HET OUDERLIJK TUCHTIGINGSRECHT
Het ouderlijk tuchtigingsrecht 1
19
Koen De Ryck2 Masterstudent UA
1. INLEIDING 1. Sinds mensenheugenis werd aanvaard dat de ouders het recht hebben om hun kinderen te slaan in het raam van de opvoeding. In de Bijbel wordt het als volgt verwoord: Wie de roede spaart, zijn zoon slechtgezind is; als hij hem liefheeft, berispt hij hem vroegtijdig3. Op grond van het ouderlijk gezag dragen de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. In principe beschikken de ouders hierbij over een ruime vrijheid en wordt staatsinterventie maar schoorvoetend toegelaten gelet op artikel 8, § 1 EVRM. De vraag rijst nu of deze gedachte vandaag de dag nog steeds opgaat. Immers, de benadering van het ouderlijk tuchtigingsrecht vanuit de positie van de ouders en hun ouderlijk gezag is slechts één mogelijke invalshoek4. Daarnaast kan deze kwestie ook benaderd worden vanuit het perspectief van het kind als rechtssubject en de kinderrechten. Deze tweede benadering leidt onvermijdelijk tot de vraag of de pedagogische tik niet verboden moet worden? Men kan immers stellen dat fysieke bestraffing van kinderen een frequent voorkomende en getolereerde schending van het fundamentele recht op bescherming van de fysieke integriteit is5.
2. POSITIE VAN BELGIË INZAKE OUDERLIJK TUCHTIGINGSRECHT
2. Tot aan de wet van 15 mei 1912 bevatte ons Burgerlijk Wetboek een aantal bepalingen (art. 375-383 B.W.) in verband met het recht van de vader om zijn kinderen te bestraffen met lijfstraffen. De voornoemde wet heeft echter enkel het alleenrecht van de vader afgeschaft, en niet zozeer het recht van de ouders om, op grond van hun ouderlijk gezag, hun kinderen te dis1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9.
ciplineren met lijfstraffen6. Nergens staat het met zoveel woorden neergeschreven in een rechtsregel, maar er wordt aanvaard dat ouders op grond van hun ouderlijk gezag licht geweld mogen gebruiken bij de opvoeding van hun kinderen, m.a.w. de ouders beschikken over een ouderlijk tuchtigingsrecht7. Artikel 398 Sw. verandert hier niets aan. Op grond van die bepaling wordt “het toebrengen van opzettelijke verwondingen of slagen” verboden. Echter, artikel 70 Sw. vormt een rechtvaardigingsgrond waardoor lichte slagen (oorvegen, een kleine tik op de vingers, enz.) door ouders op hun kinderen gepleegd, geen schending van artikel 398 Sw. zouden uitmaken8. Het Burgerlijk Wetboek verplicht de ouders immers om hun kinderen op te voeden. 3. Niet enkel het nationale recht is van belang. Voor een goed begrip van de positie van België inzake het ouderlijke tuchtigingsrecht moet er ook rekening worden gehouden met het Europees en internationaal recht. De twee belangrijkste instrumenten in dit kader zijn het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In zoverre aan de bepalingen van deze verdragen directe werking wordt verleend, kan men er zich voor de Belgische rechter op beroepen. 4. Artikel 3 EVRM, dat directe werking heeft, luidt: “Niemand mag worden onderworpen aan foltering noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.” Om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM te vallen, moet de behandeling of straf een minimale graad van ernst bezitten9. Deze minimumdrempel is evenwel variabel en hangt af van de concrete omstandigheden van de zaak, i.e. de aard en omstandigheden van de straf, de duur en de wijze van uitvoering van de
Dit artikel kwam tot stand onder begeleiding van prof. Dr. F. Swennen in het kader van de Grondige Studie Personen- en Familierecht.
[email protected]. Spreuken 13, vers 24. B. DE SMET, Juridische aanpak van problemen rond opvoeding: begeleiding van kinderen in nood en onbuigzame pubers, Antwerpen, Intersentia, 2008, 24-25. KINDERRECHTENCOMMISSARIAAT, “Is driemaal scheepsrecht, of toch weer niet? – De Belgische wetgever en lijfstraffen tegen kinderen”, TJK 2001/5, 230. W. PINTENS en D. PIGNOLET, “Belgian Report concerning the CEFL Questionnaire on Parental Responsibilities” (www.law.uu.nl/priv/cefl). B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 17; D. VAN GRUNDERBEECK, “Plichten van de ouders tegenover hun kinderen”, in P. LEMMENS (ed.), Uitdagingen door en voor het EVRM, Mechelen, Kluwer, 2005, 28; K. BOELE-WOELKI, F. FERRAND, C. GONZALEZ BEIFUSS, M. JANTERAJAREBORG, N. LOWE, D. MARTINY en W. PINTENS, Principles of European Family Law Regarding Parental Responsibilities, Antwerpen, Intersentia, 2007, 127-128; www.endcorporalpunishment.org. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2003, 208. Bv. EHRM 23 september 1998, A. t. Verenigd Koninkrijk. De arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn beschikbaar op: www.echr.coe.int/echr.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 19
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
20
straf of behandeling, de fysieke en geestelijke gevolgen, de leeftijd, het geslacht en de gezondheidstoestand van het slachtoffer. Men moet dus rekening houden met alle omstandigheden, ook degene die eigen zijn aan de persoon10. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich al meermaals uitgesproken over lijfstraffen ten aanzien van kinderen. Dit gebeurde in zeer uiteenlopende aangelegenheden, meer bepaald over het gebruik van lijfstraffen als strafsanctie opgelegd door de rechter11, als tuchtsanctie op school12 en als opvoedkundige maatregel in de privésfeer13. In deze rechtspraak kunnen we een evolutie waarnemen: het Hof wordt steeds strenger wat het gebruik van fysiek geweld ten aanzien van kinderen betreft. Men mag aannemen dat lijfstraffen opgelegd door rechters per definitie een vernederende staf zijn en dus onverenigbaar met artikel 3 EVRM14. Hoewel het nog nooit tot een veroordeling is gekomen, is het niet uitgesloten dat het hanteren van lijfstraffen als tuchtsanctie op scholen, zowel openbare als private scholen, een schending uitmaakt van artikel 3 EVRM. Wat lijfstraffen als opvoedkundige maatregel in de privésfeer betreft, oordeelde het Hof in de zaak A. t. Verenigd Koninkrijk dat artikel 3 EVRM geschonden was. Het is echter de vraag of deze uitspraak een absoluut verbod van de pedagogische tik inhoudt. Immers, de occasionele ouderlijke klap die de minimumdrempel van artikel 3 EVRM niet overschrijdt, zal de toetsing van dit artikel wel doorstaan. 5. Wat het VRK betreft, zijn de artikelen 19 en 37 van belang. Artikel 37 VRK verbiedt, net zoals artikel 3 EVRM, dat een kind wordt onderworpen aan foltering of aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf. Wanneer bepalingen van verschillende verdragen dezelfde fundamentele rechten verlenen, is het logisch dat, wanneer aan één van die bepalingen (art. 3 EVRM) directe werking wordt toegekend, eveneens directe werking wordt toegekend aan de andere bepaling (art. 37 VRK)15. Wat artikel 19 VRK betreft, kan men gemakkelijk stellen dat dit artikel niet vol10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
doende duidelijk en precies omschreven is om directe werking te hebben16. Artikel 19 VRK legt immers aan de verdragsstaten de verplichting op alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie (...). Toch werd de directe werking van dit artikel reeds bevestigd in de rechtspraak17.
3. MOET DE PEDAGOGISCHE TIK VERBODEN WORDEN? 6. Vanuit vele internationale en nationale instellingen wordt de druk opgevoerd om de pedagogische tik in alle gevallen te verbieden. Het Hof Mensenrechten wordt in zijn rechtspraak met betrekking tot artikel 3 EVRM steeds minder tolerant en verbiedt in verscheidene situaties het gebruik van lichamelijke straffen bij kinderen. De Raad van Europa stelt dat “no religion, belief, economic situation or ‘educational’ method can ever justify hitting, smacking, spanking, mutilating, abusing, humiliating, or any other practice that violates a child’s dignity”18. De Verenigde Naties hebben een duidelijk signaal gegeven door op 20 november 1989 het Verdrag inzake de rechten van het kind aan te nemen. Hierin wordt, in artikel 37, een gelijkaardig verbod als in artikel 3 EVRM uitgesproken en tevens de verplichting opgelegd aan de staten om positieve maatregelen te nemen (art. 19). Ook het Vlaamse Kinderrechtencommissariaat heeft oog voor deze problematiek en pleit voor een algemeen verbod op huishoudelijk geweld tegen kinderen19. Hoewel de druk wordt opgevoerd, kan men niet stellen dat het EVRM of het VRK de pedagogische tik zonder meer verbieden20. De staten hebben niet de verplichting om kinderen te beschermen tegen elke vorm van fysiek geweld door hun ouders21. Artikel 8 EVRM waarborgt immers het recht op eerbiediging van het privéen gezinsleven. Dit recht ziet mede toe op de keuzevrijheid die ouders hebben ten aanzien van de opvoedings-
O. DE SCHUTTER, “L’intervention des autorités publiques dans les relations familiales et l’obligation de prévenir les mauvais traitements: vie familiale et droit à la protection de l’enfant dans la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme”, Rev. trim. dr. fam. 1999, 432. EHRM 25 april 1978, Tyrer t. Verenigd Koninkrijk. EHRM 25 februari 1982, Campbell and Cosans t. Verenigd Koninkrijk; EHRM 25 maart 1993, Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk. EHRM 23 september 1998, A. t. Verenigd Koninkrijk. Y. HAECK en V. STAELENS, “Art. 3 Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of straffen”, in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM, I, Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 211. P. SENAEVE, “Tien jaar Belgische rechtspraak inzake de aanwending van het IVRK”, in P. SENAEVE en P. LEMMENS (eds.), De Betekenis van de mensenrechten voor het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 112. Zie P. LEMMENS, “De rechten van het kind als grondrechten in de Belgische rechtsorde”, in W. VANDENHOLE (ed.), Kinderrechten in België, Antwerpen, Intersentia, 2008, 42-52, en de verwijzingen aldaar. Corr. Brussel 14 maart 1996, J. dr. jeun. 1996, 331. www.coe.int/children. KINDERRECHTENCOMMISSARIAAT, Jaarverslag 2006-07, Brussel, Kinderrechtencommissariaat, 2007, 170-171 en 195. R. SMITH, “To Smack of Not to Smack? A review of A v United Kingdom in an international and European context and its potential impact on physical parental chastisement” (http://webjcli.ncl.ac.uk/1999/issue1/smith1.html). ECRM 18 september 1997, A. t. Verenigd Koninkrijk, Reports of Judgements and decisions 1998, 2712.
20 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
HET OUDERLIJK TUCHTIGINGSRECHT methode van hun kinderen22. De uitoefening van het ouderlijk gezag gaat door als een van de fundamentele bestanddelen van dit gezinsleven23. Bijgevolg behoort de pedagogische tik tot dit domein. Wanneer het Hof Mensenrechten zou beslissen dat artikel 3 EVRM voor de staten de verplichting inhoudt om kinderen, te allen tijde, tegen klein geweld te beschermen, zou dit betekenen dat de staten afbreuk mogen doen aan het recht op eerbiediging van het gezinsleven. De twee verplichtingen die op een staat rusten – enerzijds eerbiediging voor het gezinsleven waarin de Staat zich niet zomaar mag moeien en anderzijds de verplichting om kinderen te beschermen tegen slechte behandelingen – kunnen dus conflicteren24. 7. Toch meen ik dat er drie argumenten zijn om lijfstraffen als opvoedkundige maatregel in de privésfeer te verbieden. Het tweede (randnr. 9) en het derde (randnr. 10) argument vloeien logischerwijze voort uit het eerste argument (randnr. 8). 8. Het Hof Mensenrechten heeft in zijn arrest CostelloRoberts de weg vrijgemaakt voor een verbod op de pedagogische tik in de privésfeer. In de oudere zaken Tyrer en Campbell and Cosans werd de vraag naar de aansprakelijkheid van de Staat nooit gesteld omdat de lijfstraf werd opgelegd door een officiële gezagdrager, die met de Staat is verbonden, meer bepaald door een rechter en door een openbare school. In de zaak Costello-Roberts werd de lijfstraf echter toegediend door een privéschool. De vraag rees dan ook of de Staat aansprakelijk gesteld kon worden voor handelingen van privépersonen. Het Hof oordeelde van wel omdat artikel 1 EVRM de overheid verplicht aan eenieder, die onder zijn rechtsmacht ressorteert, de rechten en vrijheden van het verdrag te waarborgen. De Staat kan zich immers niet van zijn verantwoordelijkheid onttrekken door zijn verplichtingen te delegeren aan privépersonen25. In de zaak A. t. Verenigd Koninkrijk komt het Hof tot eenzelfde beslissing. De vraag was immers of de Staat aansprakelijk gesteld kon worden voor slagen toegediend door een privépersoon. Wederom beantwoordt het 22. 23.
24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32.
Hof deze vraag positief door te verwijzen naar artikel 1 EVRM26. In combinatie met artikel 3 EVRM houdt dit dus een positieve verplichting voor de Staat in om eenieder te vrijwaren van foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of straf. De overheid moet immers effectieve bescherming bieden tegen mishandeling, niet enkel door haar eigen agenten, maar ook door particulieren, zelfs binnen het gezin27. Deze verplichting tot bescherming geldt in het bijzonder ten aanzien van kinderen en andere kwetsbare personen28. 9. Een staat heeft voldaan aan deze verplichting tot bescherming wanneer zijn rechtssysteem een adequate en effectieve bescherming kan waarborgen29. Om na te gaan of er een adequate en effectieve bescherming voorhanden is, moet niet alleen rekening worden gehouden met het nationale recht, maar tevens met de verplichtingen waartoe een staat gehouden is in het kader van internationale verdragen30. Wat de internationale verdragen betreft, is België partij bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Zoals reeds vermeld, wordt er aan de artikelen 19 en 37 van het verdrag directe werking toegekend (zie evenwel supra, randnr. 5). Hierdoor kunnen kinderen, in theorie – ze zijn immers handelingsonbekwaam – voor de Belgische rechter bekomen dat ze niet worden onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf. Daarnaast legt artikel 19 van het verdrag een positieve verplichting op aan de Staat. België is verplicht “alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied te nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling (...)”. Dit brengt ons bij de nationale wetgeving. Op grond van het ouderlijk gezag beslissen de ouders, in principe, vrij – zonder staatsinmenging – over de opvoeding van hun kinderen (zie supra). Toch kan de Staat maatregelen treffen wanneer er zich problemen voordoen in de opvoeding: zoals de ouder van het gezag ontzetten31, afdwingbare pedagogische maatregelen treffen in problematische opvoedingssituaties32
S. DAMMINGA en B. DEGELINK, “De pedagogische tik afgestraft?”, Ars Aequi 2001, 953. EHRM 28 november 1988, Nielsen t. Denemarken, § 61; S. MOSSELMANS, “Een evolutie op het terrein van het ouderlijk gezag, het omgangsrecht, het hoorrecht van minderjarigen en het recht op informatie van ouders en hun minderjarige kinderen: Het EVRM, “The Recommendation on Parental Responsibilities” en het IVRK als leidraad?”, T.P.R. 1997, 546-547. O. DE SCHUTTER, l.c., 427. EHRM 25 maart 1993, Costello-Robert t. Verenigd Koninkrijk, § 27. Zie ook: ECRM 18 september 1997, A. t. Verenigd Koninkrijk, Reports of Judgements and decisions 1998, 2708-2709. EHRM 26 november 2002, E. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM 10 oktober 2002, D.P. en J.C. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM 10 mei 2001, Z. e.a. t. Verenigd Koninkrijk. Zie ook: EHRM 26 november 2002, E. t. Verenigd Koninkrijk, § 88-100; EHRM 10 mei 2001, Z. e.a. t. Verenigd Koninkrijk § 73; EHRM 22 oktober 1996, Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk § 62-64; EHRM 26 maart 1985, X. en Y. t. Nederland, § 21-27. EHRM 26 november 2002, E. t. Verenigd Koninkrijk; EHRM 10 oktober 2002, D.P. en J.C. t. Verenigd Koninkrijk, Rev. trim. D.H. 2003, 1355, noot A. GOUTTENOIRE; EHRM 23 september 1998, A. t. Verenigd Koninkrijk, § 23-24. ECRM 18 september 1997, rapport A. t. Verenigd Koninkrijk, Reports of Judgements and decisions 1998, 2710. B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 366-371; J. PUT, Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 232-243. B. DE SMET, o.c., 49-133.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 21
21
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
22
of nog de ouder veroordelen wegens het plegen van een misdrijf 33. De ontzetting van het ouderlijk gezag is met name mogelijk “(...) indien de ouder door slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid de gezondheid, veiligheid of zedelijkheid van het kind in gevaar brengt (...)” (art. 32 Jeugdbeschermingswet). Een problematische opvoedingssituatie is een toestand “waarin de fysieke integriteit, de affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen, door bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten, of door de omstandigheden waarin zij leven” (art. 2, a) Gec. Decr.). Een ouder kan worden veroordeeld voor het opzettelijk toebrengen van verwondingen of slagen (art. 398, lid 1 Sw. juncto art. 405bis, 1° Sw.). Vooralsnog gaat men ervan uit dat het “ouderlijk kastijdingsrecht” niet verboden is onder deze maatregelen. Men kan zich dus de vraag stellen of deze maatregelen wel volstaan. Echter, een ruimere interpretatie van deze maatregelen laat m.i. wel toe om de pedagogische tik hieronder te begrijpen en te verbieden. Zou het dan niet beter zijn om, in eerste instantie, alle geweld binnen de huishoudelijke sfeer te verbieden en daarnaast bijkomende maatregelen, zoals de ontzetting van het ouderlijk gezag, de maatregelen in problematische opvoedingssituaties en artikel 398 Sw., te hanteren om dit verbod kracht bij te zetten? 10. Een rechtssubject is een drager van rechten en plichten. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is in algemene bewoordingen opgesteld en de minderjarige moet dus, als mens, evenzeer als de meerderjarige als subject of drager van de erin gewaarborgde mensenrechten worden beschouwd34. Het VN-Kinderrechtenverdrag bevestigt dit standpunt. Sinds dit verdrag is het kind geen object meer van gezagsuitoefening door de ouders, maar een subject dat tegen die ouders een recht kan doen gelden op een behoorlijke opvoeding35. Deze aandacht voor de rechten van het kind komt ook duidelijk naar boven in de rechtspraak van het EHRM. Bij de beoordeling van kinderzaken verwijst het Hof steeds vaker naar het Kinderrechtenverdrag, wat erop wijst dat dit verdrag relevant is voor de interpretatie van de rechten van het kind onder het EVRM36. In het arrest in de zaak A. t. Verenigd Koninkrijk verwijst het Hof
33. 34.
35. 36. 37. 38.
rechtstreeks naar de artikelen 19 en 37 van het Kinderrechtenverdrag37. Deze artikelen handelen over fysiek geweld tegen kinderen. Verbiedt het EHRM dan niet onrechtstreeks het gebruik van lijfstraffen op kinderen in de privésfeer? De uitspraak in de zaak A. t. Verenigd Koninkrijk mag evenwel niet beschouwd worden als een absoluut verbod van de pedagogische tik (zie supra, randnr. 4), maar dit arrest biedt wel uitzicht op dergelijk verbod. Door te verwijzen naar het VRK kan het Hof immers de ondergrens van artikel 3 EVRM verlagen. Hierdoor kan de pedagogische tik gemakkelijker de vereiste minimale graad van ernst bezitten, die noodzakelijk is om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM te vallen.
4. BESLUIT: VERBOD OP DE PEDAGOGISCHE TIK 11. Vooralsnog wordt aanvaard dat de ouders, op grond van het ouderlijk gezag, een gematigde vorm van fysiek geweld mogen gebruiken om hun kinderen te disciplineren. Toch gaan er steeds meer stemmen op om dit kleine geweld te verbieden. Het Hof Mensenrechten zou hierin een voortrekkersrol kunnen spelen, maar dit ligt niet voor de hand. In zijn arresten over het ouderlijke tuchtigingsrecht is het Hof gebonden aan de draagwijdte van artikel 3 EVRM. De pedagogische tik is slechts klein geweld, waardoor het moeilijk zal zijn voor het Hof om te verdedigen dat de minimumdrempel van artikel 3 is overschreden. Dit houdt m.i. geen echte belemmering in. Het Hof verwijst immers in zijn uitspraken enerzijds naar het VRK waardoor de ondergrens van artikel 3 EVRM wordt verlaagd en anderzijds naar de verplichting van de staten overeenkomstig artikel 1 EVRM. Zich beroepend op deze twee elementen kan het Hof artikel 3 EVRM wel nuttig aanwenden om de pedagogische tik te verbieden. In België bestaat er geen enkele rechtsregel die specifiek betrekking heeft op de pedagogische tik. De wetgever heeft, evenwel, reeds drie kansen gehad om iets aan deze toestand te wijzigen, nl. bij de wijziging van artikel 371 B.W., bij de invoering van artikel 22bis G.W. en bij de aanpassing van de artikelen van het Strafwetboek m.b.t. opzettelijke slagen en verwondingen38. Het is dan ook tijd dat België een duidelijk standpunt inneemt door een algemeen verbod op de pedagogische tik in te voeren. Dit verbod moet m.i. niet gekoppeld worden aan repressieve maatregelen uit het strafrecht, maar kan kracht bijgezet worden door verschil-
B. DE SMET, o.c., 379-392. D. VAN GRUNDERBEECK, l.c., 42; E. VERHELLEN, “Het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind”, in E. VERHELLEN e.a. (ed.), KInderrechtengiDS, Deel I, Gent, Mys & Breesch 1994, 12; E. VERHELLEN, “Kinderrechten in Europa”, in E. VERHELLEN e.a. (ed.), KInderrechtengiDS, Deel I, Gent, Mys & Breesch 1994, 10-12; K. VANZEGBROECK, “Verschuiving van het ouderlijk gezag naar de rechten van het kind: respect voor de eigenheid van kinderen”, T.O.R.B. 2003-04, 121-122; S. MOSSELMANS, l.c., 548. F. SWENNEN, Familierecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2008, 151. D. VAN GRUNDERBEECK, l.c., 45. EHRM 23 september 1998, A. t. Verenigd Koninkrijk, § 22. KINDERRECHTENCOMMISSARIAAT, “Is driemaal scheepsrecht, of toch weer niet? – De Belgische wetgever en lijfstraffen tegen kinderen”, TJK 2001/5, 232-233.
22 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
HET OUDERLIJK TUCHTIGINGSRECHT
lende maatregelen uit het jeugdbeschermingsrecht, zoals bv. de ontzetting van het ouderlijk gezag of de maatregelen in problematische opvoedingssituaties. Naast een wetgevend ingrijpen moeten er campagnes
39.
gevoerd worden om een mentaliteitswijziging teweeg te brengen. Wetsvoorstellen tot invoering van een verbod op geweld tussen kinderen en ouders kunnen dan ook enkel aangemoedigd worden39.
Bv. wetsvoorstel 4 september 2006 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek tot invoering van een verbod op geweld tussen kinderen en ouders, Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 2673/1, en wetsvoorstel 14 juli 2008 tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of lichamelijk geweld tegen kinderen, Parl. St. Kamer 2007-08, nr. 1376/1.
LARCIER
TJK 2009/1 – 23
23