van de financieel-economische crisis. Daarna zette de stijging zich verder. In de periode 2000-2010 was er een absolute ontkoppeling tussen de emissies van het personenvervoer en de personenkilometers. Het stijgende gebruik van energiezuinige wagens en van biobrandstoffen voor wegverkeer had een gunstige invloed op de emissie van broeikasgassen in 2010. De emissies van ozonprecursoren, verzurende componenten en PM2,5 door het personenvervoer daalden. De laatste 10 jaar steeg het aantal tonkilometers van het goederenvervoer sneller dan het BBP. De crisis had een groter effect op het goederenvervoer dan op het personenvervoer. Hoewel ook vrachtwagens energiezuiniger worden, lag de emissie van broeikasgassen door het goederenvervoer hoger in 2010 dan in 2000 door een toegenomen activiteit maar ook door wijzigingen aan de methode. De emissie steeg echter minder snel dan de tonkilometers. Er was een relatieve ontkoppeling. Voor de andere emissies was er een absolute ontkoppeling met de tonkilometers. In 2010 lagen de emissies hoger dan in 2009 door een hogere inschatting van het aantal kilometers gereden door het vrachtvervoer.
index 2000=100
2000 2001 2002 2003 2004 tonkilometers 100,0 104,1 109,7 111,4 116,0 bruto binnenlands100,0 product (BBP) 100,4 101,6 102,4 105,9 Eco-efficiëntie van het goederenvervoer emissie broeikasgassen 100,0 101,1 102,2 105,0 106,5 160 verzurende emissies 100,0 99,1 95,6 95,5 93,8 140 emissie ozonprecursoren 100,0 98,9 96,8 96,6 94,7 120 emissie fijn stof PM2,5 100,0 (uitlaat)94,3 87,8 83,3 78,4 100
2005 120,1 107,6 107,6 91,3 92,3 69,3
2006 129,0 110,8 106,7 86,5 87,3 63,9
2007 143,7 114,9 108,8 84,0 84,5 58,0
80 60 40 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2008
2009
bruto binnenlands product (BBP)
emissie broeikasgassen
verzurende emissies
emissie ozonprecursoren
emissie fijn stof PM2,5 (uitlaat)
index 2000=100
2005 2006 2007 2008 2009 energiegebruik 100 95,7 Eco-efficiëntie 95,1 van handel 99,9 en diensten 102,7 aantal werkenden 100 102,2 104,4 106,9 107,6 120 bruto 100 toegevoeg de 80 waarde** 100 102,9 106,8 109,0 106,7 60 emissie broeikasgassen 100 91,4 88,7 95,1 99,4 40 afval (excl. productie 100 afvalverwerkende 84,3 sector) 95,2 86,4 78,3 emissie20 ozonafbrekende 100 stoffen 92,6 93,4 88,0 32,4 emissie NMVOS 100 97,3 89,3 77,1 94,0 0 2005
2007
tonkilometers
2006
2007
2008
energiegebruik bruto toegevoegde waarde** productie afval (excl. afvalverwerkende sector) emissie NMVOS
2009
2010 104,1 109,3
2011* 89,9
108,5 102,9 85,6 29,1 95,5
111,0 82,8
2010
2010*
100,9 2011*
aantal werkenden emissie broeikasgassen emissie ozonafbrekende stoffen
Bespreking De bruto toegevoegde waarde van handel en diensten steeg in de periode 2005-2011 met 11%. Het aantal werkzame personen (werknemers en zelfstandigen) nam tussen 2005 en 2010 toe met 9%. Het energiegebruik en de emissie van broeikasgassen bij handel & diensten daalden respectievelijk met 10 % en 17 % in 2011 ten opzichte van 2005. De emissie van ozonafbrekende stoffen daalde met 71 % in 2010 ten opzichte van 2005. De afvalproductie (excl. de afvalverwerkende sector) vertoont een schommelend verloop, maar we kunnen spreken van een absolute ontkoppeling in 2010 ten opzichte van 2005 (-14 %).
122
Pact 2020
123
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicator
8.2 De plaatsing van dak- of zoldervloerisolatie, de vervanging van enkel glas en inefficiënte verwarmingsinstallaties en innovaties in de sector zorgen er tegen 2020 onder andere voor dat het energiegebruik van het gebouwenpark aanzienlijk daalt. Energiegebruik van het gebouwenpark
Definitie
Energiegebruik van de sectoren huishoudens en handel en diensten
Streefwaarde
Het energiegebruik van het gebouwenpark daalt aanzienlijk.
Dimensies
Huishoudens, diensten
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1990-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
12/04/2013
Meetmethode
Berekening op basis van de Vlaamse energiebalans.
Bron data
Energiebalans VITO, VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.emis.vito.be/rapport-energiebalans-vlaanderen http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/sectoren/energiesector/energiegebruik-invlaanderen/energiegebruik-per-sector/
124
Pact 2020
Energiegebruik van het gebouwenpark, in PJ
energiegebruik (PJ) 300 ##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
Huishoudens 205 220 234 277 241 247 240 230 247 235 258 245 242 234 223 234 237 253 205 Diensten 250
54
84
76
86
83
84
85
87
91
99 101 106 105 100 100 105 108 109
94
200
150
100
50
0 1990199419951996199719981999200020012002200320042005200620072008200920102011 Huishoudens
Diensten
Bespreking In 2011 is er een afname van het verbruik zowel bij huishoudens als in dienstensector. Ook nu blijkt het (winter)klimaat een belangrijke verklarende factor: een daling van de verwarmingsbehoefte met 33% deed het totaal energiegebruik van huishoudens en handel & diensten teruglopen met respectievelijk 19% en 14%. Toch heeft ook een verbeterde energieefficiëntie zijn effect. Dit blijkt uit het feit dat de huishoudens, waarbij meer dan vier vijfden van het energiegebruik dient voor de verwarming van woningen, in 2011 8,3% minder energie gebruikten dan in 2007 terwijl het verschil in verwarmingsbehoefte tussen die 2 jaren maar 2,5% bedraagt. Uit de tweejaarlijkse enquête van het VEA naar energiebewustzijn en -gedrag bleek dat in 2011 76% van de woningen beschikt over dak- of zoldervloerisolatie, 41% over muurisolatie, 28% over vloerisolatie en 11% over kelderisolatie. Al 92% van de woningen heeft dubbel glas, waarvan 1 op 5 HR-glas bezit. 6 op 10 gezinnen verwarmen met aardgas. Van de aardgasgebruikers met een individuele CV-installatie, bezit 39% een HR ketel en 31% een condensatieketel. Van de stookoliegebruikers met een individuele CV-installatie, bezit 19% een HR ketel en 10% een condensatieketel.
125
Pact 2020
Doelstelling
8.3 Tegen 2020 beantwoorden nieuwbouwwoningen aan de optimale energieprestatienorm.
Kernindicator
Spreiding van het gerealiseerde energiepeil bij nieuwbouwwoningen
Definitie
Het E-peil is een maat voor de energieprestatie van een woning en de vaste installaties ervan in standaardomstandigheden. Hoe lager het Epeil, hoe energiezuiniger de woning. Sinds 1 januari 2006 geldt de EPB-regelgeving EnergiePrestatieBinnenklimaat-regelgeving) voor elk bouw- en verbouwingsproject waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd. Voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen tussen 1 januari 2006 en 31 december 2009 gold een maximaal E-peil voor nieuwe woongebouwen, kantoren en scholen van E100; voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2010 geldt een maximaal E-peil van E80 voor woongebouwen, het maximale Epeil E100 voor kantoren en scholen blijft behouden. Vanaf 2012 geldt het E-peil E70 en vanaf 2014 geldt het E-peil E60. Alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de optimale energieprestatienorm
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2006-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
21/05/2013
Meetmethode
Administratieve databank: EPB-aangiftes
Bron data
VEA
Meer informatie
http://www.energiesparen.be/epb/energieprestatieregelgeving
126
Pact 2020
Spreiding E-peil van nieuwe woongebouwen per aanvraagjaar van de vergunning, in %
E-peil E > E100 E80 < E ≤ E100 E60 < E ≤ E80 E40 < E ≤ E60 E20 < E ≤ E40 E ≤ E20
2006 6,8 62,9 27,6 2,4 0,3 0,1
2007 0,3 58,5 35,4 4,5 0,8 0,4
2008 0,1 49,5 39,0 9,1 1,5 0,7
2009 0,0 38,0 43,8 13,9 3,4 0,9
2010 0,0 0,8 67,0 23,0 5,4 3,8
Bespreking Nieuwe woongebouwen (eengezinswoningen en appartementen) worden jaar na jaar energiezuiniger. De verstrenging van de E-peileis van E100 naar E80 voor vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2010 heeft duidelijk tot een versnelling geleid in het energiezuiniger bouwen. De nieuwe woongebouwen waarvoor in 2010 een bouwvergunning werd aangevraagd, halen een gemiddeld E-peil van E66 (tegenover een gemiddelde van E87 in 2006). De groep bouwers die een lage-energiewoning bouwen, met een E-peil lager dan E60, neemt overigens jaar na jaar toe. Pas vanaf 2014 is E60 de maximumnorm, maar van de vergunningsaanvragen in 2010 voldoet al 35% van de eengezinswoningen aan deze norm. Deze trend is wel minder uitgesproken bij de appartementen, waar de groep van energiezuinige appartementen trager groeit en 25% van de nieuwe appartementen lager scoort lager dan E60. Naast die positieve trend groeit ook de groep van de voorlopers sterk. Dat is de groep die véél energiezuiniger bouwt dan de gestelde eis (≤ E40). Voor het aanvraagjaar 2006 waren er quasi geen voorlopers. Voor het aanvraagjaar 2010 bedraagt het aandeel voorlopers bijna 10%. Algemeen kan dus worden geconcludeerd dat de bouwsector al goed is voorbereid op de algemene naleving van de E60-eis voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2014.
127
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicator
8.4 Vlaanderen slaagt er in 2020 in om het potentieel aan economische activiteiten en werkgelegenheid dat uit deze beleidsopties voortvloeit, in het bijzonder ook in de hernieuwbare energiesector, zoveel mogelijk te realiseren. Omzet, werkgelegenheid, export en aantal starters in de hernieuwbare energiesector
Definitie
Hernieuwbare energiesector : de sector van organisaties met een vestiging in Vlaanderen, die goederen, diensten en technologieën leveren die gebruikt worden bij de opwekking van energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen.
Streefwaarde
Toename van omzet en werkgelegenheid binnen de sector.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2002-2012
Frequentie en stiptheid
Nog te bepalen
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
Tewerkstelling 2002 en 2008: berekening op basis van een enquête binnen de sector; Tewerkstelling 2009 en 2011: berekening aan de hand van een rekenmodel. Import en export: cijfers NBB op basis van productcategorieën. Tewerkstelling 2002: SERV, Sociaal-economische analyse van de Vlaamse hernieuwbare energietechnologiesector, SERA 2005; Tewerkstelling 2008: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, De hernieuwbare energiesector - Een Vlaamse socio-economische analyse; Tewerkstelling 2009 en 2011: Beleidsbrief Energie 2012-2013. Import en export: Nationale Bank.
Bron data
Meer informatie
http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012-2013/g1779-1.pdf
128
Pact 2020
Tewerkstelling in de hernieuwbare energiesector
2002 2008 Tewerkstelling (VTE)
2009
2011
1.277 8.864 10.216 16.682
Import en export van windturbines en fotovoltaïsche cellen (miljoen €) Import generatoraggregaten werkend op windenergie Export generatoraggregaten werkend op windenergie Import lichtgevoelige halfgeleiderelementen incl. fotovoltaïsche cellen Export lichtgevoelige halfgeleiderelementen incl. fotovoltaïsche cellen
2002 2004
2006
2007
2008 2009 2010 2011 2012
0
0
17,1
1,0
50,6
4,4
65,0
34,9
1,3
0
0
0,2
0,3
0
0,9
176,2 0,03
0,03
16,8
19,0
30,5
80,9
265,2 760,2 716,7 889,2 423,1
9,0
25,2
51,1
87,8
186,4 133,2 208,7 175,1 91,7
Bespreking De SERV raamde op basis van haar bevraging in 2002 de werkgelegenheid in de Vlaamse hernieuwbare energiesector op 1.227 voltijdse equivalenten. In het LNE-rapport uit 2008 werd geschat dat de hernieuwbare energiesector in Vlaanderen 8.864 voltijdse personen tewerkstelde. Aan de hand van een eenvoudig rekenmodel dat het afgelopen jaar ontwikkeld werd in opdracht van het Vlaams Energieagentschap, werd een ruwe inschatting gemaakt van de tewerkstellingseffecten verbonden aan een aantal prioritaire energiebeleidsmaatregelen. In 2009 waren de investeringen in energiebesparing en in milieuvriendelijke energieproductie die worden ondersteund door de Vlaamse overheid, goed voor een tewerkstelling van 10.216 voltijdsequivalenten (VTE). Dit aantal nam toe tot 16.682 VTE in 2011. De stijging is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de plaatsing van PV-panelen waarvoor in 2011 een uitzonderlijk piekniveau werd bereikt. Hier gaat het dus niet noodzakelijk om blijvende VTE’s. De PVsector had in 2011 dan ook een aandeel van 64% (10.692 VTE) in de totale groene tewerkstelling. Dakisolatie werd geproduceerd en geplaatst door 1.475 VTE, gevolgd door vervanging van enkel glas (1.298 VTE), windenergie (1.024 VTE) en WKK (1.020 VTE). De in- en uitvoerwaarde van windturbines kent een wisselend verloop. De handel in fotovoltaïsche cellen kende de voorbije jaren wel een forse toename.
129
Pact 2020
Doelstelling
9.1 De globale werkzaamheidsgraad stijgt tot ruim 76% in 2020, dankzij een gemiddelde jaarlijkse groei van minstens een 0,5 procentpunt.
Kernindicator
Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar), jaargemiddelde, in %
Definitie
Streefwaarde
De werkzaamheidsgraad meet het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd. Omwille van de internationale vergelijkbaarheid wordt de leeftijd normaliter afgebakend op 15-64 jaar. Vanuit Europa wordt het belang van de scholing van jongeren beklemtoond door een verenging van de leeftijdsafbakening van 20 tot 64 jaar. Onder werkenden verstaan we iedereen die in een bepaalde referentieweek minstens één uur betaalde arbeid heeft verricht (definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie). Ruim 76% in 2020.
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2001-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in juli van het jaar x+1
Laatst gewijzigd
2/04/2013
Meetmethode
De Eurostat Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) de Belgische uitvoering is.
Bron data
FOD Economie – ADSEI EAK (bewerking Departement WSE/ Steunpunt WSE)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/392.htm
130
Werkzaamheidsgraad
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
Werkzaamheidsgraad Doelstelling Pact 2020 Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) 2001 68,6 76 2002 68,6 76 80 2003 68,1 76 2004 69,7 76 70 71,5 2005 68,6 70,4 76 70,6 60 2006 70,6 76 2007 71,9 76 50 2008 72,3 76 2009 71,5 76 40 2010 72,1 76 2011 71,8 76 30 2012 71,5 76 20 2013 76 2014 76 10 2015 76 2016 76 0 2017 76 2018 76 2019 76 2020 76 2001
in %
Pact 2020
Doelstelling Pact 2020
Bespreking Het behalen van een globale werkzaamheidsgraad van 76% bij de 20-64-jarigen tegen 2020 maakt de kerndoelstelling uit van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Bij het bepalen van deze streefnorm werd uitgegaan van de werkzaamheidsgraad van 2008, die toen 72,3% bedroeg en al een half decennium aan het groeien was. In 2012 komt de werkzaamheidsgraad met 71,5% onder dit startpunt. Ook de Vlaamse werkzaamheidsgraad stokte naar aanleiding van de conjuncturele terugval.
131
Pact 2020
Doelstelling
9.2-9.4 De werkzaamheidsgraad van vrouwen blijft verder stijgen. Voor kansengroepen (allochtonen, personen met een arbeidshandicap en 50+) verdubbelt de gemiddelde jaarlijkse groei tot minstens 1 procentpunt. De Europese doelstelling voor 55+ (werkzaamheidsgraad van 50%) komt daarmee in zicht.
Kernindicator
Werkzaamheidsgraad voor vrouwen en naar kansengroepen (laaggeschoolden, allochtonen, personen met een arbeidshandicap, 50+ en 55+), jaargemiddelde, in %
Definitie
De werkzaamheidsgraad meet het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd (20-64 jaar). Onder ‘werkenden’ verstaan we iedereen die in een bepaalde referentieweek minstens één uur betaalde arbeid heeft verricht (definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie). 'Laaggeschoolden' zijn personen zonder diploma, met een diploma lager onderwijs, of secundair onderwijs van de 1ste of 2de graad. 'Allochtonen' zijn personen met een niet-EU-nationaliteit (naar nationaliteit). 'Allochtonen' worden ook gezien als personen geboren buiten de EU (naar geboorteland). 'Personen met een handicap' zijn zij die "ja" hebben geantwoord op de vraag : "Ervaart U in uw dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) hinder door een handicap,een langdurige aandoening of langdurige ziekte (al dan niet werkgerelateerd)".
Streefwaarde
Verdere stijging voor vrouwen, gemiddelde jaarlijkse groei van minstens 1 procentpunt voor kansengroepen (allochtonen, ...) en een werkzaamheidsgraad van 50% bij 55+.
Dimensies
Naar onderwijsniveau, nationaliteit, geboorteland, arbeidshandicap, leeftijd
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2002-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in juli van het jaar x+1. Voor arbeidshandicap zijn pas vanaf 2009 jaargegevens beschikbaar.
Laatst gewijzigd
11/04/2013
Meetmethode
De Eurostat Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) de Belgische uitvoering is.
Bron data
FOD Economie – ADSEI EAK (bewerking Departement WSE/ Steunpunt WSE)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/392.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm
132
Pact 2020
Werkzaamheidsgraad (20-64 jaar) naar kansengroepen, in % 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Doel Pact 2020
verdere stijging
Vrouwen
59,7
59,6
61,5
62,8
63,4
64,9
66,1
65,7
66,7
66,4
66,2
Laaggeschoolden
52,6
52,2
52,7
52,6
52,5
54,3
53,4
52,6
53,3
52,0
51,7
-
-
-
-
-
37,5
33,5
38,6
38,7 minstens 1
50-plussers
40,6
42,1
43,8
45,9
46,3
49,3
49,1
50,9
53,1
53,6
54,6 minstens 1
55-plussers Personen met een niet-EUnationaliteit** Personen geboren buiten EU**
25,6 41,4
26,5 38,6
29,5 41,3
30,7 42,7
31,4 45,0
34,2 44,5
34,3 47,2
35,8 46,9
38,2 44,4
38,9 46,3
50% 40,5 42,7 minstens 1
-
-
-
48,9
51,1
51,4
56,3
53,4
53,4
53,0
51,8 minstens 1
Personen met een arbeidshandicap*
42,7 -
ppt./jaar
ppt./jaar
ppt./jaar
ppt./jaar
* Tussen 2007 en 2009 is er een tijdreeksbreuk. Vanaf 2009 worden jaargegevens gebruikt, daarvoor zijn het tweede kwartaalgegevens. ** Tot 2004 niet-EU15 nationaliteit, voor 2005-2006 niet-EU25 nationaliteit, vanaf 2007 niet-EU27 nationaliteit.
Bespreking Vrouwen zijn in de afgelopen jaren steeds meer gaan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Hun arbeidsdeelname is verder gestegen van 59,7% in 2002 tot 66,7% in 2010. In 2011 en ook in 2012 brokkelde de werkzaamheidsgraad van de vrouwen lichtjes af maar blijft op het niveau van 2008, net voor het uitbreken van de crisis. Anno 2012 komt de werkzaamheidsgraad bij laaggeschoolden op 51,7%. Dat is 0,3 procentpunt minder dan in 2011. Over een langere periode bekeken, blijft de werkzaamheidsgraad bij de laaggeschoolden relatief stabiel. Dat is ook min of meer het geval voor de andere opleidingsniveaus, maar deze liggen wel op een hoger peil. In 2012 was 38,7% van de Vlaamse bevolking met een arbeidshandicap aan het werk. In vergelijking met 2009 nam de werkzaamheidsgraad toe met 1,2 procentpunt. De Vlaamse 50-plussers en 55-plussers blijven steeds langer aan het werk, ook tijdens de crisisjaren. Zij hebben de afgelopen periode stevige vooruitgang geboekt. In 2012 was 54,6% van de 50-plussers aan het werk. Dat is 1 procentpunt hoger dan in 2011. Bij de 55-plussers ligt de arbeidsdeelname lager: 40,5% was aan de slag in 2012. Er rest nog een weg af te leggen naar de 50%-doelstelling tegen 2020. Het niveau van de werkzaamheid van de personen geboren buiten de EU is sinds 2008 afgenomen en strandde in 2012 op 51,8%. Ook de werkzaamheidsgraad van personen met een niet-EU-nationaliteit is in 2012 gekrompen met -3,6 procentpunten op jaarbasis tot 42,7%.
133
Pact 2020
Doelstelling
10.1 Zowel de werkbaarheid van werknemers als van zelfstandigen groeit jaarlijks gemiddeld met minstens 0,5 procentpunt. 10.2 De werkbaarheidsgraad verhoogt voor werknemers daardoor tot minstens 60% in 2020, en komt voor zelfstandigen in 2020 zo dicht mogelijk bij 55%.
Kernindicator
Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen
Definitie
De werkbaarheidsgraad is een samengestelde ratio die aangeeft welk percentage van de werknemers/zelfstandigen een job heeft die voldoende leermogelijkheden biedt, goed te combineren is met het privéleven en geen aanleiding geeft tot werkstress of motivatieproblemen.
Streefwaarde
Minstens 60% voor de werknemers en zo dicht mogelijk bij 55% voor zelfstandigen in 2020.
Dimensies
Naar beroepsstatuut
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 (nulmeting werknemers), 2007 (nulmeting zelfstandigen) en 2010
Frequentie en stiptheid
Driejaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in zomer van het jaar x (werknemers) en in herfst van het jaar x (zelfstandigen)
Laatst gewijzigd
20/03/2013
Meetmethode
Schriftelijke bevraging van een representatief staal van werkende Vlamingen: 20.000 loontrekkenden en 6.000 zelfstandige ondernemers.
Bron data
SERV-STV Innovatie & Arbeid
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5592.htm
134
Werkbaarheidsgraad werknemers Werkbaarheidsgraad zelfstandigen
2020
2019
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
Werkbaarheidsgraad Doelstelling werknemers Werkbaarheidsgraad werknemers Doelstelling Pact 2020 zelfstandigen zelfstandigen 2020 Werkbaarheidsgraad werknemersPact en zelfstandigen 52,3 60 55 60 55 60 55 54,1 60 47,7 55 60 54,1 54,3 55 60 55 52,3 47,8 54,3 60 47,7 47,8 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 60 55 2005
2004 2005 70 2006 2007 60 2008 2009 50 2010 2011 40 2012 2013 30 2014 2015 20 2016 2017 10 2018 2019 0 2020
2004
in %
2018
Pact 2020
Doelstelling werknemers Pact 2020 Doelstelling zelfstandigen Pact 2020
Bespreking Anno 2010 had 54,3% van de Vlaamse werknemers een werkbare job. Dat betekent dat ruim de helft van de loontrekkenden over een kwaliteitsvolle baan op vlak van psychische vermoeidheid, welbevinden in het werk, leermogelijkheden en werk-privé-balans beschikt. In vergelijking met 2007 is de werkbaarheidsgraad licht toegenomen. De afstand (5,7 procentpunten) ten opzichte van het streefdoel tegen 2020 is slechts beperkt afgenomen. In 2010 had 47,8% van de Vlaamse zelfstandigen werkbaar werk. Ten opzichte van 2007, toen de werkbaarheidsgraad 47,7% was, is de werkbaarheid in 2010 nagenoeg stabiel (+ 0,1 procentpunt) gebleven. Daarmee blijft de afstand (7,2 procentpunten) tegenover de 55%-doelstelling bij de zelfstandigen in 2010 praktisch even groot als in 2007.
135
Pact 2020
Doelstelling
10.3 Dit impliceert dat voor de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies (psychische vermoeidheid, welbevinden in het werk, leermogelijkheden en werk-privé-balans) hogere groeicijfers gescoord worden.
Kernindicator
Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen voor de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies. Score: % niet problematisch. Operationalisering hogere groeicijfers = de groei in procentpunten in de globale werkbaarheid + 0,1pp.
Definitie
De werkbaarheidsmonitor meet vier belangrijke aspecten van arbeidskwaliteit: psychische vermoeidheid (werkstress), welbevinden in het werk (motivatie), leermogelijkheden en de balans tussen werk en privé.
Streefwaarde
Hogere groeicijfers in 2020.
Dimensies
Vier werkbaarheidsdimensies naar beroepsstatuut, % niet problematisch
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 (nulmeting werknemers), 2007 (nulmeting zelfstandigen) en 2010
Frequentie en stiptheid
Driejaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in zomer van het jaar x (werknemers) en in herfst van het jaar x (zelfstandigen)
Laatst gewijzigd
20/03/2013
Meetmethode
Schriftelijke bevraging van een representatief staal van werkende Vlamingen: 20.000 loontrekkenden en 6.000 zelfstandige ondernemers.
Bron data
SERV-STV Innovatie & Arbeid
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4507.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3541.htm
136
Pact 2020
Werkbaarheidsindicatoren, naar beroepsstatuut
Psychische vermoeidheid (werkstress)
2004
2007
Leermogelijkheden
zelfstandigen
2010 70,2 62,0 83,4 91,8 81,8 95,2 89,4 65,0 werknemers
werknemers
zelfstandigen
Welbevinden in het werk (motivatie)
2007 71,2 63,3 81,9 91,8 80,1 94,4 89,2 65,5 zelfstandigen
2004 71,1 81,3 77,4 88,2 -
werknemers zelfstandigen werknemers zelfstandigen werknemers zelfstandigen werknemers zelfstandigen
werknemers
zelfstandigen
werknemers
in % niet-problematisch
100 Psychische 90 vermoeidheid (werkstress) 80 Welbevinden in het werk (motivatie) 70 60 Leermogelijkheden 50 40 30 Werk-privé-balans 20 10 0
Werk-privé-balans
2010
Bespreking Werkbaar werk kan concreet gemaakt worden aan de hand van vier indicatoren: psychische vermoeidheid (werkstress), welbevinden in het werk (werkbetrokkenheid, motivatie), leermogelijkheden (kansen op bijblijven en competentie-ontwikkeling) en werk-privé-balans (combinatie van arbeid met gezin en sociaal leven). Een hogere werkbaarheidsgraad impliceert dat voor de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies hogere groeicijfers opgetekend worden.
De score voor de leermogelijkheden bij de loontrekkenden laat een significante toename zien van 2004 over 2007 naar 2010. In 2010 heeft meer dan vier op de vijf werknemers voldoende leermogelijkheden. Bij de zelfstandigen zijn er dit met ruim 95% nog meer. De score voor welbevinden bij de werknemers stagneerde tussen 2004 en 2007, maar is wel significant gegroeid tussen 2007 en 2010. Bij 83,4% van de loontrekkenden stellen zich anno 2010 geen problemen op vlak van betrokkenheid en motivatie. Bij de zelfstandige ondernemers is bijna 92% gemotiveerd. De score voor werk-privé-balans bij de werknemers kent een ander verloop: een significante stijging tussen 2004 en 2007 en een stagnatie tussen 2007 en 2010. In 2010 is voor bijna negen op de tien loontrekkenden de werk-privé-balans in evenwicht. Hier situeert zich het grootste verschil met de zelfstandigen, waar maar twee op drie een evenwichtige combinatie werk-privé aangeeft. Sinds de eerste meting in 2004 blijft de score voor psychische vermoeidheid bij de loontrekkenden hangen rond de 71%. Bijna één op drie werknemers behoort dus tot de groep die zich in een problematische situatie bevindt. Bij de zelfstandige ondernemers is dit aandeel bijna twee op vijf.
137
Pact 2020
Doelstelling
10.4.1 Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzondere gezinssituaties. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming tussen arbeid en gezin.
Kernindicator
Werkbaarheidsmonitor werknemers en zelfstandigen voor kansengroepen en vrouwen. Operationalisering kansengroepen: 50+, laaggeschoolden, personen met een arbeidshandicap
Definitie
De werkbaarheidsgraad is een samengesteld cijfer dat aangeeft welk percentage van de werknemers/zelfstandigen een job heeft die voldoende leermogelijkheden biedt, goed te combineren is met het privéleven en geen aanleiding geeft tot werkstress of motivatieproblemen. Laaggeschoolden zijn hier personen die bij de vraag naar diploma 'geen, lager of lager secundair onderwijs' aangegeven hebben. Laaggeschoolden hebben maximaal een getuigschrift/diploma lager secundair onderwijs.
Streefwaarde
Hogere werkbaarheidsgraad vrouwen en kansengroepen.
Dimensies
Naar beroepsstatuut, vrouwen en kansengroepen (arbeidshandicap niet bevraagd bij zelfstandigen)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 (nulmeting werknemers), 2007 (nulmeting zelfstandigen) en 2010
Frequentie en stiptheid
Driejaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in zomer van het jaar x (werknemers) en in herfst van het jaar x (zelfstandigen)
Laatst gewijzigd
20/03/2013
Meetmethode
Schriftelijke bevraging van een representatief staal van werkende Vlamingen: 20.000 loontrekkenden en 6.000 zelfstandige ondernemers.
Bron data
SERV-STV Innovatie & Arbeid
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5592.htm
138
Pact 2020
Werkbaarheidsgraad kansengroepen, naar beroepsstatuut, in % Werknemers Vrouwen 50-54-jarigen 55-plussers Laaggeschoolden Personen met een arbeidshandicap (erg) Personen met een arbeidshandicap (in zekere mate)
2004 51,4 47,1 58,5 44,6 -
2007 52,6 52,2 54,6 46,1 19,2 36,2
Zelfstandigen 2010 53,1 51,5 56,5 47,5 23,9 38,1
2007 46,9 53,0 53,4 43,3 -
2010 47,7 53,1 52,1 48,4 -
Bespreking De globale werkbaarheidsgraad van werknemers en zelfstandigen bedraagt in 2010 respectievelijk 54,3% en 47,8%. De werkbaarheidsgraad voor vrouwen en sommige kansengroepen wijkt wel af van de globale werkbaarheid bij loontrekkenden en zelfstandige ondernemers. De werkbaarheidsgraad van de loontrekkende werkende vrouwen ligt in de periode 2004-2010 iets onder de globale Vlaamse werkbaarheidsgraad. De vrouwelijke werkbaarheidsgraad bij de werknemers groeide lichtjes aan tussen 2004 en 2010, maar niet significant. Bij de vrouwelijke zelfstandigen ligt de werkbaarheidsgraad in 2007 nog iets onder de gemiddelde werkbaarheidsgraad, maar in 2010 vallen die twee nagenoeg samen. De werkbaarheidsgraad bij de plusvijftigers onder de zelfstandige ondernemers ligt anno 2010 opvallend hoger dan de globale werkbaarheidsgraad en ook bij de 55-plussers onder de werknemers is dat het geval. De werkbaarheidsgraad bij de 50-54-jarige werknemers nam significant toe in vergelijking met 2004 (+4,4 procentpunten); voor de 55-plussers was dat niet het geval (-2 procentpunten). De werkbaarheidsgraad van de laaggeschoolden ligt zowel bij de werknemers als bij de zelfstandigen onder de algemene werkbaarheidsgraad in 2007. In 2010 ziet dit plaatje er enigszins anders uit. De werkbaarheidsgraad voor de laaggeschoolde zelfstandigen komt dan iets boven het gemiddelde uit; bij de loontrekkende laaggeschoolden is dat niet het geval. Bij loontrekkende personen met een erge arbeidshandicap ervaart nog niet één op vier zijn/haar baan als kwaliteitsvol in 2010; bij personen met een zekere mate van arbeidshandicap is dat bijna twee op vijf. In vergelijking met 2007 zijn er dit niet significant meer.
139
Pact 2020
Doelstelling
10.4.2 Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzondere gezinssituatie. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming tussen arbeid en gezin.
Kernindicator
Bijzondere gezinssituaties en het streven naar een betere afstemming arbeid en gezin: variabele huishoudtype expliciet opnemen in de monitoring voor alle vier de afzonderlijke werkbaarheidsdimensies (% niet problematisch)
Definitie
De werkbaarheidsmonitor meet vier belangrijke aspecten van arbeidskwaliteit: psychische vermoeidheid (werkstress), welbevinden in het werk (motivatie), leermogelijkheden en de balans tussen werk en privé. % niet problematisch.
Streefwaarde
Hogere groeicijfers werkbaarheidsdimensies naar bijzondere gezinssituaties.
Dimensies
Vier werkbaarheidsdimensies naar beroepsstatuut (werknemer, zelfstandige) en naar huishoudtype ( alleenstaande zonder kinderen, partner zonder job en geen kinderen, partner met kinderen en geen kinderen, alleenstaand met kinderen, partner zonder job en kinderen, partner met job en kinderen)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 (nulmeting werknemers), 2007 (nulmeting zelfstandigen) en 2010
Frequentie en stiptheid
Driejaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in zomer van het jaar x (werknemers) en in herfst van het jaar x (zelfstandigen)
Laatst gewijzigd
19/03/2013
Meetmethode
Schriftelijke bevraging van een representatief staal van werkende Vlamingen: 20.000 loontrekkenden en 6.000 zelfstandige ondernemers.
Bron data
SERV-STV Innovatie & Arbeid
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4507.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3541.htm
140
Pact 2020
Werkbaarheidsindicatoren, naar beroepsstatuut en huishoudtype, % niet problematisch Psychische vermoeidheid Welbevinden in het werk (werkstress) (motivatie)
Leermogelijkheden
Werk-privé-balans
2004
2007
2010
2004
2007
2010
2004
2007
2010
2004
2007
2010
Alleenstaand zonder kinderen Partner zonder job, geen kinderen Partner met job, geen kinderen Alleenstaand met kinderen
werknemer
73,5
72,9
73,7
79,2
78,2
80,4
77,3
79,6
81,0
90,8
91,6
91,8
zelfstandige
-
60,6
58,7
-
92,0
90,6
-
93,0
90,7
-
67,2
75,0
werknemer
69,7
71,2
67,8
78,5
81,7
83,4
73,9
76,3
74,6
88,1
90,7
90,1
zelfstandige
-
66,7
67,8
-
90,5
92,2
-
86,9
98,6
-
74,7
70,0
werknemer
71,2
70,2
67,7
80,5
81,2
81,9
78,2
80,9
79,7
90,4
89,8
90,1
zelfstandige
-
66,4
59,5
-
91,7
91,2
-
94,6
95,8
-
72,4
68,5
werknemer
67,2
67,5
67,1
79,8
82,2
83,4
73,9
78,8
80,8
86,5
88,1
88,3
zelfstandige
-
64,4
55,1
-
89,3
88,4
-
95,3
95,7
-
71,1
62,7
Partner zonder job, kinderen Partner met job, kinderen
werknemer
68,9
70,0
70,9
79,0
77,2
80,6
76,4
76,1
76,1
89,6
87,3
89,5
zelfstandige
-
64,3
63,5
-
91,2
90,8
-
96,4
96,7
-
63,8
62,8
werknemer
71,2
71,2
70,5
83,2
84,1
85,4
78,1
81,4
84,8
86,1
88,2
88,2
zelfstandige
-
63,0
63,7
-
92,5
92,7
-
95,3
95,2
-
61,8
61,9
Bespreking Globaal kan gesteld worden dat in 2010, net zoals in 2007, bij de meerderheid van de werknemers en de zelfstandige ondernemers voor elk van de werkbaarheidsaspecten er zich weinig tot geen problemen stellen. Voor de werknemers kan de vergelijking met 2004 gemaakt worden en daaruit blijkt dat er een lichte verbetering is voor de meeste werkbaarheidsdimensies voor het merendeel van de loontrekkenden, over de gezinssituaties heen. Bij de zelfstandige ondernemers, vergeleken met de nulmeting in 2007, is dat minder het geval. In 2010 zijn de verschillen naar huishoudtype bij de werknemers significant voor elke indicator, voor zelfstandige ondernemers zijn enkel de verschillen voor leermogelijkheden en werk-privé significant. Loontrekkende alleenstaanden zonder kinderen hebben anno 2010, in vergelijking met andere gezinstypes, het minst last van werkstress en slagen er het best in werk-privé in evenwicht te houden. Werknemers met een partner met job en kinderen zijn het meest gemotiveerd en hebben het meest een betrekking met voldoende leermogelijkheden. Alleenstaande zelfstandigen zonder kinderen ervaren het minst problemen om werk en privé op elkaar af te stemmen. Zelfstandigen met een partner zonder job en geen kinderen beschikken het meest over een baan met voldoende leermogelijkheden.
141
Pact 2020
Doelstelling
10.4.3 Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzondere gezinssituaties. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming tussen arbeid en gezin.
Kernindicator
Arbeidsdeelname naar huishoudtype
Definitie
De werkzaamheidsgraad meet het aandeel werkenden in de bevolking op arbeidsleeftijd. Bij de werkzaamheidsgraad naar huishoudtype wordt de leeftijdsgroep afgebakend op 25-49 jaar. Onder ‘werkenden’ verstaan we iedereen die in een bepaalde referentieweek minstens één uur betaalde arbeid heeft verricht (definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie).
Streefwaarde
Hogere arbeidsdeelname naar bijzondere gezinssituaties.
Dimensies
Naar geslacht en huishoudtype (alleenstaand, samenwonend al of niet met kinderen, alleenstaande ouder)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2006-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in het najaar van het jaar x+1
Laatst gewijzigd
20/03/2013
Meetmethode
De Eurostat Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) de Belgische uitvoering is.
Bron data
FOD Economie – ADSEI EAK (bewerking Departement WSE/ Steunpunt WSE)
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5577.htm
142
Pact 2020
Werkzaamheidsgraad (25-49 jaar), naar geslacht en huishoudtype, in % 2006 2007 Totaal alleenstaand 83,5 84,7 samenwonend met partner zonder kinderen 87,6 89,0 samenwonend met partner en 1 kind 88,8 89,1 samenwonend met partner en 2 kinderen 89,8 90,2 samenwonend met partner en 3 of meer kinderen 80,1 80,9 alleenstaande ouder 83,4 86,7 totaal 85,8 86,8 Man alleenstaand 84,4 84,1 samenwonend met partner zonder kinderen 93,1 93,9 samenwonend met partner en 1 kind 95,3 96,3 samenwonend met partner en 2 kinderen 96,4 97,5 samenwonend met partner en 3 of meer kinderen 93,0 94,2 alleenstaande ouder 92,4 95,0 totaal 91,5 92,3 Vrouw alleenstaand 81,7 85,8 samenwonend met partner zonder kinderen 82,2 84,1 samenwonend met partner en 1 kind 82,8 82,5 samenwonend met partner en 2 kinderen 83,5 83,4 samenwonend met partner en 3 of meer kinderen 68,0 68,6 alleenstaande ouder 80,2 82,5 totaal 80,0 81,1
2008 86,6 90,1 90,7 90,9 81,6 85,5 87,9 87,1 95,3 96,1 96,7 93,3 97,0 92,5 85,6 85,0 85,8 85,5 70,9 80,0 83,1
2009 84,1 88,9 88,4 90,7 81,0 84,5 86,8 84,4 92,9 93,5 96,8 92,0 94,7 91,5 83,8 84,9 83,6 84,9 70,9 79,3 82,1
2010 83,8 88,4 89,5 91,5 81,4 86,6 86,8 84,0 92,1 93,7 96,4 91,2 95,4 90,6 83,3 85,0 85,6 86,9 72,3 81,2 83,0
2011 82,6 88,1 89,7 90,9 81,4 84,4 86,4 82,4 92,4 95,6 96,3 91,4 93,6 90,6 82,8 83,8 84,4 86,0 72,4 77,2 82,0
Bespreking Bij een vergelijking van de werkzaamheidsgraad bij de 25-49-jarigen blijkt dat de gezinspositie toch een rol speelt bij het al dan niet buitenshuis werken. Ook in 2011 is dat nog steeds het geval. Zo zijn alleenstaande vrouwen (82,8%) anno 2011 iets vaker aan het werk dan alleenstaande mannen (82,4%). Het absolute verschil tussen alleenstaande mannen en vrouwen is tussen 2006 en 2011 kleiner geworden. Zoals in de voorbije jaren is er niet zo veel verschil in werkzaamheid tussen vrouwen met en zonder kinderen, behalve als ze 3 of meer kinderen hebben, dan zakt de vrouwelijke werkzaamheidsgraad aanzienlijk (circa 70%). Voor de alleenstaande mannelijke ouder is de kloof met de gemiddelde werkzaamheidsgraad bij mannen de laatste jaren overwegend groter geworden; zij zijn vaker aan de slag. Sinds 2008 zijn er in de categorie van de alleenstaande vrouwelijke ouder net minder vrouwen werkzaam dan het vrouwelijke gemiddelde. In 2011 loopt dit verschil op tot 4,8 procentpunten.
143
Pact 2020
Doelstelling
10.4.4 Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzondere gezinssituaties. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming tussen arbeid en gezin.
Kernindicator
Vrouwelijke inactiviteit en deeltijds werk omwille van gebrek aan opvang
Definitie
Inactiviteit en deeltijds werk omwille van gebrek aan opvangdiensten wordt gedefinieerd als het aandeel personen (15-64 jaar) die niet op zoek zijn naar een job of die deeltijds werken omwille van hun zorgverantwoordelijkheden en het gebrek aan gepaste opvangdiensten (% van personen met zorgverantwoordelijkheden). Het gaat hier om gebrek aan opvang voor kinderen en afhankelijke personen. Personen met zorgverantwoordelijkheden worden gedefinieerd als het aandeel van personen die willen werken maar niet op zoek zijn of die deeltijds werken omwille van hun zorgverantwoordelijkheden (% van de totale bevolking 1564 jaar). Afname aandeel vrouwen dat niet of deeltijds werkt omwille van zorgverantwoordelijkheden en gebrek aan gepaste opvangdiensten.
Streefwaarde Dimensies
Naar geslacht (vrouwen)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2006-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, statistiek voor jaar x is in principe beschikbaar in het najaar van het jaar x+1
Laatst gewijzigd
25/04/2013
Meetmethode
De Eurostat Labour Force Survey (LFS) is een door Eurostat gecoördineerde bevraging in de lidstaten van de Europese Unie, waarvan de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) van de FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) de Belgische uitvoering is.
Bron data
FOD Economie – ADSEI EAK (bewerking Departement WSE/ Steunpunt WSE)
Meer informatie
Statistische bijlage bij het Belgische Nationaal Hervormingsprogramma 2011 (zie rubriek K. Gezin en arbeid)
144
Pact 2020
Aandeel vrouwen (15-64 jaar) dat niet of deeltijds werkt omwille van zorgverantwoordelijkheden en gebrek aan gepaste opvang 60
52,0
50
2006 2007 52,0 49,3 49,3
2008 40,7 40,7
2009 45,0 45,0
2010 47,0 47,0
2011 44,6 44,6
in %
40 30 20 10 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bespreking In 2011 geeft bijna 45% van de vrouwen met zorgverantwoordelijkheden aan inactief te zijn of deeltijds te werken omwille van het ontbreken of het zich niet kunnen veroorloven van gepaste opvang voor kinderen en afhankelijke personen. Dat zijn er 2,4 procentpunten minder dan in 2010. Die afname is vooral te wijten aan het dalend aandeel vrouwen dat inactief was wegens een gebrek aan (betaalbare) opvangdiensten. Hiermee is de stijging, die tussen 2009 en 2010 werd ingezet, deels teniet gedaan. Het aandeel vrouwen die zorgverantwoordelijkheden opnamen, is stabiel gebleven.
145
Pact 2020
Doelstelling
11.2.1. Het aantal kortgeschoolden is in 2020 op de arbeidsmarkt met de helft verminderd. Dit komt doordat i) meer jongeren het secundair onderwijs afwerken ii) meer jongeren na hun secundair onderwijs verder studeren zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs iii) meer mensen deelnemen aan levenslang en levensbreed leren (stijging tot 15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd).
Kernindicatoren
Aandeel kortgeschoolden (max. lager secundair) 15-64 jaar op actieve leeftijd op arbeidsmarkt (aandeel kortgeschoolden 15-64 jaar in totale bevolking als achtergrondvariabele) (EAK)
Definitie
Dimensies
Aandeel kortgeschoolden 15-64 jaar. Deze leeftijdscategorie wordt internationaal als "actieve leeftijd" beschouwd. Kortgeschoolden zijn de personen zonder diploma, met een diploma lager onderwijs, of secundair onderwijs van de 1ste of 2de graad. Personen op de arbeidsmarkt zijn werkenden en werkzoekenden (ILOdefinitie). Halvering aantal kortgeschoolden op de arbeidsmarkt tegen 2020. Dit impliceert een vermindering van 20,7% (nulmeting in 2008) naar 10,4% in 2020. Op arbeidsmarkt (werkend of werkzoekend), totaal (incl niet-beroepsactieven)
Vergelijking ruimte
Geen
Vergelijking tijd
1999-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, update in de eerste maanden na verloop jaar.
Laatst gewijzigd
8/05/2013
Meetmethode
EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data
ADSEI
Meer informatie
http://steunpuntwse.be/view/nl/3092074?section=methodologie
Streefwaarde
146
Pact 2020 Aandeel kortgeschoolden op actieve leeftijd, in %
50 45
Aandeel kortgeschoolden op arbeidsmarkt
D20 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 20
40 Alle 15-6435 jarige n30 43,0 41,0 39,8 38,7 38,7 36,2 34,7 33,7 33,1 31,1 30,2 30,1 29,0 28,7 Op 25 20,7 arbei 18,8 20 dsmar kt 32,2 30,3 28,6 28,1 28,2 25,6 24,3 23,3 22,9 20,7 20,1 20,3 19,2 18,8 10,4 15 10,4
10 5 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 D2020 Alle 15-64-jarigen
Op arbeidsmarkt
Bespreking
Het aandeel kortgeschoolden (maximaal lager secundair) is in 2012 opnieuw gedaald in vergelijking met het voorgaande jaar. Sinds 1999 is een duidelijke dalende trend merkbaar. Voor de 15-64-jarigen op de arbeidsmarkt (werkenden + werkzoekenden) bedraagt het aandeel 19% in 2012. Het Pact 2020 mikt op een halvering van de kortgeschoolden op de arbeidsmarkt tegen 2020 (nulmeting 2008: 20,7%) of een aandeel van 10,4%. Over de gehele actieve leeftijdscategorie (15-64-jarigen), inclusief de niet-actieven, bedraagt het aandeel in 2012 29%.
147
Pact 2020
Doelstelling
11.2.2. Het aantal kortgeschoolden is in 2020 op de arbeidsmarkt met de helft verminderd. Dit komt doordat i) meer jongeren het secundair onderwijs afwerken ii) meer jongeren na hun secundair onderwijs verder studeren zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het hoger onderwijs iii) meer mensen deelnemen aan levenslang en levensbreed leren (stijging tot 15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd).
Kernindicatoren
Streefwaarde
Aandeel bevolking 25-64 jaar dat deelneemt aan opleidingen tijdens referteperiode van 4 weken voorafgaand aan enquête (levenslang leren), in % (EAK) De indicator geeft het aandeel weer van de bevolking in de leeftijdscategorie van 25 tot 64 jaar die in de referentieperiode van 4 weken een opleiding (vorming) heeft gevolgd. Opleiding (vorming) wordt ruim opgevat en omvat zowel een opleiding in het reguliere onderwijs als erbuiten. De aard van de opleiding speelt geen rol. Het hoeft dus niet noodzakelijk over beroepgerichte opleidingen te gaan. 15% van de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd tegen 2020
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Geen
Vergelijking tijd
Frequentie en stiptheid
2006-2012 Het gaat over jaargemiddelden, dat wil zeggen over jaargemiddelden van de steekproef die gelijkmatig over het jaar wordt gespreid. In het verleden waren de jaarcijfers niet altijd beschikbaar en beperkte men zich tot cijfers die alleen betrekking hadden op het tweede kwartaal. Vanaf 2006 werd de definitie van opleiding licht aangepast in die zin dat de studenten in vakantie uit de streekproef worden uitgesloten, hetgeen voordien niet het geval was. Jaarlijks. Een update verschijnt in de eerste maanden na verloop jaar.
Laatst gewijzigd
31/05/2013
Meetmethode
EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data
ADSEI, bewerking Steunpunt WSE
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4637.htm
Definitie
http://steunpuntwse.be/view/nl/3086266?section=methodologie
148
Pact 2020
16
2006
2007
8,3
7,9
14 Gewest Vlaams
Levenslang 2008 2009 2010 2011 leren 2012 D2020
7,6
7,4
8,2
7,5
6,8
15,0 15,0
12 10
8,3
8
7,9
8,2
7,6
7,5
7,4
6
6,8
4 2 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
D2020
Bespreking Het aandeel van de bevolking (25-64 jaar) dat deelneemt aan levenslang leren is in het Vlaamse Gewest internationaal vergeleken vrij laag . Na een lichte daling sinds 2006 is dit aandeel in 2010 wel toegenomen, maar in 2011 en 2012 opnieuw gedaald. In 2012 bedraagt het aandeel 6,8%. Het Pact stelt 15% als streefnorm tegen 2020 voorop.
149
Pact 2020
Doelstelling
11.3.1 Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders. Kinderen van niethooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs.
Kernindicatoren
% vroegtijdige schoolverlaters (aandeel 18-24 jarigen zonder voldoende startkwalificaties en die geen opleiding volgen)
Definitie
Deze indicator, ook bekend onder de naam "ongekwalificeerde uitstroom", meet het aantal 18- tot en met 24-jarigen die als hoogste diploma lager secundair (1ste of 2de graad) onderwijs hebben en in de referentieperiode van de 4 laatste weken geen opleiding hebben gevolgd, in verhouding tot het totaal aantal 18- tot en met 24-jarigen. Er bestaat in deze indicatorenset nog een andere indicator vroegtijdige schoolverlaters (11.3.2). Belangrijk verschil tussen beide indicatoren is dat de hier voorgestelde indicator een verwijzing bevat naar de (brede) vormingactiviteiten, zodat de categorie "zonder kwalificatie die een opleiding volgt" van deze indicator wordt "afgetrokken", en van de andere niet. Een ander belangrijk verschil is dat de hier voorgestelde indicator gebaseerd is op een survey van de betrokkenen zelf, en de andere op objectieve administratieve bestanden.
Streefwaarde
Halvering tegen 2020. Dit impliceert een vermindering van 8,6% (nulmeting in 2008) naar 4,3% in 2020.
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Geen
Vergelijking tijd
Frequentie en stiptheid
2005-2012 Het gaat telkens om jaargemiddelden. Het is pas sinds 2005 mogelijk om studenten in schoolvakantie af te zonderen. Voordien werden zij wel als ongekwalificeerde uitstroom beschouwd. Vandaar dat er een tijdreeksbreuk is tussen 2004 en 2005. Jaarlijks. Een update verschijnt in de eerste maanden na verloop jaar.
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey LFS), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data
ADSEI
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/995.htm
150
Pact 2020
Vlaams Gewest
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
10,7
10,0
9,3
8,6
8,6
9,6
9,6
2012 D 2020
Vroegtijdige schoolverlaters (1)
8,7
4,3
12
10
8,6
8,7
8 6 4
4,3
2 0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
D 2020
Bespreking In het Vlaamse Gewest wordt sinds 2005 een dalende tendens vastgesteld, die in de crisisjaren 20092011 wel niet werd bevestigd. In 2012 is echter opnieuw een daling tegenover het voorgaande jaar vast te stellen. 8,7% van de 18-24-jarigen heeft in dat jaar geen diploma hoger onderwijs en is niet in opleiding, wat bijna een procentpunt lager is dan in 2010 en 2011 en vrijwel gelijk aan de waarde van 2008 en 2009. Tegenover 2005 (10,7%) zijn de vroegtijdige schoolverlaters afgenomen. De doelstelling in het kader van het Pact 2020 vraagt tegen 2020 een halvering van de waarde in 2008. Dit komt neer op een streefwaarde van 4,3%. Ook de Vlaamse aanscherping van de Europa 2020streefwaarde, vastgesteld op 5,2%, is nog niet gehaald. Op de andere indicator vroegtijdige schoolverlaters (berekend door het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) op basis van administratieve gegevens, zie 11.3.2) wordt wel een continue daling vastgesteld sinds 2007. De waarde ervan ligt echter hoger dan bovenvermelde EAK-indicator. Belangrijk verschil tussen beide indicatoren vroegtijdige schoolverlaters is dat de EAK-indicator een verwijzing bevat naar de (brede) vormingactiviteiten, zodat de categorie "zonder kwalificatie die een opleiding volgt" van de SSL-indicator niet wordt "afgetrokken", en van de hier voorgestelde wel. Een ander belangrijk verschil is dat voor de SSL-indicator een beroep wordt gedaan op administratieve bestanden, terwijl de EAK-indicator gebaseerd is op een survey van de betrokkenen zelf.
151
Pact 2020
Doelstelling
11.3.2 Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders. Kinderen van niet-hooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs.
Kernindicatoren
% +18-jarigen dat niet beschikt over een kwalificatie van het niveau secundair onderwijs en zich niet meer in het leerplichtonderwijs bevindt
Definitie
Het gaat over de 18-jarigen en ouder die in een bepaald kalenderjaar zonder kwalificatie uitstromen uit het secundair onderwijs, in verhouding tot het totaal van de 18-jarigen en ouder die (met of zonder kwalificatie) die in dat jaar het secundair onderwijs verlaten. Onder kwalificatie secundair onderwijs wordt zowel de kwalificaties uit het voltijds secundair onderwijs, Syntra en het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Het buitengewoon secundair onderwijs (onderwijsvormen 3 en 4) wordt niet in deze indicator opgenomen. Er bestaat in deze indicatorenset nog een andere indicator vroegtijdige schoolverlaters (11.3.1). Belangrijk verschil tussen beide indicatoren is dat de andere indicator (11.3.1) een verwijzing bevat naar de (brede) vormingactiviteiten, zodat de categorie "zonder kwalificatie die een opleiding volgt" van de andere indicator wordt "afgetrokken", en van de hier voorgestelde niet. Een ander belangrijk verschil is dat voor de hier voorgestelde indicator een beroep wordt gedaan op objectieve administratieve bestanden, terwijl de andere indicator gebaseerd is op een survey van de betrokkenen zelf.
Streefwaarde
Halvering tegen 2020. Dit impliceert een vermindering van 14,1% (nulmeting in 2006) naar 7,1% in 2020.
Dimensies
Geen
Vergelijking ruimte
Geen
Vergelijking tijd
1999-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. Een update verschijnt in het najaar na verloop jaar.
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
Administratieve data van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Het betreft populatiegegevens.
Bron data
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL), Onderwijs en Vorming
Meer informatie
http://steunpuntssl.be/Publicaties/Publicaties%202012/ssl-2012.01-1.2.0georges-van-landeghem.pdf
152
Pact 2020
Vlaams Gewest
16
1999
2000
12,0
12,8
schoolverlaters (2) 2001Vroegtijdige 2002 2003 2004 2005 12,4
12,9
13,4
13,6
14
13,6
2006
2007
2008
2009
2010
14,1
14,4
14,1
13,4
12,7
14,1
12
12,7
10 8
7,1
6 4 2 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010 D2020
Bespreking In 2010 wordt een aandeel vroegtijdige schoolverlaters geconstateerd van 12,7%, veel meer dan de 9,6% die in 2010 op de andere indicator vroegtijdige schoolverlaters (op basis van de Enquête Arbeidskrachten (EAK), zie 11.3.1) wordt vastgesteld. Deze laatste indicator daalde niet meer in de crisisjaren 2009-2011, maar zakt in 2012 opnieuw naar de waarde van 2008-2009. Voor de indicator die op deze fiche is voorgesteld, is sinds 2008 een continue daling waar te nemen. De daling heeft er onder andere mee te maken dat jongeren in deze crisistijd besluiten om langer in het secundair onderwijs te blijven (en dus niet uit te stromen). Belangrijk verschil tussen beide indicatoren vroegtijdige schoolverlaters is dat de eerste indicator een verwijzing bevat naar de (brede) vormingactiviteiten, zodat de categorie "zonder kwalificatie die een opleiding volgt" van de andere indicator wordt "afgetrokken", en van de hier voorgestelde niet. Een ander belangrijk verschil is dat voor de hier voorgestelde indicator een beroep wordt gedaan op administratieve bestanden, terwijl de andere indicator gebaseerd is op survey-data.
153
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicatoren
11.3.3 Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders. Kinderen van niethooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs. Aandeel jongeren met een diploma hoger onderwijs.
Definitie
Aandeel jongeren met een diploma hoger onderwijs in vier leeftijdscategorieën: 20-29 jaar (en de deelcategorieën 20-24 jaar en 25-29 jaar) en 30-34 jaar. Onder diploma hoger onderwijs wordt verstaan: hogescholenonderwijs (van het korte en het lange type, c.q. bachelors), hoger volwassenenonderwijs en universitair onderwijs. De oude kandidaturendiploma's worden echter niet meegeteld als diploma's hoger onderwijs, terwijl dit voor de huidige bachelordiploma's wel het geval is. Diploma's postsecundair niet-hoger onderwijs (onder meer derde jaar van derde graad en vierde graad beroepssecundair) gelden niet als diploma's hoger onderwijs. Het gaat telkens om jaargemiddelden.
Streefwaarde
In het Pact 2020 : aanzienlijke stijging van het aandeel voor de 20-29jarigen (niet gekwantificeerd). In Europa 2020 wordt Europawijd een streefwaarde van 40% vooropgesteld voor de 30-34-jarigen. Vlaamse aanscherping: 47,8%.
Dimensies
Leeftijdscategorieën 20-29 jaar (deelcategorieën 20-24 jaar en 25-29 jaar) en 30-34 jaar
Vergelijking ruimte
Geen
Vergelijking tijd
2001-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, eerste maanden na verloop jaar
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey(LFS)), die op Europees niveau wordt georganiseerd.
Bron data
ADSEI, bewerking O&V
Meer informatie
http://www.steunpuntwse.be/view/nl/3086184?section=methodologie
154
Pact 2020
Jongeren met diploma hoger onderwijs, in %
Aandeel bevolking met een diploma hoger onderwijs, Vlaams Gewest, in % 60
50
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012 D2020
40 j 20-29
31,9
32,4
31,7
33,4
33,7
33,9
33,3
35,5
36,2
35,5
35,4
36,7
30 j 20-24 25-29 j 20 j 30-34
22,6 41,0 36,4
23,6 41,3 36,2
22,2 41,3 37,5
23,6 43,3 40,7
22,6 44,6 40,0
23,4 43,9 42,7
23,4 42,5 42,0
26,2 44,1 43,6
26,8 45,1 43,1
25,6 44,9 45,0
26,8 43,8 42,3
28,7 44,7 45,3
10
40,0 47,8
Doelstelling Europa 2020 Doelstelling Europa 2020 (Vlaamse aanscherping)
0
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
D2020
20-29 j
20-24 j
25-29 j
30-34 j
Doelstelling Europa 2020
Doelstelling Europa 2020 (Vlaamse aanscherping)
Bespreking Het aandeel van de jongeren met een diploma hoger onderwijs neemt trendmatig licht toe over de jaren. In 2012 hebben alle leeftijdscategorieën hun waarde van 2009 overtroffen. Alleen bij de 25-29-jarigen is dit niet het geval. Het Pact 2020 streeft tegen 2020 naar een aanzienlijke stijging van het aandeel hoger gediplomeerden na in de categorie van de 20-29-jarigen (zonder kwantificering). In 2012 bedraagt dit aandeel 37%. In het jongste segment 20-24-jarigen is dit 29%, in het oudste segment 25-29-jarigen zelfs 45%. Dit verschil is het gevolg van het klein aantal afgestudeerden vóór de leeftijd van 21-22-jaar. Het aandeel hooggeschoolde 30-34-jarigen wordt opgevolgd door Europa 2020 en bedraagt in 2012 45%, vrijwel dezelfde waarde als voor de 25-29-jarigen. De Europa 2020-streefwaarde bedraagt 40%, die door Vlaanderen werd aangescherpt tot 47,8%. Die laatste waarde is dus nog (net) niet bereikt. Belangrijk in vergelijkingen door de tijd is dat de huidige academische bachelors (veelal na 3 jaar) als hoger diploma worden beschouwd, terwijl dit vroeger aan de universiteiten pas voor de licentiaatsdiploma's het geval was, wat de cijfers licht verhoogt.
155
Pact 2020
Doelstelling
11.3.4 Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleidingsniveau van hun ouders. Kinderen van niet-hooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs.
Kernindicatoren
% van de schoolbevolking (gewoon secundair onderwijs) met 2 jaar of meer achterstand
Definitie
Schoolse vertraging berekend op basis van een vergelijking tussen het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven en het leerjaar waarin de leerling op grond van zijn geboortejaar en bij normale studievordering ingeschreven zou moeten zijn. Door atypische studieovergangen kan een leerling in het verleden schoolse vertraging opgelopen hebben die niet blijkt uit deze tabel (bv. overgang van 5de leerjaar naar 1B op basis van het leeftijdscriterium). De schoolse vertraging heeft betrekking op het gewoon voltijds secundair onderwijs. De onthaalklas anderstalige nieuwkomers, het derde jaar derde graad, de vierde graad, Se-n-Se en het modulair onderwijs zijn niet in de cijfers inbegrepen.
Streefwaarde
De doelstelling stelt een daling van het aantal schoolverlaters die het secundair onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten. Het aandeel leerlingen met grote schoolse vertraging is hiervoor een risicofactor.
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
2006-2007 tot 2012-2013
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. De cijfers zijn beschikbaar in het najaar dat volgt op het einde van het schooljaar (najaar 2010 voor het schooljaar 2009-2010).
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
De cijfers zijn afkomstig van een administratieve database, beheerd door de Afdeling Stafdiensten van het Vlaams Departement Onderwijs en Vorming, op basis van populatiegegevens, geleverd door de scholen.
Bron data
Vlaams Departement Onderwijs en Vorming, Afdeling Stafdiensten
Meer informatie
http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/2010-2011.htm
156
Pact 2020
% schoolbevolking (gewoon secundair onderwijs) met 2 jaar of meer achterstand Aandeel schoolbevolking secundair met 2 jaar of meer achterstand , in %
2006-2007 8 7
6,44
2007-2008 6,52
2008-2009 6,54
2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 6,67
6,61
6,47
6,30
6 5 4 3 2 1 0 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013
Bespreking
De schoolse vertraging van 2 of meer jaar in het gewoon voltijds secundair onderwijs is in 20122013 opnieuw licht gedaald tegenover het vorige schooljaar. Ze bedroeg in dat schooljaar 6,3%, in 2011-2012 6,5%. In het schooljaar 2006-2007 bedroeg het aandeel scholieren met 2 jaar of meer vertraging 6,4%. Sinds 2010-2011 zien we een lichte daling. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk het gevolg van zittenblijven, maar kan ook voortkomen uit ziekte, verlate instap in het lager en/of secundair onderwijs, atypische studieovergangen (bv. van 1ste leerjaar B naar 1ste leerjaar A), enz...
157
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicatoren
11.3.5 Concreet halveren we tegen 2020 het aantal schoolverlaters die het Secundair Onderwijs zonder voldoende startkwalificaties verlaten, stijgt het aantal jongeren met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk ongeacht herkomst, werksituatie of opleiding % leerlingen in gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs met een laagopgeleide moeder, een gezinstaal die niet de instructietaal is en % leerlingen dat een schooltoelage ontvangt
Definitie
De aandelen van de leerlingen worden berekend op het niveau van het gewoon basisonderwijs (gewoon kleuteronderwijs+gewoon lager onderwijs) en gewoon secundair onderwijs in het Vlaamse onderwijs in het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Streefwaarde
Stijging
Dimensies
Gezinstaal is niet de instructietaal, moeder laagopgeleid, ontvangen schooltoelage
Vergelijking ruimte
Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Vergelijking tijd
Schooljaren 2008-2009, 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks in februari van het schooljaar in kwestie worden de cijfers verzameld. De cijfers zijn uiterlijk begin van het daaropvolgende jaar beschikbaar.
Laatst gewijzigd
23/05/2013
Meetmethode
De cijfers met betrekking tot het ontvangen van de schooltoelage zijn afkomstig van een administratieve database van het Departement Onderwijs en Vorming, de overige van een vragenlijst die alle leerlingen van het basis- en secundair onderwijs moeten (laten) invullen. Leerlingen die deze vragenlijst reeds hebben ingevuld, dienen deze in de volgende jaren niet opnieuw in te vullen. Agentschap voor Onderwijsdiensten, Beleidsdomein Onderwijs en Vorming
Bron data
Meer informatie
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp? docid=14041
158
Pact 2020
GOK-kenmerken basisonderwijs GOK-kenmerken basisonderwijs, Vlaams Gewest, % leerlingen 25 20 15 10 5 0
Vlaams Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest Gezinstaa Gezinstaa l is niet Ontvange l is niet Ontvange de Moeder n de Moeder n instructiet laagopgel schooltoel instructiet laagopgel schooltoel aal eid age aal eid age laagopgeleid 2008-2009 Gezinstaal 2008-2009 12 is niet de 21 22Moeder 68 Ontvangen 37 schooltoelage 33 instructietaal 2009-2010 13 21 22 2009-2010 69 37 35 2008-2009 2009-2010 2010-2011 14 20 21 2010-2011 2010-2011 69 362011-2012 35 2011-2012 14 20 20 2011-2012 69 36 34 GOK-kenmerken basisonderwijs, Brussels H Gewest, % leerlingen 80 GOK-kenmerken secundair onderwijs 60 Gezinstaa Gezinstaa 40 l is niet Ontvange l is niet Ontvange 20 de Moeder n de Moeder n 0 instructiet laagopgel schooltoel instructiet laagopgel schooltoel Gezinstaal is niet de Moeder laagopgeleid Ontvangen schooltoelage aal eid age aal eid age instructietaal 2008-2009 2008-2009 8 25 26 52 35 31 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 8 25 26 54 36 32 2009-2010 2009-2010 GOK-kenmerken secundair onderwijs, 9 24 26 56 % leerlingen 37 33 2010-2011 2010-2011Vlaams Gewest, 30 2011-2012 10 24 25 2011-2012 57 37 32 20 10 0 Gezinstaal is niet de instructietaal 2008-2009 60
Moeder laagopgeleid 2009-2010
2010-2011
Ontvangen schooltoelage 2011-2012
GOK-kenmerken secundair onderwijs, Brussels H Gewest, % leerlingen
40 20 0 Gezinstaal is niet de instructietaal 2008-2009
Moeder laagopgeleid 2009-2010
2010-2011
Ontvangen schooltoelage 2011-2012
Bespreking In 2011-2012 heeft in het Vlaamse Gewest 14% van de leerlingen in het basisonderwijs een gezinstaal die verschilt van de instructietaal, heeft 20% een laagopgeleide moeder en ontvangt 20% een schooltoelage. Dit wijst op een stijging van het aandeel van wie de gezinstaal verschilt van de instructietaal en een daling van het ontvangen van een schooltoelage. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest liggen deze cijfers met respectievelijk 69%, 36% en 34% aanmerkelijk hoger. Duidelijke trends zijn er echter niet. In het secundair onderwijs ligt in het Vlaamse Gewest het cijfer voor gezinstaal verschillend van de instructietaal (10%) lager dan in het basisonderwijs. Daarentegen is het aandeel leerlingen met laagopgeleide moeder en het aandeel dat een schooltoelage ontvangt in het secundair onderwijs met 24% en 25% hoger dan in het basisonderwijs. De cijfers in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn respectievelijk 57%, 37% en 32%. In het secundair zien we vooral in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een stijgende trend van gezinstaal verschillend van instructietaal, in Brussel ook van het aandeel met een laagopgeleide moeder.
159
Pact 2020
Doelstelling
11.3.7 Kinderen van niet-hooggeschoolde ouders bereiken een participatiegraad van ruim 60% in het hoger onderwijs.
Kernindicatoren
Aandeel starters in het hoger onderwijs met een laag- of middengeschoolde moeder, naar geslacht van de starter, in %.
Definitie
Teller: leerlingen met een laag- of middengeschoolde moeder die we in de drie volgende academiejaren x+1, x+2 en x+3 terugvinden (in schooljaarjaar x verlaten ze het secundair onderwijs) als ingeschreven in het hoger onderwijs (HBO inbegrepen). We geven hen drie jaar de tijd wat met zich meebrengt dat de indicator vrij laat definitief wordt. Noemer: alle schoolverlaters secundair onderwijs van schooljaar x met een laag- of middengeschoolde moeder. We vergelijken daartoe de ingeschreven leerlingen in het secundair onderwijs in twee opeenvolgende schooljaren, x en x+1. We nemen daarbij enkel leerlingen in beschouwing die minstens 17 jaar oud zijn omdat het bij uitstroom op jongere leeftijd zeer vaak om ‘vals positieven’ gaat die hun secundair onderwijs elders voorzetten. Op die manier bekomen we een lijst van leerlingen die uitstromen uit het secundair onderwijs op het einde van schooljaar x. Leerlingen waarvoor we niet beschikken over het kenmerk ‘Scholingsgraad moeder’ zijn niet meegenomen in de indicator. Dit geldt voor de leerlingen uit het buitengewoon onderwijs (en uiteraard ook voor lege velden in het gewoon onderwijs). Leerlingen die in het buitenland wonen, worden niet meegenomen in de indicator. Dit is doorgevoerd als een correctie (zij het dan slechts een gedeeltelijke) van het feit dat we deelname aan het hoger onderwijs in een niet-Vlaamse instelling niet kunnen registreren en de indicator dus een lichte onderschatting geeft van de werkelijke situatie.
Streefwaarde Dimensies
60% voor de leerlingen met een laaggeschoolde of middengeschoolde moeder in 2020. Geslacht
Vergelijking ruimte
Geen rechtstreekse vergelijking mogelijk
Vergelijking tijd
Gegevens beschikbaar vanaf 2008-2009
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, telkens 1 jaar later.
Laatst gewijzigd
30/05/2013
Meetmethode
Administratieve data
Bron data
Ministerie Onderwijs en Vorming
Meer informatie
160
Pact 2020
Aandeel starters HO, met laag- of middengeschoolde moeder, naar geslacht leerling, in % Aandeel starters in het hoger onderwijs met laag- of middengeschoolde moeder, naar2009-2010 geslacht leerling2010-2011 (%) Uitstroomjaar SO 2008-2009 D 2020 70 Mannen 49 47 44 60 Vrouwen 65 63 63 Totaal 50 58 55 53 60 40 30 20 10 0 2008-2009 2009-2010 2010-2011 D 2020 Uitstroomjaar secundair onderwijs Mannen
Vrouwen
Totaal
Bespreking Van de leerlingen met een laag- of middengeschoolde moeder die in 2008-2009 het secundair onderwijs verlieten, ving 58% hoger onderwijs aan. Dit cijfer ligt net onder de streefwaarde (60% tegen 2020) voor het Pact 2020. In 2010-2011 lag dit cijfer met 53% iets lager. Hierbij moet wel worden aangemerkt dat telkens wordt gekeken naar de starters in de drie academiejaren volgend op het schooljaar waarin de leerlingen het secundair verlaten. Aangezien we slechts over cijfers beschikken tot en met academiejaar 2011-2012, kunnen we voor de leerlingen die in 2009-2010 het secundair verlaten slechts 2 jaar vooruit kijken en voor 2010-2011 slechts één jaar. Deze cijfers zijn dus voorlopig en bovendien is het daarom logisch dat de cijfers voor 2010-2011 iets lager liggen dan voor 2009-2010 en zeker dan voor 2008-2009. Naar geslacht van de leerlingen zien we duidelijk betere prestaties voor de vrouwen dan voor de mannen. De vrouwen hebben met 63% in 2010-2011 de streefwaarde van het Pact reeds bereikt. Mannen doen het met 44% veel minder goed.
161
Pact 2020
Doelstelling
11.4.1 In 2020 zullen meer bedrijven en sectoren een strategisch competentiebeleid voeren.
Kernindicatoren
Streefwaarde
Indicator Competentiegerichte Ondernemingen en Organisaties (ICO 2020), gebaseerd op de driejaarlijkse Innovatie-Organisatie-Arbeid (IOA, voorheen TOA) enquête (SERV/Stichting Innovatie en Arbeid) De indicator geeft het aandeel ondernemingen en organisaties (overheid, onderwijs en social profit) met ten minste 10 werknemers weer die 8 op 15 punten behalen in de driejaarlijke IOA (Innovatie, Organisatie, Arbeid) enquête. De indicatoren waarop men punten kan halen, zijn: 1. opleiding voor minstens de helft van de personeelsleden, 2. opleidingsplan, 3. startopleiding, 4. competentieprofielen toepassen, 5. loopbaanontwik-kelingsplannen, 6. jaarlijks functioneringsgesprekken bij minstens de helft van personeel, 7. werkoverleg voor minstens de helft van het personeel, 8. eigen personeel vaak benutten als bron voor innovatie, 9. werknemers betrekken bij kwaliteitsverbetering, 10. teamwerk voor minstens helft van personeel en werkmethode en/of werkverdeling zijn bevoegdheden van teams, 11. jobrotatie of taakroulatie voor ten minste helft van personeel, 12. strategisch partnerschap of samenwerkingsverband met leveranciers en/of andere bedrijven in functie van kennisdeling, gemeenschappelijke profilering enz., 13. strategisch partnerschap of samenwerkingsverband met kennisinstellingen in functie van kennisdeling, gemeenschappelijke profilering enz. Het voldoen aan één indicator geeft recht op één punt, naargelang van het aantal soorten toegepaste competentieprofielen (indicator 4) kunnen één tot drie punten worden verdiend. Stijging
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
2001, 2004, 2007, 2011. In 2011 werd de vragenlijst grondig gewijzigd zodat de vergelijkbaarheid met vorige edities grotendeels verloren ging.
Frequentie en stiptheid
Driejaarlijks. De ICO 2020-resultaten van de IOA-enquête worden bekend gemaakt in de eerste maanden van het jaar volgend op het jaar van de enquête.
Laatst gewijzigd
8/05/2012
Meetmethode
IOA-enquête. Dit is een driejaarlijkse telefonische enquête van SERV-Stichting Innovatie en Arbeid afgenomen bij een steekproef van ondernemingen en organisaties. Sinds 2001 wordt door IOA en zijn voorganger TOA gepeild naar de ICO-deelindicatoren. Voor ICO 2020 worden alleen de resultaten van onderneminen en organisaties met ten minste 10 werknemers gebruikt. De respons van 58% resulteerde in het jaar 2011 in 1405 volledig afgewerkte vragenlijsten voor deze populatie. De steekproeven zijn gestratificeerd naar sector (industrie inclusief primaire sector, diensten, bouw en Overheid, onderwijs en social profit (OOSP)) en grootte.
Bron data Meer informatie
SERV-Stichting Innovatie en Arbeid http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/IOA_2011_ICO_2020_en_i nnovatiecijfer_juni_2011.pdf
Definitie
162
Pact 2020
% ondernemingen en organisaties dat 8 op 15 punten behaalt
In %
Indicator Competentiegerichte Ondernemingen (ICO/ICO2020) 60
2001
2004
2007
2011
42,4
50,6
42,1
37,6
Indicator Competentiegerichte Ondernemingen (ICO/ICO2020)
50 40 30 20 10 0
2001
2004
2007
2011
Bespreking In 2011 slaagde 37,6% van de bevraagde ondernemingen en organistaties (overheid, onderwijs en non-profit) met ten minste 10 werknemers, erin 8 op de 15 punten te behalen op indicatoren inzake hun competentiebeleid (ICO 2020). Aangezien de indicatoren sinds 2011 gebaseerd zijn op een grondig herziene vragenlijst, is vergelijking met de vorige versies van ICO, gebaseerd op de TOA-enquête, niet mogelijk.
163
Pact 2020
Doelstelling
11.5 Een lerende samenleving in 2020 erkent competenties, waar en hoe ze ook verworven zijn.
Kernindicatoren
Aantal titels van beroepsbekwaamheid/aantal afgegeven ervaringsbewijzen: in absolute cijfers en aandeel ten opzichte van beroepsbevolking, werkenden en werkzoekenden Aantal afgegeven ervaringsbewijzen, in absolute aantallen, en in verhouding tot de werkende/werkzoekende beroeopsbevolking van 15-64 jaar (ADSEI, EAK)
Definitie
Streefwaarde
Stijging
Dimensies
Erkend beroep waarvoor ervaringsbewijzen zijn afgegeven
Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
2006-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. De aantallen afgegeven ervaringsbewijzen zijn onmiddellijk na afloop jaar beschikbaar, de cijfers omtrent de beroepsbevolking volgen enkele maanden later. 8/05/2013
Laatst gewijzigd Meetmethode
Bron data Meer informatie
De afgegeven ervaringsbewijzen zijn afkomstig van een administratieve database, beheerd door het Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie (Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie). Dit agentschap geeft zelf de ervaringsbewijzen af. De data omtrent de beroepsbevolking zijn ontleend aan de Enquête Arbeidskrachten (ADSEI). Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie (WSE) (uitgereikte ervaringsbewijzen), ADSEI (beroepsbevolking) http://werk.be/sites/default/files/jaarrapport%20EB%202010%20DEF.pdf
164
Pact 2020 Aantal titels van beroepsbekwaamheid/aantal uitgereikte ervaringsbewijzen Aantal afgegeven ervaringsbewijzen 1.200 Absolute aantalen naar beroep 1.000 2006 2007 2008 2009 2010 Tandartsassistent (m/v) 0 0 0 0 0 800 Heftruckchauffeur 0 0 58 218 144 600 400 200 0
Arbeidsconsulent Poetshulp Sociaal tolk Begeleider buitenschoolse kinderopvang Opleider-begeleider in bedrijven en organisaties Reachtruckchauffeur Administratief commercieel medewerker binnendienst ICT-ondersteuner Call center operator Magazijnmedewerker Monitor/begeleider in beschutte en sociale werkplaatsen Uitsnijder-uitbener Residentieel elektrotechnisch installateur Zelfstandig kapper Hovenier onderhoud parken en tuinen Kapper Keukenmedewerker Stikster Fitnessbegeleider Industriële schilder Podiumtechnicus Assistent podiumtechnicus Hovenier aanleg parken en tuinen Industrieel elektrotechnisch installateur Koelmonteur Personal trainer Podiumtechnicus licht Toneelmeester Groepsfitnessbegeleider Mecanicien Podiumtechnicus geluid Stoomstrijkster Bakker Banketbakker Autobuschauffeur Autocarchauffeur Bestuurder mobiele kraan Dubbelstuk tapijtwever Hulpboekhouder Kapper-salonbeheerder Pijpfitter Platwever Stellingbouwer Tertiair elektrotechnisch installateur torenkraanbestuurder Verhuizer-drager Verhuizer-inpakker Totaal
2006
2007
2008
0 0 0 0 0 0 0 0 11 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 11
2009
0 0 0 34 0 0 0 0 36 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 108 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 45 6 0 0 0 3 0 0 0 0 7 0 0 240
0 0 0 136 0 21 0 0 62 5 7 0 0 1 0 3 0 5 0 53 0 0 0 0 36 0 0 0 0 0 0 0 0 0 3 0 14 0 0 2 0 15 30 0 0 22 6 479
2010
0 0 16 273 0 87 0 0 103 78 29 9 3 10 13 6 21 16 0 6 7 2 3 0 28 0 0 0 0 1 0 0 0 0 3 1 1 0 10 5 0 10 7 0 0 16 8 990
2011
Afgegeven ervaringsbewijzen tegenover beroepsbevolking (%)
0,040 0,035 0,030 0,025 0,020 0,015 0,010 0,005
0,000
2006
2007
2008
2009
2010
2011
53 0 72 141 0 58 0 0 54 32 29 20 7 7 9 4 7 4 4 1 13 2 2 0 16 3 0 2 0 6 1 2 0 0 0 0 6 1 41 7 1 0 65 1 3 38 30 886
2011
2012
0 139 87 17 59 77 88 54 14 18 103 19 12 12 7 5 2 7 5 3
119 100 95 92 66 62 57 42 34 28 22 17 15 10 7 7 5 5 5 5 4 4 4 3 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 826
2012
2012
9 11 2 1 1 9 2 2 3 3 5 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 15 4 0 3 0 799
In verhouding tot werkende beroepsbevolking 15-64j (%) (linkerschaal) In verhouding tot totale beroepsbevolking 15-64j (%) (linkerschaal) In verhouding tot werkzoekende beroepsbevolking 15-64j (%) (rechterschaal)
Bespreking
0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1
0,0
In oktober 2006 werd er voor het eerst ervaringsbewijzen afgegeven, namelijk voor 11 call center operators. Sindsdien is het aantal snel toegenomen. In 2007, het eerste volledige jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn, werden 240 ervaringsbewijzen uitgereikt, in 2010 886. In 2010 en 2011 is het cijfer gedaald, maar in 2012 stabiliseert het zich op 826. Het aantal beroepen steeg tussen 2006 en 2012 van 1 tot 36. De belangrijkste in 2012 zijn: tandartsassistent (119 ervaringsbewijzen), heftruckchauffeur (100), 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 arbeidsconsulent (95), poetshulp (92) en sociaal tolk (66). In verhouding tot werkende beroepsbevolking 15-64j (%) (linkerschaal) 0,00 0,01 0,02 0,04 0,03 0,03 0,03 In verhouding tot de beroepsbevolking blijven de aantallen echter laag: in verhouding tot de werkenden In verhouding tot werkzoekende beroepsbevolking 15-64j (%) (rechterschaal) 0,01 0,20 0,43 0,70 0,59 0,63 tussen 15 en 64 jaar werden in 2012 0,03% ervaringsbewijzen afgegeven. In verhouding tot de0,65 In verhouding tot totale beroepsbevolking 15-64j (%) (linkerschaal) 0,00 0,01 0,02 0,03 0,03 0,03 0,03 werkzoekenden 15-64 jaar werden er 0,63% ervaringsbewijzen afgegeven.
165
Pact 2020
Doelstelling
12.1.1. In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en zorgverlening, dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende maatschappelijke behoeften en sociaaldemografische ontwikkelingen.
Kernindicator
Het aandeel van de bevolking dat in het voorbije jaar medische consumptie heeft moeten uitstellen om financiële redenen.
Definitie
Het percentage personen dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het voorbije jaar een bezoek aan de arts of de tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen.
Streefwaarde
Een expliciete streefwaarde wordt niet in de doelstelling gegeven, maar een toegankelijk en betaalbaar aanbod impliceert dat het aandeel laag moet zijn en zou moeten afnemen.
Dimensies
Personen in private huishoudens
Vergelijking ruimte
De gegevens zijn georgrafisch vergelijkbaar. Binnen België zijn de meeste gegevens vergelijkbaar tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest. Hoe dieper men in detail gaat, hoe sterker de betrouwbaarheid afneemt (omwille van de steekproefgrootte). Gezien de grootte van de steekproef in Brussel, wordt geadviseerd deze gegevens niet te publiceren of te gebruiken, wegens het te grote risico op onbetrouwbaarheid.
Vergelijking tijd
De gegevens zijn beschikbaar vanaf 2004 en zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
De gegevens zijn afkomstig van de jaarlijkse Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC) van Eurostat. Voor België is de Algemene Directie Statistiek (het vroegere NIS) de hoofdrolspeler. Voor het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten de bestanden voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld.
Laatst gewijzigd
15/04/2013
Meetmethode
De SILC-steekproef is een tweetrapssteekproef van huishoudens. Vertrekpunt zijn de 10 provincies + het Bruselse Hoofdstedelijke Gewest. Hierbinnen werden gemeentes op toevallige wijze getrokken (elke gemeente kan meermaals getrokken worden) en hierbinnen X aantal huishoudens. Binnen die huishoudens worden alle personen vanaf 16 jaar afzonderlijk geïnterviewd. Omvang circa 5.500 huishoudens.
Bron data
EU-SILC en Algemene Directie Statistiek
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
166
Pact 2020
4,5
uitstel gezondheidszorg % personen dat medische consumptie uitstelde om financiële redenen % personen 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2,5 1,5 1,3 1,2 1,8 1,7 1,9
2011 4
4,0
4
3,5 3,0 2,5
2,5
2,0 1,8 1,5
1,5
1,3
1,0
1,7
1,9
1,2
0,5 0,0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bespreking In 2011 leven 4% van de Vlamingen in een huishouden dat zegt dat het gezondheidszorgen heeft moeten uitstellen om financiële redenen. Dat aandeel is sinds 2010 toegenomen, want het schommelde de jaren voordien tussen 1% en 2,5% van de Vlamingen.
167
Pact 2020
Doelstelling
12.1.2. In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en zorgverlening, dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende maatschappelijke behoeften en sociaaldemografische ontwikkelingen.
Kernindicator
Percentage kinderen met minimum 2 huisbezoeken in de eerste drie levensmaanden en met minstens 3 consulten in het eerste levensjaar
Definitie
Huisbezoeken van Kind en Gezin worden verricht door een verpleegkundige, terwijl bij consulten de ouders zelf terecht kunnen in een consultatiebureau (arts en verpleegkundige). Percentage kinderen met minimum 2 huisbezoeken in de eerste drie levensmaanden en met minstens 3 consulten in het eerste levensjaar.
Streefwaarde
Niet in doelstelling, maar een toereikend aanbod betekent dat alle kinderen minimaal 2 huisbezoeken en 3 consulten hebben.
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
De gegevens zijn beschikbaar vanaf 2000 en zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
14/05/2013
Meetmethode
De gegevens komen uit Ikaros, vanaf april 2010 Mirage. In deze databanken van Kind en Gezin worden gegevens opgeslagen betreffende alle kinderen vanaf de geboorte. De gegevens worden geregistreerd door regioteamleden van Kind en Gezin tijdens contacten met gezinnen met jonge kinderen.
Bron data
Kind & Gezin - Statistisch Jaarverslag
Meer informatie
http://www.kindengezin.be
168
Pact 2020
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Aandeel kinderen met minimum 2 huisbezoeken in de eerste drie levensmaanden en aandeel kinderen met minstens 3 consulten in het eerste levensjaar
2009
85,9
91,2
91,7
84,4
82,6
81,3
78,4
73,6
73,2
72,0
73,4
74,5
76,4
79,7
80,9
82,7
83,6
84,4
85,3
85,2
%
percentage kinderen met minimum 2 huisbezoeke 100 n in de eerste 90drie levensmaan den 80 percentage 70 kinderen met 60 3 minstens consulten in 50 het eerste levensjaar 40 30 20 10 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
percentage kinderen met minimum 2 huisbezoeken in de eerste drie levensmaanden percentage kinderen met minstens 3 consulten in het eerste levensjaar
Bespreking Voor het eerst in tien jaar steeg het aandeel kinderen dat in de eerste 3 levensmaanden minimum 2 huisbezoeken kreeg. De stijging van het aantal geboorten vanaf 2004 is in 2012 stilgevallen, terwijl het ingezette personeel wel voorzag in een verdere toename. Dit leidde tot een verhoging van het aandeel bereikte kindjes. Na enige jaren van stagnatie noteren we terug een stijging van het aandeel kinderen dat in het eerste levensjaar 3 of meer consulten kreeg. Beide vaststellingen wijzen op een grotere toegankelijkheid van de zorgverlening voor gezinnen met pasgeboren kinderen.
169
Pact 2020
Doelstelling
12.1.3. In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en zorgverlening, dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende maatschappelijke behoeften en sociaaldemografische ontwikkelingen.
Kernindicator
De gemiddelde bezettingsgraad bij Jongerenwelzijn.
Definitie
De gemiddelde bezettingsgraad wordt bekomen door het aantal bezette plaatsen af te zetten tegenover het aantal erkende plaatsen.
Streefwaarde
Dimensies
De bezettingsgraad meet het effectief gebruik van het aanbod. Indien er afwijking naar onder of naar boven is, dan geeft dit een indicatie met betrekking tot de toereikendheid. Een streefwaarde is niet in doelstelling opgenomen. Aantal bezette plaatsen en aantal erkende plaatsen.
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
De gegevens zijn beschikbaar vanaf 2000 en zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
De gegevens worden door het Agentschap Jongerenwelzijn op de website gepubliceerd.
Laatst gewijzigd
16/04/2013
Meetmethode Bron data
Het agentschap Jongerenwelzijn
Meer informatie
http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/
170
Pact 2020 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Gemiddelde bezettingsgraad jongerenwelzijn Begeleidingstehuizen 92,20% 93,20% 93,60% 94,00% 94,10% 94,60% Gezinstehuizen 95,50% 92,00% 87,80% 92,80% 90,30% 98,00% 100% Onthaal en oriëntatie 88,70% 89,00% 90,90% 91,60% 91,80% 91,60% Dagcentra 89,90% 92,00% 90,70% 91,90% 94,60% 95,20% 95% Multifunctionele centra 90% Thuisbegeleidingsdiensten 91,10% 93,70% 93,50% 94,40% 95,00% 96,60% Diensten begeleid 83,10% zelfstandig 84,30% wonen90,70% 89,90% 91,60% 94,30% 85%
2006 95,00% 97,70% 92,90% 94,30%
2007 94,60% 88,00% 91,70% 93,60%
96,10% 92,10%
92,80% 91,40%
80% 75% 70% 65% 60% 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Begeleidingstehuizen
Gezinstehuizen
Onthaal en oriëntatie
Dagcentra
Multifunctionele centra
Thuisbegeleidingsdiensten
2010
2011
Diensten begeleid zelfstandig wonen
Bespreking De bezettingsgraad van de diensten van Jongerenwelzijn is erg hoog. Dit is niet nieuw, want ook in 2000 waren bezettingsgraden van meer dan 90% eerder regel dan uitzondering. Deze hoge bezettingsgraden geven aan dat een uitbreiding van het aanbod noodzakelijk is om een voldoende groot aanbod te creëren tegen 2020.
171
Pact 2020
Doelstelling
12.1.4 In 2020 voorziet Vlaanderen in een toegankelijk en betaalbaar kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en zorgverlening, dat toereikend is in het licht van de zich wijzigende maatschappelijke behoeften en sociaaldemografische ontwikkelingen.
Kernindicator
De uitbreiding van de capaciteit die wordt gerealiseerd door infrastructuurwerken die door VIPA worden gesubsidieerd.
Definitie
De uitbreiding van de capaciteit die wordt gerealiseerd door infrastructuurwerken die door VIPA worden gesubsidieerd wordt weergegeven per welzijns- en zorgsector. Het is het verschil tussen de capaciteit van alle voorzieningen (per zorgsector) vóór de realisatie van het door het VIPA gesubsidieerde project en de capaciteit ná de realisatie. De capaciteit wordt geregistreerd op het moment van toekennen van de investeringssubsidie (goedkeuring principieel akkoord of subsidiebelofte).
Streefwaarde
De mate van capaciteitsuitbreiding kan beschouwd worden als een structuurindicator voor de mate waarin de investeringen met VIPA-middelen aansluiten bij de overheidsdoelstellingen, namelijk uitbreiding en differentiatie (focus op ambulante en semi-ambulante voorzieningen) van het bestaande aanbod.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2009 - 2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks, beschikbaar in de maand juni (X+1)
Laatst gewijzigd
2/05/2013
Meetmethode
Het betreft cijfers van de in het VIPA-kennisloket geregistreerde projecten.
Bron data
VIPA - jaarverslag
Meer informatie
www.vipa.be
172
Pact 2020
Capaciteitsverschil Verzorgingsvoorzieningen Psychiatrische ziekenhuizen Ouderen- en thuiszorgvoorzieningen Voorzieningen personen met een handicap Voorzieningen gezinnen met kinderen Centra algemeen welzijnswerk Voorzieningen bijzondere jeugdbijstand Voorzieningen preventieve en ambulante gezondheidszorg
2009 n.b. n.b. 858 206 125 0 50 0
2010 202 0 499 66 269 4 14 0
2011 111 2 826 169 67 8 8 0
Bespreking Elke sector die onder het toepassingsgebied van het VIPA valt, heeft eigen accenten en doelstellingen. Globaal gesproken zien we in de meeste sectoren een uitbreiding of een differentiatie van het bestaande aanbod. Hierbij dient wel opgemerkt dat het in deze cijfers enkel om de toename van de capaciteit gaat, in heel wat gevallen worden enkel bestaande plaatsen gerenoveerd, deze kwaliteitstoename van reeds bestaande plaatsen komt niet tot uitdrukking in de cijfers.
173
Pact 2020
Doelstelling
12.3. Eerstelijnszorg- en thuiszorg zijn in 2020 versterkt.
Kernindicator
Geholpen gezinnen in de gezinszorg en aanvullende thuiszorg per 100 huishoudens.
Definitie
Het aantal gezinnen dat jaarlijks geholpen wordt door de verschillende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg ten opzichte van het totaal aantal Vlaamse huishoudens.
Streefwaarde
Versterken, een concrete streefwaarde vermeldt de doelstelling niet. Dit versterken uit zich door een stijging van het aandeel (en aantal) geholpen gezinnen.
Dimensies Vergelijking ruimte
Niet vergelijkbaar met andere regio's of landen wegens totaal andere organisatie van de gezinshulp
Vergelijking tijd
De gegevens zijn beschikbaar vanaf 2004 en zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
De cijfers worden jaarlijks in de loop van de maand mei bezorgd door het Agentschap Zorg en Gezondheid. Ze worden niet gepubliceerd.
Laatst gewijzigd
22/04/2013
Meetmethode
Het aantal gezinnen dat jaarlijks geholpen wordt door de openbare en de private diensten voor gezinszorg wordt samengeteld.
Bron data
Team Eerstelijn en Thuiszorg
Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be
174
Pact 2020
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Geholpen gezinnen 67.100 door de 70.112 gezinshulp 74.406 in79.181 81.806per 100 87372 89916 Geholpen gezinnen de gezinszorg huishoudens Aandeel op 1002,70553 hh 2,8026 2,94578 3,10503 3,1745 3,35429 3,45195 Totaal aantal gezinnen 2.480.108 2.501.681 2.525.849 2.550.088 2.576.974 2604786 2604786 4 1,23979 1,27589 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bespreking In 2010 werden 3,45% van de particuliere huishoudens geholpen door een openbare of een private dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Dit is sinds 2004 een toename met iets meer dan een kwart (+28%). Het aantal gezinnen dat geholpen wordt door de gezinszorg is sterker gestegen dan de toename van het aantal gezinnen.In 2004 werden 67.000 gezinnen van de 2,48 miljoen geholpen, in 2010 waren dat bijna 90.000 gezinnen van de 2,6 miljoen. De gezinszorg wordt jaarlijks versterkt.
175
Pact 2020
Doelstelling
12.5.1. In de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg is er in 2020 voldoende aanbod gecreëerd.
Kernindicator
De wachttijd bij de centra Geestelijke Gezondheidszorg
Definitie
Er bestaan twee soorten wachttijden bij de Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Deze tussen de aanmelding en het intake-gesprek en deze tussen het intake-gesprek en de start van de behandeling, telkens uitgedrukt in dagen. Beide worden opgenomen.
Streefwaarde
Niet expliciet in doelstelling, maar bij een toereikend aanbod zou er geen wachttijd zijn. Een afname van de wachttijd wijst dus op een grotere toereikendheid van het aanbod.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Bij vergelijkbaarheid in de tijd dient rekening gehouden te worden met de overgang naar nieuwe registratiemethode in 2007. In de tweede jaarhelft worden de kerncijfers steeds op de website gepubliceerd (jaarlijks)
Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd
15/04/2013
Meetmethode
De wachttijden worden verzameld door middel van het elektronische patiëntendossier. Hiervoor wordt enkel rekening gehouden met de erkende CGG, met de niet-erkende CGG wordt hier geen rekening gehouden.
Bron data
Agentschap Zorg en Gezondheid
Meer informatie
http://www.zorgengezondheid.be/topPage.aspx?id=7668
176
Pact 2020
gemiddelde wachttijd in dagen
Wachttijd bij centra geestelijke gezondheidszorg, in dagen Wachttijden CGG - in dagen 2004 2005 2006 2007 80 aanmelding - intake wachttijd 48 38 34 56 wachttijd intake behandeling 71 59 67 53 70
2008 33 38
2009 33 39
2010 2011 40 40 40 43
60 50 40 30 20 10 0
2004
2005
2006
2007
2008
wachttijd aanmelding - intake
2009
2010
2011
wachttijd intake - behandeling
Bespreking De gemiddelde wachttijd tussen aanmelding en intake bij de Centra Geestelijke Gezondheidszorg bedroeg in 2011 40 dagen, een status quo in vergelijking met 2010. De wachttijd tussen intake en start behandeling bedroeg ook 43 dagen in 2011. Over de jaren heen was er een afname van de wachttijden, vooral bij deze tussen intake en start van de behandeling, wat op een grotere toereikendheid wijst. De meest recente jaren is er een stagnatie van de wachttijden.
177
Pact 2020
Doelstelling
12.5.2.Bij de organisatie van het volledige hulp- en zorgcontinuüm staan in 2020 efficiëntie, effectiviteit en daardoor de kwaliteit vanuit het oogpunt van de gebruiker centraal.
Kernindicator
Aantal psychiatrische bedden in de GGZ per 100.000 inwoners.
Definitie
Het totaal aantal verleende erkenningen voor bedden in psychiatrische ziekenhuizen per 100.000 inwoners. Om het totaal aantal bedden te berekenen wordt geen onderscheid gemaakt tussen plaatsen voor volwassenen of voor kinderen, tussen partiële of volledige hospitalisatie. Ook behandeling voor geriatrie, gezinsverpleging en de intensieve behandelingsplaatsen voor sterk gedraggestoorde en/of aggressieve volwassen patiënten worden meegeteld.
Streefwaarde
Het aantal psychiatrische bedden per 100.000 inwoners is een maat voor de effectiviteit van de geestelijke gezondheidszorg. Zowel op federaal als op Vlaams niveau wenst het beleid immers in te zetten op de vermaatschappelijking van de zorg. Vermaatschappelijking betekent dat zoveel mogelijk mensen in hun vertrouwde omgeving zorg krijgen en dat het sociale netwerk, de buurt en de ruimere lokale samenleving betrokken wordt bij de ondersteuning van de gebruiker. Een afname van het aantal psychiatrische bedden - een zware residentiële zorgvorm - zou op een grotere vermaatschappelijking wijzen. Er is geen concrete streefwaarde opgegeven in de doelstelling.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid
Vlaams Gewest
Laatst gewijzigd Meetmethode
2/05/2013
Bron data Meer informatie
Agentschap Zorg en Gezondheid
2004-2011 Het gaat om verleende erkenningen op 31 december. De cijfers worden jaarlijks in het voorjaar op de website gepubliceerd.
Het aantal verleende erkenningen is een administratieve bron.
http://www.zorg-en-gezondheid.be/v2_default.aspx?id=21853
178
Pact 2020
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Psychiartrische bedden per 100.000 inwoners Psychiatrisc he190 ziekenhuisb edden 10.228 10.228 10.201 10.206 10.201 10.196 10.196 10184 180 Inwoners ##### #### ##### ##### #### 6.208.877 6.251.983 6.306.638 Bedden per 170 100.000 inw.
170
169
168
167
166
164
163 161
2012
10202 6350765
160,6421
160 150 140 130 120 110 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking
Eind 2012 telt het Vlaamse Gewest 161 bedden in psychiatrische ziekenhuizen per 100.000 inwoners. Dit aandeel nam de voorbije jaren gestaag af, in 2004 waren er 170 bedden per 100.000 inwoners, maar het laatste jaar is er een stagnatie. De oorzaak van deze stagnatie is helemaal toe te schrijven aan de toename van het aantal bedden in 2012, na een jarenlange afname. Alvorens te kunnen spreken van een heuse trendbreuk is het wachten op de evolutie va de komende jaren.
179
Pact 2020
Doelstelling
12.5.3. In de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg is er in 2020 voldoende aanbod gecreëerd.
Kernindicator
Verhouding gerealiseerde capaciteit in de ouderenzorg t.o.v. 100 vijfenzestigplussers
Definitie
Het aantal gerealiseerde plaatsen en de gerealiseerde plaatsen in onderzoek in de residentiële ouderenzorg per 100 vijfenzestigplussers. De residentiële ouderenzorg bestaat uit woongelegenheden in de rusthuizen (woonzorgcentra) en woongelegenheden in serviceflats.
Streefwaarde
De verhouding van de capaciteit tegenover het aantal ouderen is een maat voor de toereikendheid. Er staat evenwel geen concrete streefwaarde in de doelstelling, zodat enkel algemene trends kunnen weergegeven worden.
Dimensies
Het aantal gerealiseerde plaatsen en geraliseerde plaatsen in onderzoek in rusthuizen (woonzorgcentra) en serviceflats.
Vergelijking ruimte
Vlaamse Gewest
Vergelijking tijd
De gegevens zijn beschikbaar vanaf 2004 en zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
Laatst gewijzigd
De gegevens van de ouderenzorg zijn in januari X+1 beschikbaar (gepubliceerd op website van Zorg en Gezondheid). Voor het aantal 65plussers is ADSEI de bron (publicatiedatum is variabel). 15/04/2013
Meetmethode
Administratieve bron.
Bron data
Agentschap Zorg en Gezondheid en ADSEI
Meer informatie http://www.zorg-en-gezondheid.be
180
Pact 2020
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Ouderzorg per7,06 100 65-plussers Ouderzorg per 100 65-jarigen 6,97 6,98 7,09 7,12 7,13 7,14 Gerealiseerde 8 plaatsen woonzorgcentra (excl. 7 Brussel) 62.768 63.147 64.237 65.235 66.437 67.282 68.647 6 Erkende plaatsen serviceflats 12.765 (excl. Brussel) 12.840 13.404 13.881 14.401 14.958 15.629 Aantal 65-plussers 1.084.246 1.089.307 1.100.194 1.116.407 1.135.045 1.153.348 1.179.812 5 4 3 2 1 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Per 100 65-plussers zijn er 7,14 plaatsen in de residentiële ouderenzorg. In 2006 lag het aantal plaatsen nog onder de 7 per 100 65-plussers. Het aandeel plaatsen stijgt, wat wil zeggen dat de toename van het aantal plaatsen in de ouderenzorg groter is dan de toename van het aantal 65-plussers. De laatste jaren wordt het aantal plaatsen in de ouderenzorg meer toereikend in het licht van maatschappelijke en demografische ontwikkelingen, in casu de vergrijzing.
181
Pact 2020
Doelstelling
12.5.4. In de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg is er in 2020 voldoende aanbod gecreëerd.
Te overwegen indicator
Aantal zorgvragen op de centrale registratie zorg van Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) met een actieve zorgvraag, naar het al dan niet reeds ontvangen van VAPH-ondersteuning.
Definitie
Het totaal aantal personen dat met één of meerdere actieve en dringende zorgvragen bij de Centrale Registratie van Zorgvragen geregistreerd is, met uitzondering van logeren en trajectbegeleiding. Bij het stellen van een zorgvraag diende tot 1 december 2011 een urgentiecode aangegeven te worden. Enkel de dringende zorgvragen (UC1 en UC2) worden opgenomen. Vanaf die datum zijn er bij registratie nog slechts 2 urgentie-categorieën, met name het is een actieve vraag of het is een toekomstgerichte vraag. We beschouwen enkel de actieve vragen. Vragen naar ondersteuning persoonlijk assistentiebudget (PAB) worden pas sinds 2 december 2011 op dezelfde wijze als de andere vragen geregistreerd (zelfde webapplicatie), omwile van vergelijkbaarheid worden ze niet meegeteld. Er wordt een opdeling gemaakt naar het al dan niet reeds hebben van VAPH-ondersteuning.
Streefwaarde
Bij een toereikend aanbod zou er niemand op de Centrale Registratie Zorg voorkomen.
Dimensies
Aantal personen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Vergelijkbaar, maar de registratie is onderhevig aan wijzigende maatschappelijke en wettelijk kaders.
Frequentie en stiptheid
Halfjaarlijks publiceert het VAPH een "Zorgregierapport" (mei en oktober) met daarin de situatie van het voorbije semester. Voor deze rapportage wordt de situatie op 31 december opgenomen. Uitzonderlijk werd het Zorgregierapport 2011 opgesteld op basis van de situatie op 30 november.
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
Rapportage van de bij het VAPH geregistreerde zorgvragen. Om de reeds geboden ondersteuning daaraan te linken moesten een aantal gegevens geïntegreerd worden, dit was pas mogelijk vanaf het rapport betreffende 2009. Het CRZ-rapport van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/464335-Zorgvragen.html
Bron data Meer informatie
182
Pact 2020
tabel + grafiek
Actieve2009 zorgvragen handicap 2010personen 2011 met 2012 Aantal 12.499 15.347 17.001 18.110 20.000zorgvragen Aantal zonder ondersteuning 7.702 9.430 10.194 10.717 Aantal met andere ondersteuning 4.797 5.917 6.807 7.393 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2009
2010 Aantal zonder ondersteuning
2011
2012
Aantal met andere ondersteuning
Bespreking Op 31 december 2012 waren in totaal 18.110 personen met een actieve zorgvraag geregistreerd bij de Centrale Registratie Zorg. Ongeveer 2 op de 5 zorgvragen zijn afkomstig van personen die al een of andere vorm van ondersteuning krijgen. Hier zijn diverse verklaringen voor mogelijk. Het kan bijvoorbeeld gaan om een migratievraag. Daarbij wenst een persoon ondersteuning binnen dezelfde zorgvorm, maar door een andere dienst, eventueel in een andere regio. Het kan ook gaan om een vraag naar meer intensieve ondersteuning, bijvoorbeeld van deeltijds naar voltijds. Ondanks het realiseren van meer middelen, de ondersteuning van meer personen en een toename van het aantal afgesloten zorgvragen blijft het aantal geregistreerde actieve zorgvragen verder groeien, ook bij deze die nog geen enkele ondersteuning van het VAPH krijgen.
183
Pact 2020
Doelstelling
12.6 Voor minstens de helft van de kinderen tot 3 jaar worden in 2020 formele en kwaliteitsvolle vormen van kinderopvang aangeboden.
Kernindicator
Aantal plaatsen aantal kinderen in formele kinderopvang per duizend kinderen (0-3 jaar)
Definitie
Het aantal aanwezige kinderen in en het aantal plaatsen in de voorschoolse opvang per 1000 kinderen onder de drie jaar. De opvangplaatsen zijn erkend en gesubsidieerd of hebben een attest van toezicht van Kind en Gezin. Beide reeksen samen zijn belangrijk, omdat één opvangplaats kan immers door meerdere kinderen gebruik worden, vb. deeltijds. Het aantal aanwezige kinderen dat jaarlijks (beginjaar 2006) gebruik maakt van opvang is in het Pact opgenomen vanaf 2013.
Streefwaarde
500 plaatsen per 1.000 kinderen. Het is een indicator voor de toereikendheid van het aanbod.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
De capactiteit vanaf 2005 en het aantal aanwezige kinderen in de opvang vanaf 2006.
Frequentie en stiptheid
jaarlijks, beschikbaar in de maand juni (X+1)
Laatst gewijzigd
15/05/2013
Meetmethode
Het aantal voorschoolse opvangplaatsen is de som van het aantal plaatsen in erkende (en gesubsidieerde) opvangvoorzieningen en in opvangvoorzieningen met attest van toezicht op 31 december. Het aantal aanwezige kinderen wordt getelt tijdens de eerste week van februari. Het totaal aantal kinderen is informatie die niet bij ADSEI gehaald wordt, maar uit een eigen bestand van Kind en Gezin. Enerzijds omwille van de laattijdige beschikbaarheid van de ADSEI-cijfers en anderzijds omwille van het feit dat de ADSEI-cijfers enkel gaan over de de jure bevolking. Het gebruik van het aantal kinderen volgens K&G laat ook toe om teller en noemer op hetzelfde tijdstip te nemen (in het verleden werd het aantal plaatsen op 31/12 en het aantal kinderen op 1/1 van datzelfde jaar genomen).
Bron data
Kind en Gezin - jaarverslag
Meer informatie
www.kindengezin.be
184
Pact 2020
2005 2006 2007 kinderopvang 2008 2009 Voorschoolse aantal plaatsen per 1000 kinderen 344,0 342,4 344,7 359,9 358,1 Doelstelling 600Pact 2020 Aantal aanwezige kinderen per 1.000 kinderen 415 429 439 445
2010 370,3
2011 380,5
2012 397
472
484
494
500
promille
400 300 200
aantal plaatsen per 1000 kinderen Doelstelling Pact 2020
100
Aantal aanwezige kinderen per 1.000 kinderen
0 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2020
Bespreking In 2012 waren er in het Vlaamse Gewest 3.897 plaatsen per 1.000 kinderen. Het aantal plaatsen per 1.000 kinderen jonger dan 3 jaar blijft - op 2006 na - de jongste jaren stijgen. De daling in 2006 was te wijten aan het feit dat de stijging van het aantal geboorten groter was dan de toename van het aantal plaatsen. Niet alleen het relatieve aantal plaatsen maar ook het relatieve aantal opgevangen kinderen neemt jaar na jaar toe. Stilaan maakt de helft van de jonge kinderen gebruik van een opvangvoorziening die erkend wordt door Kind en Gezin.
185
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicatoren
13.1 In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede en geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen. Personen in armoede of sociale uitsluiting: internationale vergelijking
Definitie
Volgens de samengestelde EU2020-indicator leeft iemand in armoede of sociale uitsluiting als hij of zij voldoet aan minstens 1 van 3 onderstaande voorwaarden: 1. leeft in een gezin dat moet ronkomen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel, na sociale transfers; 2. leeft in een gezin dat ernstig materieel gedepriveerd is (= mist minstens 4 van lijst van 9 items* omwille van financiële redenen); 3. is niet ouder dan 59 jaar en leeft in een gezin met zeer lage werkintensiteit. Dat is een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden in het voorgaande jaar door alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar hadden kunnen werken. * 1 week vakantie per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen voor huur/hypotheek en nutsvoorzieningen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (850 euro) kunnen doen.
Streefwaarde
De Vlaamse percentages op de samengestelde indicator en de subindicatoren liggen in 2020 laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen.
Dimensies Vergelijking ruimte
Individuen De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU27-landen mogelijk.
Vergelijking tijd
Laatst gewijzigd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2011. De gegevens over inkomen hebben telkens betrekking op het jaar voorafgaand aan de survey. De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2. 18/04/2013
Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/europe_2020_indicators/headl ine_indicators
Frequentie en stiptheid
186
Pact 2020
LV
RO
BG
BG
ES
GR
IT
RO
IE*
LV
LT
IT
PT
HU
ES
PL
LT
PL
EE
GR
PT
CY
UK
UK
DE
IE*
EU27
EE
MT
EU27
SK
BE
CY
BE
MT
SI
SI
LU
SE
FR
HU
DE
FI
DK
FI
SK
FR
LU
AT
SE
DK
AT
NL
CZ
20
NL
AROPE AROP SMD in armoede of sociale VLWI Samengestelde EU2020-indicator: % van de bevolking uitsluiting, 15 VL LU en de 271 EU-lidstaten,CY in het Vlaamse10 Gewest in 2011 15 CZ 10 SE 1 LU 16 NL 11 VL 3 PL 16 DK 13 DK 3 RO 17 AT 13 FI 3 CZ 17 SK 13 NL 3 SE 18 FI 14 AT 4 MT 19 FR 14 ES 4 AT 19 HU 14 DE 5 PT 19 LU 14 FR 5 SK 20 SI 14 UK 5 SI 21 SE 14 BE 6 VL 21 BE 15 MT 6 FR 21 CY 15 SI 6 NL 23 MT 15 CZ 6 EE 23 DE 16 IE* 8 EU27 24 IE* 16 PT 8 FI 24 UK 16 EE 9 IT 24 EU27 17 EU27 9 BG 27 EE 18 CY 11 DK 27 PL 18 IT 11 DE 28 PT 18 SK 11 GR 30 LV 19 PL 13 HU Subindicator 1: % van de bevolking met huishoudinkomen onder 31 IT 20 GR 15 LV de nationale armoederisicodrempel, in het Vlaamse Gewest en de 27 EU-lidstaten, in 2011 31 LT 20 LT 19 LT 33 GR 21 HU 23 ES 40 BG 22 RO 29 UK 40 RO 22 LV 31 BE 49 ES 22 BG 44 IE*
VL
VL CZ 60 NL SE 50 LU AT FI 40DK FR SI 30DE BE MT 20 SK EE UK 10 CY EU27 0 PT PL ES IT IE* GR HU 25LT LV RO BG
CZ
15
10
5
VL
0
* Cijfer voor 2010.
187
5 6 7 7 7 7 8 8 8 8 8 9 9 9 10 10 10 10 11 11 11 12 12 12 12 12 12 14 23
Pact 2020
Subindicator 2: % van de bevolking in huishouden in ernstige materiële deprivatie, in het Vlaamse Gewest en de 27 EU-lidstaten, in 2011 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 BG
LV
RO
LT
HU
PL
GR
SK
IT
CY
EE
EU27
PT
IE*
SI
CZ
MT
BE
UK
FR
DE
ES
NL
AT
FI
DK
VL
SE
LU
0
Subindicator 3: % van de bevolking in huishouden met zeer lage werkintensiteit, in het Vlaamse Gewest en de 27 EU-lidstaten, in 2011 25
20
15
10
5
* Cijfer voor 2010.
188
IE*
BE
UK
LT
ES
LV
GR
HU
DE
DK
IT
BG
FI
EU27
EE
FR
NL
SI
VL
PT
SK
AT
SE
MT
CZ
RO
PL
LU
CY
0
Pact 2020
Bespreking De Europese Unie stelt zich in haar EU2020-strategie tot doel om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 met 20 miljoen te verminderen. Om de opvolging van deze doelstelling te monitoren, wordt gebruik gemaakt van een samengestelde indicator. Iemand wordt beschouwd als arm of sociaal uitgesloten als hij of zij voldoet aan minstens 1 van 3 voorwaarden. Voor elke inwoner wordt vooreerst gekeken naar zijn of haar huishoudinkomen. Dat wordt vergeleken met de nationale armoederisicodrempel. Tegelijk wordt nagegaan of de persoon al dan niet leeft in een ernstig materieel gedepriveerd huishouden. Dat heeft te maken met de levensstandaard van het huishouden. Een huishouden is ernstig materieel gedepriveerd als het minstens 4 items uit een lijst van 9 basisitems moet missen omwille van financiële redenen. Ten slotte wordt voor alle personen jonger dan 60 jaar ook gekeken naar de werkintensiteit van het huishouden. Het gaat om het aantal gewerkte maanden in het afgelopen jaar door alle volwassen leden van het huishouden tegenover het totaal aantal maanden dat zij gewerkt konden hebben. Is die verhouding kleiner dan 0,2, dan is er sprake van een huishouden met zeer lage werkintensiteit. In 2011 leefde volgens deze samengestelde EU2020-indicator 15% van de Vlamingen in armoede of sociale uitsluiting. Dat ligt duidelijk lager dan het EU27-gemiddelde (24%). Vlaanderen haalt daarmee een met Tsjechië gedeelde 1ste plaats in de EU27. Ook op 2 van de 3 subindicatoren haalt het Vlaamse Gewest een score op het niveau van de best presterende EU-landen. Dat is het geval bij het aandeel van de bevolking dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel en bij het aandeel van de bevolking dat leeft in een gezin in ernstige materiële deprivatie. Bij de subindicator over zeer lage werkintensiteit zakt het Vlaamse Gewest met een gedeelde 12de plaats naar de middenmoot in de EU-rangschikking. Deze goede internationale prestatie van het Vlaamse Gewest op de samengestelde EU2020-indicator en op 2 van de 3 subindicatoren en de iets mindere prestatie op de subindicator over zeer lage werkintensiteit, blijft vrij constant over de jaren heen. Hierbij kan nog worden vermeld dat de Vlaamse Regering zich in het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie er zich toe verbonden heeft om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting in Vlaanderen volgens de EU2020-definitie gedaald moet zijn van 930.000 personen in 2008 tot maximaal 650.000 personen in 2020. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering ook voor een 30%-reductie tussen 2008 en 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Tot slot dient opgemerkt te worden dat in de EU-SILC-survey bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen die illegaal in het land verblijven of dak- en thuislozen), niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn.
189
Pact 2020 Doelstelling
Kernindicatoren
13.2 In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede en geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best presterende EU27-landen. Dit houdt in dat in 2020 in Vlaanderen elk gezin ongeacht de samenstelling, minstens een inkomen heeft dat de Europese armoederisicodrempel bereikt. % personen en huishoudens met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers (zie subindicator 1 van samengestelde EU2020-indicator)
Definitie
De Europese actieplannen stellen dat een persoon risico loopt op financiële armoede als zijn of haar netto beschikbaar equivalent huishoudinkomen lager ligt dan de nationale armoederisicodrempel na alle sociale transfers. De Belgische armoederisicodrempel wordt berekend door 60% te nemen van het mediaan equivalente beschikbare huishoudinkomen van alle Belgen.
Streefwaarde
"Elk gezin dient in 2020 ongeacht de samenstelling een inkomen te hebben dat de armoederisicodrempel bereikt." Dit betekent dat het % personen en het aantal gezinnen met een inkomen onder de armoederisicodrempel in principe naar 0 moet evolueren. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie wordt als doel gesteld om het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen.
Dimensies
Het armoedecijfer wordt hier berekend op gezinsniveau en op individueel niveau. In beide gevallen wordt eerst het totale netto beschikbare huishoudinkomen gedeeld door een equivalentiefactor die rekening houdt met de grootte en samenstelling van het gezin. Deze equivalentiefactor bedraagt 1 bij een huishouden met 1 volwassene en wordt verhoogd met een factor 0,5 voor elke bijkomende volwassene en een factor 0,3 voor elk kind jonger dan 14 jaar. Om het aantal gezinnen onder de armoededrempel (armoederisico op gezinsniveau) te kennen wordt dit equivalente huishoudinkomen vergeleken met de armoederisicodrempel. Om te komen tot het percentage personen onder de armoederisicodrempel (armoederisico op individueel niveau) wordt aan elk lid van het huishouden dit equivalent huishoudinkomen toegekend en wordt dit inkomen per persoon vergeleken met de armoederisicodrempel. De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU27-landen mogelijk.
Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2011. De gegevens over inkomen hebben telkens betrekking op het jaar voorafgaand aan de survey.
Frequentie en stiptheid De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2. Laatst gewijzigd 18/04/2013 Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2785.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/europe_2020_indicators/headlin e_indicators
190
Pact 2020
Bevolking dat moet rondkomen met huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel (ARD) na sociale transfers, in het Vlaamse Gewest, 20042011 2007 2004 2005 2006 2008 2009 2010 700.000(linkse as) 330.000 340.000 350.000 340.000 320.000 310.000 310.000 aantal gezinnen % personen (rechtse as) 10,8 11,3 11,4 10,9 10,0 10,1 10,4
14
400.000 300.000
10,8
11,3
11,4
10,9 10,0
10,1
10,4
12 9,8
350.000 340.000 330.000 340.000 320.000 310.000 310.000 300.000
10 8 6
200.000
% personen onder ARD
aantal gezinnen onder ARD
600.000 500.000
2011 16 300.000 9,8
4
100.000
2
0
0 2004
2005
2006
2007
aantal gezinnen (linkse as)
2008
2009
2010
2011
% personen (rechtse as)
Bespreking De nationale armoederisicodrempel lag in 2011 voor een alleenstaande op 12.005 euro per jaar of 1.000 euro per maand. Omgerekend is dat voor een gezin met twee volwassenen en twee kinderen 2.101 euro per maand. Iets minder dan 1 op de 10 personen in Vlaanderen (9,8%) beschikte in 2011 over een huishoudinkomen onder deze armoededrempel. Dat komt overeen met ongeveer 610.000 personen. Ouderen, alleenstaanden, personen in eenoudergezinnen en oudere koppels, personen die niet werken, laagopgeleiden en huurders lopen een hoger risico om in armoede terecht te komen. Ook personen met een niet-EU-nationaliteit kampen met een verhoogd armoederisico. Het armoederisicopercentage in de afgelopen jaren kent een lichte daling. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald is van 610.000 personen in 2008 tot maximaal 430.000 personen in 2020. Als de armoedecijfers niet op individueel niveau maar op gezinsniveau worden berekend, blijkt het in 2011 te gaan om ongeveer 300.000 gezinnen in Vlaanderen. Dit cijfer is tegenover 2006 gedaald.
191
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicator Definitie
Streefwaarde
13.3. In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen, … Ginicoëfficiënt De ginicoëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Het is een synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). "In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting." Dat kan geïnterpreteerd worden als een significante daling van de ginicoëfficiënt tegen 2020.
Dimensies
Individuen
Vergelijking ruimte
De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU27-landen mogelijk.
Vergelijking tijd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2011. De gegevens over inkomen hebben telkens betrekking op het jaar voorafgaand aan de survey.
Frequentie en stiptheid
De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2.
Laatst gewijzigd
18/04/2013
Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/income_social_inclusion_l iving_conditions/data/main_tables
192
Pact 2020
Ginicoëfficiënt in het Vlaamse Gewest, 2004-2011 Ginicoëfficiënt in het Vlaams Gewest, 2004-2007 40 2004 2005 2006 2007 2008 24,9 24,5 24,9 23,9 25,3 30 24,9
24,5
24,9
2004
2005
2006
23,9
2009 2010 24,4 24,9
25,3
24,4
24,9
24,5
2008
2009
2010
2011
20
10
0 2007
Bespreking De ginicoëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Deze maat varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). De ginicoëfficiënt is de voorbije jaren niet significant gestegen of gedaald in Vlaanderen. De vergelijking maken met de periode voor 2003 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks (overgang van de ECHP-survey naar de EU-SILC-survey). In Europees opzicht scoort Vlaanderen behoorlijk goed. In 2011 haalden enkel Slovenië en Zweden nog een iets lagere score dan het Vlaamse Gewest.
193
Pact 2020
Doelstelling
13.4.1 In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen… Die inspanningen resulteren o.m. in een halvering van het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede.
Kernindicatoren
Percentage kinderen geboren in kansarme gezinnen in jaar x en de 2 voorgaande jaren, volgens de kansarmoedecriteria van Kind en Gezin (= kansarmoede-index)
Definitie
Kind en Gezin gebruikt 6 toetsingscriteria om te bepalen of een geboorte plaatsvindt in een kansarm gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de volgende criteria zwak scoort: 1. Beschikbaar maandinkomen: gemiddeld onregelmatig maandinkomen of het beschikbaar inkomen (min schulden) is lager dan het bedrag van het leefloon; leven van werkloosheidsuitkering en/of leefloon. Er wordt onderscheid gemaakt naar het aantal kinderen ten laste, maar geen rekening gehouden met de kinderbijslag. 2. Opleiding ouders: lager onderwijs, beroepsonderwijs, buitengewoon onderwijs, niet beëindigd lager secundair onderwijs en/of analfabeet. 3. Arbeidssituatie ouders: precaire tewerkstelling (bv. tijdelijke contracten), werkloosheid van beide ouders of van de alleenstaande ouder en/of werkzaam in beschutte werkplaats. 4. Laag stimulatieniveau: niet of onregelmatig volgen van kleuteronderwijs en/of moeilijkheden verzorging kinderen. 5. Huisvesting: verkrotte, ongezonde en/of onveilige woning (bv. schimmels, lekken,,, verzakkingen,...); te klein en/of te weinig nutsvoorzieningen (bv. bad, cv,...). 6. Gezondheid: zwakke gezondheid van de gezinsleden, gebrek aan kennis/deelname aan de gezondheidszorg, chronische ziektes en/of handicaps in het gezin. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Meer bepaald gaat het om het aantal kinderen geboren in een kansarm gezin in jaar X en de jaren X-1 en X-2 en die wonen in het Vlaamse Gewest op 31 december van jaar X, gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die 3 jaar en die wonen in het Vlaamse Gewest op 31 december van jaar X (in percentages). Om de verandering in de berekening te accentueren spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede-index.
Streefwaarde
4% in 2020, op basis van 2008 als refertejaar (nulmeting).
Dimensies
Gezinnen
Vergelijking ruimte
De gegevens worden door Kind en Gezin enkel verzameld in het Vlaamse Gewest waardoor geen vergelijking mogelijk is met het Waalse Gewest of met de situatie in andere landen. Weliswaar wordt deze registratie ook toegepast in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, maar dat kan enkel gerelateerd worden aan het aantal geboorten dat Kind en Gezin zelf begeleidt in Brussel, wat slechts een deel is van het totale aantal.
Vergelijking tijd
Ook voor de voorgaande jaren (vanaf 2001) werd een indexscore berekend volgens de nieuwe methode waardoor de cijfers voor deze periode volledig vergelijkbaar zijn.
Frequentie en stiptheid
Gegevens worden jaarlijks samengebracht en gepubliceerd in het rapport 'Het Kind in Vlaanderen'.
Laatst gewijzigd
18/04/2013
Meetmethode
Administratieve registratie
Bron data
Kind en Gezin
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/259.htm http://www.kindengezin.be
194
Pact 2020
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Evolutie Gezin 9,7 kansarmoede-index 6,0 6,3 6,4 6,4van de 6,5kansarmoede-index 6,9 7,4 7,9van Kind 8,2 en 8,6 2001-2011 doelstelling 4,0 Pact 2020 4,0 4,0 4,0 in het 4,0Vlaamse 4,0 Gewest, 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 12 9,7
10
indexscore
8 6,0
6,3
6,4
6,4
6,5
2002
2003
2004
2005
6,9
7,4
7,9
8,2
8,6
6
4
2
0 2001
2006
kansarmoede-index
2007
2008
2009
2010
2011
doelstelling Pact 2020
Bespreking In 2011 haalde de kansarmoede-index van Kind en Gezin een score van 9,7. Dat betekent dat 9,7% van de geboorten in het Vlaamse Gewest in de periode 2009-2011 plaats vond in een kansarm gezin (volgens definitie van Kind en Gezin). Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende aspecten van de sociaaleconomische situatie van het gezin waarin het kind geboren wordt: het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak scoort. De kansarmoede-index is sinds 2005 toegenomen.
195
Pact 2020 Doelstelling
Kernindicatoren
13.4.2 In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen… Die inspanningen resulteren o.m. in een halvering van het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede. % kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een gezin met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel na sociale transfers
Definitie
De Europese actieplannen stellen dat een persoon risico loopt op financiële armoede als zijn of haar netto beschikbaar equivalent huishoudinkomen lager ligt dan de nationale armoederisicodrempel (na alle sociale transfers). De Belgische armoederisicodrempel wordt berekend door 60% te nemen van het mediaan equivalente beschikbare huishoudinkomen van alle Belgen.
Streefwaarde
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie wordt als doel gesteld om het aantal kinderen (0 tot 17 jaar) dat leeft in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen (= daling tot 5% kinderen in gezin met inkomen onder de armoederisicodrempel in 2020).
Dimensies
Het armoedecijfer wordt hier berekend op individueel niveau. Daarvoor wordt het totale netto beschikbare huishoudinkomen gedeeld door een equivalentiefactor die rekening houdt met de grootte en samenstelling van het gezin. Deze equivalentiefactor bedraagt 1 bij een huishouden met 1 volwassene en wordt verhoogd met een factor 0,5 voor elke bijkomende volwassene en een factor 0,3 voor elk kind jonger dan 14 jaar. Om te komen tot het percentage kinderen onder de armoederisicodrempel wordt aan elk lid van het huishouden dit equivalent huishoudinkomen toegekend en wordt voor alle personen tussen 0 en 17 jaar dit inkomen per persoon vergeleken met de armoederisicodrempel.
Vergelijking ruimte
De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU27-landen mogelijk.
Vergelijking tijd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2011. De gegevens over inkomen hebben telkens betrekking op het jaar voorafgaand aan de survey.
Frequentie en stiptheid
De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2.
Laatst gewijzigd
18/04/2013
Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2785.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/europe_2020_indicators/headlin e_indicators
196
Pact 2020 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 % kinderen (0 tot 17 jaar) in een gezin met inkomen onder de % kinderen 10,3 onder de armoederisicodrempel 12,4 10,2 11,3 9,9 9,8 11,0 10,4nationale armoederisicodrempel in het Vlaamse Gewest, 2004-2011 15 12,4
% kinderen
12
11,3 10,3
11,0
10,2
9,9
9,8
2008
2009
10,4
9
6
3
0 2004
2005
2006
2007
2010
2011
Bespreking
In 2011 leefde 10% van de Vlaamse kinderen van 0 tot 17 jaar in een gezin met een huishoudinkomen onder de nationale armoederisicodrempel. Dat aandeel schommelt sinds 2006 tussen 10% en 11%. In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie wordt als doel gesteld om tussen 2008 en 2020 het aantal kinderen dat leeft in een gezin onder de armoederisicodrempel te halveren. Dat betekent dat het aandeel kinderen onder de armoededrempel zou moeten dalen tot maximaal 5%.
197
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicatoren
13.4.4 In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen… Die inspanningen resulteren o.m. in een substantiële verhoging van de woonkwaliteit in 2020 door halvering t.a.v. 2006 van het aandeel van de bevolking dat een woning betrekt met twee of meer structurele gebreken en/of een gebrek aan basiscomfort. Percentage van de bevolking dat leeft in een woning met 1 of meer van volgende problemen: gebrek aan elementair comfort, minstens 1 van 4 mogelijke structurele problemen of gebrek aan ruimte.
Definitie
Gebrek aan elementair comfort: 1 of meer van volgende comfortelementen ontbreekt: - een bad of douche; - warm stromend water; - een toilet met waterspoeling in de woning zelf. Structurele problemen: minstens 1 van volgende zware huisvestingsproblemen: - een lekkend dak; - geen adequate verwarming; - schimmel en vocht in muren of vloeren; - rottende ramen en deuren. Gebrek aan ruimte: minder dan 1 kamer per lid van het huishouden (badkamer, toilet… niet meegerekend).
Streefwaarde
11,5% in 2020 (22,9% uit 2006 als nulmeting)
Dimensies
Individuen
Vergelijking ruimte
De EU-SILC-enquête maakt vergelijkingen met het Waalse Gewest, België als geheel en de andere EU27-landen mogelijk.
Vergelijking tijd
De EU-SILC-enquête werd opgestart in 2004 en daarna jaarlijks herhaald. De meest recente cijfers zijn afkomstig van SILC 2011.
Frequentie en stiptheid
De tijdigheid is strikt bepaald via Verordening (EG) nr. 1177/2003 van 16 juni 2003. De data van het transversale gedeelte verstrekken de lidstaten voor enquêtejaar N bij voorkeur binnen elf maanden na de gegevensverzameling aan Eurostat. De uiterste termijn is 30 november van jaar N+1 voor lidstaten waar de gegevens via doorlopende enquêtes of aan de hand van registers op het eind van jaar N worden verzameld en 1 oktober van jaar N+1 voor de overige lidstaten. De data van het longitudinale gedeelte verstrekken de lidstaten voor eind maart van jaar N+2.
Laatst gewijzigd
18/04/2013
Meetmethode
Survey
Bron data
ADSEI en Eurostat
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm http://statbel.fgov.be/silc/ http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/living_conditions_and_so cial_protection/data/main_tables
198
Pact 2020
Percentage2005 van de bevolking dat 2007 leeft in een2008 woning met gebrek aan elementair 2004 2006 2009 2010 2011 18,8 22,9 24,7 comfort, 1 of22,0 meer structurele problemen en/of gebrek aan ruimte, 21,4 19,5 22,9 in het Vlaamse 23,8 Gewest, doelstelling Pact 2020 11,5 11,5 11,5 11,5 2004-2011 11,5 11,5 11,5 11,5
totaal
35 30
percentage
25 20
22,0
22,9
2005
2006
24,7 21,4
18,8
22,9
23,8
2010
2011
19,5
15 10 5 0 2004
totaal
2007
2008
2009
doelstelling Pact 2020
Bespreking Bijna een kwart van de Vlaamse bevolking leefde in 2011 in een huis met kwaliteitsproblemen aan het dak, de ramen, deuren en muren, zonder adequate verwarming, met een gebrek aan elementair comfort of met een gebrek aan ruimte. Dat aandeel is na een stijging tussen 2004 en 2007 en een daling tussen 2007 en 2009, in 2010 en 2011 weer gestegen. Een slechte huisvestingssituatie komt vaker voor bij leden van eenoudergezinnen, bij gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, bij huurders, bij de laagste inkomensgroepen en bij niet-EU-burgers.
199
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicatoren
13.4.5 In 2020 is er een duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij kansengroepen… Die inspanningen resulteren o.m. in een substantiële verhoging van de woonkwaliteit in 2020 door halvering t.a.v. 2006 van het aandeel van de bevolking dat een woning betrekt met twee of meer structurele gebreken en/of een gebrek aan basiscomfort, o.a. door de creatie van minstens 43.000 bijkomende sociale huurwoningen zoals bepaald in het decreet Grond- en pandenbeleid. Evolutie van het aantal sociale huurwoningen op 31 december van het jaar.
Definitie
Sociale huurwoning: een woning die op 31 december van het betrokken jaar verhuurd was binnen het sociaal huurstelsel via de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) + alle woningen binnen dit sociale huurstelsel zonder verhuring geregistreerd op 31 december + de woningen op 31 december verhuurd door de Sociale Verhuurkantoren (SVK's) + huurwoningen van gemeenten, OCMW's en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die verhuurd worden binnen het sociaal huurstelsel.
Streefwaarde
Het decreet voorziet in de realisatie van 43.000 bijkomende sociale huurwoningen tussen 2009 en 2020.
Dimensies
-
Vergelijking ruimte
De gegevens zijn tot op het niveau van de gemeenten beschikbaar. Internationale vergelijking zou eventueel mogelijk moeten zijn, op basis van een afgesproken gemeenschappelijke definitie.
Vergelijking tijd
De statistieken zijn vergelijkbaar in de tijd.
Frequentie en stiptheid
De gegevens van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen verschijnen eind mei. Op de website van de VMSW is een rubriek 'statistieken' opgenomen (zie bij 'meer informatie'). De gegevens over het aantal woningen verhuurd door de Sociale Verhuurkantoren (SVK's) zijn opgenomen in de jaarverslagen van Vlaams Overleg Bewonersbelangen vzw (zie bij 'meer informatie').
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
Administratieve registratie
Bron data
Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen & Vlaams Overleg Bewonersbelangen vzw
Meer informatie
http://www.vmsw.be/Algemeen/Statistieken/tabid/4019/language/nlBE/Default.aspx http://www.vobvzw.be/SVK/WatiseenSVK/Jaarrapporten/tabid/106/Default.aspx http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1077.htm
200
145.317
147.251
2008
2009
153.597
142.349 2007
2012
141.148 2006
149.913
139.237 2005
2011
137.881 2004
148.186
136.012 2003
2010
133.969
aantal woningen
2002
Woningpatrimonium Woningpatrimonium Totaal Bron: VMSW + SVK VMSW SVK's Evolutie van het aantal sociale 2297 huurwoningen 2002 131672 133.969in het Vlaamse Gewest, 131672 2002-2012 2003 133377 2635 136.012 133377 2004 135.090 2.791 137.881 135.090 200.000 2005 136.205 3.032 139.237 136.205 2006 137.605 3.543 141.148 137.605 180.000 2007 138.481 3.868 142.349 138.481 160.000 2008 140.949 4.368 145.317 140.949 2009 142.338 4.913 147.251 142.338 140.000 2010 142.891 5.295 148.186 142.891 2011 144.163 5750 149.913 144.163 120.000 2012 147.196 6401 153.597 147.196 100.000 2013 2014 80.000 2015 2016 60.000 2017 2018 40.000 2019 20.000 2020 190.251
190.251
Pact 2020
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
0
Bespreking Het aantal sociale huurwoningen neemt de laatste jaren gestaag toe, van 133.969 eind 2002 tot 153.597 eind 2012. Tegen 2020 zouden er tegenover 2009 43.000 huurwoningen moeten bijkomen wat neerkomt op een streefdoel van goed 190.000 sociale huurwoningen tegen 2020.
201
Pact 2020
Doelstelling
14.1 .1 Voor water- en luchtkwaliteit, bodembescherming en geluidshinder scoort Vlaanderen in 2020 even goed als Europese economische topregio's.
Kernindicator
Benchmark op basis van een selectie van milieu-indicatoren
Definitie
Milieu-indicatoren: verzurende emissies, broeikasgasemissies (zie 14_3_1), afvalwaterzuivering, huishoudelijk leidingwaterverbruik, 36e hoogste daggemiddelde PM10-concentratie in stedelijke meetstations, totaal ingezameld huishoudelijk afval
Streefwaarde
Vlaanderen scoort even goed als Europese economische topregio's
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, Europese economische topregio's (zie Vlaanderen vergeleken), lidstaten, EU15, EU27. Er zijn weinig regionale milieugegevens beschikbaar. Daarom wordt er vergeleken met lidstaten.
Vergelijking tijd
Afhankelijk van de indicator
Frequentie en stiptheid
Onregelmatig
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
Afhankelijk van de indicator, broeikasgasemissies zie 14_3_1, PM10 zie 14_3_2
Bron data
LNE, SVR, Eurostat, VMM-MIRA, EMA, IRCEL, tableau de bord
Meer informatie
http://www.lne.be/themas/beleid/beleidsplanning/publicaties/benchmarkingm-b-t-de-toestand-van-milieu-en-natuur http://www.lne.be/themas/beleid/beleidsplanning/opvolging_milieubeleid/regio vergelijking/Samenvatting%20Benchmarkstudie%202008.pdf/view
202
Pact 2020
afvalwaterzuivering (%)
Zuiveringsgraad2006 huishoudens 2000 41 57 52 66,6 80 81 81 84 91 86 86 88 87,9 98 99
100
België 90 Vlaanderen Finland80 EU 15 70 60 Spanje % Zweden50 Denemarken 40 Nederland 30 Duitsland 20 Wallonië 10
2008 71 73,3
2009
2010 2011 76,8 83
92 90,3 99,4 94,4 72
33,6
0
2000
2006
2008
2009
2010
2011
Bespreking De zuiveringsgraad van de huishoudens beschrijft het aandeel van de bevolking dat aangesloten is op een riolering die naar een waterzuiveringsinstallatie gaat (primaire, secundaire en tertiaire zuivering). Vlaanderen behaalde in 2011 een zuiveringsgraad van 76,8%. Het is in Vlaanderen echter niet de bedoeling om een zuiveringsgraad van 100% te behalen. Het afvalwater van afgelegen woningen zal niet collectief maar individueel gezuiverd worden.
Leidingwaterverbruik (meest recente jaar) 300
267
l/persoon.dag
250 200 150
116 120,5 123
125
128 131,5 136
138 142,5 145
147
153
163
98,7 101,4 erbruik (liter per persoon per 96 dag) 100 Beieren (2007) 96 Vlaanderen (2010) 98,7 50 België (2009) 101,4 0 Baden-Württemberg (2007) 116 Duitsland (2007) 120,5 Denemarken (2004) 123 Baskenland (2007) 125 Wallonië (2008) 128 Nederland (2008) 131,5 136 North West (2009) South West (2009) 138 Zweden (2007) 142,5 145 Schotland (2008) Bespreking 147 Eastern (2009) Spanje (2008) 153 In Vlaanderen werd er in 2010 ongeveer 99 liter leidingwater per persoon per dag verbruikt. Dit is laag in 163 South East (2006) vergelijking met de andere economische topregio's. Finland (2008) 267
203
Pact 2020
Totaal huishoudelijk afval, 2011 800
kg/persoon
totaal huishoudelijk afval (kg/persoon) 700 Vlaanderen 600 Zweden500 464 460 450,1 België 400 EU 27 300 Finland 200 VK 100 Spanje Nederland0 Duitsland Denemarken
718
2011 450,1 503 460 464 503 505 518 531 596 597 718
518
505
596
531
597
Bespreking In Vlaanderen werd er in 2011 450 kg huishoudelijk afval ingezameld per inwoner. Hiermee scoort Vlaanderen zeer goed in vergelijking met de andere Europese lidstaten.
36e hoogste daggemiddelde concentratie PM10
90 80 70 60 50
µg/m³
blootstelling PM10 (µg/m³) 40
30 Vlaanderen
EU 2720 gemiddelde EU 2710 (10e percentiel) EU 27 (90e percentiel) 0 1997
1998
1999
2000
Vlaanderen
2001
1997
1998
1999
2000
2001 2002
2003
69 57,4 43,2 78,0
56 45,6 32,5 63,0
49 46,7 32,0 66,0
51 45,8 31,0 62,3
52 53 40,8 41,8 27,0 27,0 59,0 63,5
63 47,0 30,0 68,5
2002
2003
EU 27 gemiddelde
2004
2005
2006
2007
EU 27 (10e percentiel)
2008
2009
2010
2011
2012
EU 27 (90e percentiel)
Bespreking De daggemiddelde PM10-concentratie mag slechts gedurende 35 dagen per jaar de norm van 50 µg/m³ overschrijden. De 36e hoogste daggemiddelde concentratie bedroeg in Vlaanderen in 2012 45 µg/m³. Tot en met 2009 was deze concentratie in Vlaanderen hoger dan het Europese gemiddelde. verzurende emissies (Zeq/persoon) 2000
2010
204
Pact 2020
Zeq/persoon
Zweden Nederland 3.000 VK 2.500 Duitsland België 2.000 EU 27 1.500 Vlaanderen Spanje1.000 Denemarken 500 Finland 0
1.036 810 1.278Verzurende emissies 854 1.638 855 1.187 918 1.718 996 1.720 1.101 1.916 1.124 2.458 1.258 1.980 1.371 1.741 1.470
2000
2010
Bespreking Hier wordt het totaal van de verzurende emissies gerapporteerd: NOX, NH3 en SO2, elk gewogen door hun zuurvormend vermogen. Ondanks de dalende trend zijn de verzurende emissies in Vlaanderen met 1.124 Zeq per inwoner in 2010 redelijk hoog in vergelijking met andere lidstaten.
ton CO2-eq/persoon
Broeikasgasemissies broeikasgasemissies (ton CO2-eq./persoon) 16,0 2000 2010 14,0 Zweden 7,8 7,0 Spanje 12,0 9,4 7,7 10,0 EU27 10,5 9,4 Verenigd Koninkrijk 11,4 9,4 8,0 Denemarken 12,7 11,0 6,0 Duitsland 12,6 11,5 4,0 België 14,2 12,0 Nederland2,0 13,3 12,6 Vlaanderen 14,7 13,5 0,0 Finland 13,4 13,9
2000
2010
Bespreking Deze indicator beschrijft de emissies van de 6 broeikasgassen die onder het Kyoto-protocol vallen. Vlaanderen heeft met 13,5 ton CO2-equivalenten per inwoner in 2010 een hoge broeikasgasuitstoot. Dit hangt samen met het hoge energieverbruik in Vlaanderen door de energie-intensieve industrie, veel verkeer en de isolatie van gebouwen.
205
Pact 2020
Doelstelling
14.1.2 Voor water- en luchtkwaliteit, bodembescherming en geluidshinder scoort Vlaanderen in 2020 even goed als Europese economische topregio's.
Kernindicator
Aantal gronden met een historische verontreiniging waarvoor de sanering gestart is
Definitie
Sanering opgestart = bodemsaneringsproject conform verklaard
Streefwaarde
Vlaanderen scoort even goed als Europese economische topregio's
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, geen internationale vergelijking mogelijk
Vergelijking tijd
1997-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
15/04/2013
Meetmethode
Grondeninformatieregister
Bron data
OVAM
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/911.htm
206
Pact 2020
Aantal gronden met bodemverontreiniging waarvoor de sanering is gestart 1997 47
4500
1998 124
1999 290
2000 502
2001 794
2002 1109
2003 1535
4000
2004 1904 4242
3995 3712
3500
3463 3105
3000
3217
2694
2500 2271
2000
1904
1500
1535 1109
1000 500 0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Het totale aantal gronden in Vlaanderen waarvoor een bodemsaneringsproject nodig is (BSP nodig), wordt geraamd tussen 11.000 en 12.500. In de periode 1997-2012 werden in totaal 4.242 BSP’s ingediend en conform verklaard. Eind 2012 zijn er 3.792 bodemsaneringswerken opgestart (BSW opgestart); 2.446 hiervan zijn afgerond (BSW afgerond).
207
Pact 2020
Doelstelling
14.1.2 Voor water- en luchtkwaliteit, bodembescherming en geluidshinder scoort Vlaanderen in 2020 even goed als Europese economische topregio's.
Kernindicator
Effectiviteit van erosiebestrijdingsmaatregelen, in %
Definitie
effectiviteit van instrumenten voor bodemerosiebestrijding die gemeenten en landbouwers kunnen nemen. Bij een indicatorwaarde gelijk aan 100 % zijn de grootste bodemerosieproblemen in Vlaanderen opgelost. 14% in 2014 (MINA-plan 4)
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2002-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
15/04/2013
Meetmethode
In de strijd tegen bodemerosie kent het Vlaams Gewest subsidies toe aan gemeenten voor de opmaak van een erosiebestrijdingsplan en voor de aanleg van kleinschalige erosiebestrijdingswerken in uitvoering van dat plan. Daarnaast kan de landbouwer een beheerovereenkomst erosiebestrijding afsluiten met de Vlaamse Landmaatschappij waarvoor hij een vergoeding krijgt. Ter evaluatie van de effectiviteit van de bovenvermelde instrumenten (kleinschalige erosiebestrijdingswerken & beheersovereenkomst erosiebestrijding) toont de indicator erosiebeleid het effect van beide instrumenten op gelijke voet en dit ten opzichte van de voor elke gemeente gedefinieerde doelstelling. De erosiebeleidsindicator houdt rekening met de erosiegevoeligheid en de oppervlakte van de verschillende gemeenten.
Bron data
LNE (Dienst Land en Bodembescherming), VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/milieuthemas/bodem/bodemerosie/erosiebeleid/
208
Pact 2020
Effectiviteit van erosiebestrijdingsmaatregelen (%) 2006 2002 2003 2004 2005
effectiviteit van 14 erosiebestrijdingsmaatregelen (%)
0,36
12
0,78
1,59
3,51
2007
2008
6,57
7,93
6,11
10 8 6 4 2 0 2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Eind 2012 stond de erosiebeleidsindicator op 12,4 %. Dit geeft aan dat 12,4 % van de meest nuttige erosiebestrijdingsmaatregelen zijn gerealiseerd. Tot en met 2004 werden geen beheerovereenkomsten erosiebestrijding afgesloten tussen landbouwers en overheid. De knik in de grafiek van 2004 tot 2006 is dan ook het gevolg van een sterke toename van het areaal aan beheerovereenkomsten erosiebestrijding in 2005 en 2006.
209
Pact 2020
Doelstelling
14.2 De gestage afname van de druk op milieu en natuur maakt dat het aantal gezonde levensjaren dat verloren gaat als gevolg van milieuvervuiling significant daalt tegen 2020.
Kernindicator
Aantal verloren gezonde levensjaren als gevolg van milieuvervuiling
Definitie
Verloren gezonde levensjaren: het aantal gezonde levensjaren die een populatie verliest door vroegtijdige sterfte of ziekte rekening houdend met de ernst en de duur van de ziekte
Streefwaarde
Significante daling van het aantal verloren gezonde levensjaren
Dimensies
Verschillende milieupolluenten
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2004 en 2010
Frequentie en stiptheid
Onregelmatig
Laatst gewijzigd
11/04/2013
Meetmethode
Berekening op basis van dosis-effectrelaties
Bron data
VMM-MIRA op basis van VITO
Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/gevolgen-voor-mensnatuur-en-economie/milieu-mens-en-gezondheid/verloren-gezondelevensjaren-evaluatie-van-de-volksgezondheid/gezondheidseffecten-doormilieuverstoring-dalys/
210
Pact 2020
Centrale schatting Gezondheidseffecten door milieuverstoringen (DALY's), 2010
Stressor
DALYs
dioxines; 2%
fijn stof geluid passief roken radon UV passief
lood; 2%
79424 7348
UV; 3%
6613
radon; 4%
3845 3706
roken; 6%
dioxines
2592
lood
2155
hitte
991
geluid; 7%
schimmels en vocht
812
CO
613
ozon
fijn stof; 73%
566
benzeen
12
EMF
2
nikkel
1
arseen
1
cadmium
1
formaldehyde
1
fijn stof geluid passief roken radon UV dioxines lood hitte schimmels en vocht CO ozon benzeen EMF nikkel arseen cadmium formaldehyde
Bespreking De ziektelast door de verschillende milieupolluenten samen bedraagt 108.863 DALY’s voor de Vlaamse bevolking op jaarbasis. Omgerekend per inwoner van Vlaanderen bedraagt dit jaarlijks 5 verloren gezonde levensdagen of iets meer dan een verloren gezond levensjaar in een volledig leven. Dit totaal is zo’n 8 % van de totale ziektelast in Vlaanderen. Fijn stof, geluid en passief roken hebben de grootste gezondheidseffecten. Voor zowel ziektelast als kosten blijkt fijn stof de belangrijkste polluent, die verantwoordelijk is voor ongeveer drie kwart van het totaal aantal DALY’s. Een vorige studie uit 2004 berekende 1,1 verloren levensjaren op een volledig mensenleven of 5,5
dagen per jaar. Er is dus sprake van een lichte daling.
211
Pact 2020
Doelstelling
14.3.1 Het beleid in 2020 focust binnen een Europese context op belangrijke uitdagingen en risico’s. Zo moeten de gekozen maatregelen leiden tot een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies conform de voor Vlaanderen vastgestelde doelstellingen in het kader van de Europese klimaatwetgeving, een vermindering in 2020 van de gemiddelde jaarconcentratie aan fijn stof (PM10) met 25% t.a.v. 2007, waarbij alle Europese fijnstofnormen onverkort worden gerespecteerd.
Kernindicatoren
Broeikasgasemissies opgedeeld naar ETS en non-ETS sectoren
Definitie
De korf van 6 broeikasgassen die zijn opgenomen in het Kyoto-protocol bestaat uit CO2, CH4, N2O, HFK's, PFK's en SF6. Het gros van de CO2-uitstoot in de sectoren industrie en energie wordt gereguleerd via een systeem van Europese emissiehandel (ETS). De doelstelling die Europa aan de lidstaten oplegt tegen 2020 heeft enkel nog betrekking op het niet-ETS gedeelte (niet-ETS industrie, transport, gebouwen en landbouw).
Streefwaarde
Dimensies
De totale broeikasgasemissies in Vlaanderen moeten tegen 2008-2012 5,2% lager liggen dan in 1990 (Kyoto-doelstelling). Daarna is een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies conform de Europese klimaatwetgeving vereist: in de EU moeten de ETS broeikasgasemissies tegen 2020 21% lager liggen dan in 2005. De doelstelling die Europa aan de lidstaten oplegt tegen 2020 heeft enkel nog betrekking op het niet-ETS gedeelte. Europa bepaalt dat de Europese lidstaten hun emissies in de niet-ETS-sectoren tussen 2013 en 2020 moeten reduceren volgens een lineair afnemend pad met jaarlijkse reductiedoelstellingen. Dit pad start in 2013 van de gemiddelde niet-ETSemissies van de jaren 2008, 2009 en 2010. België moet een lineair afnemend emissiereductietraject volgen dat in 2020 een uitstootreductie realiseert van 15% in vergelijking met de niet-ETS-uitstoot in 2005 (Scope 13-20). Deze doelstelling maakt momenteel nog het voorwerp uit van een intern Belgische verdeling. ETS en non-ETS sectoren
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1990-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
19/04/2013
Meetmethode
Milieujaarverslagen, energieverbruiksgegevens, modellering…
Bron data
LNE afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid; VMM-MIRA
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1409.htm http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRAT/milieuthemas/klimaatverandering/emissie-van-broeikasgassen/totaleemissie-van-broeikasgassen-met-opdeling-tussen-ets-en-niet-ets-co2-ch4n2o-sf6-hfks-pfks/
212
Pact 2020
Totale Broeikasgasemissies, Vlaams emissie Kyotobroeikasgass doelstelling Niet-ETS en 2008-2012 emissies
Indicatief1990-2011, in kton CO2-equivalenten Gewest, reductietraje ct (scope 1320)
86.987
Totale emissie broeikasgassen
Kyoto-doelstelling 2008-2012
Niet-ETS emissies
Indicatief reductietraject (scope 13-20)
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
46.950 45.913 44.876 43.839 42.802 41.765 40.728 39.691
2004
2003
2002
2001
1999
1998
1997
1996
2000
44.999 43.844 43.570 46.069 45.473 47.563 42.825
82.463 82.463 82.463 82.463 82.463
1995
1994
87.252 86.537 87.598 90.822 90.416 94.346 88.876 92.702 87.557 87.800 87.136 87.551 89.286 89.827 88.631 85.233 83.539 83.889 80.318 84.985 76.806
1993
1990
1990 90.000 1991 1992 1993 1994 80.000 1995 1996 1997 1998 1999 70.000 2000 2001 2002 60.000 2003 2005 2004 2006 2007 2008 2009 50.000 2010 2011 2012 2013 2014 40.000 2015 2016 2017 2018 2019 30.000 2020
1992
100.000
1991
Bespreking In 2011 is de broeikasgasuitstoot gedaald, na een stijging in 2010, toen vooral veroorzaakt door een koude winter en het heropleven van de economie na het crisisjaar 2009. De emissies in 2011 liggen in lijn met de dalende trend die is ingezet sinds 2005. De Kyotodoelstelling, een jaargemiddelde van -5,2% over de periode 2008 tot en met 2012 ten opzichte van 1990 (82.463 Mt), wordt gehaald (met een gemiddelde van 81.499 Mt over de periode 2008-2011). De eindafrekening voor de Kyotoperiode 2008-2012 zal afhangen van de broeikasgasuitstoot in 2012. Tot nu toe waren de emissiereducties bijna uitsluitend het resultaat van belangrijke maatregelen inzake PFK’s en SF6 (installatie fluoriderecuperatie-eenheid in één chemisch bedrijf), N2O (ingebruikname katalysatoren in de chemische industrie; daling veestapel) en CH4 (valorisatie stortgas en beperking op storten van afval; daling veestapel). In 2011 zijn de CO2-emissies, die voornamelijk het gevolg zijn van de verbranding van fossiele brandstoffen, voor het eerste onder het niveau van 1990 gedaald. In de periode 2008-2011 heeft de sector van de energie-intensieve bedrijven, die meedoen aan de uitstoothandel (ETS), minder uitgestoten dan de aan haar toegewezen emissierechten. In de andere sectoren (non-ETS industrie, landbouw, gebouwen en transport) was de daling niet overal even uitgesproken. In de sector gebouwen is de daling het sterkst onder meer omwille van de zachte winter in 2011. De aanpak van de mondiale klimaatverandering vereist meer doorgedreven emissiereducties na 2012. Daartoe keurden het Europese Parlement en de Raad eind 2008 het EU klimaat- en energiepakket goed. Daarin verbindt de EU zich er onder andere toe om haar totale uitstoot van broeikasgassen met minstens 20% te verminderen in de periode 1990-2020. Sinds 2005 wordt het gros van de CO2-uitstoot in de industrie en energiesector gereguleerd via een systeem van Europese emissiehandel (ETS). Op die manier reguleert de Europese emissiehandel circa 40% van de Vlaamse broeikasgasuitstoot. De doelstelling die Europa aan de lidstaten oplegt tegen 2020 heeft enkel nog betrekking op het niet-ETS gedeelte (met name de niet-ETS industrie, transport, gebouwen en landbouw). Europa bepaalt dat de Europese lidstaten hun emissies in de niet-ETS-sectoren tussen 2013 en 2020 moeten reduceren volgens een lineair afnemend pad met jaarlijkse reductiedoelstellingen. België moet een lineair afnemend emissiereductietraject volgen dat in 2020 een uitstootreductie realiseert van 15% in vergelijking met de niet-ETS-uitstoot in 2005 (Scope 13-20). Op 1 februari 2013 keurde de Vlaamse Regering de conceptnota Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 goed. Het Vlaams mitigatieplan dat hiervan onderdeel is wil de uitstoot van niet-ETS broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 verminderen in uitvoering van deze Europese beslissing. De niet-ETS broeikasgasuitstoot in 2011 gecorrigeerd volgens ETS scope 13-20 is ten opzichte van het referentiejaar 2005 gedaald met 4,8%.
213
Pact 2020
Doelstelling
14.3.2 Het beleid in 2020 focust binnen een Europese context op belangrijke uitdagingen en risico’s. Zo moeten de gekozen maatregelen leiden tot een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies conform de voor Vlaanderen vastgestelde doelstellingen in het kader van de Europese klimaatwetgeving, een vermindering in 2020 van de gemiddelde jaarconcentratie aan fijn stof (PM10) met 25% t.a.v. 2007, waarbij alle Europese fijnstofnormen onverkort worden gerespecteerd.
Kernindicator
Jaar- en daggemiddelde concentratie PM10 en PM2,5
Definitie
PM10 en PM2,5: stofdeeltjes met een aërodynamische diameter kleiner dan respectievelijk 10 en 2,5 µm. De aërodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje.
Streefwaarde
In 2020 een vermindering van de jaargemiddelde concentratie PM 10 met 25% t.o.v. 2007. De jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m³ mag sinds 2005 niet meer overschreden worden. De daggrenswaarde van 50 µg/m³ mag slechts 35 keer per jaar overschreden worden. De jaargemiddelde concentratie van PM2,5 mag vanaf 2015 niet hoger zijn dan 25 µg/m³.
Dimensies
Meetstations van het telemetrisch meetnet, alle meetstations
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
PM10: 1996-2012; PM2,5: 2005-2012
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-1)
Laatst gewijzigd
17/05/2013
Meetmethode
Bron data
In Vlaanderen zijn een aantal meetstations ingeplant om de algemene kwaliteit van de omgevingslucht op te volgen nl. de zogenaamde telemetrische meetstations. Op basis van uurwaarden wordt de jaargemiddelde concentratie berekend. Daarbij dienen beide halfuren beschikbaar te zijn voor de berekening van de uurwaarde. Enkel de jaargemiddelden van stations die 50% of meer data hebben, worden weerhouden. Op basis van deze stations wordt een virtueel gemiddelde over Vlaanderen berekend en wordt het aantal dagen bepaald met overschrijding van de dagnorm van 50 µg/m³. Voor het toetsen van het aantal meetpunten met een overschrijding van de jaarnorm, worden alle meetstations gebruikt. Voor PM2,5 worden de ruimtelijke jaargemiddelde concentraties voor Vlaanderen berekend met het RIO-c interpolatiemodel. Dit gebeurt op basis van de ruimtelijke jaargemiddelde concentraties PM10, eveneens berekend met het interpolatiemodel. Deze PM10-concentraties worden dan omgerekend naar PM2,5-concentraties op basis van een verhouding tussen PM2,5 en PM10 van 0,7. Voor PM2,5 worden ook de waarden van de telemetrische meetstations gegeven. VMM, IRCEL
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2145.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5142.htm
214
Pact 2020
Jaargemiddelde PM10-concentratie
60
10 9
50 40 (µg/m³) 52 Gemiddelde
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
48
38
36
37
39
36
42
34
33
35
33
31
34
32
31
32
31
35
30
29
30
28
26
µg/m³
ruimtelijk 39 aantal 30 jaargemiddelde (µg/m³) meetpunten met overschrijding 20 van jaargemiddelde 10 norm 8 6
8
2010 29
2009
7 29 6 24 5
aantal meetpunten
1996
4 3 2
2
3
2
5
3
9
2
1
2
1
0
01
0
24
0
0
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Gemiddelde (µg/m³) ruimtelijk jaargemiddelde (µg/m³) aantal meetpunten met overschrijding van jaargemiddelde norm
PM10 2012 2011 2010 2009 jaargemiddelde 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 Ruimtelijk PM2,5 -concentratie
µg/m³
alle meetstations 25 aantal meetpunten met overschrijding van de dagnorm (meer dan 35 dagen 50 µg/m³) 4 17 5 9 9 21 25 17 23 20 13 22 telemetrisch meetnet 21 21 20 aantal dagen met overschrijding van de dagnorm van 50 µg/m³ 18 17 28 43 22 29 26 49 56 43 51 89 1764
15
11
10
10
67 17 57
60
1998
8
15
72
10
ruimtelijke jaargemiddelde concentratie PM2,5 5 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 0
21
22 2005
21
18 2006
17
17 2007
17
15 2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking De jaargemiddelde PM10-concentratie (telemetrische meetstations) bleef de laatste jaren stabiel op 29 µg/m³ en daalde in 2012 tot 26 µg/m³. Op geen enkel meetpunt werd de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³ overschreden. De daggemiddelde waarde van 50 µg/m³ mag slechts 35 keer per jaar overschreden worden. In 2012 werd de daggrenswaarde 28 keer overschreden. Op 4 meetpunten werd gedurende meer dan 35 dagen een daggemiddelde concentratie van meer dan 50 µg/m³ gemeten. De PM2,5-concentraties lagen in 2012 op alle meetplaatsen onder de doelstelling van 25 µg/m³.
215
Pact 2020
Doelstelling
14.4 Een significante daling van de potentieel ernstig gehinderden door geluidsoverlast door verkeer met 15% tegen 2020.
Kernindicator
Aandeel van de bevolking dat potentieel ernstig gehinderd wordt door verkeersgeluid.
Definitie
Percentage van de bevolking overdag blootgesteld aan wegverkeersgeluid > 65 dB(A) ter hoogte van de gevel van de woning
Streefwaarde
Tegen 2020 een daling van het aantal potentieel ernstig gehinderden met 15% t.o.v. 2007
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1996-2010
Frequentie en stiptheid
Onregelmatig
Laatst gewijzigd
23/04/2012
Meetmethode
Geluidskaart opgesteld op basis van verkeersgegevens van de belangrijkste wegen en geluidsmetingen bij een steekproef van woningen. De trendbreuk in 2005 is het gevolg van wijzigingen in het verkeersmodel. In 2011 zijn zowel het verkeersmodel als het geluidsmodel verder verfijnd. De verfijning houdt een betere inschatting in van de snelheden op de hoofdwegen, het effect van het wegdek en de inplanting van geluidsschermen.
Bron data
VMM-MIRA, INTEC Ugent
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5112.htm
216
Pact 2020
Aandeel bevolking blootgesteld aan wegverkeersgeluid
40 1996
LAeq 35 overdag > 65 dB(A) 30 (geluidskaa rt)
30,2
doelstelling Pact 2020 27,8
1998
31,2 31,9
30,2
25
%
1997
27,8
1999
31,7
2000
31,8
2001
32
32,1
2002
32,1
2003
2004
32,9 34,1
2005*
2006
2007
32,7
31,2
31,9
31,7
31,8
32
32,1
32,1
32,9
34,1
27,6 32,7
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
27,8
20 15 10 5 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005* 2006 2007 2008 2009 2010 LAeq overdag > 65 dB(A) (geluidskaart)
doelstelling Pact 2020
*: de trendbreuk in 2005 is het gevolg van wijzigingen in het verkeersmodel
Bespreking In 2010 werd 27,6% van de Vlamingen overdag blootgesteld aan geluidsdrukniveaus boven 65 dB. De doelstelling van het PACT, nl. een daling met 15% t.o.v. 2007, wordt gehaald.
217
Pact 2020
Doelstelling
15.1 Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio's aan.
Kernindicator
Europese broedvogelindex, vlinderindex en index overwinterende watervogels
Definitie
De indexen geven de trends weer van het aantal broedvogels, vlinders en overwinterende watervogels.
Streefwaarde
Inzake biodiversiteit kan Vlaanderen in 2020 de vergelijking met de Europese economische topregio's aan.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, lidstaten, EU, vergelijking met Europese economische topregio's niet mogelijk
Vergelijking tijd
Verschillend per index
Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd
17/05/2013
Meetmethode
Monitoring van soorten (soortentellingen)
Bron data
INBO-NARA, Eurostat, EMA
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3796.htm http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=715&lang=nl&id _structuur=71&id_categorie=-1 http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?lang=nl&detail=692& id_structuur=71 http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?lang=nl&detail=691& id_structuur=71
218
Pact 2020
Algemene broedvogelindex Vlaanderen 200 Algemene broedvogelindex Vlaanderen evolutie in het aantal soorten (%)
150
2010-20122007-20092000-2002
index 1990=100
vogels van bosgebieden vogels van 100 landbouwgebiede n
175,8
159,30
1990
135,00
100
20,15
21,80
25,00
100
andere algemene 127,3 50 vogels
107,31
100,00
100
vogels van landbouwgebieden
0 index 1990=100
index 1990=100
1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2000-2002 2007-2009 Nederland 100 1990 83,5 81,4 77,8 75,1 74,1 77,4 77 Zweden 100 90,2 78,5 75,8vogels72,4 69,6 72,2 63,6 vogels van bosgebieden van landbouwgebieden België 100 84,2 67,4 75,8 63,7 58,2 69 63,6 UK 100 84,5 78,5 Vogels 80,6 van 78,4 74,1 73,6 72,5 landbouwgebieden Europese120 Unie 100 82,9 85,7 85,2 80,8 81,4 82,8 82,5 Bespreking 100
2006 2007 2008 2010-2012 77 73,9 75,1 65,8 algemene 69,2 vogels 67,8 andere 68,4 62,5 61,2 70,6 66,5 65,5 78,3 78,7 79,9
2009
77,5
80 60 40 20
0 overwinterende watervogelindex Vlaanderen 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 indicator Nederland Zweden België 1991-92 100 1992-93 156,7
2005
2006
UK
2007
2008
2009
2010
Europese Unie
219
20102011
2009-10
2008-09
2007-08
2006-07
2005-06
2004-05
2003-04
2002-03
2001-02
2000-01
1999-00
1998-99
1997-98
1996-97
graslandvlinderindex Vlaanderen Vlaanderen EU 1990 100
1995-96
1994-95
1993-94
1992-93
1991-92
index 1991/1992=100
1993-94 177 Bespreking 1994-95 244,6 1995-96 297,7 De vogels van landbouwgebieden kenden in Vlaanderen tussen 1990 en 2000-2002 een sterke daling. Deze 1996-97 259 in 2007-2012, hetzij minder sterk. In de Europese Unie ging de populatie van daling zette zich verder 1997-98 landbouwvogels 229,9 tussen 1990 en 2010 met 25% achteruit. De toestand van de bosvogels ging er in Vlaanderen 1998-99 op vooruit. In de322,3 Europese Unie ging de populatie van vogels van bosgebieden met 12,3% achteruit tussen 1999-00 316,3 1990 en 2010. De 'andere' vogels uit verschillende leefgebieden namen in Vlaanderen in aantal flink toe in de 2000-01 periode 2007-2012.397 In de Europese Unie gingen de algemene soorten tussen 1990 en 2010 met ruim 10% 2001-02 478,8 achteruit. 2002-03 531 Overwinterende watervogelindex Vlaanderen 2003-04600 425 2004-05500 452 2005-06 485 400 2006-07 396 2007-08300 403 2008-09200 376 2009-10100 422 2010-20110 384
Pact 2020
index basisjaar=100
Bespreking: 1992 100 104 1993 87,81 74 Uit de overwinterende blijkt dat de aantallen tussen de winter van 1991-1992 en de winter 1994 95,36 watervogelindex 84 van 2002-2003 vervijfvoudigd zijn in Vlaanderen. Daarna is er een licht dalende trend. De trend van de 1995 91,42 79 verschillende soorten tijdens de laatste vijf winters varieert van stabiel (bijv. Kleine Rietgans en Krakeend) tot 1996 90,5 75 aanzienlijke afname (bijv. Wintertaling en Tafeleend). 1997 85,02 74 1998 80,67 71 1999 70,94 69 Graslandvlinderindex 2000 84,07 80 120 2001 75,52 62 2002 94,9 66 100 2003 105 70 2004 97,2 54 2005 113,7 59 80 2006 112,6 67 2007 100,3 51 60 2008 104,1 43 2009 104,4 56 2010 109,7 40 2011 93,065 20 0 1990
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Vlaanderen
EU
Bespreking: De samengestelde indicator (voor Vlaanderen gebaseerd op 5 wijdverspreide soorten) geeft een schommelend beeld. De samengestelde indicator daalt gedurende de eerste 10 jaar van de monitoring maar herstelt zich in de 10 daaropvolgende jaren. In Europa zijn de graslandvlinders achteruit gegaan met 45% sinds 1990 en er zijn nog geen tekenen van een eventuele afvlakking van deze achteruitgang.
220
Pact 2020
221
Pact 2020
Doelstelling
15.2.1 Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
Kernindicator
Staat van instandhouding van soorten en habitats van Europees belang + goedkeuring en implementatie van instandhoudingsdoelstellingen
Definitie
Staat van instandhouding (gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig, onbekend) van soorten en habitats van Europees belang
Streefwaarde Dimensies
70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats gerealiseerd /
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008, februari 2013
Frequentie en stiptheid
elke 6 jaar (staat van instandhouding)
Laatst gewijzigd
13/05/2013
Meetmethode
Verplichte rapportering in het kader van de habitatrichtlijn
Bron data
INBO-NARA, Agentschap voor Natuur en Bos
Meer informatie
http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=694&lang=nl&i d_structuur=23&id_categorie= http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=700&lang=nl&i d_structuur=23&id_categorie= http://ec.europa.eu/environment/nature/knowledge/rep_habitats/index_en.ht m
222
Pact 2020
Vlaanderen staat van Staat van instandhouding van soorten in 2008 instandhouding van soorten gunstig
16
matig ongunstig zeer ongunstig onbekend
Staat van instandhouding van habitats in 2008
4
22%
0% 7%
18 11
33%
17%
staat van instandhouding van habitats gunstig matig ongunstig zeer ongunstig gunstig onbekend
37%
3
76%
8%
8
matig ongunstig 35zeer ongunstig 0
onbekend
Bespreking: Ongeveer een derde van de soorten (16 soorten, 33 %) wordt gunstig geëvalueerd in Vlaanderen. Voor 4 soorten (8 %) is de score matig ongunstig en voor 18 soorten (37 %) is die zeer ongunstig. Voor elf soorten waren er onvoldoende gegevens om tot een globale evaluatie te komen. De globale evaluatie is relatief gezien het slechtst voor aquatische soorten waar slechts één soort van de 10 gunstig scoort. Drie kwart (35) van de habitats krijgen een zeer ongunstige score in Vlaanderen omdat minstens één van de criteria (oppervlakte, areaal, kwaliteit en toekomstverwachting) zeer ongunstig scoort. Daarnaast zijn er nog acht habitats (17 %) die matig ongunstig scoren. Dit betekent dat er slechts drie habitats zijn die over de ganse lijn een gunstige score halen. In Nederland en Luxemburg is het aandeel soorten met een gunstige evaluatie ongeveer even groot als in Vlaanderen. De 34 S-IHD (instandhoudingsdoelstellingen) en ontwerpaanwijzingsbesluiten werden in 2012 principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering. In februari 2013 werden de 34 besluiten voorgelegd voor de 2de principiële goedkeuring door de Vlaamse regering, samen met het plan van aanpak voor de implementatie.
223
Pact 2020
Doelstelling
Kernindicator
15.2.2 Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren. 15.3 Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart. Evolutie oppervlakte met effectief natuurbeheer
Definitie
Oppervlakte met effectief natuurbeheer: erkende, Vlaamse en/of bosreservaten, militaire domeinen met natuurbeheer, bossen en parken met een beheerplan.
Streefwaarde
70.000 ha tegen 2015
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2009-2012
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-1)
Laatst gewijzigd
29/04/2013
Meetmethode
De natuurgebiedendatabank bevat informatie over natuurgebieden die door Vlaamse instanties en verenigingen worden beheerd, opgericht, erkend en/of geëvalueerd. De databank geeft op elk moment een toestandsbeschrijving m.b.t. de verworven en erkende natuurgebieden, inclusief een historiek hieromtrent.
Bron data
ANB
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2211.htm http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=720&lang=nl&id_ structuur=36&id_categorie=-1
224
Pact 2020
Oppervlakte met effectief natuurbeheer 80000 31/12/2010
31/12/2011
6658
6680
6680
6680
Erkend natuurreservaat
13862
13921
14695
15119
Bosreservaat
2783
3001
3012
3060
Militair domein met natuurbeheer
9835
9835
9835
9835
60000 50000
31/12/2012
31/12/2009 Vlaams natuurreservaat
70000
domeinbossen met bosbeheerplan
9795
10164
12057
12833
Bossen in eigendom van derden met beheerplan 30000 parken van derden met beheerplan
11070
13724
16582
19286
12,6
28,35
343,95
514
parken in eigendom Vlaamse overheid met beheerplan 20000 doelstelling 2015 10000
123,6
123,6
123,6
123,6
70000
70000
70000
70000
ha 40000
0
31/12/2009
31/12/2010
31/12/2011
parken in eigendom Vlaamse overheid met beheerplan
parken van derden met beheerplan
Bossen in eigendom van derden met beheerplan
domeinbossen met bosbeheerplan
Militair domein met natuurbeheer
Bosreservaat
Erkend natuurreservaat
Vlaams natuurreservaat
31/12/2012
doelstelling 2015
Bespreking Eind 2012 was er 67.451 ha effectief natuurbeheer gerealiseerd. Daarmee is de doelstelling om tegen 2015 70.000 ha te realiseren voor 96% gehaald.
225
Pact 2020
Doelstelling
15.2.3 Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
Kernindicator
Evolutie oppervlakte herbestemmingscategorieën volgens bestemmingen in de gewestplannen
Definitie
Extra planologisch groengebied op de gewestplannen of RUP's
Streefwaarde
38.000 ha extra natuurgebied en 10.000 ha extra bosgebied
Dimensies
natuur en reservaat, bos en overig groen
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1999-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks (x-1)
Laatst gewijzigd
16/05/2013
Meetmethode
Ruimteboekhouding: Alle gewestplanwijzigingen, afwijkende bijzondere plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen worden hierin verrekend, en de actuele toestand wordt vergeleken met de toestand van 1994 (afgesproken moment van nulmeting). Daarbij worden enkel herbestemmingen ten gevolge van volledig afgeronde planningsprocessen (definitief goedgekeurde plannen) opgenomen.
Bron data
INBO-NARA, RWO, afdeling Ruimtelijke Planning
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2206.htm http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=205&id_structu ur=65&id_categorie=
226
Pact 2020
Extra planologisch groen gebied
ruimtebo 40000 ekhoudin g 35000 (wijziging ten 30000 opzichte van
25000
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
natuur en reservaat4797 20000
6411
8641
8717
8587
10760
11500
11500
11500
12300
bos
1100
1173
1481
1384
1396
1372
1900
2000
2000
2300
overig groen 15000
-102
-545
-518
210
189
147
-700
-1000
-1000
-1100
doelstelling natuur38.000 en reservaat 38.000 RSV
38.000
38.000
38.000
38.000
38.000
38.000
38.000
38.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
10.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
-4
-265
-300
0
0
0
0
0
0
0
0
42
200
400
10000 bos RSV doelstelling 10.000
doelstelling overig groen 0 RSV
5000
wonen
0
doelstelling wonen
0
recreatie -5000 doelstelling recreatie 199910002000
-8364
en reservaat doelstelling landbouw -56000 natuur -56000 -56000 doelstelling industrie 7000
0 1100
1000 10002003 1000 1000 2006 1000 1000 20091000 1000 20121000 2001 2002 2004 2005 2007 2008 2010 2011
landbouw industrie
200
overig groen doelstelling bos RSV 7000
7000
-56000
-56000 2359
7000
7000
-11307
-11600
-15600
bos -56000 -56000 -56000 -56000 doelstelling natuur 3942 900en reservaat RSV doelstelling overig groen RSV 7000
7000
7000
7000
-56000 3900 7000
Bespreking: In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn groene gewestplanwijzigingen voorzien voor 38.000 ha bijkomend natuurgebied en 10.000 ha bosuitbreiding ten opzichte van 1994. Tussen 1994 en 2012 kwam er 18.000 ha extra planologisch bos- en natuurgebied bij. 37,5% van de vooropgestelde totale oppervlakte is hiermee gerealiseerd. Voor overig groen zijn we nog 900 ha weg van de doelstelling. Voor de bestemming recreatie is er tussen 1994 en 2012 1900 ha extra afgebakend. Dat is bijna het dubbel van de vooropgestelde 1.000 ha. Voor de bestemming landbouw is bijna 37% gerealiseerd.
227
Pact 2020 Doelstelling
15.2.4 Hiertoe heeft Vlaanderen in 2020 voldoende habitat ingericht, herbestemd, verbeterd of afgebakend om 70% van de instandhoudingsdoelstellingen van de Europees te beschermen soorten en habitats te realiseren.
Kernindicator
Druk op de open ruimte: aandeel bebouwde oppervlakte (%) en ontsnippering van planologisch groengebied
Definitie
Enerzijds wordt de druk op de open ruimte weergegeven door het aandeel bebouwde oppervlakte en anderzijds door de versnippering van de open ruimte.
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
16/04/2013
Meetmethode
Het kadaster zorgt voor een gedetailleerde registratie van de onbebouwde en bebouwde eigendommen van het grondgebied. De gegevens worden gebruikt voor de inning van de belastingen. De administratie van het kadaster verzamelt deze gegevens via een nauwkeurige registratie. ADSEI verwerkt deze gegevens verder tot bruikbare statistieken. Het gaat om de oppervlaktes van de kadasterpercelen. Een bebouwd perceel is een perceel met een gebouw op. Een gedeelte van het perceel kan onbebouwd zijn. De tuin van een woning bijvoorbeeld behoort tot de bebouwde oppervlakte. Belangrijk is ook dat parkings en vliegvelden behoren tot de onbebouwde oppervlakte. De afbakening van groengebieden gebeurt in gewestelijke Ruimtelijke Uitvoeringsplannen of RUP's volgens de plandoelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De versnipperingsggraad geeft per jaar de verhouding weer tussen de totale oppervlakte en het aantal gebieden (polygonen kleiner dan 0.363 ha werden niet meegenomen in de berekening, het betreft dus niet de precieze gemiddelde oppervlakte van de groengebieden in Vlaanderen).
Bron data
Administratie van het kadaster, ADSEI, INBO
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2405.htm http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/environnemen t/downloadbare_bestanden/bodemgebruik.jsp http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2216.htm http://www.natuurindicatoren.be/indicatorenportal.cgi?detail=655&lang= nl&id_structuur=56&id_categorie=-1
228
Pact 2020
Aandeel bebouwde oppervlakte, in %
27
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
24,43
24,67
24,86
25,09
25,26
25,43
25,62
25,84
26,02
1994
1996
1999
2001
2002
2003
2004
2005
2006
versnipperingsgraad (ha) 33,2 33,8 34,0 34,2 34,5 35,3 % 25 versnipperingsgraad in alle groene planologische bestemmingen + gewenst 24VEN (ha) totale oppervlakte planologisch groengebied (ha) 188.892 193.732 194.816 196.350 198.515 202.910 totale oppervlakte groene 23 planologische 2000 bestemmingen 2001+ 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 gewenst VEN (ha)
35,5
35,7
35,6
aandeel bebouwde oppervlakte, %
26
aantal gebieden
60
5.684
5.737
5.738
5.736
5.754
5.751
204.078 205.072 205.256
2009
2010
5.748
2011
5.742
5.760
50 40 30 20 10 0 1994 1996 1999 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 versnipperingsgraad (ha)
300.000
6.000
250.000
5.000
200.000
4.000
150.000
3.000
100.000
2.000
50.000
1.000
0
aantal gebieden
oppervlakte (ha)
versnipperingsgraad in alle groene planologische bestemmingen + gewenst VEN (ha)
0 1994 1996 1999 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 totale oppervlakte planologisch groengebied (ha) totale oppervlakte groene planologische bestemmingen + gewenst VEN (ha)
aantal gebieden
Bespreking Tussen 2000 en 2011 is de bebouwde oppervlakte met 8,8% toegenomen in Vlaanderen. In 2011 was 26,5% van de oppervlakte bebouwd. De gemiddelde oppervlakte van een aaneengesloten gebied met een planologische groene bestemming steeg tussen 1994 en 2012 van 33,2 ha tot 35,8 ha. Een hogere gemiddelde oppervlakte van de planologische groenbestemmingen wijst op een lagere versnipperingsgraad. In het hypothetische scenario, waarbij het gewenst VEN gerealiseerd zou worden (140.000 ha), zou er een significante verandering in de versnippering van de groenbestemmingen komen. In dit geval zou de gemiddelde oppervlakte van een aaneengesloten gebied met een planologische groene bestemming stijgen tot 48,8 ha.
229
Pact 2020
Doelstelling
15.3.1 Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart.
Kernindicator
Aandeel stedelijke of kleinstedelijke gebieden met een stadsbos of stadsbosproject
Definitie Streefwaarde
De helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart.
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Toestand op een bepaald moment
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
1/05/2013
Meetmethode
Tellingen
Bron data
Aantal stedelijke en kleinstedelijke gebieden: RSV Aantal stadsbossen of stadsbosprojecten: ANB
Meer informatie
230
Pact 2020
project lopende project op te starten
Aandeel stedelijke gebieden met stadsbosproject 35 21
38%
62%
project lopende project op te starten
Bespreking
In mei 2013 zijn 35 stadsbosprojecten opgestart binnen de 56 (klein)stedelijke gebieden. Dit komt neer op een aandeel van 62%. T.o.v. vorig jaar zijn er geen nieuwe projecten meer opgestart. Het gaat telkens om langlopende projecten omwille van de samenwerkingen die moeten opgebouwd worden en aankopen die gerealiseerd moeten worden in functie van het stadsbos. Begin 2010 waren er nog maar 16 stadsbosprojecten opgestart.
231
Pact 2020
Doelstelling
15.3.2 Zowel de beboste oppervlakte als de kwaliteit ervan nemen aanzienlijk toe en minstens de helft van de stedelijke of kleinstedelijke gebieden beschikt in 2020 over een stadsbos of heeft er een opgestart.
Kernindicator
Bosbarometer
Definitie
Bosoppervlakte in ha
Streefwaarde
Toename tegen 2020 t.o.v. de nulmeting
Dimensies
Provincies
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2010 (nulmeting)
Frequentie en stiptheid Laatst gewijzigd Meetmethode
1/10/2011 De boswijzer 2010 is opgesteld aan de hand van digitale luchtfoto’s. In een eerste stap maken we op basis van reflectiewaarden een onderscheid tussen groen en niet-groen. In een tweede stap maken we aan de hand van een digitaal hoogtemodel een onderscheid tussen hoog groen (= bomen, hoogte > 3 m) en laag groen. In een derde stap wordt de ‘bomenkaart’ omgezet in een ‘boskaart’. Hierbij wordt voor bos als definitie gebruikt: minimum 0,5 ha, lengte/breedte verhouding minstens 2,5 en minimum 50% bedekking.
Bron data
Agentschap voor Natuur en Bos
Meer informatie
http://www.natuurenbos.be/nlBE/Natuurbeleid/Bos/Bos_cijfers/Boswijzer.aspx
232
Pact 2020
West-Vlaanderen 200000 Oost-Vlaanderen 180000 Vlaams-Brabant 160000 Antwerpen 140000 Limburg 120000 Vlaams Gewest ha 100000 80000 60000 40000 20000 0
2010 10551 22551 32166 58455 53701 177424
Bosoppervlakte
53701
58455 32166 22551 10551 2010
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Vlaams-Brabant
Antwerpen
Limburg
Bespreking De totale bosoppervlakte in Vlaanderen bedroeg in 2010 177.424 ha of 13% van het Vlaamse grondgebied. In Limburg en Antwerpen vinden we de grootste oppervlakten bos.
233
Pact 2020
Doelstelling
16.1 In 2020 heeft Vlaanderen een verkeers- en vervoerssysteem dat tot de performantste van Europa behoort. 16.3 We zorgen dat we voldoen aan de milieudoelstellingen die andere Europese landen ook dienen te bereiken tegen 2020.
Kernindicator
Samenstelling voertuigenpark naar Euronorm en ecoscore voor het totale wagenpark en CO2-uitstoot voor nieuwe voertuigen
Definitie
Euronorm: Europese normen voor de emissies (CO, koolwaterstoffen, NOx, fijn stof) van voertuigen die ingaan vanaf een bepaalde datum. Ecoscore: De ecoscore laat toe om de milieuprestaties van een voertuig in te schatten door rekening te houden met de belangrijkste milieu-impacten (emissies van broeikasgassen, fijn stof, stikstofoxiden en geluidsproductie…) die het voertuig veroorzaakt. De ecoscore gaat van 0 tot 100. Een voertuig met een ecoscore lager dan 50 kan als zeer milieuonvriendelijk worden beschouwd. Voertuigen met een ecoscore van meer dan 70 zijn dan weer milieuvriendelijke wagens.
Streefwaarde
De CO2-uitstoot van nieuw verkochte personenwagens moet dalen tot gemiddeld 130 g/km tegen 2012-2015 en tot 95 g/km tegen 2020.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams gewest, België
Vergelijking tijd
2002-2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
29/03/2013
Meetmethode
DIV, inschrijvingen van voertuigen, RDW
Bron data
VITO, VUB, VMM-MIRA
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5137.htm http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5122.htm http://www.ecoscore.be/belgische-vloot
234
Pact 2020
170 CO2-uitstoot Vlaanderen CO2-uitstoot België 160 verbintenis ACEA 2008 doelstelling 2012/2015 150 doelstelling 2020
Gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw 2011 2010 2009 2008 2007verkochte 2006 personenwagens 2005 2004 2003 2002 130 138 147 153 156 156 127,4 134 142,5 149,9 152,6 153,8 154,9 156,1 158 160 140 140 140 140 140 140 140 140 140 140 130 130 130 130 130 130 130 130 130 130 95 95 95 95 95 95 95 95 95 95
140
g/km
130 120 110 100 90 80 2002
2003
2004
2005
2006
2007
CO2-uitstoot Vlaanderen
CO2-uitstoot België
doelstelling 2012/2015
doelstelling 2020
2008
2009
2010
verbintenis ACEA 2008
Verdeling van het personenwagenpark naar euronorm, Vlaanderen 60
verdeling alle personenwagens 2008 volgens 2009Euronorm, 2010 2011 in % Euro 050 6 4,7 3,8 3 Euro 1 8,5 6,9 5,5 4,3 Euro 240 23,5 20,4 17,4 14 Euro 3 24,9 23,6 21,9 19,7 Euro 430 36,9 42,4 44,8 43,2 Euro% 5 0,2 1,9 6,5 15,6 Euro 620 0 0,1 0,1 0,1 10 0 2008
2009 Euro 0
Euro 1
2010 Euro 2
Euro 3
Euro 4
Euro 5
2011 Euro 6
Ecoscore van nieuw ingeschreven personenwagens, Vlaanderen 90 80 70 60 50
nieuw ingeschreven 2008 2009 2010
40 30
2011
totaal park 2008 2009
2010
2011
67,0 67,7 69,3 56,9 58,1 59,2 55,2 2009 56,8 58,8 45,4 46,6 2010 47,7 69,8 70,4 70,8 60,1 60,3 60,7 72,8 73,8 74,3 73,3 73,3 73,4 82 82,3 84,4 81,7 83 82,4 Benzine aardgas 58,4 59,7Diesel61,6LPG 50,2 51,2 elektrisch 52,1
60,3 49,4 61 74,1 84,2 53,4
20 10
Benzine 0 Diesel LPG aardgas elektrisch totaal
2008
65,8 54,0 68,8 73,3 56,7
235
2011
2011
Pact 2020
Ecoscore van het totale personenwagenpark, Vlaanderen 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2008
2009 Benzine
2010 Diesel
LPG
aardgas
2011
elektrisch
Bespreking In België was de gemiddelde CO2-uitstoot voor het park van nieuwe personenwagens 148 g/km in 2008. Daarmee werd de vrijwillige overeenkomst van 140 g/km niet gehaald. Om de resultaten te verbeteren besliste de EU eind 2008 om de doelstelling verder te verlagen via wetgeving en dit in twee fases. Na 2007 was er een scherpere daling van de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe wagens. Daar zijn een aantal redenen voor: het fiscaal voordeel voor schone wagens werd direct bij aankoop verrekend, de aftrekbaarheid van bedrijfswagens werd afhankelijk van de CO 2-uitstoot en het aanbod van voertuigmodellen met lage CO2-uitstoot verruimde verder. In 2011 was de gemiddelde CO2-uitstoot voor het volledige park van nieuwe personenwagens 127,4 g/km in België. In Vlaanderen bedroeg de gemiddelde CO2-uitstoot in 2011 130 g/km. Om het doel van 95 g/km tegen 2020 te bereiken zal ook het aandeel hybride en elektrische wagens moeten stijgen. Voertuigen die voldoen aan de Euro 4 norm (verplichte norm voor alle nieuwe types voertuigen vanaf 1/1/2005) zijn het best vertegenwoordigd in het Vlaamse personenwagenpark sinds 2008. Het aandeel voertuigen dat voldoet aan de Euro 5 norm (01/09/2009) wint aan belang en bedroeg in 2011 15,6%. De gemiddelde ecoscore van het Vlaamse park van benzinewagens bedroeg in 2011 60,3. De ecoscore van dieselwagens bedroeg 49,4. De ecoscores van nieuw ingeschreven voertuigen liggen hoger. De ecoscore van benzinewagens is hoger dan die van dieselwagens maar de ecoscore van dieselwagens verbetert sneller. De gemiddelde ecoscore van het Vlaamse personenwagenpark bedroeg in 2011 53,4.
236
Pact 2020
237
Pact 2020
Doelstelling
16.2 In 2020 heeft Vlaanderen een verkeers- en vervoerssysteem dat tot de performantste van europa behoort. Hiervoor wordt comodaliteit, ondersteund door een gericht locatiebeleid en door het STOP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer en Privévervoer) als hoeksteen van het Vlaamse mobiliteitsbeleid toegepast, zodanig dat vanuit economisch, sociaal, ecologisch en logistiek oogpunt de meest optimale modus wordt ingezet.
Kernindicator
Modale verdeling goederenvervoer
Definitie
Aandeel tonkilometer van vrachtvervoer over de weg, het spoor en de binnenvaart t.o.v. totaal aantal tonkilometer vrachtvervoer. Het betreft de tonkilometer gepresteerd op Vlaams grondgebied, ongeacht het land van registratie van de vrachtwagen/trein/binnenschip.
Streefwaarde
Geen speciefieke streefwaarde, al wordt een daling van het aandeel vrachtvervoer over de weg (en bijgevolg een stijging van de aandelen van spoor- of binnenvaartvervoer) meestal positief geëvalueerd.
Dimensies
Ruimte: Vlaams Gewest; Tijd: 1995-2010; Modi: wegvervoer, spoorvervoer, binnenwatervervoer.
Vergelijking ruimte
Enkel Vlaams Gewest. Europese landen vergelijken is mogelijk, maar de europese definitie voor vrachtvervoer levert een zware vertekening op voor de (Vlaamse) werkelijkheid, omdat men geen rekening houdt met kilometers gereden door buitenlandse vrachtwagens.
Vergelijking tijd
1995-2010
Frequentie en stiptheid
jaarlijks, met 1,5 tot 2 jaar vertraging
Laatst gewijzigd
8/05/2012
Meetmethode
Bron data
Tonkm. Wegvervoer gebaseerd op verkeerstelling FOD MV (tabel 18, kolom 14); Tonkm. Binnenvaart gebasseerd op cijfers PBV (onderschatting omdat enkel binnenvaart die minstens één Vlaamse sluis passeert wordt geregistreerd. Ook binnenvaart binnen de havens valt buiten de meting). Tonkm. spoor gebaseerd op NMBS-registratie (in toenemende mate onderschatting omdat tonkm. van de spoorconcurrenten NMBS niet worden meegeteld) ADSEI/ FOD MV, PBV, NMBS
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5262.htm
238
Pact 2020
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
weg 24,48 24,77 binnenvaart 2,90 3,07 100% spoor 3,24 3,44 TOTAAL ## 90% ##
Modale verdeling vrachtvervoer
26,81 27,15 29,12 27,95 29,34 31,07 31,52 32,91 34,33 37,52 42,65 40,12 36,31 3,26
3,50
4,06
4,22
4,40
4,50
4,69
4,57
4,55
4,60
4,58
3,87
4,42
3,49
3,71
3,52
3,62
3,32
3,38
3,48
3,53
3,94
4,06
3,70
3,65
2,85
2,82
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
## ###
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
80% weg 79,9 binnenvaart 9,5 70% spoor 10,6 100,0
60%
38,8
3,13
2010
79,2
80,2
79,6
80,6
78,5
79,6
80,0
79,8
80,0
80,1
81,3
83,7
83,0
84,4
84,3
9,8
9,4
9,5
9,7
11,4
11,4
11,3
11,4
11,4
10,7
9,9
9,0
9,5
9,0
9,6
11,0
10,5
10,9
9,7
10,2
9,0
8,7
8,8
8,6
9,2
8,8
7,3
7,5
6,6
6,1
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
50% 40% 30% 20% 10% 0% spoor
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 10,6 11,0 10,5 10,9
binnenvaart 9,5 weg
9,8
9,4
9,5
9,7
10,2
9,0
8,7
8,8
8,6
9,2
8,8
7,3
7,5
6,6
6,1
9,7
11,4 11,4 11,3 11,4 11,4 10,7
9,9
9,0
9,5
9,0
9,6
79,9 79,2 80,2 79,6 80,6 78,5 79,6 80,0 79,8 80,0 80,1 81,3 83,7 83,0 84,4 84,3
Bespreking Binnenvaart kon rond de eeuwwisseling enkele procentpunten aandeelwinst boeken, maar de laatste jaren stagneerde de groei van de binnenvaart, met opnieuw aandeelverlies als gevolg. Vrachtvervoer via het spoor verliest marktaandeel. (Hier is wel sprake van toenemende onderschatting omdat de concurrenten van de NMBS niet worden meegeteld voor het aantal tonkilometer bij het spoorvervoer). Het aandeel van vrachtvervoer bleef tussen 1995 en 2005 schommelen rond 80%. Daarna groeide het vrachtvervoer over de weg sneller dan dat via spoor of binnenwater. Door de economische crisis liep het vrachtvervoer tijdelijk sterk terug. Het wegvervoer werd iets eerder (2008) getroffen dan het spoor en de binnenvaart (2009), waardoor in 2008 en 2009 tijdelijk enkele procentpunten van modus wisselden.
239
Pact 2020
Doelstelling
16.3.1 We zorgen dat we voldoen aan de milieudoelstellingen die andere Europese landen ook dienen te bereiken tegen 2020.
Kernindicator
Eco-efficiëntie personenvervoer (absolute en groeicijfers)
Definitie
Vergelijking van de milieudruk van het personenvervoer met de activiteiten van het personenvervoer
Streefwaarde
Ontkoppeling tussen economische groei en het geheel van emissies en afvalproductie
Dimensies
Personenvervoer=wegverkeer en spoor (enkel dieseltreinen)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010 (2010=voorlopig cijfer)
Frequentie en stiptheid
jaarlijks (x-2)
Laatst gewijzigd
29/03/2013
Meetmethode
Berekening op basis van voertuigenpark, afgelegde kilometers en energieverbruik (Energiebalans VITO) met het model MIMOSA IV. De emissies in 2010 zijn niet vergelijkbaar met de reeks 2000-2009 wegens modelaanpassingen. VMM-MIRA
Bron data Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/sectoren/transport/ecoefficientie-van-sector-transport-in-vlaanderen/eco-efficientie-vanpersonenvervoer-en-goederenvervoer/
240
Pact 2020
Eco-efficiëntie personenvervoer
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010*
6,0
6,0
6,0
6,0
6,1
6,1
6,2
6,2
6,3
68,69
69,27
70,29
70,36
71,26
72,67
71,82
72,68
73,28
8092
8092
7978
8044
8024
7967
7855
7554
817
774
735
708
659
632
645
bevolkingsaantal (miljoen) 5,9
6,0
personenkilometer (miljard) 66,81
67,46
broeikasgasemissies CO2, CH4 en N2O(kton) 8219
8144
8071
verzurende emissies NOX, NH3, SO2 (miljoen Zeq) 1031
958
882
848
emissie ozonprecursoren CH4, CO, NMVOS, NOX (ton TOFP) 87208
78578
71406
66479
61885
56763
52451
48786
42831
40557
41033
2359
2158
2017
1888
1577
1462
1348
1153
1093
1057
emissie PM2,5 (ton) 2630
index 2000=100
*voorlopige cijfers
Eco-efficiëntie van het personenvervoer
120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010*
personenkilometers
bevolkingsaantal
emissie broeikasgassen
verzurende emissies
emissie ozonprecursoren
emissie fijn stof PM2,5 (uitlaat)
Bespreking Sinds 2000 is het aantal personenkilometers (wegverkeer en spoor) sneller gestegen dan het bevolkingsaantal. In 2008 daalde het personenvervoer met 1,2%, een gevolg van de financieeleconomische crisis. Daarna zette de stijging zich verder. In de periode 2000-2010 was er een absolute ontkoppeling tussen de emissies van het personenvervoer en de personenkilometers. Het stijgende gebruik van energiezuinige wagens en van biobrandstoffen voor wegverkeer had een gunstige invloed op de emissie van broeikasgassen in 2010. De emissies van ozonprecursoren, verzurende componenten en PM2,5 door het personenvervoer daalden verder door het verstrengen van de Europese emissienormen voor nieuwe voertuigen en brandstoffen.
241
Pact 2020
Doelstelling
16.3.2 We zorgen dat we voldoen aan de milieudoelstellingen die andere Europese landen ook dienen te bereiken tegen 2020.
Kernindicator
Eco-efficiëntie goederenvervoer (absolute en groeicijfers)
Definitie
Vergelijking van de milieudruk van het goederenvervoer met de activiteiten van het goederenvervoer
Streefwaarde
Ontkoppeling tussen economische groei en het geheel van emissies en afvalproductie
Dimensies
Goederenvervoer=wegverkeer, spoor (enkel dieseltreinen) en binnenvaart (geen binnenlandse zeescheepvaart)
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010 (2010=voorlopig cijfer)
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks (x-2)
Laatst gewijzigd
29/03/2013
Meetmethode
Berekening op basis van voertuigenpark, afgelegde kilometers en energieverbruik (Energiebalans VITO) met het model MIMOSA IV. De emissies in 2010 zijn niet vergelijkbaar met de reeks 2000-2009 wegens modelaanpassingen.
Bron data
VMM-MIRA
Meer informatie
http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/MIRA-T/sectoren/transport/ecoefficientie-van-sector-transport-in-vlaanderen/eco-efficientie-vanpersonenvervoer-en-goederenvervoer/
242
Pact 2020
Eco-efficiëntie Goederenvervoer
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010*
BBP (cte prijzen in miljard kettingeuro, referentiejaar 2000) 144,8
145,3
147,0
148,2
153,4
155,9
160,5
166,3
167,5
161,8
165,3
36,34
38,28
38,89
40,49
41,93
45,03
50,17
47,49
42,33
45,52
5287
5361
5415
5370
5477
5634
4745
5851
1143
1112
1053
1023
991
793
925
tonkilometer (miljard) 34,91
broeikasgasemissies CO2, CH4 en N2O(kton) 5035
5090
5144
verzurende emissies NOX, NH3, SO2 (miljoen Zeq) 1218
1207
1165
1163
emissie ozonprecursoren CH4, CO, NMVOS, NOX (ton TOFP) 70831
70065
68591
68389
67067
65367
61845
59859
58003
46298
54247
2101
1955
1855
1745
1544
1424
1291
1165
911
992
emissie PM2,5 (ton) 2227 *: voorlopige cijfers
Eco-efficiëntie van het goederenvervoer
160
index 2000=100
140 120 100 80 60 40 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
tonkilometers
bruto binnenlands product (BBP)
emissie broeikasgassen
verzurende emissies
emissie ozonprecursoren
emissie fijn stof PM2,5 (uitlaat)
2010*
Bespreking De laatste 10 jaar steeg het aantal tonkilometers van het goederenvervoer sneller dan het BBP. De crisis had een groter effect op het goederenvervoer dan op het personenvervoer. Hoewel ook vrachtwagens energiezuiniger worden, lag de emissie van broeikasgassen door het goederenvervoer hoger in 2010 dan in 2000 door een toegenomen activiteit maar ook door wijzigingen aan de methode. De emissie steeg echter minder snel dan de tonkilometers. Er was een relatieve ontkoppeling. Voor de andere emissies was er een absolute ontkoppeling met de tonkilometers. In 2010 lagen de emissies hoger dan in 2009 door een hogere inschatting van het aantal kilometers gereden door het vrachtvervoer.
243
Pact 2020
Doelstelling
16.5 Tegen 2020 is Vlaanderen één van de beste Europese regio's op het gebied van verkeersveiligheid, zowel uitgedrukt in functie van het aantal doden en zwaargewonde verkeersslachtoffers als per miljoen afgelegde kilometers en per miljoen inwoners. Ten opzichte van de objectieven in het Vlaamse verkeersveiligheidsplan, te realiseren tegen 2015, wordt een daling van 20% op de dodelijke slachtoffers en 25% op de zwaargewonde slachtoffers gerealiseerd tegen 2020.
Kernindicator
Aantal verkeersdoden en zwaargewonden (op landenniveau: doden per milj inw en afgelegde km; regio: enkel doden per milj inw)
Definitie
Doden: som van de doden (zij die ter plaatse overleden) en de dodelijk gewonden (zij die overleden binnen de 30 dagen na de datum van het ongeval). Zwaargewonden: de personen die bij een verkeersongeval gewond werden (maar niet dodelijk) en wier toestand een opname in het ziekenhuis van tenminste 24 uur noodzaakte.
Streefwaarde
200 dodelijke verkeersslachtoffers en 1.500 zwaargewonde verkeersslachtoffers tegen 2020; Vlaanderen is één van de beste Europese regio's op gebied van verkeersveiligheid
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest, lidstaten, regio's
Vergelijking tijd
2000-2011
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
8/04/2013
Meetmethode
Registratie van verkeersongevallen door de politie
Bron data
ADSEI, Eurostat, DG MOVE
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/4096.htm
244
Pact 2020
900
Aantal dode en zwaargewonde verkeersslachtoffers, Vlaanderen
2004
2005
2006
2007
ernstig 6.333 (rechteras) 5.725 5.234 4.909 4.325 800gewonden doelstelling ernstig 1.500 1.500 gewonden 1.500 2020 1.500 (rechteras) 1.500 700 doden en dodelijk 871 gewonden 848 (linkeras) 721 629 614 600 doelstelling doden 200 200 2020 (linkeras) 200 200 200
4.457 1.500 566 200
4.598 1.500 544 200
4.506 1.500 528 200
doden en dodelijk gewonden
2000 2001
2002
2003
500
2008 4418 1500 495 200
2009 4269 1500 479 200
2010 3879 1500 437 200
400
9.000
2011 4182 7.000 1500 430 6.000 200 8.000
5.000 4.000
verkeersdoden per miljoen inwoners 300
3.000
200
ernstig gewonden
Vlaanderen
2.000
doden per miljoen inwoners
2011 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 100 1.000 Baden-Württemberg 79,0 80,0 84,0 73,0 65,0 63,0 58,0 51 50 46 45,0 0 Bayern 0 119,0 108,0 104,0 102,0 90,0 73,0 79,0 63 63 56 62,0 2000 2006 62,0 2007 61,0 2008 2009 201141 43,0 Hessen 89,0 2001 85,0 2002 82,0 200383,0 200470,02005 52 51 2010 South East 65,0 65,0 65,0 64 56 53,0 doden 42 33 30,0 doden en59,0 dodelijk gewonden (linkeras)58,0 doelstelling 202035 (linkeras) País Vasco 121,0 103,0 107,0 112,0 74,0 52,0 52,0 42,0 48 39 35 32,0 ernstig gewonden (rechteras) doelstelling gewonden 2020 (rechteras) Comunidad 216,0 Foral de192,0 Navarra 164,0 147,0 145,0 143,0 85,0 70,0 ernstig79 63 63 45,0 Lombardia 117,0 117,0 113,0 103,0 87,0 93,0 81,0 71 62 57 54,0 Provincia Autonoma Bolzano/Bozen (NUTS 2006) Verkeersdoden per miljoen inwoners, Europese regio's West-Nederland 57,0 53,0 52,0 51,0 39,0 37,0 41,0 39,0 35 37 31 33,0 250 Ostösterreich 114,0 105,0 101,0 109,0 100,0 84,0 79,0 74,0 65 69 59 56,0 Vlaams Gewest 146,5 142,2 120,5 104,8 101,8 93,4 89,2 86 80 76,9 69,6 67,9 200 verkee verkeersdoden 2011 per miljoenrsdode inwoners2010 Brussels150 Gewest
22
Zweden
27
Verenigd Koninkrijk 31
Verenigd Koninkrijk 29
Zweden
34
Nederland
37
Nederland
40
Duitsland
40
Malta
41
Finland
41
Ierland
41
Ierland
46
Spanje
45
Luxemburg
48
Duitsland
49
Denemarken
49
Finland
54
Slovenië
53
62
Frankrijk
54
63
Italië
100
50
Oostenrijk Frankrijk Italië
0
2000 64
2001
2002
EU27
55
2003 64
2004
2005
Baden-Württemberg Hongarije 64 Malta 66 Hessen Vlaams Gewest 68 Slovakije País Vasco 66 Vlaams Gewest 68 Spanje 70 Lombardia Slovenië West-Nederland 69 België 74 Gewest Tsjechië Vlaams 74 Oostenrijk 74 Estland
75
Estland
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bayern South East Comunidad Foral de Navarra Provincia Autonoma Bolzano/Bozen (NUTS 2006) Ostösterreich
76
Bespreking België 78 Brussels Gewest76 Het aantal verkeersdoden in Vlaanderen is met 50% afgenomen tussen 2000 en 2011. In diezelfde periode is Waals Gewest 81 Cyprus 85 het aantal zwaargewonden met 34% afgenomen. Tegen 2020 mogen er nog slechts 200 verkeersdoden en Letland 86 Litouwen 98 1.500 zwaargewonden vallen. In vergelijking met de Europese economische topregio's scoort Vlaanderen nog Portugal 88 Cyprus 100 niet goed. Onze regio telde in 2011 het hoogste aantal dodelijke verkeersslachtoffers per miljoen inwoners. Bulgarije 89 Portugal 110 Wat betreft de evolutie van het aantal dodelijke slachtoffers per miljoen inwoners doet Vlaanderen het wel goed met een daling van bijna 54% tussen 2000 en 2011. In de EU-27 vielen in 2010 64 verkeersdoden per Roemenië 94 Griekenland 119 10 miljard personenkilometers. 11 lidstaten zaten onder dit EU-gemiddelde. Vlaanderen bevindt zich met een Luxemburg 96 Tsjechië 120 score van 68 net boven het EU-gemiddelde. In verhouding tot het aantal inwoners scoort Vlaanderen Litouwen 97 Letland 129 middelmatig.
245
0
Malta
246
Verkeersdoden per 10 miljard pkm, Europese lidstaten, 2010
300
250
200
150
100
50 Litouwen
Luxemburg
Roemenië
Bulgarije
Portugal
Letland
Cyprus
België
Estland
Tsjechië
Slovenië
Griekenland Waals Gewest EU27 Denemarken
Slovakije
Hongarije
Bulgarije
Roemenië
Polen
350
Polen
Letland
Tsjechië
Griekenland
Portugal
Cyprus
Litouwen
Waals Gewest
Brussels Gewest
Estland
Oostenrijk
België
Spanje
Slovakije Vlaams Gewest
303
Vlaams Gewest
Roemenië
Hongarije
137
162
Italië
Frankrijk
Hongarije
Bulgarije
EU27
Finland Oostenrijk
Polen
Italië
Frankrijk
Slovenië
Spanje Duitsland
100
Denemarken
Ierland
114
Ierland
EU27
Luxemburg
Malta
112
Finland
Zweden
109
Griekenland
Nederland
Polen
Duitsland
Nederland
120 Waals Gewest
Verenigd Koninkrijk
Brussels Gewest Verenigd Koninkrijk
Denemarken
verkeersoden per miljoen inwoners 80
Zweden
verkeersdoden per 10 miljard pkm
Pact 2020
Verkeersdoden Slovakije 135per miljoen inwoners, Europese lidstaten, 2011
129
2010
60
40
20
0
Pact 2020
247
Pact 2020
Doelstelling
16.8 Het aantal afgelegde kilometer per persoon in het woonwerkverkeer per auto wordt drastisch verlaagd. Onder meer thuiswerk wordt daarvoor gestimuleerd. Tegen 2020 zullen bovendien 40% van de woon-werkverplaatsingen gebeuren enerzijds door collectief vervoer, waaronder het openbaar vervoer en anderzijds te voet of per fiets.
Kernindicator
Modale verdeling woon-werk en woon-schoolverplaatsingen
Definitie Streefwaarde
1) Verlaging aantal afgelegde autokilometer per persoon in woonwerkverkeer 2) Minimum 40% woon-werkverplaatsingen via collectief vervoer, te voet of per fiets.
Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid
Tot voor kort 5-jaarlijks. Nu jaarlijks 1/5 van de 5-jaarlijkse meting.
Laatst gewijzigd
OVG 2010/2011 (OVG 4.3)
Meetmethode
Onderzoek verplaatsinggedrag (OVG), via bijhouden verkeersdagboek bij steekproef van de Vlaamse bevolking. Wijziging methodiek na eerste twee metingen verhindert correct vergelijken in de tijd tussen deze eerste twee en latere metingen.
Bron data
MOW: Onderzoek Verplaatsingsgedrag (OVG)
Meer informatie
http://www.mobielvlaanderen.be/ovg/ovgindex.php?a=19&nav=1
248
Pact 2020
Modale verdeling van woon-werkverkeer 1994/95 Autobestuurder 58,1 Passagier (auto) 10,2 Trein 5,4 Tram/Metro 0,5 Bedrijfsvervoer 2,7 Lijnbus Bromfiets 2,4 Motor 0,6 Fiets 13,0 Te voet 5,2 Andere 2,0 STOP-principe 26,8
2000/01 68,6 4,2 5,5 0,6 1,9 1,8 1,0 0,9 12,9 2,6
2007/08 66,8 3,7 7,1 1,0 0,9 2,9 1,1 0,7 12,5 3,3
2008/09 67,8 2,9 7,0 1,0 1,0 4,3 0,7 0,9 12,0 2,4
2009/10 67,5 3,3 7,0 0,7 1,6 3,0 1,5 0,6 12,0 2,7
2010/11 69,5 3,0 6,9 0,0 1,5 2,7 1,2 0,7 10,8 3,9
25,3
27,8
27,7
27,0
25,7
2000/01 19,05 km
2007/08 18,8 km
2008/09 18,8 km
2009/10 18,8 km
2010/11 19,7 km
Modale verdeling van woon-schoolverplaatsingen 1994/95 2000/01 Autobestuurder 3,6 3,4 Passagier (auto) 24,8 27,3 Trein 6,6 6,5 Lijnbus/Tram/Metro 14,1 9,8 Schoolvervoer 0,1 3,7 Bromfiets 2,9 Motor 0,1 Fiets 37,8 38,3 Te voet 12,9 8,1
2007/08 2,8 25,5 8,1 19,4 3,1 1,0 0,1 28,8 11,3
2008/09 1,6 29,7 6,3 21,2 3,0 0,3
2009/10 3,4 25,1 7,0 18,0 3,6 0,6
2010/11 2,7 24,4 7,52 19,2 3,7 0,3
28,4 9,5
32,1 10,2
30,5 11,8
Gemiddelde woon-werkafstand 1994/95 16,98 km
Bespreking In 1994/95 bedroeg het aandeel van collectief vervoer + fiets + te voet in het woon-werkverkeer 24,1%. In 2000/01 was dit 25,3%. In 2007/08 en 2008/09 is dit 27,8%, maar sinds 2009/2010 daalde het aandeel opnieuw tot 25,7% in 2010/2011. Dit is nog ver verwijderd van het streefcijfer van 40%. (Door de relatief kleine steekproef (sinds 2008) verhoogt de kans op kleine schommelingen.) Vooral tram/metro-vervoer en het pendelverkeer per fiets verliest aandeel.
249
Pact 2020
Doelstelling
17.1.1 In 2020 scoort Vlaanderen op diverse aspecten van de levenskwaliteit bij de hoogste van Europa. Dat blijkt uit een hoog geluksgevoel bij de bevolking, een hoge globale tevredenheid met de eigen leefsituatie, de levensstandaard en langer leven in goede gezondheid.
Kernindicatoren
Geluksgevoel
Definitie
De indicator 'geluksgevoel' werd hier gemeten op basis van de vraag 'tevredenheid met het leven in het algemeen'. Respondenten kunnen antwoorden met zeer tevreden, tevreden, niet tevreden of helemaal niet tevreden. Hoge tevredenheid, bij top van EU-landen.
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte
EU27, opsplitsing België in Nederlandstaligen (Vlamingen) en Franstaligen.
Vergelijking tijd
2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
19/04/2013
Meetmethode Bron data
Face to face survey. Voor België circa 1.000 respondenten waaronder circa 600 Nederlandstaligen. Eurobarometer
Meer informatie
http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm
250
Pact 2020
Tevreden tottevreden zeer tevreden met het leven in het algemeen, EB77, 2012, in % Percentage tevreden tot zeer met levenssituatie
Portugal
Griekenland
Bulgarije
Hongarije
Roemeniê
Italië
Letland
Lithouwen
Estland
Slowakije
EU27
Spanje
Polen
Cyprus
Tsjechië
Slovenië
98,0 97,3 94,3 94,3 94,2 94,1 92,1 90,8 89,5 86,1 86,0 85,9 85,4 85,2 79,8 79,6 79,1 77,5 76,7 72,6 68,7 66,9 66,2 61,3 60,0 48,3 42,1 40,6 34,2 32,2 Frankrijk
Ierland
Oostenrijk
BE-Franstaligen
België
Duitsland
Finland
Verenigd Koninkrijk
Nederland
Luxemburg
BE-Nederlandstaligen
Zweden
Denemarken
100
Zweden Denemarken BE-Nederlandstaligen 90 Luxemburg Nederland Finland 80 Verenigd Koninkrijk België 70 Duitsland BE-Franstaligen Ierland 60 Oostenrijk Slovenië Frankrijk 50 Malta Cyprus 40 Tsjechië Polen EU27 30 Spanje Estland Slowakije 20 Letland Lithouwen10 Italië Roemeniê Hongarije 0 Bulgarije Portugal Griekenland
Malta
Bespreking In de lente van 2012 zegt 94% van de Vlamingen tevreden tot zeer tevreden te zijn met hun levenssituatie. Een hoog percentage en in dezelfde lijn als 2008 (94%), 2010 (91%) en 2011 (95%). Vlaanderen staat daarmee op de derde plaats, na Zweden en Denemarken. Ook Luxemburg, Nederland en Finland scoren hoog. De Franstalige landgenoten scoren met 86% daarentegen 8 ppt lager. In Roemenië, Hongarije, Bulgarije, Portugal en Griekenland is minder dan de helft van de bevolking tevreden met hun levenssituatie.
251
Pact 2020
Doelstelling
17.1.2 In 2020 scoort Vlaanderen op diverse aspecten van de levenskwaliteit bij de hoogste van Europa. Dat blijkt uit een hoog geluksgevoel bij de bevolking, een hoge globale tevredenheid met de eigen leefsituatie, de levensstandaard en langer leven in goede gezondheid.
Kernindicatoren
Tevredenheid levensaspecten
Definitie
De tevredenheid wordt gemeten voor verschillende levensaspecten. Telkens kan de respondent aangeven of hij/zij daar heel tevreden, tevreden, niet tevreden of helemaal niet tevreden mee is. De resultaten worden weergegeven aan de hand van de score van 1 (helemaal niet tevreden) tot 4 (zeer tevreden). De tevredenheidsindex wordt gemeten op basis van de gemiddelde score op de verschillende levensaspecten.
Streefwaarde
Hoge tevredenheid
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2008-2012
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
11/04/2013
Meetmethode
Face to face survey bij circa 1.500 Vlamingen.
Bron data
SCV-survey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering.
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
252
Pact 2020
Gemiddelde tevredenheid levensaspecten (minimum 1, maximum 4)
Woning Inkomen Werk Vrije tijd Gezondheidstoestand Beschikbare tijd Sociale contacten huisgenoten Buurt Sociale contacten vrienden Sociale contacten familie Levensstandaard Tevredenheidsindex
2012 3,34 2,91 3,23 3,10 3,02 2,96 3,35 3,30 3,20 3,19 3,14
3,16
2011 3,37 2,86 3,18 3,08 3,04 2,96 3,35 3,29 3,24 3,22 3,12
2010 3,35 2,86 3,19 3,09 3,00 2,95 3,33 3,31 3,21 3,16 3,11
3,15
3,14
2009 3,35 2,87 3,20 3,07 3,02 2,92 3,18 3,32 3,32 3,18 3,09
3,15
2008 3,41 2,84 3,23 3,11 3,07 2,95 3,29 3,36 3,39 3,25 3,08
3,18
Bespreking De tevredenheid met de woning en de sociale contacten met huisgenoten scoren het hoogst. Het minst tevreden is de bevolking met de beschikbare tijd om te doen wat gedaan moet worden en met het inkomen. Vrouwen zijn meer tevreden over de contacten met hun familie, ze zijn wel minder tevreden over de beschikbare vrije tijd en hun gezondheidstoestand. Tussen 35 en 45 jaar is men beduidend minder tevreden over de de beschikbare (vrije) tijd en de sociale contacten. De tevredenheid met de verschillende levensaspecten is het laagst voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Ouders met kinderen zijn over het algemeen meer tevreden, behalve voor de beschikbare (vrije) tijd. Op basis van de verschillende levensaspecten kan een tevredenheidsindex berekend worden. Deze geeft geen genderverschil aan en ook het opleidingsniveau zorgt niet voor een significant verschil. Wel blijkt een iets lagere tevredenheid voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Samenwonenden zonder kinderen zijn het meest tevreden. Ook de 35-45-jarigen zijn minder tevreden. De voorbije jaren vertoonde de tevredenheidsindex weinig variatie.
253
Pact 2020
Doelstelling
17.3.1 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicatoren
Vermijdbare sterfte
Definitie
Vermijdbare sterfte kijkt naar 2 groepen van doodsoorzaken: - Doodsoorzaken die door primaire preventie vermeden kunnen worden, dus door te voorkomen dat mensen ziek worden of een aandoening ontwikkelen. De overheid heeft hier een impact op door haar bevolking goed in te lichten en te sensibiliseren voor de gevolgen van ongezonde voedings- en leefstijlfactoren (bv. roken). Het gaat over volgende vermijdbare doodsoorzaken: longkanker, ischemische hartziekten, huidkanker, levercirrose en verkeersongevallen. - Doodsoorzaken die zich amper zouden voordoen als de gezondheidszorg perfect georganiseerd zou zijn. Het gaat om sterfgevallen die voorkomen kunnen worden door medische interventies zoals vaccinatie, vroegtijdige opsporing (bv. van borstkanker) en/of gepaste behandeling (secundaire preventie). Als deze vermijdbare overlijdens zich toch voordoen, is dat een teken dat het gezondheidszorgsysteem niet optimaal werkt.
Streefwaarde
Vermijdbare sterfte niet hoger dan 35%.
Dimensies
Geslacht
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
2/04/2013
Meetmethode
Berekening op basis van sterftecertificaten
Bron data
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Algemenesterftecijfers/Vermijdbare-sterfte/
254
Pact 2020
Percentage vermijdbare sterfte, 0-74 jaar, mannen
50
vermijdbaar door 45 mannen vermijdbaar vrouwen door 40 vermijdbaar mannen door 35 vermijdbaar vrouwen door 30
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 primaire 25,1 26,2 preventie 25,1 24,6 24,5 25,0 24,9 24,9 24,8 23,8 23,3 primaire 11,3 12,2 preventie 11,6 11,7 11,1 12,1 12,8 12,7 13,4 12,5 13,6 sub-optimale 18,7 18,1 17,8 gezondheidszorg 18,0 17,9 17,7 17,1 16,5 15,5 15,7 15,6 sub-optimale 33,7 32,4 33,2 gezondheidszorg 32,4 33,7 33,2 31,9 31,9 31,0 29,4 30,1
25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
2004
vermijdbaar door primaire preventie
2005
2006
2007
2008
2009
2010
vermijdbaar door sub-optimale gezondheidszorg
Percentage vermijdbare sterfte, 0-74 jaar, vrouwen 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2000
2001
2002
2003
2004
vermijdbaar door primaire preventie
2005
2006
2007
2008
2009
2010
vermijdbaar door sub-optimale gezondheidszorg
Bespreking Bijna de helft van de overlijdens voor de leeftijd van 75 jaar zou theoretisch op één of andere manier te vermijden zijn. Bij mannen is er 39% vermijdbare sterfte. Het grootste deel hiervan wordt toegeschreven aan ongezonde leefgewoonten (zoals sterfte door longkanker en ischemische hartziekten) of verkeersongevallen. Bij vrouwen is er 44% vermijdbare sterfte. Het grootste deel is te wijten aan doodsoorzaken die samenhangen met de kwaliteit en doeltreffendheid van de gezondheidszorg. Het voorbije decennium is er bij mannen een dalende trend vast te stellen zowel in de evolutie van sterfte vermijdbaar door primaire preventie als in de sterfte vermijdbaar door een optimale gezondheidszorg. Bij de vrouwen is er voor beide aspecten geen duidelijke trend waarneembaar.
255
Pact 2020
Doelstelling
17.3.2 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicatoren
Gezondheidsdoelstelling: Borstkankeropsporing
Definitie
Het gaat hier enkel om de deelname aan het bevolkingsonderzoek dat via verwijzing door de huisarts of gynaecoloog of via individuele uitnodigingsbrieven de doelgroep tracht te bereiken. We spreken binnen het bevolkingsonderzoek van screeningsmammografie. Een deel van de vrouwen uit de doelgroep wordt echter door hun arts voor een mammografie verwezen buiten het bevolkingsonderzoek. We noemen deze mammografieën niet-screeningsmammografieën. Dit kan zijn omdat er een verhoogd risico is of omwille van klachten of een (eerder) vastgestelde afwijking (diagnostische mammografie) of omdat de arts niet naar het bevolkingsonderzoek verwijst (opportunistische mammografie). Al deze vrouwen komen niet in deze cijfers voor, hoewel ze allicht wel recent een mammografie ondergingen. Dit verklaart ten dele het verschil tussen de cijfers van het bevolkingsonderzoek en de cijfers uit de gezondheidsenquête.
Streefwaarde
Gezondheidsdoelstelling: tegen 2012 verloopt het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50 tot en met 69 jaar doelmatiger (75% doelgroepbereik), d.w.z. voldoende vrouwen nemen deel, meer kankers worden tijdig gevonden en er gebeuren zo weinig mogelijk overbodige onderzoeken.
Dimensies
Vrouwen van 50 tot 69 jaar
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2001-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
3/04/2013
Meetmethode
Registratie deelname bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De cijfers van de centra voor borstkankeropsporing houden een onderschatting in van het percentage vrouwen dat een mammografie ondergaat. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Bron data Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Cijfers-overborstkankeropsporing/
256
Pact 2020
70 Vlaams-Brabant Antwerpen 60 Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen 50 Limburg Vlaams Gewest 40
Deelnamegraad vrouwen van 50 tot 69 jaar aan het borstkankerscreeningsprogramma, 2001200320052007-in % 200920102002 2004 2006 2008 2010 2011 21,6 29,7 34,7 38,5 41,5 42,2 26,2 35,5 40,6 45,2 46,1 47,4 10,8 33,2 40,4 45,1 47,7 50,4 21,5 38,6 43,7 47,8 49,5 51,2 35,8 42,0 52,2 58,5 59,5 60,7 22,2 35,4 41,7 46,3 48,1 49,7
30 20 10 0 Vlaams-Brabant
Antwerpen
2001-2002
Oost-Vlaanderen
2003-2004
2005-2006
WestVlaanderen 2007-2008
Limburg 2009-2010
Vlaams Gewest 2010-2011
Bespreking Uit de gegevens van de centra voor borstkankeropsporing blijkt dat in de periode 2010-2011 zo goed als 50% van de vrouwen in de doelgroep zich liet screenen in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. De deelnamegraad neemt toe over de verschillende periodes, maar de jongste jaren is de stijging minder sterk. Dit cijfer ligt nog ver onder de vooropgestelde 75% van de gezondheidsdoelstelling. Deze cijfers houden echter een onderschatting in van het totale aantal vrouwen dat een mammografie ondergaat. Het gaat hier enkel om vrouwen die hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek. Een deel van de vrouwen uit de doelgroep wordt echter door hun arts voor een diagnostische mammografie verwezen buiten het bevolkingsonderzoek. Deze vrouwen komen niet in de cijfers voor, hoewel ze allicht recent een mammografie ondergingen. Dit verklaart voor een deel het verschil tussen de cijfers aangeleverd door de centra voor borstkankeropsporing en de cijfers uit de gezondheidsenquête of die van het IMA. Hierin verklaarde in 2008 71% van de Vlaamse vrouwen uit de doelgroep (50 tot 69 jaar) dat zij een mammografie lieten uitvoeren in de afgelopen twee jaar. Dit aandeel vertoonde een significante stijging over de tijd, van 46% in 1997 tot 71% in 2008. Binnen Vlaanderen vertonen de provincies geen gelijke verdeling. In Limburg is de deelname aan het bevolkingsonderzoek het meest succesvol, met een participatie van 61% in de periode 2010-2011. In VlaamsBrabant werd maar 42% van de vrouwen uit de doelgroep gemobiliseerd. Het lagere cijfer in Vlaams-Brabant kan verklaard kan worden door de lage deelnamegraad in het gebied rond Brussel. De streek van Leuven kent een hoge deelnamegraad.
257
Pact 2020
Doelstelling
17.3.3 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicatoren
Gezondheidsdoelstelling: Tabak, alcohol, drugs
Definitie
Het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door tegen het jaar 2015 het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terug te dringen.
Streefwaarde
Bij personen tot 15 jaar is het percentage rokers niet hoger dan 11%. Bij personen vanaf 16 jaar is het percentage rokers niet hoger dan 20%. Bij personen tot 15 jaar is het percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger dan 20%. Bij mannen vanaf 16 jaar is het percentage dat meer dan 21 eenheden per week drinkt niet hoger dan 10%. Bij vrouwen vanaf 16 jaar is het percentage dat meer dan 14 eenheden per week drinkt niet hoger dan 4%. Bij personen tot 17 jaar is het percentage dat ooit cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 14%. Bij personen tot 17 jaar is het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 7%. Bij 18- tot 35-jarigen is het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 8%.
Dimensies
Geslacht, Leeftijd
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Jongeren: schooljaar 2004-2005 en 2010-2011; Volwassenen: 2004 en 2008
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks (jongeren), Vierjaarlijks (volwassenen)
Laatst gewijzigd
10/04/2013
Meetmethode
Enquête
Bron data
Leerlingenbevraging VAD; Gezondheidsenquête WIV
Meer informatie
http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm http://www.vad.be/alcohol-en-anderedrugs/onderzoek/leerlingenbevraging.aspx
258
Pact 2020
Jongeren schooljaar 2004-2005 percentage rokers tot 15 jaar percentage dat meer dan 1 keer per maand alcohol drinkt tot 15 jaar percentage dat ooit cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt tot 17 jaar percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt tot 17 jaar
doel 2015
14,4
schooljaar 2010-2011 13,5
26,8
19,8
max 20
21,5
18,0
max 14
11,8
11,3
max 7
2004 26,8
2008 22,8
doel 2015 max 20
12,8
9,7
max 10
5,4
6,1
max 4
10,7
11,5
max 8
max 11
Volwassenen
percentage rokers vanaf 16 jaar percentage mannen vanaf 16 dat meer dan 21 eenheden per week drinkt percentage vrouwen vanaf 16 dat meer dan 14 eenheden per week drinkt percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt bij de 18-35 jarigen
Bespreking De gezondheidsdoelstelling over roken stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het percentage rokers niet hoger dan 11% mag zijn. Deze parameter geeft sinds schooljaar 2004-2005 geen duidelijke trend weer maar vertoont lichte schommelingen rond eenzelfde waarde. Tijdens het schooljaar 2010-2011 bedroeg het percentage 13,5%. Het percentage rokers vanaf de leeftijd van 16 jaar moet tegen 2015 minder dan 20% bedragen. De Gezondheidsenquête 2008 telde nog 23% rokers in Vlaanderen, een daling tegenover 2004. De gezondheidsdoelstelling over alcohol stelt dat tegen 2015 bij personen van 15 jaar en jonger het percentage dat meer dan 1 keer per maand drinkt niet hoger mag zijn dan 20%. Dit percentage kende de afgelopen jaren een lichte daling. Tijdens het schooljaar 2010-2011 bedroeg dit cijfer 19,8%, waardoor de gezondheidsdoelstelling nipt werd bereikt. Het percentage volwassen mannen dat wekelijks meer dan 21 eenheden drinkt zou in 2015 nog maximaal 10% mogen bedragen, in 2008 was dit 10%. Het percentage volwassen vrouwen dat wekelijks meer dan 14 eenheden drinkt moet terug naar 4% en bedroeg 6% in 2008. De gezondheidsdoelstelling over illegale drugs stelt dat tegen 2015 bij personen van 17 jaar en jonger het percentage dat ooit cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 14% mag zijn, het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis of een illegale drug heeft gebruikt, mag niet hoger zijn dan 7%. Hoewel het ooit-gebruik in het laatste schooljaar gedaald is naar 18%, kan men nog niet spreken van een neerwaartse trend. ook het laatstejaarsgebruik blijft schommelen rond hetzelfde niveau. De huidige prevalente van 11% ligt nog niet dicht bij de doelstelling van 7%. 11,5% van de 18-35 jarigen gebruikte in 2008 het jaar voor de bevraging cannabis, het doel in 2015 bedraagt maximaal 8%.
259
Pact 2020
Doelstelling
17.3.4 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicatoren
Gezondheidsdoelstelling: ongevallen in de privé-sfeer
Definitie
Beschouwd worden vervoersongevallen, vallen en andere ongevallen (V00 tot X59 in de ICD-10 classificatie).
Streefwaarde
Gezondheidsdoelstelling: het aantal dodelijke ongevallen in de privésfeer en het verkeer moeten afnemen met 20% (ten opzichte van 1998).
Dimensies
Geslacht
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
1998-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
8/04/2013
Meetmethode
Berekening aan de hand van de sterftecertificaten.
Bron data
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Gezond-leven-enmilieu/Ongevallen-in-privesfeer/Cijfers-over-ongevallensterfte/
260
Pact 2020
Direct gestandaardiseerde sterfte door ongevallen, per 100.000 inwoners, mannen
Ongevallensterfte
50 ## ## vervoersongevallen mannen 22,9 22,9 45 vervoersongevallen vrouwen 7,8 7,6 40 vallen mannen 10,3 10,1 35 vallen vrouwen 7,7 5,5 30 andere ongevallen mannen 12,1 11,5 25 ongevallen andere vrouwen 9,7 10,1 20 15 10 5 0 1998 1999 2000
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
##
22,9 22,8 18,3 15,6 16,8 14,3 13,6 14,4 12,5 13,2 11,6 8,3 7,8 6,3 4,9 4,5 5,0 4,3 3,9 3,8 3,6 3,2 10,6 9,1 8,8 7,9 9,1 8,7 8,9 8,9 10,0 9,7 10,2 6,0 5,6 5,6 6,4 5,5 5,3 5,1 5,4 6,0 6,5 6,6 13,3 14,4 14,1 12,6 13,8 13,3 14,3 14,4 15,4 16,1 15,0 9,3 10,0 8,5 8,6 7,3 8,3 8,9 8,9 9,6 9,7 9,6
2001
2002
2003
vervoersongevallen
2004 vallen
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2009
2010
andere ongevallen
Direct gestandaardiseerde sterfte door ongevallen, per 100.000 inwoners, vrouwen
30 25
20 15 10 5 0 1998
1999
2000
2001
2002
vervoersongevallen
2003
2004 vallen
2005
2006
2007
2008
andere ongevallen
Bespreking Sinds 1998 is de sterfte door ongevallen bij mannen gedaald met 18%. Daarmee is voor mannen de doelstelling niet bereikt. Voor vervoersongevallen werd de doelstelling wel bereikt. De sterfte bij mannen door vervoersongevallen daalde met 50%. De sterfte door overige ongevallen nam niet af bij mannen. De sterfte door niet-intentioneel vallen bleef ongeveer gelijk, de sterfte door andere niet-vervoersongevallen steeg daarentegen met 24%.
Sinds 1998 is de sterfte door ongevallen bij vrouwen gedaald met 23%. Daarmee blijft de doelstelling voor vrouwen bereikt, zij het nipt. De sterfte door vervoersongevallen daalde bij vrouwen met 59%. De sterfte bij vrouwen door een ongelukkige val daalde met 14%. De sterfte bij vrouwen door andere ongevallen bleef gelijk ten opzichte van 1998. Tussen 1998 en 2002 daalde de sterfte, maar sinds 2002 is er eerder een stijgende trend vast te stellen.
261
Pact 2020
Doelstelling
17.3.6 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicatoren
Gezondheidsdoelstelling: depressie en zelfdoding
Definitie
Onder zelfdoding vallen doodsoorzaken in de categorie 'opzettelijk zichzelf schade toebrengen' (X60 tot X84 in de ICD-10 classificatie). Gezondheidsparameters hangen sterk samen met de leeftijd van de individuen. Daarom is het voor vergelijkingen in de tijd en in de ruimte belangrijk rekening te houden met de leeftijdssamenstelling van de bevolking. Het effect van een verschillende leeftijdsverdeling wordt uitgeschakeld door voor een populatie de sterfte te berekenen die zou bestaan indien deze leeftijdsverdeling overal gelijk zou zijn. Een direct gestandaardiseerd sterftecijfer is in die zin een “theoretisch” cijfer dat alleen nut heeft bij vergelijkingen in de tijd of tussen verschillende populaties. Men kan hiervoor verschillende standaardpopulaties gebruiken: van een welbepaalde bestaande populatie tot een volledig theoretische populatie (bv. de Europese Standaardbevolking).
Streefwaarde
Gezondheidsdoelstelling: de sterfte door zelfdoding bij mannen en vrouwen moet tegen 2020 verminderd zijn met 20% ten opzichte van 2000.
Dimensies
Geslacht
Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
2000-2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
8/04/2013
Meetmethode
Berekening aan de hand van de sterftecertificaten.
Bron data
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Depressies-enzelfdoding/Evaluatie-gezondheidsdoelstelling-zelfdoding-en-depressie-viasterftecijfers/
262
Pact 2020
30
Direct gestandaardiseerde sterftecijfers door zelfdoding, per 100.000 inwoners 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
mannen
26,8 26,8
26,5
25,0
24,6
24,3
24,8
21,3
20,5
21,7
23,4
22,7
vrouwen
10,0
9,1
8,8
8,8
8,9
8,9
8,1
8,4
8,5
9,1
8,3
25
22,7
20 15 10
10,0
8,3
5 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
mannen
2007
2008
2009
2010
vrouwen
Bespreking
In 2010 stierven 1.066 Vlamingen door zelfdoding. Bijna 3 op de 4 van hen waren mannen: 772 mannen tegenover 294 vrouwen. Suïcide is een van de meest voorkomende doodsoorzaken bij jonge volwassenen tussen 20 en 49 jaar. De gemiddelde leeftijd van mannen die zelfdoding plegen is 50 jaar, bij vrouwen is dit 53 jaar. De belangrijkste methode is ophanging (verhanging, wurging en verstikking). De eerste gezondheidsdoelstelling zelfdoding en depressie bepaalde dat de sterfte door zelfdoding bij mannen en vrouwen tegen 2010 verminderd moest zijn met 8% ten opzichte van 2000. Deze doelstelling is gehaald zowel bij mannen als bij vrouwen. Voor mannen was er een daling van 15% tussen het gestandaardiseerde aantal overlijdens in 2000 en dat in 2010. Dat is meer dan de vooropgestelde 8% en bovendien een statistisch significant verschil. Voor vrouwen daalde het gestandaardiseerde aantal overlijdens met 18% in 2010 ten opzichte van 2000. Ook bij vrouwen is de doelstelling gehaald en ook hier is het verschil significant. Tijdens de gezondheidsconferentie suïcidepreventie van 17 december 2011 werd in een nieuwe gezondheidsdoelstelling bepaald dat het aantal zelfdodingen in 2020 met 20% moet dalen tov 2000.
263
Pact 2020
Doelstelling
17.3.7 Mede door ziektepreventie daalt de vermijdbare sterfte tot 35% door de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen, o.a. door een terugval van het aantal zelfdodingen.
Kernindicator
Gezondheidsdoelstelling: infectieziekten en vaccinatie
Definitie Streefwaarde
Gezondheidsdoelstelling: Tegen 2020 moet een kwaliteitsvol vaccinatiebeleid in Vlaanderen erop gericht zijn de bevolking gedurende het hele leven doeltreffend te beschermen tegen vaccineerbare infectieziekten die een ernstige impact kunnen hebben op de levenskwaliteit. Deze doelstelling is opgesplitst in een aantal meer concrete subdoelstellingen, onder andere: • Tegen 2020 wordt voor kinderen en jongeren voor elk van de vaccinatiemomenten de vaccinatiegraad bereikt die nodig is voor het garanderen van groepsimmuniteit; • Tegen 2020 is minstens 50% van de risicogroepen voor complicaties van griep jonger dan 65 jaar gevaccineerd tegen seizoensgriep; • Tegen 2020 is minstens 75% van de 65-plussers gevaccineerd tegen seizoensgriep.
Dimensies Vergelijking ruimte
Vlaams Gewest
Vergelijking tijd
Kinderen: 2005, 2008 en 2012; Volwassenen: 1997, 2001, 2004 en 2008
Frequentie en stiptheid
Onregelmatig
Laatst gewijzigd
10/04/2013
Meetmethode
Enquête
Bron data
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid; Gezondheidsenquête WIV
Meer informatie
http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Infectieziekten-envaccinatie/Vaccinatiegraadstudies/ http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/crospnl/hisnl/his08nl/r2/9.vaccinatie_ r2.pdf
264
Pact 2020
kinderen tussen de 18 en 24 maanden, in % Vaccinatiegraad kinderenVaccinatiegraad tussen 18 en 24van maanden 100
95 (dosis) Vaccin Polio90(4) DTP85(4) Hib 80 (4) 75 (4) HepB 70 Pnc (3) MBR65(1) 60 (1) MenC Rota55(2)
2005 93,1 92,9 92,6 92,2 94,0 94,1
50
2008 95,3 95,2 95,2 95,1 89,1 96,6 95,6 30,4
2012 93,2 93,0 93,1 93,0 96,5 96,6 93,1 92,2
Polio (4) DTP (4) Hib (4) HepB (4) (3) Hepatitis MBR (1)B; PnMenC (1) Rota (2) DTP: Difterie-Tetanus-Pertussis; Hib: H. influenzae type b;Pnc HepB: c: Pneumokokken; 2005 2008 2012 MBR: Mazelen-Bof-Rubella; MenC: Meningokokken van serogroep C; Rota: Rotavirus. bron: Vaccinatiegraadstudie 2012, Hoppenbrouwers, K. en Van Damme, P. (2013)
Aandeel van de doelpopulatie dat tegen griep gevaccineerd is in de loop van het laatste vaccinatieseizoen, naar leeftijd, in % 80 70 15-64
jaar 6065+ jaar
1997 22,1 45,2
2001 24,0 57,6
2004 28,1 66,6
2008 30,3 63,5
50 40 30 20 10 0 15-64 jaar
65+ jaar 1997
2001
2004
2008
Doelpopulatie: personen van 15 jaar en ouder met een specifieke chronische aandoening (astma, chronische bronchitis, een cardiovasculaire pathologie, hoge bloeddruk, nierproblemen of diabetes) en personen van 65 jaar en ouder. bron: Gezondheidsenquête WIV
Bespreking Uit een studie naar de vaccinatiegraad bij jonge kinderen in 2012 blijkt dat de vaccinatiegraad voor het hexavalente vaccin (polio, DTP, Hib en HepB) en voor het meningokokken C vaccin stabiel bleef (93%) sinds 2005. Vijf jaar na de invoering in de vaccinatiekalender bereikt de vaccinatiegraad voor het pneumokokkenvaccin (Pnc) samen met die voor MBR de hoogste waarden in Vlaanderen (96%). De doelstelling van 95% voor de eerste dosis MBR-vaccin, vereist voor de eliminatie van mazelen in België, wordt dus in 2012 opnieuw bereikt. Ook voor de andere vaccinaties in de Vlaamse vaccinatiekorf (hexavalent vaccin, Pnc en MenC) wordt bij jonge kinderen een voldoende hoge vaccinatiegraad bereikt om groepsimmuniteit te bekomen. Voor het rotavirus vaccin, ook aanbevolen door de Hoge Gezondheidsraad maar niet gratis aangeboden, steeg de vaccinatiegraad 4 jaar na publicatie van de aanbeveling tot een niveau dat dit van de andere zuigelingenvaccins benadert. In 2008 was 30% van de doelpopulatie tussen 15 en 64 jaar gevaccineerd tegen griep in de loop van het laatste vaccinatieseizoen. Bij de 65 plussers liep dit aandeel op tot 64%. De gezondheidsdoelstelling stelt tegen 2020 vaccinatiegraden van respectievelijk 50% en 75% voorop. Er was omzeggens geen verschil tussen mannen en vrouwen en ook opleidingsniveau speelde geen rol van betekenis. De vaccinatiegraden nemen toe doorheen de tijd.
265
Pact 2020
Doelstelling
18.1.1 Een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving draagt in 2020 op structurele wijze bij tot het welzijn en de welvaart van de bevolking.
Kernindicator
Netto saldo gemeten administratieve lasten
Definitie
Administratieve lasten zijn de kosten van de administratieve handelingen die actoren moeten uitvoeren voor de naleving van wettelijke informatieverplichtingen aan de overheid, ongeacht of zij die handelingen ook zonder wettelijke verplichting zouden uitvoeren. Die kosten zijn additioneel ten opzichte van de kosten om de administratie van hun kernproces op orde te hebben en gaan uit van een efficiënte naleving van de informatieverplichtingen door de actoren. Niet expliciet bepaald- negatieve waarde dwz verlaging van administratieve lasten
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte
Beschikbaar per beleidsdomein, lasten voor overheden en voor externe gebruikers (burgers, bedrijven) Enkel voor Vlaanderen, niet vergelijkbaar met regio's
Vergelijking tijd
sinds 2005
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, per kwartaal beschikbaar
Laatst gewijzigd
30/04/2013
Meetmethode
Bron data
Voor elk dossier dat op de Vlaamse Regering geagendeerd wordt voor 1e principiële goedkeuring en dat een wijziging van de administratieve lasten tot gevolg heeft, moeten deze administratieve lasten gemeten en gerapporteerd worden via de RIA of via de Nota aan de Vlaamse Regering (als er geen RIA moet opgemaakt worden). Deze kosten bestaan uit 2 componenten:1) de tijdsbestedingkosten (tijdsbesteding * uurtarief * aantal actoren * periodiciteit) en 2) de out-of-pocketkosten: de reële uitgaven die gepaard gaan met het naleven van informatieverplichtingen. Voorbeelden zijn de kost van een aangetekende zending, een verplaatsing naar het gemeentehuis, … De metingen van administratieve lasten gebeuren obv het standaard Kosten Model. Dienst Wetmatiging
Meer informatie
www.wetsmatiging.be
266
Pact 2020
lasten, in in euro euro Saldo administratieve lastenSaldo vooradministratieve Vlaamse overheid, 5.000.000
netto saldo ####### ####### -4.634.728 780.178 -331.313 ####### -5620625 -12.133.528 -15.000.000 2012 -4000456
780.178
2005 0 2006 2.007 -5.000.000 2008 2009 -10.000.000 2010 2011
-331.313 -4.634.728
-5.620.625
-4.000.456
-20.000.000 -25.000.000
-23.892.666
-30.000.000
-29.201.319
-35.000.000 2005
2006
2.007
2008
2009
2010
2011
2012
Bespreking Sinds de invoering van de compensatieregel binnen de Vlaamse overheid (1/1/2005) werd jaarlijks een afname van de administratieve lasten van nieuwe of wijzigende regelgeving gemeten. Enkel in 2008 werd een lichte toename aan administratieve lasten gemeten.
267
Pact 2020
Doelstelling
18.1.2 Een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving draagt in 2020 op structurele wijze bij tot het welzijn en de welvaart van de bevolking.
Kernindicator
Kwaliteit van regelgeving en van het regulariseringsmanagement
Definitie
De kwaliteit van regelgeving is het percentage van de regelgevingsdossiers die een wetgevingstechnisch en taalkundig advies kregen en waarvoor de RIA-beoordeling (reguleringsimpactanalyse) gunstig (> 50%) was.
Streefwaarde
Streefdoel niet bepaald, stijging
Dimensies Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
Vanaf 2005
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, per kwartaal beschikbaar
Laatst gewijzigd
7/05/2013
Meetmethode
Bron data
Een RIA is een gestructureerde analyse van de beoogde doelstellingen en van de verwachte positieve en negatieve effecten van een voorgenomen regelgeving in vergelijking met alternatieven. De dienst Wetsmatiging controleert de RIA's en geeft ze een score. De Dienst wetsmatiging heeft een handleiding uitgewerkt.Vanaf 1 januari 2005 is de reguleringsimpactanalyse (RIA) verplicht. Dienst Wetmatiging
Meer informatie
www.wetsmatiging.be
268
Pact 2020
Aantal regelgevingsdossiers die voldoen aan kwaliteitsvereisten jaar 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
aantal 110 op 157 107 op 134 60 op 77 90 op 97 39 op 41 23 op 29 48 op 52 38 op 45
aandeel 70,1 79,9 77,9 92,8 95,1 79,3 92,3 84,4
Bespreking Het aantal gunstig beoordeelde regelgevingsdossiers van de Vlaamse overheid stijgt sinds de nulmeting in 2005. Het aantal dossiers kent wel een dalende trend, waardoor een ongunstig beoordeeld dossier relatief zwaarder doorweegt in het totaalpercentage. Zo zakte het aandeel postief beoordeelde dossiers in 2010 tijdelijk onder de 80%. Een jaar later werden opnieuw meer dan 9 op 10 regelgevingdossiers positief geëvalueerd.
269
Pact 2020
Doelstelling
18.3.1 De Vlaamse overheid werkt op korte termijn een set van outputgerichte indicatoren uit, die de kwaliteit en kwantiteit, de efficiëntie én de relatie tussen alle dimensies van het overheidsingrijpen kan opvolgen, evalueren en zo nodig in overleg met de betrokkenen bijsturen.
Kernindicatoren
Overheidsuitgaven, evolutie in de tijd, in % BBP en per inwoner in het Vlaanderen, het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Franse Gemeenschap volgens COFOG-classificatie (2 digits).
Definitie
COFOG is een internationale classificatie van overheidsfuncties. De overheidsuitgaven worden verdeeld naar functie (gezondheid, onderwijs, …) en niet meer volgens organogram van de overheid. Dit laat een betere vergelijking in de tijd en ruimte toe, zeker als de overheid haar diensten reorganiseert (de functies blijven immers dezelfde). De eenheden van de COFOG-classificatie zijn de verrichtingen. Elke verrichting krijge een code overeenstemmend met de functie die bij de verrichting hoort. Tot de Vlaamse gewestuitgaven worden gerekend de codes: 4. economische zaken, 5. milieubescherming en 6. huisvesting en gemeenschappelijke voorzieningen. Tot de Vlaamse gemeenschapsuitgaven behoren: 7. gezondheid, 8. recreatie cultuur en godsdienst, 9. onderwijs en 10. sociale bescherming. De code 1. algemeen overheidsbestuur wordt evenredig verdeeld over gewest- en gemeenschapsuitgaven. Het bbp en de inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt voor 70% over de Franse Gemeenschap en voor 30% over de Vlaamse gemeenschapsuitgaven verdeeld.
Streefwaarde
Geen expliciete streefwaarde
Dimensies
Euro per inwoner, % bbp
Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
Vlaams overheid (gewest- en gemeenschapsuitgaven), Waals Gewest, Brussels H Gewest, Franse Gemeenschap 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks. De data voor jaar T zijn beschikbaar in T+1.
Laatst gewijzigd
13/05/2013
Meetmethode
Administratieve registratie.
Bron data
Algemene Gegegevensbank FOD Begroting
Meer informatie
http://www.begroting.be/portal/page/portal/INTERNET_pagegroup/INTERN ET_algemenegegevensbank/TAB149685/AGB2010FR.pdf
270
Pact 2020
tabel + grafiek
Uitgaven per inwoner, in euro
Uitgaven gezamenlijke (algemene) overheid naar COFOG op 2 cijfers
4.000 Euro per inwoner (jaargemiddelde bevolkingsaantal) Voor de Vlaamse en Franse Gemeenschap wordt 30%, respectievelijk 70% van de bevolking van 3.000 het Brusselse H Gewest meegerekend.
2.000
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Brussels Gewest Vlaamse overheid (gemeenschap)
3.140
3.171
3.488
3.371
3.428
3.433
2.462
2.466
2.843
3.175
2.733
2.814
Franse Gemeenschap
1.772
1.818
1.949
1.957
2.059
2.101
Waals 0 Gewest Vlaamse overheid (gewest)
1.744
1.755
1.875
2.058
2.016
2.057
930
1.045
1.133
1.196
1.061
1.000
Brussels Gewest Vlaamse overheid (gemeenschap)
Franse Gemeenschap
Waals Gewest
1.183 Vlaamse overheid (gewest)
% bbp Voor de Vlaamse en Franse Gemeenschap 30%, respectievelijk 70% van 2006 wordt 2007 2008 2009 2010 het bbp van het Brusselse H Gewest meegerekend. 2006 Waals Gewest 12 Vlaamse overheid (gemeenschap) Franse Gemeenschap 10 Brussels Gewest 8 Vlaamse overheid (gewest)
6
2007 Uitgaven, in 2008 % bbp
2011
2009
2010
2011
8,0
7,7
7,9
8,9
8,4
8,3
7,8
7,4
8,4
9,7
8,1
8,1
6,3
6,2
6,5
6,6
6,7
6,6
5,4
5,3
5,8
5,6
5,5
5,5
3,1
3,3
3,5
3,8
3,3
3,5
4 2 0 Waals Gewest
Vlaamse overheid (gemeenschap) 2006 2007
Franse Gemeenschap 2008 2009
Brussels Gewest Vlaamse overheid (gewest) 2010 2011
Bespreking De totale gewestuitgaven van de Vlaamse overheid evolueerden van 930 euro per inwoner in 2006 naar 1.180 euro per in 2011. In 2011 is, na de daling van 2010, opnieuw een stijging merkbaar tegenover het voorgaande jaar. De uitgaven in de overige gewesten liggen duidelijk hoger. In het Waalse Gewest bedragen de uitgaven in 2011 2.060 euro per inwoner, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 3.430 euro. De gemeenschapsuitgaven daarentegen liggen hoger in Vlaanderen (2.810 euro per inwoner) dan in de Franse Gemeenschap (2.100 euro). Ook de Vlaamse gemeenschapsuitgaven daalden in 2010 om in 2011 weer toe te nemen. De Vlaamse gewestuitgaven zijn in 2011 goed voor 3,5% van het Vlaamse bbp. Ook in termen van bbp namen de uitgaven in 2010 af, en stijgen ze weer in 2011. In het Waalse Gewest daalden de uitgaven zowel in 2010 als in 2011. In 2011 bedragen ze 8,3% bbp, maar liggen nog duidelijk hoger dan de Vlaamse gewestuitgaven. In het Brusselse Hoofstedelijke Gewest stabiliseren de uitgaven zich op 5,5% van het bbp. De Vlaamse gemeenschapsuitgaven blijven eveneens stabiel op een niveau van 8,1% bbp. Bij de Franse Gemeenschap is er een kleine daling tot 6,6% bbp in 2011, wat dus lager is dan het cijfer voor de Vlaamse gemeenschapsuitgaven. Naar COFOG-domeinen (euro per inw., 2011) geeft de Vlaamse overheid (gewestuitgaven) het meest uit aan economische zaken (830 euro). Op te merken valt dat dit cijfer ook de uitgaven voor vervoer omvatten. Dit is ook het topdomein in de overige gewesten, die hieraan echter hogere bedragen spenderen: 870 euro in het Waalse Gewest en 1.210 euro in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Onderwijs is de grootste uitgavenpost voor de gemeenschappen: Vlaanderen besteedt hieraan 1.560 euro per inwoner en de Franse Gemeenschap 1.550 euro.
271
Pact 2020
Doelstelling
18.3.2 De Vlaamse overheid werkt op korte termijn een set van outputgerichte indicatoren uit, die de kwaliteit en kwantiteit, de efficiëntie en de relatie tussen alle dimensies van het overheidsoptreden kan opvolgen, evalueren en zo nodig in overleg met de betrokkenen kan bijsturen.
Kernindicator
Vertrouwen in overheidsinstellingen: internationaal vergeleken
Definitie
Het percentage van de bevolking dat vertrouwen stelt in overheidsinstellingen. Het percentage geeft het aandeel van de bevolking weer dat vertrouwen stelt. Respondenten kunnen enkel aangeven of ze al dan niet vertrouwen hebben. In andere surveys (SCV, ESS) is er meer gradatie mogelijk (5- of 10-puntschaal) waardoor vergelijking niet mogelijk is. Het percentage wordt vergeleken met de minimum- en maximumwaarde binnen de Europese landen. Het Vlaamse cijfer wordt ook afgezet ten opzichte van het Europese gemiddelde. Bij de benaming van de instelling wordt ook de ranking van Vlaanderen aangegeven.
Streefwaarde
Toename vertrouwen, bij top van EU-landen.
Dimensies
Europese lidstaten en Belgische cijfers opgesplitst naar Nederlandstaligen en Franstaligen.
Vergelijking ruimte
Europese Unie
Vergelijking tijd
2006 - 2012
Frequentie en stiptheid
wisselend
Laatst gewijzigd
26/04/2013
Meetmethode
Face to face survey in lidstaten EU. Voor België ca. 1.000 respondenten waarvan ca. 600 Nederlandstaligen.
Bron data
Eurobarometer
Meer informatie
http://ec.europa.eu/public_opinion/standard_en.htm
272
Pact 2020
Vertrouwen in overheid: internationaal vergeleken, in 2012, in %
Lokale overheden nationale (5*)regering nationaal (11*) parlement Europese(9*) Unie Verenigde (3*) Naties (8*) 80 hoogste 74 68 71 55 76 7413 laagste 6 7 15 16 71 70 EU-gemiddelde 43 28 68 28 31 42 6464 Vlamingen 41 44 52 53 60 55 52 50 43
40
41
30
44
53 42
31
28
28
76
20 15
13
10
16
7
6 0 Lokale overheden nationale regering (5*) (11*) hoogste
laagste
nationaal parlement (9*)
Europese Unie (3*) Verenigde Naties (8*)
EU-gemiddelde
Vlamingen
* rangorde t.o.v. andere Europese lidstaten Bespreking In de lente van 2012 ligt het vertrouwen van de Vlamingen voor alle instellingen beduidend boven het Europese gemiddelde. Vooral het vertrouwen in lokale en regionale overheden is groot. Een meerderheid heeft vertrouwen in de Europese Unie en de Verenigde Naties. Dit is niet het geval voor de nationale instellingen. In vergelijking met de voorgaande jaren hebben regering en parlement zowel in vertrouwen als in relatieve positie ten opzichte van de Europese lidstaten wel een lichte vooruitgang geboekt. Het vertrouwen in de regionale of lokale overheid is in vergelijking met 2010 vrijwel ongewijzigd gebleven. Het wantrouwen is het hoogst in de Zuid-Europese landen Italië, Griekenland, Portugal en Spanje en dit op alle niveaus. De scores op basis van Eurobarometer liggen opmerkelijk hoger dan deze op basis van de SCVsurvey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (zie 18.3.3). Bij Eurobarometer kan de bevolking enkel aangeven al dan niet vertrouwen te hebben. In de SCV-survey heeft men vijf antwoordmogelijkhden van helemaal geen vertrouwen tot zeer veel vertrouwen.
273
Pact 2020
Doelstelling
18.3.3 De Vlaamse overheid werkt op korte termijn een set van outputgerichte indicatoren uit, die de kwaliteit en kwantiteit, de efficiëntie en de relatie tussen alle dimensies van het overheidsoptreden kan opvolgen, evalueren en zo nodig in overleg met de betrokkenen kan bijsturen.
Kernindicator
Vertrouwen in overheidsinstellingen op verschillende niveaus
Definitie
Het percentage van de bevolking dat vertrouwen stelt in overheidsinstellingen. Per instelling kunnen respondenten aangeven of ze er heel weinig, weinig, niet veel en niet weinig, veel of zeer veel vertrouwen in hebben.
Streefwaarde
Toename
Dimensies
Lokaal, Vlaams, federaal
Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
Sinds 2010
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks
Laatst gewijzigd
22/03/2013
Meetmethode
Face to face enquête met de vraag hoeveel vertrouwen men heeft in de verschillende instellingen. Het weergegeven percentage slaat op diegenen die veel tot zeer veel vertrouwen hebben.
Bron data
SCV-survey
Meer informatie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
274
Pact 2020
(zeer) 45,0 veel CBS 40,0 gemeenteraad Vlaamse 35,0 Regering 30,0 Vlaams Parlement 25,0 federale 20,0 parlement federale regering 15,0
(veel veel), in % 2002 Vertrouwen 2004 in overheden 2006 2008+ zeer 2010 2007 2010 2011 2012 39,5 29,9 39,6 38,0 37,5 28,3 37,3 33,6 31,3
24,9
27,6
26,3
28,2
23,2
26,1
25,1
20,7 20,9
12,5 12,7
12,7 12,0
11,7 11,8
10,0 5,0 0,0 CBS
gemeenteraad
Vlaamse Regering 2010
Vlaams Parlement
2011
federale parlement
federale regering
2012
Bespreking Voor verschillende politieke instellingen ligt het vertrouwen in 2012 ongeveer op dezelfde hoogte als in 2011. Enkel het vertrouwen in de gemeenteraad, gemeten juist voor de gemeenteraadsverkiezingen is fors teruggevallen. Zo wat 26% heeft vertrouwen in de Vlaamse Regering. De federale instellingen blijven zeer laag scoren. De bevolking heeft nog steeds het meeste vertrouwen in de lokale overheid. Het wantrouwen is het grootste tegenover de federale regering. 35% stelt er geen tot helemaal geen vertrouwen in te hebben, voor het federale parlement is dit het geval voor 32% van de bevoking. Op het lokale niveau is het wantrouwen het laagst. Minder dan 1 op de 5 heeft daar in de lente van 2012 geen tot helemaal geen vertrouwen in.
275
Pact 2020
Doelstelling
18.3.4 De Vlaamse overheid werkt op korte termijn een set van outputgerichte indicatoren uit, die de kwaliteit en kwantiteit, de efficiëntie en de relatie tussen alle dimensies van het overheidsoptreden kan opvolgen, evalueren en zo nodig in overleg met de betrokkenen kan bijsturen.
Kernindicator
Tevredenheid van burgers met voorzieningen: algemene perceptie op niveau Vlaamse bevolking.
Definitie
Streefwaarde
Mate van tevredenheid van de bevolking met diverse voorzieningen. Per voorziening kunnen respondenten aangeven of ze er zeer ontevreden, ontevreden, noch tevreden nocht ontevreden, tevreden, zeer tevreden over zijn. Stijging tegenover nulmeting (2007)
Dimensies
/
Vergelijking ruimte
/
Vergelijking tijd
Nulmeting 2007, vervolgmeting in 2010, 2011 en 2012.
Frequentie en stiptheid
jaarlijks
Laatst gewijzigd
22/03/2013
Meetmethode
Face to face survey bij de Vlaamse bevolking
Bron data
SCV-survey
Meer informatie
http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Enquetes/Pages/Enquetes.aspx
276
Pact 2020
Tevredenheid met voorzieningen, in % voorziening huisvuilvoorzieningen culturele voorzieningen onderwijs openbaar groen gezonheidsvoorzieningen sportvoorzieningen bejaardenvoorzieningen openbaar vervoer jongerenvoorzieningen kinderopvang staat fiets- en voetpaden staat wegen begeleiding werklozen opvang en begeleiding vreemdelingen opvang en begeleiding armen
Tevredenheidsindex (1-5) NT: zeer ontevreden + ontevreden
NT
2007 T
8,9 2,6 6,9 7,9 6,6 6,4 20,2 15,9 10,9 13,8 39,4 30,1 22,7 28,3 35,0
2010 2011 2012 T NT T NT T 4,8 85,2 4,2 87,7 5,3 88,8 2,9 79,0 3,0 83,7 2,3 83,5 6,8 73,4 4,4 82,2 4,5 80,7 7,2 71,6 4,0 81,3 6,5 79,5 7,4 72,0 3,7 84,0 5,0 79,5 4,8 70,7 3,4 78,5 3,7 78,5 16,5 51,4 7,2 63,6 10,5 59,0 18,5 53,8 14,2 62,3 16,4 57,4 10,5 52,1 9,9 58,3 11,2 57,2 11,3 48,8 6,7 60,2 9,2 56,4 46,2 27,8 40,3 32,9 31,6 42,4 55,7 16,8 30,4 44,7 35,4 35,8 24,5 31,2 21,9 33,9 26,1 31,9 32,8 20,0 26,8 25,4 32,4 22,8 36,5 20,5 30,4 26,0 35,3 21,5 3,47 3,35 3,52 + tevreden
NT
82,0 82,5 78,0 76,2 77,6 74,7 50,8 62,2 58,3 50,3 38,3 41,9 41,3 26,7 26,2
3,46 T: zeer tevreden
Bespreking De globale tevredenheid met een korf van voorzieningen is in 2012 ten opzichte van de meting in 2011 gedaald. Wel ligt deze score nog beduidend boven 2010 en is ze vergelijkbaar met de eerste meting in 2007 (index 3,46). De meeste Vlamingen zijn over het algemeen tevreden tot zeer tevreden over voorzieningen voor huisvuil, cultuur, onderwijs, openbaar groen, gezondheid en sport. Er zijn amper mensen die daarover niet te spreken zijn. Ook ouderenvoorzieningen, openbaar vervoer, kinderopvang en voorzieningen voor jongeren scoren nog goed. Voor heel wat voorzieningen is er in 2012 een stijging in de tevredenheid vast te stellen t.o.v. 2007.
277
Pact 2020
Doelstelling
19.1.1 Alle maatschappelijke actoren worden tegen 2020 meer actief bij het beleid betrokkken. Dat bevordert het gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en de gemeenschappelijke actieve oplossingsgerichtheid van de overheid en het middenveld voor belangrijke maatschappelijke uitdagingen, zoals duurzame ontwikkeling.
Kernindicator
Aantal adviezen Strategische Adviesraden (SAR)
Definitie
Aantal regelgevingsdossiers waarin het advies van een SAR werd gevraagd ten opzichte van het totaal aantal regelgevingdossiers + aantal regelgevingsdossiers waarin het advies van een SAR werd gegeven ten opzichte van het totaal aantal regelgevingdossiers
Streefwaarde
Geen streefnorm bepaald in doelstelling
Dimensies
Aantallen per adviesraad, op eigen initiatief of op vraag
Vergelijking ruimte
Vanaf 2008
Vergelijking tijd
Sommige SAR's zijn in 2007 opgericht, andere werden later opgericht.
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, jaarverslagen rond 15 mei x+1
Laatst gewijzigd
13/05/2013
Meetmethode
Administratieve registratie door SAR's
Bron data
Jaarverslagen SAR
Meer informatie
Secretariaten SAR
278
Pact 2020
SAR
Aantal adviezen in 2011 totaal op vraag op eigen initiatief 77 67 10
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MINA) Mobiliteitsraad Vlaanderen (MORA)
14
Strategische adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC)
20
11
Aantal adviezen in 2012 totaal op vraag op eigen initiatief 81
68
13
12
11
1
38
31
7
76
68
8
34
33
1
24
16
8
20
17
3
17
11
6
20
18
2
27
23
4
3
16
4
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) Strategische adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) Strategische adviesraad voor Landbouw & Visserij (SALV)
92
Strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed (SARO) Strategische adviesraad voor Wetenschap en Innovatie Strategische adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheidsen Gezinsbeleid Vlaamse adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST)
16
15
1
17
10
7
Vlaamse onderwijsraad (VLOR)
49
32
14
47
36
11
Vlaamse Woonraad
17
12
5
12
7
5
totaal
op vraag
2012 2011 2010 2009
22
21
1
17
13
4
18
16
2
22
19
3
408 381 320 225
339 232 201 179
279
op eigen initiatief 69 54 53 45
Pact 2020
Doelstelling
20.1. De Vlaamse overheid blijft volgend decennium financieel gezond. Het uitgangspunt is de eind 2008 verworven schuldenvrije positie te behouden.
Kernindicatoren
Geconsolideerde Vlaamse Schuld
Definitie
Het gaat over de geconsolideerde (bruto)schuld op 31/12 (definitie Maastricht), wat inhoudt dat enerzijds de schulden van alle instellingen die volgens het ESR-stelsel van nationale rekeningen tot de Vlaamse overheid behoren worden meegerekend, en dat anderzijds een consolidering plaatsvindt, met andere woorden dat de onderlinge schulden tussen deze instellingen die tot de Vlaamse overheid behoren niet worden meegerekend. Ook vindt een consolidatie plaats met de overige regionale overheden van België, zodat de som van hun geconsolideerde brutoschulden gelijk is aan de geconsolideerde brutoschuld van de Belgische Gewesten en Gemeenschappen. Op te merken valt dat deze definitie van de Vlaamse schuld uiteraard veel ruimer dan de bekendere schuld van de ministeries van de Vlaamse overheid, die immers de meeste verzelfstandigde agentschappen niet omvat. Nulwaarde eind 2008 moet behouden worden.
Streefwaarde Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd
1990-2011
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, voorjaar van het jaar volgend op het beschouwde jaar
Laatst gewijzigd
8/05/2013
Meetmethode
De gegevens worden door het Instituut van de Nationale Rekeningen berekend op basis van de gegevens die door het Departement F&B ter beschikking worden gesteld.
Bron data
INR, op basis van F&B
Meer informatie
http://www.nbb.be/DOC/DQ/N/DQ3/HISTO/SNM0405.PDF
280
Pact 2020
Schuld einde jaar, in miljoenen euro
Geconsolideerde schuld
10.000 Vlaamse Gemeenschap 1990
4.918
9.000 1991 5.909 1992 6.896 8.000 1993 8.077 1994 8.537 6.000 1995 8.845 1996 9.112 5.000 1997 8.885 4.000 1998 8.078 1999 6.734 3.000 2000 5.863 2.000 2001 5.212 2002 4.849 1.000 2003 4.252 0 2004 3.537 2005 1.888 2006 1.464 2007 1.216 2008 1.201 2009 6.959 Bespreking 2010 7.497 2011 7.440 D 2020
0
D 2020
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
1994
1993
1992
1991
1990
7.000
Per 31/12/2011 bedroeg de geconsolideerde Vlaamse schuld 7,4 miljard euro, meer dan 6 maal zo hoog als eind 2008. De grote sprong vond plaats in 2009, intussen is de schuld op een hoog niveau gestabiliseerd. De sterke toename van de schuld is het gevolg van de steunoperaties aan de financiële sector. Tegen 2020 wil de Vlaamse overheid in het kader van Pact 2020 de schuld opnieuw tot nul herleiden.
281
Pact 2020
Doelstelling
20.1. De Vlaamse overheid blijft volgend decennium financieel gezond. Het uitgangspunt is de eind 2008 verworven schuldenvrije positie te behouden.
Kernindicatoren
Prestatiegericht begroten
Definitie
De index geeft aan in welke mate prestatiegerichte informatie wordt aangewend bij het begrotingsproces: bij het opstellen van doelstellingen, bij de opvolging en rapportering van de uitvoering, bij de begrotingsonderhandelingen en het nemen van begrotingsbeslissingen. De index kan varieren van 0 (geen prestatiegerichte begroting) tot 1 (uitgebreid en diepgaand prestatiegericht begroten)
Streefwaarde
Streefwaarde 100%
Dimensies Vergelijking ruimte
Landen OESO
Vergelijking tijd
2011-2013 voor Vlaams Gewest, vragenlijst voor OESO-landen is in 2007 ingevuld
Frequentie en stiptheid
Jaarlijks, voorjaar
Laatst gewijzigd
8/05/2013
Meetmethode
F&B berekent score op basis van OESO-vragenlijst "OECD Budget Practices and Procedures Survey (Part VI; Performance Information)" - controle door SOFI-werkgroep SVR berekent de scores van de buurlanden op basis van de antwoorden op bovengenoemde survey, afgenomen in 2007.
Bron data
F&B, SVR
Meer informatie
282
Pact 2020
OESO-vragenlijst, scores voor Vlaamse overheid Begrotingsopmaak 2011 Rubrieken gebruikte soorten performantie-informatie proces inzake het stellen van performantiedoelstellingen proces inzake het opvolgen en rapporteren over resultaten gebruik van performantie-informatie bij begrotingsbesprekingen en politieke beslissingen Totaal bron: F&B, januari 2011. Begrotingsopmaak 2012 Rubrieken gebruikte soorten performantie-informatie proces inzake het stellen van performantiedoelstellingen proces inzake het opvolgen en rapporteren over resultaten gebruik van performantie-informatie bij begrotingsbesprekingen en politieke beslissingen Totaal bron: F&B, januari 2012. Begrotingsopmaak 2013 Rubrieken gebruikte soorten performantie-informatie proces inzake het stellen van performantiedoelstellingen proces inzake het opvolgen en rapporteren over resultaten gebruik van performantie-informatie bij begrotingsbesprekingen en politieke beslissingen Totaal bron: F&B, januari 2013.
deelscore 44%
gewicht 13,7%
% 6,1%
25%
22,7%
5,7%
17%
18,2%
3,0%
6%
45,5% 100,0%
2,9% 17,69%
deelscore 50,0%
gewicht 13,7%
% 6,8%
21,2%
22,7%
4,8%
33,3%
18,2%
6,1%
5,6%
45,5% 100,0%
2,5% 20,3%
deelscore 50,0%
gewicht 13,7%
% 6,8%
21,2%
22,7%
4,8%
33,3%
18,2%
6,1%
9,9%
45,5% 100,0%
4,5% 22,2%
Bespreking Met een score van 22% voor 2013 is de Vlaamse overheid nog ver verwijderd van de streefwaarde. Wel is de score hoger dan voor 2011 en 2012. Het gebruik van performantieOESO-vragenlijst, totaalscores voor buurlanden informatie bij begrotingsbesprekingen en politieke beslissingen is namelijk verbeterd. Vlaanderen België 9% doet het daarmee weliswaar beter dan België, maar aanmerkelijk minder goed dan de Duitsland 23%score. buurlanden. Finland heeft binnen de OESO-landen de beste Frankrijk 38% Verenigd Koninkrijk 54% De Vlaamse overheid heeft het gebruik van indicatoren opgelegd naar aanleiding van de beheers Nederland 57% en managementovereenkomsten. De uitwerking van doelstellingen en indicatoren kan nog beter Finland (advies IF). Er worden jaarlijks rapporten opgesteld met58% evaluatie van de uitvoering van de bron : SVR,enjanuari 2011. beheersmanagementovereenkomsten. De beleidsbrieven geven jaarlijks een stand van zaken van de uitvoering van het aangekondigde beleid. De begrotingsprogramma's worden beoordeeld door IF en het Rekenhof. Er is vooralsnog geen koppeling tussen de begrotingscyclus enerzijds en de beleids- en contractcyclus anderzijds. De performantiedoelstellingen die in de beheers- en managementovereenkomsten worden opgenomen, worden bepaald in overleg tussen de bevoegde minister en de betrokken leidend ambtenaren. Er is geen inmenging van het departement F&B. Performantie -informatie wordt weinig of niet gebruikt bij de begrotingsbesprekingen. Soms worden begrotingsprogramma's stopgezet, soms worden ze uitgebreid, dit is afhankelijk van de politieke beraadslaging.
283